HOOFDSTUK 1
Basisbeginselen van het dubbel boekhouden
1 DE BALANS
1.1 Ondernemingsmiddelen
De middelen die aanwezig moeten zijn om een onderneming (het voorwerp van de boekhoudkundige regi-
stratie) uit te bouwen, kunnen in een drietal groepen worden verdeeld:
groep 1: management, leiding, personeel, algemene organisatie op gebied van verkoop, productie en admi-
nistratie ...
groep 2: gronden, gebouwen, machines, meubilair, transportmiddelen, merken, knowhow, licenties ...
groep 3: grondstoffen, hulpstoffen, handelsgoederen, vorderingen op klanten, geld (in kas of op rekening) ...
Specifiek voor groep 1 is de onmogelijkheid om de prestatiecapaciteit van het werkingsmiddel in voorraad te
houden. Het verlopen van de tijd veroorzaakt op zich het verlies van de prestatiecapaciteit (de capaciteit van
een personeelslid die niet benut wordt gedurende zijn/haar aanwezigheid, wordt als verbruikt beschouwd;
dit geldt ook voor management, leiding, organisatie ...). De conventionele boekhouding zal deze middelen
dan ook niet als ondernemingsmiddelen (= bezit) aanduiden. De aanschaf ervan wordt gelijkgesteld met
gebruik en tijdens de exploitatiecyclus onmiddellijk verwerkt als aankoop van diensten.
De middelen van groep 2 en 3 daarentegen behouden bij niet gebruik toch geheel of gedeeltelijk hun presta-
tiecapaciteit. Ze worden dan ook als ondernemingsmiddelen beschouwd. Men spreekt ook van aanwendingen van
vermogen of activa.
Men onderscheidt hierin twee grote groepen:
1) bestendige middelen of vaste activa (zie groep 2);
2) vlottende middelen of vlottende activa (zie groep 3).
1.1.1 Bestendige middelen of vaste activa
Deze middelen zijn voorbestemd om gedurende een langere periode diensten te leveren voor de onderne-
ming. Het is niet de bedoeling ze op korte termijn om te zetten in geld. Ze zijn m.a.w. geen doel van, maar middel
tot de bedrijfsactiviteit.
Ze worden verder onderverdeeld als volgt:
– Oprichtingskosten:
Onder deze post worden – voor zover ze niet onmiddellijk ten laste van de resultatenrekening werden
gebracht (zie verder) – de kosten vermeld die verbonden zijn aan de oprichting, uitbreiding (kapitaal-
verhoging of uitgifte van leningen) of herstructurering van de onderneming. Deze op een bepaald
moment gedane uitgaven zijn noodzakelijk voor de verdere werking van de onderneming en vormen
dan ook middelen voor latere werkingsjaren.
B.v.: kosten voor inschrijving in het handelsregister, kosten voor het opmaken van het financieel plan,
ereloon notaris bij het verlijden van de oprichtingsakte, kosten van publicatie van de oprichtingsakte, ...
– Immateriele vaste activa:
Dit zijn ondernemingsmiddelen die geen materieel tastbare vorm hebben, maar toch gebruikt worden
voor de exploitatie.
B.v.: goodwill, licenties voor het gebruik van software, merken en andere gelijkaardige rechten, kosten
van onderzoek en ontwikkeling, ...
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 1
– Materiele vaste activa:
Dit zijn de meest voorkomende en best gekende activa.
B.v.: terreinen en gebouwen, machines, installaties en uitrusting, meubilair en rollend materieel indien
en zolang ze worden gebruikt voor de bedrijfsuitoefening.
Indien dit niet (langer) het geval is (b.v. een concessiehouder die bestelwagens inkoopt om verder te
verkopen of een machine die niet langer wordt gebruikt, maar voorlopig wel nog binnen de onderne-
ming wordt gehouden), worden ze onder andere rubrieken van de balans (zie verder) vermeld (in het
voorbeeld respectievelijk handelsgoederen en overige materiele vaste activa).
– Financiele vaste activa:
Onder financiele vaste activa vinden we aandelen in en leningen verstrekt aan andere ondernemingen
met de bedoeling een duurzame band met de betrokken ondernemingen te creeren (dus niet zozeer
een maximaal rendement te behalen vanuit beleggingsstandpunt). Ook betaalde waarborgen (b.v.
aan openbare besturen, nutsbedrijven of eigenaars van gehuurde activa) worden onder deze rubriek
vermeld.
De bestendige middelen of vaste activa bestaan dus uit middelen die bestemd zijn om gedurende min of meer
langere termijn mee te werken aan het exploitatieproces zonder te gelde gemaakt te worden. Dit wil echter
niet zeggen dat ze nooit verkocht kunnen worden, maar de verkoop ervan zal geen deel uitmaken van de
kernactiviteit (de zgn. ‘core business’) van de onderneming.
1.1.2 Vlottende middelen of vlottende activa
Essentieel is dat deze activa doel zijn van de exploitatiecyclus (i.t.t. vaste activa: middel). Deze middelen zijn
bestemd om tijdens de exploitatiecyclus te worden verbruikt; ze ontstaan binnen de onderneming of worden
aangekocht met het oog op de verkoop en het te gelde maken ervan. Meestal gebeurt dit te gelde maken op
korte termijn (in boekhoudtermen: nog binnen het huidige boekjaar). Hiertoe behoren alle elementen van
groep 3 (zie 1.1).
Naar soort worden volgende grote rubrieken onderscheiden:
– Vorderingen op meer dan een jaar:
Het gaat hier om toegestaan klantenkrediet (= handelsvorderingen = vorderingen op klanten) of om
verstrekte leningen en andere vorderingen die niet meer gedurende dit boekjaar zullen worden geınd.
Ze ontstaan uit de exploitatiecyclus, maar worden op lange termijn gerealiseerd (= omgezet in geld).
In de financiele analyse is het gebruikelijk deze vorderingen op meer dan een jaar als element van de
vaste activa te beschouwen. Conceptueel zijn ze echter doel van de ondernemingsactiviteit, geen
middel.
– Voorraden en bestellingen in uitvoering:
Hieronder worden grondstoffen, hulpstoffen, goederen in bewerking en bestellingen in uitvoering,
gereed product (zelf geproduceerd om te verkopen), handelsgoederen (aangekocht met het oog op
doorverkoop zonder of na lichte bewerking) en afval (voor zover het nog een waarde heeft) vermeld.
– Vorderingen op ten hoogste een jaar:
In deze rubriek worden de vorderingen opgenomen met een oorspronkelijke looptijd van ten hoogste
een jaar en de vorderingen of gedeeltes ervan die oorspronkelijk op meer dan een jaar waren, maar nu
binnen het boekjaar zullen worden geınd.
B.v. vorderingen op klanten (handelsvorderingen), vorderingen op diverse administraties, ...
– Geldbeleggingen:
Dit zijn overtollige liquiditeiten die belegd werden met als doel een zo groot mogelijk rendement te
behalen en ze te kunnen realiseren (= weer omzetten in liquide middelen), indien nodig. Ook de prijs
waartegen de onderneming eventueel een deel van haar eigen aandelen heeft ingekocht, wordt in deze
rubriek vermeld.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
2
– Liquide middelen:
Deze rubriek omvat het geld dat in de kas van de onderneming zit of op zichtrekeningen staat en dus
onmiddellijk ter beschikking is. Ook eventueel te incasseren vervallen waarden (cheques e.d.) worden
hier opgenomen.
– Overlopende rekeningen:
Het gaat hier om:. Over te dragen kosten: kosten die al geboekt, maar nog niet verbruikt zijn (b.v. voorafbetaalde recla-
mecampagne die loopt van begin december tot eind januari);. Toe te rekenen opbrengsten (= verworven opbrengsten): opbrengsten die nog niet geboekt maar wel al
ontstaan zijn.
De problematiek van de overlopende rekeningen komt uitgebreid aan bod bij de bespreking van de
inventarisverrichtingen.
Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat de vlottende middelen (vlottende activa) als volgt zijn gestructu-
reerd:
Vlottende activa
(Realiseerbare activa op meer dan een jaar
+
Realiseerbare activa op ten hoogste een jaar
+
Beschikbare activa
1.1.3 Samenvatting
Vaste activa
Vlottende activa
realiseerbaar
beschikbaar
meer dan 1 jaar
Oprichtingskosten
Immateriële vaste activa
Materiële vaste activa
Financiële vaste activa
Vorderingen op meer dan 1 jaar
Voorraden en bestellingenin uitvoering
Vorderingen op ten hoogste1 jaar
Overlopende rekeningen
Geldbeleggingen
Liquide middelen
ten hoogste 1 jaar
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 3
1.2 Ondernemingsbronnen
Zoals eerder al vermeld, is de boekhoudkundige registratie gericht op de zgn. ondernemingsentiteit. Het is
duidelijk dat een individu geen bezittingen kan hebben zonder dat hij ze op een of andere wijze via vermogens-
bronnen heeft gefinancierd. Ook voor een onderneming moet echter de vraag gesteld worden welke financie-
ringsbronnen ter beschikking zijn om de ondernemingsmiddelen (activa) te financieren.
Ondernemingsbronnen, ook passiva of bronnen van vermogen genoemd, geven de oorsprong aan van het
vermogen waardoor de onderneming haar activa heeft kunnen verwerven. Dit betekent uiteraard dat er nooit
meer middelen kunnen zijn dan bronnen en omgekeerd. Deze gelijkheid noemt men het fundamenteel balanse-
venwicht.
Activa = Passiva
Middelen = Bronnen
De passiva worden onderverdeeld naargelang zij al dan niet bestendig in de onderneming zullen blijven:
– eigen vermogen (= niet-opeisbaar vermogen):
Vermogen dat aan de ondernemingsentiteit zelf is toegewezen en dus op continue wijze als bron aanwezig
is en blijft. Het kan niet door derden teruggevraagd worden, tenzij bij vereffening van de onderneming.
– opeisbaar vermogen (= vreemd vermogen):
Vermogen dat de onderneming gedurende een bepaalde periode ter beschikking heeft en dat moet worden
terugbetaald, hetzij op korte, hetzij op langere termijn na datum van ontvangst.
Op basis van deze twee groepen en rekening houdend met de oorsprong van het vermogen, kunnen we de
volgende indeling geven:
1) Eigen vermogen
2) Opeisbaar of vreemd vermogen:
– voorzieningen en uitgestelde belastingen;
– schulden.
1.2.1 Eigen vermogen
Zoals eerder vermeld, is dit het vermogen dat aan de ondernemingsentiteit zelf is toegewezen. Eigen
vermogen is dus in de betekenis van ‘vermogen van de onderneming’ te beschouwen, ongeacht wie de
oorspronkelijke verstrekker was.
Naar oorsprong onderscheiden we de volgende rubrieken:
– Kapitaal:
Het vermogen dat door de initiatiefnemer(s) bij de oprichting of bij latere verhoging op bestendige
wijze aan de ondernemingsentiteit toegekend werd. Dit vermogen kan ingebracht worden in geld
(specien) of in natura.
– Uitgiftepremies:
Dit vermogen ontstaat wanneer bij een kapitaalverhoging nieuwe aandelen uitgegeven worden tegen
een hogere prijs dan de nominale of fractiewaarde van de oude aandelen.
Het verschil tussen de prijs van de oude en de nieuwe wordt in de rubriek ‘uitgiftepremies’ geboekt,
opdat de rubriek ‘kapitaal’ voor alle aandelen (oude en nieuwe) dezelfde inhoud zou hebben.
