NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.
INSTRUCT IEBOEKJE
Ducato
ABSOLUUT LEZEN!BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON.
Dieselmotoren: Tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europesespecificaties EN590.
MOTOR STARTEN
Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaalvolledig in, maar trap het gaspedaal niet in; vervolgens:
benzinemotoren: draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aans-laat.
dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de lampjes m en ¢;doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkerenboven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.).
K
�
2002
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.
INSTRUCT IEBOEKJE
Ducato
ABSOLUUT LEZEN!BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON.
Dieselmotoren: Tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europesespecificaties EN590.
MOTOR STARTEN
Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaalvolledig in, maar trap het gaspedaal niet in; vervolgens:
benzinemotoren: draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aans-laat.
dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de lampjes m en ¢;doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkerenboven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.).
K
�
2002
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden die de accu niet uitputten.�
CODE-card
Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren vaneen noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheidvan de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijvende exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden enhet onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden),# (bescherming van het milieu) en â (conditie van de auto).
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Druknummer 603.45.421 - XI/2001 - 1eeditie - Printed in the Netherlands by van Setten2
Eindredactie Satiz - Turijn
MOTOROLIE VERVERSEN
BRANDSTOFTANK (liter)
MotorcarterMotorcarter en filter
Voor alle motoruitvoeringen
Inhoud brandstoftank ........................................................ 80 literBrandstofreserve ................................................................ 8 ÷ 10 liter
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).
Uitvoering
11
15
MAXI
(*) 4,75 bar voor gebruik van de auto met achterasbelasting van meer dan 2.000 kg.Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.Controleer de waarde opnieuw bij koude banden.
Onbelast en volbeladenAchter
4,04,05,04,55,0
4,5 (*)4,55,5
Voor
4,04,05,04,15,04,54,55,5
Alle uitvoeringen
Camping CarAlle uitvoeringen
Camping CarAlle uitvoeringen
Camping Car
Bandenmaat
195/70 R15 (104/102) R205/70 R15 (106/104) R215/70 R15 (109/107) Q205/70 R15 (106/104) R
215/70 R15 (109/107) Q Camping Car205/75 R16 (110/108) Q215/75 R16 (113/111) Q
215/75 R16 (113/111) Q Camping Car
2.0 Benzine 2.8 JTD
Liter
5–
kg
4,5–
Liter
–5,25
kg
–4,7
Liter
5,86,3
Liter
5,05,7
kg
5,25,7
kg
4,55,1
2.0 JTD 2.3 JTD
Fiat Auto Nederland b.v.Importeur voor België: Fiat Auto Belgio - Genèvestraat 175 - 1140 Brussel
Importeur voor Nederland: Fiat Auto Nederland b.v.- Hullenbergweg 1-3 - 1101BW Amsterdam Zuidoost
1
WELKOM AAN BOORD
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Ducato. Met dezebedrijfsauto bent u verzekerd van een groot laadvermogen, veiligheid en rijplezier. Bovendien is de Ducato eenauto met respect voor het milieu. De doelmatigheid van elk detail, zijn veelzijdigheid, de prestaties van de motor,de vele accessoires en optionals, de veiligheidssystemen en de recycleerbare onderdelen maken de Ducato toteen unieke bedrijfsauto.
U zult het merken zodra u met de Ducato begint te rijden. En ook daarna, want u zult ontdekken dat deze autodoor zijn hoge kwaliteitsniveau u alles zal bieden wat u verlangt, zelfs onder de zwaarste bedrijfsomstandigheden.
Voordat u vertrekt, raden we u aan dit boekje aandachtig te lezen. Het is een onmisbare gids waarmee u iederaspect van uw Ducato leert kennen. Ook leest u hoe u uw Ducato het beste kunt gebruiken. Bovendien biedt ditboekje u belangrijke aanwijzingen voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust auto-rijden.In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
• het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
• een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier, goede reis... en veel plezier in uw werk!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen en uitrustingsniveaus (ook optionals) van de Fiat Ducato beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting,
de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extraaandacht voor vragen.
Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp hetgaat:
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO
2
Veiligheid van de inzittenden.Let op: Het niet of gedeeltelijk
opvolgen van deze instructies kan ge-vaar opleveren voor de inzittenden.
Bescherming van het milieu.Aanwijzing voor het juiste gedrag,
zodat het gebruik van de auto zo minmogelijk schade aan het milieu op-levert.
Conditie van de auto.Let op: Het niet of gedeeltelijk op-
volgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veelgevallen ook de garantie doen verval-len.
3WEGWIJS IN UW AUTO
WEGWIJS IN UW AUTO
Bobine
Hoge spanning.
Accu
Corrosieve vloeistof.
Accu
Ontploffingsgevaar
Ventilateur
Kan automatisch inscha-kelen, ook bij stilstaandemotor.
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele on-derdelen van uw Ducato zijn specifiekgekleurde plaatjes aangebracht metdaarop symbolen die uw aandachtvragen en die voorzorgsmaatregelenaangeven die u in acht moet nemen alsu met het betreffende onderdeel temaken krijgt. Hierna volgen kortsamengevat de symbolen die vermeldstaan op de plaatjes die op uw Ducatozijn aangebracht met daarnaast hetonderdeel waarop het symbool be-trekking heeft.
Bovendien zijn de symbolen naarbetekenis in groepen onderverdeeld:gevaar, verbod, waarschuwing enverplichting.
GEVAARSYMBOLEN
Expansiereservoir
Draai de dop niet los alsde koelvloeistof nog heet is.
4 WEGWIJS IN UW AUTO
Remcircuit
De vloeistof in het reser-voir mag het maximumniveau niet overschrijden.
Gebruik uitsluitend de vloeistof die isaangegeven in de “Vullingstabel”.
Stuurbekrachtiging
De vloeistof in het reser-voir mag het maximumniveau niet overschrijden.
Gebruik uitsluitend de vloeistof die isaangegeven in de “Vullingstabel”.
Katalysator
Parkeer niet bovenbrandbare materialen.Raadpleeg het hoofdstuk:
“Voorzorgsmaatregelen voor hetbehoud van de emissiereductiesyste-men”.
Accu
Niet dichtbij komen metopen vuur.
Accu
Houd kinderen op af-stand.
Hitteschilden - riemen- poelies - ventilateur
Niet aanraken.
Slangen van de airconditioning
Niet openen.
Gas onder hoge druk.
Riemen en poelies
Bewegende delen; nietdichtbij komen metlichaamsdelen of kleding-stukken.
VERBODSSYMBOLEN WAARSCHUWINGS-SYMBOLEN
5WEGWIJS IN UW AUTO
AccuKrik
Raadpleeg het instruc-tieboekje.
Accu
Bescherm de ogen.
Ruitenwissers
Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.
Motor
Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.
Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.
VERPLICHTINGSSYMBOLEN
Auto rijdt op diesel
Tank uitsluitend diesel-brandstof.
Expansiereservoir
Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.
DIESEL
6 WEGWIJS IN UW AUTO
FIAT CODE
Voor een nog betere beschermingtegen diefstal is de auto uitgerust meteen elektronische startblokkering (FiatCODE). Het systeem schakelt auto-matisch in als de start-/contactsleutelwordt uitgenomen.
In de handgreep van iedere sleutel ziteen elektronisch component gemon-teerd dat bij het starten van de motoreen signaal ontvangt via een specialeantenne die in het start-/contactslot isingebouwd. Het signaal wordt om-gezet in een gecodeerd signaal envervolgens aan de regeleenheid van deFiat CODE gezonden, die, als de codewordt herkend, het starten van demotor mogelijk maakt.
DE SLEUTELS fig. 1
Bij de auto worden geleverd:
– twee sleutels A met een uitklap-bare metalen baard als de auto niet isuitgerust met een afstandsbediening;
– een sleutel A en een sleutel B alsde auto is uitgerust met een afstands-bediening voor de centrale portier-vergrendeling.
Sleutel A is voor het normale ge-bruik en dient voor:
– het starten;
– de voorportieren;
– de zijschuifdeuren;
– de achterdeuren;
– de dop van de brandstoftank.
Sleutel B, met ingebouwde afstands-bediening, heeft dezelfde functies alssleutel A als de auto is uitgerust metafstandsbediening voor de centraleportiervergrendeling.
BELANGRIJK Om schade aan deelektronische schakelingen in de sleu-tels te voorkomen, mogen de sleutelsniet aan directe zonnestraling wordenblootgesteld.
Samen met de sleutels hebt u eenCODE-card fig. 2 ontvangen waaropstaat aangegeven:
A - de elektronische code voor hetuitvoeren van een noodstart (zie“Noodstart” in het hoofdstuk “Nood-gevallen”);
fig. 1F0
D01
28b
fig. 2
F0D
0001
b
7WEGWIJS IN UW AUTO
B - de mechanische code van de sleu-tels die bij aanvraag van duplicaat-sleutels aan de Fiat-dealer moetworden overhandigd.
De CODE-card moet op een veiligeplaats worden bewaard.
Wij raden u aan de elektronischecode van de CODE-card altijd bij u tehebben omdat deze onmisbaar is voorhet uitvoeren van een noodstart.
Draai bij het starten van de motor decontactsleutel in stand MAR:
1) Als de code wordt herkend, gaathet controlelampje Y fig. 3 op hetinstrumentenpaneel kort knipperen;het beveiligingssysteem heeft de doorde sleutel gezonden code herkend ende startblokkering wordt opgeheven.Draai de sleutel in stand AVV om demotor te starten.
2) Als het controlelampje Y blijftbranden, wordt de code niet herkend.In dat geval raden wij u aan de sleutelin stand STOP en vervolgens in MARte draaien; als de motor geblokkeerdblijft, probeer het dan opnieuw met deandere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voerdan zelf een noodstart uit (zie hethoofdstuk “Noodgevallen”) en wendtu tot de Fiat-dealer.
Tijdens het rijden met de contact-sleutel in stand MAR:
1) Als het controlelampje Y gaatbranden, betekent dit dat het systeemzichzelf controleert (bijv. bij een ver-mindering van de spanning).
2) Als het controlelampje Y knip-pert, betekent dit dat de auto niet be-veiligd wordt door de startblokkering.Wendt u onmiddellijk tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheu-gen te laten opslaan.
BELANGRIJK Bij krachtige stotenkunnen de elektronische componen-ten in de sleutel beschadigd worden.
BELANGRIJK Elke sleutel heefteen eigen code die verschillend is vanalle andere codes, en die moet wor-den opgeslagen in de regeleenheid vanhet systeem.
fig. 3F0
D00
00b
Als de auto wordtverkocht, moeten allesleutels en de CODE-card
overhandigd worden aan denieuwe eigenaar.
WERKING
Iedere keer als u de contactsleutel instand STOP of PARK uitneemt,schakelt het beveiligingssysteem destartblokkering in.
8 WEGWIJS IN UW AUTO
DUPLICAATSLEUTELS
Als u extra sleutels wenst, wendt udan met alle sleutels die reeds in uwbezit zijn en de CODE-card tot deFiat-dealer. De Fiat-dealer moetzowel de nieuwe sleutels als de reedsin uw bezit zijnde sleutels (tot eenmaximum van 8 sleutels) in hetgeheugen opslaan. De Fiat-dealer zalu vragen uw eigendomsrecht op deauto te bewijzen.
Als tijdens het opslaan van een nieuwesleutelcode de reeds opgeslagensleutelcodes niet opnieuw worden in-gevoerd, worden ze uit het geheugengewist, zodat eventueel verloren sleu-tels niet meer gebruikt kunnen wordenvoor het starten van de motor.
Als de auto wordt verkocht, moetenalle sleutels en de CODE-card over-handigd worden aan de nieuwe eige-naar.
– druktoets C voor het op afstandontgrendelen van de portieren en hetgelijktijdig uitschakelen van het dief-stalalarm (indien aanwezig) en het in-schakelen van de interieurverlichting(tijdschakeling);
– druktoets D voor het op afstandvergrendelen van de portieren en hetgelijktijdig inschakelen van het diefstal-alarm (indien aanwezig) en het uit-schakelen van de interieurverlichting;
– lampje B dat aangeeft dat de op-dracht naar de ontvanger van het dief-stalalarm is verzonden.
AFSTANDS-BEDIENINGCENTRALE PORTIER-VERGRENDELING
De afstandsbediening is in decontactsleutel ingebouwd en werkt opradiogolven.
De sleutel fig. 4 is uitgerust met:
– metalen baard A die in de hand-greep van de sleutel kan worden op-geborgen
– druktoets E voor het uitklappenvan de metalen baard
fig. 4
F0D
0130
b
9WEGWIJS IN UW AUTO
Wees zeer voorzichtigbij het indrukken vandruktoets E, zodat bij het
uitklappen van de metalen baardgeen verwondingen of beschadi-gingen ontstaan. Druk de druk-toets E alleen in als de sleutel vergenoeg van het lichaam (speciaalde ogen) en van voorwerpen diesnel beschadigen (bijvoorbeeldkledingstukken) is verwijderd.Laat de sleutel nooit onbeheerdachter. Hiermee voorkomt u datiemand (dit geldt in het bijzondervoor kinderen) per ongeluk opdruktoets E drukt.
Voor het eventueel aanvragenvan extra afstandsbedieningen enhet vervangen van de batterijenwordt verwezen naar debetreffende paragrafen; voor deministeriële goedkeuring wordtverwezen naar de paragraaf“Radiogolf-afstandsbediening” inhet hoofdstuk “Technische gege-vens”.
Ministeriële goedkeuring
In overeenstemming met de wet-geving in ieder land ten aanzien vanradiozendapparatuur:
– zijn de toelatingsnummers voor deverschillende landen opgenomen in deparagraaf “Radiogolf-afstandsbedie-ning” in het hoofdstuk “Technischegegevens”
– staat, voor de landen waar eenzendmachtiging verplicht is, hettoelatingsnummer op de sleutel metafstandsbediening.
EXTRA AFSTANDS-BEDIENINGEN BESTELLEN
De ontvanger kan in totaal 8 af-standsbedieningen herkennen.
Als u in loop der tijd een nieuweafstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.Neemt u dan alle sleutels die in uwbezit zijn en de CODE-card mee.
Houd voor het inklappen van demetalen baard in de handgreep druk-toets E ingedrukt en draai de baardin de richting van de pijl tot de baardvastklikt. Laat hierna druktoets E los.
10 WEGWIJS IN UW AUTO
BATTERIJEN VERVANGEN
Als u druktoets (C of D-fig. 4)indrukt en lampje B-fig. 4 op de sleu-tel knippert slechts één keer kort, danmoet de batterij worden vervangendoor een nieuw exemplaar.
Batterij vervangen:
– druk op druktoets A-fig. 5 en klapde metalen baard B uit;
– draai met een kleine schroeven-draaier de sluiting C op symbool ::en trek de batterijhouder D naar buiten;
DIEFSTALALARM
Het diefstalalarm is alleen beschik-baar voor uitvoeringen met vastescheidingswand en regelt de volgendefuncties:
– het op afstand ver-/ontgrendelenvan de portieren;
– omtrekbeveiliging (openen van por-tieren, motorkap, zijschuifdeur en ach-terdeur);
– volumetrische beveiliging (binnen-dringing in het interieur).
Lege batterijen zijnschadelijk voor hetmilieu. Ze moeten in een
daarvoor bestemde chemobox ofafvalbak worden gedeponeerd.Ze kunnen ook ingeleverd wor-den bij de Fiat-dealer. Die zorgtvervolgens voor de afvoer.
fig. 5F0
D01
29b
fig. 6
F0D
0204
b
– vervang de batterij E en let daar-bij op de juiste polariteit;
– plaats de batterijhouder in de sleu-tel en draai de sluiting C op symbool ;.
WERKING
Het diefstalalarm van de Ducatowordt bediend via een ontvanger inhet plafondlampje voor en ingescha-keld via de radiogolf-afstandsbediening.
De sensoren C-fig. 6 voor devolumetrische beveiliging zijn in hetplafondlampje geplaatst.
Het systeem werkt alleen als decontactsleutel is uitgenomen in standSTOP of PARK.
De regeleenheid van het diefstal-alarm heeft een sirene met eigenvoeding. De sirene kan buiten werkingworden gesteld.
Diefstalalarm inschakelen: drukkort op knop D-fig. 4 van de afstands-bediening. U hoort een “biep”-geluiden de richtingaanwijzers gaan onge-veer 3 seconden branden (alleenbepaalde landen).
Het lampje A-fig. 7, op het dash-board rechts naast de stuurkolom,knippert gedurende de tijd dat het sys-teem is ingeschakeld.
Diefstalalarm uitschakelen: drukopnieuw op de knop van de afstands-bediening C-fig. 4. U hoort twee keereen “biep”-geluid en de richting-aanwijzers knipperen twee keer(alleen bepaalde landen).
Uitschakelen van de volume-trische beveiliging: voordat u hetdiefstalalarm inschakelt, is het ookmogelijk de volumetrische bewaking uitte schakelen. Ga als volgt te werk: draaide contactsleutel vanuit stand STOPin een snelle opeenvolging in standMAR en vervolgens opnieuw in standSTOP. Neem tenslotte de sleutel uithet contact.
Het lampje A gaat ongeveer 2seconden branden om de uitschakelingte bevestigen.
U schakelt de volumetrische bewa-king weer in (voordat u het diefstal-alarm inschakelt) door de sleutel weerin stand MAR te draaien en langer dan30 seconden te wachten.
Als u bij uitgeschakelde volume-trische bewaking een elektrischeinstallatie wilt gebruiken met voedingvia het contactslot (bijv. de elektrischeruitbediening), dan moet u de con-tactsleutel in stand MAR draaien, deinstallatie bedienen en de contact-sleutel weer binnen 30 seconden instand STOP draaien. Op deze manierwordt de volumetrische bewaking nietopnieuw ingeschakeld.
De sirene buiten werking stel-len: druk gedurende 4 seconden opknop C van de afstandsbedieningtijdens het inschakelen van het alarm.Laat vervolgens de knop weer los.
Vijf “bieps” geven aan dat de sirenebuiten werking is en het diefstalalarmis ingeschakeld.
11WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 7F0
D02
09b
12 WEGWIJS IN UW AUTO
ZELFDIAGNOSE VAN HET SYSTEEMAls bij het inschakelen van het dief-
stalalarm de “biep” wordt gevolgd (na1 seconde) door een tweede, zeerkorte “biep”, is het raadzaam te con-troleren of de portieren, de achter-deuren en de motorkap gesloten zijn.Probeer vervolgens nogmaals het dief-stalalarm in te schakelen. Wendt u totde Fiat-dealer als de situatie zich her-haalt.
PROGRAMMEREN VAN HET SYSTEEM
Bij aflevering van de nieuwe auto ishet diefstalalarm al geprogrammeerddoor de Fiat-dealer. Voor eventuelenieuwe programmeerproceduresraden wij u aan contact op te nemenmet de Fiat-dealer.
WANNEER GAAT HETALARM AF
Als het systeem is ingeschakeld, gaathet alarm in de volgende gevallen af:
1) Als één van de portieren, demotorkap of de laadruimte wordt geopend;
2) Als de accu of de voedingskabelsvan het diefstalalarm worden los-gemaakt;
3) Als er iets in het interieur komt(volumetrische beveiliging);
4) Als de contactsleutel in standMAR wordt gedraaid.
Als het alarm in werking treedt,wordt de akoestische sirene ongeveer26 seconden geactiveerd (maximaal 3maal en onderbroken door pauzes van5 seconden, als de oorzaak van hetalarm blijft bestaan) en knipperen derichtingaanwijzers ongeveer 5 minuten(alleen bepaalde landen).
Na een alarmsignalering schakelt hetdiefstalalarm over naar zijn normalebewakingsfunctie.
Als u in loop der tijd een nieuwe af-standsbediening nodig hebt, kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.Neemt u dan alle sleutels die in uw be-zit zijn en de CODE-card mee.
BELANGRIJK De wijze waarophet diefstalalarm inschakelt, verschiltper land. Laat deze procedure uitslui-tend door de Fiat-dealer uitvoeren,om te voorkomen dat het elektroni-sche geheugen wordt beschadigd.
13WEGWIJS IN UW AUTO
Om het systeem weer in te schake-len, draait u de sleutel rechtsom (standON).
Laat de sleutel niet in de schakelaarzitten. Sluit de schakelaar af met derubber dop, om te voorkomen dat ervocht of stof inkomt.
De noodsleutels moeten op de scha-kelaar worden geplaatst en moeten inde auto blijven.
WANNEER IS HET ALARM AFGEGAAN
Als na uitschakeling van het diefstal-alarm het lampje A-fig. 7 gaat knip-peren, dan is tijdens uw afwezigheidhet alarm afgegaan.constant branden: batterij afstandsbediening leeg1 keer knipperen: portier rechts2 keer knipperen: portierlinks5 keer knipperen: volume-trische sensoren (beweging in hetinterieur van de auto)6 keer knipperen: motorkap
Druk op de knop van de afstands-bediening om het alarm te onderbre-ken; als dit niet lukt, kunt u het alarmuitschakelen door de sleutelschakelaarin stand OFF te draaien (zie volgendeparagraaf “Systeem buiten werkingstellen”).
SYSTEEM BUITEN WERKINGSTELLEN
Als de batterijen van de afstands-bediening leeg zijn, of als er een storingis in het diefstalalarm, kunt u het sys-teem buiten werking stellen met denoodsleutel, waarvan twee exempla-ren zijn geleverd, die op de schakelaaris geplaatst (de schakelaar is in hetzekeringenkastje rechts van het dash-board geplaatst).
Verwijder het deksel van het zeke-ringenkastje, til de rubber dop om-hoog, steek de sleutel in de schakelaaren draai deze linksom (stand OFF);het systeem is nu uitgeschakeld.
7 keer knipperen: laadruimte8 keer knipperen: start-/-contactslot opengebroken9 keer knipperen: voedings-kabels diefstalalarm onderbroken10 keer knipperen: ten minste
drie alarmoorzaken.
Het lampje dooft als u de contact-sleutel in stand MAR draait of 2minuten na de signalering.
Omdat het diefstalalarmstroom verbruikt, radenwij u aan het diefstal-
alarm met de afstandsbedieninguit te schakelen en het systeembuiten werking te stellen door desleutelschakelaar in stand OFF tedraaien te draaien als u de autolanger dan een maand niet denktte gebruiken. Zo voorkomt u datde accu ontlaadt.
14 WEGWIJS IN UW AUTO
Druk tijdens het rijdenniet op knop C.
VEILIGHEIDS-GORDELS
GEBRUIK VAN DEVEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegende rugleuning en leg dan de gordel om.
Maak de gordels vast door gesp A-fig. 8 in sluiting B te drukken, totdathij hoorbaar blokkeert. Als de gordeltijdens het uittrekken blokkeert, laatdan de veiligheidsgordel een stukjeteruglopen en trek hem vervolgensweer rustig uit.
Druk op knop C om de gordel los temaken. Begeleid de gordel tijdens hetteruglopen om te voorkomen dat degordelband draait.
Voor de afzonderlijkezitplaatsen achter(uitvoeringen Panorama)
De achterbank is voorzien van drie-punts-veiligheidsgordels met rol-automaat voor de zijzitplaatsen en demiddelste zitplaats fig. 9.
Via de rolautomaat wordt de lengtevan de gordel automatisch aangepastaan het postuur van de drager, waar-bij voldoende bewegingsruimte over-blijft. Als de auto op een steile hellingstaat, kan de rolautomaat blokkeren;dit is een normaal verschijnsel. De rol-automaat blokkeert ook als u de gor-del snel losmaakt, bij hard remmen,botsingen en bij hoge snelheden inbochten.
fig. 8
F0D
0050
b
fig. 9
F0D
0186
b
15WEGWIJS IN UW AUTO
Bedenk dat passagiersop de zitplaatsen achter(uitvoeringen Panorama,
Combi en Dubbele Cabine) diegeen gordel dragen tijdens eenernstig ongeval, ook gevaar op-leveren voor de inzittenden voor.
De veiligheidsgordelsmogen alleen wordenversteld als de auto stil-
staat.
Druk om de hoogte in te stellen opknop A-fig. 11 en schuif beugel B-fig.11 omhoog of omlaag.
Voor de zitplaats middenachter(uitvoeringen Combi)
Maak de gordel vast door gesp A-fig.10 in sluiting B te drukken, totdat hijhoorbaar blokkeert.
De zijzitplaatsen hebben een drie-punts-veiligheidsgordel.
Gordel losmaken: druk op knop C.
Stel de gordel af met klem D. Trekaan deel E om de gordel te verkor-ten en aan deel F om te verlengen.
BELANGRIJK De gordel is correctafgesteld als hij goed aansluit op hetbekken.
HOOGTEVERSTELLING VANDE VEILIGHEIDSGORDELSVOOR
fig. 10
F0D
000
2b
fig. 11
F0D
005
1b
16 WEGWIJS IN UW AUTO
De hoogte van de gordel moet altijdworden aangepast aan het postuur vande drager. Zo wordt de kans op let-sel bij een ongeval verkleind.
De gordel is goed afgesteld als hijover de schouder halverwege tussennek en uiteinde van de schouder ligt.
De geleidebeugel kan in 4 standenworden gezet.
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescher-ming zijn de veiligheidsgordels van deDucato voorzien van gordelspanners(alleen als er een airbag aanwezig is).
Dit systeem wordt bij een heftigebotsing door een sensor in werkinggesteld en trekt de gordel enigecentimeters aan. Op deze wijze wor-den de inzittenden veel beter op hunplaats gehouden en wordt de voor-waartse beweging beperkt.
Het blokkeren van de veiligheids-gordel geeft aan dat de gordelspannerin werking is geweest; de gordel wordtniet meer opgerold, ook niet als hijwordt begeleid.
BELANGRIJK Voor een maximalebescherming door de gordelspannersmoet de veiligheidsgordel zo wordenomgelegd dat hij goed aansluit opborst en bekken.De gordelspanners van de veilig-
heidsgordels voor treden alleen inwerking als de veiligheidsgordels goedin de sluitingen vergrendeld zijn.
Er kan een beetje rook ontsnappen.Deze rook is niet schadelijk en duidtniet op brand.
De gordelspanner behoeft geenenkel onderhoud of smering. Elke ver-andering van de oorspronkelijke staatzal de doelmatigheid verminderen. Alsde gordelspanner door extremenatuurlijke omstandigheden (over-stromingen, zeestormen, enz.) metwater en modder in contact is ge-weest, dan moet de spanner wordenvervangen.
Controleer na het af-stellen altijd of de beugelvergrendeld is in één van
de vaste standen. Laat de knoplos en duw de beugel naar bene-den, zodat de beugel vergrendelt,als dit nog niet heeft plaats-gevonden.
De gordelspanner werktslechts één maal. Als degordelspanner heeft ge-
werkt, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om de spanner telaten vervangen. Het systeemheeft vanaf de productiedatumeen geldigheid van 10 jaar. Nadeze periode moet de gordel-spanner worden vervangen.
17WEGWIJS IN UW AUTO
Werkzaamheden waar-bij stoten, sterke trillin-gen of verhitting (maxi-
maal 100°C gedurende ten hoog-ste 6 uur) optreden, kunnen degordelspanners beschadigen ofactiveren: bij die omstandig-heden horen niet trillingen dievoortgebracht worden door eenslecht wegdek of door contactenmet kleine obstakels zoals trot-toirs. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
ALGEMENE OPMERKINGENOVER HET GEBRUIK VANVEILIGHEIDSGORDELS
De bestuurder is verplicht zich tehouden aan de wettelijke voorschrif-ten met betrekking tot het verplichtegebruik van de veiligheidsgordels (ende inzittenden erop attent te maken).
Leg de veiligheidsgordel altijd omvoordat u vertrekt.
Voor maximale veilig-heid moet u de rugleu-ning rechtop zetten,
tegen de leuning aan gaan zittenen de gordel goed laten aanslui-ten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels
zowel voor als achter in de auto.Rijden zonder veiligheidsgordelsvergroot het risico op ernstig let-sel of een dodelijke afloop bij eenongeval.
De gordelband magnooit gedraaid zijn. Hetdiagonale gordelgedeelte
moet via het midden van deschouder schuin over de borst lig-gen. Het horizontale gordel-gedeelte moet over het bekkenfig. 12 en niet over de buik liggen.Draag geen voorwerpen (sieraden,gespen, enz.) die een goed aan-sluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
fig. 12
F0D
0003
b
18 WEGWIJS IN UW AUTO
Het is streng verbodenonderdelen van de veilig-heidsgordels of gordel-
spanners te demonteren of opente maken. Werkzaamheden aande veiligheidsgordels en gordel-spanners moeten worden uitge-voerd door gekwalificeerd perso-neel. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
Als de gordel aan eenzware belasting wordtblootgesteld (bijvoor-
beeld tijdens een ongeval), danmoet de gordel samen met deverankeringen, bevestigingspun-ten en de eventueel gemonteer-de gordelspanners worden ver-vangen. De gordel kan verzwaktzijn, ook als de schade niet zicht-baar is.
Iedere gordel dientslechts ter beschermingvan een enkel persoon. Ge-
bruik de gordel niet voor een kinddat bij een volwassene op schootzit, waarbij de gordel beiden fig. 13zou moeten beschermen. Plaatsbovendien geen enkel voorwerptussen de gordel en het lichaamvan een inzittende.
Ook vrouwen die in verwachting zijnmoeten een gordel dragen: ook voorhen (zowel voor de aanstaande moe-der als het kind) is de kans op letsel bijeen ernstig ongeval groter als ze geengordel dragen.
Uiteraard moeten zwangere vrou-wen het onderste deel van de gordelmeer naar beneden omleggen, zodatde gordel onder de buik langs looptfig. 14.
fig. 13F0
D00
04b
fig. 14
F0D
0005
b
19WEGWIJS IN UW AUTO
HOE U DE VEILIGHEIDS-GORDELS IN OPTIMALESTAAT HOUDT
1) Zorg dat de gordel goed uitge-trokken en niet gedraaid is; controleerook of de oprolautomaat zonderhaperingen werkt.
2) Vervang de gordels na een onge-val, ook al zijn ze ogenschijnlijk nietbeschadigd. Vervang de gordels ookals de gordelspanners in werking zijngeweest.
3) U kunt de gordels met de handwassen met warm water en eenneutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze inde schaduw drogen. Gebruik geenbijtende, blekende of kleurende mid-delen. Vermijd het gebruik van allechemische producten die het weefselkunnen aantasten.
4) Voorkom dat vocht in de oprol-automaat komt: de werking van deoprolautomaten is alleen gegaran-deerd, als ze niet nat zijn geweest.
5) Vervang de gordels bij tekenenvan slijtage of beschadigingen.
KINDEREN VEILIGVERVOEREN
Voor optimale bescherming bij eenongeval moeten alle inzittenden zit-tend reizen en beschermd wordendoor goedgekeurde veiligheidssys-temen.
Dit geldt met name voor kinderen.
Het hoofd van kleine kinderen is inverhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan datvan volwassenen, terwijl spieren enbotstructuur nog niet volledig zijnontwikkeld. Daarom moeten kleinekinderen door andere systemenbeschermd worden dan door de veilig-heidsgordels. De resultaten van hetonderzoek over de optimale bescher-ming van kleine kinderen zijn opgeno-men in de Europese ECE/R44-voor-schriften die wettelijk verplicht zijn. Desystemen zijn onderverdeeld in vijfgroepen:
Groep 0 gewicht: 0-10 kg
Groep 0+ gewicht: 0-13 kg
Groep 1 gewicht: 9-18 kg
Groep 2 gewicht: 15-25 kg
Groep 3 gewicht: 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijkeoverlapping tussen de groepen; daar-om zijn er in de handel systemen ver-krijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen fig. 15.
Alle systemen moeten zijn voorzienvan de typegoedkeuring en van eengoed vastgehecht plaatje met hetcontrolemerk, dat absoluut niet magworden verwijderd.
Kinderen met een gewicht boven 36kg of met een lengte van meer dan1,50 m worden, met betrekking tot deveiligheidssystemen, gelijkgesteld metvolwassenen en moeten dan ook nor-maal de veiligheidsgordels omleggen.
20 WEGWIJS IN UW AUTO
In het Fiat Lineaccessori-programmazijn kinderzitjes opgenomen voor elkegewichtsgroep, die speciaal ontwor-pen en ontwikkeld zijn voor de Fiat-modellen.
Wij raden u aankinderen altijd op dezitplaatsen achter
te vervoeren omdat die plaatsen bijeen ongeval de meeste bescher-ming bieden. Monteer absoluutgeen kinderzitje op de passagiers-stoel voor als deze is uitgerust meteen airbag. Als bij een ongeval deairbag in werking treedt (opblaast),kan dit ernstig letsel en zelfs dedood tot gevolg hebben. Kinderenkunnen op de passagiersstoel voorworden vervoerd bij auto’s die zijn
uitgerust met een uitschakelbareairbag aan passagierszijde. In dit ge-val moet u er absoluut zeker vanzijn dat de airbag is uitgeschakeld(het waarschuwingslampje F ophet instrumentenpaneel moetbranden) (zie in de paragraaf AIR-BAGS VOOR EN ZIJ-AIRBAGS het puntAIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE).
fig. 15
F0D
0006
b
21WEGWIJS IN UW AUTO
GROEP 0 en 0+
Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjesworden vervoerd die achterstevorenzijn geplaatst, waardoor het achter-hoofd wordt gesteund en bij abruptesnelheidswisselingen de nek nietwordt belast.
Het wiegje moet op zijn plaats wor-den gehouden door de veiligheidsgor-del, zoals in fig. 16 is aangegeven, enhet kind moet op zijn beurt wordenbeschermd door de gordels van hetwiegje zelf.
GROEP 1
Kinderen met een gewicht vanaf 9 kgmoeten worden vervoerd in kinder-zitjes met een kussen , die naar vorenzijn gekeerd fig. 17, waarbij de veilig-heidsgordel van de auto zowel hetkinderzitje als het kind op zijn plaatsmoet houden.
