Post on 14-Nov-2021
Indicatoren van psychosociale stress en veerkracht in de Centrum-
Oostelijke regio van Burkina Faso
Valentine Heyrman
(01007359)
Promotor: Dr. Sofie Vindevogel
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de
Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN
PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Academiejaar 2014 - 2015
3
Valentine Heyrman
Academiejaar 2014-2015
Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Titel: Indicatoren van psychosociale stress en veerkracht in de Centrum-Oostelijke
regio van Burkina Faso
Promotor: Dr. Sofie Vindevogel
Abstract
Doel: Empirisch onderzoek naar cultureel-sensitieve indicatoren van psychosociale stress en
veerkracht bij jongeren die in kwetsbare en stressvolle situaties opgroeien. De focus ligt hierbij
op jongeren in situaties van structurele armoede.
Methoden: De studie werd uitgevoerd in de Centrum-Oostelijke regio in Burkina faso bij 116
adolescenten die bevraagd werden via Free Listing Tasks. De resultaten hiervan werden
geclusterd aan de hand van een Card Sorting Task met 6 representatieve figuren uit de
populatie. Hiernaast werden er 4 verschillende homogene focusgroepen samengesteld (n=51)
om aan de hand van een Participative Ranking Method de verschillende stressoren en
indicatoren van psychosociale stress en veerkracht te clusteren. De analyse van de data
gebeurde zowel kwantitatief als kwalitatief.
Resultaten: Armoede, scholing en een gebrek aan steun en voorzieningen kwamen naar voor als
belangrijke stressoren in het onderzoek. Als reactie op de stressoren maken jongeren zich vaak
zorgen over hun toekomst en ontstaan er ernstige gevoelens van ontmoediging en angst.
Veerkrachtigheid van jongeren ontstaat regelmatig in relatie met anderen en schuilt vaak in
positieve intenties en concrete acties met oog op een betere toekomst.
Conclusie: Stressoren, stress en veerkracht zijn in dit onderzoek contextueel in kaart gebracht.
Hierbij stond armoede in verband met heel wat stressoren. Met dit onderzoek wordt een aanzet
gegeven tot interventies die een voorafgaand begrip vragen van de contextuele betekenissen van
de onderzoeksconcepten.
4
Dankwoord Onderzoek is steeds gekleurd. Meer nog dan door stage te doen of onderzoek te voeren, werd
mijn blik gekleurd door mijn dagelijkse leven in Burkina Faso. Aanvankelijk zag ik vooral chaos
en verviel ik makkelijk in een waarheidsoordeel van buitenaf. Pas later, in de omgang met
mensen, ontdekte ik een complexiteit in het leven die ik zelfs na zes maanden niet volledig zou
kunnen vatten. Er is zoveel te ontdekken in het sociale leven en de geschiedenis van mensen. En
net daarom ben ik dankbaar dat ik omringd ben geweest door fantastische die hun leefwereld
voor mij open gesteld hebben. Via dit onderzoek wil ik hun stem naar voor brengen maar tevens
duiden op de contextualiteit van deze gegevens.
Mijn eerste dank gaat uit naar mijn gastfamilie in Ouagadougou om me regelmatig te ontvangen
en me in contact te brengen met een veelheid aan rijkelijk (politiek) gekleurde mensen.
Een grote dankjewel ook aan de mensen van mijn stageplaats RBCAH Garango. Zij vormden een
referentiepunt tijdens mijn onderzoek. Hierbij gaat mijn grootste dank uit naar Julien Bambara
die alle bijeenkomsten in goede banen heeft geleid en me ook telkens met veel geduld heeft
geholpen om alles, ondanks mijn aanvankelijk nogal wankel frans, goed te begrijpen.
Minstens even belangrijk waren alle participanten. Het is door hun bereidwilligheid om deel te
nemen dat dit onderzoek mogelijk was. Ik heb de inbreng van ieder van hen ontzettend
geapprecieerd!
Verder ook dank aan mijn promotor Dr. Sofie Vindevogel voor de hulp bij de vormgeving en
analyse van dit onderzoek, het aanreiken van de behulpzame bronnen en tips en de kritische
opvolging doorheen het proces.
Mijn dank gaat eveneens uit naar VLIR-UOS voor de beurs ter ondersteuning van deze
buitenlandse ervaring.
Deze masterproef was een proces van lange duur, daarom wil ik familie en vrienden, in het
bijzonder Liesa en Stef bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en aanmoediging.
Tot slot zou ik Florentine Van Espen willen bedanken. Zij is doorheen mijn verblijf een inspiratie
geweest om steeds verder te gaan in het ontdekken van de verschillende laagjes van het leven in
Garango en Burkina Faso. Een zoektocht die ook mee vormgaf aan de context specifieke aanpak
van deze Masterproef.
5
Inhoudstafel Abstract ................................................................................................................................................... 3
Dankwoord .............................................................................................................................................. 4
I. Inleiding ................................................................................................................................................ 7
II. Literatuurstudie ................................................................................................................................... 7
1. Stressoren, Indicatoren van Psychosociale Stress en Veerkracht ................................................... 7
1.1 Stressoren ................................................................................................................................ 7
1.2 Indicatoren van psychosociale stress ...................................................................................... 8
1.3 Indicatoren van veerkracht ..................................................................................................... 8
2. Culturele en contextuele sensitiviteit van het onderzoek .............................................................. 9
3. Probleemstelling en onderzoeksvragen .......................................................................................... 9
4. Onderzoekssetting........................................................................................................................... 9
III. Methodologie ................................................................................................................................... 10
1. Free Listing Task (FLT).................................................................................................................... 10
1.1 Populatie en steekproef ........................................................................................................ 10
1.2 Procedure .............................................................................................................................. 11
1.2.1 Dataverzameling ............................................................................................................ 11
1.2.2 Data-analyse .................................................................................................................. 11
2. Card Sorting Task (CST) .................................................................................................................. 11
2.1 Populatie en steekproef ........................................................................................................ 11
2.2 Procedure .............................................................................................................................. 12
2.2.1 Dataverzameling ............................................................................................................ 12
2.2.2 Data-analyse .................................................................................................................. 12
3. Participative Ranking Method (PRM) ............................................................................................ 12
3.1 Populatie en steekproef ........................................................................................................ 12
3.2 Procedure .............................................................................................................................. 13
3.2.1 dataverzameling ............................................................................................................ 13
3.2.2 Data-analyse .................................................................................................................. 13
4. Kwaliteit en Ethiek van het onderzoek .......................................................................................... 14
4.1 Ethische overwegingen ......................................................................................................... 14
4.2 Kwaliteitscriteria .................................................................................................................... 14
IV Resultaten ......................................................................................................................................... 14
1. FLT en CST ...................................................................................................................................... 14
1.1 Stressoren .............................................................................................................................. 14
6
1.1.1 Itemniveau ..................................................................................................................... 14
1.1.2 Clusterniveau ................................................................................................................. 15
1.2 Indicatoren van psychosociale stress .................................................................................... 17
1.2.1 Itemniveau ..................................................................................................................... 17
1.2.2 Clusterniveau ................................................................................................................. 17
1.3 Indicatoren van veerkracht ................................................................................................... 18
1.3.1 Itemniveau ..................................................................................................................... 18
1.3.2 Clusterniveau ................................................................................................................. 19
2. PRM ............................................................................................................................................... 21
2.1 Stressoren .............................................................................................................................. 21
2.2 Indicatoren van psychosociale stress .................................................................................... 25
2.3 Indicatoren van veerkracht ................................................................................................... 27
V Discussie en conclusie ........................................................................................................................ 29
Bibliografie ............................................................................................................................................ 32
Bijlagen .................................................................................................................................................. 36
7
I. Inleiding Wereldwijd is er een groeiende aandacht voor mentale gezondheid. Kinderen en jongeren die
wonen in landen in ontwikkeling, leven vaak in slechte socio-economische omstandigheden.
Hierbij krijgen ze te maken met heel wat meer stressoren dan jongeren in landen met hoge
inkomens (Sawyer et al., 2012). Deze jongeren zullen de rode draad vormen van mijn onderzoek.
Meer specifiek zal ik onderzoek doen naar de indicatoren van psychosociale stress en veerkracht
van kinderen en jongeren die opgroeien in een omgeving van structurele armoede en er te maken
krijgen met stressvolle gebeurtenissen (centraal thema). Het eerste deel van deze masterproef
bestaat uit een verkennend literatuuronderzoek waarbij de centrale onderzoeksconcepten
beschreven zullen worden. Hieruit zal de afbakening van de onderzoeksvragen –en context
voortvloeien. De methodologie van dit onderzoek bestaat uit zowel kwalitatieve als
kwantitatieve methoden waarbij de inhoud van het onderzoek in zo groot mogelijke mate aan de
participanten wordt gegeven. Tot slot volgt er een vergelijking van de resultaten met
voorafgaande onderzoeken met bijhorend besluit.
II. Literatuurstudie
1. Stressoren, Indicatoren van Psychosociale Stress en Veerkracht
1.1 Stressoren Door onderzoek te doen naar psychosociale stress bij mensen, kan er een inschatting gemaakt
worden van de relatie van een individu met zijn of haar sociale wereld zonder enkel te focussen
op diagnosticeerbare mentale gezondheidsstoornissen. Onderzoek naar psychosociale stress bij
verschillende populaties, vraagt een begrip van wat stressvol is en waarom. Stress varieert
namelijk naargelang de cultuur, ecologische setting, gender, leeftijd en heel wat andere andere
specifieke overwegingen (Laungani, 2001). Hierbij wijst Sandro (2007) in zijn onderzoek op het
belang van politieke, economische of macrosociale stressoren met invloed op de individuele
gezondheid en het welzijn.
In onderzoeken in ontwikkelingslanden op het Afrikaanse continent komen heel wat concrete
stressoren naar voren (Pike, 2004). Een case studie van Pike (2004) in Kenia haalt voeding als
belangrijke stressor aan. Bij dit onderzoek werden ook conflict, het verlies van dieren of ernstige
ziektes aangehaald als stressoren die volgens de studie meer impact hebben op arme mensen.
Uit een literatuuronderzoek van Patel & Kleinman (2003) blijkt dat stressoren zoals een lage
graad van onderwijs, onzekerheid, een sociaal snelle revolutie, geweld en fysieke gezondheid
maken dat arme mensen sneller vatbaar zijn voor mentale gezondheidsproblemen. Amerikaanse
onderzoeken van onder andere Blair (2010) en Evans & Kim (2013) wijzen eveneens op het
aanwezig zijn van meer stressoren in gezinnen in armoede. Pike & Patil (2006) halen naast een
zwakke integratie en ernstige ziektes, beperkte controle over bronnen aan als grote stressor in
hun onderzoek naar psychosociale gezondheid in Tanzania. Ander onderzoek in
ontwikkelingslanden geeft een hoge sterftegraad en ziekte aan als grote stressoren (Macro,
2005). Verdere stressoren die worden aangehaald in dit onderzoek zijn verlies van bezit,
observeren of betrokkenheid in gevechten en onzekere toegang tot gezondheidszorg. Hierbij is
er een trend van sociale en ecologische verandering in de wereld die een invloed heeft op
8
landelijke gemeenschappen. Zo zorgt het veranderende klimaat voor onzekerheid rond
landbouw en veeteelt in seizoensgebonden omgevingen (Pike & Patil, 2006).
