Post on 07-Apr-2016
description
Groenbeheer een verhaal met toekomst
Martin Hermy in samenwerking met afdeling Bos & Groen en Velt
Colofon
Groenbeheer, een verhaal met toekomst
Martin Hermy in samenwerking met Mieke Schauvliege
(afdeling Bos & Groen) en Greet Tijskens (Velt)
2005
een uitgave van Velt vzw
Uitbreidingstraat 392c, 2600 Berchem
Foto’s:Y.D.Nature
(tenzij anders vermeld; M.H.: Martin Hermy, D.V.: Dirk Vandromme,
J.H.: Johan Heirman, E.R.: Erik Rombaut, E.F.: Evelyne Fiers,
S.H.: Sofie Hoste, J.M.: Jeroen Mentens)
Redactie: Frederika Hostens
Ontwerp, illustraties en productie:Aanzet/Making Magazines, Gent
Druk: New Goff, Mariakerke
Wijze van citeren: Hermy, M., Schauvliege, M. en Tijskens, G. 2005.
Groenbeheer, een verhaal met toekomst.Velt in samenwerking met
afdeling Bos & Groen, Berchem.
D/2005/3489/1
ISBN 90-8066-222-4
Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,
mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige ander manier zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Groenbeheer een verhaal met toekomst
Martin Hermy in samenwerking met
Mieke Schauvliege (afdeling Bos & Groen) en Greet Tijskens (Velt)
2
“We moeten ons bij de natuurontwikkeling niet meer laten leiden door het ideaal-
beeld van een oernatuur die verloren is gegaan en die we terug kunnen winnen, als
we daar maar grote lappen grond voor inruimen en er zelf uit wegblijven,” zegt de
Nederlandse landschapsfilosoof Petran Kockelkoren in het boek ‘Nieuwe Natuur. Re-
portages over veranderend landschap’ (Ambo, Amsterdam, 1998). “We kunnen ons
beter concentreren op de vraag wat voor natuur je kunt creëren binnen de heden-
daagse grootindustriële technotoop. In de stad, bijvoorbeeld (...) Natuur heeft niet per
se een eigen ongestoord territorium nodig. Onze bezorgdheid erover heeft minder
met de biodiversiteit zelf te maken, als met het gevoel dat het landschap in korte tijd
is dichtgeslibd met wegen, woonwijken en bedrijventerreinen. De klassieke natuurge-
bieden moeten we natuurlijk sparen, en blijven onderhouden, maar het mag niet zo
zijn dat de oernatuur een belangrijker plaats op de politieke agenda krijgt dan ‘ver-
groening’ van de infrastructuur.”
Daarover gaat dit boek: over de (noodzaak van) ‘vergroening’ van de stedelijke ruim-
te. In een sterk verstedelijkte regio zoals Vlaanderen – sommigen beschrijven Vlaande-
ren zelfs als één grote ‘nevelstad’ – is dat een belangrijk onderwerp. Men kan alleen
maar hopen dat het eindelijk ook op politiek vlak de aandacht krijgt die het verdient.
Dus niet als een marginaal aspect van het natuur- en stedenbeleid, maar als een we-
zenlijk onderdeel daarvan. Hopelijk kan dit boek daartoe bijdragen. Het is alleszins de
eerste keer dat dit onderwerp op zo’n omvattende wijze in kaart gebracht wordt. Niet
vanuit een planologisch, architecturaal, cultuur-historisch of sociologisch betoog – die
aspecten komen uiteraard ook aan bod – maar uitdrukkelijk vanuit een ecologisch
perspectief.
Het boek is bedoeld als een naslagwerk en kan in zekere zin zelfs beschouwd worden
als een handleiding bij de nieuwe visie over ‘Harmonisch Park- en Groenbeheer’ van
de afdeling Bos & Groen van de Vlaamse Gemeenschap? Groenbeheer, zo heet het in
het inleidend hoofdstuk, speelt zich voornamelijk af in de directe nabijheid van de
mens, in de directe woon-, ontspannings- en werkomgeving en heeft een fundamen-
teel mensgerichte doelstelling. Natuurbeheer daarentegen concentreert zich meer op
het buitengebied en, hoewel ook ten behoeve van de mens, staat het duurzame be-
houd van de biodiversiteit die van nature in een regio voorkomt, op de voorgrond.