De afbeeldingen dienenslechts ter illustratie vande montage. Houdt u bij
de montage van het kinderzitjestrikt aan de instructies. Defabrikant is verplicht dezeinstructies bij te leveren.
De afbeeldingen dienenslechts ter illustratie vande montage. Houdt u bij
de montage van het kinderzitjestrikt aan de instructies. Defabrikant is verplicht dezeinstructies bij te leveren.
Er bestaan kinderzitjesdie geschikt zijn voor degewichtsgroepen 0 en 1.
Deze kinderzitjes kunnen wordenbevestigd aan de veiligheids-gordels achter en hebben zelfgordels om het kind te bescher-men. Vanwege het gewicht kanhet gevaarlijk zijn als ze verkeerdworden gemonteerd (bijvoor-beeld als een kussen tussen hetkinderzitje en de veiligheidsgor-dels van de auto wordt geplaatst).Houdt u voor de montage striktaan de bijgeleverde instructies.
fig. 16
F0D
0007
b
fig. 17F0
D00
08b
22 WEGWIJS IN UW AUTO
GROEP 2
Vanaf 15 kg kunnen kinderen directdoor de veiligheidsgordels van de autoworden beschermd.
Kinderen moeten zo in de kinder-zitjes worden geplaatst, dat het diago-nale gordelgedeelte schuin over deborst en niet langs de nek moet liggen.Het horizontale gordelgedeelte moetover het bekken en niet over de buikvan het kind liggen fig. 18.
GROEP 3
Bij kinderen met een gewicht tussen22 en 36 kg is de borstomvang vandien aard dat de kinderen gewoontegen de rugleuning kunnen steunenen niet meer in een kinderzitje hoevente worden vervoerd.
In fig. 19 wordt een voorbeeldgegeven van de juiste positie van hetkind op de achterbank.
Kinderen die langer zijn dan 1,50 mkunnen net zoals volwassenen deveiligheidsgordels omleggen.
GESCHIKTHEID VAN DEZITPLAATSEN VOOR HETGEBRUIK VAN KINDERZITJES
De Ducato voldoet aan de nieuweEuropese 2000/3/EU-richtlijnen voorde montage van kinderzitjes op de ver-schillende plaatsen in de auto. Zie devolgende tabel:
Legenda van de tabel:
U = geschikt voor “Universele”kinderzitjes overeenkomstigde Europese ECE/R44-voor-schriften voor de aangegeven“groepen”
UF = geschikt voor “Universele”kinderzitjes die naar voren zijngekeerd
B = goedgekeurd kinderzitje voordeze leeftijdsgroep (optie:geïntegreerd kinderzitje)
L = geschikt voor kinderzitjes diespeciaal ontworpen zijn voorde vermelde groep. Deze kin-derzitjes zijn opgenomen in hetFiat Lineaccessori-programma.
De afbeeldingen dienenslechts ter illustratie vande montage. Houdt u bij
de montage van het kinderzitjestrikt aan de instructies. Defabrikant is verplicht deze in-structies bij te leveren.
fig. 18
F0D
0009
b
fig. 19F0
D00
10b
23WEGWIJS IN UW AUTO
Groep
Groep
Groep 0, 0+
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 0, 0+
Groep 1
Groep 2
Groep 3
0 - 13 kg
9 - 18 kg
15 - 25 kg
22 - 36 kg
0 - 13 kg
9 - 18 kg
15 - 25 kg
22 - 36 kg
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
Gewicht
Gewicht
Passagier voor
Passagier voor Passagier linksachter
Passagier rechtsachter
Passagier rechtsachter
Passagierin het midden
Uitv. PANORAMA
Uitvoering COMBI
Passagier linksachter
24 WEGWIJS IN UW AUTO
Hieronder zijn de richtlijnenvoor een veilig vervoer vankinderen aangegeven, waaraan u zich dient te houden:
1) Plaats het kinderzitje bij voorkeurop één van de zitplaatsen achter om-dat deze plaatsen bij een ongeval demeeste bescherming bieden.
2) Vervoer kinderen nooit op destoel van de passagier voor als dezeis uitgerust met een airbag.
3) Als de airbag aan passagierszijdebuiten werking wordt gesteld, moetaltijd gecontroleerd worden of hetbetreffende gele lampje F op het in-strumentenpaneel brandt.
4) Houdt u bij de montage van hetkinderzitje strikt aan de instructies. Defabrikant is verplicht deze instructiesbij te leveren. Bewaar de instructiessamen met het instructieboekje in deauto. Monteer geen gebruikte kinder-zitjes waarvan de gebruiksaanwijzingenontbreken.
5) Controleer of de gordels goed zijnvastgemaakt door aan de gordelbandte trekken.
6) Ieder veiligheidssysteem is be-doeld voor slechts één kind: vervoernooit twee kinderen in één systeem.
7) Controleer altijd of de gordel nietlangs de nek van het kind loopt.
8) Zorg er tijdens de rit voor dat hetkind geen afwijkende houding aan-neemt of de gordels losmaakt.
9) Vervoer kinderen nooit in uw ar-men, ook geen pasgeboren kinderen.Niemand is sterk genoeg om ze bij eenongeval vast te houden.
10) Na een ongeval moet het zitjedoor een nieuw exemplaar wordenvervangen.
25WEGWIJS IN UW AUTO
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in 4 standen wordengedraaid fig. 20.
STOP: motor uit, sleutel uitneem-baar, stuurslot geblokkeerd.
MAR: contact aan. Alle elektrischeinstallaties werken.
AVV: starten van de motor.
PARK: motor uit, parkeerverlichtingaan, sleutel uitneembaar, stuurslot ge-blokkeerd. Druk om de sleutel instand PARK te kunnen draaien, opknop A.
Als het start-/contact-slot is geforceerd (bijv. bijeen poging tot diefstal)
moet u, voordat u weer met deauto gaat rijden, de werking vanhet slot laten controleren bij deFiat-dealer.
STUURSLOT
Inschakelen: zet de sleutel in standSTOP of PARK, trek de sleutel uithet start-/contactslot en draai hetstuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen: draai het stuur ietsheen en weer, terwijl u de sleutel instand MAR draait.
fig. 20
F0D
0052
bNeem altijd de sleutel
uit het contactslot als deauto wordt verlaten, om
onvoorzichtig gebruik van de be-dieningsknoppen te voorkomen.Vergeet niet de handrem aan tetrekken en schakel de eerste ver-snelling in als de auto op een hel-ling omhoog staat; schakel hemin zijn achteruit als hij op een hel-ling omlaag staat. Laat kinderennooit alleen achter in de auto.
Verwijder de sleutelnooit uit het contactslotals de auto nog in bewe-
ging is. Bij de eerste stuuruitslag blok-
keert het stuur automatisch. Ditgeldt in alle gevallen, ook als deauto gesleept wordt.
26 WEGWIJS IN UW AUTO
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
1 Luchtroosters aan zijkant - 2 Bedieningshendel richtingaanwijzers en verlichting - 3 Instrumentenpaneel - 4 Bedienings-hendel ruitenwissers - 5 Luchtroosters in het midden - 6 Schrijftafeltje - 7Inbouwplaats autoradio - 8 Schakelaarpaneel -9 Luchtroosters in het midden - 10 Dashboardkastjes/airbag passagierszijde - 11 Luchtroosters aan zijkant - 12 Flessenhouder- 13 Stekkerdoos - 14 Asbak - 15 Luchtverdeling - 16 Luchttemperatuur - 17 Luchtrecirculatie - 18 Aansteker - 19 Bediening ventilatiesysteem - 20 Versnellingshendel - 21 Start-/contactslot - 22 Hendel voor stuurwielverstelling - 23 Claxon - 24 Airbag - 25 Opbergvakken.
fig. 21 F0D0080b
27WEGWIJS IN UW AUTO
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
1 Luchtroosters aan zijkant - 2 Dashboardkastjes/airbag passagier - 3 Luchtroosters in het midden - 4 Schakelaarpaneel - 5 Inbouwplaats autoradio - 6 Schrijftafeltje - 7 Bedieningshendel richtingaanwijzers en verlichting - 8 Instrumentenpaneel - 9 Bedieningshendel ruitenwissers - 10 Opbergvakken - 11 Start-/contactslot - 12 - Airbag - 13 Claxon - 14 - Hendel stuurwielverstelling - 15 Versnellingshendel - 16 Luchtverdeling - 17 Stekkerdoos - 18 Asbak - 19 Luchttemperatuur - 20 Luchtrecirculatie - 21 Aansteker - 22 Bediening ventilatiesysteem - 23 Flessenhouder.
fig. 22 F0D0246b
28 WEGWIJS IN UW AUTO
INSTRUMENTENPANEEL
UITVOERING STUUR LINKS
A - KoelvloeistoftemperatuurmeterB - SnelheidsmeterC - ToerentellerD - BrandstofmeterE - Kilometerteller instellen en
geprogrammeerd onderhoudF - KilometertellerG - Klokje instellen.
UITVOERING STUURRECHTS
A - KoelvloeistoftemperatuurmeterB - Snelheidsmeter C - Toerenteller D - BrandstofmeterE - Kilometerteller instellen en
geprogrammeerd onderhoudF - KilometertellerG - Klokje instellen.
fig. 23 F0D0147b
fig. 24 F0D0148b
29WEGWIJS IN UW AUTO
INSTRUMENTEN
KOELVLOEISTOFTEMPERA-TUURMETER fig. 25
Onder normale omstandighedenstaat de wijzernaald van de koelvloei-stoftemperatuurmeter ongeveer in hetmidden van de schaal.
Als de wijzernaald in de buurt van hetrode vlak komt, betekent dit dat demotor overbelast wordt en dat er gasmoet worden teruggenomen.
De wijzernaald kan ook in het rodegebied komen, terwijl u met hoge bui-tentemperaturen langzaam rijdt. Hetis in dat geval raadzaam te stoppen ende motor uit te zetten. Start vervol-gens opnieuw en trap het gaspedaaliets in.
SNELHEIDSMETER
fig. 26 - bij uitvoeringen met linksstuur
fig. 27 - bij uitvoeringen met rechtsstuur.
TOERENTELLER fig. 28
BELANGRIJK De regeleenheid vande elektronische inspuiting blokkeerttijdelijk de toevoer van brandstof alsde motor met te hoge toerentallendraait, waardoor het motorvermogenzal afnemen.
Zet de motor uit als hetlampje ondanks de maat-regelen blijft branden, en
wendt u tot de Fiat-dealer.
fig. 25
F0D
0150
b
fig. 26
F0D
0149
b
fig. 27F0
D01
53b
fig. 28
F0D
0151
b
30 WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 30 - kilometerteller totaal
F0A
0011
b
fig. 31 - dagteller
F0A
0012
b
BRANDSTOFMETER
Het waarschuwingslampje van debrandstofreserve A-fig. 29 gaat bran-den als er nog ongeveer 8 tot 10 literbrandstof in de tank aanwezig is.
Rijd niet met een bijna lege tank:door een onregelmatige brandstof-toevoer kan de katalysator beschadi-gen.
KILOMETERTELLER
Als op knop E - fig. 32 wordtgedrukt, worden afwisselend de vol-gende gegevens op het display weer-gegeven:
fig. 30 - kilometerteller totaal
fig. 31 - dagteller
fig. 29
F0D
0152
b
fig. 32F0
D01
55b
Voor het op nul zetten van de dag-teller en om te kiezen voor weerga-ve van het totaal aantal afgelegdekilometers of de dagstand is er eenspeciale knop aanwezig met de vol-gende functies:
– als u bij weergave van totaalstandop de toets drukt, wordt (zodra u detoets loslaat) de dagteller weergeven;
– als u bij weergave van de dagtellerop de toets drukt, wordt (zodra u detoets loslaat) de totaalstand weerge-geven. Als u de toets even ingedrukthoudt (langer dan 2 seconden), danwordt (zodra u de toets loslaat) dedagteller op nul gezet.
31WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 35
F0D
0217
b
OLIENIVEAUMETER fig. 34
Met de meter kan het niveau van demotorolie grafisch worden weergege-ven. Het niveau moet tussen het MIN-en MAX-merkteken staan.
Ga voor het meten als volgt te werk:
1) Draai bij uitgezette motor decontactsleutel in stand MAR;
2) Gedurende 5 seconden wordt hetopschrift “OIL” weergegeven samenmet zes streepjes en zes vierkantjesdie het maximum niveau van de olie inde oliepan aangeven.
Fig. 34 - Olie op maximum niveau.
Fig. 35 - Olie op minimum niveau.
3) Als het opschrift “OIL HIGH” fig.37 wordt weergegeven, betekent ditdat het olieniveau te hoog is (bovenhet maximum niveau). Het is nood-zakelijk het olieniveau in de oliepan teverlagen.
DIGITAAL KLOKJE fig. 33
Het klokje kan altijd ingesteld wor-den (ook bij uitgezette motor en uit-genomen contactsleutel).
Instellen
Elke keer als u het knopje G-fig. 33indrukt, verspringt het klokje een een-heid. Als u de knop ingedrukt houdt,lopen de cijfers automatisch snel door.
Als u dichtbij de juiste tijd bent, laatu het knopje los en stelt u de exactetijd in door het knopje telkens in tedrukken en los te laten.
fig. 33
F0D
0154
b
fig. 34
F0D
0214
b
fig. 37
F0D
0215
b
32 WEGWIJS IN UW AUTO
4) Als tijdens het meten de motorwordt gestart, geeft de kilometertel-ler het totaal aantal afgelegde kilome-ters of de dagstand aan en het klokje.
Als u op knop E-fig. 32 drukt, kuntu de meting vervroegd afsluiten; in datgeval wordt de totale kilometerstanden de tijd weergegeven.
ONDERHOUDSMETERDe onderhoudsmeter geeft door
middel van het waarschuwingslampje1-fig.38 en de kilometerteller 2 hetaantal kilometers aan waarna demotorolie en het oliefilter vervangendienen te worden op basis van hetonderhoudsschema.BELANGRIJK Houdt u altijd aan
de onderhoudsintervallen die staanaangegeven in het “Onderhouds-schema” in het hoofdstuk “Onder-houd van de auto”.
fig. 38F0
D02
18b
Iedere keer als u de sleutel in standMAR draait, controleert het systeemongeveer 5 seconden de werking vanhet waarschuwingslampje.De onderhoudsmeter wordt alleen
weergegeven als de motor is uitgezeten de contactsleutel in stand MARstaat.Als u de sleutel in stand MAR draait,
wordt naast het olieniveau ook hetsymbool van de onderhoudsmeterweergegeven 1 - fig. 38.
Onderhoudsinterval
De meter is ingesteld op een jaar-lijkse kilometerstand van 20.000 km.
Als de auto onder omstandighedenwordt gebruikt die verschillen van het-geen vooraf is ingesteld, kan deonderhoudsinterval worden aangepastaan het gebruik van de auto (normaalof onder zware omstandigheden) enaan de motor waarmee de auto is uit-gerust (benzine of diesel).
Op het display worden de volgendecodes weergegeven:
CFG 1 - 30.000 km en 365 dagenvoor een normaal ge-bruik van de auto met 2.0-benzinemotoren of 2.8JTD-motoren, of voor eenzwaar gebruik met 2.3JTD-motoren
CFG 2 - 20.000 km en 365 dagenvoor een normaal ge-bruik van de auto met 2.0JTD-motoren of voor eenzwaar gebruik met 2.0-benzinemotoren of 2.8JTD-motoren.
CFG 3 - 15.000 km en 365 dagenvoor een zwaar gebruikvan de auto met 2.0 JTD-motoren.
33WEGWIJS IN UW AUTO
Afstand tot volgendeonderhoudsbeurt
Afstand tot volgendeservicebeurt: 20.000 km
Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat de onderhoudsmeter(sleuteltje) 1 - fig. 40 5 seconden knipperensamen met het aantal kilometers(20.000 km) 2 - fig. 40 dat nog kanworden afgelegd tot de volgendeonderhoudsbeurt.
Na deze 5 seconden hervat de kilo-meterteller zijn normale werking engeeft het totaal aantal kilometers of dedagstand aan.
BELANGRIJK Het is raadzaameventuele kleine defecten onmiddellijkdoor de Fiat-dealer te laten verhel-pen en daarmee niet te wachten totde volgende servicebeurt.
Als u de auto vervolgens weer start,gaat het sleuteltje 1 - fig. 40 5 secon-den branden en verschijnt op het dis-play de tijd en de totale kilometer-stand.
Hetzelfde gebeurt als de afstand totde volgende onderhoudsbeurt 2.000km is.
Afstand tot volgendeonderhoudsbeurt: 200 km
Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat de onderhoudsmeter 1 -fig. 41 knipperen samen met het aan-tal kilometers (200 km) 2 -fig. 41 dat nog kan worden afgelegdtot de volgende onderhoudsbeurt.
Na deze 5 seconden hervat de kilo-meterteller zijn normale werking engeeft de totale kilometerstand of dedagstand aan.
fig. 40F0
D02
20b
Configuratieprocedure
Als u het onderhoudsinterval wiltveranderen, moet u de contactsleutelin stand MAR draaien en bij stilstaan-de auto knopje E - fig. 32 ongeveer10 seconden indrukken: op het displayverschijnt de sleutel en het opschrift“CFG 1”, “CFG 2” of “CFG 3” fig. 39.Als u kort op knopje E drukt, kunt uhet gewenste onderhoudsinterval in-stellen; als u vervolgens het knopje on-geveer 5 seconden ingedrukt houdt,wordt de nieuwe onderhoudsintervalopgeslagen en verschijnt op het displayopnieuw de tijd en de kilometerstand.
fig. 39
F0D
0219
b
34 WEGWIJS IN UW AUTO
CONTROLE- ENWAARSCHU-WINGSLAMPJESDe lampjes branden in de volgende
gevallen:
ACCU WORDT NIET VOLDOENDEOPGELADEN (rood)
Als er een defect is in het laadcircuitvan de dynamo. Als u de contactsleu-tel in stand MAR draait, gaat het lamp-je branden. Het moet doven nadat demotor is gestart.
Als de motor stationair draait, kanhet voorkomen dat het lampje ietslater dooft.
Wendt u onmiddellijk tot de Fiat-dealer om te voorkomen dat de accuvolledig ontladen raakt.
w
Als u de auto vervolgens weer start,gaat het sleuteltje 1 - fig. 41 5 secon-den branden en verschijnt op het display de tijd en de totale kilome-terstand.
Hetzelfde gebeurt als de afstand totde volgende onderhoudsbeurt 100 kmen 50 km is.
Bij nul km
Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat de onderhoudsmeter 1 - fig. 42 ongeveer 5 seconden knip-peren samen met het aantal kilo-meters (0 km) 2 - fig. 42 dat nog kanworden afgelegd tot de volgendeonderhoudsbeurt.
Na deze 5 seconden hervat de kilo-meterteller zijn normale werking engeeft de totale kilometerstand of dedagstand aan.
Als u de auto vervolgens weer start,gaan zowel het sleuteltje 1 - fig. 42 alsde kilometerteller 2 ongeveer 5seconden knipperen en verschijnt ophet display de tijd en de totale kilo-meterstand.
Deze situatie doet zich iedere keervoor als u de auto start totdat hetonderhoudsinterval opnieuw wordtingesteld door de code “CFG 1”,“CFG 2” of “CFG 3” in te voeren.
fig. 42F0
D02
22b
fig. 41
F0D
0221
b
35WEGWIJS IN UW AUTO
TE LAGE MOTOROLIEDRUK(rood)
Als de motoroliedruk onder de nor-male waarde zakt. Als u de contact-sleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden. Het moet dovennadat de motor is gestart.
Als de motor stationair draait, kanhet voorkomen dat het lampje ietslater dooft. Als de motor zwaar belastis, kan het lampje gaan knipperen alsde motor stationair draait. Het moetdoven zodra u iets gas geeft.
v
Als het lampje gaatbranden tijdens hetrijden, moet de motor
worden uitgezet en dient u zichtot de Fiat-dealer te wenden.
ASR(TRACTIEREGELING)(geel)
Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampjedoven.
Het lampje gaat branden samen methet lampje op de knop voor uitscha-keling van het ASR-systeem als hetsysteem is uitgeschakeld.
Het lampje knippert als het systeeminschakelt, om de bestuurder te waar-schuwen dat het systeem zich aanpastaan de grip op het wegdek.
Als het lampje bij ingeschakeldsysteem gaat branden, betekent dit dathet ASR-systeem defect is. Wendt uin dat geval zo snel mogelijk tot deFiat-dealer.
AIRBAGPASSAGIERSZIJDEUITGESCHAKELD
(geel)
Als de airbag aan passagierszijde metde sleutelschakelaar is uitgeschakeld.
F
Als u de contactsleutelin stand MAR draait, gaathet lampje (met de scha-
kelaar voor uitschakeling vanairbag voor aan passagierszijde instand ON) ongeveer 4 secondenbranden en vervolgens 4 secon-den knipperen. Hierna moet hetlampje doven. Als het lampje nietgaat branden of blijft branden oftijdens het rijden gaat branden,stop dan onmiddellijk en wendt utot de Fiat-dealer.
V
36 WEGWIJS IN UW AUTO
STORING INMOTORMANA-GEMENTSYSTEEM
(EOBD) (alleen benzine-uitvoeringen) (geel)Als u onder normale omstandighe-
den de contactsleutel in stand MARdraait, gaat het lampje branden. Na hetstarten van de motor moet het lamp-je doven. Het lampje gaat eerst bran-den om de juiste werking ervan aan tegeven.
Als het lampje blijft branden of tijdenshet rijden gaat branden:
1. Constant branden - duidt opeen defect in het inspuit-/ontstekings-syteem. Dit kan tot gevolg hebben datschadelijke uitlaatgasemissie toeneemt,de prestaties verminderen, de autoslechter gaat rijden en het brandstof-verbruik toeneemt.
U kunt onder deze omstandighedendoorrijden zonder te veel van demotor te eisen of met hoge snelheidte rijden. Als u te lang doorrijdt meteen brandend waarschuwingslampjekan dat schade veroorzaken. Wendt uzo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
Het lampje dooft als de storing ver-dwijnt. De storing wordt door het sys-teem in het geheugen opgeslagen.
2. Knipperend lampje - duidt opde mogelijkheid dat de katalysator be-schadigd wordt (zie “eobd-systeem”in dit hoofdstuk).
Als het lampje knippert, moet hetgaspedaal worden losgelaten zodat demotor met lage toerentallen draait enhet lampje niet meer knippert; u kuntmet matige snelheid doorrijden waar-bij rij-omstandigheden moeten wor-den vermeden die kunnen leiden tothet opnieuw gaan knipperen van hetlampje. Wendt u zo snel mogelijk totde Fiat-dealer.
STORING IN HET IN-SPUITSYSTEEM (diesel-uitvoeringen) (rood)
Als er een storing is in het inspuit-systeem.
Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat het lampje branden. Na en-kele seconden moet het lampje doven.Als het lampje constant blijft branden
of als het lampje tijdens het rijden gaatbranden, dan werkt het inspuitsysteemniet correct, waardoor de prestatieskunnen verminderen, de auto slechtrijdt en veel brandstof verbruikt.
U kunt onder deze omstandighedendoorrijden zonder te veel van demotor te eisen of met hoge snelheidte rijden. Wendt u zo snel mogelijk totde Fiat-dealer.
Als u te lang doorrijdt met een bran-dend waarschuwingslampje kan datschade veroorzaken, vooral als demotor onregelmatig draait of over-slaat. Rijd slechts korte tijd en met eenlaag toerental. Als het lampje af en toeen kort brandt, duidt dit niet op eenstoring.
U U
Als u de contactsleutelin stand MAR draait enhet lampje U gaat niet
branden of het gaat branden ofknipperen tijdens het rijden, dandient u zich snel mogelijk tot deFiat-dealer te wenden.
37WEGWIJS IN UW AUTO
NIVEAU VAN DEKOELVLOEISTOF(rood) (indien
aanwezig)
Als het niveau van de koelvloeistof inde radiateur onder de minimum waar-de is gedaald.
n
TE HOGE OLIE-TEMPERATUUR INDE AUTOMATI-
SCHE VERSNELLINGSBAK(rood)
Als u de sleutel in stand MAR draait,gaat het lampje branden. Na ongeveer4 seconden moet het lampje doven.Als het lampje blijft branden of tijdenshet rijden gaat branden, dan is er eenstoring in de versnellingsbak (knippe-rend lampje) of de olietemperatuur iste hoog (permanent brandend lamp-je).
– Brandend lampje = maximaleolietemperatuur in de automatischeversnellingsbak.
Als het lampje tijdens het rijden gaatbranden, dan heeft de olietemperatuurin de automatische versnellingsbak demaximaal vastgestelde waarde bereikt;in dat geval is het raadzaam de auto stilte zetten en de selectorhendel bij sta-tionair draaiende motor in stand “N”of “P” te zetten (in dit geval zijn deelektroventilateurs van het motor-koelsysteem ingeschakeld), totdat hetwaarschuwingslampje dooft. U kunthierna doorrijden zonder te veel van
de motor te vragen. Als het lampjeweer gaat branden, moet u de autoopnieuw stilzetten en stationair latendraaien totdat het lampje dooft.
Als tussen het gaan branden van hetlampje en het opnieuw gaan brandenminder dan 15 minuten zit, is het raad-zaam de auto stil te zetten, de motorniet uit te zetten en te wachten tot demotor/versnellingsbak voldoende is af-gekoeld (beide elektroventilateurs vanhet motorkoelsysteem zijn uitgescha-keld).
– Knipperend lampje = storing inautomatische versnellingsbak.
Als het lampje bij het starten of tij-dens het rijden gaat branden, dan is ereen storing in de automatische ver-snellingsbak.
Het automatische controlesysteembeschikt over een “noodprogramma”waarbij de derde versnelling wordt in-geschakeld.
Als u de motor uitzet en vervolgensweer start, kan het zelfdiagnose-
systeem de storing mogelijk hebbenverholpen, waardoor het lampje dooft.De storing blijft echter in het geheu-gen opgeslagen. Wij raden u daaromaan de automatische versnellingsbakdoor de Fiat-dealer te laten contro-leren.
TE HOGE KOELVLOEI-STOFTEMPERATUUR
(rood)
Als de temperatuur van de koel-vloeistof de maximum waarde over-schrijdt.
u
t
38 WEGWIJS IN UW AUTO
STORING AIRBAG (rood)(indien aanwezig)
Als het systeem niet goed werkt.
û
Als u de contactsleutelin stand MAR draait, gaathet lampje branden. Na 4
seconden moet het lampjedoven. Als het waarschuwings-lampje niet gaat branden, con-stant blijft branden of tijdens hetrijden gaat branden, stop dan on-middellijk en wendt u tot de Fiat-dealer.
HANDREMAANGETROKKEN/ TELAAG REMVLOEI-
STOFNIVEAU (rood)
In drie gevallen:
1 - als de handrem is aangetrokken
2 - als het remvloeistofniveau onderhet minimum is gedaald
3 - tegelijkertijd met lampje > omeen storing aan te geven in de elek-tronische remdrukverdeling EBD.
VEILIGHEIDS-GORDELS (rood)
Als de veiligheidsgordelaan bestuurderszijde niet goed is om-gelegd.
PORTIEREN NIETGOED GESLOTEN(rood)
Als één van de portieren van decabine niet goed gesloten is.
Het waarschuwingslampje is alleenop bepaalde uitvoeringen aanwezig.
VERSLETENREMBLOKKEN VOOR(rood)
Het lampje gaat branden als de rem-blokken voor versleten zijn. Laat zevervangen en laat ook de achterrem-men controleren.
x <
´
d
Als het lampje x tijdenshet rijden gaat branden,controleer dan of de
handrem niet is aangetrokken.Als het lampje blijft branden ter-wijl de handrem is losgezet,wendt u dan onmiddellijk tot deFiat-dealer.
39WEGWIJS IN UW AUTO
WATER IN BRAND-STOFFILTER (geel)(dieseluitvoeringen)
Wanneer er water in het brandstof-filter zit. Als u de sleutel in stand MARdraait, gaat het lampje branden. Na en-kele seconden moet het lampje doven.
DEFECT IN ANTI-BLOKKEERSYSTEEM(ABS) (geel)
Als het ABS niet voldoende werkt.Het conventionele remsysteem blijftwerken. Wendt u zo spoedig mogelijktot de Fiat-dealer.
Als u de contactsleutel in standMAR draait, gaat het lampje branden.Na ongeveer twee seconden moethet lampje doven.
c
Uitvoeringen met ABSzijn uitgerust met eenelektronische remdruk-
verdeling (EBD). Als de lampjes> en x gelijktijdig gaan bran-den bij een draaiende motor, danis er een storing in het EBD-sys-teem; in dat geval kunnen bijhard remmen de achterwielenvroegtijdig blokkeren waardoorde auto kan gaan slippen. Rijdzeer voorzichtig naar de dichtst-bijzijnde Fiat-dealer om het sys-teem te laten controleren.Als bij draaiende motor alleen
het lampje > gaat branden, danis er een storing in het ABS. Indat geval blijft het remsysteemnormaal werken, maar zonderde mogelijkheden van het ABS.In deze situatie kan ook de wer-king van het EBD-systeem ver-minderd zijn. Rijd zeer voorzich-tig zonder bruusk te remmennaar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te latencontroleren.
Water in het brandstof-systeem kan het inspuit-systeem ernstig beschadi-
gen. Als het waarschuwings-lampje gaat branden, dan moet uzich onmiddellijk tot de Fiat-dealer wenden.
>
FIAT CODE (geel) In drie gevallen (met de con-tactsleutel in stand MAR):
1. Eén maal knipperen - code van desleutel herkend. Het is mogelijk demotor te starten.
2. Constant branden - code van desleutel niet herkend. Voer voor het star-ten van de motor een noodstart uit (ziehoofdstuk “Noodgevallen”).
3. Knipperend - de auto wordt nietbeveiligd door het systeem. Het ismogelijk de motor te starten.
Y
40 WEGWIJS IN UW AUTO
ZITPOSITIEINSTELLEN
Zitplaatsen voor
Verstel de stoelen alleenals de auto stilstaat.
Verstellen in lengterichting
Trek hendel A-fig. 48 omhoog enschuif de stoel naar voren of naar ach-teren.
fig. 48
F0D
0045
b
SNELHEIDS-REGELAAR (CRUISE-CONTROL) (groen)
Het lampje gaat branden als het sys-teem wordt ingeschakeld (toets ONingedrukt).
VOORGLOEI-BOUGIES (geel)(dieseluitvoeringen)
Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat het lampje op het instru-mentenpaneel branden. Het lampjedooft als de voorgloeibougies de voor-af ingestelde temperatuur hebben be-reikt.
RICHTING-AANWIJZERS(knipperend) (groen)
Als u de hendel van de richting-aanwijzers bedient.
BUITENVER-LICHTING (groen)
Als de buitenverlichting enhet dimlicht zijn ingeschakeld.
GROOTLICHT(blauw)
Als het grootlicht is inge-schakeld.
m
y
3
1
MISTACHTERLICHT(geel)
Als het mistachterlicht isingeschakeld.
4 Ü
41WEGWIJS IN UW AUTO
Laat de hendel los encontroleer of de stoelgoed geblokkeerd is door
naar voren en naar achteren teschuiven. Als de stoel niet goed geblok-
keerd is, kan deze onverwachtsverschuiven waardoor een ge-vaarlijke situatie kan ontstaan.
Zitting omlaag zetten: ga op destoel zitten, trek hendel B (voorstegedeelte van de zitting) of hendel D(achterste gedeelte van de zitting) om-laag en zorg dat het gewicht van hetlichaam op dat gedeelte van de zittingrust, dat u omlaag wilt zetten.
Verstellen van de rugleuningDraai knop C-fig. 48.
Verstellen van de lendensteunDe lendensteun zorgt voor een
betere steun in de rug.Stel de lendensteun in met draaiknop
G-fig. 50.
Hoogteverstelling
Zitting omhoog zetten: ga op destoel zitten en trek hendel B - fig. 48(voorste gedeelte van de zitting) ofhendel D - fig. 49 (achterste gedeeltevan de zitting) omhoog en zorg dat hetgewicht van het lichaam niet op datgedeelte van de zitting rust, dat u om-hoog wilt zetten.
fig. 49
F0D
0046
b
fig. 50F0
D01
04b
Stoelen met verstelbarearmleuning
De bestuurdersstoel en de passa-giersstoel kunnen uitgerust zijn meteen opklapbare en in hoogte verstel-bare armleuning.
Verstel de armleuning met wieltje A-fig. 51.
fig. 51
F0D
0039
b
fig. 52
F0D
0076
b
42 WEGWIJS IN UW AUTO
PANORAMA-UITVOERINGEN
Verstellen van de rugleuningvan de passagiersstoelen
Draai knop A-fig. 52.
Toegang tot de zitplaatsen vande derde rij
Om vanaf de zijschuifdeur toegang tekrijgen tot de derde rij stoelen moethendel B-fig. 52 van de buitenstestoel van de tweede rij omhoog wor-den geduwd en de rugleuning naarvoren worden geklapt.
Rugleuning van de middelstestoel neerklappen (2e - 3e)
Duw hendel C-fig. 53 omhoog enklap de rugleuning naar voren.
Op de rugleuning van de middelstestoelen bevindt zich een tafeltje met be-kerhouders fig. 54. Door de hendel om-hoog te trekken kan de rugleuning weerin de normale stand worden gezet.Let erbij het naar voren klappen van de rug-leuning van de stoel op dat de stoelhelemaal naar achteren is geplaatst en datde hoofdsteun in de laagste stand staat.
