De evolutietheorie Paragraaf 4. Charles Darwin (1809-1882) •De evolutietheorie werd ontwikkeld...

Post on 12-May-2015

216 views 0 download

Transcript of De evolutietheorie Paragraaf 4. Charles Darwin (1809-1882) •De evolutietheorie werd ontwikkeld...

De evolutietheorieParagraaf 4

Charles Darwin (1809-1882)

• De evolutietheorie werd ontwikkeld door de Engelse onderzoeker Charles Darwin.

• Als jonge onderzoeker aan boord van het Engelse schip “H.M.S. Beagle” reisde Darwin mee rond de wereld.

• Darwin werd later sterk in zijn denken beïnvloed door de ervaringen die hij tijdens zijn reis had opgedaan.

Charles Darwin (1809 – 1882)

Aan boord van dit schip, de “H.M.S. Beagle”, heeft Charles Darwin zijn wereldreis gemaakt.

Op deze wereldkaart markeert de rode lijn de tocht van de H.M.S. Beagle.

“On the origin of species”

• In 1859 werd het boek “On the origin of species” (Over het ontstaan van soorten) gepubliceerd.

• In dit boek beschreef Charles Darwin zijn evolutietheorie.

Darwin en zijn tijdgenoten

• Tot in de 19de eeuw ging men uit van de letterlijke tekst uit de bijbel, en dacht men dat soorten altijd onveranderd hadden bestaan.

• Darwin werd in zijn tijd vaak bespot vanwege zijn ideeën.

Evolutie

• De ontwikkeling van het leven op aarde waarbij nieuwe soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen noemen we evolutie.

• De evolutietheorie gaat uit van veranderingen in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten.

Geslachtelijke voortplanting

• De meeste planten en dieren planten zich geslachtelijk voort.

• Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan nieuwe genotypen.

• Het fenotype komt tot stand door het genotype plus invloeden uit het milieu.

Wanneer nieuwe genotypen ontstaan, kunnen hierdoor nieuwe fenotypen worden veroorzaakt.

Veranderingen in genotypen

• Doordat bij bevruchting een nieuwe combinatie van genen ontstaat (een nieuw genotype), kan ook een nieuw (ander) fenotype ontstaan.

• Je kunt bij organismen van één soort allerlei afwijkende vormen (verschillende fenotypen) vinden.

Verschillende fenotypen bij bananenvliegjes.

Selectie bij nakomelingen

• Organismen krijgen meestal veel nakomelingen.

• Als alle nakomelingen volwassen worden is er te weinig voedsel en/of leefruimte.

• Slechts enkele nakomelingen worden volwassen en krijgen op hun beurt nageslacht.

Er treedt een strenge selectie op.

Zeeschildpadden leggen wel 100 eieren in één nest.

Niet alle jongen worden volwassen en produceren nageslacht.

Onder de jonge dieren treedt een strenge selectie op.

Natuurlijke selectie

• Niet alle nakomelingen hebben een even grote overlevingskans.

• De best aangepaste individuen hebben de grootste kans om te overleven en nageslacht te produceren.

• Dit verschijnsel noemen we natuurlijke selectie.

Ook de mens heeft invloed op de overlevingskans van organismen.

Aanpassing aan milieu

• Slecht aangepaste organismen krijgen weinig of geen nageslacht.

• Goed aangepaste organismen produceren veel nageslacht. Hun erfelijke eigenschappen worden doorgegeven.

Vooral het gunstige genotype wordt doorgegeven aan de volgende generatie.

• Deze selectie leidt er toe dat soorten veranderen.

De nek van de giraffe

• De voorouder van de giraffe was ongeveer zo groot als een zebra.

• Sommige dieren hadden een iets langere nek, waardoor ze hun voedsel (acaciabladeren) beter konden bereiken.

• Deze giraffen hadden een grotere overlevingskans, en kregen dus ook meer jongen.

• Over veel generaties is zo de giraffe met zijn lange nek ontstaan.

Door natuurlijke selectie is de hals van de giraffe steeds langer geworden.

Overlevingskans van een soort

• Het is belangrijk dat binnen een soort veel verschillende genotypen en fenotypen voorkomen.

• Wanneer het milieu verandert is de kans dan groter dat er een aantal individuen goed zijn aangepast aan de nieuwe omstandigheden.

• Bij een veranderend milieu kun je aan bijvoorbeeld klimaatverandering denken.

Soorten veranderen

• Wanneer het milieu verandert blijven soms individuen met een nieuwe en afwijkende vorm voortbestaan, terwijl individuen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.

De soort verandert.

De berkenspanner

• De berkenspanner is een vlinder die in twee vormen voorkomt, licht en donker gekleurd.

• De berkenspanner leeft in de buurt van berken. Berken zijn loofbomen met een lichtgekleurde bast.

Kleurvariatie bij de berkenspanner

• In een schoon milieu komt vooral de lichte vorm van de berkenspanner voor.

• In een vervuild milieu komt vooral de donkere vorm van de berkenspanner voor.

• Sinds de industriële revolutie komen meer donkere berkenspanners voor.

Oorzaak: De bast van de berkenbomen is

door de luchtvervuiling donkerder

van kleur geworden.

Soorten veranderen door isolatie

• Soorten veranderen door twee manieren van isolatie, namelijk:

– seksuele isolatie– geografische isolatie

• Verschillende vormen van een organisme behoren tot verschillende soorten wanneer ze samen niet in staat zijn om vruchtbaar nageslacht te produceren.

Verschillende vormen van één soort

• Wanneer verschillende vormen van één soort zich onderling blijven voortplanten, dan ontstaan er geen nieuwe soorten.

• Wel kunnen er verschillende vormen van deze soort ontstaan.

Denk aan bijvoorbeeld hondenrassen. Alle hondenrassen behoren tot dezelfde soort.

Honden van alle rassen kunnen onderling vruchtbaar nageslacht produceren, en

behoren dus tot dezelfde soort.

Soortvorming door geografische isolatie

• Als twee groepen van dezelfde soort van elkaar gescheiden worden, dan kunnen er verschillen in vorm ontstaan.

• Wanneer tussen de twee vormen eenmaal voldoende verschillen zijn ontstaan, dan kunnen zij zich niet langer onderling voortplanten.

De twee vormen zijn twee soorten geworden.

Wanneer twee groepen van één soort langdurig gescheiden worden, dan kunnen nieuwe soorten

ontstaan.

De darwinvinken

• Op de Galapagos-eilanden leven 14 soorten vinken.

• Één gezamenlijke voorouder van deze vinken is vroeger naar de Galapagos-eilanden gevlogen.

• Op ieder (geïsoleerd) eiland heeft deze soort zich anders ontwikkeld.

• Op deze manier zijn uit één voorouder 14 soorten ontstaan.

De 14 soorten darwinvinken.