– Reserves:
Het vermogen dat rechtstreeks ontstaan is uit de werking van de onderneming via winsten en bij
beslissing door de eigenaars van de onderneming bestemd is om bestendig in de onderneming te
blijven.
– Herwaarderingsmeerwaarden:
Wanneer een actiefcomponent na verloop van tijd in realiteit meer waard blijkt te zijn dan uit de boek-
houding blijkt, kan onder bepaalde voorwaarden de waarde in de boekhouding worden opgetrokken.
Uit de regel van het fundamenteel balansevenwicht volgt dan dat daar een vermogensbron tegenover
moet staan. Deze wordt gevormd door de herwaarderingsmeerwaarde.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
4
– Overgedragen winst (+) overgedragen verlies (-):
De vermogensstijging of -daling die voortvloeit uit de ondernemingsactiviteit (winst of verlies) en door
de initiatiefnemer(s) bestemd is om voorlopig (i.t.t. reserves die definitief bestemd zijn) binnen de
onderneming te blijven.
– Kapitaalsubsidies:
Subsidies die van overheidswege werden verkregen voor investeringen in vaste activa. Aangezien hier
enkel de nettobedragen (= na aftrek van uitgestelde belastingen, zie 1.2.2) worden vermeld, spreekt
men hier terecht van eigen vermogen.
Globaal gezien is de structuur van het eigen vermogen dan ook als volgt:
1.2.2 Voorzieningen en uitgestelde belastingen
– Voorzieningen:
Vermogen ontstaan doordat de onderneming, ten laste van haar huidig exploitatieresultaat, voorziet dat er
zich in de toekomst gebeurtenissen zullen voordoen (met als oorzaak de huidige activiteit) die zullen
leiden tot het opeisbaar worden van een schuld waarvan het bedrag nu al kan worden geraamd, maar
nog niet definitief vaststaat.
B.v. grote herstellings- of onderhoudswerken, technische waarborgverplichtingen, brugpensioenen,
hangende juridische geschillen, ...
– Uitgestelde belastingen:
Vermogen gevormd door naar latere boekjaren uitgestelde belastingen op kapitaalsubsidies en gereali-
seerde meerwaarden op bepaalde activa.
Beide vermogensbronnen vormen voorlopig wel nog eigen vermogen, maar zullen later de onderneming
verlaten via het betalen van de uitgestelde belastingen en het aanwenden van de voorziening.
1.2.3 Schulden
Alle vermogensbronnen die van derden werden verkregen en waarvoor bij verstrekking een terugbetalings-
termijn werd bedongen.
Naar soort onderscheiden we volgende rubrieken:
– Schulden op meer dan een jaar en Schulden op ten hoogste een jaar.
Vermogen ontstaan uit een krediettransactie met financiele instellingen, leveranciers of andere derden
waarbij de datum van terugbetaling werd bepaald. Naargelang de terugbetalingstermijn langer of
korter is dan een jaar (= al dan niet nog binnen dit boekjaar valt), spreekt men van vermogen op lange
of op korte termijn.
– Overlopende rekeningen:
Het gaat hier om:. Toe te rekenen kosten: kosten die nog niet door de leverancier aangerekend werden, maar wel reeds
verbruikt zijn (b.v.: de telefoonkosten van de maand december die pas in januari zullen worden
gefactureerd).
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 5
. Over te dragen opbrengsten: opbrengsten die reeds ontvangen zijn, maar nog niet verworven (= waar-
tegenover nog geen prestatie heeft gestaan, b.v. huur ontvangen in december voor de
maand januari).
Zij vertegenwoordigen een schuld.
De problematiek van de overlopende rekeningen komt uitgebreid aan bod bij de bespreking van de
inventarisverrichtingen.
1.2.4 Samenvatting
1.3 Balansevenwicht en gouden financieringsregel
Zoals eerder bleek, kan de ondernemingsentiteit nooit meer middelen aanschaffen dan het vermogen waar-
over ze beschikt. In feite drukt men dezelfde grootheid naar twee verschillende criteria uit:
– activa:
criterium van het ‘soort’ van de middelen waarover de onderneming op een bepaald moment beschikt
om als ondernemingsentiteit te kunnen functioneren;
– passiva:
criterium van de ‘herkomst’ van het vermogen dat de onderneming heeft gebruikt om de middelen
waarover ze op dat moment beschikt, te kunnen financieren.
Dit fundamenteel evenwicht zal in de boekhouding uitgedrukt worden door de balans. Een balans is dus een
momentopname van de bronnen en aanwendingen van vermogen; ze geeft die bronnen en aanwendingen op
een bepaald moment weer.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
6
Schematisch kunnen voorgaande paragrafen als volgt worden samengevat:
Aangezien zowel activa als passiva naar aard en soort gekenmerkt zijn, volgt automatisch een logische (=logische (=
gouden) financieringsregel:gouden) financieringsregel:
– Omdat vaste activa niet bestemd zijn om te gelde te worden gemaakt, zal de aangepaste financiering
hiervoor bestaan uit eigen vermogen en langdurig vreemd vermogen.
– Vlottende activa zijn wel bestemd om te gelde te worden gemaakt. De langdurig vlottende activa zullen
dus met eigen vermogen en langdurig vreemd vermogen worden gefinancierd; de kortstondig vlot-
tende activa met vreemd vermogen op minder dan een jaar.
Tevens kunnen we afleiden:
Activa = Passiva
en Activa – Voorzieningen en uitgestelde belastingen – Schulden = Eigen Vermogen
1.4 Wettelijk schema van de balans
Omwille van de vergelijkbaarheid van de balansen die verschillende ondernemingen opstellen en om zeker te
zijn dat alle relevante informatie wordt vermeld, heeft de wetgever een wettelijk schema opgelegd. Deze
verplichte vormgeving garandeert een gemakkelijke vergelijking van de balansen in tijd (opeenvolgende
balansen van eenzelfde onderneming) en ruimte (balansen van verschillende ondernemingen). Omdat er
nu eenmaal verschil bestaat in omvang en belang van ondernemingen, mogen bepaalde ondernemingen
echter wel een vereenvoudigde versie van dit model gebruiken, het zogenaamde ‘verkorte schema’. Beide wette-
lijke voorstellingen zijn hierna opgenomen. Voor de verdere uitwerking van de theorie in dit boek wordt
echter altijd uitgegaan van een onderneming die het volledig schema volgt.
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 7
1.4.1 Verkort schema
Balans per ...
ACTIVA
VASTE ACTIVA
I. Oprichtingskosten .............................................................
II. Immateriele vaste activa(toelichting I, A) .................................................................
III. Materiele vaste activa (toel. I, B) ...........................
A. Terreinen en gebouwen .........................................
B. Installaties, machines en uitrusting ..............
C. Meubilair en rollend materieel ........................
D. Leasing en soortgelijke rechten .......................
E. Overige materiele vaste activa .........................
F. Activa in aanbouw en vooruitbetalingen .
IV. Financiele vaste activa (toel. I, C en II) ... ...
PASSIVA
EIGEN VERMOGEN
I. Kapitaal (toel. III)A. Geplaatst kapitaal ......................................................
B. Niet-opgevraagd kapitaal ............................. (–)
II. Uitgiftepremies ....................................................................
III. Herwaarderingsmeerwaarden ..................................
IV. Reserves .....................................................................................
A. Wettelijke reserve .......................................................
B. Onbeschikbare reserves .........................................
1. Voor eigen aandelen .........................................
2. Andere .........................................................................
C. Belastingvrije reserves ............................................
D. Beschikbare reserves ................................................
V. Overgedragen winst .....................................................
Overgedragen verlies (–) ..........................................
�VI. Kapitaalsubsidies ..............................................................
VLOTTENDE ACTIVA
V. Vorderingen op meer dan een jaar .....................
A. Handelsvorderingen ................................................
B. Overige vorderingen ................................................
VI. Voorraden en bestellingen in uitvoering .......
A. Voorraden ........................................................................
B. Bestellingen in uitvoering ....................................
VII. Vorderingen op ten hoogste een jaar ................
A. Handelsvorderingen ................................................
B. Overige vorderingen ................................................
VIII. Geldbeleggingen (toel. II) ..........................................
IX. Liquide middelen ..............................................................
X. Overlopende rekeningen .............................................
VOORZIENINGEN EN UITGESTELDEBELASTINGEN
VII. A. Voorzieningen voor risico’s en kosten(toel. IV) ...........................................................................
B. Uitgestelde belastingen .......................................
SCHULDEN
VIII. Schulden op meer dan een jaar (toel. V) .......
A. Financiele schulden ..................................................
1. Kredietinstellingen, leasingschulden ensoortgelijke schulden ........................................
2. Overige leningen .................................................
B. Handelsschulden ........................................................
C. Ontvangen vooruitbetalingen opbestellingen .....................................................................
D. Overige schulden .......................................................
IX. Schulden op ten hoogste een jaar (toel. V) ..
A. Schulden op meer dan een jaar die binnenhet jaar vervallen ........................................................
B. Financiele schulden ..................................................
1. Kredietinstellingen .............................................
2. Overige leningen .................................................
C. Handelsschulden ........................................................
1. Leveranciers ............................................................
2. Te betalen wissels ...............................................
D. Ontvangen vooruitbetalingen opbestellingen .....................................................................
E. Schulden met betrekking tot belastingen,bezoldigingen en sociale lasten .......................
1. Belastingen ...............................................................
2. Bezoldigingen en sociale lasten ................
F. Overige schulden .......................................................
X. Overlopende rekeningen .............................................
TOTAAL DER ACTIVA TOTAAL DER PASSIVA
HANDBOEK BOEKHOUDEN
8
1.4.2 Volledig schema
Balans per ...
ACTIVA
VASTE ACTIVA
I. Oprichtingskosten (toelichting I) .........................
II. Immateriele vaste activa (toel. II) .........................
III. Materiele vaste activa (toel. III) .............................
A. Terreinen en gebouwen .........................................
B. Installaties, machines en uitrusting ..............
C. Meubilair en rollend materieel ........................
D. Leasing en soortgelijke rechten .......................
E. Overige materiele vaste activa .........................
F. Activa in aanbouw en vooruitbetalingen ..
IV. Financiele vaste activa (toel. IV en V) ..............
A. Verbonden ondernemingen ................................
1. Deelnemingen ........................................................
2. Vorderingen ............................................................
B. Ondernemingen waarmee eendeelnemingsverhouding bestaat .....................
1. Deelnemingen ......................................................
2. Vorderingen ............................................................
C. Andere financiele vaste activa .........................
1. Aandelen ...................................................................
2. Vorderingen en borgtochten incontanten ...................................................................
VLOTTENDE ACTIVA
V. Vorderingen op meer dan een jaar .....................
A. Handelsvorderingen ................................................
B. Overige vorderingen ................................................
VI. Voorraden en bestellingen in uitvoering .......
A. Voorraden ........................................................................
1. Grond- en hulpstoffen .....................................
2. Goederen in bewerking ..................................
3. Gereed product .....................................................
4. Handelsgoederen .................................................
5. Onroerende goederen bestemd voorverkoop .......................................................................
6. Vooruitbetalingen ................................................
B. Bestellingen in uitvoering ....................................
VII. Vorderingen op ten hoogste een jaar ................
A. Handelsvorderingen ................................................
B. Overige vorderingen ................................................
VIII. Geldbeleggingen (toel. V en VI) ...........................
A. Eigen aandelen .............................................................
B. Overige beleggingen ................................................
IX. Liquide middelen ..............................................................
X. Overlopende rekeningen (toel. VII) ...................
PASSIVA
EIGEN VERMOGEN
I. Kapitaal (toel. VIII)A. Geplaatst kapitaal ......................................................
B. Niet-opgevraagd kapitaal ............................. (–)
II. Uitgiftepremies ....................................................................
III. Herwaarderingsmeerwaarden ..................................
IV. Reserves .....................................................................................
A. Wettelijke reserve .......................................................
B. Onbeschikbare reserves .........................................
1. Voor eigen aandelen .........................................
2. Andere .........................................................................
C. Belastingvrije reserves ............................................
D. Beschikbare reserves ................................................
V. Overgedragen winst .....................................................
Overgedragen verlies (–) ..........................................