COMBI-UITVOERINGEN
Achterbank neerklappen(derde rij)
Om de achterbank van de derde rijneer te klappen, moeten de 4 gespenvan de veiligheidsgordels A - fig. 54auit de stoel worden verwijderd, detwee hendels B omhoog worden ge-duwd en de gehele bank C - fig. 54bnaar voren worden gekanteld.
fig. 53
F0D
0077
b
fig. 54F0
D00
78b
fig. 54b
F0D
0229
b
fig. 54a
F0D
0230
b
Om de bank weer in de normalestand te zetten, moet de bank naarachteren worden getrokken en in devergrendelmechanismen worden ge-haakt. Controleer of de twee hendelsB in horizontale stand staan en of debank goed vergrendeld is. Plaats de 4gespen van de veiligheidsgordels weerin de daarvoor bestemde openingen.
43WEGWIJS IN UW AUTO
HOOFDSTEUNEN
De hoofdsteunen voor kunnen inhoogte worden versteld.
Afstellen:
– druk op knop A-fig. 55 en ver-plaats de hoofdsteun omhoog of om-laag in de gewenste stand;
– na het verstellen moet u de knopweer loslaten en controleren of dehoofdsteun goed in de zitting geborgdis door hem omhoog en omlaag teschuiven.
Let erop dat de hoofd-steunen zo zijn ingestelddat ze het hoofd steunen
en niet de nek. Alleen in dezepositie bieden ze bescherming.
Verstel het stuurwiel al-leen als de auto stilstaat.
IN HOOGTE VERSTELBAAR STUURWIEL
Op alle uitvoeringen is het stuur inverticale richting verstelbaar:
1) Zet hendel A-fig. 56 in stand 1.
2) Zet het stuur in de gewenstestand.
3) Zet de hendel terug in stand 2 omhet stuur weer te vergrendelen.
fig. 55
F0D
0184
b
fig. 56
F0D
0040
b
Druk om de hoofdsteun in de zittingte plaatsen op knop A-fig. 55 en laatde hoofdsteun in de zitting op de rug-leuning zakken.
Verwijderen
Indien nodig kunnen de hoofdsteu-nen achter worden verwijderd:
1) trek de hoofdsteun omhoog totaan de eerste vergrendeling
2) druk op knop A-fig. 55 en ver-wijder de hoofdsteun.
44 WEGWIJS IN UW AUTO
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
De achteruitkijkspiegel is verstelbaarmet hendel A-fig. 57.
1 - normale stand.
2 - anti-verblindingsstand.
De spiegel is uitgerust met een veilig-heidsvoorziening: de spiegel springttijdens een botsing los.
BUITENSPIEGELS
Handbediende verstelling:
Het spiegelglas van de spiegelA-fig. 58 kan met de hand afgesteldworden.
Elektrische verstelling
De elektrische verstelling is alleenmogelijk als de contactsleutel in standMAR staat.
U kunt de spiegel verstellen door knopB-fig. 59 in één van de vier standen tezetten:
1 spiegel links
2 spiegel rechts
3 groothoekspiegel links
4 groothoekspiegel rechts.
Nadat u de knop in een stand hebtgezet, kunt u de gekozen spiegel ver-stellen door de knop in de richting vande pijlen te bewegen.
fig. 57
F0D
0168
b
fig. 58F0
D00
48b
fig. 59
F0D
0041
b
Het reflecterende op-pervlak aan de onderkantvan de spiegel is parabo-
lisch waardoor het blikveld wordtvergroot. Dit heeft tot gevolg datde omvang van de objecten diemen in de spiegel ziet, kleinerlijken. Hierdoor kan de indrukontstaan dat deze objecten ver-der verwijderd zijn dan in werke-lijkheid.
Als de breedte van despiegels in een nauwedoorgang problemen op-
levert, dan kunnen de spiegelsvan stand 1 in stand 2 worden ge-klapt.
45WEGWIJS IN UW AUTO
VERWARMING EN VENTILATIE
C - Verstelbaar luchtrooster aan zij-kant.
D - Verstelbaar luchtrooster in hetmidden.
A - Luchtrooster voor ontwasemenof ontdooien van de voorruit.
B - Vast luchtrooster voor ontwa-semen of ontdooien van de zijruitenvoor.
E - Uitstroomopening in het middenonder het dashboard voor luchttoe-voer naar de beenruimte van de inzit-tenden voor.
fig. 60
F0D0185b
46 WEGWIJS IN UW AUTO
VERSTELBARE ENREGELBARE LUCHTROOS-TERS fig. 61 en fig. 62
A - Knop voor het regelen van deluchtopbrengst:
in stand ¥ = luchtrooster open
in stand ç = luchtrooster dicht.
B - Regelschuif voor het richten vande luchtstroom.
C - Vast luchtrooster voor de zijrui-ten. De roosters kunnen naar bovenen naar beneden gekanteld worden.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 63
A - Draaiknop voor inschakeling vande aanjager.
B - Draaiknop voor regeling van deluchttemperatuur (menging van war-me/koude lucht).
C - Draaiknop voor de luchtverde-ling.
D - Schuif om het recirculatiesys-teem in te schakelen, waarbij er geenlucht van buiten binnenkomt.
Voor alle uitvoeringen is er slechtséén verwarming.Als optional kan een extra verwar-
ming onder de bestuurdersstoel wor-den geplaatst. Druk voor inschakeling op knop A-fig.
64.Druk voor uitschakeling opnieuw op
de knop.
fig. 61
F0D
0058
b
fig. 62F0
D00
59b
fig. 64
F0D
0016
7b
fig. 63
F0D
0033
b
47WEGWIJS IN UW AUTO
Op enkele uitvoeringen kan boven-dien naast de airconditioning eentweede verwarming onder de laatsterij stoelen worden geplaatst. Deze ver-warming wordt bediend via knop B-fig. 65; met knop A bedient u de air-conditioning.
VERWARMING
Standen voor een snelle verwarming.
1) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het rode vlak.2) Draaiknop voor de aanjager: scha-
kel de gewenste snelheid in.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling:in stand:
Z bij lage buitentemperatuur of vooreen grote luchttoevoer voor ontwa-seming
O voor normale verwarming
M voor verwarming van de been-ruimte, waarbij de luchtstroom op hetgelaat koel blijft (“bilevel”-stand)
N voor verwarming van de been-ruimte van de inzittenden voor
≤ voor ontwaseming bij een niet ex-treem lage buiten-temperatuur
ONTWASEMING EN/OFONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITENVOORStanden voor een snelle ontwase-
ming.
1) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het rode vlak.
2) Draaiknop voor de aanjager: scha-kel de maximale snelheid in.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling:in stand -.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kaneen stand gekozen worden waarbij hetzicht optimaal blijft.
BELANGRIJK Als de auto is uitge-rust met airconditioning, wordt hetontwasemen van de ruiten versnelddoor naast de bovengenoemde instel-lingen ook knop √ in te drukken.
ONTWASEMING EN/OFONTDOOIING VAN DEACHTERRUITEN
Druk op knop (.
Zodra de achterruiten ontwasemdzijn, is het raadzaam de verwarmingweer uit te schakelen.
fig. 65
F0D
0166
b
48 WEGWIJS IN UW AUTO
VENTILATIE
Standen voor ventilatie.
1) Zij- en middenroosters: geheelopen.
2) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het blauwe vlak.
3) Schuif voor de recirculatie: instand Ú.
2) Draaiknop voor de aanjager:schakel de gewenste snelheid in.
5) Draaiknop voor de luchtverdeling:in stand O.
RECIRCULATIE
Als u de schuif voor de recirculatiein stand Ò zet, circuleert alleen delucht in het interieur.
BELANGRIJK Dit systeem is voor-al bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels,enz.). Het is niet raadzaam dit systeemlangdurig te laten werken, vooral nietals u met meer personen in de autozit, omdat dan de ruiten kunnen be-slaan.
AIRCONDITIONING
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 66
A - Draaiknop voor inschakeling vande aanjager.
B - Draaiknop voor regeling van deluchttemperatuur (menging van war-me/koude lucht).
C - Draaiknop voor de luchtverde-ling.
D - Schuif om het recirculatiesys-teem in te schakelen, waarbij er geenlucht van buiten binnenkomt.
BELANGRIJK De lucht in hetinterieur koelt sneller af als bijzomerse temperaturen de luchtrecir-culatie wordt ingeschakeld. Ook is ditsysteem bruikbaar bij geconcentreer-de luchtvervuiling (in de file, in tunnelsenz.). Het is niet raadzaam dit systeemlangdurig te laten werken, vooral nietals u met meer personen in de autozit.
E - Schakelaar voor in-/uitschakelingvan de airconditioning.
De Panorama- en Combi-uitvoeringzijn voorzien van een airconditioningdie bestaat uit een hoofd-airconditio-ning en een extra airconditioning (alsoptional) fig. 67 tegen het rechter zij-paneel bij de eerste rij stoelen.
fig. 66F0
D02
05b
fig. 67
F0D
0074
b
49WEGWIJS IN UW AUTO
Voor het inschakelen van de extra air-conditioning moet draaiknop fig. 68 , ophet kanaal onder het dak, bediendworden. Deze werkt alleen als de hoofd-airconditioning is ingeschakeld.
De luchtstroom in het achterstegedeelte wordt verdeeld via deuitstroomopeningen die met hendeltjeA-fig. 69, op het kanaal onder het dak,versteld kunnen worden.
Net zoals bij de Panorama- en Combi-uitvoeringen is het ook bij de bestel-uit-voeringen mogelijk om in de laadruim-te een tweede airconditioning (option-al) te plaatsen. Gebruik voor het in-schakelen de bedieningsknoppen op hetkanaal van de airconditioning zelf.
AIRCONDITIONING(KOELING)
Standen voor een snelle koeling:
1) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het blauwe vlak2) Airconditioning: druk op schake-
laar √3) Schuif om het recirculatiesysteem
in te schakelen: in stand Ò4) Draaiknop voor de luchtverdeling:
in stand O.
5) Draaiknop voor de aanjager:schakel de gewenste snelheid in.Voor een gematigde koeling: zet de
schuif in stand Ú, verhoog de tem-peratuur en verlaag de snelheid van deaanjager.
Schakel de airconditioning niet intijdens het verwarmen en ventileren,maar gebruik daarvoor de basis-func-ties van het verwarmings- en ventila-tiesysteem (zie voorgaande hoofd-stuk).
BELANGRIJK De airconditioningis zeer bruikbaar om het beslaan vande ruiten te voorkomen omdat doorde werking van de airconditioning delucht wordt gedroogd. Zet hiervoorde bedieningsknoppen op ontwase-men zoals hiervoor beschreven enschakel de airconditioning in door deschakelaar √ in te drukken.
fig. 68
F0D
0049
b
fig. 69F0
D00
75b
50 WEGWIJS IN UW AUTO
EXTRA VERWARMING (indien aanwezig)
De DUCATO kan worden uitgerustmet twee verschillende extra verwar-mingen: één die volledig automatischwerkt en één die geprogrammeerdkan worden.
AUTOMATISCHEUITVOERING
De extra verwarming werkt volledigonafhankelijk van de werking van demotor.
Deze verwarming schakelt automa-tisch in (indien nodig) als de contact-sleutel in stand MAR wordt gedraaid.
ONDERHOUD VAN HETSYSTEEM
Schakel in de winter de airconditio-ning 1 keer per maand gedurende 10minuten in.
Laat voor het zomerseizoen de wer-king van de airconditioning door deFiat-dealer controleren.
PROGRAMMEERBAREUITVOERING
De extra verwarming werkt volledigonafhankelijk van de werking van demotor en zorgt ervoor dat:
– het interieur van de auto wordt op-gewarmd bij uitgezette motor;
– de ruiten worden ontdooid;
– de koelvloeistof van de motor endus de motor zelf voor het startenwordt opgewarmd. Het systeem be-staat uit;
– een kachel voor het verwarmenvan de koelvloeistof, met een geluid-gedempte uitlaat;
– een doseerpomp verbonden metde brandstofleidingen van de autovoor brandstoftoevoer naar de kachel;
– een warmtewisselaar verbondenmet de slangen van het koelsysteemvan de motor;
Het systeem gebruiktkoelmiddel R134a. Ditmiddel is niet schadelijk
voor het milieu. Gebruik in geengeval het middel R12, omdat ditmiddel de componenten van deauto kan beschadigen terwijl hetbovendien chloorfluorkoolstoffen(CFK) bevat.
De extra verwarmingverbruikt, hoewel ingeringe mate, evenals de
motor brandstof. Om mogelijkevergiftiging en verstikking tevoorkomen, mag de standver-warming nooit, ook niet voor eenkorte periode, worden ingescha-keld in een afgesloten ruimtezoals een garage of werkplaatsdie niet is uitgerust met eenafzuigsysteem voor uitlaatgassen.
51WEGWIJS IN UW AUTO
– een regeleenheid verbonden methet verwarmings-/ventilatiesysteemvan het interieur, die de automatischewerking ervan mogelijk maakt;
– een elektronische regeleenheidvoor controle en regeling van de in deverwarming geïntegreerde brander;
– een digitale timer A-fig. 70 voorhet handmatig inschakelen van de ver-warming of om het inschakeltijdstip teprogrammeren. De extra verwarmingwerkt (bijv. in de winter) volledigautomatisch, verwarmt het interieur,houdt het op temperatuur en laat
gedurende een vastgestelde tijd dekoelvloeistof van de motor circuleren.Bij het starten van de motor bent u zoverzekerd van een optimale tempera-tuur van de motor en van het interieur.De extra verwarming kan automatischworden geprogrammeerd met behulpvan de digitale timer of handmatigdoor op de toets “directe verwar-ming” van de timer te drukken. Nadatde verwarming hetzij handmatig hetzijautomatisch is geactiveerd, schakelt deelektronische regeleenheid de circula-tiepomp in en wordt de brander ont-stoken op een vastgestelde en gecon-troleerde manier.
De opbrengst van de circulatiepompwordt ook gecontroleerd door deelektronische regeleenheid, zodat deopwarmperiode tot een minimum be-perkt blijft. Als de vloeistof een tem-peratuur bereikt van 30°C, schakelt deregeleenheid de aanjager in van hetverwarmingssysteem in het interieur.
Als de temperatuur 72°C bereikt,vermindert de elektronische regel-eenheid het vermogen van de kachel.Als de temperatuur 76,5 °C bereikt,wordt de werking onderbroken maarblijft het systeem ingeschakeld. Daar-naast geeft de timer aan dat het sys-teem in werking is en blijven de cir-culatiepomp en de aanjager van hetverwarmingssysteem in het interieuringeschakeld. Als de vloeistoftempe-ratuur onder 71°C daalt, schakelt deregeleenheid automatisch de branderweer in.
fig. 70
F0D
0165
b
52 WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK De extra verwar-ming is uitgerust met een thermischebeveiliging die de brander uitschakeltbij oververhitting door te weinig oflekkende koelvloeistof. Als dit hetgeval is moet na het repareren van hetdefect in het koelsysteem en/of hetbijvullen van de koelvloeistof en voor-dat de verwarming weer wordt inge-schakeld, de programma-keuzetoetsworden ingedrukt.
De verwarming kan spontaan uitgaandoor gebrek aan brandstof of alstijdens de werking de vlam dooft. Voerin dat geval de procedure uit voor hetuitschakelen en probeer de verwar-ming weer in te schakelen; als de ver-warming dan nog niet werkt, dient ucontact op te nemen met de Fiat-dealer.
Inschakelen van de verwarming
Voordat de verwarming wordt inge-schakeld moet worden gecontroleerdof:
– de draaiknop voor het regelen vande luchttemperatuur in het interieurin de stand “warme lucht” staat;
– de draaiknop voor het regelen vande aanjagersnelheid in het interieur instand “2” staat.
Digitale timer fig.69
1) Branderindicatie
2) Displayverlichting
3) Voorkeuzenummer
4) Toets klokje
5) Toets voor vooruitzetten tijd
6) Programma-keuzetoets
7) Toets voor terugzetten tijd
8) Toets voor directe inschakelingverwarming
9) Controlelampje voor het instel-len/aflezen van de tijd.
fig. 71
F0D
0133
b
53WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 72
F0D
0132
b
fig. 73F0
D01
34b
fig. 74
F0D
0136
b
Directe inschakeling van de verwarming fig.72
Druk op toets 8 van de timer als uhandmatig het systeem wilt inschake-len; het display en het controlelampje1 worden verlicht en blijven verlichtzolang het systeem in werking is.
Geprogrammeerde inschakeling van de verwarming
Voordat de inschakeling van het sys-teem wordt geprogrammeerd, moetde klok op tijd worden gezet.
Instellen van de juiste tijd
– Druk op toets 4: het display en hetcontrolelampje 9-fig. 73 worden ver-licht.
– Druk binnen 10 seconden op toets5 of 7 totdat de juiste tijd is geselec-teerd.
Als toets 5 of 7 ingedrukt wordtgehouden, verspringen de cijfers vanhet klokje sneller voor- of achteruit.
Aflezen van de juiste tijd fig.73
Druk om de juiste tijd af te lezen optoets 4: de tijd verschijnt ongeveer 10seconden op het display en gelijktijdigwordt het controlelampje 9 verlicht.
Programmeren van de inschakeltijd fig.74
De inschakeltijd kan 1 minuut tot 24uur van te voren worden geprogram-meerd. U kunt drie verschillendeinschakeltijden kiezen, waarvan erechter slechts één kan wordengeactiveerd. Programmeren van de in-schakeltijd:
– druk op toets 6: op het displayworden het symbool 10 of de juistingestelde tijd en het nummer 3 vande daarvoor ingestelde tijd 10 secondenverlicht;
54 WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Als u de anderevooraf ingestelde tijden wilt oproepen,druk dan binnen 10 seconden één ofmeer keren op toets 6.
– druk binnen 10 seconden op toets5 of 7 totdat de gewenste inschakel-tijd is geselecteerd.
BELANGRIJK Als de inschakeltijdvan het display verdwijnt, het nummer3 van de vooraf ingestelde tijd aan-wezig is en het display verlicht is, be-tekent dit dat de tijd in het geheugenis opgeslagen.
Uitschakelen van degeprogrammeerde inschakeltijdfig.74
Om de geprogrammeerde inscha-keltijd te wissen, moet kort op toets6 worden gedrukt: de verlichting vanhet display gaat uit en het nummer 3van de vooraf ingestelde tijd verdwijnt.
Oproepen van een van de geprogrammeerde inschakeltij-den fig.75
Druk een of meerdere keren optoets 6 totdat op het display het num-mer 3 van de vooraf ingestelde tijdverschijnt. Na 10 seconden verdwijntde tijd van het display maar blijft in hetgeheugen opgeslagen en worden hetnummer 3 en het display verlicht.
BELANGRIJK De geprogram-meerde inschakeltijd kan worden ver-anderd of gewist volgens de hiervoorbeschreven instructies.
Uitschakelen van de verwarming
Het systeem kan, afhankelijk van demanier waarop het is ingeschakeld(automatisch of handmatig) op tweemanieren worden uitgezet:
– automatisch, aan het eind van devastgestelde inschakeltijd (60 minutenmet rood verlicht display);
– handmatig, door opnieuw op deknop “directe verwarming” van detimer te drukken.In beide gevallendoven het controlelampje van de ver-warming, de verlichting van het display,schakelt de aanjager van het verwar-mingssysteem in het interieur uit enwordt de verbranding onderbroken.De vloeistof-circulatiepomp blijft nogongeveer 2 minuten werken om degrootste warmte van de verwarmingaf te voeren; ook in deze fase is hetmogelijk de verwarming weer in teschakelen.
fig. 75F0
D01
35b
55WEGWIJS IN UW AUTO
De extra verwarmingverbruikt, hoewel in ge-ringe mate, evenals de
motor brandstof. Om mogelijkevergiftiging en verstikking tevoorkomen, mag de standver-warming nooit, ook niet voor eenkorte periode, worden ingescha-keld in een afgesloten ruimtezoals een garage of werkplaatsdie niet is uitgerust met een af-zuigsysteem voor uitlaatgassen.
– Zet de extra verwarming altijd uittijdens het tanken van brandstof en inde nabijheid van tankstations ombrand- of explosiegevaar te voorko-men.
– Parkeer de auto niet boven brand-bare materialen zoals papier, gras ofdroge bladeren: brandgevaar!
– De temperatuur in de nabijheidvan de verwarming mag niet boven120°C komen (na spuitwerkzaam-heden kan de temperatuur van decarrosserie in een moffeloven bovendeze waarde uitstijgen). Hogere tem-peraturen kunnen de componentenvan de elektronische regeleenheidbeschadigen.
– Tijdens de werking bij eenstilstaande motor verbruikt de ver-warming elektrische energie van deaccu; daarom is een goede werkingvan de dynamo bij draaiende motornoodzakelijk om de accu weervoldoende op te laden.
– Houdt u voor de controle van hetniveau van de koelvloeistof aan het-geen beschreven is in de paragraaf“Koelvloeistof” in het hoofdstuk“Onderhoud van de auto”. Het waterin het motorkoelsysteem moet mini-maal 10% anti-vries bevatten.
– Wendt u voor onderhoud enreparaties uitsluitend tot de Fiat-dealer en gebruik uitsluitend origineleonderdelen.
ONDERHOUD
Laat de extra verwarming regelma-tig (in ieder geval voor het winter-seizoen) controleren door de Fiat-dealer om verzekerd te zijn van eenveilige en economische werking eneen lange levensduur van de verwar-ming.
56 WEGWIJS IN UW AUTO
HENDELS AAN HETSTUUR
HENDEL LINKS
Met de linker hendel bedient u demeeste onderdelen van de buitenver-lichting.
De buitenverlichting werkt uitslui-tend als de contactsleutel in standMAR staat. Als u de buitenverlichtinginschakelt, gaat ook de verlichting vanhet instrumentenpaneel aan, wordende bedieningsknoppen van het ver-warmings-/ventilatiesysteem of deairconditioning en de ring om de aan-steker verlicht.
Buitenverlichting fig. 76
Draai voor inschakeling de draaiknopvan stand å in stand 6. Op het ins-trumentenpaneel gaat het controle-lampje 3 branden.
Dimlicht fig. 77
Draai voor inschakeling de draaiknopvan stand 6 in stand 2.
BELANGRIJK Als het dimlicht ende mistlampen voor branden en hetgrootlicht wordt ingeschakeld, scha-kelt automatisch het dimlicht uit.
Grootlicht fig. 78
Druk voor inschakeling de hendelnaar voren in de richting van het dash-board met de draaiknop in stand 2.
Op het instrumentenpaneel gaat hetcontrolelampje 1 branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeldals u de hendel naar het stuur trekt.
BELANGRIJK Als het grootlichtbrandt en de mistlampen voor wordeningeschakeld, dan schakelt automatischhet dimlicht uit.
fig. 76
F0D
0013
b
fig. 77F0
D00
14b
fig. 78
F0D
0015
b
57WEGWIJS IN UW AUTO
Grootlichtsignaal fig. 79
Trek de hendel naar het stuur (standzonder vergrendeling).
Richtingaanwijzers fig. 80
Plaats de hendel:
naar boven - rechter richtingaanwij-zer ingeschakeld
naar beneden - linker richtingaanwij-zer ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat hetcontrolelampje RE branden.
De richtingaanwijzers schakelenautomatisch uit als de auto weerrechtuit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven(wisselen van rijbaan), druk de hendeldan iets naar boven of naar benedenzonder dat de hendel vergrendelt.Zodra u de hendel loslaat, gaat dezeautomatisch terug.
HENDEL RECHTS
Ruitenwissers/-sproeiers fig. 81
De ruitenwissers/-sproeiers werkenuitsluitend als de contactsleutel instand MAR staat.
fig. 79
F0D
0016
b
fig. 80F0
D00
17b
fig. 81
F0D
0018
b
58 WEGWIJS IN UW AUTO
STANDEN fig. 82
0 - ruitenwissers uitgeschakeld;
1 - ruitenwissers wissen met inter-val; op enkele uitvoeringen kunnen 4intervalstanden worden gekozen (vanzeer langzaam tot zeer snel fig. 81);
2 - langzaam continu wissen;
3 - snel continu wissen;
4 - tijdelijke werking: als u de hen-del loslaat, springt deze direct weer instand 0 en schakelen de ruitenwissersautomatisch uit.
INTELLIGENTE WIS-/WASREGELING fig. 83
Als u de hendel naar het stuur trekt,kunnen in één beweging de ruiten-sproeiers/-wissers worden ingescha-keld; als u de hendel voor de bedieningvan de ruitensproeiers langer dan 1 seconde bedient, schakelen de ruitenwissers automatisch in.
De ruitenwissers maken nog drie sla-gen nadat u de hendel hebt losgelaten.
Als de bedieninghendel herhaaldelijken snel (minder dan een halve secon-de) wordt bediend, dan is het moge-lijk om de voorruit meerdere keren tebesproeien zonder de ruitenwissers inte schakelen.
FUNCTIE “FOLLOW ME HOME”
Met behulp van deze functie kan hetgebied voor de auto een bepaalde tijdverlicht blijven door de hendel naarhet stuurwiel te trekken fig. 84 als decontactsleutel in stand STOP staat ofis uitgenomen.
Deze functie wordt ingeschakeld alsde hendel binnen 2 minuten na het uit-zetten van de motor, wordt bediend.Telkens als u de hendel bedient, blijftde verlichting 30 seconden langerbranden, tot een maximum van 5minuten; hierna schakelt de verlichtingautomatisch uit.
Het is mogelijk de functie te onder-breken door de hendel langer dan 2seconden naar het stuur te trekken.
fig. 82
F0D
0019
b
fig. 83F0
D00
20b
fig. 84
F0D
0021
b
59WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 85
F0D
0212
b
fig. 86
F0D
0213
b
INHAALSENSOR
De inhaalsensor die in de achter-uitkijkspiegel aan bestuurderszijde isgeplaatst, dekt de “dode hoek” van despiegel zelf (in de praktijk dat deel vande weg dat niet via de spiegel zichtbaaris en dat ook niet direct door debestuurder gezien kan worden).
Het systeem zorgt ervoor dat debestuurder bij een inhaalmanoeuvrede auto’s die achterop komen, goedkan waarnemen; de bestuurder wordtin dat geval gewaarschuwd door tweelampjes (een rode en een groene) eneen akoestisch waarschuwingssignaal.
WERKING
Dit systeem bestaat uit een micro-camera A-fig. 85 die zo in de achter-uitkijkspiegel is geplaatst dat de delendie niet via de spiegel zichtbaar zijn,gedekt worden, en een regeleenheiddie de beelden van de camera kananalyseren en omzetten in een voorde bestuurder zichtbaar signaal, lamp-je B-fig. 86, en een akoestisch signaalom de bestuurder op het gevaar teattenderen:
B - rood lampje - auto bezig in tehalen (de inhaalstrook is bezet).
Als de bestuurder in dit geval de richtingaanwijzers inschakelt, klinkt erook een akoestisch signaal.
Het systeem werkt alleen als de snel-heid van de auto boven 30 km/h ligt. Bijsnelheden tussen 30 en 80 km /h is hetanalysegebied afhankelijk van de snel-heid; als harder wordt gereden dan 80km/h, is het analysegebied maximaal.
Overdag stelt de camera zich bij hetinhalen scherp op de onderste delenvan de inhalende auto (wielen, spat-borden); ‘s nachts signaleert het sys-teem de aanwezigheid van koplampen.
Het onderscheid tussen dag en nachtwordt gemaakt op basis van het signaalvan in- of uitgeschakelde buitenver-lichting.
De reikwijdte van de camera varieertvan 15 tot 20 meter en schakelt in alsde snelheid van de auto boven 30 km/hkomt.
60 WEGWIJS IN UW AUTO
ACHTERUITRIJ-CAMERAVoor auto’s die zijn uitgerust met het
CONNECT NAV+ is als optional eenachteruitrijcamera beschikbaar.Met deze camera fig. 87, die op de
achtertraverse van het dak geplaatstwordt, kunnen de beelden aan deachterzijde van de auto op het beeld-scherm van het CONNECT NAV+worden weergegeven, waardoor hetachteruit inparkeren makkelijkerwordt. De camera wordt automatisch inge-
schakeld bij het inschakelen van deachteruit.Als een andere versnelling wordt in-
geschakeld, schakelt de camera uit.
PARKEERSENSOREN
Dit parkeersysteem fig. 88 atten-deert de bestuurder op de aanwezig-heid van obstakels achter de auto. Hetis een handig hulpmiddel voor hetopmerken van afzettingen, muurtjes,cementblokken, paaltjes, bloembakkenen soortgelijke voorwerpen, en even-tuele kinderen die achter de auto aanhet spelen zijn.
De bestuurder wordt door eengeluidssignaal gewaarschuwd als zichpersonen nabij de auto bevinden.
Het systeem meet door middel vanvier sensoren die in de achterbumperzijn geplaatst, de afstand tussen deauto en eventuele obstakels; debestuurder wordt gewaarschuwddoor een repeterend geluidssignaal datautomatisch in werking treedt bij hetinschakelen van de achteruit. Als de af-stand tot het obstakel kleiner wordt,neemt de frequentie van het geluids-signaal toe.
fig. 87F0
D01
73b
fig. 88
F0D
0223
b
61WEGWIJS IN UW AUTO
CRUISE-CONTROL
ALGEMENE INFORMATIE
De elektronische snelheidsregeling(CRUISE-CONTROL) maakt hetmogelijk een constante, vooraf inge-stelde snelheid aan te houden, zonderhet gaspedaal in te trappen. Op dezemanier wordt het rijden, vooral oplange trajecten, minder vermoeiendomdat de ingestelde snelheid automa-tisch gehandhaafd blijft.
BELANGRIJK Het systeem kanworden ingeschakeld als de snelheidvan de auto boven 40 km/h ligt.
Bedieningsknoppen fig. 89
De cruise-control wordt bediend viaeen aantal toetsen op het stuurwiel.
1) ON systeem ingeschakeld 2) OFF systeem uitgeschakeld3) RES om de opgeslagen snelheid
op te roepen4) + om de ingestelde snelheid van de
auto op te slaan en aan te houden ofde ingestelde snelheid te verhogen 5) - om de opgeslagen snelheid te
verlagen.
BELANGRIJK Als u toets 2 indruktof de contactsleutel in stand STOPdraait, dan wordt de opgeslagen snel-heid gewist en het systeem uitgescha-keld.
De cruise-control maguitsluitend worden ge-bruikt als de verkeersom-
standigheden en het traject vandien aard zijn dat, over een vol-doende lange afstand, volledigveilig een constante snelheid kanworden aangehouden.
Het systeem schakelt in de volgen-de gevallen automatisch uit:
– door het intrappen van het rem-pedaal;
– door het intrappen van het kop-pelingspedaal;
– door de selectorhendel van de ver-snellingsbak in stand N te zetten.
Bij uitvoeringen met au-tomatische versnellings-bak mag de hendel nooit
in stand N worden gezet als deauto in beweging is.
fig. 89
F0D
0160
b
62 WEGWIJS IN UW AUTO
SNELHEID OPSLAAN
Druk op toets 1 en ga op de normalemanier met de gewenste snelheid rij-den.
Druk ten minste drie seconden optoets 4 en laat de knop los. De snel-heid van de auto is opgeslagen en hetgaspedaal kan worden losgelaten.
De auto blijft vervolgens constantmet de ingestelde snelheid rijden, tot-dat zich één van de volgende omstan-digheden voordoet:
– intrappen rempedaal;
– intrappen koppelingspedaal;
– als u de selectorhendel van de ver-snellingsbak in de stand N zet.
BELANGRIJK Indien nodig (bij-voorbeeld bij inhalen) kan de snelheidsimpel verhoogd worden door hetintrappen van het gaspedaal. Als udaarna het gaspedaal loslaat, wordt deopgeslagen snelheid weer aangehou-den.
OPGESLAGEN SNELHEIDOPROEPEN
Als het systeem wordt uitgeschakelddoor bijvoorbeeld het intrappen vanhet rem- of koppelingspedaal, kan deopgeslagen snelheid op de volgendemanier worden opgeroepen:– geef geleidelijk gas, totdat de snel-
heid ongeveer gelijk is aan de opge-slagen snelheid;– schakel de versnelling in die inge-
schakeld was op het moment van hetopslaan van de snelheid (4e of 5e);– druk op knop 3.
OPGESLAGEN SNELHEIDVERHOGEN
De opgeslagen snelheid kan op tweemanieren worden verhoogd:
1 - Trap het gaspedaal in en sla denieuwe snelheid op (houd knop 4 lan-ger dan 3 seconden ingedrukt).
2 - Druk kort op knop 4: telkens alsde knop wordt ingedrukt, wordt desnelheid met ongeveer 2,5 km/h ver-hoogd. Als de knop ingedrukt wordtgehouden, verandert de snelheid con-tinu. Als de knop wordt losgelaten,wordt de bereikte snelheid automa-tisch opgeslagen.
Opgeslagen snelheid verlagen
De opgeslagen snelheid kan op tweemanieren worden verlaagd:
1 - Schakel het systeem uit (bijvoor-beeld door het rempedaal in te trap-pen) en sla vervolgens de nieuwe snel-heid op (houd knop 4 langer dan 3seconden ingedrukt).
2 - Houd knop 5 ingedrukt totdat denieuwe snelheid is bereikt die auto-matisch blijft opgeslagen.
63WEGWIJS IN UW AUTO
Opgeslagen snelheid wissen
De opgeslagen snelheid wordt auto-matisch gewist:
– als de motor wordt uitgezet;
– als op toets 2 wordt gedrukt.
Schakel het systeem nooit in de stadof in druk verkeer in.
Bij een storing of een af-wijkende werking van decruise-control moet knop
2 worden ingedrukt. Laat het sys-teem, na controle van de zeke-ring, zo snel mogelijk bij een Fiat-dealer controleren. Wij raden uaan het systeem uit te schakelenals het niet gebruikt wordt, om tevoorkomen dat per ongeluk eensnelheid wordt opgeslagen.
Als de cruise-control tij-dens het rijden is inge-schakeld, zet dan nooit de
versnellingspook in de vrijstandof bij uitvoeringen met automa-tische versnellingsbak, de selec-torhendel in stand N.Wij raden u aan de cruise-con-
trol alleen in te schakelen als deverkeersomstandigheden en deconditie van de weg dit veilig toe-staan; d.w.z.: op rechte, drogewegen en autosnelwegen die ingoede conditie verkeren en meteen rustig verkeersbeeld.