1.2 Indicatoren van psychosociale stress Uit de onderzoeken van Hadley et al. (2008) en Pike & Patil (2006) in landelijke
gemeenschappen in Oost-Afrika, blijkt dat stressoren een invloed hebben op de psychosociale
gezondheid van mensen. Omgevingsstressoren kunnen volgens de onderzoeken onder andere
resulteren in zwaar emotioneel verdriet, een depressieve gemoedstoestand, angst, onzekerheid,
beperkte zelfregulatie of post-traumatische stresssymptomen. Bij wijze van voorbeeld is
voedselonzekerheid als stressor meer dan een gebrek aan voeding. Er hangt een onzekerheid en
onvoorspelbaarheid mee samen die mentale gezondheidsproblemen zoals angst en depressie
kan stimuleren. Het is dus een stressor die ook gevolgen heeft voor indicatoren van
psychosociale stress (Hadley, et al., 2008; Tsai et al., 2012). Stressoren kunnen tevens
samenhangen met belangrijke waarden van mensen waardoor ze opnieuw zwaarder worden.
Het niet hebben van werk bijvoorbeeld kan naast een financieel verlies ook een verlies van
onafhankelijkheid, sociale integratie en sociale steun betekenen. Psychosociale stress kan dus
begrepen worden als een dynamisch begrip dat ontstaat uit cumulatieve interacties van de
persoon en een specifieke omgeving (Cacioppo, Berntson, Sheridan, & McClintock, 2000).
1.3 Indicatoren van veerkracht Veerkracht is een interactief concept dat wordt opgevat als de capaciteit om terug te keren naar
normaal functioneren of zelfs te ontplooien na trauma of stressvolle gebeurtenissen. Het
refereert ook naar de afwezigheid van mentale of de psychosociale problemen ondanks serieuze
ellende (bijvoorbeeld armoede of verwaarlozing) en naar de aanwezigheid van
ontwikkelingscompetenties in moeilijke levenscondities (Masten, 2007; Patterson, 2002; Rutter,
2006; Rutter, 2007, 2013; Windle, 2011). Veerkracht is niet iets individueel maar is een proces
dat, in tegenstelling tot traditionele concepten, tot ontwikkeling komt binnen de omgeving
(Cyrulnik, 2002; Doll, Zucker, & Brehm, 2004; Rutter, 2006; Rutter, 2007; Walsh, 2007). De
opvatting van het begrip veerkracht kan sterk verschillen volgens socio-culturele context (Tol,
Song, & Jordans, 2013). Ondanks de bestaande discussie omtrent de definitie wordt veerkracht
gezien een persoonlijke eigenschap die individuen helpt omgaan met stressvolle situaties en het
bereiken van een goede adaptatie en ontwikkeling (Hu, Zhang, & Wang, 2015).
In de literatuur wordt er door Rutter (1999), Bonanno (2004) en Windle (2011) over veerkracht
gesproken in termen van protectieve bronnen die de ontwikkeling van positieve factoren en
gezonde persoonlijkheidskarakteristieken aanmoedigen. Volgens de indeling van Khanlou &
Wray (2014) bestaan deze protectieve factoren uit individuele factoren, familiale factoren en
sociale omgevingsfactoren. Deze factoren, ook wel adaptieve systemen genoemd, staan constant
met elkaar in interactie en mogen dus niet geïsoleerd bekeken worden. Ze ontstaan volgens het
onderzoek van Masten (2001) gewoonlijk uit normatieve functies van gangbare menselijke
adaptatiesystemen. Meer concreet worden deze adaptieve systemen door Cortes & Cruz (2011)
als volgt opgesomd: learning, attachment, motivation, response to stress, self-modulation, family,
school, cultural and social systems. Hiernaast moet er ook aandacht besteed worden aan
mogelijke spirituele hulpbronnen (Crawford, Wright, & Masten, 2006).
Tot slot wijzen Bonanno, Westphal, & Mancini (2011) ook op enkele relatief stabiele dimensies
van het concept veerkracht die niet of niet makkelijk veranderbaar zijn zoals de volgende
veerkracht-promotende factoren: persoonlijkheid, demografische variatie, leven van
9
blootstelling aan trauma, sociale en economische bronnen, levensbeschouwingen en capaciteit
voor positieve emoties.
2. Culturele en contextuele sensitiviteit van het onderzoek Over heel de wereld worden jonge mensen volwassen in ontwikkelingscontexten die
gekarakteriseerd worden door economische deprivatie en sociale ongelijkheid. Volgens Unicef
(2004) groeit bijna de helft van de kinderen in de wereld op in extreme armoede (Bellamy,
2004).
Hierbij is het echter contextueel bepaald hoe mensen stressoren waarnemen en ervaren,
waardoor deze moeilijk te bevatten zijn in universele – en mono-dimensionele indicatoren
(Gough & McGregor, 2007). Ook vele krachten die het mensen mogelijk maken om om te gaan
met deze stressvolle gebeurtenissen zijn ingebed in het collectieve geheugen van een
gemeenschap, cultuur of religie (Saul, Ukshini, Blyta, & Statovci, 2003).
In dit onderzoek worden stressoren, stress en veerkracht gezien als concepten die niet los staan
van elkaar. Een reactie op een stressor staat namelijk sterk in verband met de overkoepelende
context. Bij het voorkomen van stressoren kan deze bijvoorbeeld bepalen of er mogelijk
negatieve effecten kunnen zijn op de gezondheid van een persoon onder stressvolle
omstandigheden of positieve effecten onder condities van steun en bescherming (Boyce & Ellis,
2005). Omwille van die overkoepelende context, is het belangrijk om deze voorgenoemde
concepten niet geïsoleerd te bekijken, maar in relatie met elkaar en de ruimere specifieke
omgeving. Op deze manier kan er getracht worden om complexe onderliggende processen zo
volledig mogelijk te begrijpen.
3. Probleemstelling en onderzoeksvragen Contextueel gericht onderzoek in niet-Westerse settingen naar stressoren, psychosociale stress
en veerkracht is eerder beperkt. Door het in kaart brengen van context-sensitieve indicatoren
kunnen deze thema’s meer onder de aandacht gebracht worden en kan er een aanzet zijn naar
een adequate aanpak. Jongeren die leven in landen van structurele armoede vormen een
specifieke doelgroep en hebben bijgevolg nood aan een specifieke aanpak. De volgende
drieledige onderzoeksvraag vloeit hieruit voort:
1 Wat zijn de vaakst voorkomende en prioritaire stressoren voor jongeren in een context van
structurele armoede?
2 Welke psychosociale problemen kunnen ze ontwikkelen als gevolg van deze stressoren?
Welke zijn het vaakst voorkomend en/of prioritair?
3 Hoe slagen jongeren erin om deze problemen te overkomen? Welke bronnen zijn hierbij
behulpzaam? Welke zijn het vaakst voorkomend en/of prioritair?
4. Onderzoekssetting Het onderzoek vindt plaats in Burkina Faso, een dicht bevolkt land in West-Afrika met een snelle
populatiegroei. Het land wordt omschreven als een van de armste regio’s ter wereld.
Seizoensgebonden landbouw is de economische hoofdbron van overleven voor de populatie
maar is risicovol door onbetrouwbare regenval en bodems van slechte kwaliteit. (Adams &
10
Mortimore, 1997; Mertz et al., 2011; Tschakert, 2007). Andere economische activiteiten zoals
migratie en handel krijgen een snelgroeiend belang door de snelle institutionele veranderingen
die het land momenteel mee vormgeven (Raquez & Lambin, 2006). Uitgebreide
familieverbanden vormen bij onzekere levensomstandigheden een hoogst noodzakelijk sociaal
vangnet. De gezondheidsproblemen in Burkina Faso zijn omvangrijk en complex. De
overheidsmiddelen voor de aanpak van deze en andere problemen zijn uiterst beperkt
(Breusers & Grumiau, 2002).
Bovenstaande beschrijving houdt enkele voorname context-specifieke stressoren in. Deze zitten
ingebed in een rijk spectrum van cultuurspecifieke reacties en methoden om hiermee om te
gaan. Omdat deze vaak niet duidelijk zichtbaar zijn voor Westerse onderzoekers, is het
interessant om deze specifieke regio onder de loep te nemen om achterliggende betekenissen
van gedrag en reacties op deze stressoren te onderzoeken.
Participanten werden geselecteerd in en rond Garango, een dorp gelegen in de regio Boulgou, in
het Centraal-Oostelijke deel van het land. Het is een streek die hoofdzakelijk gekenmerkt wordt
door landbouw en waar ook veel armoede heerst. Het dorp Garango is centraal gelegen en wordt
omgeven door meer landelijke dorpjes. Garango wordt voor lokale bewoners beschouwd als de
stad waarbij omliggende dorpen het platteland vormen. Hoewel het dorp in vergelijking met
grotere steden in het land geen echte stad is, is het toch zo opgenomen in het onderzoek om
tegemoet te komen aan de lokale interpretatie.
III. Methodologie
1. Free Listing Task (FLT)
1.1 Populatie en steekproef De beoogde populatie bestond uit jongeren tussen 14 en 25 jaar uit de Centrum-Oostelijke regio
van Burkina Faso. De steekproef werd, net als doorheen het ganse onderzoek, samengesteld aan
de hand van snowball sampling. Aangezien het afnemen van de vragenlijsten in dit deel van het
onderzoek schriftelijk moest verlopen, werd er gefocust op schoolgaande jongeren die kunnen
lezen en schrijven. In Tabel 1 zijn enkele socio-demografische kenmerken van de participanten
terug te vinden.
Tabel 1 : Overzicht, frequenties en procenten socio-demografische variabelen
Variabele Totaal aantal (n=116), n(%)
Leeftijd 17 (14-20)* Geografisch gebied Dorp 90 (78) Stad 24 (21) Religie Katholiek 29 (25) Moslim 81 (70) Protestant 3 (3) Hoofdbron familie inkomen Landbouw 58 (50)
11
Handel 13 (11) *gemiddelde leeftijd (range)
1.2 Procedure
1.2.1 Dataverzameling
Het vertrekpunt van waaruit alle participanten doorheen het hele onderzoek zijn verzameld, is
de organisatie RBCAH Garango. Hier heb ik gelijklopend met het onderzoek in de periode
september 2014- maart 2015 stage gedaan. Het is een katholieke organisatie die instaat voor
hulpverlening aan mensen met een beperking en in moeilijke levensomstandigheden. Doordat ze
hiervoor vaak samenwerken met scholen en andere organisaties, hebben ze een breed netwerk
om participanten te bereiken.
De FLT werd afgenomen in een publieke school in Garango. De klassen waarin de meerderheid
van de leerlingen zich tussen 14 en 25 jaar bevonden, werden geselecteerd. De leerlingen zitten
in gemengde klassen waar de leeftijden sterk uit elkaar liggen. Dit komt omdat er geen
schoolplicht is en leerlingen beginnen soms op latere leeftijd met naar school te gaan of stoppen
bijvoorbeeld voor 1 of 2 jaar met schoolgaan omwille van bijvoorbeeld problemen thuis. Er
waren geen weigeringen.
De eerste fase van dit luik van de dataverzameling was ondernomen in oktober en november
2014. Hierbij werd er aan jongeren gevraagd om individueel de belangrijkste stressoren,
indicatoren van psychosociale stress en indicatoren van veerkracht op te lijsten (zie bijlage). In
overleg met de organisatie waar ik stage liep, werden hiervoor volgende aangepaste vragen
opgesteld: 1) ‘Qu’est-ce que tu crains dans ton village, dans ta ville ? / Qu’est-ce que ne va pas,
entant que jeunes dans ton village, ville ?’ 2) ‘Quel(s) problème(s) vis–tu à cause de ce qui ne va pas
dans ton village, ta ville ? Quand tu as des difficultés à quoi tu penses, qu’est-ce que tu ressens et
qu’est-ce que tu fais?’ 3) ‘Comment surmontes-tu ces difficultés ? Par les pensées ? Les sentiments ?
Ton comportement?’
Alle unieke antwoorden werden opgelijst en de dubbele werden samengenomen en
geherformuleerd. Dit mondde uit in een lijst met alle unieke antwoorden per vraag die numeriek
gecodeerd werden voor latere analyse.