�VI. Kapitaalsubsidies ..............................................................
VOORZIENINGEN EN UITGESTELDEBELASTINGEN
VII. A. Voorzieningen voor risico’s en kosten(toel. IV) ...........................................................................
1. Pensioenen en soortgelijkeverplichtingen ........................................................
2. Belastingen ...............................................................
3. Grote herstellings- enonderhoudswerken ............................................
4. Overige risico’s en kosten (toel. IX) ......
B. Uitgestelde belastingen .......................................
SCHULDEN
VIII. Schulden op meer dan een jaar (toel. X) ........
A. Financiele schulden ..................................................
1. Achtergestelde leningen .................................
2. Niet-achtergestelde obligatieleningen ..
3. Leasingschulden en soortgelijkeschulden .....................................................................
4. Kredietinstellingen .............................................
5. Overige leningen .................................................
B. Handelsschulden ........................................................
1. Leveranciers ............................................................
2. Te betalen wissels ...............................................
C. Ontvangen vooruitbetalingen opbestellingen .....................................................................
D. Overige schulden .......................................................
IX. Schulden op ten hoogste een jaar (toel. X) ...
A. Schulden op meer dan een jaar die binnenhet jaar vervallen ........................................................
B. Financiele schulden ..................................................
1. Kredietinstellingen .............................................
2. Overige leningen .................................................
C. Handelsschulden ........................................................
1. Leveranciers ............................................................
2. Te betalen wissels ...............................................
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 9
ACTIVA PASSIVA
D. Ontvangen vooruitbetalingen opbestellingen .....................................................................
E. Schulden met betrekking tot belastingen,bezoldigingen en sociale lasten .......................
1. Belastingen ...............................................................
2. Bezoldigingen en sociale lasten ................
F. Overige schulden .......................................................
X. Overlopende rekeningen (toel. XI) ......................
TOTAAL DER ACTIVA TOTAAL DER PASSIVA
HANDBOEK BOEKHOUDEN
10
2 DE RESULTATENREKENING EN RESULTATENBESTEMMING
2.1 Noodzaak
Het overzicht van de aanwendingen en bronnen van vermogen (de balans) is belangrijk voor de ondernemer(s)
en derden, omdat men er alle bezittingen, voorzieningen, schulden en het eigen vermogen uit kan aflezen. Het
is echter een ‘statisch’ informatiemiddel: men leert de toestand op een bepaald ogenblik kennen, maar krijgt geen
inzicht in de manier waarop deze toestand is ontstaan.
Zowel de ondernemer(s) als derden hebben normaliter nood aan bijkomende informatie:
– Wat is het resultaat (winst of verlies) van de ondernemingsactiviteit gedurende een bepaalde periode (=
tijd tussen twee balansen, als die twaalf maand bedraagt spreekt men van een ‘boekjaar’), en hoe werd
dit verwerkt?
– Hoe is het resultaat van een bepaalde periode samengesteld? Welke soorten opbrengsten en kosten
waren er?
Het rapporteren van het resultaat en de opbrengsten en kosten naar soort van een bepaalde periode gebeurt in
de ‘Resultatenrekening’. De resultatenrekening is dus een periodegegeven, een ‘dynamisch’ informatiemiddel.
De ‘Resultaatverwerking’ rapporteert hoe het resultaat is verwerkt.
2.2 Algemene voorstelling
Om het ondernemingsgebeuren zo exact mogelijk te kunnen analyseren, wordt het resultaat opgebouwd
volgens het volgende schema:
Alle componenten van het uiteindelijk resultaat van het boekjaar worden hieronder beknopt besproken.
2.2.1 Bedrijfswinst of bedrijfsverlies
De bedrijfswinst (+) of het bedrijfsverlies (-) is een onderdeel van het resultaat ontstaan uit de gewone bedrijfs-
uitoefening (zie schema hierboven) en wordt gevormd door het verschil van de bedrijfsopbrengsten en de
bedrijfskosten.
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 11
Bedrijfsopbrengsten. Omzet: de totale verkoopprijs van alle verkochte goederen (handelsgoederen en gereed product) en dienst-
verleningen.. Wijziging in de voorraad in productiebedrijven: de vervaardigingsprijs van goederen in bewerking, gereed
product en bestellingen in uitvoering, die aan de beginvoorraad werden toegevoegd en waarvan de kosten
in de bedrijfskosten staan (+) of aan de beginvoorraad werden onttrokken en waarvan de verkoopprijs in
de omzet is opgenomen (-).. Geproduceerde vaste activa: de vervaardigingsprijs van zelf geproduceerde investeringen die onder de vaste
activa worden opgenomen en waarvan de productiekosten onder de bedrijfskosten staan.. Andere bedrijfsopbrengsten: de opbrengsten die wel uit de normale bedrijfsvoering voortvloeien (dus geen
financieel of uitzonderlijk karakter hebben, zie verder), maar niet onder de vorige opbrengsten vallen.
Bedrijfskosten. Inkopen handelsgoederen, grond- en hulpstoffen: de totale aankoopprijs van goederen om door te verkopen in
handelsondernemingen en van grond- en hulpstoffen die nodig zijn voor de productie in productieonder-
nemingen.. Wijziging in de voorraad: de aankoopprijs van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen indien het verbruik
groter (+) of lager (-) was dan de aankoop.. Diensten en diverse goederen: de aankoopprijs van alle leveringen van derden die geen handelsgoederen,
grond- en hulpstoffen of bezoldigingen van het eigen personeel betreffen (b.v. bureelbenodigdheden,
water, energie, verzekeringen, uitzendkrachten, ...). Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen: alle kosten verbonden aan het tewerkstellen van het personeel.. Afschrijvingen: de kost van het systematisch gespreid ten laste nemen van de waarde van de vaste activa
over de gebruiksduur van die activa.. Waardeverminderingen: de dalingen in de waarde van voorraden, bestellingen in uitvoering en vorderingen
op klanten (handelsvorderingen).. Voorzieningen voor risico’s en kosten: het nu ten laste nemen van toekomstige risico’s en kosten die voort-
vloeien uit de gewone bedrijfsvoering van dit boekjaar.. Andere bedrijfskosten: alle kosten die men niet onder de vorige posten kan noteren, maar die toch betrekking
hebben op de normale bedrijfsuitoefening.
De bedrijfswinst of het bedrijfsverlies is een zeer belangrijk resultaat, omdat het ontstaat uit de exploitatie van
de onderneming en dus een aanwijzing geeft over de winstgevendheid van de eigenlijke ondernemingsacti-
viteit.
2.2.2 Winst (verlies) uit de gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen
Dit resultaat is samengesteld uit de bedrijfswinst (of het bedrijfsverlies) enerzijds en de financiele kosten en
opbrengsten anderzijds.
Bedrijfswinst (-verlies): zie 2.2.1.
Financiele opbrengsten. Opbrengsten uit financiele vaste activa: de dividenden en intresten van aandelen en verstrekte leningen die
tot de financiele vaste activa behoren.. Opbrengsten uit vlottende activa: de intresten van toegestane leningen met een looptijd van meer of minder
dan een jaar en intresten en dividenden van geldbeleggingen.. Andere financiele opbrengsten: alle opbrengsten van financiele aard die niet onder de vorige posten kunnen
worden ondergebracht.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
12
Financiele kosten. Kosten van schulden: alle kosten van schulden aangegaan bij derden.. Waardeverminderingen: de daling in waarde van vorderingen (andere dan handelsvorderingen), geldbeleg-
gingen en liquide middelen.. Andere financiele kosten: alle kosten van financiele aard die niet onder de vorige posten kunnen worden
ondergebracht.
2.2.3 Winst (verlies) van het boekjaar voor belastingen
Dit resultaat bestaat uit:
Winst (verlies) uit de gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen: zie 2.2.2.
Uitzonderlijke opbrengsten
Terugneming van afschrijvingen
Terugneming van waardeverminderingen
Terugneming van voorzieningen
Meerwaarden bij de (uitzonderlijke) realisatie van vaste activa
Andere
Uitzonderlijke kosten
Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen
Waardeverminderingen op financiele vaste activa
Voorzieningen voor uitzonderlijke risico’s en kosten
Minderwaarden bij de (uitzonderlijke) realisatie van vaste activa
Andere
2.2.4 Resultaat van het boekjaar voor belastingen
De vorige analyse geeft weer hoe het resultaat van het boekjaar voor belastingen tot stand komt. Nu moeten
we nog nagaan hoe dit resultaat beınvloed wordt door de belastingen die erop drukken en op welke wijze het
resultaat dat overblijft na belastingen, verdeeld wordt.
In feite is dit als volgt te illustreren:
Resultaat van het boekjaar vóór belastingen
Overboeking naar `Onttrekkingen aan de uitgestelde belastingen´
Overboeking naar /Onttrekkingen aan de belastingvrije reserves
(1)
Belastingen op het resultaat
Winst (verlies) van het jaar
Te bestemmen winst(te verwerken verlies)
van het boekjaar
Overgedragen winst(overgedragen verlies)van het vorige boekjaar
Te bestemmen winstsaldo of
+
= (2)
Te verwerken verliessaldo
Toevoeging aanhet eigen vermogen
Uit te kerenwinst
Over te dragennaar volgend boekjaar
Tussenkomst van devennoten in het verlies
Over te dragen naarhet volgend boekjaar
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 13
(1) Het gedeelte van de winst dat onbelast naar de reserves kan worden overgeboekt (door fiscale bepalingen).
(2) Soms – zij het uitzonderlijk – kan men het te bestemmen resultaat nog beınvloeden door ‘Onttrekkingen
aan het eigen vermogen’.
2.3 Wettelijk schema van de resultatenrekening en resultaatverwerking
Net zoals voor de balans bestaat er ook voor de resultatenrekening en de resultaatverwerking een modelvoor-
stelling die aan de ondernemingen verplicht wordt opgelegd. Ook hier is er een volledige en een vereenvou-
digde (de zogenaamde verkorte) versie voorzien. Beide zijn hieronder opgenomen.
Uit 2.3.2 blijkt dat het volledig schema van de resultatenrekening kan worden voorgesteld in staffelvorm (lijst-
vorm, optelling van alle opbrengsten gevolgd door optelling van alle kosten) of in scontrovorm (rekeningvorm,
kosten en opbrengsten worden afzonderlijk voorgesteld). De staffelvorm is echter veruit de meest gebruikte.
2.3.1 Verkort schema
RESULTATENREKENING VOOR PERIODE ...
I. Bedrijfsopbrengsten en bedrijfskosten
Omzetfacultatieve
Handelsgoed., grond- en hulpstoffen;
diensten en diverse goederenvermeldingen
)
A.B. Brutomarge (positief saldo) ..........................................................................................................................................................................
Brutomarge (negatief saldo) ................................................................................................................................................................ (–)
C. Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (toel. VI, 2) .................................................................................................. (–)
D. Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriele en materiele
vaste activa .................................................................................................................................................................................................................. (–)
E. Waardeverminderingen op voorraden, bestellingen in uitvoering en handelsvorderingen
(toevoegingen –, terugnemingen +) ...............................................................................................................................................................