Het systeem kan alleenworden ingeschakeld bij een snelheid boven de
30 km/h.Het systeem mag uitsluitend
worden gebruikt, afhankelijk vande snelheid, in de 4e of 5e versnel-ling. Bij auto’s met automatischeversnellingsbak mag het systeemalleen worden ingeschakeld als bijautomatische werking de selec-torhendel in stand D staat, zon-der vervolgens handmatig deselectorhendel te verplaatsen, ofin de 3e of 4e versnelling bijsequentiële werking.Op afdalingen kan bij ingescha-
kelde cruise-control de snelheidiets oplopen ten opzichte van deopgeslagen snelheid door dewijziging in de motorbelasting.
64 WEGWIJS IN UW AUTO
INTERIEUR-VERLICHTING
De lampjes gaan automatisch bran-den als u één van de voorportierenopent.
Bij gesloten of geopende portierenkunt u beide lampjes uitschakelendoor op knop A-fig. 90 te drukken.
Om alleen het rechter lampje in teschakelen, moet u op knop C drukken.Om alleen het linker lampje in te scha-kelen, moet u op knop B drukken.
In de laadruimte bevindt zich boven deachterdeur een tweede plafondverlich-ting.
U kunt dit lampje inschakelen doorop de korte zijde van het lampenglaste drukken fig. 91.
Het gebruik van dewaarschuwingsknipper-lichten is afhankelijk van
de wetgeving van het land waarinu zich bevindt. Houdt u aan devoorschriften.
D - In-/uitschakeling mistachterlicht.
E - In-/uitschakeling ASR-systeem(Antislip Regulation).
fig. 90
F0D
0037
b
fig. 91F0
D00
38b
BEDIENINGS-KNOPPEN
CENTRAALSCHAKELAARPANEEL fig. 92A - In-/uitschakelen van de achter-
ruitverwarming (indien aanwezig)Als u de achterruitverwarming in-
schakelt, schakelt ook de verwarmingvan de buitenspiegels in.Als er geen achterruitverwarming is
gemonteerd, dan wordt met deze be-dieningsknop alleen de verwarmingvan de buitenspiegels ingeschakeld.B - In-/uitschakeling mistlampen voorC - In-/uitschakeling waarschuwings-
knipperlichten.
fig. 92
F0D
0032
b
Onafhankelijk van de stand van decontactsleutel, gaan door het indruk-ken van de schakelaar alle richting-aanwijzers en de controlelampjes ren y knipperen.
65WEGWIJS IN UW AUTO
SCHAKELAARPANEEL AANLINKERZIJDE
Het schakelaarpaneel fig. 93 wordtgebruikt op de uitvoeringen Minibus,Ambulance en 4x4 voor het inschake-len van specifieke optionals.
BRANDSTOF-NOODSCHAKELAAR
Deze veiligheidsschakelaar is in demotorruimte op het schutbordgeplaatst fig. 94 en springt omhoog bijeen ongeval, waardoor de toevoer vanbrandstof wordt gestopt en de motorafslaat.
Draai de contactsleutel in standSTOP om te voorkomen dat de accuontlaadt.
Als u na een ongeval eenbrandstofgeur ruikt ofmerkt dat het brandstof-
systeem lekt, druk dan de scha-kelaar niet weer terug, zodatbrand wordt voorkomen.
Als u geen brandstoflekkage waar-neemt en de auto kan nog verderrijden, druk dan op knop A-fig. 94,zoals in de afbeelding is aangegeven,om de brandstoftoevoer weer teherstellen.
fig. 93
F0D
0016
4b
fig. 94
F0D
105b
INTERIEUR-UITRUSTING
Dashboardkastjes
Aan de rechterzijde van het dash-board bevinden zich enkele opberg-vakken van verschillende omvang fig.95 waarin documenten of verschillen-de soorten voorwerpen kunnen wor-den opgeborgen.
Het dashboardkastje kan, afhankelijkvan de uitvoering, voorzien zijn vaneen klep met slot dat ontgrendeld kanworden met de bij de auto geleverdesleutel.
fig. 95
F0D
0062
b
66 WEGWIJS IN UW AUTO
In het midden van het dashboardbevindt zich bovendien een flessen-houder fig. 96.
Als de cabine is uitgerust met drie zit-plaatsen, bevindt zich onder de bijrij-dersbank een vak voor het opbergenvan documenten en kleine voorwerpenfig. 97.
In de portierpanelen bevinden zichbovendien opbergvakken en een fles-senhouder.
Schrijftafeltje
In het midden van het dashboard,boven de inbouwplaats van de auto-radio, bevindt zich een uitklapbaarschrijftafeltje A-fig. 98, dat gebruiktkan worden door het aan de achter-zijde omhoog te trekken en de steunB op het dashboard te laten rusten.
fig. 96
F0D
0054
b
fig. 97
F0D
0079
b
fig. 98F0
D00
55b
BELANGRIJK Gebruik het schrijf-tafeltje niet in verticale positie als deauto in beweging is.
Uitvoeringen met tweezitsbijrijders-bank kunnen worden voorzien vaneen specifiek schrijftafeltje in de cabine.
Dit schrijftafeltje bevindt zich op deachterzijde van de rugleuning van demiddelste stoel; trek om het tafeltjeneer te klappen met behulp van lus A- fig. 99 de rugleuning naar voren.
Met de klem B kunnen documenten,papieren, enz. op hun plaats wordengehouden.
fig. 99
F0D
0225
b
67WEGWIJS IN UW AUTO
Om te voorkomen dat de accu tesnel ontlaadt, is het systeem op deelektrische installatie van de auto aan-gesloten via het start-/contactslot; dekoelbox werkt dus alleen als de motordraait.
Het is raadzaam snel bederfelijkvoedsel te verwijderen als de autolanger dan 2 uur geparkeerd wordt.
Met de schakelaar in stand:
1 = warmhoudfunctie ingeschakeld,
2 = koelfunctie ingeschakeld.
Als optional is een soortgelijk vakbeschikbaar zonder koel/warmhoud-systeem.
STEKKERDOOS
De auto is voorzien van een stek-kerdoos A-fig. 101 op het dashboard(naast het centrale dashboardkastje)en een tweede stekkerdoos (alleenbestel-uitvoeringen) op de rechter stijlvan de achterdeur B.
Beide werken als de contactsleutel instand MAR staat.
De stekkerdozen kunnen gebruiktworden voor de voeding van acces-soires met een stroomverbruik vanmaximaal 15 A (vermogen 180 W).
fig. 101
F0D
0036
b
fig. 100
F0D
0224
b
KOEL/WARMHOUDVAK
Bij uitvoeringen met een enkelepassagiersstoel in de cabine, bevindtzich tussen de bestuurdersstoel en depassagiersstoel een koel/warmhoud-vak (als optional leverbaar) fig. 100.
Het vak heeft een inhoud van onge-veer 18 liter en kan maximaal drie fles-sen van 1,5 liter bevatten.
Het vak is voorzien van isolerendmateriaal en heeft zowel een koel- alswarmhoudfunctie. Als de koelfunctielanger dan een uur is ingeschakeld, kanhet verschil in temperatuur tussen hetinterieur en de binnenkant van het vakongeveer 20 °C bedragen.
De minimum temperatuur die be-reikt kan worden is in ieder geval nietlager dan 8 - 10 °C.
68 WEGWIJS IN UW AUTO
ASBAK EN AANSTEKER
U gebruikt deze als volgt:
1 - druk op knop A-fig. 103 om deaansteker in te schakelen; na ongeveer15 seconden springt de knop automa-tisch terug in de beginstand en is deaansteker klaar voor gebruik.
2 - Trek het deksel B in de richtingvan de pijl om de asbak te openen.
Trek om de asbak uit te nemen deasbak bij punt B fig. 104 omhoog.
Bij de Panorama-uitvoering zijn deasbakken voor de passagiers in de bekleding van de zijpanelen geplaatst.
fig. 103
F0D
0035
b
Sluit geen accessoires opde stekkerdoos aan meteen stroomsterkte die
hoger is dan de aangegeven max.stroomsterkte.
BELANGRIJK Als er bij stilstaandemotor en contactsleutel in standMAR, langdurig gebruik wordtgemaakt (bijv. langer dan 1 uur) vanaccessoires met een hoog stroomver-bruik, dan kan de accu leeg raken,waardoor er startproblemen kunnenontstaan.
De juiste werking kan alleen wordengegarandeerd als de aangeslotenaccessoires zijn voorzien van eengoedgekeurde stekker. Alle accessoi-res uit het Fiat Lineaccessori-programma zijn hiermee uitgerust.
STEKKER VOOR SPECIFIEKEUITVOERINGEN
Onder de passagiersstoel bevindt zich een speciale stekker A-fig.102waarop, door gespecialiseerde bedrij-ven, een extra accu kan worden aan-gesloten voor de voeding van speci-fieke apparatuur (bijv.: ambulance,mobiel kantoor, enz.).
fig. 102F0
D02
48b
69WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Controleer altijd ofde aansteker na het indrukken ook uit-schakelt.
ZONNEKLEPPEN fig. 105
De zonnekleppen zitten aan beidezijden naast de achteruitkijkspiegel. Zekunnen alleen voor de voorruitworden gedraaid.
Op de achterkant van de zonneklep,zowel aan bestuurders- als passa-gierszijde, is een documentenhoudergeplaatst en aanwijzingen voor het snelontwasemen van de voor- en zijruiten.
SCHUIFZIJRUITEN IN HETMIDDEN EN ACHTER(Panorama- en Combi-uitvoering)
De schuifzijruiten in het midden kun-nen in horizontale richting wordenverschoven.
Voor het openen moet u op de knopdrukken, zoals is aangegeven in fig.106.
fig. 104
F0D
0034
b
fig. 105F0
D00
56b
fig. 106
F0D
0087
b
Let op. De aanstekerwordt erg heet. Gebruikde aansteker voorzichtig
en voorkom dat hij gebruiktwordt door kinderen: risico opbrand en/of brandwonden
Gebruik de asbak nietals prullenbak: papiertjesen dergelijke kunnen
door peuken in brand raken.
70 WEGWIJS IN UW AUTO
TACHOGRAAF
BELANGRIJK Iedere veranderingaan het controle-instrument of aan hetsignaaloverbrengingssysteem die in-vloed heeft op de registratie door hetcontrole-instrument, vooral als dit be-doeld is om te frauderen, is strafbaar.
BESCHRIJVING SYSTEEM
Met de tachograaf fig. 107 kunnende wettelijke normen worden nage-leefd die gelden voor de rijtijden vande bestuurder. Hieronder staan enke-le kenmerken van het apparaat ver-meld:
– Display voor weergave van datum,tijd, aantal afgelegde km en de grafi-sche symbolen van de geplaatste schij-ven. Ook worden eventuele storingenin de werking van het apparaat aange-geven.
– Automatische registratie op deschijf van de snelheid, de afstand, deverschillende rijtijden, werktijden enrustpauzes van de bestuurder.
BELANGRIJK
– Open de cassette alleen om eenschijf te plaatsen of te verwijderen.Houd de cassette gesloten om tevoorkomen dat de schijf beschadigd ofdat er vuil op komt.
– Gebruik de cassette niet als steun-vlak.
– Gebruik geen schuurmiddelen ofoplosmiddelen voor het reinigen vanhet apparaat. Gebruik voor het reini-gen van de buitenkant van het appa-raat een vochtige doek of eventueelspeciale producten voor het verzor-gen van synthetische materialen.
– De tachograaf wordt door geauto-riseerd personeel geïnstalleerd en ver-zegeld: kom niet aan het systeem en debijbehorende voedings- en registratie-kabels.
– Gebruik alleen originele tacho-schijven.
– Bewaar de geregistreerde schijvenordelijk en bescherm ze tegen moge-lijke beschadiging.
De bezitter van de auto waarin detachograaf is geïnstalleerd, moet hetsysteem regelmatig laten controleren.Het systeem moet ten minste iederetwee jaar gekeurd en getest wordenop de juiste werking.
Zorg ervoor dat na iedere controlehet plaatje wordt vernieuwd en dathet de voorgeschreven gegevensbevat.
fig. 107F0
D01
70b
Open de cassette alleenals de auto stilstaat. Zievoor de beschrijving van
de werking van de tachograaf dedocumentatie die bij het appa-raat geleverd wordt.
Bij de documentatie die bij de autowordt geleverd, ontvangt u ook degebruiksaanwijzing van de tachograafinclusief schijven; raadpleeg dezegebruiksaanwijzing voor gebruik.
71WEGWIJS IN UW AUTO
PORTIEREN
Controleer voordat u eenportier opent of u dit op
een veilige manier kunt doen.
PORTIEREN VAN DEBESTUURDERSCABINE
Van buitenaf met de hand openen
Draai de sleutel in stand 2-fig. 108 en trek de handgreep in de richting van de pijl.
Van buitenaf met de handvergrendelen
Draai de sleutel in stand 1-fig. 108.
Van binnenuit met de handopenen
Trek knopje A-fig. 109 omhoog entrek aan handgreep B.
Van binnenuit met de handvergrendelen
Sluit het portier en druk op knopjeA.
SCHUIFDEUR ZIJKANT
Voordat u de auto par-keert met geopendeschuifdeuren, moet altijdgecontroleerd worden of
de deuren goed vergrendeld zijn.
Verplaats de auto nietbij geopende schuifdeu-ren.
Openen: zoals beschreven bij hetportier van de bestuurderscabine.
In geheel geopende stand wordt dedeur door een vangmechanisme open-gehouden. Duw om de deur te sluitende handgreep A-fig. 110 aan de bui-tenkant (of de handgreep aan de bin-nenkant) in de richting van de pijl.
Zorg er in ieder geval voor dat dedeur op de juiste wijze is vastgehaaktaan het vangmechanisme.
fig. 108
F0D
0082
b
fig. 109F0
D00
83b
fig. 110
F0D
0084
b
72 WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 113
F0D
0179
b
Het systeem van klem-veren is ontwikkeld vooreen beter gebruikscom-
fort; bij een plotselinge botsing ofeen windstoot kunnen de verenloshaken en kunnen de deurenonverwachts dichtvallen.
DUBBELE ACHTERDEUR
Rechter deur van buitenaf metde hand ontgrendelen (2-fig.111).
Draai de sleutel in stand 2-fig. 108 en trek de handgreep in de richting van de pijl.
Rechter deur van buitenaf metde hand vergrendelen (2-fig.111).
Draai de sleutel in stand 1-fig. 108.
Rechter deur van binnenuitmet de hand ontgrendelen (2-fig. 111)
Trek knopje A-fig. 112 omhoog entrek aan handgreep B.
Linker deur met de handopenen (1-fig.111)
Trek hendel C-fig 113 in de aange-geven richting (stand 2).
Rechter deur van binnenuitmet de hand vergrendelen (2-fig. 111).
Sluit het portier en druk op knopjeA-fig. 112.
Linker deur met de handvergrendelen (1-fig. 111)
Sluit de deur en duw de hendel C-fig. 113 in stand 1.
De twee achterdeuren zijn iedervoorzien van een klemveer die hetopenen van de deur tot 90° beperkt.
fig. 111
F0D
0178
b
fig. 112F0
D01
62b
73WEGWIJS IN UW AUTO
Het is mogelijk de openingshoek vande twee deuren te vergroten om mak-kelijker in en uit te laden. Hiervoormoeten de klemveren A-fig. 114worden losgehaakt, waardoor dedeuren ongeveer 180° kunnen wordengeopend.
DUBBELE ACHTERDEUR DIEVOLLEDIG GEOPEND KANWORDEN 270°
Open en sluit de dubbele achterdeurzoals hiervoor staat beschreven.
Volledig openen van de deur:
– haak de klemveer A-fig. 114 diehet openen van de deur tot 90°beperkt, los
– open de deur volledig totdat dezetegen de zijkant van de auto steunt; detwee magnetische strips B-fig. 115houden de deur geopend.
Sluiten van de deur:
– trek de deur los van de magneti-sche strips
– haak de klemveer vast en sluit dedeur.
fig. 114F0
D00
81b
fig. 115
F0D
0245
b
Als de deuren 180° ge-opend zijn, zijn ze nietmeer vergrendeld. Open
de deuren niet 180° als de autoop een helling staat of bij veelwind. Verplaats de auto niet
met geopende achter-deuren.
Om de magnetischestrips in goede staat tehouden, moeten de con-
tactvlakken van de strips altijdschoon worden gehouden, zowelop de deur als op de zijkant vande auto.
74 WEGWIJS IN UW AUTO
CENTRALE PORTIER-VERGRENDELING
BELANGRIJK De centraleportiervergrendeling werkt op alleportieren/deuren als u één van devoorportieren (cabineportieren) ver-/ontgrendelt.
Als u een achterdeur of zijdeur ver-/ontgrendelt, wordt alleen diebetreffende deur ver-/ontgrendeld.
Van buitenaf
Sluit de portieren, steek de sleutel inhet slot van één van de portieren vande bestuurderscabine, en draai desleutel.
Van binnenuit
Sluit de portieren en druk het knop-je op één van de portieren van debestuurderscabine naar beneden (ver-grendelen) of trek het knopje omhoog(ontgrendelen).
BELANGRIJK De centrale portier-vergrendeling werkt niet als een van decabineportieren niet goed gesloten isof als er een storing in het systeem is.Na enkele pogingen schakelt hetsysteem ongeveer 2 minuten uit. In de-
ze 2 minuten kunt u de portieren metde hand ver- en ontgrendelen, zonderdat het elektrische systeem werkt.Nade 2 minuten is het systeem weergereed. Als de oorzaak van de storingis opgelost, werkt het systeem weernormaal. Anders schakelt het systeemna enkele pogingen opnieuw uit.
ELEKTRISCHERUITBEDIENINGVOORPORTIEREN
Met handbediening
Bedien de slinger A-fig 116 om de ruitte openen of te sluiten.
Met elektrische bediening
In de armsteun van het portier aande bestuurderszijde fig. 117 zijn twee
fig. 116F0
D01
870b
fig. 117
F0D
0120
b
fig. 118
F0D
0121
b
drukschakelaars gemonteerd waarmeeu, met de sleutel in stand MAR de zij-ruiten bedient:
A - openen/sluiten zijruit links
B - openen/sluiten zijruit rechts.
In de armsteun aan de passagierszij-de zit een drukschakelaar fig. 118 omaan die zijde de ruit te bedienen.
75WEGWIJS IN UW AUTO
Onzorgvuldig gebruikvan de elektrische ruit-bediening kan gevaarlijk
zijn. Controleer voor en tijdenshet bedienen van de ruit altijd ofde passagiers niet verwond kun-nen worden door de bewegenderuiten, hetzij direct door contactmet de ruit, hetzij door voor-werpen die door de ruit wordenmeegesleept of geraakt.
Verwijder altijd de sleu-tel uit het contactslot alsu de auto verlaat, om te
voorkomen dat een onverwacht-ste inschakeling van de elek-trische ruitbediening gevaar op-levert voor de achtergeblevenpassagiers.
MOTORKAP
Motorkap openen:
Voer deze handeling al-leen uit als de auto stil-staat.
– Trek hendel A-fig. 119 links vande stuurkolom in de richting van depijl.
– Open de motorkap aan de voor-zijde door hendel B-fig. 120 omhoogte trekken.
– Trek de steunstang uit klem C-fig.121 en steek het uiteinde van de stangin zitting D op de motorkap.
Let op. Als de steun-stang verkeerd geplaatstwordt, kan de motorkap
onverwachts dichtvallen.
Pas op als u sjaals, das-sen of loszittendekledingstukken draagt:
deze kunnen door de bewegendeonderdelen worden gegrepen.
Wees voorzichtig als uwerkzaamheden in demotorruimte moet ver-
richten en de motor nog warmis, om brandwonden te voor-komen. Wacht totdat de motoris afgekoeld.
fig. 119F0
D00
53b
fig. 120
F0D
0180
b
76 WEGWIJS IN UW AUTO
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn be-langrijk voor het comfort en de veilig-heid van uzelf en de overige wegge-bruikers. Bovendien zijn er wettelijkevoorschriften. Voor optimaal zicht enzichtbaarheid moeten de koplampenop de juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstellingtot de Fiat-dealer .
Als de auto beladen is, helt hijachterover. Het gevolg is dat de licht-bundel van de koplampen meer naarboven schijnt. De stand van de kop-lampen moet nu worden gecorrigeerd.
U kunt de koplampen afstellen doordraaiknop A-fig. 122 in een stand tezetten die overeenkomt met de op devolgende pagina aangegeven beladings-omstandigheden.
BELANGRIJK Bij de Bestel-, dePick-up- en de Chassis/cabine-uitvoe-ringen mogen de standen in de tabelmet de zin “niet gebruiken”, niet wor-den gebruikt.
Motorkap sluiten:
1) Houd de motorkap met een handomhoog, trek met de andere hand destang fig. 121 uit de zitting D en plaatsde stang terug in de klem C
2) Laat de motorkap vanaf een hoog-te van ongeveer 20 cm dichtvallen: hijvergrendelt nu automatisch.
Controleer altijd of demotorkap vergrendeld is,om te voorkomen dat
deze tijdens het rijden open gaat.
Controleer de afstellingvan de koplampen tel-kens als het gewicht van
de lading wijzigt.
fig. 121
F0D
0181
b
fig. 122
F0D
0004
3b
77WEGWIJS IN UW AUTO
Uitvoering
Bestel (11- 15)
Camping Car (11 - 15)
Bestel en camping car (MAXI)
Panorama en Combi (11)
Panorama en Combi (15)
Panorama 4x4 (11)met max. 550 kg in de laadruimte.
Minibus - Schoolbus (MAXI) - Ambulance
Pick-up - Chassis/cabine - Chassis (11 en 15)
Pick-up - Chassis/cabine - Chassis (MAXI)
Stand 0
alleen bestuurder
alleen bestuurder
alleen bestuurder
1, 2 of 3 personen opde zitplaatsen voor
1, 2 of 3 personen opde zitplaatsen voor
1, 2 of 3 personen opde zitplaatsen voor
alle beladingsomstan-digheden
alleen bestuurder
alleen bestuurder
Stand 1
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
alle zitplaatsen bezetzitplaatsen voor+ eerste rij bezet
alle zitplaatsen bezet+ laatste rij bezet
alle zitplaatsen bezetzitplaatsen voor+ laatste rij bezet
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
Stand 2
niet gebruiken
volbeladen
volbeladen
alle zitplaatsen bezet+ max. belasting opachteras
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
volbeladen
volbeladen
Stand 3
volbeladen
niet gebruiken
niet gebruiken
bestuurder+ max. belasting opachteras
alle zitplaatsen bezet+ max. belasting opachterasbestuurder + max. belasting op achteras
alle zitplaatsen bezet+ max. belasting opachteras bestuurder +max. belasting op achteras
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
78 WEGWIJS IN UW AUTO
ABS
De auto is uitgerust met een anti-blokkeerremsysteem (ABS) (optional).Het systeem voorkomt dat de wielenblokkeren, waardoor de beschikbaregrip optimaal wordt benut en de autoook tijdens een noodstop bestuurbaaren stabiel blijft.
Als het ABS in werking is getreden,merkt de bestuurder dit aan een tril-ling in het rempedaal, die gepaard gaatmet enig geluid.
Dit betekent niet dat de remmen nietgoed functioneren, maar is het signaaldat het ABS in werking treedt omdatde grip op de weg verminderd is. Hetis daarom noodzakelijk uw snelheidaan te passen aan de weg waarop ge-reden wordt. Het ABS is een aanvul-ling op het conventionele remsysteem;bij een storing schakelt het ABS zich-zelf automatisch uit, waarna alleen hetconventionele remsysteem werkt. Als bij een storing niet meer op hetanti-blokkeersysteem kan wordengerekend, zal de remcapaciteit van de
auto absoluut niet minder zijn. Als uniet eerder in een auto met ABS hebtgereden, raden wij u aan het systeemeerst een paar keer uit te proberen opeen glad wegdek. Verlies hierbij de vei-ligheid niet uit het oog en houdt u aande wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Bovendien raden wij uaan de volgende aanwijzingen aan-dachtig te lezen.
Het voordeel van het ABS ten op-zichte van het traditionele remsysteemis dat de auto optimaal bestuurbaarblijft, doordat het blokkeren van dewielen wordt voorkomen, ook bij eennoodstop en in omstandigheden waar-bij de grip op het wegdek beperkt is.
Het gebruik van het ABS leidt niet al-tijd tot een kortere remweg: als bijv.ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kande remweg langer zijn.
fig. 123
F0D
0085
b
MISTLAMPEN VOORAFSTELLEN
Wendt u voor controle of afstellingtot de Fiat-dealer .
79WEGWIJS IN UW AUTO
Voor het beste gebruik van het anti-blokkeersysteem, is het raadzaam devolgende aanwijzingen op te volgen:
Het ABS maakt zoveelmogelijk gebruik van debeschikbare grip maar
kan deze niet verhogen. Daarommoet op gladde weggedeelten al-tijd voorzichtig worden geredenen mogen er geen onnodige risi-co’s worden genomen.
Als het ABS in werkingtreedt, betekent dit datde grip van de banden op
het wegdek gering is; u dient uwsnelheid te verlagen en aan tepassen aan de beschikbare grip.
Wees voorzichtig bij het remmen inbochten, ook als de auto is voorzienvan ABS.
Het allerbelangrijkste advies is ech-ter het volgende:
Als u deze aanwijzingen opvolgt, zultu onder alle omstandigheden de rem-men het beste benutten.
BELANGRIJK Op auto’s die metABS zijn uitgerust, mogen uitsluitenddoor de fabriek voorgeschreven velgen,banden en remblokken gemonteerdworden.
Het systeem wordt gecompleteerdmet een elektronische remdrukverde-ling EBD (Electronic Braking Force),die via de regeleenheid en de sensorenvan het ABS de prestaties van het rem-systeem verhoogt.
Bij een storing gaat hetwaarschuwingslampje >op het instrumenten-
paneel branden. Rijd met aange-paste snelheid naar de Fiat-dealerom de volledige werking van hetsysteem te laten herstellen.
Als het ABS in werkingtreedt, merkt u dat aaneen trilling in het rempe-
daal. Verlaag de remdruk nietmaar houd het rempedaal stevigingetrapt; op deze manier hebt u,afhankelijk van de conditie vanhet wegdek, de kortste remweg.
De auto is uitgerust meteen elektronische rem-drukverdeling (EBD). Als
bij een draaiende motor de waar-schuwingslampjes > en x ge-lijktijdig gaan branden, dan is ereen storing in het EBD-systeem;in dat geval kunnen bij hard rem-men de achterwielen vroegtijdigblokkeren waardoor de auto kangaan slippen. Rijd zeer voorzich-tig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te latencontroleren.
80 WEGWIJS IN UW AUTO
AIRBAGS VOOR ENZIJ-AIRBAGS
AIRBAGS VOOR
Beschrijving en werking
De airbag voor (bestuurder en passa-gier) is een veiligheidsvoorziening dieonmiddellijk in werking treedt bij eenfrontale botsing.
De airbag bestaat uit een opblaasbaarluchtkussen dat in een daarvoor be-stemde ruimte is geplaatst:
– in het midden van het stuurwiel aanbestuurderszijde fig. 124;
– een luchtkussen met een grotervolume op het dashboard aanpassagierszijde fig. 125.
De airbag voor (bestuurder en pas-sagier) is een veiligheidsvoorziening dieonmiddellijk in werking treedt bij eenmiddelzware frontale botsing. Het luchtkussen vult het grootste deel vande ruimte tussen de inzittende en hetstuur of het dashboard.
Bij een ongeval verwerkt een regel-eenheid de gegevens van een vertra-gingssensor en zorgt ervoor, indiennodig, dat het kussen wordt opgebla-zen.
Het kussen blaast onmiddellijk op,waardoor het lichaam van de inzitten-den voor wordt opgevangen en dekans op letsel beperkt wordt. Directdaarna loopt het kussen weer leeg.
Als bij een draaiendemotor alleen het waar-schuwingslampje >
brandt dan is er een storing inhet ABS. In dat geval werkt hetconventionele remsysteem op denormale manier, terwijl geengebruik wordt gemaakt van hetantiblokkeersysteem. Onderdeze omstandigheden kan ookde werking van het EBD-systeemverminderen. Ook in dit gevalraden wij u aan onmiddellijk enzonder bruusk te remmen naarde dichtstbijzijnde Fiat-dealer terijden, om het systeem te latencontroleren.
Als het waarschuwings-lampje x voor te laagremvloeistofniveau gaat
branden, stop dan onmiddellijken raadpleeg een Fiat-dealer. Alser vloeistof lekt uit het hydrauli-sche systeem, wordt de werkingvan zowel het conventioneleremsysteem als het ABS in ge-vaar gebracht.
fig. 124F0
D01
31b
fig. 125
F0D
0169
b
81WEGWIJS IN UW AUTO
Bij een ongeval kan een inzittende diegeen veiligheidsgordel heeft omgelegdin contact komen met een airbag dienog niet volledig opgeblazen is, waar-door de inzittende minder beschermdwordt.
De airbag voor (bestuurder en pas-sagier) is geen vervanging voor deveiligheidsgordels, maar een aanvulling.Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bo-vendien is het dragen van veiligheids-gordels wettelijk verplicht in Europa(en in de meeste landen daarbuiten).
Bij lichte frontale botsingen (waarbijde veiligheidsgordel de inzittende opzijn plaats houdt), wordt de airbag nietgeactiveerd.
Bij botsingen tegen snel vervormbareof beweegbare objecten (zoals ver-keerspalen, sneeuw- of ijs-ophopingen,geparkeerde auto’s, enz), bij aanrijdin-gen van achteren (zoals een aanrijdingdoor een andere auto) en bij zijde-lingse aanrijdingen door andere auto’sof tegen veiligheidsbarrières (bijvoor-beeld tegen de onderkant van de autoof de vangrail), wordt de airbag nietgeactiveerd omdat geen enkele aan-
vullende bescherming wordt gebodenop de veiligheidsgordels.
Als de airbag in deze gevallen niet ge-activeerd wordt, betekent dit niet dathet systeem niet goed functioneert.Deconditie van de airbag wordt constantgecontroleerd door een elektronischeregeleenheid.
Als tijdens het rijden het lampje ¬A-fig. 126 gaat branden (melding vaneen storing), wendt u dan onmiddel-lijk en uitsluitend tot de Fiat-dealerom de storing te laten verhelpen.
AIRBAG VOOR AANPASSAGIERSZIJDE
De airbag voor aan passagierszijdeis ontwikkeld om de bescherming teverbeteren van een inzittende voormet omgelegde veiligheidsgordel. Alsde airbag volledig opgeblazen is, vultdeze het grootste deel van de ruimtetussen het dashboard en de passagier.
fig. 126F0
D01
90b
Bij auto’s die zijn uitge-rust met een airbag vooraan de passagierszijde
mag geen kinderzitje op de voor-stoel worden gemonteerd.
82 WEGWIJS IN UW AUTO
ZIJ-AIRBAG (SIDE-BAGS) fig. 129
De op de stoel gemonteerde zij-air-bag beschermt de borstkas van deinzittenden voor bij een middelzwarezijdelingse aanrijding. De zij-airbag is inde rugleuning van de stoelen voorgeplaatst, waardoor deze airbag tenopzichte van de inzittende altijd deoptimale positie inneemt, ongeacht destand van de stoel.
Bij een zijdelingse aanrijding verwerkteen elektronische regeleenheid degegevens van een vertragingssensor enzorgt ervoor, indien nodig, dat hetkussen opblaast.
Het kussen blaast onmiddellijk op envult de ruimte tussen het portier vande auto en de borstkas van de inzit-
fig. 129
F0D
0042
b
fig. 127
F0D
0163
b
Het systeem handmatiguitschakelen
De airbag aan de passagierszijde kanworden uitgeschakeld door met decontactsleutel de sleutelschakelaar A-fig 127 te bedienen die naast het vakvoor de tachograaf is geplaatst (aan delinkerzijde). De sleutelschakelaar heefttwee standen:
1) Airbag voor aan passagierszijde in-geschakeld (stand ON): lampje B-fig128 op het instrumentenpaneel is ge-doofd; het is absoluut verboden kin-deren op de passagiersstoel voor tevervoeren.
2) Airbag voor aan passagierszijdeuitgeschakeld (stand OFF): lampje ophet instrumentenpaneel brandt; het ismogelijk kinderen op de passagiers-stoel voor te vervoeren, waarbij zebeschermd moeten worden door pas-sende universele systemen. Het waar-schuwingslampje op het instrumen-tenpaneel blijft continu branden totdatde airbag aan passagierszijde opnieuwwordt ingeschakeld.
fig. 128F0
D02
27b
83WEGWIJS IN UW AUTO
tende voor. Direct daarna loopt hetkussen weer leeg.
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen(waarbij de veiligheidsgordel de inzit-tende op zijn plaats houdt), wordt deairbag niet geactiveerd. Draag dus al-tijd veiligheidsgordels. Bij een zijde-lingse aanrijding worden de inzitten-den op hun plaats gehouden en bijzeer zware botsingen wordt voorko-men dat ze naar voren schieten.
De zij-airbag (bestuurder en passa-gier) is geen vervanging voor de veilig-heidsgordels, maar een aanvulling.Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bo-vendien is het dragen van veiligheids-gordels wettelijk verplicht in Europa(en in de meeste landen daarbuiten).
ALGEMENE OPMERKINGEN
De airbags voor en/of aan de zij-kant (indien aanwezig) kunnenworden geactiveerd bij zwarebotsingen of als de auto aan deonderzijde wordt geraakt, bij-voorbeeld bij zware botsingentegen treden of stoepranden ofobstakels op het wegdek of als deauto terecht komt in grote gatenof verzakkingen in het wegdek.