1.2.2 Data-analyse
Per onderzoeksvraag die afgenomen werd bij de FLT werd er een frequentietabel opgemaakt
met alle unieke antwoorden met bijhorende frequentie. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de
Data Analyse functie (Histogram) in Excel. Dit maakte het mogelijk om kwantitatief te bekijken
welke antwoorden door hoeveel procent van de participanten werden gegeven.
2. Card Sorting Task (CST)
2.1 Populatie en steekproef Voor deze fase van het onderzoeksluik was het de bedoeling een heterogene steekproef samen
te stellen, bestaande uit representatieve sleutelfiguren uit de gemeenschap. De groep bestond uit
6 participanten : de directeur van RBCAH, de directrice van l’Action Sociale, een jonge catechist,
een traditionele dorpschef, de verantwoordelijke voor onderwijs in Garango (tevens een
12
leerkracht) en de Imam. De leeftijdsrange lag tussen 34 en 60 jaar en de gemiddelde leeftijd was
47 jaar. Er nam 1 vrouw deel en 5 mannen.
2.2 Procedure
2.2.1 Dataverzameling
De CST werd ondernomen in januari 2015. Dit gedeelte was een eerste analyse van de
resultaten van de FLT en voegde tevens ook een lokale interpretatie toe. De participanten
werden uitgenodigd in de vergaderzaal van RBCAH. De totale sessie duurde ongeveer drie uur. 1
persoon kon niet de hele oefening aanwezig blijven. Er werd uitleg geven bij de procedure van
het onderzoek en de FLT die aan deze oefening vooraf was gegaan. Per vraag die gesteld was in
de FLT, werden alle unieke antwoorden voorgelegd aan de participanten. Er werd gevraagd om
eerst al deze antwoorden per vraag, die op kaartjes geschreven waren, door te lezen. Daarna
werd er gevraagd om gelijkaardige items in categorieën te verdelen en deze te benoemen. Per
vraag werd na deze individuele oefening naar een consensus gezocht, een onderverdeling en
benoeming van thema’s door de hele groep gemaakt. Doorheen deze oefening werden
argumenten en interpretaties genoteerd om terminologie te identificeren die makkelijk
verkeerd begrepen kan worden (Martin & Hanington, 2012).
2.2.2 Data-analyse
De kwalitatieve data werd thematisch geanalyseerd in relatie tot de onderzoeksvragen. Hierbij
werden de verschillende items uit de FLT door de participanten van de CST aan de hand van
bijgevoegde interpretaties geanalyseerd. Hun gekozen thema’s geven de patronen en
betekenissen binnen de dataset weer (Braun & Clarcke, 2006). Volgende fasen van de
thematische analyse doorlopen door de participanten: 1) vertrouwd raken met de data
(indicatoren met bijhorende betekenis); 2) individueel zoeken naar thema’s 3) thema’s herzien
4) thema’s definiëren en benoemen; 5) op zoek gaan naar een gemeenschappelijk consensus
rond de thema’s met bijhorende items en argumentatie. Om de kwantitatieve data te analyseren,
werd per onderzoeksvraag een similariteitsmatrix opgesteld die de frequentie weergaf van alle
itemcombinaties die individueel gemaakt werden door alle 6 participanten. Hierbij werd
weergegeven hoeveel keer (0 tot 6) een bepaald antwoord gecombineerd werd met een ander
item door de verschillende participanten. Deze matrix werd geanalyseerd aan de hand van
hiërarchische cluster analyse (complete linkage) met het statistisch software programma R.
Deze clusters worden in de resultatensectie beschreven aan de hand van hun bijhorende items.
3. Participative Ranking Method (PRM)
3.1 Populatie en steekproef Voor dit deel van het onderzoek werden er homogene groepen gezocht bestaande uit jongeren
en mensen die nauw in contact staan met hun leefwereld (Tabel 2). De hulpverleners waren
collega’s van op mijn stageplaats. Het perspectief van deze mensen was interessant omdat zij
ook werken met de ruimere omgeving (familie) van jongeren die een invloed heeft op hen. In
Tabel 2 zijn enkele socio-demografische kenmerken van de participanten terug te vinden:
13
Tabel 2: Overzicht socio-demografische gegevens PRM
*V: vrouw
* M: man
* JEC: Jeunesse Etudiante Catholique
3.2 Procedure
3.2.1 dataverzameling
De PRM is ontwikkeld door Stark et al. in 2009. De methode combineert sleutelprinicpes van
focusgroepmethodologie en participatory rural appraisal (PRA) activiteiten om lokale begrippen
weer te geven. Het is een flexibele benadering die aangepast kan worden aan lokale condities en
de persoon zelf is de expert. Bij een PRM-sessie wordt zowel kwantitatieve als kwalitatieve data
verzameld (Ager, Stark, Sparling, & Ager, 2011).
De sessies werden in goede banen geleid door een lokale persoon en zelf maakte ik notities van
de interpretaties. Er zijn drie delen te onderscheiden in het proces:
1. ‘Pile’: Hierbij wordt per onderzoeksvraag een lijst van ongeveer 8 à 10 items opgelijst.
Hiervoor werden dezelfde aangepaste vragen als bij de FLT gebruikt. De antwoorden
werden ter visualisatie op een krijtbord geschreven.
2. ‘Ranking’: Vervolgens werden per vraag de opgeschreven antwoorden genummerd
volgens prioriteit/significantie voor de gemeenschap. Hier werd over gediscussieerd en
dit kon procesmatig aangepast worden tot er een consensus bereikt was. Dit ging vlot
omdat de nummers makkelijk aan te passen waren op het krijtbord.
3. ‘Meaning’: Dit vond plaats doorheen de hele sessie. Hierbij werden de verschillende
interpretaties van de personen opgenomen ter verduidelijking van de items en hun
ordening.
3.2.2 Data-analyse
De resultaten van de verschillende PRM groepen waren verzameld om een overzicht van alle
indicatoren te genereren. Dit resulteerde in een lijst met unieke 32 items. Deze items werden
onderverdeeld in overkoepelende thema’s. Voor elk onderzoeksconcept werden thema’s
beschreven die de concepten weerspiegelen. Voor elke indicator werd de frequentie (aantal
keren een indicator was voorgekomen in de pile) en rank (gemiddelde rangorde positie van de
indicator over de verschillende sessies) berekend. Kwalitatieve data werden thematisch
geanalyseerd in relatie tot de onderzoeksvragen.
Groep
Aantal deelnemers
Leeftijdsrange
Woonplaats
Functie V M Dorp Stad
1 1 8 25-41 0 9 Hulpverleners RBCAAH
2 8 8 11-22 14 2 JEC
3 5 13 12-18 2 16 Scouts
4 3 5 26-38 0 8 Leerkrachten
14
4. Kwaliteit en Ethiek van het onderzoek
4.1 Ethische overwegingen Tijdens het onderzoek werd steeds gewerkt met geïnformeerde toestemming: Hierbij werd
volgens het ethisch protocol van de Universiteit Gent (2008) zoveel mogelijk gepaste informatie
aan de participanten gegeven waardoor zijn hun beslissing tot al dan niet deelname aan het
onderzoek zo bewust en overwogen mogelijk konden maken. Dit gebeurde aan de hand van een
te ondertekenen informed consent.
4.2 Kwaliteitscriteria In dit onderzoek werd gebruikt gemaakt van verschillende methoden voor de dataverzameling.
Bij het kwalitatieve deel van het onderzoek was er de mogelijkheid om ruimte te geven aan de
contextspecifieke betekenisverlening van de participanten. De (weliswaar gelimiteerde)
generaliseerbaarheid in dit onderzoek werd voorzien door het kwantitatief luik (Golafshani,
2003).
Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te garanderen, is de informatie in alle
onderzoeksfasen zo transparant mogelijk gedocumenteerd. Er werd ook aandacht besteed aan
de mogelijke verwachting van het resultaat van de proefleider. Hiervoor werden de sessies
telkens geleid door dezelfde persoon uit de lokale bevolking die de procedures goed beheerste.
Tijdens de PRM en CST werd er steeds gevraagd naar algemene kenmerken in plaats van
persoonlijke individuele situaties, dit om de data zo representatief mogelijk voor de hele
onderzoekspopulatie te laten zijn. Volgende strategieën, gebaseerd op aanbevelingen van
McMilllan en Schumacher (2006), werden gebruikt in dit onderzoek om de validiteit te
verhogen: Prolonged and persistent field work. Door zelf 6 maanden op de plaats te verblijven,
kon ik de onderzoeksconcepten beter plaatsen in de realiteit van de mensen. Multi-method
strategies. Er werd gebruik gemaakt van drie verschillende methoden in het onderzoek. Deze
verschillende methoden gaven de mogelijkheid om telkens een andere groep participanten aan
het woord te laten om de doelgroep bijgevolg zo representatief mogelijk voor te stellen in de
afgebakende onderzoekscontext. Participant language, description. Bij de PRM en CST was er
ruimte voor de participanten om hun antwoorden te rechtvaardigen en werd dit zo letterlijk
mogelijk opgeschreven. Dit geeft meer inzicht over de context waarin de antwoorden geplaatst
kunnen worden. Participant review. Na de sessies deelde ik mijn notities regelmatig met
collega’s van mijn stageplaats en vroeg ik af en toe nog wat meer uitleg bij sommige thema’s.
IV Resultaten
1. FLT en CST
1.1 Stressoren
1.1.1 Itemniveau
In totaal waren er 41 unieke stressoren neergepend, 36 hiervan door minder dan 10% van alle participanten en 5 items door tussen de 10% en 24% van de participanten. Deze laatste items zijn respectievelijk volgens hoogste frequentie: 1) angst voor de duivel/tovenaars/spoken 2) werkloosheid 3) armoede 4) ongunstige condities om te studeren 5) gebrek aan drinkbaar
15
water/waterputten/gebrek aan bossen. In onderstaande Tabel 3 zijn alle items weergegeven die door meer dan 4 procent van de participanten werden opgelijst. Tabel 3: Overzicht, frequenties en percentages items FLT
Items n (%) Peur de diable/des sorciers/des génies/des fantômes 28 (24) Manque centre d’emploi/chômage 22 (19) pauvreté 14 (12) Conditions d’étudier : électricité, pas des lieux bien organisé ou des matérielles d’étude (fournitures). Manque de salle de classe
14 (12)
Manque d’eau potable/de source d’eau/ manque de forage 12 (10) Malades grave où inconnues: Ebola, sida, paludisme 11 (9) Mauvaise pluviométrie 11 (9) Problèmes financiers 10 (9) Problème d’électricité 10 (9) Manque de sécurité/je ne peux pas sortir seul la nuit 10 (9) Haine dans la ville; conflits entre les habitants (terre chefferie) 8 (7) Banditisme/es voles 7 (6) Je crains les décès 6 (5) Analphabétisation 6 (5) Forte émigration 5 (4)
1.1.2 Clusterniveau
1.1.2.1 Individuele clustering
Tabel 4: Overzicht kwantitatieve clustering
Conditions d'étudier: électricité, pas des lieux bien organisé ou des matérielles d'étude (fournitures). Manque de salle de classe Manque de professeurs et d'écoles ; Manque de centre de distraction ; manque centre d'emploi/chômage ; alphabétisation ; problème des voies ; manque d'information/medias ; le problème de la mauvaise gouvernance du pays ; Retard de développement du village ; Problème d'électricité ; Manque de lieu de sport
Maladies grave où inconnues: Ebola, sida, paludisme ; Grossesses non désirées ; Mariages forcés ; Prostitution ; Jalousie ; Les jeunes qui n'aiment pas le travail/les élèves sont paresseux ; Faim/manque de nourriture ; Manque d'eau potable/ de source d'eau/ manque de forage; Pauvreté ; Problème de pluie (mauvaise pluviométrie) ; Problèmes financières ; La récolte ne donne pas bien
Accidents sur la route ; Drogue/ alcool/ cigarettes ; Manque de solidarité -; banditisme/ les voles ; Les jeunes n'épousent pas la paix ; les habitants n'arrivent pas à se comprendre (scolarisé/non-scolarisé) ; Mésentente entre les parents ; Manque de sécurité/ je ne peux pas sortir seul la nuit ; Haine dans la ville, conflits entre les habitants (terre, chefferie... ); Des animaux sauvages: serpents, oiseaux, chiens ; Je crains les décès ; Peur de diable/ des sorciers/ des génies/ des fantômes ; Je crains les coutumes/ rituels
De eerste cluster bevatte items die draaiden rond een gebrek aan infrastructuur/voorzieningen, de tweede cluster items die in de discussies besproken werden bij armoede-gerelateerde problemen en de derde cluster bevatte items te maken hebben met conflict en onveiligheid (Tabel 4).