F. Voorzieningen voor risico’s en kosten (toevoegingen –, bestedingen en terugnemingen +) .....................
G. Andere bedrijfskosten ....................................................................................................................................................................................... (–)
H. Als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten ................................................................................................. (+)
Bedrijfswinst ......................................................................................................................................................................................................................... (+)
Bedrijfsverlies ........................................................................................................................................................................................................................ (–)
II. Financiele opbrengsten ....................................................................................................................................................................................................
Financiele kosten .......................................................................................................................................................................................................... (–)
Winst uit de gewone bedrijfsuitoefening, voor belasting ....................................................................................................................... (+)
Verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening, voor belasting ...................................................................................................................... (–)
III. Uitzonderlijke opbrengsten .......................................................................................................................................................................................
Uitzonderlijke kosten ............................................................................................................................................................................................... (–)
Winst van het boekjaar voor belasting ............................................................................................................................................................... (+)
Verlies van het boekjaar voor belasting .............................................................................................................................................................. (–)
IIIbis. Onttrekking aan de uitgestelde belastingen ............................................................................................................................ (+)
Overboeking naar de uitgestelde belastingen ......................................................................................................................... (–)
IV. Belastingen op het resultaat ...................................................................................................................................................................... (–) (+)
Winst van het boekjaar ................................................................................................................................................................................................. (+)
Verlies van het boekjaar ................................................................................................................................................................................................. (–)
V. Onttrekking aan de belastingvrije reserves ....................................................................................................................................... (+)
Overboeking naar de belastingvrije reserves .................................................................................................................................... (–)
HANDBOEK BOEKHOUDEN
14
Te bestemmen winst van het boekjaar ................................................................................................................................................................ (+)
Te verwerken verlies van het boekjaar ................................................................................................................................................................. (–)
RESULTAATVERWERKING
A. Te bestemmen winstsaldo .............................................................................................................................................................................................
Te verwerken verliessaldo ................................................................................................................................................................................... (–)
1. Te bestemmen winst van het boekjaar ........................................................................................................................................................
Te verwerken verlies van het boekjaar .............................................................................................................................................. (–)
2. Overgedragen winst van het vorige boekjaar .......................................................................................................................................
Overgedragen verlies van het vorige boekjaar ........................................................................................................................... (–)
B. Onttrekking aan het eigen vermogen ................................................................................................................................................................
C. Toevoeging aan het eigen vermogen ......................................................................................................................................................... (–)
1. aan het kapitaal en aan de uitgiftepremies .............................................................................................................................................
2. aan de wettelijke reserve .........................................................................................................................................................................................
3. aan de overige reserves ............................................................................................................................................................................................
D. 1. Over te dragen winst ........................................................................................................................................................................................... (–)
2. Over te dragen verlies .................................................................................................................................................................................................
E. Tussenkomst van de vennoten (of eigenaar) in het verlies ..........................................................................................................
F. Uit te keren winst ........................................................................................................................................................................................................ (–)
1. Vergoeding van het kapitaal ................................................................................................................................................................................
2. Bestuurders of zaakvoerders ................................................................................................................................................................................
3. Andere rechthebbenden ...........................................................................................................................................................................................
2.3.2 Volledig schema
2.3.2.1 Staffelvorm
RESULTATENREKENING
(in staffelvorm)
I. Bedrijfsopbrengsten ............................................................................................................................................................................................................
A. Omzet (toelichting XII, A) ......................................................................................................................................................................................
B. Wijziging in de voorraad goederen in bewerking en gereed product en in de bestellingen
in uitvoering (toename +, afname –) ............................................................................................................................................................
C. Geproduceerde vaste activa ..................................................................................................................................................................................
D. Andere bedrijfsopbrengsten (toel. XII, B) .................................................................................................................................................
II. Bedrijfskosten ......................................................................................................................................................................................................................... (–)
A. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen .................................................................................................................................................
1. Inkopen ...........................................................................................................................................................................................................................
2. Wijziging in de voorraad (toename –, afname +) .....................................................................................................................
B. Diensten en diverse goederen .............................................................................................................................................................................
C. Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (toel. XII, C2) .....................................................................................................
D. Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriele en materiele
vaste activa ...........................................................................................................................................................................................................................
E. Waardeverminderingen op voorraden, bestellingen in uitvoering en handelsvorderingen
(toevoegingen+, terugnemingen -) (toel. XII, D) ................................................................................................................................
F. Voorzieningen voor risico’s en kosten (toevoegingen +, bestedingen en terugnemingen –)
(toel. XII, C3 en E) .........................................................................................................................................................................................................
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 15
G. Andere bedrijfskosten (toel. XII, F) ................................................................................................................................................................
H. Als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten .................................................................................................... (–)
III. Bedrijfswinst ...................................................................................................................................................................................................................... (+)
Bedrijfsverlies .................................................................................................................................................................................................................... (–)
IV. Financiele opbrengsten ....................................................................................................................................................................................................
A. Opbrengsten uit financiele vaste activa .....................................................................................................................................................
B. Opbrengsten uit vlottende activa .....................................................................................................................................................................
C. Andere financiele opbrengsten (toel. XIII, A) .......................................................................................................................................
V. Financiele kosten ............................................................................................................................................................................................................ (–)
A. Kosten van schulden (toel. XIII, B en C) ...................................................................................................................................................
B. Waardeverminderingen op andere vlottende activa dan bedoeld onder II. E
(toevoegingen +, terugnemingen –) (toel. XIII, D) ............................................................................................................................
C. Andere financiele kosten (toel. XIII, E) .......................................................................................................................................................
VI. Winst uit de gewone bedrijfsuitoefening, voor belasting ..................................................................................................... (+)
Verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening, voor belasting ................................................................................................... (–)
VII. Uitzonderlijke opbrengsten .........................................................................................................................................................................................
A. Terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen op immateriele en materiele
vaste activa
B. Terugneming van waardeverminderingen op financiele vaste activa ............................................................................
C. Terugneming van voorzieningen voor uitzonderlijke risico’s en kosten .....................................................................
D. Meerwaarden bij de realisatie van vaste activa ..................................................................................................................................
E. Andere uitzonderlijke opbrengsten (toel. XIV, A) ............................................................................................................................
VIII. Uitzonderlijke kosten ............................................................................................................................................................................................... (–)
A. Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op
immateriele en materiele vaste activa ..........................................................................................................................................................
B. Waardeverminderingen op financiele vaste activa ..........................................................................................................................
C. Voorzieningen voor uitzonderlijke risico’s en kosten (toevoegingen +, bestedingen –) ................................
D. Minderwaarden bij de realisatie van vaste activa ............................................................................................................................
E. Andere uitzonderlijke kosten (toel. XIV, B) ............................................................................................................................................
F. Als herstructureringskosten geactiveerde uitzonderlijke kosten .................................................................................. (–)
IX. Winst van het boekjaar voor belasting ..................................................................................................................................................... (+)
Verlies van het boekjaar voor belasting .................................................................................................................................................. (–)
IXbis. A. Onttrekking aan de uitgestelde belastingen ................................................................................................................... (+)
B. Overboeking naar de uitgestelde belastingen ................................................................................................................ (–)
X. Belastingen op het resultaat ........................................................................................................................................................................ (–)(+)
A. Belastingen (toel. XV) ........................................................................................................................................................................................ (–)
B. Regularisering van belastingen en terugneming van voorzieningen voor belastingen ..................................
XI. Winst van het boekjaar .......................................................................................................................................................................................... (+)
Verlies van het boekjaar ...................................................................................................................................................................................... (–)
XII. Onttrekking aan de belastingvrije reserves ....................................................................................................................................... (+)
Overboeking naar de belastingvrije reserves .................................................................................................................................... (–)
XIII. Te bestemmen winst van het boekjaar ................................................................................................................................................... (+)
Te verwerken verlies van het boekjaar ................................................................................................................................................... (–)
HANDBOEK BOEKHOUDEN
16
2.3.2.2 Scontrovorm
RESULTATENREKENING
(in scontrovorm)
KOSTEN OPBRENGSTEN
II. Bedrijfskosten .................................................................
A. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen
1. Inkopen .........................................................................
2. Wijziging in de voorraad (toename –,
afname +) ....................................................................
B. Diensten en diverse goederen ...........................
C. Bezoldigingen, sociale lasten en pen-
sioenen (toel. XII, C2) ................................................
D. Afschrijvingen en waardeverminderingen
op oprichtingskosten, op immateriele en
materiele vaste activa ................................................
E. Waardeverminderingen op voorraden,
bestellingen in uitvoering en handelsvor-
deringen (toevoegingen +, terugnemingen
–) (toel. XII, D) .................................................................
F. Voorzieningen voor risico’s en kosten
(toevoegingen +, bestedingen en terugne-
mingen –) (toel. XII, C3 en E) ............................
G. Andere bedrijfskosten (toel. XII, F)
H. Als herstructureringskosten geactiveerde
bedrijfskosten ........................................................... (–)
I. Bedrijfsopbrengsten ..................................................
A. Omzet (toel. XII, A) ....................................................
B. Wijziging in de voorraad goederen in
bewerking en gereed product en in de
bestellingen in uitvoering (toename +,
afname –) ..............................................................................
C. Geproduceerde vaste activa ................................
D. Andere bedrijfsopbrengsten (toel. XII, B)
V. Financiele kosten .........................................................
A. Kosten van schulden (toel. XIII, B en C) .
B. Waardeverminderingen op andere vlot-
tende activa dan bedoeld onder II. E
(toevoegingen +, terugnemingen –) (toel.
XIII, D) ....................................................................................
C. Andere financiele kosten (toel. XIII, E) .....
IV. Financiele opbrengsten ..........................................
A. Opbrengsten uit financiele vaste activa ....
B. Opbrengsten uit vlottende activa ...................
C. Andere financiele opbrengsten (toel. XIII,
A) ................................................................................................
VIII. Uitzonderlijke kosten .............................................
A. Uitzonderlijke afschrijvingen en waarde-
verminderingen op oprichtingskosten, op
immateriele en materiele vaste activa ........
B. Waardeverminderingen op financiele
vaste activa .........................................................................
C. Voorzieningen voor uitzonderlijke risico’s
en kosten (toevoegingen +, bestedingen –
) .....................................................................................................
D. Minderwaarden bij de realisatie van vaste
activa ........................................................................................
E. Andere uitzonderlijke kosten (toel. XIV,
B) .................................................................................................
F. Als herstructureringskosten geactiveerde
uitzonderlijke kosten .......................................... (–)
VII. Uitzonderlijke opbrengsten ..............................
A. Terugneming van afschrijvingen en van
waardeverminderingen op immateriele en
materiele vaste activa ................................................
B. Terugneming van waardeverminderingen
op financiele vaste activa .......................................
C. Terugneming van voorzieningen voor
uitzonderlijke risico’s en kosten ......................
D. Meerwaarden bij de realisatie van vaste
activa ........................................................................................
E. Andere uitzonderlijke opbrengsten (toel.
XIV, A) ...................................................................................
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 17
IX bis. B. Overboeking naar de uitgestelde
belastingen ..........................................................
IXbis. A. Onttrekking aan de uitgestelde
belastingen ..........................................................
X. A. Belastingen (toel. XV) ........................................... X. B. Regularisering van belastingen en terug-
neming van voorzieningen voor belas-
tingen ....................................................................................
XI. Winst van het boekjaar ....................................... XI. Verlies van het boekjaar ....................................
TOTAAL TOTAAL
XII. Overboeking naar de belastingvrije
reserves ................................................................................
XII. Onttrekking aan de belastingvrije
reserves ................................................................................