Als de airbag in werking treedtontsnapt er een kleine hoeveel-heid poederachtige stof en eenbeetje rook. Deze poederachtigestof en rook zijn niet schadelijk enduiden niet op brand.
Als het lampje tijdens het rijdengaat branden (melding van eenstoring), moet u onmiddellijk enuitsluitend contact opnemen metde Fiat-dealer om de storing telaten verhelpen.
Het airbagsysteem heeft eengeldigheid van 10 jaar. Laat nahet verstrijken van deze termijnhet systeem door de Fiat-dealervervangen.
Na een ongeval waarbij de air-bag in werking is getreden, dientu contact op te nemen met deFiat-dealer om de airbag, de elek-tronische regeleenheid, de veilig-heidsgordels en de gordelspan-ners te laten vervangen en dewerking van de elektrische in-stallatie te laten controleren.
Alle controlewerkzaamheden,reparaties en vervanging van deairbag moeten door de Fiat-dealer worden uitgevoerd.
Aan het einde van de langelevensduur van uw auto, moet ucontact opnemen met een Fiat-dealer om het systeem buitenwerking te laten stellen. Bij ver-koop van de auto moet de nieu-we eigenaar op de hoogte gesteldworden van het gebruik en deinstructies, en moet hij/zij hetinstructieboekje ontvangen.
84 WEGWIJS IN UW AUTO
Als u de contactsleutelin stand MAR draait, gaathet lampje F (met de
schakelaar voor uitschakeling vanairbag voor aan passagierszijde instand ON) ongeveer 4 secondenbranden en vervolgens 4 secon-den knipperen, om aan te gevendat de airbag en side-airbag (in-dien aanwezig) aan passagiers-zijde bij een ongeval wordengeactiveerd. Hierna moet hetlampje doven.
Laat bij diefstal of eenpoging tot diefstal, bij be-schadiging of als de auto
bij een overstroming onder wa-ter is geweest, de airbag door eenFiat-dealer controleren.
Plak geen stickers of an-dere voorwerpen op hetstuur of op de plek van de
airbag aan de passagierszijde.Reis niet met voorwerpen opschoot en houd vooral geen pijp,potlood, enz. in de mond. Bij eenongeval waarbij de airbag in wer-king treedt, kan dit ernstig letselveroorzaken.
Rijd altijd met beidehanden op de stuurwiel-rand, zodat bij het in wer-
king treden van de airbag, hetsysteem niet wordt gehinderddoor obstakels die ernstig letselkunnen veroorzaken. Rijd nietmet voorover gebogen lichaammaar ga goed rechtop zitten ensteun tegen de rugleuning.
Als u de contactsleutelin stand MAR draait, gaathet lampje ¬ branden.
Na ongeveer 4 seconden moethet lampje doven. Als het lampjeblijft branden of als het gaat bran-den tijdens het rijden, stop danonmiddellijk en neem contact opmet de Fiat-dealer.
Het in werking treden van degordelspanners, de airbags vooren de zij-airbags wordt door deelektronische regeleenheidbepaald, afhankelijk van het typeongeval. Als een van deze onder-delen niet in werking treedt, danduidt dat niet op een storing inhet systeem.
85WEGWIJS IN UW AUTO
Bij auto’s met zij-airbagsmag de rugleuning van devoorstoelen niet worden
bedekt met hoezen of kleden.
Als de contactsleutel instand MAR staat, kan,ook bij uitgezette motor,
de airbag inschakelen als de autostilstaat en de auto frontaalwordt aangereden door eenandere auto die met voldoendesnelheid rijdt. Daarom mogen erook als de auto stilstaat absoluutgeen kinderen op de passagiers-stoel worden geplaatst. Als bijeen stilstaande auto en metuitgenomen contactsleutel deairbags bij een ongeval niet inwerking treden, betekent ditechter niet dat het systeem nietgoed werkt.
De juiste werking van deairbags voor, de zij-air-bags en de gordelspan-
ners wordt alleen gegarandeerdals het maximaal toelaatbaar ge-wicht van de auto niet wordtoverschreden.
Bij auto’s die zijn uitge-rust met zij-airbags, magde rugleuning van de stoel
niet met water worden afgeno-men of chemisch worden gerei-nigd in een automatisch was-apparaat.
De airbag is geen ver-vanging voor de veilig-heidsgordels, maar een
aanvulling. De inzittenden wor-den uitsluitend door de veilig-heidsgordels beschermd bij fron-tale botsingen bij lage snelheid,bij zijdelingse aanrijdingen en alsde auto over de kop slaat. Degordels moeten dus altijd gedra-gen worden.
EOBD-systeem (alleen benzine-uitvoeringen)
Het op de auto gemonteerde EOBD-systeem (European On Board Diag-nosis) is conform de EU 98/69-richt-lijnen (EURO 3).
Dit diagnosesysteem voert continucontroles uit op de componenten dievan invloed zijn op de emissies;bovendien kan de bestuurder door hetbranden van lampje U op het instru-mentenpaneel een vermindering in dewerking van de componenten consta-teren.
Het doel is:
– de werking van het systeem con-troleren;
– signaleren wanneer door eenstoring de emissies boven de wettelijkvastgestelde drempelwaarde uitkomen;
– signaleren wanneer het noodzake-lijk is defecte componenten tevervangen.
86 WEGWIJS IN UW AUTO
– doorslippen van het binnenste wielin bochten, door verandering van dewielbelasting of door te felle accelera-tie;
– te hoog vermogen naar de wielen,ook in samenhang met de conditiesvan het wegdek;
– acceleratie op gladde wegen en bijsneeuw en ijzel;
– verlies van grip op natte wegge-deelten (aquaplaning).
De prestaties van hetsysteem vergroten inprincipe de actieve veilig-
heid, maar mogen de bestuurderer niet toe verleiden onnodige enonverantwoorde risico’s te ne-men. De rijstijl moet altijd zijnaangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De ver-antwoordelijkheid voor de ver-keersveiligheid ligt altijd en over-al bij de bestuurder van de auto.
Het systeem beschikt verder nogover een diagnosestekker die aange-sloten moet worden op speciale diag-nose-apparatuur. De stekker maakthet mogelijk de door de regeleenheidopgeslagen storingscodes en de speci-fieke parameters voor de diagnose enwerking van de motor te lezen.
ASR-SYSTEEM(AntislipRegulation)
Het ASR-systeem controleert detrekkracht van de auto en grijpt au-tomatisch in als één of beide aange-dreven wielen dreigen door te slippen.
Afhankelijk van de oorzaak van hetdoorslippen, worden twee verschil-lende controlesystemen ingeschakeld:
1) Als het doorslippen van beide aan-gedreven wielen wordt veroorzaaktdoor een te hoog motorvermogen,vermindert het ASR het motorver-mogen.
2) Als slechts één aangedreven wieldreigt door te slippen, zorgt het ASR-systeem ervoor dat het wiel automa-tisch wordt afgeremd. Het effect ishetzelfde als dat van een sperdifferen-tieel.
Het ASR is vooral nuttig onder devolgende omstandigheden:
BELANGRIJK Na het verhelpenvan de storing moet de Fiat-dealervoor een complete controle van hetsysteem, tests uitvoeren op een test-bank en, zonodig, een proefrit makendie eventueel een langere afstand kanomvatten.
Als u de contactsleutelin stand MAR draait enhet lampje U gaat niet
branden of het gaat branden ofknipperen tijdens het rijden,wendt u dan zo snel mogelijk totde Fiat-dealer.
87WEGWIJS IN UW AUTO
INSCHAKELEN VAN HETASR
Het ASR-systeem schakelt automa-tisch in als de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan het systeemworden uit- of ingeschakeld doorschakelaar A-fig. 130 op de midden-console in te drukken.
Het lampje op de knop gaat brandenals deze functie wordt uitgeschakeld.
Als het systeem tijdens het rijdenwordt uitgeschakeld, schakelt het alsde auto opnieuw wordt gestart auto-matisch in.
Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat debanden van alle wielen van hetzelfdemerk en type zijn. De banden moetenin perfecte conditie en altijd van hetvoorgeschreven type, merk en afme-tingen zijn.
BELANGRIJK Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingenrijdt: onder deze omstandighedenlevert het doorslaan van de aangedre-ven wielen juist meer trekkracht op.
Storingssignaleringen in hetASR-systeem
Bij een storing in het ASR-systeemwordt het systeem automatisch uitge-schakeld en gaat lampje V op het in-strumentenpaneel constant branden.
Als er een storing is in het ASR-sys-teem, gedraagt de auto zich hetzelfdeals uitvoeringen die niet met dit sys-teem zijn uitgerust: toch moet u zich zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer wenden.
fig. 130
F0D
0206
b
AUTORADIO
Als u direct na aankoopvan de auto een autoradiowilt installeren, moet u
eerst contact opnemen met deFiat-dealer; deze zal u instructiesgeven om de levensduur van deaccu te verlengen. Als de accu bijuitgezette motor langdurigwordt ingeschakeld, beschadigtde accu en kan de garantie op deaccu vervallen.
fig. 131
F0D
0171
b
88 WEGWIJS IN UW AUTO
Opmerking De kabels zijn om ram-melen te voorkomen met plakbandaan de kabelbundel van de verwarmingbevestigd.
De luidsprekers voor moeten in dezittingen aan het uiteinde van het dash-board worden gemonteerd fig. 132:A - zitting voor linker luidsprekerB - zitting voor rechter luidspreker.
Montage: maak de bekleding aan deonderkant van het dashboard los enmonteer de luidspreker in de zitting.
fig. 132
F0D
0061
b
BASIS INBOUWVOOR-BEREIDING
De inbouwvoorbereiding bestaat uit:
– voedingskabels voor de autoradio
– kabels voor de luidsprekers in hetdashboard
– een inbouwplaats voor de autoradio
– een antennekabel en antenne
UITGEBREIDEINBOUWVOORBEREIDING
De inbouwvoorbereiding bestaat uit:
– voedingskabels voor de autoradio
– kabels voor de luidsprekers in hetdashboard
– luidsprekers op het dashboard
– kabels voor luidsprekers in de por-tieren
– luidsprekers in de portieren
– een inbouwplaats voor de autoradio
– een antennekabel en antenne
Bij de Panorama-uitvoering zijn ach-ter 4 extra luidsprekers gemonteerd,twee aan de rechterzijde en twee aande linkerzijde, waarvan één in hetzijpaneel en de andere aan de boven-zijde van de stijl is geplaatst.
Bij de Combi-uitvoering zijn achterin het zijpaneel 2 extra luidsprekersgemonteerd (één per zijde).
De autoradio wordt ingebouwd opde plek die met het aflegvakje is afge-dekt. Druk om het vakje te verwijde-ren op de borglippen A-fig. 131.
Achter het vakje zitten de voedings-kabels, de aansluitkabels voor de luid-sprekers en de antenne.
89WEGWIJS IN UW AUTO
Draai voor de montage van de luid-sprekers in de portieren de schroevenA-fig. 133 los en verwijder het be-schermrooster. Plaats na het bevesti-gen van de luidsprekers het roosterweer terug.
AUTORADIO (optional)Het volledige pakket bestaat uit:– inbouwvoorbereiding (zie vorige
paragraaf)– stereo radio/cassettespeler of CD-
speler met afneembaar front (zie voorde eigenschappen en werking het bij-gevoegde supplement “Autoradio”).
ANTENNEMontage:1) Verwijder de kunststof dop C-
fig. 134 op het dak van de auto.2) Schroef de antenne vast.
Zie het hoofdstuk“Accessoires monteren”om beschadiging van de
elektrische bedrading van hetsysteem te voorkomen.
fig. 133
F0D
0060
b
fig. 134F0
D00
95b
INBOUWVOORBE-REIDING MOBIELETELEFOON
BELANGRIJK De inbouwvoorbe-reiding mobiele telefoon (optional) isalleen mogelijk in combinatie met deoptional “uitgebreide inbouwvoorbe-reiding” of “Autoradio”.
De inbouwvoorbereiding bestaat uit:
– antenne met dubbele functie(autoradio + mobiele telefoon), op hetdak;
– antennekabel voor de antenne metdubbele functie en een kabel met een10-polige stekker fig. 135;
– luidsprekers op de voorportieren.
fig. 135
F0D
0106
b
90 WEGWIJS IN UW AUTO
RADIOZENDAPPARATUUREN MOBIELE TELEFOON
Mobiele telefoons en andere radio-zendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc)mogen alleen in de auto worden ge-bruikt als er een aparte antenne aande buitenkant van de auto wordt ge-monteerd.
BELANGRIJK Door het gebruikvan een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten inde auto (zonder buitenantenne) ont-staan elektromagnetische velden die,als ze worden versterkt door dereflectie in het interieur, niet alleenschadelijk voor de gezondheid van deinzittenden kunnen zijn, maar ookstoringen in de elektrische systemenvan de auto kunnen veroorzaken.Hierdoor wordt de veiligheid in gevaargebracht.
Bovendien wordt de zend- en ont-vangstkwaliteit aanzienlijk beperktdoor de isolerende eigenschappen vande carrosserie.
Aansluitschema van de elektrischebedrading:
1 MUTE-functie autoradio.
2 Vrij.
3 Massa INPUT-signaal mobiele telefoon (–).
4 INPUT-signaal mobiele telefoon(+).
5 Vrij
6 Vrij
7 Voeding via start-/contactslot (+15).
8 Vrij.
9 Voeding + (accu).
10 Massa.
Laat de installatie van de mobieletelefoon en de aansluiting op deinbouwvoorbereiding in de autouitsluitend door de Fiat-dealer uit-voeren.
De antenne heeft eenmaximaal vermogen van20W.
De handsfree kit moet uzelf aanschaffen engeschikt zijn voor uw
mobiele telefoon.
Laat de installatie van demobiele telefoon en deaansluiting op de inbouw-
voorbereiding in de auto uitslui-tend door de Fiat-dealer uit-voeren. Zo bent u verzekerd vanhet beste resultaat en wordtvoorkomen dat de rijveiligheid ingevaar wordt gebracht.
91WEGWIJS IN UW AUTO
INBOUWVOOR-BEREIDINGIMPERIAAL/SKIDRAGER
Gebruik de speciale bevestigingspun-ten in de dakranden om de imperiaalte bevestigen fig. 136.
Auto’s met een lange wielbasis hebbenacht bevestigingspunten, en auto’s metkorte of standaard wielbasis zes. Er zijntwee soorten bevestigingspunten voorde montage van de imperiaal/skidrager:
A - bevestigingspunt voor bestel-uit-voeringen met normaal of verhoogd dak
B - boutgat afgedekt met een schroef-plug voor een imperiaal op bestel-uit-voeringen met extra hoog dak.
TANKEN MET DEDUCATO
MET BENZINEMOTOR
Door de toepassing van emissie-reductiesystemen in de Ducato mag uuitsluitend loodvrije benzine tanken.
Om vergissingen te voorkomen is dediameter van de vulpijp van de tankkleiner, zodat het vulpistool voor lood-houdende benzine er niet in past.
Het octaangetal van de benzine moetminimaal 95 R.O.N. zijn.
fig. 136
F0D
0088
b
fig. 137F0
D01
93b
Tank met de Ducatonooit, niet in noodgeval-len en ook niet een klein
beetje, loodhoudende benzine. Uzou de katalysator onherstelbaarbeschadigen.
Een beschadigde kataly-sator laat schadelijke stof-fen in het uitlaatgas ach-
ter, waardoor het milieu wordtvervuild.
92 WEGWIJS IN UW AUTO
DOP VAN DEBRANDSTOFTANK
De tankdop C-fig. 139 is voorzienvan een slot met sleutel en een koord-je B dat aan het klepje A vastzit, omverlies van de dop te voorkomen.
Druk op het door de pijl aangegevenpunt om het klepje A-fig. 138 te ope-nen.
Plaats tijdens het tanken de dop in deuitsparing op het klepje, zoals is afge-beeld in fig. 139.
fig. 138
F0D
0139
b
MET DIESELMOTOR
Bij lage buitentemperaturen kan devloeibaarheid van de dieselbrandstofverminderen door de vorming vanparaffine, waardoor het dieselfilterverstopt kan raken.
Om dit probleem te voorkomen wordter, afhankelijk van het seizoen, diesel-brandstof geleverd die speciaal voor dezomer of voor de winter is ontwikkeld.
Bij buitentemperaturen die tussen de0 en 15°C schommelen (bijvoorbeeld inhet voor- en najaar), kan de door hettankstation geleverde dieselbrandstofniet toereikend blijken te zijn.
Gebruik in die omstandigheden, envooral als de motor regelmatig wordtafgezet en weer wordt gestart bij lagebuitentemperaturen (bijv. in debergen), dieselbrandstof die speciaalvoor de winter is ontwikkeld; in alleandere gevallen raden wij aan dedieselbrandstof te mengen met hetvorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX(of een soortgelijk product) in de ver-houding die in de gebruiksaanwijzingvan het middel is aangegeven. Vul detank eerst met het middel en voegdaarna de dieselbrandstof toe.
U moet het vorstbeveiligingsmiddelDIESEL MIX door de dieselbrand-stof mengen voordat de dieselbrand-stof door de kou van samenstelling isveranderd. Achteraf toevoegen heeftgeen enkel effect.
De dieselmotoren zijnuitsluitend geschikt voordieselbrandstof voor mo-
torvoertuigen (Europese specifi-caties EN590). Het gebruik vanandere producten of mengsels kande motor onherstelbaar beschadi-gen en het vervallen van de ga-rantie tot gevolg hebben. Mochtu onverhoopt een ander typebrandstof tanken, dan mag de mo-tor niet worden gestart en moetde brandstoftank worden afgetapt.Ook als de motor slechts kortheeft gedraaid, moet naast debrandstoftank, ook alle brandstofuit de brandstofleidingen wordenafgetapt.
93WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Door de hermeti-sche afsluiting kan de druk in de tankiets oplopen; daarom is het normaalals u tijdens het losdraaien van de tank-dop een gesis hoort.
Draai de dop na het tanken vast tot-dat u een of meerdere klikken hoort;draai vervolgens de sleutel en verwij-der hem uit het slot. Sluit vervolgenshet klepje.
BELANGRIJK Controleer voor uweigen veiligheid voordat u de motorstart of het vulpistool goed in debrandstofpomp is teruggeplaatst.
Vervang de tankdopzonodig alleen door eenander exemplaar van het-
zelfde type, anders kan de wer-king van het benzinedamp-opvangsysteem in gevaar wordengebracht.
Kom niet dicht bij devulopening met openvuur of een brandende
sigaret: brandgevaar. Houd uwhoofd ook niet dichtbij de vul-opening om te voorkomen dat uschadelijke dampen inademt.
fig. 139
F0D
0140
BESCHERMINGVAN HET MILIEUDe bescherming van het milieu is het
uitgangspunt geweest in alle fasen vande ontwikkeling en productie van deDucato. Het resultaat is zichtbaar inhet gebruik van de materialen en detoepassing van systemen om deschadelijke effecten te voorkomen ofdrastisch te beperken.
De emissiereductiesystemen voorbenzinemotoren zijn:
– drieweg-katalysator (katalysator);
– lambdasonde;
– benzinedamp-opvangsysteem.
De emissiereductiesystemen voordieselmotoren zijn:
– oxidatiekatalysator;
– uitlaatgasrecirculatiesysteem(E.G.R.) (enkele uitvoeringen). De Ducato is klaar voor de start, meteen ruime voorsprong op de strengsteinternationale milieu-eisen.
94 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
CCCCOOOORRRRRRRREEEECCCCTTTT GGGGEEEEBBBBRRRRUUUUIIIIKKKK VVVVAAAANNNN DDDDEEEE AAAAUUUUTTTTOOOO
MOTOR STARTEN
BENZINEMOTOR STARTEN
BELANGRIJK Het gaspedaal magpas worden ingetrapt nadat de motoris gestart.
1) Zorg ervoor dat de handrem isaangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in de vrij-stand.
3) Trap het koppelingspedaal geheelin, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de contactsleutel in standAVV en laat de sleutel los zodra demotor aanslaat.
Als de motor bij de eerste pogingniet aanslaat, moet u de sleutel terug-draaien in stand STOP voordat u op-nieuw start.
Als met de contactsleutel in standMAR het lampje Y blijft branden,raden wij u aan de sleutel in standSTOP te draaien en vervolgens weerin stand MAR; als het lampje nogsteeds blijft branden, probeer het danmet de andere geleverde sleutels.
Wendt u, als de motor nog nietaanslaat, tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Laat de start-/con-tactsleutel niet in stand MAR staan alsde motor is uitgezet.
Voor het starten van de motor vande minibus- en schoolbus-uitvoeringenmoet op de startonderbreker wordengedrukt, zoals wordt beschreven inhet supplement dat bij dit instructie-boekje wordt geleverd. De starton-derbreker bevindt zich op hetschakelaarpaneel links van het stuur-wiel.
Het is gevaarlijk om demotor in een afgeslotenruimte te laten draaien.
De motor verbruikt zuurstof enproduceert koolmonoxide enandere giftige stoffen.
Raak de hoogspannings-kabels (bougiekabels)nooit aan als de motor
draait.
95CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
DIESELMOTOR STARTEN
1) Zorg ervoor dat de handrem isaangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in de vrij-stand.
3) Trap het koppelingspedaal geheelin, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de contactsleutel in standMAR. Op het instrumentenpaneelgaan de lampjes m en Y branden.
5) Wacht tot het lampje Y gedoofdis.
6) Wacht tot het lampje m ge-doofd is. Hoe warmer de motor, hoesneller het lampje dooft.
7) Draai de contactsleutel in standAVV nadat lampje m gedoofd is.
Als u te lang wacht, zijn de voor-gloeibougies weer afgekoeld. Laat desleutel los zodra de motor is aangesla-gen.
Inlaatluchtvoorverwarming(Heat Flange)
Op de 2.8 JTD-uitvoeringen is op hetinlaatspruitstuk luchtvoorverwarminggemonteerd om het starten bij lagetemperaturen te vergemakkelijken.
Dit systeem schakelt automatisch inals de contactsleutel in stand MARwordt gedraaid.
Deze verwarming is gemonteerd opalle uitvoeringen 2.8 JTD met EGR; enkan als optional op alle overige JTD-uitvoeringen worden geleverd.
De startprocedure wijzigt niet; ookniet als deze voorverwarming isgemonteerd.
ALGEMEEN
Als de motor bij de eerste pogingniet aanslaat, moet u de sleutel terug-draaien in stand STOP voordat u op-nieuw start.
Als met de contactsleutel in standMAR het lampje Y blijft branden,raden wij u aan de sleutel in standSTOP te draaien en vervolgens weerin stand MAR; als het lampje nogsteeds blijft branden, probeer het danmet de andere geleverde sleutels.
Als het lampje m ge-durende 60 secondengaat branden na het star-
ten of tijdens een langdurigestartpoging, duidt dat op eenstoring in het voorgloeisysteem.Als de motor aanslaat, kunt u deauto op de gewone maniergebruiken, maar wendt u zo snelmogelijk tot de Fiat-dealer.
Als de auto overwegendwordt gebruikt bij gema-tigde buitentemperatu-
ren, raden wij het gebruik aanvan SELENIA 20K (benzine-motoren) of SELENIA TURBODIESEL (dieselmotoren). Als deauto voornamelijk wordt ge-bruikt bij extreem lage buiten-temperaturen, raden wij het ge-bruik aan van SELENIA PER-FORMER (benzinemotoren) ofSELENIA WR DIESEL (diesel-motoren).
96 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Wendt u, als de motor nog nietaanslaat, tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Bij lage buitentem-peraturen start een koude motor snel-ler als het smeersysteem is gevuld meteen dunnere motorolie. Houdt u zichdaarom in de winter strikt aan de aan-wijzingen in de paragraaf “Specificatiesvan de smeermiddelen en vloeistof-fen”.
BELANGRIJK Laat de start-/con-tactsleutel niet in stand MAR staan alsde motor is uitgezet.
Voor het starten van de motor vande minibus- en schoolbus-uitvoeringenmoet op de startonderbreker wordengedrukt, zoals wordt beschreven inhet supplement dat bij dit instructie-boekje wordt geleverd. De start-onderbreker bevindt zich op het scha-kelaarpaneel links van het stuurwiel.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN (benzine en diesel)
– Rijd rustig weg, laat de motor nietmet hoge toerentallen draaien en traphet gaspedaal niet bruusk in.
– Verlang de eerste kilometers geenmaximale prestaties. Wij raden u aante wachten tot de koelvloeistoftem-peratuurmeter begint te bewegen.
NOODSTART
Als de regeleenheid van de Fiat CO-DE de via de contactsleutel gezondencode niet herkent (controlelampje Yop het instrumentenpaneel brandtconstant) kan een noodstart wordenuitgevoerd met de code die op deCODE-card vermeld staat.
Zie het hoofdstuk “Noodgevallen”.
Probeer auto’s nooit testarten door ze aan teduwen, te slepen of van
een helling te laten rijden. Op diewijze kan er onverbrande benzi-ne in de katalysator terecht-komen, waardoor deze onher-stelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening meedat de rem- en stuurbe-krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-gen, waardoor meer kracht nodigis voor de bediening van het rem-pedaal en het stuur.
97CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in standSTOP terwijl de motor stationairdraait.
BELANGRIJK Het is beter om demotor na een zware rit even “opadem” te laten komen. Zet de motorniet onmiddellijk uit, maar laat hemeven stationair draaien. Hierdoor kande temperatuur in de motorruimtedalen.
PARKEREN
Zet de motor uit, trek de handremaan, schakel een versnelling in (de 1eals de weg omhoog loopt, de achter-uit als de weg omlaag loopt) en zet devoorwielen iets uitgestuurd. Als de autoop een steile helling staat, blokkeer dewielen dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in standMAR staan omdat hierdoor de accuontlaadt.
Neem de sleutel altijd uit het con-tactslot als u de auto verlaat.
HANDREM
De handrem is aan de linkerzijde vande bestuurdersstoel geplaatst.
Om de handrem in te schakelen,moet u de hendel geheel omhoogtrekken. Als de contactsleutel in standMAR staat, gaat op het instrumen-tenpaneel het waarschuwingslampjex branden.
BELANGRIJK Een onbelaste autohoort geblokkeerd te zijn als de hand-rem vier of vijf tanden is aangetrokken;het aantal tanden dat aangetrokkenmoet worden om de auto te blokke-ren is echter afhankelijk van de bela-ding van de auto en de helling van deweg.
Als dit niet het geval is, laat dan deFiat-dealer de handrem afstellen.
Handrem uitschakelen:
1) Trek de hendel iets omhoog endruk op ontgrendelknop A-fig. 1.
2) Houd de knop ingedrukt en laat dehendel zakken. Het lampje x dooft.
3) Om onverwachtse bewegingen vande auto te voorkomen, moet bij hetbedienen van de handrem het rem-pedaal worden ingetrapt.
Laat kinderen nooitalleen achter in de auto.
Gasgeven voordat u demotor uitzet heeft geenenkel nut, verspilt brand-
stof en is, vooral voor motorenmet turbo-compressor, schade-lijk.
fig. 1F0
D00
44b
98 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
HANDGESCHAKELDEVERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen,moet u het koppelingspedaal geheelintrappen en vervolgens de versnel-lingspook in één van de in het schemaaangegeven standen fig. 2 plaatsen (ditschema staat ook op de knop van depook).
Om de achteruit in te schakelen,moet de schuifring A onder de knopomhoog worden getrokken en gelijk-tijdig de pook naar links en naar vorenworden verplaatst.
BELANGRIJK De achteruit kanalleen bij een stilstaande auto wordeningeschakeld.
Bij een stationair draaiende motormoet u het koppelingspedaal geheelintrappen en ten minste twee secon-den wachten voordat u de achteruitinschakelt. Hiermee voorkomt ubeschadiging aan de versnellingsbak.
Om op de juiste wijze teschakelen, moet u hetkoppelingspedaal geheel
intrappen. Daarom mag er nietsonder het pedaal liggen dat ditkan verhinderen: Let erop dat devloermatten niet zijn dubbelge-vouwen en zo de slag van depedalen kunnen beperken.
ELEKTRONISCHGEREGELDEAUTOMAAT (alleen 2.8 JTD-uitvoeringen)
De automatische versnellingsbak vande Ducato is uitgerust met vier ver-snellingen vooruit plus een versnellingachteruit. De versnellingen wordenautomatisch aangepast aan de rijstijlvan de bestuurder. Dit systeem brengthet vermogen continu over en zorgtvoor een snelle elektrohydraulische in-schakeling van de versnellingen.
MOTOR STARTEN
De motor kan alleen gestart wordenals de selectorhendel in stand P of Nstaat.
Uit veiligheidsoverwegingen is hetraadzaam de motor te starten terwijlhet rempedaal is ingetrapt.
BELANGRIJK Druk na het startenvan de motor het gaspedaal niet invoor en tijdens het verplaatsen van deselectorhendel. Dit is met name zeerbelangrijk als de motor koud is.fig. 2
F0D
0057
b
99CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
WEGRIJDEN
Houd na het starten het rempedaalbij stationair draaiende motor ingetrapten plaats de hendel in stand D. Laat hetrempedaal los en trap het gaspedaalgeleidelijk in.
BELANGRIJK De hendel kanalleen uit stand P worden gezet als decontactsleutel in stand MAR staat, deknop op de hendel is ingedrukt en hetrempedaal is ingetrapt.
STOPPEN MET DE AUTO
Om de auto te stoppen, moet hetrempedaal worden ingetrapt, ongeachtde stand van de selectorhendel.
BELANGRIJK De contactsleutelkan alleen worden uitgenomen als deselectorhendel in stand P staat en bin-nen maximaal 30 seconden na het uit-zetten van de motor. Als de hendelniet in stand P staat, wordt debestuurder bij het openen van hetportier ongeveer 15 secondengewaarschuwd door een zoemer.
In geval van nood (storingen, legeaccu, enz.) kan de contactsleutel uithet contactslot worden genomendoor een schroevendraaier in deopening fig. 3 onder het contactslotte steken en deze omhoog te duwen.
KEUZE VOORAUTOMATISCHE/HANDMA-TIGE SEQUENTIELE WERKING
De belangrijkste eigenschap van dezeversnellingsbak is de keuze voorautomatische of handmatige sequen-tiële werking. Plaats de selectorhendelin het rechter gebied A-fig. 4 voorautomatische werking of in het linkergebied B voor handmatige sequentiëlewerking.
Als bij stationair draai-ende motor en met de se-lectorhendel in D of R het
rempedaal niet ingetrapt wordtgehouden, kan de auto, zelfs alsdeze op een vlakke ondergrondstaat, in beweging komen.
Verlang de eerste kilo-meters geen maximaleprestaties maar wacht tot
de motor op bedrijfstemperatuuris.
fig. 3
F0D
0236
b
fig. 4
F0D
0237
b
100 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Gebied A van de hendel: auto-matische werking.
Op het display fig. 5 verschijnen destanden van de hendel P - R - N - D.
Gebied B van de hendel: handma-tige sequentiële werking.
Op het display fig. 6 verschijnen deversnellingen die kunnen worden in-geschakeld 1 - 2 - 3 - 4.
AUTOMATISCHE WERKING
Plaats voor de automatische werkingde selectorhendel in het rechtergebied A-fig. 4 in een van de vier stan-den:
P = parkeren
R = achteruit
N = vrijstand
D = vooruit.
P - Parkeren
Om te voorkomen dat een verkeer-de stand wordt ingeschakeld, kan deselectorhendel alleen uit stand P wor-den verplaatst als knop C-fig. 4 wordtingedrukt.
Als u de auto parkeert, moet de hen-del altijd in deze stand staan. De aan-gedreven wielen worden automatischgeblokkeerd.
Plaats de hendel in stand P bij stil-staande auto en stationair draaiendemotor voordat u de motor uitzet.
Om veiligheidsredenen kan de con-tactsleutel alleen uit het slot wordengenomen als de hendel in deze standstaat.
BELANGRIJK De hendel kan alleenuit stand P worden gezet als knop C-fig. 4 met ingetrapt rempedaal wordtingedrukt.
Trek de handrem altijdgoed aan voordat u deauto verlaat.
Plaats de hendel in standP als u de auto moet ver-laten bij stationair draai-
ende motor.
Trap het rempedaal invoordat u de hendel instand P zet: de auto moet
stilstaan.
fig. 6
F0D
0239
b
fig. 5
F0D
0247
b
101CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
BELANGRIJK De contactsleutelkan alleen uit het slot worden genomenals de hendel in stand P staat en binnenmaximaal 30 seconden na het uitzettenvan de motor. Als de hendel niet instand P staat, wordt de bestuurder bijhet openen van het portier ongeveer15 seconden gewaarschuwd door eenakoestisch signaal.
In geval van nood (lege accu) kan dehendel in stand P worden gezet doorde vergrendelknop fig. 7 onder de kapvan de hendel in te drukken.
R - Achteruit
Plaats de hendel in stand R bij stil-staande auto, stationair draaiendemotor en ingetrapt rempedaal.
Om te voorkomen dat een verkeer-de stand wordt ingeschakeld, kan deselectorhendel alleen in deze standworden geplaatst als knop C-fig. 4wordt ingedrukt.
Als de hendel in stand R staat, scha-kelen de achteruitrijlichten in en klinkter ongeveer 4 seconden een akoe-stisch waarschuwingssignaal.
BELANGRIJK Als de hendel instand R staat, wordt de achteruit nietingeschakeld als de snelheid van deauto hoger is dan de vastgesteldelimiet (circa 12 km/h). Als de snelheidonder deze waarde zakt, schakelt deachteruit in en blijft ingeschakeld ookals de snelheid de limiet weer over-schrijdt.
N - Vrijstand
Deze stand komt overeen met devrijstand van een normale handge-schakelde versnellingsbak.
Gebruik deze stand als de autogesleept moet worden.
Trap het rempedaal invoordat u de hendel ver-plaatst: de auto moet stil-
staan.