16
1.1.2.2 Consensus
Tabel 5: Overzicht en frequenties kwalitatieve clustering
Cluster Items (n)
Gouvernance 11 Manque de professeurs et d'écoles ; Problème des voies (routes) ; Problème d'équipement ;
Manque de centre de distraction ; Le problème de la mauvaise gouvernance du pays ; Retard de développement du village ; Manque de lieu de sport ; Problème d'électricité ; Manque d'eau potable/de source d'eau/ manque de forage ; Manque de centre d'emploi/ chômage ; Manque d'information/ medias
Santé 4 Manque de centre santé et de promotion sociale (CSPS) ; Maladies graves où inconnues: Ebola, sida, paludisme ; Manque d'infirmiers au dispensaire ; Problème sanitaire (hygiène) Phénomène surnaturel 3 Je crains les coutumes/ rituels ; Je crains les décès ; Peur de diable/ des sorciers/ des génies/ des fantômes Vie Sociale 15 Problème financiers ; Forte émigration (avec risques) ; Problème de pluie (mauvaise pluviométrie) ; Manque de solidarité ; Faim/ manque de nourriture ; Mésentente entre les parents ; Prostitution ; Mariages forcés ; Pauvreté ; La récolte ne donne pas bien ; Les habitants n'arrivent pas à se comprendre (scolarisé/non-scolarisé) ; Drogue/alcool/cigarettes ; Jalousie ; Les jeunes n'épousent pas la paix ; grossesses non- désirées Société traditionnel 1 Haine dans la ville, conflits entre les habitants (terre, chefferie...) Scolarisation 3 Alphabétisation ; Les jeunes qui n'aiment pas le travail/ les élèves sont paresseux ; Conditions d'étudier: électricité, pas des lieux bien organisé ou des matérielles d'étude (fournitures), manque de salle de classe Sécurité 4 Des animaux sauvages: serpents, oiseaux, chiens ; Accidents sur la route ; Manque de sécurité/ je ne peux pas sortir seul la nuit ; Banditisme/ les voles De meeste items (n=15) van tabel 5 werden toegekend aan het thema SOCIALE LEVEN. Het thema OVERHEID was de tweede opmerkelijk grote categorie met 11 items. Deze twee thema’s stonden in de discussie centraal. Sommige participanten zagen het item armoede bijvoorbeeld als een zaak van de overheid. Een andere participant zag het anders zoals blijkt uit volgend citaat: ‘Ce n’est pas seulement la gouvernance, c’est la mentalité du peuple qui doit changer. Pauvreté est situé dans la vie social.’ De meerderheid van de participanten ging hiermee akkoord. Het gebrek aan bepaalde middelen en voorzieningen zoals scholen werd dan wel weer bij de overheid geplaatst. Een volgend discussiepunt ging over enkele items die vervat zitten in de categorieën SOCIALE LEVEN en BOVENNATUURLIJKE FENOMENEN, maar die ook bij de categorie TRADITIONELE SAMENLEVING kunnen horen. Zo wordt een gebrek aan solidariteit gezien als een probleem in het sociale leven dat deels het gevolg is van het vervagen van de tradities. Eén van de participanten formuleerde het als volgt: ‘Dans la tradition il y a des choses qui comporte beaucoup de valeur’. In deze zin kunnen deze tradities positief bijdragen aan het sociale leven en vond de chef die aanwezig was dat het zelfs geen aparte categorie hoefde te zijn. De andere participanten sloten zich hierbij aan. Sommige tradities schrijven ook geforceerde huwelijken voor of
17
organiseren rituelen die jongeren angst aanjagen. Een ander probleem dat erg specifiek is voor de traditionele samenleving, situeert zich rond een moeizame verdeling van het land.
1.2 Indicatoren van psychosociale stress
1.2.1 Itemniveau
In totaal waren er 36 unieke indicatoren van psychosociale stress neergepend, 34 hiervan door
minder dan 10% van alle participanten en 2 items door tussen de 10% en 15% van de
participanten. Deze laatste items zijn respectievelijk volgens hoogste frequentie 1) problemen
met het slapen/nachtmerries 2) in angst leven (Tabel 6).
Tabel 6: Overzicht, frequenties en percentages items FLT
Items n(%)
Je ne peux pas bien dormir la nuit/ cauchemars 17 (15) Je vie dans l’angoisse/j’ai peur 15 (13) Je m’inquiète/ je me ne sens pas tranquille 11 (9) Je ressens le malheur/je ne me sens pas bien/pas heureux 11 (9) Je deviens triste/ je ressens la désolation 10 (9) Je me soucie de l’avenir de mon village 8 (7)
1.2.2 Clusterniveau
1.2.2.1 Individuele clustering
Tabel 7: Overzicht kwantitatieve clustering
Je me sens frustré ; Je ressens de la colère ; je deviens triste/ je ressens la désolation je ressens la haine ; je me sens seul ; j'ai des mots de tête ; je me sens comme un individu qu'on a banni et retiré ses biens ; je pense que ma vie est en danger ; je ressens le malheur/ je ne me sens pas bien/pas heureux ; je me sens abandonner Je ressens la faiblesse en moi/je suis en carence ; je ressens le découragement ; Je me sens mort et je me sens disparu dans mon village ; Je pense que nous ne sommes pas aimé par les gens ; Ces difficultés sont très insupportables ; Je ne peux pas bien dormir la nuit/ en dormant je crie/ rêves bizarres ; Je pense que je veux mourir ; Je m'inquiète/ je ne me sens pas tranquille ; Je n'arrive pas à bien apprendre mes leçons à la maison ; Je vie dans l'angoisse/ j'ai peur ; Je me sens mal à l'aise ; je ressens des douleurs/ j'ai mal au cœur
Je me sens concerné ; J'ai peur que je finisse orphelin ; Je fais semblant de les aimer, je les salue tous ; Je pense à l'avenir du village ; je me soucie de l'avenir de mon village ; Je me demande si j'aurai du travail à faire quand je serai responsable et que je pourrai fonder une famille ; Je me sens paresseux/ je reste calme comme une maladive ; je souffre ; Je veux quitter le lieu/ changer de village ; que dois-je faire pour avoir de l'argent?; Je ne fais rien, j'ai cherché une solution et je ne l'ai pas trouvé ; Je rentre seul à la maison ; Je pense trop à leur vie qui est en danger ; je pense à disparaître dans la cour ; je pleure ;Je ne parle pas
De eerste cluster bevat items als angst, haat, frustratie, gevoelens van eenzaamheid, niet kunnen
slapen of niet meer komen tot het studeren van de lessen. In de tweede cluster meer concrete
zorgen naar voor samen met meer fysieke reacties: zorgen over de toekomst/geld, niet meer
praten, weg willen uit het dorp, wenen, verlamming in het handelen... (Tabel 7). De interpretatie
van deze cluster is erg abstract en mag dus niet gezien worden als een statisch gegeven.
18
1.2.2.2 Consensus
Tabel 8: Overzicht en frequenties kwalitatieve clustering
Cluster Items (n)
Avenir/ Perspectives 7 Que dois-je faire pour avoir de l'argent?; Je me demande si j'aurai du travail à faire quand je serai responsable et que je pourrai fonder une famille; J'ai peur que je finisse orphelin ; Je me soucie de l'avenir de mon village ; Je veux quitter le lieu/ changer de village, aller en ville ; Je pense trop à leur vie qui est en danger ; Je me sens concerné Ressentiment/sentiments 12 Je me sens abandonné ; Je pense que je veux mourir ; Je me sens seul ;Je ressens de la colère ; Je me sens comme un individu qu'on a banni et retiré ses biens ; Je pense que ma vie ne vaut rien ; Je pense que nous ne sommes pas aimé par les gens ; Je me sent mort et je me sens disparu dans mon village ; Je sens que ma vie est en danger ; Je vie dans l'angoisse/ j'ai peur ; Je ressens la faiblesse en moi/ je suis en carence ; Je ressens le découragement Conséquence 17 Je ne fais rien, j'ai cherché une solution et je ne l'ai pas trouvé ; Je ne peux pas bien dormir la nuit/ en dormant je crie/ rêves bizarres ; Je ne parle pas ; J'ai des mots de tête ; Je rentre seul à la maison ; Ces difficultés sont très insupportables ; Je souffre ; Je m'inquiète/ je ne me sens pas tranquille ; Je fais semblant de les aimer, je les salue tous ; Je n'arrive pas à bien apprendre mes leçons à la maison ; Je me sens paresseux/ je reste calme comme une maladive ; Je ressens des douleurs/ j'ai mal au cœur ; Je deviens triste / je ressens la désolation; je me sens frustré ; Je ressens le malheur/ je ne me sens pas bien/ pas heureux ; Je pense à disparaître dans la cour ; Je me sens mal à l'aise
Volgende categorieën werden door de participanten onderscheiden: 1)
AVENIR/PERSPECTIVES: Uit deze categorie blijkt dat veel jongeren zich ernstige zorgen maken
over hun toekomst; 2) RESSENTIMENT/SENTIMENTS: in deze categorie horen sterke gevoelens
van machteloosheid en angst tot woede en afgunst; 3)CONSEQUENCE: Dit is de grootste
categorie met 17 items. Deze bevat items die meer ernstige reacties zijn op eerdere opgewekte
gevoelens/gedachten met invloed op het dagelijkse functioneren.
In de discussie was er een relatief grote eensgezindheid rond deze indeling. Toch werd er
gewezen dat deze indeling geen exacte wetenschap is. Sommige items zoals ‘je vie dans
l’angoisse’ kunnen zowel bij de categorie sentiment als conséquence geplaatst worden omdat ze
in verschillende gradaties kunnen voorkomen.
1.3 Indicatoren van veerkracht
1.3.1 Itemniveau
In totaal waren er 34 unieke stressoren neergepend, 31 hiervan door minder dan 10% van alle
participanten en 3 items door tussen de 10% en 21% van de participanten. Deze laatste items
zijn respectievelijk volgens hoogste frequentie: 1) Op zoek gaan naar ideeën om het probleem op
te lossen, voorzorgen nemen 2) raad zoeken, hulp vragen aan volwassenen zoals ouders, de chef
of imam 3) Naar school gaan om problemen op een dag te kunnen overwinnen (Tabel 9).