XIII. Te bestemmen winst van het boekjaar .. XIII. Te verwerken verlies van het boekjaar .
RESULTAATVERWERKING
A. Te bestemmen winstsaldo ..................................................................................................................................................................................................
Te verwerken verliessaldo ........................................................................................................................................................................................ (–)
1. Te bestemmen winst van het boekjaar .............................................................................................................................................................
Te verwerken verlies van het boekjaar ................................................................................................................................................... (–)
2. Overgedragen winst van het vorige boekjaar ............................................................................................................................................
Overgedragen verlies van het vorige boekjaar ................................................................................................................................ (–)
B. Onttrekking aan het eigen vermogen .....................................................................................................................................................................
1. aan het kapitaal en aan de uitgiftepremies ..................................................................................................................................................
2. aan de reserves ......................................................................................................................................................................................................................
C. Toevoeging aan het eigen vermogen .............................................................................................................................................................. (–)
1. aan het kapitaal en aan de uitgiftepremies ..................................................................................................................................................
2. aan de wettelijke reserve ..............................................................................................................................................................................................
3. aan de overige reserves ..................................................................................................................................................................................................
D. Over te dragen resultaat
1. Over te dragen winst ................................................................................................................................................................................................ (–)
2. Over te dragen verlies .....................................................................................................................................................................................................
E. Tussenkomst van de vennoten in het verlies ..................................................................................................................................................
F. Uit te keren winst ................................................................................................................................................................................................................ (–)
1. Vergoeding van het kapitaal .....................................................................................................................................................................................
2. Bestuurders of zaakvoerders .....................................................................................................................................................................................
3. Andere rechthebbenden .................................................................................................................................................................................................
Vooraleer de schema’s van de balans, resultatenrekening en resultaatverwerking kunnen worden ingevuld,
moet echter eerst nog de impact van alle ondernemingstransacties in de boekhouding worden geregistreerd.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
18
3 BASISELEMENTEN VAN HET REGISTRATIEPROCES
3.1 Algemene principes
Zoals uit de analyse van de verrichtingen (zie 3.2) duidelijk zal blijken, hebben de diverse ondememingsge-
beurtenissen ofwel een impact op de balans alleen, ofwel een impact op de balans en de resultatenrekening.
De resultatenrekening is een staat die de opbrengsten en kosten van de periode weergeeft en waaruit men een
resultaat bekomt dat minstens eenmaal per jaar moet worden verwerkt (dit is: overbrengen naar de balans als
weergave van bronnen en aanwendingen van vermogen op een bepaald moment).
Voor de verwerking van het resultaat moet men het beschouwen als een ‘vermogensvermeerdering’ (opbreng-
sten overtreffen kosten) of ‘vermogensvermindering’ (kosten overtreffen opbrengsten). De opbrengsten en
kosten beınvloeden dus tijdelijk het eigen vermogen van de onderneming.
Samengevat kan dit als volgt worden voorgesteld:
verrichtingen
elementen uit de balans
elementen uit de resultatenrekening
éénmaal per jaar worden ze ”bestemd"
De basisgelijkheid
Activa = schulden + voorzieningen en uitgestelde belastingen + eigen vermogen
kan dan in principe gedurende het boekjaar ook geschreven worden als:
Activa = schulden + voorzieningen en uitgestelde belastingen + eigen vermogen+ opbrensten– kosten
Op het einde van het boekjaar wordt het resultaat dan definitief verdeeld, namelijk:
Activa = schulden + voorzieningen en uitgestelde belastingen + eigen vermogen
+ opbrengsten– kosten
wat dan de definitieve eindbalans geeft waarvoor opnieuw geldt:
Activa = schulden + voorzieningen en uitgestelde belastingen + eigen vermogen
Vanuit deze visie zullen we nu in de volgende paragraaf de ondernemingsverrichtingen analyseren en regi-
streren. Het gaat hier slechts om een eerste kennismaking met de diverse transacties van een onderneming,
verder in het boek worden ze gedetailleerder besproken.
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 19
3.2 Analyse van de verrichtingen
Erikson groothandel heeft per 1 januari 20N volgende balans:
Activa Passiva
Vaste activa Eigen vermogen
Winkelinrichting 500 000,00 500 000,00 Kapitaal 744 000,00 744 000,00
Vlottende activa Schulden
Handelsgoederen 240 000,00 Leningen 120 000,00
Klanten 72 000,00 Leveranciers 190 000,00 310 000,00
Bank 121 000,00
Kas 121 000,00 554 000,00
Totaal activa 1 054 000,00 Totaal passiva 1 054 000,00
Dit kunnen we als volgt weergeven:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + Bank + Kas
500 000,00 + 240 000,00 + 72 000,00 + 121 000,00 + 121 000,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leningen + Leveranciers Kapitaal
+
120 000,00 + 190 000,00 744 000,00
Verrichting 1: Een klant betaalt zijn schuld van 40 000,00 EUR door storting op onze bankrekening. De bank zal
stijgen met 40 000,00 EUR en de vordering zal dalen met 40 000,00 EUR.
Dus: vermeerdering actief (A%) = vermindering actief (A&)
De basisvergelijking wordt dus:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + Bank + Kas
500 000,00 + 240 000,00 + 72 000,00 + 121 000,00 + 121 000,00
– 40 000,00 + 40 000,00
+ 32 000,00 + 161 000,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leningen + Leveranciers Kapitaal
+
120 000,00 + 190 000,00 744 000,00
Verrichting 2: Erikson betaalt een leveranciersschuld van 80 000,00 EUR via overschrijving. De bank en de leve-
ranciersschuld dalen beide met 80 000,00 EUR.
Dus: vermindering actief (A&) = vermindering passief (= P&)
HANDBOEK BOEKHOUDEN
20
De basisvergelijking wordt nu:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + Bank + Kas
500 000,00 + 240 000,00 + 32 000,00 + 161 000,00 121 000,00
– 80 000,00
+ 81 000,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leningen + Leveranciers Kapitaal
120 000,00 + 190 000,00 744 000,00
– 80 000,00 +
+ 110 000,00
Verrichting 3: Erikson vindt dat hij over meer eigen vermogen moet beschikken en stort zijn prive-patrimo-
nium, 200 000,00 EUR, in de ondernemingskas.
De kas stijgt met 200 000,00 EUR en het kapitaal stijgt eveneens met 200 000,00 EUR.
Dus: stijging actief (A%) = stijging passief (P%)
De basisvergelijking wordt nu:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + Bank + Kas
500 000,00 + 240 000,00 + 32 000,00 + 81 000,00 121 000,00
+ 200 000,00
+ 321 000,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leningen + Leveranciers Kapitaal
120 000,00 + 110 000,00 744 000,00
+ 200 000,00
+ 944 000,00
Verrichting 4: Erikson sluit met de leningsverstrekker een overeenkomst af waardoor de schuld wordt omgezet
in kapitaal. Vanaf nu zullen ze als partners in de zaak werken.
Leningen dalen met 120 000,00 EUR; het kapitaal stijgt met 120 000,00 EUR.
Dus: daling passief (P&) = stijging passief (P%)
met als basisvergelijking:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + Bank + Kas
500 000,00 + 240 000,00 + 32 000,00 + 81 000,00 321 000,00
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 21
= Schulden + Eigen vermogen
Leningen + Leveranciers Kapitaal
120 000,00 + 110 000,00 944 000,00
– 120 000,00 + + 120 000,00
0,00 1 064 000,00
Verrichting 5: Erikson betaalt via de bank de maandelijkse huur van zijn winkelpand: 1 000,00 EUR.
Hier maakt de onderneming een bedrijfskost (‘daling’ van het eigen vermogen) tegen een vermindering van
de bank.
Dus: daling actief (A&) = stijging kosten (K%)
De basisvergelijking is nu:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + Bank + Kas
500 000,00 + 240 000,00 + 32 000,00 + + 81 000,00 321 000,00
– 1 000,00
+ 80 000,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leveranciers Kapitaal
110 000,00 + 1 064 000,00
– Kosten
1 000,00 (Diensten)
Verrichting 6: Erikson kocht gedurende de boekingsperiode van leverancier Fransen diverse goederen aan voor
25 000,00 EUR, te verhogen met 21 % BTW. De schuld aan Fransen is op 30 dagen te betalen, nl. 30 250,00 EUR.
De aankoop wordt beschouwd als een bedrijfskost van de onderneming; de BTW op aankopen is terugvorder-
baar van de BTW-administratie en er ontstaat een schuld aan de leveranciers.
Dus: stijging van de kosten (K%)
stijging van de vorderingen (A%) = stijging van de schuld (P%)
De basisvergelijking is nu:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + BTW-vordering + Bank + Kas
500 000,00 + 240 000,00 + 32 000,00 + 0,00 + 80 000,00 + 321 000,00
+ 5 250,00
+ 5 250,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leveranciers Kapitaal
110 000,00 1 064 000,00
+ 30 250,00 + – Kosten
140 250,00 1 000,00 (Diensten)
25 000,00 (Aankopen)
HANDBOEK BOEKHOUDEN
22
Verrichting 7: In totaal werden tijdens de boekingsperiode voor 500 000 EUR goederen verkocht, te verhogen
met 21 % BTW of 105 000,00 EUR. Daarvan is contant betaald in kas: 140 000,00 EUR. Het restant,
465 000,00 EUR, zijn vorderingen op klanten. De verkoop wordt beschouwd als een opbrengst. De BTW op
verkopen is een schuld aan de BTW-administratie. De kas en de vorderingen stijgen.
Dus: stijging kas (A%)
stijging vorderingen (A%) =stijging van de schuld (P%)
stijging van de opbrengsten (O%)
De basisvergelijking wordt nu:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + BTW-vordering + Bank + Kas
500 000,00 + 240 000,00 + 32 000,00 + 5 250,00 + 80 000,00 + 321 000,00
465 000,00 + 140 000,00
497 000,00 + 461 000,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leveranciers + Schuld BTW
+
Kapitaal
140 250,00 + 0,00 1 064 000,00
105 000,00 – Kosten
1 000,00 (Diensten)
105 000,00 25 000,00 (Aankopen)
26 000,00
+ Opbrengsten
500 000,00 (Omzet)
Verrichting 8: Erikson maakt de inventaris op en constateert dat er in zijn magazijnen nog slechts voor
40 000,00 EUR aankoopwaarde handelsgoederen in voorraad is. Er is dus een voorraaddaling van
240 000,00 EUR – 40 000,00 EUR = 200 000,00 EUR. Deze goederen zijn dus blijkbaar verdwenen, wat een kost
aan voorraadwijziging betekent.
Dus: daling voorraad (A&) = stijging kost (K%)
Waaruit de basisvergelijking volgt:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + BTW-vordering + Bank + Kas
500 000,00 + 240 000,00 + 497 000,00 + 5 250,00 + 80 000,00 + 461 000,00
– 200 000,00
+ 40 000,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leveranciers + Schuld BTW
+
Kapitaal
140 250,00 105 000,00 1 064 000,00
– Kosten
1 000,00 (Diensten)
25 000,00 (Aankopen)
200 000,00 (Voorraadwijzigingen)
226 000,00
+ Opbrengsten
500 000,00 (Omzet)
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 23
Verrichting 9: Een tweede element van de inventaris is de afschrijving op de winkelinrichting, nl. 20 % op
500 000,00 EUR, hetzij 100 000,00 EUR. Daardoor daalt de winkelinrichting boekhoudkundig met
100 000,00 EUR, terwijl er een kost ontstaat van 100 000,00 EUR.
