Post on 14-Jun-2020
HIERONYM-US VAN ALPHEN
Mrallite erectfigikertman KINDEREN
NAUWKEURIG NAGEDRUKT NAAR DE
EERSTE UITGAVE VAN 1778 EN
UITGEGEVEN DOOR L.J. C. BOUCHER
VOORBERIGT.
Zie daar eenige kleine gedigten , ten behoeve van
kinderen opgefleld. De maker weet zeer wel, dat hij,
als digter, daar door zeer weinig room behalen kan ,
maar dat was ook zijn oogmerk niet. Hij bedoelde
flegts eenige nuttige waarheden zo in rijm voortedra-
gen, dat dezelven de kinderlijke vatbaarheid niet te
boven gingen; en hij heeft ze zo klein gemaakt , op
dat zij des te gemakkelijker, door enkel leezen , zou-
den kunnen in het gcheugen geprent worden , zonder
dat bet nodig was, datze van buiten geleerd werden;
lets waar de maker zeer tegen is , en dat daarenbo-
ven, enkel door herhaald leezen, gefchieden kan.
Het Been aanleiding gaf tot het opftellen dezer ftuk-
jens is geweeft — dat de maker zelf kinderen heeft, die
thands zijn eenig en grootft vermaak zijn — dat men
aan zulke ftukjens in onze taal gebrck heeft — dat
hij ook gaarne door anderQn nuttig is — en dat hij
de Hoogduitfche Lieder ffir kinder van WEISSE en de
kleine Lieder ftir kleine m/idchen and jiinglinge van
G. w. BURMANN , met zeer veel genoegen, gelezen
heeft; ook hebben zij hem menigmaal op den weg ge-
hol-
VOORBER.IGT.
holpen , fchoon hij er eigenlijk geenen nit vertaald ,
of overgenomen heeft.
Zij zijn wel alien niet voor kinderen van vier of
vijfjaaren gefchikt, maar dit was ookjuifl niet noodig.
Men kan zelf kiezen, welken men aan zijne kinderen
wil laten lezen , oak kan men fchieliA merken , of een
kind verftaat wat het leeil dan niet. De opfteller heeft
met alien de proef genomen , en hij kaa verzekeren ,
dat zijn oudfle jongetjen - een kind van vijf ja-
ren - veelen van dezelven, op de eerfte of twee-
de leezing, verflaan heeft; en daarom houdt hij zig
verzekerd, dat alle deze ftukjens voor kinderen, bo-
ven de vijf en beneden de den jaaren , bruikbaar zijn,
Ook mag het geen kwaad wanneer hiep en daar het
kinderlijk verfiand eene kleine zwarigheid ontmoet,
en daar door tot vragen en prawn words opgewel
Wanneer ik het genoegen had, dat deze gedigtjeng
goedgekeurd en met vrugt gebruila werden , zou ik
met vermaak nu en dan een blaadjen voegen bij het
geen ik thands aan mijne Landgenoten aanbiede. Het
getal, dat ik thands geve, is grout genoeg , om er de
proef mede to nemeii.
AAN TWEE
LIEVE KLEINE JONGENS.
Zie daar , lieve wigtjes !
Een buridel gedigtjes,
Vermaakt er u me6 !
En fpringt naar uw wooning,
Maar ... eerft ter belooning
Een kusjen of twee.
Door liefde gedrongen
Heb ik ze gezongen ,
En wilt gij er sneer ,
Gij mbogt er om vragen.
Wanneer ze u behagen
Komt lwppelend wear.
BET GEDULD.
Geduld is zulk een fchoone zaak
Om in een moeielijke taak
Zijn oogwit uittevoeren;
Dit zag ik lila& in onze kat,
Die uuren fang gedoken zat ,
Om op een rat to loeren.
Zij ging niet been voor zij de rat,
Gevangeu, in baar klauwen bad.
HET GEWETEN.
ooit heb ik meer vermaak ,dan aIs ik mijuen pligt
Blijmoedig heb verrigt.
Dan finaakt het eeten bell ; dan kan ik vrolijk fpringen;
En blijde liedjes zingen;
Maar ben ik traag of rout, dan ben ik niet gerufi;
Dan hell ik geenen lufi
icy fpijs , in drank, of fpel ; dan words mij door 't geweten
Geduuriglijk verweten
Dat ik een flegtaart ben, en dat ik nooit een man,
Zoo doende, worden kan.