19
Tabel 9: Overzicht, frequenties en percentages items FLT
Items n(%)
Je cherche des idées/je pense à ce que je dois faire pour résoudre le problème/ je prends mes dispositions
24 (21)
Je cherche des conseils/ aide des grands personnes : parents, chef, imam 13 (11) Je fais l’école pour pouvoir les convaincre un jour 12 (10) Je pense à mon avenir/ je pense cela finira un jour car tout début est difficile 11 (9) Je pense à bon Dieu/prier 9 (8) Je me bats pour sortir cette situation/ je me dis que je dois mettre de l’effort, je reste très discipliné
6 (5)
Faire quelque chose qui va m’éviter de penser 6 (5) Je me comporte bien (polie, gentille, respectueux, attentives) 6 (5) Jouer avec les autres 5 (4) Je partage avec mes meilleures amies pour avoir des bons conseils ; échanger avec mes camarades
5 (4)
Je me mets au travail/ me basant sur l’agriculture 4 (4)
1.3.2 Clusterniveau
1.3.2.1 Individuele clustering
Tabel 10: Overzicht kwantitatieve clustering
promener; chanter; sortir pour oublier; regarder la télévision; écouter la musique; causer avec mes amis; je pratique le sport; jouer avec les autres; je cherche des idées/ je pense à ce que je dois faire pour résoudre le problème/ je prends mes dispositions; je pense à mon père qui est décédé; je pense au bon Dieu/prier je me mets au travail/ me basant sur l'agriculture; faire des sacrifices; nourrir les malades; je cherche des conseils/ aide des grand personnes: parents/chef/imam; je surmonte ces difficultés par le chef du village; respecter mes parents et faire qu’ ils disent de faire; je pense à ma mère où mes bonnes notes à l'école pour changer les idées; je me dis que ce sont des épreuves de la vie; je fais l'école pour pouvoir les convaincre un jour j'essaie de m'endormir pour oublier tous; j'essaie de me calmer, je m'enferme seule dans ma chambre; faire quelque chose qui va m'éviter de penser; en gardant l'espoir; je me dis que ce n'est pas aussi grave que ça; Je me bats pour sortir de cette situation/ je me dis que je dois mettre de l'effort, je reste très discipliné; je prends courage; Je pense à me guérir; je pense à m'ensortir ; je pense à mon avenir/je pense cela finira un jour car tout début est difficile; je surmonte ces difficultés par les pensées en disant que toute chose est négligeable
De eerste cluster geeft duidelijk de items weer die te maken hebben met afleiding zoeken, de
tweede cluster bevat items die wijzen op concrete actie rond de stressoren (vaak gericht op of
met anderen) en de derde cluster wijst grotendeels op zelfregulatie op een meer psychisch
niveau (Tabel 10).
20
1.3.2.2 Consensus
Tabel 11 Overzicht kwalitatieve clustering
Cluster Items (n)
Foi/Espérance 5 Je pense à ma mère où mes bonnes notes à l'école pour changer les idées ; Je pense à bon dieu/prier ; En gardant l'espoir; Faire des sacrifices ; Je pense à mon père qui est décédé Distraction 7 Je pratique le sport ; Chanter ; Sortir pour oublier ; Jouer avec les autres ; Ecouter la musique; Regarder la télévision ; Causer avec mes amies Intention/courage 13 J'essaie de m'endormir pour oublier tous ; Je cherche un coin pour réfléchir et même pleurer ; Je me bats pour sortir de cette situation/ je me dis que je dois mettre de l'effort, je reste très discipliné; Je pense à me guérir ; Je me dis que ce n'est pas aussi grave que ça ; Je fais l'école pour pouvoir les convaincre un jour ; Je surmonte ces difficultés par les pensées en disant que toute chose est négligeable ; Je cherche des idées/ je pense à ce que je dois faire pour résoudre le problème/ je prends mes dispositions ; Je pense à mon avenir/je pense cela finira un jour car tout début est difficile ; Je me dis que ce sont des épreuves de la vie ; Faire quelque chose qui va m'éviter de penser ; Je pense à m'en sortir ; Je prends courage Conseil 4 Je partage avec es meilleures amies/camarades pour avoir des bons conseils; Je surmonte ces difficultés par le chef du village ; Je cherche des conseils/ aide des grand personnes: parents/chef/imam ; Respecter mes parents et faire qu’ils disent de faire Actions concrètes/ Réaction 5 J'essaie de me calmer, je m'enferme seule dans ma chambre ; Lire ; Promener ; Nourrir les
malades ; Je me mets au travail/ me basant sur l'agriculture
Tijdens de discussie kwamen de verschillen en gelijkenissen tussen een aantal categorieën
(Tabel 11) naar voren. Hierbij kwamen de thema’s DISTRACTION en ACTION CONCRETE aan
bod. Een participant formuleerde het volgende : ‘Distraction contre action concret c’est presque la
même : il fait quelque chose, différent que réflexion. On sait ce qu’on va faire.’ Toch werd er nadruk
gelegd op het verschil tussen beide categorieën : ‘Lire : ici c’est une action concrète, pas une
distraction.’ Hier slaat lezen op het zich informeren omtrent stressoren waarmee jongeren
geconfronteerd worden, eerder dan hier afstand van te nemen.
Het verschil tusen ACTION CONCRÈTE/RÉACTION en INTENTION/COURAGE werd duidelijk
gemaakt aan de hand van volgende item: ‘je fais l’école pour le convaincre un jour’. Een
participant vroeg zich het volgende af: ‘C’est concrète ou intention pour la future? C’est le résultat
où l’action maintenant ? C’est la réaction courant pour aller à l’école mais c’est pour convaincre un
jour donc c’est une intention’. De andere participanten sloten zich hier na enige discussie bij aan.
21
2. PRM
2.1 Stressoren Tabel 13 presenteert de indicatoren die werden verzameld over de groepen heen met
bijhorende frequentie (Hoe vaak werd deze indicator aangehaald doorheen de 4 groepen?) en
gemiddelde ranking (Hoe belangrijk werd deze indicator gemiddeld geacht?). De meest
frequente indicatoren voor stress bij jonge mensen zijn werkloosheid (door alle
participantengroepen geselecteerd), armoede, conflict tussen generaties en analfabetisme. Bij
het kijken naar de prioriteit van de meest frequent geselecteerde indicatoren in de ranking
oefening, heeft armoede naast een hoge frequentie de grootste prioriteit gekregen. Verder
kregen ook werkloosheid, analfabetisme en onwetendheid (‘ignorance’) een hoge prioriteit. Bij
het vergelijken van de groepen is er duidelijk doorslaggevende rol (hoge frequentie en ranking)
van de stressoren armoede en werkloosheid. De jongeren in de onderzochte groepen geven zelf
een veel lagere ranking aan werkloosheid dan de groepen ouderen. Verder werd het gebrek aan
scholing en materiaal op school enkel door jongeren aangehaald. Ook het gebrek aan respect en
het niet willen delen onder jongeren, werd enkel door hen aangehaald. Tot slot haalden ook
enkel de jongeren de tradities als stressor aan. Bij het analyseren van de geïdentificeerde
indicatoren, staan 9 overkoepelende thema’s centraal (Tabel 12).
Tabel 12: Overzicht, gemiddelde ranking en frequentie van centrale thema’s stressoren
Categorie Ranking Frequentie
Pauvreté 2,9 11
Ignorance 5,5 8
Education 6 2
Incertitude 7,3 3
Le poids de la tradition 7,4 5
Santé 8,3 3
Comportement excessif
9,1 7
Mauvaise gouvernement
9,3 3
Conflits 10 8
PAUVRETE
Armoede was het vaakst aangehaalde thema tijdens het onderzoek. Naast een hoge ranking
stond het doorheen de discussies in verband met bijna alle aangehaalde indicatoren.
Werkloosheid kan gezien worden als een gevolg en oorzaak van armoede. Een participant
formuleerde het als volgt: ‘Il y a pauvreté parce-que il y a un manque de travail où il y a un
manque de travail à cause de pauvreté ?’ Werkloosheid krijgt een hogere ranking voor de jeugd
dan armoede in de zin dat werk wordt gezien als een belangrijke manier om die allesomvattende
armoede te overkomen. Verder werd werkloosheid ook aangehaald als zijnde een attitude naast
een eerder structureel probleem.
22
Armoede kan het gevolg zijn van een slechte pluviometrie voor de landbouw. Armoede werd
hierbij ook met honger geassocieerd dat op zijn beurt in verband staat met andere thema’s. Dit
blijkt uit volgende citaat: ‘La famine amène beaucoup des problèmes. La plupart des gens vivent du
terre donc il y a beaucoup de famine quand la récolte ne donne pas. A cause de mal manger il y a
aussi des maladies’. Honger en armoede staan dus sterk met elkaar in verband. Toch kreeg
honger een lagere ranking omdat dit niet werd aanzien als de eerste zorg waar de jeugd in het
algemeen mee bezig is.
IGNORANCE
Onwetendheid kreeg de tweede grootste gemiddelde ranking toebedeeld en de derde grootste
frequentie. Het voorbeeld van vroegtijdige ouderschappen werd aangehaald als gevolg van een
gebrek aan kennis rond voorbehoedsmiddelen. Verder werd onwetendheid tijdens de discussies
ook sterk in verband gebracht met analfabetisme. Door niet te kunnen lezen, ontstaat er een
gebrek aan heel wat informatie die schriftelijk verspreid wordt. Tot slot kan deze onwetendheid
ook zorgen voor een kloof tussen mensen met meer (Westerse) kennis. Dit blijkt uit volgende
citaat: ‘Un manque d’information (différence entre les gens qui ont où qui n’ont pas accès à
l’information) cause un manque de compréhension.’
EDUCATION
Scholing werd enkel door de twee groepen jongeren zelf genoemd maar kreeg een relatief hoge
ranking. Niet alle jongeren hebben de kans om naar school te gaan omwille van het werk thuis.
Verder werd er ook een gebrek aan scholingsinfrastructuur, leerkrachten en documentatie
aangehaald. Zelfs al zouden alle jongeren naar school willen gaan, dan zou het nog niet mogelijk
zijn. De prioriteit ligt dus eerder bij het investeren in scholing dan bij het sensibiliseren van
jongeren om naar school te gaan.
INCERTITUDE
Een participant haalde het onderwerp als volgt aan : ‘L’incertitude du lendemain car ils ne sont
pas sûr de lendemain meilleur’. Onzekerheid gaat echter over meer dan een grote onzekerheid
over de toekomst. Het is een ruim thema dat bijvoorbeeld ook onveiligheid omvat als gevolg van
andere stressoren zoals delinquentie. Onzekerheid rond middelen of toekomstmogelijkheden
heeft ook een negatieve impact op het engagement van de jeugd. Dit engagement hangt eveneens
samen met het gebrek aan informatie. Informatie werd tijdens de discussies voor engagement
geplaatst door een participant met volgend argument: ‘Il faut connaître une organisation avant
être engagé’. De andere participanten waren hiermee akkoord. Ook ondersteuning hangt sterk
samen met engagement blijkt uit volgende citaat : ‘Des soutiens peuvent engager des jeunes et un
manque du soutien peut causer un manque d’engagement’. Het is dus belangrijk om jongeren
zinvolle informatie te verschaffen en hen middelen te bieden om het engagement aan te
wakkeren.
LE POIDS DE LA TRADITION
Tradities zijn sociale gebeurtenissen die jongeren schrik aan kunnen jagen. Als voorbeeld
werden hier rituele slachtingen aangehaald die niet altijd aan het blote oog van de jongeren
onttrokken worden. Deze offers worden uitgevoerd wanneer mensen moeilijkheden hebben of
iets verlangen. Dit blijkt uit volgende citaat: ‘Quand il y a pauvreté, la tradition gagne du terrain’.
23
Een andere participant formuleerde het volgende : ‘La tradition interdit la
scolarisation/alphabétisme’: de traditionele kennis gaat in strijd met schoolse, meer Westers
wetenschappelijke kennis. Dit kan een probleem zijn als mensen heel wat kennis rond ziektes of
voorbehoedsmiddelen vaak missen omdat ze wegblijven van deze schoolse kennis. Een
participant haalde ook volgende problemen aan: ‘Manque de soutien pour des filles cause des
excisés et fait leur vulnérable pour des mariages forcés’. Meisjes zijn vaak afhankelijk van hun
familie om te overleven en kunnen hierdoor niet op tegen de druk die op hen wordt uitgeoefend.