Als u bij stationair draai-ende motor de hendel instand N plaatst, komt de
auto in beweging als deze niet opeen vlakke ondergrond staat:houd het rempedaal ingetrapt alsde hendel in stand N staat.
fig. 7
F0D
0240
b
102 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
D - Vooruit
Deze stand kan gebruikt worden tij-dens het normaal vooruit rijden. Deregeleenheid controleert de automa-tische inschakeling van de 4 versnel-lingen op basis van de stand van hetgaspedaal, de snelheid van de auto, hetmotortoerental, de lengte- en dwar-se acceleratie en de eigenschappen vanhet wegdek.
De automatische versnellingsbakbeschikt over drie verschillende scha-kelprogramma’s, van comfortabel eneconomisch tot sportief, waarbij deschakelpunten verschuiven van lagerenaar hogere toerentallen.
Als u het gaspedaal snel intrapt voorbetere prestaties, wordt automatischhet sportieve programma ingeschakeld.Laat om de functie uit te schakelen hetgaspedaal langzaam opkomen (ten min-ste 1/4 van de slag).
Op dezelfde manier wordt tijdenshet remmen een lagere versnelling in-geschakeld, waardoor er beter op demotor kan worden afgeremd. Bij eenbocht wordt de nieuwe versnelling al
ingeschakeld tijdens het afremmenvoor de bocht. Na de bocht hoeftdaarom niet te worden teruggescha-keld om te accelereren.
Inschakeling lagere versnelling(kickdown)
Voor een snelle acceleratie (bijv.voor inhalen) zal de versnellingsbak 2versnellingen terugschakelen als u hetgaspedaal diep en snel intrapt (binnen1/10 seconde).
Hierbij zal de versnellingsbak op-schakelen als het maximum toerentalvan de motor wordt bereikt.
Inschakeling automatischprogramma WINTER (alleen met de hendel in “D”)
Als u knop A-fig. 8 indrukt, schakelthet automatische programma WIN-TER in en kunt u wegrijden in de 2e
versnelling. Schakel dit programma inbij weinig grip op de weg (aanwezig-heid van sneeuw, ijs, modder, slechtwegdek, enz.).
Gebruik de functie alleen bij het weg-rijden en/of op wegen met weinig grip.Rijd vervolgens verder met uitgescha-kelde winter-functie.
fig. 8
F0D
0241
b
Bij stationair draaiendemotor en de selector-hendel in D kan de auto in
beweging komen, zelfs op eenvlakke ondergrond: houd hetrempedaal ingetrapt totdat uweer wilt wegrijden.
103CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
HANDMATIGESEQUENTIËLE WERKING
Plaats voor de handmatige sequen-tiële werking de selectorhendel in hetlinker gebied B-fig. 4 met twee stan-den:
(+) = opschakelen;
(–) = terugschakelen.
De hendel kan alleen in het linker ge-bied geplaatst worden vanuit stand D:de versnelling die door de automati-sche versnellingsbak is ingeschakeld ophet moment dat de hendel verplaatstwordt, blijft ingeschakeld.
Als de handmatige sequentiële wer-king is ingeschakeld, wordt op het dis-play het nummer van de ingeschakel-de versnelling verlicht fig. 6.
Plaats voor opschakelen de hendel instand (+) en voor terugschakelen instand (–).
BELANGRIJK Als het commandowordt geven om terug te schakelen ende motor hierdoor met te hoge toe-rentallen gaat draaien, wordt dit com-mando genegeerd door de regel-eenheid. Als bij een handmatig inge-schakelde versnelling, het motortoe-rental boven de maximaal toegestanelimiet uitkomt (te hoog toerental),wordt automatisch naar de volgendeversnelling opgeschakeld (AUTO-UP).
Als u de hendel weer in stand Dplaatst, wordt de automatische wer-king weer ingeschakeld waarbij de ver-snellingen op basis van de rij-omstan-digheden worden gekozen.
BELANGRIJK De elektronischeregeleenheid is geprogrammeerd voorhet uitvoeren van één schakelcom-mando per keer. Als u de hendel dussnel achter elkaar bedient, wordenniet alle commando’s uitgevoerd. Eenhogere of lagere versnelling wordt in-geschakeld als u de hendel in stand (+)of (–) zet nadat het vorige comman-do is uitgevoerd.
Als er een storing in het handmati-ge sequentiële systeem is, wordt deautomatische werking ingeschakeld.
Als bij handmatigesequentiële werking eenhoge versnelling is inge-
schakeld, dan moet voor eensnelle acceleratie (bijv. voor in-halen) handmatig worden terug-geschakeld: de kickdown kan nietworden ingeschakeld!
104 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
STORINGSMELDINGEN
Storingen in de automatische ver-snellingsbak worden weergegevendoor het waarschuwingslampje A-fig.9 op het instrumentenpaneel.
Als u de sleutel in stand MAR draait,gaat het lampje branden. Na ongeveer4 seconden moet het lampje doven.Als het lampje blijft branden of tijdenshet rijden gaat branden, dan is er ofeen storing in de versnellingsbak (knip-perend lampje) of is de temperatuurvan de versnellingsbakolie te hoog(lampje brandt constant).
– Lampje brandt constant =maximale olietemperatuur in automa-tische versnellingsbak.
Als het lampje tijdens het rijden gaatbranden, dan heeft de olietemperatuurin de automatische versnellingsbak demaximaal vastgestelde waarde bereikt;in dat geval is het raadzaam de auto stilte zetten en de selectorhendel bijstationair draaiende motor in stand“N” of “P” te zetten (in dit geval zijnde elektroventilateurs van het motor-koelsysteem ingeschakeld), totdat hetwaarschuwingslampje dooft. U kunthierna doorrijden zonder te veel vande motor te vragen.
Als het lampje weer gaat branden,moet u de auto opnieuw stilzetten ende motor stationair laten draaien tot-dat het lampje dooft.
Als tussen het gaan branden van hetlampje en het opnieuw gaan brandenminder dan 15 minuten zit, is het raad-zaam de auto stil te zetten, de motorniet uit te zetten en te wachten tot demotor/versnellingsbak voldoende is af-gekoeld (beide elektroventilateurs vanhet motorkoelsysteem zijn uitgescha-keld).
– Knipperend lampje = storing inautomatische versnellingsbak.
Als het lampje bij het starten of tij-dens het rijden gaat knipperen, dan iser een storing in de automatische ver-snellingsbak.
Het automatische controlesysteembeschikt over een “noodprogramma”waarbij de 3e versnelling wordt inge-schakeld.
Als u de motor uitzet en vervolgensweer start, kan het zelfdiagnosesys-teem de storing hebben verholpen,waarna het lampje dooft. De storingblijft echter in het geheugen opgesla-gen. Wij raden u daarom aan deautomatische versnellingsbak door deFiat-dealer te laten controleren.
fig. 9
F0D
0192
b
105CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
STARTEN DOORAANDUWEN
Het starten door aanduwen of slepenvan de auto is niet mogelijk. In nood-gevallen (lege accu) kan de auto wor-den gestart met een hulpaccu. Houdtu daarbij aan de aanwijzingen die ver-meld staat in de paragraaf “Starten meteen hulpaccu” in het hoofdstuk“Noodgevallen”.
HET SLEPEN VAN DE AUTO
BELANGRIJK Houdt u bij het sle-pen van de auto aan de wettelijkebepalingen en aan de aanwijzingen inde paragraaf “Het slepen van de auto”in het hoofdstuk “Noodgevallen”.
Neem de volgende maatregelen alsde auto gesleept moet worden:
– vervoer de auto zo mogelijk op eenbergingsauto;
– als dit niet mogelijk is, moet deauto met de voorwielen (aangedrevenwielen) van de grond gesleept worden;
– als ook dit niet mogelijk is, kan deauto over een afstand van minder dan50 km gesleept worden en met eensnelheid van maximaal 50 km/h.
De auto mag uitsluitend wordengesleept als de selectorhendel in standN staat.
Rijd bij een storing in deversnellingsbak zo voor-zichtig mogelijk en houd
rekening met de beperkingen inde prestaties (acceleratie en snel-heid) van de auto.
Tijdens het rijden meteen storing in de versnel-lingsbak, kan de blokke-
ring van de achteruit niet geac-tiveerd zijn: plaats de hendelabsoluut niet in stand R als deauto in beweging is.
Start de motor niet als deauto wordt gesleept.
Als de bovenstaandevoorzorgsmaatregelenniet in acht worden geno-
men, kan ernstige schade aan deautomatische versnellingsbakworden toegebracht.
106 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
KENMERKEN VAN HETSYSTEEM
De automatische versnellingsbak vande Ducato is uitgerust met vier ver-snellingen vooruit plus een versnellingachteruit,
De automatische versnellingsbakwordt gecontroleerd door een elek-tronische regeleenheid die het vol-gende regelt:
– de koppelomvormer;
– het inschakelen van versnellingen;
– de specifieke programma’s.
De versnellingsbak is verbonden meteen hydrodynamische koppelomvor-mer met lockupmechanisme, waar-door een koppelvergroting mogelijk is.
Het bijzondere van deze versnellings-bak is dat hij kan functioneren zonderfreewheel, waardoor:
– afmetingen kleiner en het gewichtlager zijn;
– het rendement groter is door eenvermindering van de wrijvingsweer-stand;
– de transmissie-organen van de ver-snellingsbak minder belast worden.
ALGEMENE KENMERKEN
Met de elektronisch geregelde ver-snellingsbak kunnen de versnellingensoepel worden aangepast aan deeigenschappen van de motor.
De elektronische regeleenheid heeftals taak:
– de oliedruk voor het schakelen aante passen aan het motorkoppel;
– de veiligheidsfuncties uit te voeren;
– het schakelprogramma vast te stel-len;
– het systeem te controleren.
De elektronische regeleenheid ge-bruikt hiervoor de signalen van:
– motortoerental;
– motortemperatuur;
– motorkoppel;
– snelheid van de auto;
– olietemperatuur in de versnellings-bak;
– stand van de selectorhendel;
– stand van het gaspedaal;
– stand van het rempedaal.
Bovendien staat de regeleenheid inverbinding met de elektronischeregeleenheid van het inspuitsysteem.
Door de regeleenheidgeanalyseerdebedrijfsomstandigheden
De regeleenheid analyseert alle be-drijfsomstandigheden van de auto, enonderscheidt ze op basis van de ont-vangen signalen van de verschillendesensoren.
De geanalyseerde omstandighedenzijn:
– wegrijden (stand/snelheid waarmeede stand van het gaspedaal wordt ge-wijzigd);
– accelereren (snelheid waarmee hetgaspedaal volledig wordt ingetrapt);
– vollast (aantal signalen dat demotor vol belast wordt “kickdown” oftijd dat deze stand wordt aangehouden);
107CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
– decelereren (snelheid waarmee hetgaspedaal wordt losgelaten en bedie-ning van het remsysteem);
– type programma (stand van deselectorhendel);
– winterprogramma (verminderingkoppel op aangedreven wielen);
– bergopwaarts rijden met aanhan-ger of beladingsomstandigheden (snel-heid van de auto op basis van het over-gebrachte koppel)
– bergafwaarts rijden (acceleratie vande auto op basis van de stand van hetgaspedaal);
– rijden in de stad of in de file (standgaspedaal en snelheid auto);
– door bestuurder gewenste ver-snelling (stand selectorhendel);
– koude start (motortemperatuur).
Beheer schakelprogramma’s
Om het rijden met de auto teoptimaliseren, beschikt de regeleen-heid over de volgende opgeslagenprogramma’s:
– automatische werking;
– handmatige werking;
– winterprogramma (inschakelbaarmet knop WINTER);
– opwarmen van de motor;
– bescherming tegen te hoge olie-temperatuur in de versnellingsbak.
Automatisch programma
Dit bestaat uit zestien schakelpro-gramma’s.
De regeleenheid herkent, op basisvan de snelheid van de auto en hetovergebrachte koppel, de toestand vanhet wegdek, en kiest op basis van derijstijl automatisch het geschiktsteprogramma.
Tijdens het rijden vraagt de regel-eenheid van de versnellingsbak aan deregeleenheid van de elektronische in-spuiting een tijdelijke vermindering vanhet koppel. De duur van de koppel-vermindering hangt af van de rij-om-standigheden.
Handmatige sequentiëlewerking
Met deze functie kan de versnellings-bak handmatig sequentieel bediendworden door de selectorhendel een-voudig naar links te plaatsen.
Iedere keer als u tegen de hendeldrukt, wordt er op- of teruggescha-keld: het is niet mogelijk meerderecommando’s tegelijk te geven.
Om te voorkomen dat de motormet te hoge of te lage toerentallendraait, voert de regeleenheid de scha-kelcommando’s niet uit die tot ditsoort situaties leiden.
Winterprogramma
U schakelt dit programma in door opde knop WINTER op het paneel naast de selectorhendel te drukken;
als de aangedreven wielen slippen,wordt er een specifieke versnelling in-geschakeld.
Het wegrijden kan alleen in de 2e ver-snelling. Gebruik in ieder gevalsneeuwkettingen en/of winterbandenop besneeuwde wegen.
108 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Programma voor hetopwarmen van de motor
Dit programma zorgt ervoor dat demotor in zo kort mogelijke tijd de nor-male bedrijfstemperatuur bereikt (af-hankelijk van de buitentemperatuur)door de schakelpunten afhankelijk vande temperatuur van de motor te ver-hogen.
Het programma schakelt automa-tisch in na het starten, als de tempe-ratuur van de motor lager is dan 30 °Cen blijft ingeschakeld tot 34 °C.
Programma voor beschermingtegen te hoge olietemperatuurin de versnellingsbak
Dit programma schakelt in als detemperatuur van de versnellingsbak-olie 120 °C bereikt en blijft ingescha-keld tot 117 °C.
Om het koelen van de olie te ver-snellen, kan er als dit programma is in-geschakeld niet worden op- of terug-geschakeld. Het is echter wel mogelijkhet handmatige programma in te scha-kelen en te gebruiken.
VEILIG RIJDEN
Tijdens het ontwerpen van deDucato heeft Fiat veel aandacht be-steed aan de optimale veiligheid voorde inzittenden. Desalniettemin blijfthet gedrag van de bestuurder vandoorslaggevende betekenis voor deveiligheid op de weg.
Hierna vindt u enkele eenvoudige tips en aanbevelingen om onderdiverse omstandigheden veilig te rij-den. Hoewel u de meeste natuurlijkal kent, is het toch de moeite waardze aandachtig te lezen.
109CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
VOOR U WEGRIJDT
– Controleer of de verlichting goedwerkt.
– Zet de stoel en de achter-uitkijkspiegels in de juiste stand.
– Controleer of de slag van de peda-len niet beperkt wordt (door mattenenz.).
– Controleer of eventuele kinderzit-jes (stoeltjes, wiegjes enz.) goed be-vestigd zijn op de zitplaatsen achter.
– Stuw eventuele bagage zorgvuldigin de laadruimte om te voorkomen datbij bruusk remmen voorwerpen doorhet interieur schieten.
– Gebruik geen zware maaltijdenvoor een reis. Een lichte maaltijddraagt ertoe bij goede reflexen tebehouden. Vermijd absoluut hetgebruik van alcohol.
Controleer regelmatig:
– bandenspanning;
– niveau van de motorolie;
– niveau van de koelvloeistof en deconditie van het koelsysteem;
– niveau van de remvloeistof;
– niveau van de ruitensproeiervloei-stof.
TIJDENS DE RIT
– De eerste regel van veilig rijden isvoorzichtigheid.
– Voorzichtigheid houdt ook in, datu alert bent op fouten en onvoorzich-tigheden van anderen.
– Houdt u altijd strikt aan de gel-dende verkeersregels van elk landwaarin u rijdt en houdt u vooral aande maximum snelheden.
– Zorg er altijd voor dat naast uzelfook alle overige inzittenden de veilig-heidsgordel dragen en dat kinderen inpassende zitjes worden vervoerd. Die-ren dienen bij voorkeur in een van hetinterieur gescheiden gedeelte te wor-den vervoerd.
– Lange reizen moeten in optimaleconditie worden gestart.
Rijden onder invloed vanalcohol, verdovende mid-delen, of bepaalde medi-
cijnen is zeer gevaarlijk voor uzelfen voor anderen.
Draag altijd veiligheids-gordels, zowel voorin alsachterin (Panorama-,
Minibus-, Combi- en Dubbele-cabine-uitvoeringen). Zondergordels rijden vergroot het risicoop ernstig letsel of dodelijkeafloop bij een ongeval.
110 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
– Rijd niet te lang achter elkaar, maarlas pauzes in en gebruik die om eenbeetje te bewegen en weer op krach-ten te komen.
– Zorg voor een constante lucht-verversing in het interieur.
– Rijd nooit van een helling af meteen afgezette motor: u kunt dan nietop de motor afremmen en de rem- enstuurbekrachtiging werken niet, waar-door meer kracht nodig is voor debediening van het rempedaal en hetstuur.
IN HET DONKER RIJDEN
Enkele belangrijke tips voor het rij-den in het donker:
– Rijd extra voorzichtig: rijden in hetdonker vergt veel meer concentratie.
– Beperk de snelheid, vooral op on-verlichte wegen.
– Stop bij de eerste tekenen van sla-perigheid: doorrijden levert gevaar opvoor uzelf en voor anderen. Ga pasweer rijden na voldoende rust.
– Bewaar een veilige afstand, groterdan overdag, van de auto’s die voor urijden. Het is moeilijk om de snelheidvan andere auto’s te schatten als alleende lichten te zien zijn.
– Controleer of de koplampen goedstaan afgesteld: als ze te laag staan,wordt uw zicht beperkt en raakt usneller vermoeid. Als ze te hoog staan,kunnen ze andere weggebruikers hin-deren. Houd bij het afstellen van dekoplampen rekening met de beladings-graad.
– Gebruik het grootlicht alleen bui-ten de stad en als u zeker weet dat uandere weggebruikers niet hindert.
Rijd niet met voorwer-pen op de vloer voor debestuurdersstoel: tijdens
het remmen kunnen deze tussende pedalen komen waardoor hetonmogelijk is te accelereren of teremmen.
Water, sneeuw enstrooizout op wegen kun-nen zich afzetten op de
remschijven waardoor de ge-wenste remvertraging iets laterwordt bereikt.
Let op de dikte vaneventuele extra vloer-matten: zelfs een gering
defect in het remsysteem kan totgevolg hebben, dat het rempe-daal dieper dan normaal moetworden ingetrapt.
111CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Doof het grootlicht (indien ingescha-keld) als u een tegenligger ziet enpasseer met dimlicht.
– Houd alle lampen schoon.
– Let buiten de stad op oversteken-de dieren: als er zich loslopende dierenlangs de weg bevinden, dient u de snel-heid te minderen om het risico op eenaanrijding te beperken.
MET REGEN RIJDEN
Regen en natte wegen leveren gevaarop. Op natte wegen zijn alle manoeu-vres moeilijker, omdat de wrijvingtussen de banden en het wegdek aan-zienlijk minder is. Het gevolg is dat deremweg aanmerkelijk langer is en datde grip op het wegdek minder is.
Enkele tips voor het rijden metregen:
– Beperk de snelheid en bewaar eengrotere afstand van de auto’s die vooru rijden.
– Als het erg hard regent, wordt ookhet zicht beperkt. Ontsteek in dat ge-val, ook overdag, het dimlicht, om de
zichtbaarheid voor anderen te ver-groten.
– Rijd niet met hoge snelheid doorplassen en houd het stuur stevig vast.Als u met hoge snelheid door een plasrijdt, kunt u door verminderde grip ofeen slecht wegdek de controle overde auto verliezen (aquaplaning)
– Zet de bedieningsknoppen van deventilatie op ontwasemen (zie hoofd-stuk “Wegwijs in uw auto”), zodat ueen goed zicht houdt.
– Controleer regelmatig de conditievan de ruitenwisserbladen.
IN DE MIST RIJDEN
– Vermijd, indien mogelijk, het rijdenin dichte mist.
Tips bij nevel, mist of kans op mist-banken:
– Beperk uw snelheid.
– Ontsteek, ook overdag, het dim-licht, het mistachterlicht en de even-tuele mistlampen voor. Gebruik niethet grootlicht.
BELANGRIJK Doof bij stukkenmet goed zicht het mistachterlicht omde weggebruikers achter u niet te hin-deren.
– Denk eraan dat mist de wegen ooknat maakt, waardoor manoeuvresmoeilijker uit te voeren zijn en deremweg langer is.
– Houd ruim afstand van de auto’svoor u.
– Voorkom zoveel mogelijk abruptesnelheidswisselingen.
– Vermijd zoveel mogelijk het inha-len van andere voertuigen.
112 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
– Als u plotseling moet stoppen (bijeen defect, door sterke verminderingvan het zicht enz.), tracht dan toch bui-ten de rijstrook te stoppen. Zetvervolgens de waarschuwingsknipper-lichten aan en, zo mogelijk, de dim-lichten. Druk in een rustig ritme op declaxon als u een andere auto denkt tezien.
IN DE BERGEN RIJDEN
– Controleer de vloeistofniveaus(motorolie, remvloeistof, motor-koelvloeistof) en de conditie van debanden, voordat u in de bergen gaatrijden.
– Rem zoveel mogelijk op de motoraf en rijd in een lage versnelling als ubergafwaarts rijdt. Daarmee voorkomtu dat de remmen oververhit raken.
– Rijd nooit naar beneden met afge-zette motor of met de versnellings-pook in de vrijstand, en absoluut nooitmet uitgenomen contactsleutel.
– Rijd met een matige snelheid envermijd het “afsnijden” van bochten.
– Denk eraan dat bergopwaarts in-halen veel langzamer gaat en dat deweg daarom langer vrij moet zijn.
MET SNEEUW EN IJS RIJDEN
Enkele tips voor het rijden metsneeuw en ijs:
– Rijd met zeer matige snelheid.
– Monteer sneeuwkettingen als u opbesneeuwde wegen rijdt.
– Blijf niet te lang met een draaien-de motor in diepe sneeuw stilstaan:door de sneeuw kan de koolmonoxi-de van het uitlaatgas in het interieurdringen.
– Rem bij voorkeur op de motor afen vermijd bruusk remmen.
– Als uw auto niet voorzien is vanABS, pas dan op dat de wielen nietblokkeren. U voorkomt dit door dedruk op het rempedaal zorgvuldig tedoseren.
– Vermijd snel optrekken en plotse-ling van richting veranderen.
– In de winter kan op schijnbaar dro-ge wegen toch ijs liggen. Let daaromvooral goed op de delen van de wegdie door de aanwezigheid van bomenof rotsen weinig zon krijgen, waardoorijs kan blijven liggen.
– Houd ruim afstand van de auto’svoor u.
MET ABS RIJDEN
– Het ABS is een voorziening op hetremsysteem dat twee belangrijkevoordelen biedt:
1) Het voorkomt het blokkeren endaarmee het slippen van de wielen bijeen noodstop en in omstandighedenwaarbij de grip op het wegdek beperktis.
2) Het houdt de auto tijdens hetremmen bestuurbaar. Hierdoor kuntu tijdens het remmen van richting ver-anderen.
113CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Het beste gebruik van ABS:
– Bij een noodstop of bij verminder-de grip voelt u een lichte trilling in hetrempedaal: dit is het signaal dat hetABS werkt. Laat het pedaal niet los,maar blijf het ingetrapt houden zodathet remsysteem continu werkt.
–Het ABS houdt de auto tijdens hetremmen bestuurbaar. Hierdoor kuntu tijdens het remmen obstakels ont-wijken door van richting te verande-ren.
– Het ABS voorkomt het blokkerenvan de wielen, maar verhoogt de gripvan de banden op het wegdek niet.Houd daarom ook met auto’s metABS een veilige afstand van de auto’sdie voor u rijden en beperk de snel-heid voor u een bocht inrijdt.
Het ABS dient om de bestuurbaar-heid van de auto te verbeteren, en nietom harder te rijden.
Hierna volgen enkele nuttige tips,waardoor de kosten van de auto zolaag mogelijk blijven en de uitstoot vanschadelijke uitlaatgassen zoveel moge-lijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Doelmatig onderhoud is een beslis-sende factor voor een lange levens-duur, de beste prestaties en een zozuinig mogelijk gebruik van de auto.Laat daarom de bougies, de vloeistof-niveaus, de lucht-/brandstoffilters, deinspuitventielen, enz, regelmatig con-troleren en eventueel afstellen, zoalsin het onderhoudsschema is aangege-ven.
Banden
Controleer regelmatig, ten minsteeen keer per maand, de spanning vande banden. Als de spanning te laag is,wordt de weerstand groter en neemthet verbruik toe. Bovendien slijtenhierdoor de banden sneller en ver-
slechtert de wegligging van de auto,waardoor de veiligheid in gevaar kanworden gebracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladenlaadruimte. Het gewicht van de autoen de wieluitlijning hebben grote in-vloed op het brandstofverbruik en destabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidragerals u deze niet meer gebruikt. Ze ver-minderen de aërodynamica van deauto, waardoor het brandstofverbruiktoeneemt. Gebruik voor het vervoervan volumineuze voorwerpen bij voor-keur een aanhanger.
KOSTENBESPARING
114 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installatiesalleen als u ze nodig hebt. De achter-ruitverwarming, de verstralers, deruitenwissers en de aanjager van hetventilatie-/verwarmingssysteem vragenveel stroom, waardoor het brandstof-verbruik toeneemt (tot aan 25% instadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veelenergie, waardoor de motor zwaarwordt belast en het brandstofverbruiksterk toeneemt. Gebruik wanneer debuitentemperatuur het toelaat bijvoorkeur de functies van het ventila-tiesysteem.
RIJSTIJL
Het starten
Laat de motor als de auto stilstaat,niet warmdraaien met stationair toe-rental en ook niet met een verhoogdtoerental: onder deze omstandighedenwarmt de motor veel langzamer op,terwijl het verbruik en de schadelijke
uitlaatgasemissie toenemen. Het isbeter om rustig weg te rijden en geenhoge toerentallen te gebruiken. Opdeze manier warmt de motor snellerop.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stil-staat voor een stoplicht of voordat ude motor afzet. Deze handeling heeftevenals het overschakelen met tus-sengas, geen enkel nut. Het kostbrandstof en verhoogt de uitstoot vanschadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weghet toelaten de hoogste versnelling.Het inschakelen van een lage versnel-ling voor een snelle acceleratieverhoogt het brandstofverbruik. Opdezelfde wijze neemt bij het oneigen-lijke gebruik van een hoge versnelling,het verbruik en de schadelijke uitlaat-gasemissie toe. Bovendien slijt demotor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aan-zienlijk toe bij een hogere snelheid: alsde snelheid wordt verhoogd van 90naar 120 km/h, neemt het brandstof-verbruik toe. Rijd daarom zoveelmogelijk met een gelijkmatige snelheid,vermijd overbodig remmen enoptrekken. Dit kost brandstof enverhoogt de uitstoot van schadelijkeuitlaatgassen. Wij raden u daarom aanom rustig te rijden en een veiligeafstand te bewaren van de auto’s dievoor u rijden, waardoor u tijdig kuntreageren op gevaarlijke situaties.
Acceleratie
Met vol gas optrekken waarbij demotor met hoge toerentallen draait,kost veel brandstof en verhoogt deuitstoot van schadelijke uitlaatgassen.Het is beter geleidelijk op te trekkenen het toerental, waarbij de motor hetmaximum koppel levert, niet te ver teoverschrijden.
115CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
GEBRUIKSOMSTANDIG-HEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koudstarten bereikt de motor niet de op-timale bedrijfstemperatuur. Hierdoorneemt niet alleen het brandstofver-bruik toe (van 15 tot aan 30% in stads-verkeer) maar ook de uitstoot vanschadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bijfilerijden, waarbij overwegend lageversnellingen worden gebruikt, of in destad waar zich veel verkeerslichtenbevinden, zal het brandstofverbruikaanzienlijk hoger zijn.
Bochtige trajecten, bergwegen en eenslecht wegdek verhogen eveneens hetbrandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (stoplich-ten, spoorwegovergangen), is hetraadzaam de motor uit te zetten.
AANWIJZINGEN VOOR HET LADEN
De door u gebruikte Ducato-uitvoe-ring is ontworpen en goedgekeurd opbasis van vastgestelde maximumgewichten (zie de tabellen “Gewich-ten” in het hoofdstuk “Technischegegevens”).
– leeggewicht
– nuttig laadvermogen
– maximum totaalgewicht
– maximum voorasbelasting
– maximum achterasbelasting
– aanhangergewicht
De opgegeven maxi-mum gewichten mogenNOOIT WORDEN
OVERSCHREDEN. Let in het bij-zonder op het maximum toege-staan gewicht op de voor- en ach-teras bij het laden van campersen andere bijzondere opbouw-constructies.
Bij onregelmatighedenin het wegdek of bij bruusk remmen, kan de
lading verschuiven en gevaar op-leveren voor de bestuurder en depassagiers: zorg er daarom voordat de lading goed vastzit voor-dat u vertrekt. Hiervoor kunnende haken op de laadvloer fig. 10gebruikt worden. Gebruik voorhet vastzetten van de ladingmetalen kabels, touwen of rie-men, die stevig genoeg zijn omde lading op zijn plaats te houden.
fig. 10F0
D00
47b
116 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Naast deze voorzorgsmaatregelenvan algemene aard, kan door het op-volgen van enkele eenvoudige tips deveiligheid, het rijcomfort en delevensduur van de auto verbeterdworden:
– verdeel de lading gelijkmatig overde laadvloer: indien de lading op éénplaats geconcentreerd is, gebruik dande laadvloer tussen de twee assen;
– bedenk dat hoe lager de lading ligt,hoe lager het zwaartepunt van de auto komt te liggen. Hierdoor rijdt u veiliger. Plaats daarom altijd dezwaarste lading onderop;
– bedenk ten slotte dat het dynami-sche rijgedrag van de auto beïnvloedwordt door het vervoerde gewicht:hoe hoger het gewicht des te langerde remweg van de auto, vooral bijhoge snelheid.
MILIEUVRIENDELIJKRIJDEN
Het milieu is één van de uitgangs-punten geweest bij de ontwikkelingvan de Ducato. Het is niet voor nietsdat de resultaten van zijn uitlaatgas-reinigingssystemen boven de geldendenormen liggen.
Het milieu heeft recht op maximaleaandacht van iedereen. De automobi-list kan door enkele simpele aanwij-zingen op te volgen, voorkomen dathij/zij onnodig schade aan het milieutoebrengt. Vaak wordt door die aan-wijzingen ook het brandstofverbruikbeperkt.
Over dit onderwerp vindt u hiernadiverse nuttige tips, die een geheelvormen met de tips met het symbool#, die u in diverse hoofdstukken vandit boekje kunt vinden. We vragen uwaandacht voor al deze tips.
Ook als de auto schuinstaat of op een helling,kunnen bij het openen
van de achterdeuren of van dezijdeur losse voorwerpen onver-wachts naar buiten schuiven.
Als u reservebrandstofin een jerrycan wilt ver-voeren, houdt u dan aan
de geldende wetgeving. Gebruikalleen een goedgekeurde jerry-can en bevestig deze op de juis-te wijze aan de bevestigingspun-ten. Toch zal bij een ongeval dekans op brand groter zijn.
117CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET BEHOUD VAN DE EMISSIEREDUCTIE-SYSTEMEN
De correcte werking van deze sys-temen is niet alleen belangrijk voor hetmilieu, maar ook voor het rendementvan de auto.
Het in goede conditie houden van desystemen is de belangrijkste voor-waarde voor milieubewust en econo-misch rijden.
De eerste eis is, dat u zich te allen tij-de houdt aan het geprogrammeerdonderhoudsschema. Gebruik voor debenzinemotoren uitsluitend loodvrijebenzine.
Als het starten problemen oplevert,blijf dan niet proberen. Vermijd aan-duwen, aanslepen of rollend starten:al deze handelingen kunnen dekatalysators beschadigen.
Maak bij een noodstart uitsluitendgebruik van een hulpaccu.
Als de motor tijdens het rijden“slecht loopt”, rijd dan zeer rustigzodat de motor zo min mogelijk wordtbelast en wendt u zo snel mogelijk totde Fiat-dealer. Als het waar-schuwingslampje van de brandstof-reserve brandt, tank dan zo snelmogelijk. Een laag brandstofniveau kaneen onregelmatige brandstoftoevoerveroorzaken, waardoor de tempera-tuur van de uitlaatgassen stijgt; hier-door kan de katalysator ernstigbeschadigen.
Laat de motor nooit, ook niet tijdenstestwerkzaamheden, met losgenomenbougiekabels draaien.
Laat de motor voor vertrek nietwarmdraaien met stationair toerental,behalve als de buitentemperaturenzeer laag zijn. Maar ook in dit laatstegeval moet u de motor niet langer dan30 seconden laten warmdraaien.
Monteer geen andere hitteschildenen verwijder de op de katalysator enuitlaat gemonteerde schilden niet.
Spuit geen reinigings- ofbeschermingsmiddelenop de katalysator, de
lambdasonde en het uitlaatsys-teem.
Onder normale bedrijfs-omstandigheden bereiktde katalysator hoge tem-
peraturen. Parkeer daarom nietboven brandbare materialen(gras, droge bladeren, dennen-naalden, enz.): brandgevaar.
Door het niet opvolgenvan deze raadgevingenwordt de kans op brand
vergroot.
118 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJK
Voor het trekken van aanhangwagensof caravans moet de auto uitgerust zijnmet een trekhaak van een goed-gekeurd type en een adequate elek-trische installatie. De montage van detrekhaak moet door gespecialiseerdpersoneel worden uitgevoerd. Ookmoet documentatie worden overhan-digd m.b.t. het rijden met een aanhan-ger.
Monteer zonodig speciale achter-uitkijkspiegels, waarmee u voldoet aande geldende wetgeving.