Maar, zo wordt eraan toegevoegd, “het lijkt er sterk op dat we op een kruispunt zijn
aangekomen, waar groen- en natuurbeheer elkaar de hand reiken. Dit betekent niet
dat er geen onderscheid meer bestaat, wel dat het raakvlak tussen beide groter wordt
en ze bijna naadloos in elkaar kunnen overgaan.”
Belangrijk daarbij is dat de ‘stedelijkheid’ niet langer als een perversiteit of een nood-
zakelijk kwaad wordt beschouwd, als de tegenpool van ‘natuurlijkheid’. Maar dat de
stad integendeel bekeken wordt als een specifiek ecosysteem, met eigen kenmerken
en eigen waarden, anders dan – maar niet minderwaardig aan – het buitengebied. En
dat hier ook andere prioriteiten kunnen en moeten gelden, onder meer door wat de
‘fundamenteel menselijke doelstelling’ genoemd wordt.
Ik hoop dan ook dat dit boek een einde kan maken aan de steriele discussies over het
al dan niet gebruiken van exoten in stedelijke aanplantingen, over welke tuin- of
parkstijl het meest natuurlijk of ecologisch verantwoord is, of over de vraag wat het
belangrijkste is: meer ‘ongerepte, échte natuur’ in bossen en natuurreservaten of
meer ‘cultuurgroen’ in en om de stad. Laten we eindelijk erkennen dat het denken in
termen van ruimtelijke scheiding van ‘natuur’ en ‘cultuur’ eigenlijk een anachronisme
is in een land waar de meerderheid van de bevolking in een verstedelijkte omgeving
woont, en waar zelfs de meest ‘natuurlijke natuur’ een culturele component heeft, in
de zin van: bestaat bij de gratie van menselijke tussenkomst, gewild of ongewild.
Laten we met andere woorden aanvaarden dat natuur en cultuur geen onverzoenba-
re vijanden zijn, maar dat de ‘natuur’ en de ‘cultuur’ in ons verstedelijkte en uiteinde-
lijk helemaal ontworpen land gedoemd of geroepen zijn om samen te leven. En dat
we, zoals in dit boek gebeurt, moeten zoeken naar methoden om dat op een zo har-
monieus mogelijke manier te laten verlopen.
Paul Geerts
3
4
� LeeswijzerVlaanderen kent net zoals veel andere regio’s in de wereld een enorme verstedelijkingsdruk.
Steden en bebouwing lopen als een olievlek uit over de open ruimte.
Als verstedelijking ondoordacht gebeurt, komt de leefbaarheid in onze steden in het gedrang.
Het gevolg daarvan is, dat nog meer mensen de stad ontvluchten. Groen kan positieve impulsen
geven aan die leefbaarheid. Groen levert mensen een oase van rust en heeft een veel grotere
psychologische waarde dan we wel beseffen.
Is het daarom dat de interesse bij het publiek voor groen groter lijkt dan ooit tevoren? Kijk maar
naar de vele tuinbeurzen en tuinreizen, of naar de tuintijdschriften en andere uitgaven die elk
jaar weer worden gepubliceerd. De ‘tuinrage’ blijft zeker niet beperkt tot België of Vlaanderen.
Ook in de ons omringende landen is tuin- of groenaanleg en -inrichting een sterk groeiende en
belangrijke economische sector, vaak van groot commercieel belang.
Dit vertaalt zich helaas niet in groene aandacht bij renovatie en nieuwe realisaties. Groen komt
meestal pas in laatste instantie aan bod, als een pure aankleding van de infrastructuur. Het wordt
niet geïntegreerd in het ontwerpproces of wordt er om economische redenen op korte termijn
zelfs uit geschrapt.
Dit boek wil hierop een antwoord bieden. Het poogt én aantrekkelijk te zijn én bij te dragen tot
een betere kennis, beheer en ontwikkeling van ons groenpatrimonium – vooral in de steden en
verstedelijkte gebieden.
We vertrekken in dit boek van een visie, een visie waarin groen een ruggengraat vormt voor een
moderne maatschappij.
Het eerste hoofdstuk biedt niet alleen een overzicht van de talrijke functies die groen vervult,
het toont ook aan dat groen en groenbeheer hoekstenen zijn voor een meer duurzame ontwik-
keling van steden en verstedelijkte gebieden.