SANTE
De toegang tot gezondheidszorgen wordt bemoeilijkt door een gebrek aan infrastructuur in
ziekenhuizen, te weinig ziekenhuizen in het algemeen, moeilijke toegangswegen... Al deze
factoren zorgen ervoor dat zelfs een persoon die over voldoende middelen beschikt, niet altijd
garantie heeft op goede genezing. Verder werd dit thema ook aangehaald met betrekking tot
algemene dagelijkse gebrekkige hygiëne van mensen. Dit kan het gevolg zijn van een gebrek aan
financiële middelen om bijvoorbeeld zeep te kopen.
COMPORTEMENT EXCESSIF
Migratie werd door een participant als volgt aangehaald : ‘A cause de la pauvreté il y a une forte
émigration, l’argent gagné à l’extérieur peut aider au développement du pays’. Het kan dus een
oplossing zijn bij problemen als honger en armoede maar het kan ook een stressor vormen
omdat het kan foutlopen (bijvoorbeeld het zinken van boten).
Prostitutie, jeugddelinquentie en alcohol werden aangehaald als stressoren waar jongeren mee
geconfronteerd worden in hun omgeving. Tevens kunnen de uitvoering en het gebruik hiervan
ook indicatoren zijn van psychosociale stress.
MAUVAISE GOUVERNEMENT
Een indicator waarbij de overheid een grote rol speelt, is de slechte toegankelijkheid van wegen.
Hulpverleners haalden deze moeilijkheid ook aan voor mensen met een beperking. Verder kan
geografische organisatie kan eveneens een grote stressor zijn voor jongeren. De populatie in het
land groeit en geografisch moet hierop ingespeeld worden. Er is een centrale regulatie door de
staat maar vele regels zijn niet doorgedrongen tot de dorpen wat voor een slechte organisatie
zorgt. Naast een geldgebrek zorgt deze slechte organisatie ervoor dat jongeren slechts moeilijk
toegang krijgen tot een stuk land.
CONFLITS
Conflicten werden vaak aangehaald als stressoren maar kregen een lage gemiddelde ranking. Ze
zijn dus niet de grootste zorg van de jeugd maar toch is het een stressor waar ze vaak mee
geconfronteerd worden. Een voorbeeld hiervan zijn familiale conflicten en conflicten tussen
generaties. Tot slot kunnen ook religies onderling voor problemen zorgen.
Tabel 13: overzicht, frequentie en gemiddelde ranking van stressoren
Nr. Indicator Frequentie Gemiddelde ranking
24
1 Chômage 4 3.75
2 pauvreté 3 1.33 3 conflit de générations 3 9 4 analphabétisme 3 5 5 Mariages forcés 2 6 6 Sacrifices, rituels
(sociaux) 2 6.25
7 grossesses non désirées
2 8
8 Ignorance 2 5 9 Banditisme/deliquence 2 10
10 aventure/émigration/ exode rural
2 9,5
11 Toxiconomi /Alcoolisme/drogue
2 9
12 manque de scolarisation documentation (financement d'études)
2 6
13 Inaccessibilité aux soins / hygène
2 8,5
14 excision des femmes 1 12
15 maladie 1 8
16 Paternités précoces 1 3
17 Manque de soutien (Financial, moral...)
1 11
18 Inaccessibilité aux terrains
1 9
19 Inaccesibilté aux routes
1 8
20 Rarété de pluie/orgueil 1 2
21 refuse de partager 1 3
22 famine 1 3
23 manque de travail (attitude)
1 5
24 problèmes familiales 1 12
25 Religion 1 13
26 manque de respect entre les jeunes
1 9
25
27 discrimination 1 11
28 Manque d'information 1 8
29 prostitution 1 7
30 Incertitude du lendemain
1 6
31 Manque d'engagement 1 10
32 insecurité 1 6
2.2 Indicatoren van psychosociale stress Zelfmoord werd door alle groepen aangehaald als indicator van psychosociale stress. Bij het
kijken naar de prioriteit van de vaakst geselecteerde indicatoren in de ranking oefening krijgt
zelfmoord echter wel een lage ranking. Een hoge ranking bij deze frequent aangehaalde items
wordt gegeven aan gevoelens van triestheid en ontmoediging. Verder hebben het zich
verworpen/eenzaam voelen en het gebruik van alcohol en roken als gevolg van de stressoren
gemiddeld een hogere ranking. Eenzaamheid en triestheid werd enkel door de jeugd aangehaald
terwijl de andere groepen in deze studie meer indicatoren aangaven van lichamelijk zichtbare
stoornissen. (Tabel 15). Bij het analyseren van de geïdentificeerde indicatoren, staan 6
overkoepelende thema’s centraal (Tabel 14).
Tabel 14: Overzicht, gemiddelde ranking en frequentie van centrale thema’s indicatoren van psychosociale stress
Catégorie Ranking Frequentie
Penser que l'avenir sera incertain
2 3
sentiments découragement
3,33 9
(sentiments) désespéré
5 5
Comportement excessief
6,36 11
fonctionnement pertubé
8,33 6
Acte de désespoir 9,6 5
PENSER QUE L'AVENIR SERA INCERTAIN
Dit thema werd niet frequent aangehaald maar kreeg wel een hoge ranking. Gevoelens van
frustratie hangen in deze categorie samen met heel wat andere items en kreeg daarom een hoge
ranking die als volgt werd beargumenteerd : ‘Je propose frustration car lorsqu’on a un problème
on est tout frustré et on devient triste lorsqu’on n’a pas trouvé solution. C’est alors en ce moment
que l’on commence à accuser les gens se disant que les autres sont à l’origine de nos malheurs’
26
SENTIMENTS DÉCOURAGEMENT
Gevoelens van ontmoediging werden vaak aangehaald en kregen een hoge prioriteit omdat ze
heel snel opduiken bij de confrontatie met stressoren. Verder werd ook ‘envie’ aangehaald als
ontmoedigingsfactor. Het is de gedachte ‘ik zou dit willen of ik zou dat willen’ en de
onbereikbaarheid hiervan kan jongeren ontmoedigen. Verder wordt triest zijn ook geassocieerd
met ontmoediging. Hierbij kreeg triest zijn de voorrang omdat het betrekking heeft op het
humeur. Stressoren gaan hier als eerste op inwerken waardoor het een indicator is die sneller
bij jongeren vast te stellen is.
DESESPOIR (SENTIMENTS)
Deze categorie is extremer dan ontmoediging maar omvat een kleiner deel van de
jeugdpopulatie. Voorbeelden van indicatoren onder dit thema geplaatst, zijn zich verlaten
voelen, depressie of sterke gevoelens van afkeer.
COMPORTEMENT EXCESSIEF
Deze indicator is het vaakst aangehaald, vermoedelijk omdat dit een heel zichtbare indicator is
die ook duidelijke rechtstreekse gevolgen kan hebben op de omgeving. We haalden namelijk al
aan dat dit zowel een stressor als een reactie kan zijn.
FONCTIONNEMENT PERTUBÉ
Hierin zitten vooral fysieke verschijnselen vervat. Deze zichtbare factoren werden hoofdzakelijk
aangehaald door de niet-jongerengroepen. Het verstoord functioneren van iemand kan opnieuw
schadelijke gevolgen hebben zoals blijkt uit volgende citaat: ‘A cause des différents problèmes ll
n’y ’a plus la tête à côté ce qui provoque les accidents de circulation’
ACTE DE DÉSESPOIR Hieronder wordt zelfmoord geplaatst. Het werd door alle groepen aangehaald als voorkomende
indicator en mag dus niet genegeerd worden. Het kreeg echter wel een lage ranking omdat dit
slechts een heel klein deel van de jeugd effectief zelfmoord pleegt.
Tabel 15: Overzicht, frequentie en gemiddelde ranking van indicatoren van psychosociale stress
Nr Indicator Frequentie Gemiddelde ranking
1 Suïcide 4 9
2 Alcoolisme/tabagisme 2 4,67
3 Banditisme/Délinquance/vol
2 7,75
4 prostitution 2 5,5
5 Insomnie 2 6,5 6 Folie 2 11 7 Tristesse 2 1 8 découragement 2 2
27
9 sentir exclu/solitude/marginalisation/fermée/ rejet (5) /Envie d'être seul
2 4,5
10 Accidents 1 6 11 Forte migration 1 8 12 manque d'appetit 1 6
13 agressivité 1 9
14 mauvais humeur 1 8
15 pleurer 1 3
16 accusation 1 3
17 envie 1 4
18 sentiment d'incapacité 1 6
19 dépression 1 3
20 degout 1 8
21 dessarroi 1 5
22 peur 1 3
23 inquiètude 1 1
24 frustration 1 2
25 mort 1 12
2.3 Indicatoren van veerkracht De meest frequent aangehaalde indicator voor veerkracht bij jonge mensen is uitwisseling met
vrienden of ouders voor raad. Deze indicator werd door alle groepen aangehaald. Verder werd
ook bidden en werken door drie groepen aangehaald. Bij de meest frequent aangehaalde items
werd de prioriteit aan het uitwisselen met vrienden en ouders gegeven. Dit is het item met de
grootste frequentie en ranking. Andere items die hoger gerankt werden zijn bidden, denken aan
de toekomst, vechten (hoop, moed), luisteren/spelen van muziek (om te vergeten),
tovenarij/offers. Bij het vergelijken van de verschillende groepen is er tot slot een duidelijke
consensus (hoge frequentie en ranking) rond geloof en het uitwisselen met anderen (Tabel 17).
Bij het analyseren van de geïdentificeerde indicatoren, staan 6 overkoepelende thema’s centraal
(Tabel 15).
Tabel 16: Overzicht, gemiddelde ranking en frequentie van centrale thema’s indicatoren van veerkracht
Categorie Ranking Frequentie
conseil 2,6 5
Religion/tradition 3,5 6
Espérance/courage 4,33 3
intention 4,6 5
Distraction 4,8 10
Actions concrets/réaction
7,13 8
CONSEIL
28
Dit thema heeft de hoogste frequentie en ranking. Uit dit onderzoeksluik blijkt dat jongeren bij
moeilijkheden vaak geneigd zijn op zoek te gaan naar bronnen van raadgeving in hun omgeving.
RELIGION/TRADITION
Spirituele activiteiten zoals bidden en meer traditionele rituelen werd door de meerderheid van
de groepen aangehaald. Toch werd dit in de discussie ook genuanceerd. Jongeren die te maken
krijgen met stressoren zullen bidden, maar zullen dit niet als eerste aanwenden om aan de
situatie tegemoet te komen. Een participant haalde dit als volgt aan : ‘Je vais parler avec un frère
et le dimanche je vais à l'église’.
ESPERANCE/COURAGE
Denken aan de toekomst kan ook in positieve zin gebeuren. Door positieve emoties op hun
toekomstbeeld te projecteren, kunnen jongeren ook hoop krijgen dat het ooit beter zal gaan. Ook
het terugdenken aan goede momenten in hun leven kan jongeren hoop geven.
INTENTION
De sterkte van jongeren zit vaak in goede intenties die hun handelen vooraf gaan. Dit blijkt ook
uit volgende citaat: ‘Il faut penser, méditer pour chercher des idées’. Hiervoor gaven jongeren het
belang aan van een ‘examen de conscience: poser des questions à l’interieur’.
DISTRACTION
Een andere manier om met stressvolle situaties om te gaan, is zoveel mogelijk afleiding zoeken.
Werken werd in de discussie aangehaald als afleiding. Een participant haalde volgende
argument aan : ‘Je pense que travailler peut aider pour oublier les problèmes’. Andere
particpanten waren hier niet mee akkoord zoals blijkt uit volgende citaat : ‘Sans travail tu ne
peux jamais oublier’.
ACTIONS CONCRETS/REACTION
Ook hier hoort een gelijkaardige discussie van werken bij. Dit item mocht volgens sommige
participanten echter niet op de eerste plaats staan. ‘Ga je al direct moed hebben om te werken?