IIET KINDERLIJK GELUK,
Ik ben een kind ,
Van God bemind ,
En tot geluk gefchapen.
Zijn liefde is groot ,
'k Heb fpeelgoed , kleedren , melk en brood ,
Eel wieg om in to flapen.
1k leef geruff ,
ik leer met lull ,.
1k weet nog van geen zorgen.
Van 't fpeelen moe ,
Sluit ik mijn oogjens 's avonds toe,
En flaap tot aan den morgen.
Geloofd zij God
Voor 't ruim genot
Van zo veel gunitbewijzen !
Mijn hart en mond
Zai hem , in elken morgenitond ,
En elken avond prijzeu.
IIE T KINDEREDIC GELUK.
A . , '4. /;z',.17:0, ,Weet/irN, me& C12 /7 r'ele,
4 7, 'il em /1/ 4 lk,vew .
DE PERZIK.
Die perzik gal mijn vader mij,
Om dat ik vlijtig leer.
Nu eet ik vergenoegd en blij.
Die perzik fmaakt naar weer.
De vrolijkheid palt aan de jeugd
Die leerzaam zig betoont.
De naarftigheid , die kinderdeugd ,
Wordt altoos wel beloond.
DE KINDERLIEFDE.
Mijii vader is mijn belle vrind.
Hij noemt mij needs zijn lieve kind.
'k Ontzie hem, zonder bang te vreezen.
En ga ik hupplend aan zijn zif ,
Ook dan vermaakt en leert hij mij;
Er kan geen beta vader wezen!
1k ben ook fomtijds wel eens flout,
Maar als mijn ondeugd mij berouwt,
Dan worth zijn vaderhart bewogen,
Dan fpteekt zijn liefde geen verwijt,
Ia. zelfs, wanneer hij mij kailijdt,
Dan zie ik tranen in zijn oogen,
Zou ik door ongehoorzaamheid,
Dan maken, dat mijn vader fchreit;
Zou ik hem zugten doen en klagen;
Neen, als mijn jonkbeid. let misdoet,
Dan val ik aanflonds hem te voet,
En zal aan God vergeving vragen,
HET VROLIJK LEEREN.
M iin fpeelen is leeren, mijn leeren is fpeelen,
En waarom zou mij clan het leeren verveelen ?
Het lezen en fchrijven verfchaft mij vermaak.
Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken;
Ik.wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken ,
't Is wijsheid ,'t ziju deugden,naar welken ik haak.
DE NAARSTIGFIEID.
D es morgens fang te &pen,
Te geeuwen en te gapen,
Staat lelijk voor een kind.
Die altoos veel inoet (happen,
En zotte cad wil klappen ,
Ziet zelden zig bemind.
Zou ik mijn tijd befieden
Aan duizend nietigheden ?
'k Heb daar geen voordeel van.
Mijn leWen wil ik leeren,
Mijn meefters zal ik eeren,
Dan worde ik haafl een man.
DE SPIEGET
ie telkens in de fpiegel ziet ,
En zig met fchoonhcid vleit ;
Befeft de waare fchoonheid niet ,
Maar jaagt paar ijdelheid.
Pit glas maakt trots, of geeft ons pijn ;
Wil 'k weeten , wie ik ben ,
Dan moet Gods wooed de fpiegel zijn,
'Naar ik mijn hart nit ken,
D
HET G E S C H E N K,
Moeder lief! zie daar een roosjen
Van uw Coosjen ,
Wijl gij heden jarig zijt.
'k Heb van morgen al gezongen,
En gefprongen:
Zo verlangde ik naar dien tijd.
Maar kan ik geen rijmpjes digten ,
Moet ik zwigten
Voor mijn brodr in poezij.
Neem dan, moeder! flegts dit roosjen
Van uw Coosjen,
'k Heb u tog zo lief als hij.
DE LEDIGHEID.
immer moet ik ledig wezen;
Mies doen met lull en vlijt.
Bidden , leeren , fchrijven , leezen
Spelen, werken beeft ziju tijd.
1\Ioeder lief kan 't ook niet veelen ,
Dat de tijd verwaarloosd worth.
Lui ziin , zegtze, is tijd to
En oils leven is zo kort!
HET HONDJEN.
Hoe dankbaar is mijn kicine bond
Voor beentjes en wat brood!
IIij kwispelitaart, hij loops in 't road,
En fpringt op miinen fchoot.