Maar een (nieuwe) visie vertrekt het best vanuit een kijk op het verleden. Immers, groen is een
levende materie en de ontwikkeling ervan vergt (veel) tijd. Groen is dus ook een erfenis van het
nabije of het verre verleden en in die optiek ook een afspiegeling van de omgang van de mens
met planten en de natuur door de tijd heen. Groen is derhalve ook niet los te koppelen van ge-
bouwen en cultuur.Hoewel het niet de bedoeling is een overzicht te geven van de tuin- en park-
geschiedenis – hiervoor bestaan al diverse werken – is een korte terugblik noodzakelijk
(hoofdstuk 2).
Groenbeheer speelt zich vooral af in de directe nabijheid van gebouwen en van weginfrastruc-
tuur. Dat soort plaatsen kent min of meer specifieke milieucondities; steden zijn bijvoorbeeld be-
kend als ‘warmte-eilanden’. Binnen een context van een duurzamer beheer is het belangrijk dat
plantensoorten goed aangepast zijn aan de specifieke standplaats waarin ze terechtkomen. Stand-
plaatsgeschikte begroeiingen gaan immers langer mee en vergen minder onderhoud. De sponta-
ne uitingen van flora en fauna in stedelijke en verstedelijkte gebieden zijn belangrijke getuigen
van deze standplaatsomstandigheden. In het hoofdstuk over stadsecologie gaan we hierop dieper
in (hoofdstuk 3).
Hoofdstuk 4 gaat in op het ontwerp. Dit gebeurt vanuit een geïntegreerde invalshoek en in het
perspectief van de voorgaande hoofdstukken. Het ontwerp is de eerste voorwaarde opdat groen
optimaal zijn vele functies zou vervullen. Bovendien vertrekt een goed ontwerp van de beper-
kingen van uitgangssituaties en -omstandigheden, besteedt het aandacht aan de keuze van mate-
rialen en houdt het rekening met het beheer nadien.
Daarna lijkt het hoog tijd om concrete groenelementen en hun beheer te bekijken.
Gekozen werd voor een benadering vanuit de standplaats/groeiplaats om van daaruit planten-
keuze, toepassing, beheer, mogelijke problemen... te belichten. De keuze viel op – naar het oor-
deel van de partners – belangrijke elementen. Minder bekende en/of nieuwe ontwikkelingen
worden daarbij niet uit de weg gegaan.
Eerst wordt het beheer van vegetaties op verhardingen behandeld: een niet onbelangrijk onder-
deel in het licht van het massale gebruik van halfgesloten verhardingen.Vervolgens wordt aan-
dacht besteed aan groene gevels of ‘verticale tuinen’ zoals ze wel eens genoemd worden. Omdat
ze zo weinig oppervlakte innemen, zijn ze vrijwel overal inzetbaar. Daarna volgt de kroon op de
stad: de aanleg van groendaken, gaande van eenvoudige vetkruidenvegetaties tot ingewikkelde en
volwaardige daktuinen. De groene krassen op oude stenen brengen vervolgens het verhaal van
vegetaties op muren. En wat zouden steden en dorpen zijn zonder bomen – net als een bos zon-
der bomen? Een hoofdstuk over bomen mocht niet ontbreken.
Ondanks de veelheid aan tuinboeken is een pleidooi voor meer duurzame en natuurvriendelijke
tuinen ook hier op zijn plaats. Parken zijn meer dan een verzameling van alle voorgaande ele-
menten: zij verdienden een apart hoofdstuk. De recente ontwikkelingen inzake Harmonisch
Park- en Groenbeheer bieden een nieuwe kijk op deze complexe groenelementen.Ten slotte
wordt ook stilgestaan bij water als bondgenoot voor een meer duurzame stadsontwikkeling.
Water en groen vormen immers samen de basisbouwstenen voor een blauw-groen netwerk.
Naast deze 12 hoofdstukken wordt tevens een aantal onderwerpen in kleinere intermezzo’s be-
handeld (zie inhoudstafel).
Om het geheel beter toegankelijk te maken is het boek voorzien van een uitgebreide index en
een verklarende woordenlijst.
Aan dit boek werkten verschillende auteurs mee die gevraagd werden om hun specifieke visie en
ervaring. Dat was een bewuste keuze, want net als het groen op zich is ook de kennis op het vlak
van groen in Vlaanderen heel versnipperd. Op die manier is het boek als een bundeling van heel
wat expertise te beschouwen.