Let er op dat het maximum klimver-mogen van de auto door het gewichtvan een aanhanger of caravan wordtbeperkt. Ook de remweg wordtlanger en u hebt langer de tijd nodigom in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdenshet afdalen om te voorkomen dat uconstant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat opde trekhaak rust, moet worden afge-
trokken van het laadvermogen van deauto.Om er zeker van te zijn dat u hetmaximum toelaatbaar aanhanger-gewicht (aangegeven op de typegoed-keuring) niet overschrijdt, moet u errekening mee houden dat het maximumbetrekking heeft op het totale gewichtvan de aanhangwagen of caravan, inclu-sief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingendie voor auto’s met aanhanger gelden.U mag in geen geval harder rijden dan100 km/h.
TREKHAAK MONTERENDe trekhaak moet door gespeciali-
seerd personeel aan de carrosserieworden bevestigd waarbij de richt-lijnen die hierna zijn opgenomen, moe-ten worden aangehouden. Deze richt-lijnen worden eventueel aangevulddoor extra informatie van de fabrikantvan de trekhaak.De te installeren trekhaak moet vol-
doen aan de huidige EU-normen 94/20en daarop volgende wijzigingen.Voor iedere uitvoering moet een trek-
haak worden gebruikt die geschikt isvoor het maximale aanhangergewichtvan de auto waarop de trekhaak wordtbevestigd. Voor de elektrische aanslui-ting moet een gestandaardiseerdestekker worden gebruikt die kanworden bevestigd op de daarvoorbestemde steun op de trekhaak.Voor de elektrische aansluiting moet
een 7- of 13-polige 12VDC stekker-verbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbijeventuele aanwijzingen van de fabri-kant van de auto en/of van fabrikantvan de trekhaak moeten wordenopgevolgd.
Het ABS waarmee deauto kan zijn uitgerust,werkt niet op het rem-
systeem van de aanhanger.Wees daarom extra voorzichtig
op gladde wegen.
Voer in geen gevalmodificaties aan het rem-systeem van de auto uit.
Het remsysteem van de aanhan-ger moet geheel onafhankelijkvan het hydraulisch remsysteemvan de auto worden bediend.
119CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Gebruik voor de elektrische aanslui-tingen de aparte module voor de aan-hangerverlichting.De eventueel aanwezige elektrisch
geregelde rem (lier, enz) moet recht-streeks op de accu worden aangeslo-ten met een kabel met een diametervan minimaal 2,5 mm2.Naast de op het schema aangegeven
aansluitingen, is slechts een aansluitingvoor een eventuele elektrisch ge-regelde rem toegestaan en één vooreen 15W-gloeilamp voor de binnen-verlichting van de caravan.
MONTAGESCHEMA
Bestel-uitvoeringen - fig. 11De trekhaak moet op de punten aan-
gegeven met Ø bevestigd worden metin totaal 6 bouten (gebruik dezelfdegaten als voor de montage van deveerhanden maar vervang de originelebouten door andere met de juistelengte en sterkte). Het is toegestaaneen andere verlengde trekhaak temonteren als deze op dezelfde plaatswordt bevestigd als het eerste type,maar met de volgende afmetingen:(1) mm 400(2) mm 0
fig. 11
F0D
0242
b
120 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Pick-up- en Cabine/chassis-uitvoeringen - fig. 12
De trekhaak voor de Pick-up- en Cabine/chassis-uitvoeringen staat afge-beeld in fig. 12. De trekhaak Ø moetop de aangegeven punten bevestigdworden met in totaal 12 M10 bouten.
Bij de montage van de trekhaak moetde steunbalk voor de achterlichten inde oorspronkelijke stand blijven; alsdeze traverse wordt weggehaald, moethij worden vervangen door een exem-plaar met dezelfde sterkte.
BELANGRIJK Het is verplicht omop dezelfde hoogte als de trekkogeleen (goed zichtbaar) plaatje van vol-doende afmetingen en kwaliteit aan tebrengen met de volgende tekst:
MAX GEWICHT OP DE TREKHAAK100 kg.
Na de montage van detrekhaak moeten deboutgaten worden afge-
dicht om te voorkomen dat uit-laatgassen in het interieur kunnendringen.
44030060
36
80 9762
175
522,
552
2,5
175
Ø16 x 2
Ø16 x 2
fig. 12
F0D
0243
b
121CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
WINTERBANDEN
Deze banden zijn speciaal ontworpenvoor het rijden op sneeuw en ijs enkunnen worden gemonteerd in plaatsvan de standaard geleverde banden.
Gebruik de winterbanden die ver-meld staat in de tabel “Winterbanden”in het hoofdstuk “Technische gege-vens”.
De Fiat-dealer kan u adviseren wel-ke band het meest geschikt is voor hetdoel waarvoor u hem wilt gebruiken.
Houdt u voor bandenmaat, debandenspanning en de winterbandenexact aan de aanwijzingen die staanaangegeven in de paragraaf “Wielen”in het hoofdstuk “Technische gege-vens”.
De specifieke eigenschappen vanwinterbanden verminderen aanzienlijkals de profieldiepte minder is dan 4mm. Vervang de winterbanden in datgeval.
Door de specifieke eigenschappenvan winterbanden zijn de prestatiesonder niet-winterse omstandighedenof wanneer er lange afstanden op desnelweg worden gereden, minder dandie van de standaard gemonteerdebanden.
Beperk het gebruik van winterban-den tot die omstandigheden waarvoorze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbandengebruikt waarvan de maximum toege-stane snelheid lager is dan de topsnel-heid van de auto (met een marge van5%), dan dient u in het interieur vande auto een voor de bestuurderduidelijk zichtbaar waarschuwings-plaatje te plaatsen met de maximumtoegestane snelheid wanneer met diewinterbanden wordt gereden (over-eenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielendezelfde banden (zelfde merk enprofieldiepte) voor meer veiligheidtijdens het rijden en remmen en vooreen betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de bandenniet om.
Bij winterbanden met deindicatie “Q” geldt eenmaximum snelheid van
160 km/h. Deze maximum snel-heden zijn in overeenstemmingmet de huidige wetgeving.
122 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen isafhankelijk van de voorschriften vanhet land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleenop de voorwielen gemonteerd wor-den (aangedreven wielen).
Wij raden u het gebruik aan vansneeuwkettingen uit het Fiat Line-accessori-programma.
Controleer na enkele meters rijdenof de kettingen nog goed gespannenzijn.
Beperk de snel-heid als u sneeuw-kettingen ge-
bruikt; rijd niet harder dan 50km/h. Vermijd kuilen, stoepran-den en andere obstakels en rijd,om de auto en het wegdek niet tebeschadigen, geen lange stukkenop sneeuwvrije wegen.
De banden waaropsneeuwkettingen gemon-teerd kunnen worden en
het type sneeuwketting staanaangegeven in de volgende tabel;houdt u strikt aan deze tabel.
Uitvoering
11
15
MAXI
Bandenmaat
195/70 R15205/70 R15
205/70 R15
215/75 R16205/75 R16
Type sneeuwketting
Maximale dikte van desneeuwkettingen bovenhet profiel van de band:
15 mm
Zie voor de velgmaat “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
123CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
AUTO LANGERETIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als deauto enkele maanden niet wordtgebruikt:
– Zet de auto in een overdekte,droge en zo mogelijk goed geventi-leerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
– Maak de accukabels los van de accu(koppel altijd eerst de minkabel los) encontroleer de acculading. Gedurendehet stallen moet deze controle iederevier weken worden herhaald. Laad deaccu op als de spanning lager is dan12,5 V.
BELANGRIJK Als de auto is uitge-rust met een diefstalalarm, schakel hetalarm dan uit met de afstandsbedieningen stel het systeem buiten werkingdoor de sleutelschakelaar in stand OFFte draaien (zie “Diefstalalarm” in hethoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
– Controleer of de handrem vrij is.
– Maak de gespoten delen schoon enbehandel ze met een beschermendewas.
– Reinig en conserveer de glimmen-de metalen delen met daarvoorgeschikte middelen
– Smeer de wisserrubbers van deruitenwissers en achterruitwisser inmet talkpoeder en laat ze los van deruit staan.
– Zet de ruiten een klein stukje open.
– Dek de auto af met een stoffen ofeen ademende kunststof hoes.Gebruik geen dichte plastic hoes,omdat het in en op de auto aanwezigevocht dan niet kan verdampen.
– Breng de bandenspanning 0,5 barboven de normaal voorgeschrevenspanning en controleer deze regel-matig.
– Tap het koelsysteem van de motorniet af.
SUGGESTIES VOORNUTTIGEACCESSOIRESOnafhankelijk van de wettelijk ver-
plichtingen, raden wij u aan het vol-gende aan boord te hebben fig. 13:– verbandtrommel met niet alcoho-
lische, desinfecterende deppers,steriele gaaskompressen, verbandgaas,pleisters, enz.;– een brandblusser;– een schaar met afgeronde punten;– werkhandschoenen.De afgebeelde en beschreven voor-
werpen zijn opgenomen in het FiatLineaccessori-programma.
fig. 13
F0D
0024
b
124 NOODGEVALLEN
NNNNOOOOOOOODDDDGGGGEEEEVVVVAAAALLLLLLLLEEEENNNN
NOODSTART
DIESELUITVOERINGEN
Bij dieseluitvoeringen is het nietmogelijk een noodstart uit te voeren;wendt u direct tot de Fiat-dealer.
BENZINE-UITVOERINGEN
Als de Fiat CODE er niet in slaagtom de startblokkering op te heffen,blijven het controlelampje Y en hetwaarschuwingslampje U brandenen start de motor niet. Voor hetstarten van de motor is het nodigeen noodstart uit te voeren.
Wij raden u aan eerst deinstructies goed te lezen voor-dat u de motor op deze wijzestart. Als er tijdens deze noodstart-procedure een vergissing wordtgemaakt, moet de contactsleutel instand STOP worden gedraaid en degehele procedure vanaf het begin(punt 1) worden herhaald.
1) Lees de 5-cijferige elektronischecode die op de CODE-card vermeldstaat.
2) Draai de contactsleutel in standMAR.
3) Trap het gaspedaal geheel in enhoud het ingetrapt. Het waar-schuwingslampje U gaat ongeveer 8seconden branden. Zodra het lampjeis gedoofd , moet u het gaspedaal los-laten en u voorbereiden op het gaantellen van het aantal keren dat lamp-je U gaat knipperen.
4) Als het lampje evenveel keerheeft geknipperd als het eerste cijfervan de code op uw CODE-card,moet u het gaspedaal intrappen eningetrapt houden totdat het lampjeU 4 seconden heeft gebrand. Zodrahet lampje is gedoofd, moet u hetgaspedaal loslaten.
5) Het lampje U gaat weer knip-peren: als het lampje evenveel keerheeft geknipperd als het tweede cij-fer van de code op uw CODE-card,moet u het gaspedaal intrappen eningetrapt houden.
6) Herhaal deze procedure voor deoverige cijfers van de code op uwCODE-card.
7) Houd bij het laatste cijfer hetgaspedaal ingetrapt. Het lampje Ugaat 4 seconden branden. Zodra hetlampje is gedoofd, moet u het gaspe-daal loslaten.
8) Als het lampje U ongeveer 4seconden snel gaat knipperen, is deprocedure op de juiste wijze uitge-voerd.
9) Start de motor door de contact-sleutel van stand MAR in standAVV te draaien.
Als het lampje U blijft branden,draai dan de contactsleutel in standSTOP en herhaal de procedurevanaf punt 1).
BELANGRIJK Bij elke volgendestartpoging van de motor moet dezenoodstartprocedure worden her-haald. Wij raden u daarom aan omna het uitvoeren van een noodstartcontact op te nemen met de Fiat-dealer.
125NOODGEVALLEN
STARTEN MET EENHULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motorworden gestart met een hulpaccu,die ten minste dezelfde capaciteitmoet hebben als de lege accu (ziehoofdstuk “Technische gegevens”).
Ga als volgt te werk fig. 1:
1) Verbind de pluspolen 1 en 2 (+teken nabij de pool) van de beideaccu’s met een startkabel.
2) Sluit een tweede startkabel aanop de minpool 3 (– teken nabij depool) van de hulpaccu en op demassa-aansluiting 4 (E) op de motorof op de versnellingsbak van de autodie gestart moet worden.
BELANGRIJK Verbind de min-klemmen van de twee accu’s nietdirect met elkaar: eventuele vonkenkunnen het explosieve gas ontstekendat uit de accu kan ontsnappen. Alsde hulpaccu is geïnstalleerd aanboord van een andere auto, mogentussen deze auto en de auto met delege accu niet per ongeluk metalendelen met elkaar in verbinding staan.
3) Start de motor.
4) Neem als de motor draait, dekabels in de omgekeerde volgordelos.
Als de motor na enkele pogingenniet aanslaat, blijf dan niet proberenmaar neem contact op met de Fiat-dealer.
Voer deze handelingniet uit als u er geenervaring mee hebt. On-
juiste handelingen kunnen leidentot vonken en ernstige bescha-diging van de accu. De vloeistofin de accu is giftig en corrosief.Vermijd het contact met dehuid of de ogen. Kom ook nietdicht bij een accu met openvuur of een brandende sigareten veroorzaak geen vonken.
fig. 1
F0D
0203
b
Het gebruik van eenacculader voor een nood-start moet beslist worden
afgeraden: Hierdoor kunnen deelektronische systemen wordenbeschadigd, in het bijzonder deregeleenheden die de ontste-king en de inspuiting regelen.
126 NOODGEVALLEN
ROLLEND STARTEN
EEN LEKKE BAND
Algemene aanwijzingen
Voor het verwisselenvan het wiel en voor hetjuiste gebruik van de
krik moeten de onderstaandevoorzorgsmaatregelen in achtworden genomen.
Probeer auto’s nooit testarten door ze aan teduwen, te slepen of van
een helling te laten rijden. Opdie wijze kan er onverbrandebenzine in de katalysatorterechtkomen, waardoor dezeonherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening meedat de rem- en stuurbe-krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aange-slagen, waardoor meer krachtnodig is voor de bediening vanhet rempedaal en het stuur.
Start de motor niet alsde auto is opgekrikt.
Als de auto een aan-hanger trekt, ontkoppeldan eerst de aanhanger
en krik dan de auto op.
Als de krik niet juistgeplaatst wordt, kan deopgekrikte auto van de
krik vallen.
De krik dient uitslui-tend voor het verwisse-len van een wiel van de
auto waarbij hij geleverd is ofvoor auto’s van hetzelfdemodel. Gebruik de krik nietvoor het opkrikken van andereauto’s. Gebruik de krik in geenenkel geval voor het uitvoerenvan werkzaamheden onder deauto.
127NOODGEVALLEN
1. ZET DE AUTO STIL
– Stop de auto op een plaats waarhet verkeer niet in gevaar wordtgebracht en in alle veiligheid het wielkan worden verwisseld. Zet de autozo mogelijk op een vlakke en stevigeondergrond. Kies als het donker isbij voorkeur een verlichte plaats.
– Zet de motor uit en trek dehandrem aan.
– Schakel de eerste versnelling ofde achteruit in.
– Attendeer het overige wegver-keer op de stilstaande auto m.b.v dewaarschuwingsknipperlichten, dewettelijk verplichte gevarendrie-hoek, enz.
Tijdens het verwisselen van eenwiel moeten alle inzittenden uit deauto zijn, en op een veilige afstandvan het verkeer wachten, totdat hetwiel verwisseld is.
Als de auto op een helling of op eenslecht wegdek staat, blokkeer dewielen dan met stenen of anderevoorwerpen.
2. PAK HET GEREEDSCHAP,DE KRIK EN HET RESERVE-WIEL
Het gereedschap is opgeborgennabij één van de stoelen in de cabine.
Het is nodig te weten dat:
– de krik 4,2 kg moet wegen;
– de krik geen afstelwerkzaam-heden mag vereisen;
– de krik bij beschadiging vervangenmoet worden door een krik van het-zelfde type;
– buiten het verlengstuk en deratelsleutel die staan afgebeeld indeze paragraaf, geen enkel andergereedschap op de krik gemonteerdmag worden.Het reservewiel bevindtzich aan de achterzijde onder delaadvloer.
Op een sticker op dekrik is het maximumhefvermogen aangege-
ven; de krik mag nooit voor eenzwaardere last worden gebruikt.
Smeer de schroefdraadvan de wielbouten nietmet vet in voordat u ze
monteert: de bouten kunnenloslopen.
Controleer regelmatigde spanning van debanden, ook van het
reservewiel en houdt u daarbijaan de waarden die in hethoofdstuk “Technische gege-vens” zijn aangegeven.
128 NOODGEVALLEN
– haak de reservewielhouder losdoor de sleutel E-fig. 5 in openingL-fig. 4, aan de linkerzijde van desteun, te steken en laat het reserve-wiel zakken. Gebruik de wielsleutelom het los-/vasthaken van de reser-vewielhouder te vergemakkelijken.
3. VERWISSEL HET WIEL
1) Draai de wielbouten van het teverwisselen wiel ongeveer één slaglos.
2) Draai het kartelwiel van de krikD-fig. 5 zo, dat hij iets omhoogkomt.
3) Zet de krik onder de kriksteunzo dicht mogelijk bij het te verwisse-len wiel.
4) Waarschuw eventuele omstan-ders dat de auto wordt opgekrikt;zorg ervoor dat ze zich niet in denabijheid van de auto bevinden en deauto vooral niet aanraken totdat deauto weer geheel op de grond staat.
5) Steek het verlengstuk F-fig. 5op de krik, bevestig vervolgens ratel-sleutel B en krik de auto op, totdathet wiel enkele centimeters los vande grond is. Als u de ratelsleuteldraait, moet u zorgen voor voldoen-de werkruimte, zodat u geen schaaf-wonden aan uw hand oploopt doorcontact met de grond.
fig. 2
F0D
0094
b
fig. 3
F0D
0092
b
fig. 4
F0D
0093
b
fig. 5F0
D00
91b
Het reservewiel uitnemen:
– verwijder de twee kunststof doppenA-fig. 2;
– draai met de ratelsleutel B en hetverlengstuk F-fig. 5 de twee zicht-baar geworden bouten C-fig. 2 los;
– draai de twee bouten C-fig. 3 aande binnenkant van de bumper los (uit-voeringen chassis/cabine en pick-up);
129NOODGEVALLEN
Ook de bewegende delen van dekrik (schroefdraad en scharnieren)kunnen letsel veroorzaken: vermijdcontact met deze onderdelen. Reiniguw handen zorgvuldig als deze metvet in contact zijn geweest.
6) Draai met sleutel E-fig. 6 de 5wielbouten helemaal los en verwij-der het wiel.
7) Monteer het reservewiel, waar-bij de gaten G-fig. 7 over de pennenH moeten vallen. Zorg ervoor datde boutgaten en alle contactvlakkenvan het reservewiel schoon zijn engeen onzuiverheden bevatten, omdathierdoor na verloop van tijd de wiel-bouten kunnen loslopen.
8) Draai de 5 wielbouten handvast.
9) Draai de ratelsleutel zodat deauto zakt, en verwijder de krik.
10) Draai de wielbouten kruiselingsvast, in de volgorde die aangegeven isin het schema in fig. 7.
Ter afsluiting:
– plaats het verwisselde wiel op dereservewielhouder;
– haak met behulp van sleutel E dehouder weer vast;
– draai de twee bouten weer vasten monteer de twee kunststof dop-pen;
– berg de krik en het gereedschapop in de zak en plaats deze onderéén van de stoelen in de cabine.
EEN GLOEILAMPVERVANGEN
fig. 6
F0D
0090
b
fig. 7F0
D00
89b
Modificaties of repara-ties aan de elektrischeinstallatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd enwaarbij geen rekening wordtgehouden met de technischespecificaties van het systeem,kunnen storingen in de werkingen zelfs brand veroorzaken.
Wij raden u aan defec-te gloeilampen, indienmogelijk, door de Fiat-
dealer te laten vervangen. Dejuiste werking en afstelling vande buitenverlichting zijn vanessentieel belang voor de rijvei-ligheid en bovendien wettelijkverplicht.
130 NOODGEVALLEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Als een lampje niet brandt, contro-leer dan voordat u het lampje ver-vangt of de bijbehorende zekeringniet is doorgebrand.
Zie voor de plaats van de zekerin-gen de paragraaf “Een doorgebrandezekering” in dit hoofdstuk.
Controleer voordat u een defectlampje vervangt of de contacten nietzijn geoxideerd.
Vervang een defecte lamp dooreenzelfde type met hetzelfde vermo-gen. Een lamp met een te laag ver-mogen geeft te weinig licht; een lampmet een te hoog vermogen verbruiktte veel energie. Als u een gloeilampin de koplamp hebt vervangen, con-troleer dan altijd of de afstelling noggoed is.
TYPEN GLOEILAMPEN fig. 8
Op de auto zijn verschillende typengloeilampen gemonteerd:
A. GlasfittinglampenDeze zijn voorzien van een klemfit-
ting. Verwijder de lampen door ze uitde houder te trekken.
B. Gloeilampen met bajonet-fittingVerwijder de lampen door ze iets in
te drukken, linksom te draaien en uitde houder te trekken.
C. BuislampenVerwijder de lampen door ze uit de
veercontacten los te maken.
D. HalogeenlampenVerwijder de lamp door de borg-
veer los te haken.
Halogeenlampen be-vatten gas onder druk.Bij breuk kunnen er glas-
splinters wegschieten.
Halogeenlampen magu uitsluitend aanrakenop het metalen gedeel-
te. Als u de bol met uw vingersaanraakt, zal de lichtopbrengstvan de lamp teruglopen en kanook de levensduur beperkt wor-den. Als u de bol per ongeluktoch hebt aangeraakt, moet uhem schoonwrijven met eendoekje met alcohol en daarnalaten drogen.
131NOODGEVALLEN
fig. 8
F0D
0030
b
GLOEILAMP
GROOTLICHT
DIMLICHT
PARKEERLICHTEN VOOR
RICHTINGAANWIJZERS VOOR
RICHTINGAANW. OP VOORSPATBORD
RICHTINGAANWIJZERS ACHTER
REMLICHTEN
DERDE REMLICHT
ACHTERUITRIJLICHTEN
MISTACHTERLICHT/ACHTERLICHTEN
PLAFONDVERLICHTING VOOR
PLAFONDVERLICHTING ACHTER
KENTEKENPLAATVERLICHTING
W
60/55
60/55
5
21
5
21
21
21
21
21
10
15
5
TYPE
H4
H4
R5W
P21W
W5W
PY21W
P21W
P21W
P21W
P21/4W
C10W
C15W
CW5
(fig. 8)
D
D
B
B
A
B
B
B
B
B
C
C
B
132 NOODGEVALLEN
GROOTLICHT EN DIMLICHT
Halogeenlamp vervangen:
1) Draai de vier schroeven A-fig. 9los en verwijder de grille.2) Draai de twee bevestigings-
schroeven B-fig. 10 los, maak depen D-fig. 11 los uit de zitting C enverwijder de koplampunit.3) Haak de borgveren A-fig. 12 los
en verwijder het deksel B;4) Maak stekker C of E-fig. 13 los.
5) Haak de twee borgveren D of F-fig. 14 los en verwijder de lamp G ofH-fig. 14.G - gloeilamp van dimlichtH - gloeilamp van grootlicht.
fig. 12
F0D
0096
b
fig. 11
F0D
0176
b
fig. 10F0
D01
75b
DEFECTE BUITEN-VERLICHTING
Modificaties of repara-ties aan de elektrischeinstallatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd enwaarbij geen rekening wordtgehouden met de technischespecificaties van het systeem,kunnen storingen in de werkingen zelfs brand veroorzaken.
Zie voor het type lamp en het bij-behorende vermogen de paragraaf“Een gloeilamp vervangen” in dithoofdstuk.
fig. 9
F0D
0000
b
133NOODGEVALLEN
3) Draai de lamphouder C-fig. 16iets en trek hem uit de zitting.
4) Verwijder de gloeilamp E-fig. 17.
5) Plaats de nieuwe lamp en mon-teer de lamphouder en het deksel B-fig. 15.
6) Plaats de nieuwe lamp in de juis-te positie.7) Haak de borgveren weer vast,
sluit de stekker aan en monteer hetdeksel B-fig. 12 met de betreffendeborgveren.
fig. 15
F0D
0099
b
fig. 16F0
D01
00b
fig. 17
F0D
0101
b
PARKEERLICHTEN VOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder de koplampunit zoalshiervoor beschreven.
2) Haak de borgveren A-fig. 15 losen verwijder het deksel B.
fig. 13
F0D
0097
b
fig. 14
F0D
0098
b
134 NOODGEVALLEN
MISTLAMPEN VOOR
Laat deze lampen door de Fiat-dealer vervangen.
ACHTERLICHTUNIT
Gloeilampen vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-draaier de twee schroeven A-fig.20.
2) Verwijder de achterlichtunit Ben trek de stekker C los.
3) Draai de 2 schroeven D-fig. 21los en verwijder het lampenhuis:
E - 12V/21W-gloeilamp van mist-achterlicht
fig. 20
F0D
0073
b
RICHTINGAANWIJZERSVOOR
Halogeenlamp vervangen:
1) Verwijder de koplampunit zoalshiervoor beschreven.
2) Haak de borgveren A-fig. 15 losen verwijder het deksel B.
3) Trek de lamphouder D-fig. 16uit de zitting.
4) Verwijder de lamp F-fig. 17door hem iets in te drukken en links-om te draaien.
5) Plaats de nieuwe lamp en mon-teer de lamphouder en het deksel B-fig. 15.
RICHTINGAANWIJZERS OPVOORSPATBORD
Gloeilamp vervangen:
1) Duw de lichtunit in de aangege-ven richting fig. 18.
2) Verwijder de lamphouder A-fig.19 door hem iets te draaien en ver-vang de lamp B.
fig. 18
F0D
0137
b
fig. 19F0
D01
38b
135NOODGEVALLEN
DERDE REMLICHT fig. 23Gloeilamp (12V-21W) vervangen:1) Draai de twee moeren A-fig. 24
in de auto naast de plafondverlichtingachter los.2) Maak de stekker B-fig. 25 los.3) Druk de twee borgveren C-fig.
26 in en trek de lamphouder uit dezitting.
F - 12V/21W-gloeilamp van achter-uitrijlicht
G - 12V/21W-gloeilamp van rich-tingaanwijzer (oranje)
H - 12V-21/4W-duplogloeilampvan remlicht en achterlicht
4) Verwijder de gloeilampen doorze iets in te drukken en linksom tedraaien.
5) Vervang de lamp, monteer hetlampenhuis in de achterlichtunit,maak de stekker C weer vast enmonteer het geheel door de schroe-ven, zonder te forceren, goed vast tedraaien.
Voor pick-up en chassis/cabine-uit-voeringen:
Draai de 4 schroeven H-fig. 22 losen vervang de lampen:
I - 12V/21W-gloeilamp van achter-uitrijlicht (rechterkant)
- 12V/21W-gloeilamp van mist-achterlicht (linkerkant)
L - 12V/5W-gloeilampen (2) vanachterlicht
M - 12V/21W-gloeilamp van rem-licht
N - 12V/21W-gloeilamp van rich-tingaanwijzer.
fig. 21
F0D
0072
b
fig. 22F0
D01
09b
fig. 23
F0D
0156
b
fig. 24
F0D
0157
b
136 NOODGEVALLEN
DEFECTE INTERIEUR-VERLICHTING
Zie voor het type lamp en het bij-behorende vermogen de paragraaf“Een gloeilamp vervangen” in dithoofdstuk.
Modificaties of repara-ties aan de elektrischeinstallatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd enwaarbij geen rekening wordtgehouden met de technischespecificaties van het systeem,kunnen storingen in de werkingen zelfs brand veroorzaken.
4) Verwijder de lamp D door hemiets in te drukken en linksom tedraaien.5) Vervang de lamp, monteer de
lamphouder, maak de stekker Bweer vast en monteer het geheeldoor de schroeven, zonder te force-ren, goed vast te draaien.
KENTEKENPLAATVERLICH-TING
Vervang de lamp D-fig. 28 op devolgende wijze: steek een schroe-vendraaier in zitting A-fig. 27 endruk de lichtunit naar rechts.Verwijder vervolgens de lamphouderB-fig. 28 door op lip C te drukken;het glasfittinglampje D heeft eenklemfitting.
fig. 25
F0D
0158
b
fig. 26
F0D
0159
b
fig. 27
F0D
0110
b
fig. 28F0
D01
11b
137NOODGEVALLEN
2) Til het deksel B-fig. 32 omhoogen verwijder de defecte lamp.
Sluit vervolgens het deksel B enplaats het lampenglas A. Dit geldtook voor de plafondverlichting in depassagiersruimte (Panorama- enCombi-uitvoering).
PLAFONDVERLICHTINGVOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-draaier het geklemde lampenglas A-fig. 29, zoals in het figuur is aan-gegeven.
2) Til het deksel B-fig. 30 omhoogen verwijder de defecte lamp C.
Sluit vervolgens het deksel B enplaats het lampenglas A.
PLAFONDVERLICHTINGACHTER
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-draaier het geklemde lampenglas A-fig. 31, zoals in het figuur is aan-gegeven.
fig. 29
F0D
0116
b
fig. 30
F0D
0117
b
fig. 31F0
D01
18b
fig. 32
F0D
0119
b
138 NOODGEVALLEN
Controleer, voordat ueen zekering vervangt,of de contactsleutel uit
het contactslot is genomen enalle stroomgebruikers uit staanen/of zijn uitgeschakeld.
Vervang een zekeringnooit door een zekeringmet een grotere stroom-
sterkte (ampère): BRAND-GEVAAR!
Als een hoofdzekering(MAXI-FUSE) door-brandt, voer dan geen
enkele reparatie uit maarwendt u tot de Fiat-dealer.
EEN DOOR-GEBRANDE ZEKERING
ALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordtdoor zekeringen beveiligd: de zeke-ring brandt door bij een storing of bijoneigenlijk gebruik van het systeem.Als een elektrisch onderdeel niet
werkt, controleer dan eerst of dezekering niet is doorgebrand. Deverbindingsstrip fig. 33 mag nietonderbroken zijn. Is dit wel hetgeval, dan moet u de zekering ver-vangen door een exemplaar metdezelfde stroomsterkte (ampère)(zelfde kleur).B - Zekering in goede staat.C - Zekering met doorgebrande strip.
De zekeringen kunnen met behulpvan tangetje D in de zekeringenkastworden uitgenomen.
fig. 33
F0D
0029
Als de zekeringopnieuw doorbrandt,dient u zich tot de Fiat-
dealer te wenden.
De componenten die door de zeke-ringen worden beveiligd, staan in detabellen op de volgende pagina’s aan-gegeven.
Vervang een defectezekering nooit doorander materiaal. Gebruik
altijd een zekering met dezelf-de kleur.
139NOODGEVALLEN
PLAATS VAN DE ZEKERINGEN
In de auto zijn vier zekeringenkast-jes geplaatst, twee op de uiteindenvan het dashboard, een in de motor-ruimte (naast het luchtfilter) en delaatste op de pluspool van de accuA-fig. 34.
Om het eerste zekeringenkastjeaan de linkerzijde van het dashboard(bestuurderszijde; passagierszijdevoor uitvoeringen met rechts stuur)te bereiken, moeten de tweeschroeven A-fig. 35 worden losge-draaid.
Fig. 36 - zekeringenkastje aan lin-kerzijde (bestuurderszijde; passa-gierszijde voor uitvoeringen metrechts stuur).
fig. 34
F0D
0172
b
F33
F32
F12
F13
F24
F55
F44
F52
F46
F51
F25
F35
F42
F50
F27
F26
F37
F39
F53
F62
F36
F43
F49
F31
D
fig. 36
F0D
0141
b
fig. 35
F0D
0144
b
140 NOODGEVALLEN
Om het tweede zekeringenkastjeaan de rechterzijde van het dash-board (passagierszijde; bestuurders-zijde voor uitvoeringen met rechtsstuur) te bereiken, moeten de tweeschroeven B-fig. 37 worden losge-draaid.
Fig. 38 - zekeringenkastje aan rech-terzijde (passagierszijde; bestuur-derszijde voor uitvoeringen metrechts stuur).
fig. 37
F0D
0145
b
F61
F56
F34
F47
F65
F64
F54
F41
F67
F68
F69
F80
F81
F59
F58
F63
F60
F38
F48
F82
F57
F10
F66
F45
fig. 38
F0D
0142
b
141NOODGEVALLEN
Om het derde zekeringenkastje fig. 41 in de motorruimte te berei-ken, moet de beschermkap A-fig.39 worden verwijderd en de beves-tigingsschroef B-fig. 40 van het dek-sel D worden losgedraaid.