Dus: daling actief (A&) = stijging kost (K%)
Waaruit de basisvergelijking volgt:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + BTW-vordering + Bank + Kas
500 000,00 + 40 000,00 + 497 000,00 + 5 250,00 + 80 000,00 + 461 000,00
– 100 000,00
+ 400 000,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leveranciers + Schuld BTW
+
Kapitaal
140 250,00 + 105 000,00 1 064 000,00
– Kosten
1 000,00 (Diensten)
25 000,00 (Aankopen)
200 000,00 (Voorraadwijzigingen)
100 000,00 (Afschrijving)
326 000,00
+ Opbrengsten
500 000,00 (Omzet)
Verrichting 10: Bij het afsluiten van de boekhoudperiode berekent Erikson groothandel dat de gerealiseerde winst
174 000,00 EUR bedraagt (500 000 EUR opbrengsten – 326 000 EUR kosten). De geraamde belastingen hierop
bedragen 49 755,00 EUR. Hierdoor ontstaat een schuld en een kost voor hetzelfde bedrag.
Dus: stijging passief (P %) = stijging kost (K %)
met als basisvergelijking:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + BTW-vordering + Bank + Kas
400 000,00 + 40 000,00 + 497 000,00 + 5 250,00 + 80 000,00 + 461 000,00
= Schulden + Eigen vermogen
Leveranciers + BTW-schuld + Belastingschuld
+
Kapitaal
140 250,00 + 105 000,00 + 0,00 1 064 000,00
+ 49 755,00 – Kosten
1 000,00 (Diensten)
+ 49 755,00 25 000,00 (Aankopen)
200 000,00 (Voorraadwijzigingen)
100 000,00 (Afschrijving)
49 755,00 (Belastingen)
375 755,00
+ Opbrengsten
500 000,00 (Omzet)
HANDBOEK BOEKHOUDEN
24
Indien Erikson groothandel nu de balans en resultatenrekening zou opmaken, dan verkrijgt hij volgende situatie.
Erikson groothandel
Balans per ...
Activa Passiva
Vaste activa Eigen vermogen
Winkelinrichting 400 000,00 400 000,00 Kapitaal 1 064 000,00
Te bestemmen resultaat 124 245,00 1 188 245,00
Vlottende activa Schulden
Handelsgoederen 40 000,00 Leveranciersschuld 140 250,00
Klanten 497 000,00 BTW-schuld 105 000,00
BTW-vordering 5 250,00 Belastingschuld 49 755,00 295 005,00
Bank 80 000,00
Kas 461 000,00 1 083 250,00
Totaal activa 1 483 250,00 Totaal passiva 1 483 250,00
Het te bestemmen resultaat vloeit voort uit de resultatenrekening nl.:
Bedrijfsopbrengsten
Omzet 500 000,00 500 000,00
Bedrijfskosten
Aankopen 25 000,00
Voorraadwijzigingen 200 000,00
Diensten 1 000,00
Afschrijvingen 100 000,00 326 000,00
Bedrijfswinst 174 000,00
Belastingen 49 755,00 49 755,00
Winst van het jaar na belastingen 124 245,00
Dit is echter een voorlopige jaarrekening, omdat de balans en resultatenrekening steeds moeten worden opge-
steld na winstbestemming.
Verrichting 11: Erikson groothandel beslist de winst als volgt te verdelen:
Uit te keren aan de aandeelhouders: 80 000,00 EUR
Over te dragen winst: 44 245,00 EUR
Er ontstaat een schuld van 80 000,00 EUR aan de aandeelhouders en een verhoging van de eigen middelen,
tegenover de verdeling van het resultaat, nl. Uitkeringen kapitaal en Winstoverdracht.
Dus: stijging schuld (P%)
stijging eigen vermogen (P%) = annulatie van K en O
Waaruit volgende basisvergelijking volgt:
Activa
Winkelinrichting + Handelsgoederen + Klanten + BTW-vordering + Bank + Kas
400 000,00 + 40 000,00 + 497 000,00 + 5 250,00 + 80 000,00 + 461 000,00
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 25
= schulden
Leveranciers + Schuld BTW + Belastingschuld + Schuld aan
aandeelhouders
140 250,00 + 105 000,00 + 49 755,00 + 0,00
+ 80 000,00
+ 80 000,00
+ Eigen vermogen
Kapitaal
1 064 000,00
+ Overgedragen winst
44 245,00 )– Kosten
375 755,00
+ Opbrengsten
500 000,00
Bestemming
– 124 245,00
Geannuleerd
Verrichting 12: Opmaken van de definitieve jaarrekening.
Opmerking:
Voor alle rubrieken van de jaarrekening opgesteld volgens het wettelijk volledig of verkort schema waarvoor
in de omschrijving van de code niet uitdrukkelijk aan ‘Aantal’ (rechten, aandelen, werknemers, uren, ...) of
‘Personeelsbestand’ wordt gerefereerd (zie toelichting en sociale balans), moeten de bedragen worden uitge-
drukt:
– in duizenden EUR, zonder decimalen, in geval van een volledig schema;
– in eenheden EUR, zonder decimalen, in geval van een verkort schema.
Erikson groothandel
Balans per ...
Activa Passiva
Vaste activa Eigen vermogen
III. Materiele vaste activa I. Kapitaal
B. Installaties, machines en uitrusting 400 A. Geplaatst kapitaal 1 064
V. Overgedragen winst 44
Vlottende activa Schulden
VI. Voorraden
A.4. Handelsgoederen 40
IX. Schulden op ten hoogste een
jaar
C. Handelsschulden
VII. Vorderingen op ten hoogste een jaar 1. Leveranciers 140
A. Handelsvorderingen (klanten) 497 E. Schulden m.b.t. belastingen
B. Overige vorderingen (BTW) 5 1. Belastingen 155
IX. Liquide middelen 541 F. Overige schulden 80
Totaal activa 1 483 Totaal passiva 1 483
HANDBOEK BOEKHOUDEN
26
Resultatenrekening
periode ..... tot .....
(Staffelvorm)
I. Bedrijfsopbrengsten
A. Omzet 500
II. Bedrijfskosten
A. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen
1. Inkopen 25
2. Wijziging in de voorraad (toename +, afname –) 200
B. Diensten en diverse goederen 1
D. Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriele
en materiele vaste activa 100
III. Bedrijfswinst 174
X. Belastingen op het resultaat
A. Belastingen 50
XI. Winst van het boekjaar 124
XIII. Te bestemmen winst van het boekjaar 124
Resultaatverwerking
A. Te bestemmen winstsaldo
1. Te bestemmen winst van het boekjaar 124
D. Over te dragen resultaat
1. Over te dragen winst 44
F. Uit te keren winst
1. Vergoeding van het kapitaal 80
3.3 Beoordeling van de methode
Uit bovenstaande analyse van een aantal type-verrichtingen blijkt duidelijk dat iedere verrichting minstens
twee elementen doet veranderen (vandaar: ‘dubbel’ boekhouden).
Het fundamenteel evenwicht
Activa = Schulden + Voorzieningenen en uitgestelde belastingen + Eigen vermogen
+ Opbrengsten
– Kosten
blijft echter steeds behouden, het is dan ook het intrinsiek kenmerk van het dubbel boekhouden.
De hierboven toegepaste methode (ook wel de ‘balansmethodebalansmethode’ genoemd) garandeert steeds volledige infor-
matie over de impact van de veranderingen op de balans en resultatenrekening en over de nieuwe toestand
die er het gevolg van is, maar ze is ook relatief omslachtig en tijdrovend. Bij iedere verrichting maakt men een
nieuwe voorlopige balans en resultatenrekening op, terwijl slechts een aantal elementen verandert.
Deze methode zal in de praktijk dan ook niet in deze vorm voorkomen. Toch illustreert ze zeer duidelijk de
essentie van een boekhoudkundige registratie.
Het is ook niet ondenkbaar dat men bij een automatische informatieverwerking een systeem kan ontwikkelen
waarbij de elementen van de jaarrekening bij iedere verrichting gewijzigd worden en men op gewenste tijd-
stippen een print-out van de balans en resultatenrekening kan bekomen.
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 27
3.4 Grootboek en enig dagboek (journaal)
3.4.1 Algemeen
Het is duidelijk dat de onderneming niet na elke verrichting informatie over de balans en resultatenrekening
nodig heeft. We moeten dus naar een systeem zoeken waarin we de gegevens eerst in een bepaalde (voorlo-
pige) vorm opslaan, om ze achteraf definitief te verwerken in een balans en resultatenrekening.
Bij de uitwerking van het voorbeeld bleek dat verrichtingen een impact kunnen hebben op:
– elementen van de activa (balans);
– elementen van de passiva (balans);
– elementen van de kosten (resultatenrekening);
– elementen van de opbrengsten (resultatenrekening).
In de praktijk wordt dan ook voor elk element van de balans en resultatenrekening een rekening opgemaakt.
In boekhoudkundige termen is een rekening een tweezijdige staat (links = debet, rechts = credit) waarop voor het
betrokken element de impact van transacties wordt aangeduid volgens volgende conventie:
Een transactie wordt ingeschreven op de debetzijde van de rekening (= debiteren) wanneer het gaat om een
– toename van een actief element;
– stijging van een kost;
– daling van een passiefelement;
– daling van een opbrengst.
Een inschrijving op de creditzijde van de rekening (= crediteren) heeft de betekenis van een:
– stijging van een passiefelement;
– stijging van een opbrengst;
– daling van een actiefelement;
– daling van een kost.
Bovenstaande kan schematisch als volgt worden voorgesteld:
Debet Element van de activa Credit
stijging daling
Debet Element van de passiva Credit
daling stijging
Debet Element van de kosten Credit
stijging daling
Debet Element van de opbrengsten Credit
daling stijging
We kunnen voor praktisch gebruik de rekening dan als volgt voorstellen:
D naam en nummer van de rekening C
Datum Verklaring Ref. Bedrag Datum Verklaring Ref. Bedrag
HANDBOEK BOEKHOUDEN
28
of
naam en nummer van de rekening
Datum Verklaring Ref.Bedrag
Debet Credit
Het geheel van alle rekeningen die in een onderneming worden gebruikt, noemt men het grootboek. In eerste
instantie zou men ervoor kunnen kiezen de impact van de diverse ondernemingsverrichtingen rechtstreeks op
de rekeningen in het grootboek te noteren. In de praktijk leidt dit echter tot veel problemen zodat men om de
verrichtingen doelmatig te registreren en te bewaren een dagboek, een journaal gebruikt. In het journaal wordt
per transactie de volledige impact op de elementen van de balans- en resultatenrekening beschreven. Een
dergelijke beschrijving noemt men een journaalpost. De verwerking naar het grootboek gebeurt dan achteraf
op periodieke momenten.
Onderstaand model verduidelijkt de opbouw van een journaalpost.
Journaal blz ...........
Datum Nr. Naam rekening Nummer rekening Debet Credit
................... ........ Te Debiteren rekening(en) ................................................. ...................................
aan Te Crediteren rekening(en) ................................................. ...................................
Omschrijving
Totaal blz. .......... of folio ..........