Dit boek heeft een missie – een meer leefbare wereld door meer en beter groen – en we denken
dat deze haalbaar is.We hopen dat dit boek, zowel de geïnteresseerde leek als studenten, beleids-
mensen en vaklui kan overtuigen om er met volle kracht tegen aan te gaan, want groenbeheer is
een verhaal met toekomst!
Martin Hermy, Mieke Schauvliege en Greet Tijskens
5
6
Hoofdstuk 1
Groen, ruggengraat voor een hedendaagse maatschappij
Hoofdstuk 2
Evolutie van het stedelijk groen in Vlaanderen
Hoofdstuk 3
De stad als ecosysteem
Hoofdstuk 4
Ontwerpen voor duurzaamheid
Hoofdstuk 5
Muurvegetatie, groene krassen op oude stenen
Hoofdstuk 6
Vegetaties op verhardingen, van tekentafel tot borstelmachine
Hoofdstuk 7
Groene gevels, levende stad
Hoofdstuk 8
Groendaken, kroon op de stad
Hoofdstuk 9
Kiezen voor bomen
Hoofdstuk 10
Tuinen in de stad
Hoofdstuk 11
Parken ver en dichtbij
Hoofdstuk 12
Water en natuur, partners voor een leefbare stad
7
“De krassen op oude meubels maken ze antiek;
onze maatschappij is bereid om er veel geld voor te betalen.
Deze onvolmaaktheden, ook als ‘de tand des tijds’ aangeduid,
vertellen een bewogen geschiedenis en
maken het antiek authentiek en begerenswaardig.
Niemand zal het ontkennen, krassen horen bij antiek.”
Muurvegetatie, groene krassen op oude stenen
Martin Hermy & Brecht Vermote
Muurplanten horen thuis op oude, verweerde muren. Het zijn de ‘krassen’ die deze
muren tot antiek maken en ze een authentiek en oud uiterlijk geven. Bovendien dan-
ken veel oude muren en gebouwen hun schoonheid aan de kleurrijke vegetatie erop.
De gelige tinten van de Muurbloem geven het gebouw een zuiders en eerbiedwaardig
cachet. Nochtans worden muurvegetaties op muren vaak niet geduld; ze zouden
slecht zijn voor de stabiliteit van de muur. Horen krassen en antiek dan toch niet
samen?
Muren zijn typische producten van de mens en zijn activiteiten. Onbedoeld hebben
zich daarop in de loop van de tijd spontaan allerlei plantensoorten gevestigd. Ecolo-
gisch bekeken zijn muren het best te vergelijken met rotsformaties. Muren vormen zo
een soort van surrogaatmilieu voor rotsplanten. Muurplanten zijn als het ware de rots-
bewoners van de lage landen (11). ‘Surrogaat’ suggereert ook dat de echte rotsmilieus
een veel rijkere flora hebben. En inderdaad, Brandes (6) vond dat van de 56 inheemse
soorten, die kenmerkend zijn voor varengemeenschappen in Duitsland, slechts een-
derde op secundaire standplaatsen, zoals muren, voorkomt.
Nogal wat soorten muurplanten komen oorspronkelijk uit de gebergten van Zuid- en
Midden-Europa waar rotsen en puinhellingen hun natuurlijke milieu vormen. Voor-
beelden hiervan zijn Grote leeuwenbek, Muurleeuwenbek (fig. 5-1), Muurbloem,
Stengelomvattend havikskruid en Gele helmbloem. Vaak zijn ze ooit als artsenij- en/of
siergewassen in onze streken terechtgekomen en vanuit abdij- en kloostertuinen zijn
ze verwilderd (6; 14).
216
FIGUUR 5-1
Muurleeuwenbek komt in grote
delen van West-Europa voor;
het oorspronkelijke areaal was
echter beperkt tot de gebergten
rond de Adriatische zee (30).
Uit onderzoek blijkt dat plantensoorten die uitsluitend of bij voorkeur op muren voor-
komen de laatste decennia sterk in aantal zijn achteruitgegaan (14). Hier is de sloop-
en restauratiewoede niet vreemd aan. Maar ook kunnen oude muren zeer onstabiel
geworden zijn en een gevaar opleveren voor de voorbijganger. Vaak worden de plan-
ten erop als de boosdoener veroordeeld. Maar is dit terecht? Feit is dat in veel ge-
vallen heel lang gewacht wordt met restauratie en dat, als het dan uiteindelijk toch
gebeurt, de planten op de muur zorgvuldig verwijderd worden. De krassen van het
antiek worden cosmetisch behandeld en een nieuwe, egale, maar ook doodse muur is
het resultaat. Waarom mogen de krassen geen krassen blijven?