Mij geeft men vieefeh en brood en wijn,
En dikwijls lekUrnij:
Maar kan een beeft zo dankbaar zijn,
war, wagt men niet van mij!
HET H ONDJE ..IN•
__...."..on.--' cen eieeet` zoCg)imatid/r. 7"Clit'art ',aye rne/n wee - •
67 ra 71j7
nig T GE BROKEN" GLA.S.
., a .inv e .e.e.r ."1 ,.
"‘ -e_A-c7/1 t_4_7.e:afr 4?Mea qv met kt i�-e7(
G" ' - -
HET GEBROKEN GLAS.
EENE VERTELLING.
Cornclis had een glas gebroken
\Toor aan de (haat.
Schoon hij de fluliken had verftoken ,
Hij will geen rand.
Iiij had een affchrik van to liegen,
Wijl God het zict:
En zou hij nu Mama bedriegen,
Dat kon hij niet.
Jlij flond onthutfeld en bewogen,
De moeder komt:
Zij zict de tranen in zijn oogen,
1-lid fcheen verflomd.
ITecft Keesje, zeize , vat bedreven?
\Vat fcheelt er aan?
'k Heb zei hij, moeder lief! zo even
Weer kwaad gcdaan.
Terwijl ik bezig met palettes
Bij 't veniter W!S,
Vloog mijn volan , door 't fors raketten,
Daar in het glas.
Maar als uw Keesje 't van zijn leven
Niet weder doet ,
Dan wilt gij 't immers hem vergeven ,
Gij zijt zo goedt
Kom Keesje lief! hou op met krijten,
Zei moeder toen!
'k Wil u die misflag diet verwijten,
Hij kreeg een zoen.
,, Die altoos wil de waarheid fpreken,
„ Wordt wel beloond.
„ Die leugens zoekt voor zijn gebreken,
„ Worth noolt verfchoond.
EENE VERTELLING VAN
D OR I S J E.
Wij zaten laatil bij Saartje,
One oude goede baker,
Die fprookjes kan vertellen.
Wij dronken chocolade,
En deden honderd vragen.
in 't elude zei ons Saartje:
Wei nu, mijn hartediefjes!
Gij kent de vier getijden ,
Wat houdt gij voor het belle?
Toen zei mijn zusje lIfietje,
Die tijd is mij de lieffte,
Wanneer de booinen bloeien.
Dan krijgt men mooie bloempjes,
Om tuiltjes van to vlegten.
Dan ziet men duizend vogels
Op groene takjes zinger.
is dat niet in de lente 1
De winter, lieve Saartje !
Zei Pietjen, is de belle ,
Dan hooren wij vertellen,
En drinken chocolade ,
Of eeten dikke wafels,
Neen ik verities den zomer
Zei Keesje, dan is 't kermis.
Dan hoef ik niet te leeren.
Maar ik zei, 't is bet belle
Als meeft de vrugten rijp zijn.
Dan valt er braaf te knappen.
Dan heeft men abricoozen,
En pruimen, en morellen,
En perzikken en peeren:
En is dat niet in 't najaar?
Hoort kinders, zeide Saartje,
De winter moet de velden
En tuinen, vrugtbaar maken.
Men moet de boomen inoeien;
Den nicker moet men mefien;
Dat doet men in den winter.
De boomen moeten bloeien,
Om Vrven ons te gevens
Dat doen zij in de lente.
De vrugten mceten groeien;
Dat doen zij in den, zomer.
Men moet de vrugten plukken ;
Dat doer men in het najaar.
Dus moet gij , lieve kinders!
In alie jaargetijden
Gods wijze goedheid loven,
En wel te vrede wezen.
DE D R IJ F T O L.
Nooit loopt mijn drijftol zonder Hagen;
Want hou ik op , dan loopt hij filet.
Ilt heb in al dat flaan verdriet,
En zal om ander fpeelgoed vragen.
Maar is 't ook zo met Flipje niet ?
la; had ik nimmer flaag te vrezen,
'k Zou zelden in mijn boeken lezen ,
En dat geeft vader ook verdriet.
Foei dat ik van een tol moet leeren,
Met vlijt te werken zonder dwang.
'k Wil , tot mijn ftraf, mijn levenlang
Ceen ander fpeelgoed gaan begeeren.
DE PRUIMEBOOM.