Overdracht blz. .......... of folio
Over te dragen blz. .......... of folio
3.4.2 Uitwerking
3.4.2.1 Journaal
Praktisch gezien verloopt het verwerkingsproces chronologisch dus als volgt:
Voor de verrichtingen uit het voorbeeld uit 3.2. geeft dit het volgende:
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 29
Journaal folio – 1 –
Datum Nr. Naam rekening Nr. rekening Debet Credit
................... 0 Installaties, machines en uitrusting 23000 500 000,00
Handelsgoederen 34000 240 000,00Handelsdebiteuren 40000 72 000,00Kredietinstellingen: R/C 55000 121 000,00Kassen – contanten 57000 121 000,00
aan Kapitaal 10000 744 000,00Overige schulden 17900 120 000,00Leveranciers 44000 190 000,00
Opening boekingsperiode
................... 1 Kredietinstellingen: R/C 55000 40 000,00aan Handelsdebiteuren 40000 40 000,00
Ontvangst Klant
................... 2 Leveranciers 44000 80 000,00aan Kredietinstellingen: R/C 55000 80 000,00
Betaling leverancier
................... 3 Kassen – contanten 57000 200 000,00aan Kapitaal 10000 200 000,00
Kapitaalverhoging
................... 4 Overige schulden 17900 120 000,00aan Kapitaal 10000 120 000,00
Kapitaalverhoging
................... 5 Huur en huurlasten 61000 1 000,00aan Kredietinstellingen: R/C 55000 1 000,00
Betaling huur
................... 6 Aankopen van handelsgoederen 60400 25 000,00Terug te vorderen BTW 41100 5 250,00
aan Leveranciers 44000 30 250,00Aankoop
................... 7 Kassen – contanten 57000 140 000,00Handelsdebiteuren 40000 465 000,00
aan Verkopen en dienstprestaties 70000 500 000,00Te betalen BTW 45100 105 000,00
Verkoop
................... 8 Voorraadwijziging handelsgoederen 60940 200 000,00aan Handelsgoederen 34000 200 000,00
Inventaris
................... 9 Afschrijvingen op materiele vaste activa 63020 100 000,00aan Geboekte afschrijvingen op installaties,
machines en uitrusting 23009 100 000,00Afschrijving
................... 10 Geraamde Belgische belastingen 67020 49 755,00aan Geraamd bedrag der Belgische
winstbelastingen 45000 49 755,00Schatting belastingschuld
Totaal folio 1 2 480 005,00 2 480 005,00
Over te dragen folio 2 2 480 005,00 2 480 005,00
HANDBOEK BOEKHOUDEN
30
3.4.2.2 Grootboek
Door de inschrijving in het journaal worden alle verrichtingen boekhoudkundig geregistreerd. Men heeft ook
een controle op de juiste toepassing van de regels van het dubbel boekhouden, per journaalpost moet het
totaal van de gedebiteerde bedragen namelijk gelijk zijn aan het totaal van de gecrediteerde bedragen.
Het journaal geeft echter geen informatie over hoe de balans en resultatenrekening er na de verrichtingen
zullen uitzien. Het grootboek doet dat wel.
De bijwerking in het grootboek gebeurt als volgt:
Ieder element van de activa, passiva, kosten en opbrengsten heeft een eigen rekening. Deze rekening wordt
opgezocht in het grootboek. Per rekening wordt het journaal nagegaan en worden de wijzigingen inge-
schreven.
Ter illustratie worden de verrichtingen uit 3.2 op basis van het journaal (zie 3.4.2.1) ingeschreven in het groot-
boek.
Kapitaal Nr. 10000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... opening jn 1/0 744 000,00
..................... verhoging kap. jn 1/3 200 000,00
..................... verhoging kap. jn 1/4 120 000,00
Overige schulden Nr. 17900
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... kapitaalverhoging jn 1/4 120 000,00 ..................... opening jn 1/0 120 000,00
Installaties, machines en uitrusting Nr. 23000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... opening jn 1/0 500 000,00 .....................
Geboekte afschrijvingen op installaties, machines en uitrusting Nr. 23009
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... afschrijving jn 1/9 100 000,00
Handelsgoederen Nr. 34000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... opening jn 1/0 240 000,00 ..................... inventaris jn 1/8 200 000,00
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 31
Handelsdebiteuren Nr. 40000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... opening jn 1/0 72 000,00 ..................... ontvangst jn 1/1 40 000,00
..................... verkoop jn 1/7 465 000,00
Terug te vorderen BTW Nr. 41100
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... aankopen jn 1/6 5 250,00
Leveranciers Nr. 44000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... betaling jn 1/2 80 000,00 ..................... opening jn 1/0 190 000,00
..................... aankopen jn 1/6 30 250,00
Te betalen BTW Nr. 45100
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... verkopen jn 1/7 105 000,00
Geraamd bedrag der Belgische winstbelastingen Nr. 45000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... schatting jn 1/10 49 755,00
Kredietinstellingen: R/C Nr. 55000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... opening jn 1/0 121 000,00 ..................... betaling
leveranciers
jn 1/2 80 000,00
..................... storting jn 1/1 40 000,00 ..................... betaling huur jn 1/5 1 000,00
HANDBOEK BOEKHOUDEN
32
Kassen - contanten Nr. 57000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... opening jn 1/0 121 000,00
storting jn 1/3 200 000,00
contantverkoop jn 1/7 140 000,00
Aankopen van handelsgoederen Nr. 60400
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... aankopen jn 1/6 25 000,00
Voorraadwijzigingen handelsgoederen Nr. 60940
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... inventaris jn 1/8 200 000,00
Huur en huurlasten Nr. 61000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... betaling jn 1/5 1 000,00
Afschrijvingen op materiele vaste activa Nr. 63020
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... inventaris jn 1/9 100 000,00
Geraamde Belgische belastingen Nr. 67020
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... inventaris jn 1/10 49 755,00
Verkopen en dienstprestaties Nr. 70000
Datum Verklaring Ref. Debet Datum Verklaring Ref. Credit
..................... verkoop jn 1/7 500 000,00
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 33
3.4.2.3 Voorlopige proef- en saldibalans
Nadat de rekeningen in het grootboek zijn aangepast aan het journaal, worden de registraties in het grootboek
per rekening samengevat in een voorlopige proef- en saldibalans. Een proef- en saldibalans is een technisch
hulpmiddel (overzicht) dat de gegevens van het grootboek samenvat in een:
- Proefbalans: een lijst van alle rekeningen waarbij per rekening het debet- en credittotaal gemaakt werd.
- Saldibalans: een lijst van alle rekeningen waarbij per rekening het debet- of creditsaldo werd bepaald. Een
rekening heeft een:. debetsaldo (DS) wanneer totaal debet > totaal credit;. creditsaldo (CS) wanneer totaal credit > totaal debet.
Toegepast op het voorbeeld geeft dit:
Proef- en saldibalans Datum ..............
Rekeningnr. Benaming
Proefbalans Saldibalans
Debet Credit DS CS
10000 Kapitaal – 1 064 000,00 – 1 064 000,00
17900 Overige schulden 120 000,00 120 000,00 – –
23000 Installaties, machines en uitrusting 500 000,00 – 500 000,00 –
23009 Geboekte afschrijvingen op
installaties, machines en uitrusting – 100 000,00 – 100 000,00
34000 Handelsgoederen 240 000,00 200 000,00 40 000,00 –
40000 Handelsdebiteuren 537 000,00 40 000,00 497 000,00 –
41100 Terug te vorderen BTW 5 250,00 – 5 250,00 –
44000 Leveranciers 80 000,00 220 250,00 – 140 250,00
45100 Te betalen BTW – 105 000,00 – 105 000,00
45000 Geraamd bedrag der Belgische
winstbelastingen – 49 755,00 – 49 755,00
55000 Kredietinstellingen: R/C 161 000,00 81 000,00 80 000,00 –
57000 Kassen – contanten 461 000,00 – 461 000,00 –
Totaal Klasse 1 t.e.m. 5 2 104 250,00 1 980 005,00 1 583 250,00 1 459 005,00
60400 Aankopen van handelsgoederen 25 000,00 – 25 000,00 –
60940 Voorraadwijzigingen
handelsgoederen 200 000,00 – 200 000,00 –
61000 Huur en huurlasten 1 000,00 – 1 000,00 –
63020 Afschrijvingen op materiele vaste
activa 100 000,00 – 100 000,00 –
67020 Geraamde Belgische belastingen 49 755,00 – 49 755,00 –
70000 Verkopen en dienstprestaties – 500 000,00 – 500 000,00
Totaal Klasse 6 en 7 375 755,00 500 000,00 375 755,00 500 000,00
Totaal 2 480 005,00 2 480 005,00 1 959 005,00 1 959 005,00
HANDBOEK BOEKHOUDEN
34
Deze (voorlopige) proef- en saldibalans kan worden gebruikt voor:. Accuratessecontrole op de juiste verwerkingAccuratessecontrole op de juiste verwerking
(debet = credit proefbalans) = (debet = credit journaal)
(debet = credit saldibalans). Resultaatbepaling:Resultaatbepaling:
Eerste mogelijkheid: via het totaal van klasse l tot en met klasse 5 van de saldibalans
debet: 1 583 250,00
credit: 1 459 005,00
winst: 124 245,00
Indien het verschil tussen debettotaal en credittotaal positief is, is er winst (er is bij het eind van de boek-
houdperiode immers meer vermogen aangewend dan er bij het begin beschikbaar was, er is dus intern
vermogen gegenereerd: winst).
Indien het verschil tussen debettotaal en credittotaal negatief is, is er verlies (er is bij het eind van de boek-
houdperiode immers minder vermogen aangewend dan er bij het begin beschikbaar was, er is dus intern
vermogen opgebruikt: verlies).
Tweede mogelijkheid: via het totaal van klasse 6 en klasse 7 van de saldibalans
debet: 375 755,00
credit: 500 000,00
winst: 124 245,00
Indien het verschil tussen debettotaal en credittotaal negatief is, is er winst (meer opbrengsten dan kosten).
Indien het verschil tussen debettotaal en credittotaal positief is, is er verlies (meer kosten dan opbrengsten).
Als eenmaal het resultaat bepaald is, zal men op het einde van het boekjaar een beslissing nemen omtrent de
verdeling ervan. Deze resultaatbestemming wordt geboekt in het journaal en overgebracht in het grootboek,
waarna een nieuwe, definitieve proef- en saldibalans wordt opgemaakt waaruit men de balans, de resultaten-
rekening en de resultaatverwerking afleidt.
Opmerking:
Elke rekening die binnen de onderneming wordt gebruikt, heeft een unieke naam en nummer. De logische
ordening van al die rekeningen op basis van het rekeningnummer noemt men het rekeningenstelsel van de
onderneming (zie hoofdstuk 2). Voor de opbouw ervan volgt men steeds het systeem van de bij KB opgelegde
minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel (MAR). Daarin zijn de rekeningen in klassen ingedeeld,
nl.:
klasse 1: Eigen vermogen, voorzieningen en uitgestelde belastingen en schulden op meer dan een jaar
klasse 2: Oprichtingskosten, vaste activa en vorderingen op meer dan een jaar
klasse 3: Voorraden en bestellingen in uitvoering
klasse 4: Vorderingen en schulden op ten hoogste een jaar
klasse 5: Geldbeleggingen en liquide middelen
klasse 6: Kosten
klasse 7: Opbrengsten.
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 35
3.4.2.4 Samenvatting
Schematisch kunnen de verschillende stappen binnen de boekhoudkundige verwerking dus als volgt worden
weergegeven:
1) analyse van de transacties (dagelijks);
2) journaliseren van de transacties (dagelijks);
3) bijwerken van het grootboek (periodiek);
4) voorlopige proef- en saldibalans opstellen;
5) resultaat bepalen en de bestemming ervan vastleggen;
6) resultaatbestemming journaliseren;
7) grootboek aanpassen;
8) opstellen van de definitieve proef- en saldibalans;
9) balans, resultatenrekening en resultaatverwerking opstellen.
Op die manier is een methodiek uitgewerkt die wel praktisch toepasbaar is.