Er bestaat niet veel wetenschappelijk onderzoek rond muurvegetaties. Het beperkt
zich bovendien meestal tot inventarisaties. Vooral in Nederland zijn er veel inventa-
risaties gemaakt van de muurflora (bv. Utrecht, Maastricht, Amsterdam, Haarlem,
Rotterdam). Daarnaast zijn er ook beperkt experimenten uitgevoerd rond plantvrien-
delijke restauraties. In Vlaanderen is de inventarisatie van muurplanten (o.a. Brugge,
Damme, Gent, Leuven, Sint-Truiden, Tongeren) nog zeer onvolledig. Dergelijke inven-
tarisaties en experimenten doen het besef groeien dat ook muurplanten een integraal
deel uitmaken van onze flora en aandacht en bescherming verdienen omwille van een
aantal redenen, die in tabel 5-1 worden samengevat.
In dit hoofdstuk geven we enerzijds een overzicht van de situaties waarin muur-
planten voorkomen en welke muurplanten er kunnen optreden. Anderzijds proberen
we te begrijpen welke factoren het voorkomen van deze plantensoorten beïnvloeden,
hoe het kolonisatieproces verloopt en hoe we hiermee kunnen omgaan. Het uiteinde-
lijke doel is zowel de oude muren als de muurvegetaties duurzaam te laten voort-
bestaan.
217
TABEL 5-1
Redenen om zuinig om te
springen met muurplanten-
vegetaties (8) en ze dus te
beschermen.
■ Muurplanten zorgen voor een fleurig aanzien van onze steden.
■ Veel oude gebouwen, keermuren, vrijstaande muren danken een deel van hun
schoonheid en waarde aan muurvegetaties.
■ Muurplanten zijn educatief en bij iedereen in de buurt te vinden.
■ Muurplanten hebben een natuurwaarde: ze vertegenwoordigen rotsplanten die anders
in onze streken niet zouden voorkomen.
■ Muurplanten hebben een ecologisch belang: ze groeien hier dikwijls op de rand van
hun verspreidingsgebied en kunnen daardoor genetisch afwijkend zijn en zo waardevol
genetisch materiaal voor hun soort leveren.
■ Oude muren zijn niet enkel rijk aan planten, ook (zeldzame) dieren vinden er eventueel
een thuis (bv. muurhagedis). Ook zij worden mee beschermd bij bescherming van
de aanwezige muurvegetatie.
� MuurtypesDe meeste muren van huizen en andere gebouwen zijn zo droog en zo egaal van structuur
dat diasporen (vruchten, zaden, sporen) van planten er geen kans krijgen om te kiemen.
Muren waarop muurvegetaties wel kunnen voorkomen, worden ingedeeld in verschillende
types (6; 8; 14; 24; 33; 38) (fig. 5-2):
„ keermuren
• muren die tot in het water reiken
• muren die niet tot in het water reiken
„ vrijstaande muren (ook wel droge muren genoemd)
„ muren van oude gebouwen
„ overige muren (o.m.van water- en rioolputten)
Keermuren hebben maar één vrije wand, tegen de andere zijde is grond aangebracht.Tot de
keermuren die in het water doorlopen, behoren o.a. kaai-, brug- en sluismuren. Deze zijn voor-
al in het onderste gedeelte, door opspattend water en door de zuigwerking van de stenen in de
muur, erg vochtig. Door de erosieve werking van water wordt bovendien metselspecie verwij-
derd, zodat er vrij snel spleten ontstaan waar sediment zich kan afzetten. Ook ter hoogte van de
waterlijn wordt er vaak allerhande materiaal (afval, plantenresten, slib) afgezet. Hier groeien dan
ook vaak moerasplanten, hogerop op de eigenlijke muur meer varens en andere muurplanten.De
moerassoorten (bv. Kattenstaart,Wolfspoot,Waterzuring) zijn meestal aangevoerd via het water
(hydrochorie) van buiten de stad. Ze zijn noch urbanofoob, noch urbanofiel (zie hoofdstuk 3); ze
zijn in de eerste plaats afhankelijk van water en oevers.