Dit is wel belangrijk om problemen te overkomen maar pas in een latere fase na blootstelling
aan stressoren’. Een ander voorbeeld van actie kan migratie zijn, verhuizen om toch ergens geld
te kunnen verdienen. Ook samenwerken met anderen om problemen te overkomen, kan als een
belangrijke actie beschouwd worden.
Tabel 17: Overzicht, frequentie en gemiddelde ranking van indicatoren van veerkracht
Nr. Indicator Frequentie gemiddelde ranking
1 Echanger avec des amis, anciens (conseils)
4 2,75
2 prier 3 3
29
V Discussie en conclusie De bedoeling van deze studie was het nagaan van contextueel bepaalde stressoren, indicatoren
van psychosociale stress en veerkracht bij jongeren in serieuze armoede. Dit onderzoek werd in
de praktijk vorm gegeven door het afnemen van een FLT, een CST en een PRM oefening in
Garango, een dorp in de Centrum-Oostelijke regio van Burkina Faso. Op deze manier werd er
gepoogd om voor de specifieke context voldoende participanten te horen uit verschillende
hoeken, zowel de jongeren zelf als hun betrokkenen.
Consistent met beschikbare literaire bronnen, komt armoede in alle analyses en discussies naar
voor als een belangrijke stressor voor jongeren in ontwikkelingslanden. Deze stressor hangt
3 travailler 3 5,33
4 Penser à l'avenir, se battre (espérance, courage)
2 3,5
5 Faire du sport 2 7
6 Ecouter/jour musique (pour oublier)
2 3,5
7 sorcellerie/sacrifices
2 3,5
8 Penser à des bons moments
1 6
9 Loisirs 1 3 10 Dormir 1 2 11 Causer avec des
amies (oublier) 1 3
12 Penser à quelqu’un)
1 6
13 Jouer, danser, lire (distraction)
1 7
14 s'informer 1 7
15 chercher des solutions
1 8
16 consultation (charlatan)
1 2
17 Cherche un emploi/apprendre un métier
1 8
18 Voyager 1 8
19 collaborer 1 6
20 s'imigrer 1 9
21 s'exiler 1 10
22 Changer de religion
1 5
30
vaak samen met het economisch welzijn of meer bepaald een laag inkomen van families
(Dearing, 2008; Blair, 2010; Evans & Kim, 2013). Ook klimaat werd in het onderzoek vaak in
verband gebracht met armoede. De meerderheid van de mensen die deelnamen aan het
onderzoek leeft van landbouw en een slechte pluviometrie heeft dus een negatieve invloed op
landelijke gemeenschappen (Hadley, et al., 2008; Patel & Kleinman, 2003; Pike & Patil, 2006;
Macro, 2005). Net als studies in Oost-Afrikaanse gemeenschappen, waren ook in dit onderzoek
de beschikbaarheid van voedsel, water en een beperkte toegang tot inkomstbronnen een grote
zorg bij de participanten (Pike, 2004); (Pike & Patil, 2006).
Tijdens de discussie werd geargumenteerd dat de overheid een structurele rol heeft om
armoede te overkomen maar dat de grootse verantwoordelijkheid in de mentaliteit van de
burgers vervat zit. In het kader van de huidige situatie is er namelijk een sterke sociale
ongelijkheid waarbij slechts een politieke elite toegang heeft tot bepaalde middelen (Harsch,
1998). Recente politieke wijzigingen in het land geven de bevolking echter hoop op een grotere
gelijkheid en evenwaardigheid tussen mensen in het land.
Een groot belang werd ook toegekend aan scholing. Hierbij is er een ongelijkheid in kansen
om naar school te gaan en zijn er wankele condities voor de jongeren die wel naar school
kunnen. Onderzoek in Zuid-Afrika gaf aan dat een socio-demografische ongelijkheid in
onderwijscondities een ongelijkheid op de arbeidsmarkt kan creëren (Reschovsky, 2006). Dit is
interessant om mee te nemen in toekomstige politieke interventies, deze zijn volgens het
onderzoek reeds nodig in het vroege scholingsproces (Van der Berg, 2008). Hierbij is het dus
van belang om te investeren in scholen met bijhorende infrastructuur enerzijds en de
sensibilisering van ouders en kinderen om naar school te gaan op alle niveaus van de bevolking
anderzijds.
De traditie kwam positief aan bod in de zin dat ze solidariteit onder mensen bevordert, maar
de jongeren die deelnamen aan het onderzoek, staan hier grotendeels afkerig tegenover. Zo zijn
vrouwenbesnijdenis, geforceerde huwelijken en analfabetisme aspecten die vaak nog vervat
zitten in tradities (Harsch, 1998) en die kennelijk stress opleveren.
Niet onbelangrijk zijn verder bovennatuurlijke fenomenen of rituelen zoals tovenarij die
jongeren angst aanjagen. Uit de discussies blijkt dat dit zaken zijn die deels vervat zitten in de
traditie. Onderzoek van Meltzer et al. (2009) geeft aan dat Afrikaanse kinderen vaker angst
hebben van denkbeeldige of bovennatuurlijke fenomenen dan andere vergelijkingsgroepen in de
studie.
Het thema veiligheid werd hoofdzakelijk aangehaald met betrekking tot delinquentie. Hierbij
is er volgens het onderzoek van Carney, Myers, Louw, Lombard, & Flisher (2013) een verband
tussen delinquentie en het gebruik van alcohol en drugs, twee zaken die ook in dit onderzoek
met elkaar geassocieerd werden.
Conflict kwam in het onderzoek van Pike (2004) vooral voor bij armere bevolkingsgroepen.
In dit onderzoek kwam jaloezie tussen mensen die meer bezittingen hadden en conflicten om
land naar voren als belangrijkste conflictsituaties. Eerdere studies in Afrika brachten aan het
licht dat relaties rond het bezit van land sociaal zijn ingebed en dat ze hierbij vervat zitten in
ongelijk sociale relaties (Peters, 2004). Hieruit blijkt dat er nood is aan een meer
gecentraliseerde politieke regulering van eigendommen.
Hiernaast is gezondheid een thema dat sterk naar voor kwam. Dit zowel in de structurele zin
waarbij er een gebrek is aan voorzieningen, materiaal, verplegers... als in de dagelijkse levensstijl
van mensen. Onderzoek van Pike (2004) in Oost-Afrika wijst er aansluitend op dat moeilijke
levensomstandigheden emotionele, voedings- en gezondheidsgevolgen kunnen veroorzaken.
Water en voedsel is vaak de basis van besmetting bij mensen. Hierbij werd ook het gebrek aan
31
toegankelijke gezondheidsklinieken voor landelijke gemeenschappen aangehaald. Verder kwam
in de analyses ook de dood ter sprake als gevolg van ernstige ziektes zoals Malaria, H.I.V. of de
dreiging van Ebola op het moment van onderzoek. Hadley, et al. (2008) beschreef gelijkaardig de
vrees om te sterven als gevolg van ernstige ziektes bij mensen in Oost-Afrika. Hieruit valt af te
leiden dat er nood is aan structurele ondersteuning met betrekking tot
gezondheidsvoorzieningen in de regio.
In het onderzoek waren zorgen over de toekomst en ontmoediging bij jongeren met betrekking
tot werk vinden en een familie onderhouden in de toekomst een belangrijk thema. Onderzoeken
in landelijke gemeenschappen in Oost-Afrika bevestigen dat omgevingsstressoren onder andere
kunnen resulteren in zwaar emotioneel verdriet, depressieve gemoedstoestand, angst,
onzekerheid, beperkte zelfregulatie of post-traumatische stresssymptomen (Pike & Patil 2006;
(Hadley, et al., 2008). In dit onderzoek kwamen soortgelijke symptomen naar voren, weliswaar
specifiek voor de ondervraagde onderzoekspopulatie. Angst als een van de grootste indicatoren
in dit onderzoek, wordt ook door Patel, Abas, Broadhead, Todd, & Reeler (2001) naast depressie
gezien als een van de frequentste indicatoren in ontwikkelingslanden met armoede. Deze
indicatoren zullen afhankelijk van de onderzochte populatie en context variëren naar specifieke
inhoud en ernst. Belangrijk hierbij is dat er bij mogelijke interventies bewustzijn is van de
specifiteit en klemtoon op bepaalde indicatoren per populatie.
Vervolgens waren er in dit onderzoek twee belangrijke acties om om te gaan met stressoren:
afleiding zoeken om de gedachten te verzetten of net een actie ondernemen om een stressor
bijvoorbeeld aan te pakken. Volgens dit onderzoek zijn er verschillende stadia die voorafgaan
aan deze concrete actie tot een intentie uiteindelijk in iets concreet wordt omgezet om
rechtstreeks of in de toekomst stressoren te overkomen. Eerst op een meer individueel niveau
(offers, bidden...), later meer in de familiale of sociale omgeving (bijvoorbeeld raad vragen). Dit
sluit aan bij de indeling van Khanlou & Wray (2014). Sommige zaken in het onderzoek zoals het
brengen van offers of de persoon aan wie jongeren raad gaan vragen, zijn specifiek voor een
cultuur, geloof, gemeenschap... Ook migratie is bij de onderzoekspopulatie een belangrijke
adaptatiestrategie.
Aansluitend is de veerkrachtigheid in het gedrag van personen aangeleerd (Band & Weisz,
1988; Johnson & Howard, 2007; Luthar, Sawyer, & Brown, 2006). Scholing werd net als in het
onderzoek van Cortes & Cruz (2011) opnieuw aangegeven als belangrijke hefboom. Uit het
onderzoek blijkt dat er vooral moet ingespeeld worden op processen in het dagelijkse leven van
jongeren om ondersteuning te kunnen bieden. Door betrekking van de familie, school, vrienden,
religie... kunnen er samen met de jongeren, zo blijkt, heel wat hulpbronnen gevonden worden
(Masten, 2001). Door een veerkrachtkader aan te nemen, kan verder onderzoek gelijkaardige
contextuele informatie rond deze processen genereren om interventieprogramma’s en politieke
beslissingen te informeren die bedoeld zijn de situatie van jongeren in stressvolle situaties te
verbeteren.
Omdat slechts één klein gebied in het land werd onderzocht, zijn de bevindingen niet
noodzakelijk representatief voor de situatie in andere delen van het land en mogen ze dus niet
veralgemeend worden. Toch biedt de studie inzicht in de diversiteit in percepties en meningen
van jongeren en belangengroepen in en rond het onderzoeksgebied. Hiernaast kan het
onderzoek ook geen rechtstreekse verbanden leggen tussen specifieke stressoren en
psychosociale reacties, hiervoor is er nood aan longitudinaal onderzoek (Patel & Kleinman,
2003). Dit zou een interessante focus kunnen zijn voor toekomstig onderzoek wat zou kunnen
32
leiden tot een meer holistisch begrip van de onderzoeksconcepten.
Bij het vertalen van de onderzoeksconcepten naar het frans is er geprobeerd deze
inhoudelijk juist mogelijk weer te geven, toch is het mogelijk dat een deel van de betekenis
verloren is gegaan (Jenniskens et al., 2012).
Verder is ook uitsluiting een mogelijk risico bij dit soort onderzoek. Niet alle participanten
zijn namelijk even geneigd om zich uit te spreken in focusgroepen (Pike, 2004).
Een andere beperking die ik heb ervaren, is de beperkte onderzoekspopulatie bij de FLT. Dit
maakte dat de analyses van de CST van de kwantitatieve clusters op een eerder abstract niveau
moesten gebeuren.