ME VERTELLING.
jantje Tag Bens pruimen haftgen,
0! als eiercn zo groot.
't Scheel], dat Jautje wou gattn plukken,
fchoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman, die het ziet:
Ann een boom, zo vol geladen,
miff men vijf zes pruimen niet.
Mar ik wil gehoorzaam wezen,
en nit plukken: ik loop been.
Zoo ik, om een hand vol pruimen,
ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging jantje: maar zijn vader
die hem flil beluifterd had,
Kwam hem in het loopen tegen
voor aan op het ricidelpad.
Kom mijn Jantje , zei de vader,
korn mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken;
nu heeft vader Jantje lief.
Daar op ging Papa aan 't fchudden,
Jantje raapte fchielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
en liep heen op een galop.
DE WA ARE VRIENDSCHAZ
Eea vriend, die mij mijn feilen toont,
Gareng beftraft, en nooit verfehoont,
Heeft op mijn hart een groot vennogen:
Maar 't laag gemoed, dat altoos vleit,
Verdenk ik van baatzugtigheid,
1k kan zijn bijzijn niet gedogen.
Die zeldcn prija, fpreekt vriendentaaL
Die altoos vleit, lieg,t menigmaal.
DE GEZONDHEIt.
Gezondheid is een groote fchat
Om vergenoegd to leven.
Offchoon 1k groten rijkdom had,
Wat voordeel zou het geven,
Zo ik, doorknaagd van angft en pijn,
Mij zelven tot een laft moeft zijn.
Maar zou ik dan mijn Vaders raad
Viet ijverig betragten?
En gulzigheid en overdaad
Niet mijden en veragten?
Die nook genoeg heeft voor zijn mond
Leeft zelden vrolijk en gezond.
DE KLEPPERM_AN.
Zou ik voor den kiepper vreezen,
o I Die lieve brave man
Maakt , dat ik geruft kan wezen ,
En oak veilig flapen kan.
Moeder lief! 'k geloof het raft,
Dat hij op de dieeven pal
Schoon hij loopt door wind en regen,
't Zingen wordt hij nimmer moe :
Goede God ! geef hem uw zegen,
Maar, mijne oogjens vallen toe.
Lieve klepper ! hou de wagt
1k ga Open : goede nagt !
GODS GOEDHEID.
God is goed, daar valt de regen
Op het uitgedroogde land:
Vader bad om milk een zegen,
Zander regen,
Zegt hij, groeit geen kruid noch plant.
Sieve droppels vet op de aarde!
Valt in grooten overvloed,
't Goud is filet van zutk een waarde
Voor onze aarde.n
God verhoort ons: God is goed!
C64 /QG de /?z"
e4,7t/ ~OW,
..a.,a;,ten•I'ZQ, a.‘damair gosszwaler
IOZ I-4711111XICI TOT HNITYAMIIRLAND.
DE LIEFDE TOT NET VADERLAND.
Al ben ik maar een kind,
Tog wordt mijn Vaderland van mij op 't hoogil bemind;
Ik werd er in geboren;
Ik heb er drank en fpijs ;
Ik mag er 't onderwijs
Van wijze meeflers hooren.
Ik heb er ouders , vrienden in,
Die ik met a1 mijn hart bemin ;
Ik kan er vellig woonen;
Dies zal ik dankbaar mij betoonen;
En, worde ik eens een man,
Zo nuttig zijn yoor 't land, als ik mar wezen Lan.
DE EiNZAAMHEI D.
Denk niet, lieve fpeelgenooten!
Dat de tijd mij heeft verdroten ,
Toen ik gifIren zat alleen.
Die vermaak heeft it' het lezen ,
Hoeft geen eenzaamheid te vreezen,
Maar is altoos wel te vreen.
\Tader zegt, dat brave menfcheti
Dikwijls naar die uurtjes wenfchen;
Dikwijls naar hun kamer gam ,
Om in oude en nieuwe boeken
Wijze lean optezoeken:
En dat fiaat mij wonder aan.
'k Wou zo graag verflandig wezen,
En ik worde ook graag geprezen,
'k Zeg, zo als het bij mij left :
Dient er dan, om veel te wezen,
tlenig uurtje nog gefleten,
Welkom! welkom I eenzaanteld!
Weinig , wel , en dikwijls lezen
Leert het bell , in uwen did:
Grooter boeken zultge krijgen,
Als. glj ook wat grooter zijr,