Keermuren die niet tot in het water doorlopen, worden voornamelijk van binnenuit van vocht
voorzien. De achterliggende grond vormt een soort spons die water kan stockeren en van waar-
uit de muur water opzuigt.Terrasscheidingsmuren, fortificaties, perronkanten, stadswallen (bv. die
van Leuven,Tongeren, Ieper) behoren dikwijls tot dit type. Door hun hoge ouderdom hebben ze
vaak belangwekkende muurvegetaties. Ze zijn normaal minder vochtig dan het voorgaande type.
218
FIGUUR 5-2
De belangrijkste muurtypes (6).
1 = keermuur tot in het water doorlopend;2 = keermuur;3 = vrijstaande muur;4 = muur van gebouw.
1
2
3
4
Soms fungeren muren onderaan als keermuur en in het bovenste gedeelte als vrijstaande muur;
mengvormen komen dus voor.
Vrijstaande muren hebben, veel meer dan keermuren, regenwater als belangrijkste vochtbron.
De muur is daardoor bovenaan (en door opzuigen van grondvocht helemaal onderaan) vochtig.
In de volle zon verliest hij snel vocht waardoor hij dikwijls te droog wordt voor muurplanten.
Korstmossen komen er wel frequenter voor, tenminste als luchtvervuiling geen al te groot pro-
bleem is. Muren rond kerkhoven zijn dikwijls van dit type. Dergelijke oude muren kunnen zeer
waardevolle varen- en korstmossenvegetaties hebben. In Schotland en de gebergten van Midden-
Europa waren vrijstaande muren een gewone verschijning. Ook in België werden ze hier en daar
ooit frequent gebruikt (bv. Hansbeke, Durbuy).
Muren van oude gebouwen (bv. kerken, kloosters en kastelen) herbergen vaak rijke muurve-
getaties (bv. ruïnes van Sint-Baafs in Gent).Veel van deze muren zijn opgetrokken uit natuur-
steen. Die is qua hardheid minder homogeen dan baksteen, waardoor hij sneller verweert.
Onder de overige muren moeten we zeker op oude waterputten en vooral rioolputten wijzen,
tenminste voor zoverre er licht invalt. Soms herbergen ze behoorlijke populaties van bv.Tongva-
ren. Daarnaast zijn er ook tijdelijke standplaatsen op muren door bijvoorbeeld lekkende dakgo-
ten. Meestal duiden grotere, gewoonlijk vrij algemene varensoorten zoals Brede stekelvaren of
Wijfjesvaren op vochtige plekken in muren. Daar kan een muurvegetatie zich overigens zeer snel
vestigen (enkele jaren is al voldoende). Dergelijke situaties zijn problematisch: het behoud van de
muurvegetatie weegt niet op tegen de eventuele schade aan het gebouw.
� Flora en vegetatie
Waar op de muur?
Muurvegetaties worden in de eerste plaats gevonden op oude muren. Een inventarisatie van de
varenstandplaatsen in Gent door Van Landuyt & Heyneman (34) gaf dit ook zeer duidelijk aan.
Verder bleek dat vooral waterkerende keermuren in trek waren bij varens (56% van de vindplaat-
sen) (zie tabel 5-3 op pagina 222).
Vegetaties op muren kunnen ingedeeld worden in drie groepen: vegetatie op de kop, op de
flanken en aan de voet (14; 26).Welke plaats de muurplanten juist innemen, is sterk afhankelijk
van de hellingshoek, de oriëntatie van de muur, de hoeveelheid zon-schaduw-vocht, de omrin-
gende vegetatie, de aanwezigheid van humus, stikstof en van de kalkrijkdom (zuurheidsgraad)
van het substraat, de muur (14; 26).
De onderste zone, de muurvoet, is vrij vochtig door het opzuigen van vocht uit de bodem, maar
ook door een langere beschaduwing of kortere blootstelling aan directe zoninstraling.In deze zone
wordt heel wat door de wind aangevoerd materiaal afgezet; ook verzamelt eventueel losgekomen
muurmateriaal zich aan de voet. Uiteindelijk levert dit een vrij voedselrijk materiaal dat ook zijn
weerslag heeft op de vegetatie die er aangetroffen wordt:deze bestaat vaak uit niet-typische muur-
planten (o.a.Paarse dovenetel,Bezemkruiskruid,Liggende vetmuur),naast de meer typische muur-
planten (26).
219