In dit onderzoek werd getracht om zoveel mogelijk interpretaties door de lokale bevolking te
laten doen. Wanneer dit veralgemeend wordt, kan het ook interessant zijn om niet zomaar
onderzoek te doen voor mensen, maar mensen te stimuleren en (financieel) te ondersteunen om
dit ook zelf uit te voeren. Deze steun is onder andere zinvol omdat lage –en gemiddelde
inkomenslanden een grotere moeilijkheid hebben bij het gebruik van onderzoek-gebaseerde
kennis. Dit komt doordat ze vaak slechts een gelimiteerde toegang hebben tot wetenschappelijke
databases. Deze moeilijkheid komt vooral voor in frans-sprekende landen waar weinig
beleidsmakers in staat zijn Engels te lezen (Dagenais, Some, Boileau-Falardeau, McSween-
Cadieux, & Ridde, 2015).
De resultaten van dit onderzoek bevatten indicatoren die terug te vinden zijn in de literatuur
maar vormen geen allesomvattende referentie voor jongeren in structurele armoede. De
indicatoren kunnen echter wel bijdragen aan een beter begrip van de onderzoeksconcepten voor
de specifiek onderzochte regio. Op deze manier kunnen ze bijdragen aan de afstemming van
interventies die zich positief richten op ondersteuning en activering van jongeren die te maken
krijgen met soortgelijke stressoren. Hierbij is het echter ook belangrijk te erkennen aan welke
aspecten het niet mogelijk is tegemoet te komen in groeps –en individuele interventieprocessen
(Diab, Peltonen, Qouta, Palosaari, & Punamaki, 2015). Volgens mijn persoonlijke ervaring is het
ten slotte vooral belangrijk dat toekomstige onderzoeken en interventies vooral in
evenwaardige dialoog met de bevolking tot stand komen om ongewilde effecten zoveel mogelijk
te voorkomen.
Stressoren, stress en veerkracht zijn in dit onderzoek contextueel in kaart gebracht. Hierbij
stond armoede in verband met heel wat stressoren. Met dit onderzoek wordt een aanzet
gegeven tot interventies die een voorafgaand begrip vragen van de contextuele betekenissen van
de onderzoeksconcepten.
Bibliografie Adams, W. M., & Mortimore, M. J. (1997). Agricultural intensification and flexibility in the Nigerian
Sahel. [Article; Proceedings Paper]. Geographical Journal, 163, 150-160. Ager, A., Stark, L., Sparling, T., & Ager, W. (2011). Rapid Appraisal in Humanitarian Emergencies.
Using Participatory Ranking Methodology (PRM): Colombia University
Band, B. E., & Weisz, J. R. (1988). How to Feel Better When it Feels Bad: Children's Perspectives on
Coping With Everyday Stress. Developmental Psychologie, 24(2), 247-253. Bellamy, C. (2004). The state of the world’s children 2005: Childhood under threat. New York: United
Nations Children’s Fund (UNICEF).
33
Blair, C. (2010). Stress and the Development of Self-Regulation in Context. [Article]. Child Development Perspectives, 4(3), 181-188.
Bonanno, G. A. (2004). Loss, trauma, and human resilience - Have we underestimated the human capacity to thrive after extremely aversive events? American Psychologist, 59(1), 20-28.
Bonanno, G. A., Westphal, M., & Mancini, A. D. (2011). Resilience to Loss and Potential Trauma. Annual Review of Clinical Psychology, 7, 511-535.
Boyce, W. T., & Ellis, B. J. (2005). Biological sensitivity to context: I. An evolutionary-developmental theory of the origins and functions of stress reactivity. Development and Psychopathology, 17(2), 271-301.
Breusers, M., & Grumiau, C. (2002). Burkina Faso. Amsterdam: KIT Publishers. Cacioppo, J. T., Berntson, G. G., Sheridan, J. F., & McClintock, M. K. (2000). Multilevel integrative
analyses of human behavior: Social neuroscience and the complementing nature of social and biological approaches. Psychological Bulletin, 126(6), 829-843.
Carney, T., Myers, B. J., Louw, J., Lombard, C., & Flisher, A. J. (2013). The relationship between substance use and delinquency among high-school students in Cape Town, South Africa. Journal of Adolescence, 36(3), 447-455.
Cortes, B. G. M., & Cruz, L. P. (2011). Resilience: is it possible to measure and influence it? [Article]. Salud Mental, 34(3), 237-246.
Crawford, E., Wright, M. O. D., & Masten, A. S. (2006). Resilience and spirituality in youth. In C. R. Eugene, K. Pamela Ebstyne, W. Linda & B. Peter L. (Eds.), The handbook of spiritual development in childhood (pp. 355-370). Newbury Park, CA: SAGE publications.
Cyrulnik, B. (2002). Veerkracht (R. v. Altena, Trans.). Amsterdam: Ambo. Dagenais, C., Some, T. D., Boileau-Falardeau, M., McSween-Cadieux, E., & Ridde, V. (2015).
Collaborative development and implementation of a knowledge brokering program to promote research use in Burkina Faso, West Africa. Global Health Action, 8, 1-11.
Dearing, E. (2008). Psychological costs of growing up poor. [Article]. Reducing the Impact of Poverty on Health and Human Development: Scientific Approaches, 1136, 324-332.
Diab, M., Peltonen, K., Qouta, S. R., Palosaari, E., & Punamaki, R. L. (2015). Effectiveness of psychosocial intervention enhancing resilience among war-affected children and the moderating role of family factors. [Article]. Child Abuse & Neglect, 40, 24-35.
Doll, B., Zucker, S., & Brehm, K. (2004). Resilient classroom: Creating health environments for learning. New York: The Guildford Press.
Evans, G. W., & Kim, P. (2013). Childhood Poverty, Chronic Stress, Self-Regulation, and Coping. [Article]. Child Development Perspectives, 7(1), 43-48.
Gough, I., & McGregor, J. A. (2007). Wellbeing in developing countries: from theory to research. Cambridge: University Press, Cambridge.
Hadley, C., Tegegn, A., Tessema, F., Cowan, J. A., Asefa, M., & Galea, S. (2008). Food insecurity, stressful life events and symptoms of anxiety and depression in east Africa: evidence from the Gilgel Gibe growth and development study. Journal of Epidemiology and Community Health, 62(11), 980-986.
Harsch, E. (1998). Burkina Faso in the winds of liberalisation, Review of african political ecnomy (Vol. 25, pp. 625-641).
Hu, T., Zhang, D., & Wang, J. (2015). A meta-analysis of the trait resilience and mental health. Personality and Individual Differences, 76, 18-27.
Jenniskens, F., Tiendrebeogo, G., Coolen, A., Blok, L., Kouanda, S., Sataru, F., et al. (2012). How countries cope with competing demands and expectations: perspectives of different stakeholders on priority setting and resource allocation for health in the era of HIV and AIDS. Bmc Public Health, 12.
Johnson, B., & Howard, S. (2007). Causal chain effects and turning points in young people's lives: a resilience perspective. Journal of Student Wellbeing, 1(2), 15.
34
Khanlou, N., & Wray, R. (2014). A Whole Community Approach toward Child and Youth Resilience Promotion: A Review of Resilience Literature. International Journal of Mental Health and Addiction, 12(1), 64-79.
Laungani, P. (2001). The influence of culture on stress: India and England. Cross-cultural topics in psychology.
Luthar, S. S., Sawyer, J. A., & Brown, P. J. (2006). Conceptual issues in studies of resilience - Past, present, and future research. Resilience in Children, 1094, 105-115.
Macro, C. s. a. a. O. (2005). Ethiopia demographic and health survey. Martin, B., & Hanington, B. (2012). Universal methods of design: Ways to Research Complex
Problems, Develop Innovative Ideas, and Design Effective Solutions. Beverly: Rockport Publishers.
Masten, A. S. (2001). Ordinary magic - Resilience processes in development. American Psychologist, 56(3), 227-238.
Masten, A. S. (2007). Resilience in developing systems: Progress and promise as the fourth wave rises. [Article]. Development and Psychopathology, 19(3), 921-930.
Meltzer, H., Vostanis, P., Dogra, N., Doos, L., Ford, T., & Goodman, R. (2009). Children's specific fears. Child Care Health and Development, 35(6), 781-789.
Mertz, O., Mbow, C., Reenberg, A., Genesio, L., Lambin, E. F., D'Haen, S., et al. (2011). Adaptation strategies and climate vulnerability in the Sudano-Sahelian region of West Africa. Atmospheric Science Letters, 12(1), 104-108.
Patel, V., Abas, M., Broadhead, J., Todd, C., & Reeler, A. (2001). Depression in developing countries: lessons from Zimbabwe. British Medical Journal, 322(7284), 482-484.
Patel, V., & Kleinman, A. (2003). Poverty and common mental disorders in developing countries. [Article]. Bulletin of the World Health Organization, 81(8), 609-615.
Patterson, J. M. (2002). Understanding family resilience. Journal of Clinical Psychology, 58(3), 233-246.
Peters, P. E. (2004). Inequality and social conflict over land in Africa. Journal of agrarian change, 4(3), 269-314.
Pike, I. L. (2004). The biosocial consequences of life on the run: A case study from Turkana District, Kenya. Human Organization, 63(2), 221-235.
Pike, I. L., & Patil, C. L. (2006). Understanding women's burdens: Preliminary findings on psychosocial health among Datoga and Iraqw women of northern Tanzania. Culture Medicine and Psychiatry, 30(3), 299-330.
Raquez, P., & Lambin, E. (2006). Meta-analysis of land use and socio-economic changes in West-Africa. Louvain-La-Neuve, Belgium: AMMA and department of geography, University of Louvain.
Reschovsky, A. (2006). Financing schools in the new South Africa. [Article]. Comparative Education Review, 50(1), 21-45.
Rutter, M. (1999). Resilience concepts and findings: implications for family therapy Journal of Family Therapy, 21, 119-144.
Rutter, M. (2006). Implications of resilience concepts for scientific understanding. Resilience in Children, 1094, 1-12.
Rutter, M. (2007). Resilience, competence, and coping. Child Abuse & Neglect, 31(3), 205-209. Rutter, M. (2013). Annual Research Review: Resilience - clinical implications. [Review]. Journal of
Child Psychology and Psychiatry, 54(4), 474-487. Sandro, G. (2007). Macrosocial Determinants of population health. New York: Springer. Saul, J., Ukshini, S., Blyta, A., & Statovci, S. (2003). An Albanian Kosovar Experience. In L. Judah, P. D.
Ronch & M. S. W. Joseph Goldfield (Eds.), Mental wellness in aging: Strenghts-based approches to trauma in aging (pp. 299-314). Baltimore: Health Professions Press
Sawyer, S. M., Afifi, R. A., Bearinger, L. H., Blakemore, S. J., Dick, B., Ezeh, A. C., et al. (2012). Adolescent Health 1 Adolescence: a foundation for future health. Lancet, 379(9826), 1630-1640.
35
Tol, W. A., Song, S., & Jordans, M. J. D. (2013). Annual Research Review: Resilience and mental health in children and adolescents living in areas of armed conflict - a systematic review of findings in low- and middle-income countries. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54(4), 445-460.
Tsai, A. C., Bangsberg, D. R., Frongillo, E. A., Hunt, P. W., Muzoora, C., Martin, J. N., et al. (2012). Food insecurity, depression and the modifying role of social support among people living with HIV/AIDS in rural Uganda. Social Science & Medicine, 74(12), 2012-2019.
Tschakert, P. (2007). Views from the vulnerable: Understanding climatic and other stressors in the Sahel. Global Environmental Change-Human and Policy Dimensions, 17(3-4), 381-396.
Ungar, M. (2004). A constructionist discourse on resilience - Multiple contexts, multiple realities among at-risk children and youth. Youth & Society, 35(3), 341-365.
Van der Berg, S. (2008). How effective are poor schools? Poverty and educational outcomes in South Africa. studies in educational evaluation, 34(3), 145-154.
Walsh, F. (2007). Traumatic loss and major disasters: Strengthening family and community resilience. Family Process, 46(2), 207-227.
Windle, G. (2011). What is resilience? A review and concept analysis. Reviews in Clinical Gerontology, 21(02), 152-169.