4 CASE: ‘FIETSEN DE SMET’: BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL
BOEKHOUDEN
Gegeven:
De heer De Smet heeft, na zijn carriere als wielrenner, een onderneming opgestart die fietsen produceert.
‘Fietsen De Smet’ is al snel uitgegroeid tot een internationaal bedrijf dat gespecialiseerd is in mountainbikes,
maar ook dames- en herenfietsen levert.
Wat de activa van ‘Fietsen De Smet’ betreft, weten we het volgende: in het begin van N0 is er een gebouw ter
waarde van 112 500,00 EUR. De waarde van de machines bedraagt 70 000,00 EUR. Er is voor 15 000,00 EUR
fietsen in voorraad. De waarde van de materialen waarmee de fietsen worden gemaakt, bedraagt 12 000,00
EUR. Voor het transporteren van de verkochte goederen wordt een vrachtwagen gebruikt met een waarde
van 22 500,00 EUR. De openstaande tegoeden op klanten bedragen 5 000,00 EUR. Verder is er nog 3 000,00
EUR in kas en 4 000,00 EUR op de rekening-courant bij de bank. De schuld ten opzichte van leveranciers
bedraagt 6 500,00 EUR. In N0 werd er bij de financiele instelling een investeringslening aangegaan voor
100 000,00 EUR. Deze moet pas vanaf N0+2 terugbetaald worden.
Veronderstel dat de volgende verrichtingen in NO gebeuren:
De heer De Smet stort 9 000,00 EUR op de bankrekening van de onderneming om permanent in de onderne-
ming te gebruiken. Door de technologische vooruitgang moeten er nieuwe computers worden aangeschaft.
Deze investering brengt een factuur met zich mee van 4 500,00 EUR + 21 % BTW. Daarnaast moet ook het
kantoormeubilair worden vernieuwd. Daarvoor moet op termijn 5 500,00 EUR + 21 % BTW betaald worden.
Tijdens deze periode worden er voor 51 000,00 EUR + 21 % BTW fietsen verkocht. Er worden grondstoffen
aangekocht voor 8 500,00 EUR + 21 % BTW. Via de bank wordt 6 500,00 EUR aan de leveranciers betaald
ter voldoening van openstaande schulden. Op inventarisdatum blijkt de eindvoorraad afgewerkte fietsen
nog 3 000,00 EUR te bedragen, terwijl de eindvoorraad grondstoffen 8 000,00 EUR waard is. Er wordt
4 500,00 EUR afgeschreven op het gebouw, 7 000,00 EUR op de machines, 5 625,00 EUR op de vrachtwagen,
1 500,00 EUR op de computers en 550,00 EUR op het meubilair.
Gevraagd:
1. Stel de beginbalans op.
2. Boek de beginbalans en de verrichtingen in het journaal en het grootboek.
3. Geef de proef- en saldibalans.
4. Stel de eindbalans op.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
36
Oplossing:
1. Beginbalans (in duizend EUR)
Balans per 1 januari N0
ACTIVA PASSIVA
Vaste activa 206 Eigen vermogen 138
III. Materiele vaste activa I. Kapitaal 138A. Terreinen en gebouwen 113B. I., M. en U. 70
C. Meubilair en R.M. 23
Vlottende activa 39 Vreemd vermogen 107
VI. Voorraden en B.I.U. VIII. Schulden op meer dan 1 jaar
A. Voorraden A. Financiele schulden
1. Grond- en hulpstoffen 12 4. Kredietinstellingen 100
3. Gereed product 15 IX. Schulden op ten hoogste 1 jaar
VII. Vorderingen op ten hoogste
1 jaar
C. Handelsschulden
1. Leveranciers 7
A. Handelsvorderingen 5
IX. Liquide middelen 7
Totaal 245 Totaal 245
Totaal actief (245) is gelijk aan totaal passief (245) en totaal passief is de som van vreemd vermogen (107) en
eigen vermogen, zodat eigen vermogen (138) gelijk is aan het verschil van het actieftotaal (245) en het vreemd
vermogen (107).
2. Boeking van de verrichtingen
a. In het journaal
Nr. Naam rekening Nummer rekening Debet Credit
(0) Gebouwen 22100 112 500,00
Installaties, machines en uitrusting 23000 70 000,00
Rollend materieel 24100 22 500,00
Grondstoffen 30000 12 000,00
Gereed product 33000 15 000,00
Handelsdebiteuren 40000 5 000,00
KI: R/C 55000 4 000,00
Kassen 57000 3 000,00
aan Kapitaal 10000 137 500,00
Schulden op rekening 17300 100 000,00
Leveranciers 44000 6 500,00
(1) KI: R/C 55000 9 000,00
aan Kapitaal 10000 9 000,00
(2) Installaties, machines en uitrusting 23000 4 500,00
Terugvorderbare BTW bij aankopen 49948 945,00
aan Leveranciers 44000 5 445,00
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 37
(3) Meubilair 24000 5 500,00
Terugvorderbare BTW bij aankopen 49948 1 155,00
aan Leveranciers 44000 6 655,00
(4) Handelsdebiteuren 40000 61 710,00
aan Verkopen 70000 51 000,00
Verschuldigde BTW bij verkopen 49942 10 710,00
(5) Aankopen van grondstoffen 60000 8 500,00
Terugvorderbare BTW bij aankopen 49948 1 785,00
aan Leveranciers 44000 10 285,00
(6) Leveranciers 44000 6 500,00
aan KI: R/C 55000 6 500,00
(7) Voorraadwijzigingen van gereed product 71300 12 000,00
aan Voorraad gereed product 33000 12 000,00
(8) Voorraadwijzigingen van grondstoffen 60900 4 000,00
aan Voorraad grondstoffen 30000 4 000,00
(9) Afschrijvingen op materiele vaste activa 63020 19 175,00
aan Geboekte afschrijvingen op gebouwen:
aanschaffingswaarde (–) 22109 4 500,00
Geboekte afschrijvingen op I., M. en U.:
aanschaffingswaarde (–)
23009 8 500,00
Geboekte afschrijvingen op meubilair:
aanschaffingswaarde (–) 24009 550,00
Geboekte afschrijvingen op rollend
materieel: aanschaffingswaarde (–) 24109 5 625,00
(10) Verschuldigde BTW bij verkopen 49942 10 710,00
aan Terugvorderbare BTW bij aankopen 49948 3 885,00
Te betalen BTW 45100 6 825,00
Totaal folio 1 389 480,00 389 480,00
Over te dragen folio 2 389 480,00 389 480,00
Bij gebrek aan meer gegevens is te betalen BTW (6 825,00) hier het saldo van de verschuldigde BTW bij
verkopen (10 710,00) en de terugvorderbare BTW bij aankopen (945,00 + 1 155,00 + 1 785,00 = 3 885,00).
Meer informatie omtrent BTW is te vinden in hoofdstuk 4.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
38
b. In het grootboek
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 39
71300Voorraadwijzigingen van gereed product
HANDBOEK BOEKHOUDEN
40
3. Proef- en saldibalans
Rekening-
nummer Benaming
Proefbalans Saldibalans
Debet Credit DS CS
10000 Kapitaal – 146 500,00 – 146 500,00
17300 KI: schulden op rekening – 100 000,00 – 100 000,00
22100 Gebouwen 112 500,00 – 112 500,00 –
22109 Geboekte afschr. op gebouwen: A.W. (–) – 4 500,00 – 4 500,00
23000 Installaties, machines en uitrusting 74 500,00 – 74 500,00 –
23009 Geboekte afschr. op I., M. en U. (–) – 8 500,00 – 8 500,00
24000 Meubilair 5 500,00 – 5 500,00 –
24009 Geboekte afschr. op meubilair (–) – 550,00 – 550,00
24100 Rollend materieel 22 500,00 – 22 500,00 –
24109 Geboekte afschr. op rollend materieel (–) – 5 625,00 – 5 625,00
30000 Grondstoffen: aanschaffingswaarde 12 000,00 4 000,00 8 000,00 –
33000 Gereed product 15 000,00 12 000,00 3 000,00 –
40000 Handelsdebiteuren 66 710,00 – 66 710,00 –
44000 Leveranciers 6 500,00 28 885,00 – 22 385,00
45100 Te betalen BTW – 6 825,00 – 6 825,00
49942 Verschuldigde BTW bij verkopen 10 710,00 10 710,00 – –
49948 Terugvorderbare BTW bij aankopen 3 885,00 3 885,00 – –
55000 KI: R/C 13 000,00 6 500,00 6 500,00 –
57000 Kassen 3 000,00 – 3 000,00 –
Totaal Klasse 1 t.e.m. 5 345 805,00 338 480,00 302 210,00 294 885,00
60000 Aankopen van grondstoffen 8 500,00 – 8 500,00 –
60900 Voorraadwijzigingen van grondstoffen 4 000,00 – 4 000,00 –
63020 Afschrijvingen op MVA 19 175,00 – 19 175,00 –
70000 Verkopen – 51 000,00 – 51 000,00
71300 Voorraadwijzigingen van gereed product 12 000,00 – 12 000,00 –
Totaal Klasse 6 en 7 43 675,00 51 000,00 43 675,00 51 000,00
TOTAAL 389 480,00 389 480,00 345 885,00 345 885,00
Zoals eerder aangegeven kan de proef- en saldibalans gebruikt worden voor een accuratessecontrole op de
juiste verwerking en voor de resultaatbepaling
. Accuratessecontrole op de juiste verwerking
(debet = credit proefbalans) = (debet = credit journaal)
(389 480,00 = 389 480,00) = (389 480,00 = 389 480,00)
debet = credit saldibalans
345 885,00 = 345 885,00
. Resultaatbepaling
Eerste mogelijkheid: via het totaal van klasse 1 tot en met klasse 5 van de saldibalans
debet = 302 210,00
credit = 294 885,00
winst = 7 325,00
BOEK 3
HOOFDSTUK1 - BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN 41
Aangezien het verschil tussen het debettotaal en het credittotaal positief is, heeft de onderneming winst
gemaakt. Vermits er op het einde van het boekjaar meer vermogen aangewend is dan er bij het begin beschik-
baar was, is er immers intern vermogen gegenereerd.
Tweede mogelijkheid: via het totaal van klasse 6 en klasse 7 van de saldibalans
debet = 43 675,00
credit = 51 000,00
winst = 7 325,00
Aangezien het verschil tussen het debettotaal en het credittotaal negatief is, is er winst. Er zijn immers meer
opbrengsten dan kosten.
4. Eindbalans (in duizend EUR)
Balans per 31 december NO
ACTIVA PASSIVA
Vaste activa 196 Eigen vermogen 154
III. Materiele vaste activa I. Kapitaal 147
A. Terreinen en gebouwen 108 V. Overgedragen winst 7
B. I., M. en U. 66
C. Meubilair en rollend
materieel
22
Vlottende activa 87 Vreemd vermogen 129
VI. Voorraden en B.I.U. VIII. Schulden op meer dan 1 jaar
A. Voorraden A. Financiele schulden
1. Grond- en hulpstoffen 8 4. Kredietinstellingen 100
3. Gereed product 3 IX. Schulden op ten hoogste 1 jaar
VII. Vorderingen op ten
hoogste 1 jaar
B. Handelsschulden
1. Leveranciers 22
A. Handelsvorderingen 67 E. Schulden m.b.t. belastingen
Bezoldigingen en sociale
lasten
IX. Liquide middelen (kas + bank) 9 1. Belastingen 7
Totaal 283 Totaal 283
5 OEFENINGEN
Zie Oefeningenreeks 1.
HANDBOEK BOEKHOUDEN
42
Top Related