Maak het deksel D los van het blok-keerhendeltje C en verwijder hetdeksel.
fig. 39
F0D
0231
b
fig. 40
F0D
0232
b
F24
F14
F10
F15
F19
F16
F09
F30
F23
F18
F21
F17
F11
F22
F20
F03
F08
F04
F07
F06
F05
F02
F01
fig. 41
F0D
0233
b
142 NOODGEVALLEN
Systeem/Component
Zekeringenkastje op accuExtra stekkerDynamoDynamo (2.0 - 2.0 JTD met verwarming)Dynamo (2.8 JTD met verwarming - 2.0 JTD met airconditioning)Beveiliging zekeringenkastje in motorruimteBeveiliging zekeringenkastje aan rechterzijde dashboardZekeringenkastje (optional) (onder het dashboard aan passagiers-zijde voor links stuur, aan bestuurderszijde voor rechts stuur)
Webasto-groepExtra airconditioningTachograafTelefoon AlarmAfstandsbedieningABI voor elektrische ruitbediening rechtsABI voor portiervergrendelingBlinker alarmZwaailichten (Ambulance-uitvoering)Webasto-timerABI elektrische ruitbediening linksVoeding koel/warmhoudvakAanjager extra verwarmingAchterruitverwarming linksVerwarming buitenspiegelsAchterruitverwarming rechtsVerwarming bestuurdersstoel
Nr. v.d. zekering
F73
F72F72F72F70F71
F61F56F34F34F34F34F48F38F60F63F58F47F59F57 F54F41 F40F 45
Ampère
70
1257010015080
20301010101020201030520151515101515
Plaats
Fig. 34
Fig. 34Fig. 34Fig. 34Fig. 34Fig. 34
Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38
143NOODGEVALLEN
Systeem/Component
Stekkerdoos achterSirene (Ambulance-uitvoering)Ventilator (Minibus-uitvoering)Stekker voor specifieke uitvoeringenHoofdzekeringenkastje onder het dashboard aan bestuurderszijdevoor links stuur, aan passagierszijde voor rechts stuur)
RuitensproeierpompAsbakAanjagerRichtingaanwijzersWaarschuwingsknipperlichtenInstrumentenpaneelInterieurverlichtingDiagnosestekker EOBDMistachterlichtRadioStekkerdoos voorKoplampsproeierpompParkeerlicht rechtsvoorAchterlicht rechtsParkeerlicht linksvoorAchterlicht linksKentekenplaatverlichtingWaarschuwingslampje buitenverlichtingVerlichting bedieningsorganenPCA (Ambulance - Minibus)RadioABIRuitbediening op portieren
Plaats
Fig. 38Fig. 38Fig. 38Fig. 38
Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36 Fig. 36 Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36
Ampère
20202010
15153010101010107,51520
155555555107,57,57,5
Nr. v.d. zekering
F64F64F64F65
F43F44F55F53F53F53F39F39F33F32F52F49F12F12F13F13F24F24F24F51F25F35F 35
144 NOODGEVALLEN
Systeem/Component
ABS-regeleenheidRegeleenheid airbagElektrisch bedienbare spiegelsCruise-controlTelefoonTachograafAfstandsbediening AlarmRemlichtenInstrumentenpaneelPCCStart-/contactslotAanjager (met Webasto-systeem)Regeleenheid WebastoAanjager (met airconditioning)Regeleenheid in motorruimte
Weerstand lage snelheid elektroventilateur (2.0 met airconditioning)Regeleenheid motor (2.0 met airconditioning)Elektroventilateur van motorkoelsysteem (2.0 met airconditioning)Regeleenheid motor (2.0 met airconditioning)Elektroventilateur van motorkoelsysteem (2.0 met airconditioning)Regeleenheid motor (2.0 met airconditioning)Beveiliging regeleenheid CFBPrimaire componenten inspuitingPrimaire componenten inspuitingSecondaire componenten inspuitingClaxonBediening stuurkolomschakelaars
Nr. v.d. zekering
F42F50F27F27F27F27F27F27F26F37F37F31F55F55F55
F06F06F06F06F07F07F01F17F22F11F10F10
Ampère
7,57,57,57,57,57,57,57,57,5101010303030
40404040404060520101515
Plaats
Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36 Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36Fig. 36
Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41
145NOODGEVALLEN
Systeem/Component
Mistlampen voorMotor van de ruitenwissersElektroventilateur van motorkoelsysteem 2e snelheidRegeleenheid ventilateur 2e snelheidRelais 2e snelheid elektroventilateur (airconditioning)Elektroventilateur van motorkoelsysteem 1e snelheid Regeleenheid ventilateur 1e snelheidAanjager (airconditioning)ABS-regeleenheidStart-/contactslotRegeleenheid voorgloei-installatieDimlicht rechtsDimlicht linksElektronische inspuitingFiat codeRegeleenheid automatische versnellingsbakFiat codeCompressorRegeleenheid motorPTCRegeleenheid motorBrandstofpompRegeleenheid motorRegeleenheid automatische versnellingsbakGrootlichtRuitensproeierpomp
Nr. v.d. zekering
F09F08F07F07F07F06F06F05F04F03F02F14F15F16F16F24F18F19F18F20F11F21F17F23F30F08
Ampère
153040/6040/6040/6040403050305010107,57,5157,57,57,53010155101530
Plaats
Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41Fig. 41
146 NOODGEVALLEN
EEN LEGE ACCU
BELANGRIJK De beschrijvingvan de procedure voor het opladenvan de accu dient slechts ter infor-matie. Wendt u tot een Fiat-dealerom deze werkzaamheden uit te latenvoeren.
ACCU OPLADEN
We raden u aan de accu langzaamen met een lage stroomsterkte(ampère) gedurende ca. 24 uur op teladen. Als u de accu langer oplaadt,kan de accu worden beschadigd.
Ga als volgt te werk:
1) Maak de accuklemmen los vande accupolen.
BELANGRIJK Als de auto is uit-gerust met een diefstalalarm, schakelhet alarm dan uit met de afstandsbe-diening (zie “Diefstalalarm” in hethoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
STARTEN MET EEN HULPACCU
Zie “Starten met een hulpaccu” indit hoofdstuk.
De vloeistof in de accuis giftig en corrosief.Vermijd het contact met
de huid of de ogen. Het opladenvan de accu moet worden uitge-voerd in een goed geventileerderuimte, ver verwijderd van openvuur en vonkvormende appara-ten: brand- en ontploffingsge-vaar.
Probeer nooit eenbevroren accu op teladen: Als de accu bevro-
ren is geweest, moet wordengecontroleerd of de cellen nietbeschadigd zijn (risico op kort-sluiting) en of de bak geenscheuren vertoont, waardoorde giftige en corrosieve vloei-stof kan weglekken.
2) Sluit de klemmen van de accula-der aan op de accupolen.
3) Schakel de acculader in.
4) Aan het einde van het opladen:schakel eerst de acculader uit enkoppel dan de accu los.
5) Sluit de accuklemmen weer aanop de accupolen. Let daarbij op depolariteit.
147NOODGEVALLEN
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
MET DE BOORDKRIK
Zie de paragraaf “Een lekke band”in dit hoofdstuk.
Het is nodig te weten dat:
– de krik geen afstelwerkzaam-heden mag vereisen;
– de krik bij beschadiging vervangenmoet worden door een krik van het-zelfde type;
– buiten het verlengstuk en deratelsleutel die staan afgebeeld in deparagraaf “Een lekke band”, geenenkel ander gereedschap op de krikgemonteerd mag worden.
Als de krik niet juistgeplaatst wordt, kan deopgekrikte auto van de
krik vallen.
Op een sticker op dekrik is het maximumhefvermogen aangege-
ven; de krik mag nooit voor eenzwaardere last wordengebruikt.
Als de auto een aan-hanger trekt, ontkoppeldan eerst de aanhanger
en krik dan de auto op.
Start de motor niet alsde auto is opgekrikt.
De krik dient uitslui-tend voor het verwisse-len van een wiel van de
auto waarbij de krik geleverd is.Gebruik de krik niet voor hetopkrikken van andere auto’s. Enbeslist nooit voor het uitvoerenvan werkzaamheden onder deauto.
fig. 41
F0D
0200
b
148 NOODGEVALLEN
MET DE GARAGEKRIK
De onbeladen auto kan met degaragekrik vanaf de zijkant wordenopgekrikt door de krik op de in fig.41 aangegeven punten te plaatsen.
MET EEN HEFBRUG
De auto moet zo opgekrikt wordendat de uiteinden van de hefarmenzich op de in fig. 41 aangegeven pun-ten bevinden.
SLEPEN VAN DE AUTO
De auto is voorzien van twee sleep-ogen om een sleepkabel aan tebevestigen fig. 42.
A - sleepoog voor
B - sleepoog achter (om een ande-re auto te slepen).
Houdt u bij het slepenvan een auto aan de wet-telijke voorschriften. Dit
geldt zowel voor het slepen zelfals voor het gedrag naar andereweggebruikers.
Draai voor het slepende sleutel in stand MARen vervolgens in stand
STOP zonder de contactsleuteluit het slot te verwijderen. Alsde contactsleutel uit het con-tactslot wordt genomen, scha-kelt automatisch het stuurslotin waardoor het onmogelijkwordt de auto te besturen.
Houd er bij het slepenrekening mee dat derem- en stuurbekrachti-
ging niet werken, waardoormeer kracht nodig is voor debediening van het rempedaal enhet stuur. Gebruik voor het sle-pen geen elastische kabels enrijd zo gelijkmatig mogelijk.Controleer tijdens het slepen ofde sleepkabel geen carrosserie-delen kan beschadigen.
fig. 42F0
D01
77b
149NOODGEVALLEN
BIJ EEN ONGEVAL
– Het is belangrijk altijd rustig teblijven.
– Als u niet direct bij het ongevalbetrokken bent, stopt u dan op eenafstand van ten minste een tientalmeters van het ongeluk.
– Stop bij ongevallen op de snelwegzo mogelijk in de berm en laat devluchtstrook vrij.
– Zet de motor uit en schakel dewaarschuwingsknipperlichten in.
– Verlicht als het donker is met dekoplampen de plaats van het ongeval.
– Wees voorzichtig, voorkom hetrisico van een aanrijding.
– Geef het ongeval aan door degevarendriehoek goed zichtbaar enop de wettelijk voorgeschrevenafstand te plaatsen.
– Probeer bij geblokkeerde portie-ren de auto niet te verlaten door degelaagde voorruit in te slaan. De zij-ruiten en de achterruit kunnen mak-kelijker worden ingeslagen.
AUTO’S MET AUTOMA-TISCHE VERSNELLINGSBAK
Als de auto gesleept moet wordenen er is geen storing in de automati-sche versnellingsbak:
– zet de hendel in stand N;
– rijd niet harder dan 30 km/h;
– sleep niet langer dan 20 km.
Als de te slepen afstand langer isdan 20 km of als de versnellingsbakdefect is, dan moet de auto met devoorwielen van de grond wordengesleept.
– Waarschuw de hulpinstanties engeef zo duidelijk mogelijke informa-tie. Gebruik op de snelweg de daar-voor bestemde praatpalen.
– Bij kettingbotsingen is het risicoom bij volgende botsingen betrokkente raken, vooral bij weinig zicht,groot. Verlaat onmiddellijk de autoen zoek bescherming achter de vang-rail.
– Neem bij de betrokken auto’s decontactsleutel uit.
– Als u brandstof of andere chemi-sche producten ruikt, rook dan nieten doof sigaretten.
– Gebruik voor het blussen vanbranden, zelfs als deze klein zijn, debrandblusser, een wollen deken,zand of grond. Gebruik nooit water.
150 NOODGEVALLEN
VERBANDTROMMEL
De verbandtrommel moet ten min-ste bevatten fig. 43
– steriele gaasdeppers, om dewond te bedekken en schoon temaken;
– verschillende soorten verband;
– pleisters van verschillende afme-tingen;
– hechtpleister;
– een pak hydrofiele watten;
– jodium;
– een pak zakdoekjes;
– een schaar met afgeronde punten;
– een pincet;
– twee bloedstelpende zwachtels.
Wij raden u aan om naast de ver-bandtrommel ook een brandblusseren een deken aan boord te hebben.Zowel de verbandtrommel als debrandblusser zijn opgenomen in hetFiat Lineaccessori-programma.
fig. 43F0
D00
28b
ALS ER GEWONDEN ZIJN
– Blijf altijd bij de gewonde. Ook depersonen die niet direct bij het onge-val betrokken zijn, zijn verplicht hulpte bieden.
– Blijf niet om de gewonde heenstaan.
– Stel de gewonde gerust over hettijdig komen van de hulp. Blijf bij degewonde om eventuele paniekaan-vallen te vermijden.
– Maak of snijd de veiligheidsgordel,die de gewonde op zijn plaats houdt,los.
– Geef niets te drinken aan degewonde.
– De gewonde mag nooit wordenverplaatst behalve in de gevallen diebij het volgende punt worden behan-deld.
– Haal de gewonde uitsluitend uitde auto bij gevaar voor brand, ver-drinking of naar beneden storten. Alsu een gewonde uit de auto haalt:trek niet aan de ledematen, buignooit het hoofd en houd, voor zovermogelijk, het lichaam in horizontalepositie.
151ONDERHOUD VAN DE AUTO
OOOONNNNDDDDEEEERRRRHHHHOOOOUUUUDDDD VVVVAAAANNNN DDDDEEEE AAAAUUUUTTTTOOOO
GEPROGRAMMEERDONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslis-sende factor voor een lange levens-duur, de beste prestaties en een zozuinig mogelijk gebruik van de auto.Om dit te realiseren heeft Fiat eenreeks controlebeurten en onder-houdswerkzaamheden samengestelddie iedere 30.000 km moeten wor-den uitgevoerd.
Onthoud echter dat het“Geprogrammeerd Onderhoud”niet volledig toereikend is om deauto in optimale staat te houden:zowel in de beginperiode voor deservicebeurt bij 30.000 kilometer alsdaarna, tussen twee servicebeurtenin, moet er regelmatig wat aandachtaan de auto worden geschonken.Controleer bijvoorbeeld regelmatigde bandenspanning en de vloeistofni-veaus en vul deze laatste zonodig bij.
Eventuele reparaties die nodig blij-ken tijdens het uitvoeren van dediverse inspecties en controles vanhet geprogrammeerd onderhoudworden uitsluitend na toestemmingvan de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het is raadzaameventuele kleine defecten onmiddel-lijk door de Fiat-dealer te laten ver-helpen en daarmee niet te wachtentot de volgende servicebeurt.
Als de auto vaak wordtgebruikt voor het slepenvan aanhangers, moeten
er kortere intervallen wordenaangehouden voor de werk-zaamheden van het geprogram-meerd onderhoud.
BELANGRIJK De servicebeurtenvan het geprogrammeerd onderhoudzijn door de fabrikant voorgeschre-ven. Het niet uitvoeren van deze ser-vicebeurten kan het vervallen van degarantie tot gevolg hebben.
De werkzaamheden van het gepro-grammeerd onderhoud kunnen dooralle Fiat-dealers tegen vaste tarieftij-den worden uitgevoerd.
152 ONDERHOUD VAN DE AUTO
ONDERHOUDSSCHEMA
x 1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel afstellen
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,laadruimte, cabine, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren
Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren
Remblokken voor (schijfremmen) en achter (indien aanwezig) op conditie en slijtage controleren
Remvoeringen achter (trommelremmen) (indien aanwezig) op conditie en slijtage controleren
Visueel de conditie controleren van: – buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming – uitlaat, brandstof- en remleidingen– rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)– rubber slangen van rem- en brandstofsysteem
Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen(behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
Slag of hoogte van koppelingspedaal controleren/afstellen
Handrem controleren/afstellen
Klepspeling controleren en eventueel afstellen
Uitlaatgasemissie/-rook controleren
30 60 90 120 150 180
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
●
● ● ● ● ● ●
153ONDERHOUD VAN DE AUTO
x 1000 km
Brandstoffilter vervangen (dieselmotor)
Luchtfilter vervangen (dieselmotor)
Luchtfilter vervangen (benzinemotor)
Bougies vervangen (benzinemotor)
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, stuurbekrachtiging, ruitensproeiers, accu, enz.)
Conditie van getande distributieriem controleren (***)
Getande distributieriem en overige aandrijfriemen vervangen (of iedere 48 maanden) (*)
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Niveau van versnellingsbak-/differentieelolie controleren
Olie versnellingsbak-haakse tussenreductie-achterdifferentieel verversen (uitvoering 4x4)
Motorolie verversen (**)
Motoroliefilter vervangen (**)
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of iedere 12 maanden)
(*) Bij de 2.3 JTD-uitvoeringen moet de getande distributieriem iedere 240.000 km worden vervangen.(**) Bij de 2.0 JTD-uitvoeringen moeten het motoroliefilter en de motorolie iedere 20.000 km worden vervangen.
Bij de 2.3 JTD-uitvoeringen moet het motoroliefilter en de motorolie iedere 40.000 km worden vervangen.(***) Bij de 2.3 JTD-uitvoeringen iedere 120.000 km.
30 60 90 120 150 180
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ●
●
● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ● ● ● ●
● ● ●
● ● ● ● ● ●
154 ONDERHOUD VAN DE AUTO
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN
Iedere 1.000 km of voor eenlange reis controleren en eventueelbijvullen:
– niveau van de motorkoelvloeistof
– niveau van de remvloeistof
– niveau van de olie van de stuur-bekrachtiging
– niveau van het elektrolyt in de accu
– niveau van de ruitensproeier-vloeistof
– conditie en spanning van de banden.
Iedere 1.000 km of voor eenlange reis controleren en eventueelbijvullen:
– niveau van de motorolie
Iedere 10.000 km of als hetwaarschuwingslampje c brandt(alleen dieselmotoren):
– condens uit brandstoffilter aftap-pen.
Gebruik bij voorkeur productenvan de FL Group die speciaal zijnafgestemd op de Fiat-modellen (zie“Vullingstabel” in het hoofdstuk“Technische gegevens”).
BELANGRIJK - Motorolie
Vervang de motorolie vaker dan inhet onderhoudsschema staat aange-geven als de auto overwegend onderzware bedrijfsomstandigheden rijdt,zoals:
– trekken van aanhangers of caravans
– rijden op stoffige wegen
– veel korte ritten (minder dan 7-8km) en bij buitentemperaturen ondernul
– veel langdurig stationair draaien-de motor of lange ritten bij lagesnelheden (bijv. bij huis-aan-huisbezorging ).
BELANGRIJK - Luchtfilter
Als de auto op stoffige wegen rijdt,moet het luchtfilter vaker wordenvervangen.
Raadpleeg bij twijfel over de ver-vangingsinterval van motorolie enluchtfilter in relatie tot het gebruikvan de auto de Fiat-dealer.
BELANGRIJK - Pollenfilter
Als de auto veel over stoffigewegen rijdt of bij geconcentreerdeluchtvervuiling, moet het pollenfiltervaker worden vervangen; dit is voor-al raadzaam als een beperking in decapaciteit van de ventilatie wordtgeconstateerd.
155ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK - Dieselfilter
Door het gebruik van dieselbrand-stof van mindere kwaliteit kan hetnoodzakelijk zijn het brandstoffiltervaker te vervangen dan in het gepro-grammeerd onderhoudsschema isaangegeven. Een hortende motorkan een indicatie zijn dat het filtervervangen moet worden.
BELANGRIJK - Accu
Wij raden u aan de acculading voorhet begin van de winter te controle-ren, om de mogelijkheid van bevrie-zing van het elektrolyt te voorko-men.
Voer deze controle vaker uit als deauto overwegend voor korte trajec-ten wordt gebruikt, of als er acces-soires zijn gemonteerd die perma-nent, ook bij uitgeschakeld contact,stroom verbruiken. Dit geldt in hetbijzonder voor achteraf aangebrach-te accessoires.
Controleer de acculading (elektro-lyt) vaker dan is voorgeschreven inhet “Geprogrammeerd Onderhouds-schema” in dit hoofdstuk, als de autowordt gebruikt in warme klimaten ofonder zeer zware bedrijfsomstandig-heden.
Vertrouw het onder-houd in principe toe aande Fiat-dealer. Als u
toch zelf onderhoud of kleinereparaties verricht, controleerdan of u over het juiste specialegereedschap en de noodzakelij-ke originele Fiat-onderdelen ende voorgeschreven bedrijfs-vloeistoffen beschikt.
NIVEAUS CONTROLEREN
Rook nooit tijdenswerkzaamheden in demotorruimte: er kunnen
licht ontvlambare gassen aan-wezig zijn; brandgevaar.
Pas op als u sjaals, das-sen of loszittende kle-dingstukken draagt:
deze kunnen door de bewegen-de onderdelen worden gegre-pen.
Let op. Tijdens het bij-vullen mogen de vloei-stoffen met verschillen-
de specificaties niet gemengdworden: als de specificaties vande vloeistoffen verschillen, kande auto ernstig beschadigd wor-den.
156 ONDERHOUD VAN DE AUTO
1. Motorolie - 2. Accu - 3.Remvloeistof - 4. Ruitensproeier-vloeistof - 5. Koelvloeistof - 6. Olievan de stuurbekrachtiging.
F0D
0103
b
fig. 2 - Uitvoering 2.0 JTD
1. Motorolie - 2. Accu - 3.Remvloeistof - 4. Ruitensproeier-vloeistof - 5. Koelvloeistof - 6. Olie van de stuurbekrachtiging.
F0D
0102
b
fig. 1 - Uitvoering met benzinemotor
157ONDERHOUD VAN DE AUTO
1. Motorolie - 2. Accu - 3.Remvloeistof - 4. Ruitensproeier-vloeistof - 5. Koelvloeistof - 6. Olievan de stuurbekrachtiging.
1. Motorolie - 2. Accu - 3.Remvloeistof - 4. Ruitensproeier-vloeistof - 5. Koelvloeistof - 6. Olie van de stuurbekrachtiging.
F0D
0210
b
fig. 3 - Uitvoering 2.3 JTD
F0D
0182
b
fig. 4 - Uitvoering 2.8 JTD
158 ONDERHOUD VAN DE AUTO
MOTOROLIE
Fig. 5: uitvoering 2.0
Fig. 6: uitvoering 2.0 JTD
Fig. 7: uitvoering 2.3 JTD
Fig. 8: uitvoering 2.8 JTD
Controleer het olieniveau als deauto op een vlakke ondergrond staaten de motor nog warm is (ongeveer10 minuten nadat de motor is uitge-zet). Het oliepeil moet altijd tussenhet MIN- en MAX-merkteken opde oliepeilstok staan.
Het verschil tussen het MIN- enMAX-merkteken komt overeenmet ongeveer 2 liter olie.
Wees voorzichtig als uwerkzaamheden in demotorruimte moet ver-
richten en de motor nog warmis, om brandwonden te voorko-men. Onthoud dat bij eenwarme motor de elektroventi-lateur onverwacht kan inscha-kelen: kans op verwonding.
Als het olieniveau dicht bij of onderhet MIN-merkteken staat, moet viade olievulopening motorolie tot aanhet MAX-merkteken worden bijge-vuld.
Het olieniveau mag nooit hetMAX-merkteken overschrijden.
fig. 5
F0D
0063
b
fig. 6F0
D00
64b
fig. 7
F0D
0211
b
fig. 8
F0D
0183
b
159ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK Na het bijvullen ofhet verversen van de olie, moet u demotor enige seconden laten draaien,vervolgens de motor uitzetten en naenige minuten het olieniveau contro-leren.
MOTOROLIEVERBRUIK
De motor van een nieuwe automoet nog worden ingereden. Ditbetekent dat het motorolieverbruikpas na de eerste 5.000 ÷ 6.000 kmstabiliseert.
BELANGRIJK Het motoroliever-bruik hangt af van de rijstijl en degebruiksomstandigheden van deauto.
Iedere 3.000 km of voor een langereis controleren en eventueel bijvul-len: motoroliepeil.
KOELVLOEISTOF VAN HETMOTORKOELSYSTEEM
Het niveau van de koelvloeistofmoet gecontroleerd worden bij eenkoude motor en moet tussen hetMIN- en MAX-merkteken op hetexpansiereservoir staan.
Een te laag niveau bijvullen doorlangzaam via de vulopening A-fig. 9van het expansiereservoir een meng-sel van 50% gedestilleerd water en50% PARAFLU11 van de FL Groupte gieten, totdat het niveau dicht bijhet MAX-merkteken staat.
Een mengsel van PARAFLU11 engedestilleerd water in een mengver-houding van 50% beveiligt tot eentemperatuur van –35°C.
Vul nooit motorolie bijmet andere specificatiesdan de olie waarmee de
motor is gevuld.
Draai bij een warmemotor de dop van hetexpansiereservoir nooit
los: gevaar voor verbranding.
Het koelsysteem staatonder druk. Vervang dedop zonodig alleen door
een exemplaar van hetzelfdetype, anders kan de werking vanhet systeem in gevaar wordengebracht.
Afgetapte motorolie engebruikte oliefilters be-vatten stoffen die schade-
lijk zijn voor het milieu. Het israadzaam om het verversen vande motorolie en het vervangenvan het oliefilter door de Fiat-dealer te laten uitvoeren. Dedealer beschikt over de uitrus-ting voor het op milieuvriende-lijke wijze en conform de wette-lijke bepalingen verwerken vanafgewerkte olie en oliefilters.
fig. 9
F0D
0065
b
160 ONDERHOUD VAN DE AUTO
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
Ruitensproeiervloeistof bijvullen:trek de dop A-fig. 10 van het reser-voir en giet langzaam een mengselvan water en TUTELA PROFES-SIONAL SC35 in het reservoir, inde volgende mengverhouding:– 30% TUTELA PROFESSION-
AL SC35 en 70% water in dezomer.– 50% TUTELA PROFESSION-
AL SC35 en 50% water in de win-ter.
Bij temperaturen onder –20°CTUTELA PROFESSIONAL SC35onverdund gebruiken.
OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGINGfig.11
De olie van de stuurbekrachtigingmoet bij een koude motor iets onderhet merkteken op het oliereservoirstaan.Bij zeer warme olie kan hetniveau boven het merkteken staan.
Zonodig kan het niveau worden bij-gevuld met olie door dop A-fig. 11van het reservoir te verwijderen.Deze olie moet dezelfde specificatieshebben als de reeds in het systeemaanwezige olie.
Rijd nooit met een leegruitensproeierreservoir:de ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang vooreen optimaal zicht.
Enkele in de handel ver-krijgbare ruitensproeier-vloeistoffen zijn licht ont-
vlambaar. In de motorruimtebevinden zich warme onderde-len die bij contact de vloeistofkunnen doen ontbranden.
Voorkom dat de olievoor de stuurbekrachti-ging in contact komt
met de warme delen van demotor: de olie is licht ontvlam-baar.
Het olieverbruik van destuurbekrachtiging iszeer laag; als na het bij-
vullen de olie binnen korte tijdweer moet worden bijgevuld,moet het systeem door eenFiat-dealer op eventuele lekka-ge worden gecontroleerd.
fig. 10
F0D
0068
b
fig. 11
F0D
0066
b
161ONDERHOUD VAN DE AUTO
REMVLOEISTOF fig.12
Controleer regelmatig of de rem-vloeistofniveau nog op het maximaleniveau staat.
Voor het bijvullen mag uitsluitendremvloeistof worden gebruikt die vol-doet aan de “DOT 4”-specificaties.Het verdient aanbeveling TUTELATOP 4 remvloeistof te gebruiken;dezelfde remvloeistof, waarmee hetremsysteem door de fabriek is gevuld.
BELANGRIJK De remvloeistof ishygroscopisch (trekt water aan).Daarom verdient het aanbeveling, alsde auto overwegend wordt gebruikt ingebieden met een hoge luchtvochtig-heid, de vloeistof vaker te vervangendan in het onderhoudsschema staataangegeven.
LUCHTFILTER
VERVANGEN
Haak de veren A-fig. 13 los en ver-wijder het deksel B.
Neem het te vervangen filter-element C-fig. 14 uit.
Remvloeistof is giftig encorrosief. Als per onge-luk remvloeistof wordt
gemorst, moet de lak onmiddel-lijk worden gewassen met wateren zeep en daarna met veelwater worden afgespoeld. Bijinslikken dient onmiddellijk eenarts te worden geraadpleegd.
Het symbool π op hetreservoir geeft aan dat ersynthetische remvloeistof
en geen minerale vloeistof moetworden gebruikt. Het gebruik vanminerale vloeistoffen moet abso-luut worden vermeden, omdat derubbers in het remsysteem doordeze vloeistoffen kunnen wordenbeschadigd.
Voorkom contact tus-sen de zeer corrosieveremvloeistof en de lak.
Als er per ongeluk vloeistofwordt gemorst, moet de lakonmiddellijk worden afgespoeldmet water.
fig. 12
F0D
0067
b
fig. 13
F0D
0069
b
fig. 14
F0D
0070
b
162 ONDERHOUD VAN DE AUTO
POLLENFILTER
Het vervangen van het filter isopgenomen in het geprogrammeerdonderhoudsschema.
Laat het filter vervangen door deFiat-dealer.
BELANGRIJK Als de auto veelover stoffige wegen rijdt of bij gecon-centreerde luchtvervuiling, moet hetpollenfilter vaker worden vervangen;dit is vooral raadzaam als een beper-king in de capaciteit van de ventilatiewordt geconstateerd.
DIESELFILTER
CONDENS AFTAPPEN
Water in het brandstof-systeem kan het inspuit-systeem ernstig bescha-
digen en de motor onregelma-tig doen laten draaien. Als hetwaarschuwingslampje c gaatbranden, dan moet u zichonmiddellijk tot de Fiat-dealerwenden om het systeem telaten aftappen.
fig. 15
F0D
0244
b
ACCU
De accu is “onderhoudsarm” enuitgerust met een optische meter A-fig. 15 voor de controle van hetelektrolytniveau en de acculading.
Onder normale omstandighedenhoeft het elektrolyt niet bijgevuld teworden met gedestilleerd water.Daarom moet de juiste werkingervan regelmatig gecontroleerd wor-den m.b.v. de optische meter op hetdeksel van de accu. De meter moeteen donkere kleur hebben en eengroen middenstuk.
163ONDERHOUD VAN DE AUTO
De vloeistof in de accuis giftig en corrosief.Voorkom contact met de
huid en de ogen. Het opladenvan de accu moet worden uitge-voerd in een goed geventileerderuimte, ver verwijderd van openvuur en vonkvormende appara-ten: brand- en ontploffingsge-vaar.
Als de meter daarentegen een hel-dere lichte kleur heeft, of donkergekleurd is zonder groen midden-stuk, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moeteen originele accu met dezelfde spe-cificaties worden geïnstalleerd. Als deaccu vervangen wordt door een accumet andere specificaties, vervallen deonderhoudsintervallen die in het“Onderhoudsschema” in dit hoofd-stuk staan aangegeven; voor hetonderhoud van de nieuwe accu dientu zich strikt te houden aan de aanwij-zingen van de fabrikant van de accu.
Accu’s bevatten zeerschadelijke stoffen voorhet milieu. Het verdient
aanbeveling een defecte accudoor de Fiat-dealer te laten ver-vangen. De dealer beschikt overde uitrusting voor het opmilieuvriendelijke wijze en con-form de wettelijke bepalingenverwerken van defecte accu’s.
Onoordeelkundige mon-tage van elektrischeapparatuur kan ernstige
schade toebrengen aan de auto.Als u na aanschaf van uw autoaccessoires wilt monteren dieconstante voeding nodig hebben(diefstalalarm, autoradio, mo-biele telefoon, enz.), raden wij uaan contact op te nemen met deFiat-dealer. Deze kan u de meestgeschikte installaties aanradenen controleren of het noodzake-lijk is een accu met een groterecapaciteit te monteren.
Als u de auto langeretijd stalt in extreemkoude omstandigheden
moet, om bevriezing te voorko-men, de accu worden verwij-derd en op een verwarmdeplaats worden bewaard.
Bij werkzaamhedenaan de accu of in debuurt van de accu, moet
u uw ogen altijd beschermenmet een speciale bril.
Als de accu werkt meteen zeer laag vloeistofni-veau, ontstaat onherstel-
bare schade aan de accu.Bovendien kan explosiegevaaroptreden.
164 ONDERHOUD VAN DE AUTO
ACCULADING CONTROLEREN
De acculading kan kwalitatiefgecontroleerd worden door dekleur van de optische meter te con-troleren.
Zie de volgende tabel of de stickerB-fig. 15 op de accu.
PRAKTISCHE TIPS OM DELEVENSDUUR VAN DEACCU TE VERLENGENWanneer u de auto parkeert, con-
troleer dan of de portieren, zijdeu-ren en achterdeuren/achterklepgoed gesloten zijn. De interieurver-lichting moet gedoofd zijn.Voorkom zoveel mogelijk het
gebruik van stroomverbruikers alsde motor uitstaat (autoradio, waar-schuwingsknipperlichten, enz.).BELANGRIJK Een accu die gedu-
rende langere tijd minder dan 50%geladen is, raakt door sulfateringbeschadigd. Hierdoor loopt de capaci-teit en het startvermogen terug. Ookis de accu dan gevoeliger voor bevrie-zing (bij temperaturen onder -10°C).
Als u de auto langere tijd nietgebruikt, zie “Auto langere tijd stallen”in het hoofdstuk “Correct gebruik vande auto”.
Maak voordat werkzaamheden aande elektrische installatie van de autoworden uitgevoerd eerst de minpoolvan de accu los.De klemmen moeten altijd goed
zijn gescheiden.Als u na aanschaf van uw auto
accessoires wilt monteren die con-stante voeding nodig hebben(diefstalalarm, handsfree kit, naviga-tiesysteem met anti-diefstalsatelliet-bewaking, enz.), dient u contact op tenemen met de Fiat-dealer. Dezekan u de meest geschikte installatiesaanraden en controleren of de elek-trische installatie van de auto geschiktis voor het extra stroomverbruik ofdat het noodzakelijk is een accu meteen grotere capaciteit te monteren.Deze stroomverbruikers blijven con-tinu stroom verbruiken ook bij eenuitgenomen contactsleutel (gepar-keerde auto, motor uitgezet), waar-door de accu geleidelijk kan ontla-den.
Helderwitte kleur
Donkere kleur zonder groen middenstuk
Donkere kleur met groen middenstuk
Elektrolyt bijvullen
Acculading onvoldoende
Niveau elektrolyt en acculading onvoldoende
Wendt u tot de Fiat-dealer
Accu opladen (wendt u tot de Fiat-dealer)
Geen enkele handeling
165ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als grote stroomverbruikers, zoalsverwarming van het babyflesje, stof-zuiger, mobiele telefoon, koelbox,enz. bij uitgezette motor vanvoedingsspanning worden voorzien,dan zal de accu sneller ontladen.
BELANGRIJK Als aan boord vande auto extra systemen moeten wor-den geïnstalleerd, moet goed op dejuiste aansluitingen worden gelet.Niet correcte elektrische verbindin-gen kunnen gevaarlijk zijn, vooralvoor de elementaire elektronischesystemen.
ELEKTRONISCHEREGELEENHEDEN
Bij een normaal gebruik van de autozijn speciale voorzorgsmaatregelenniet nodig.
Het is echter nodig de volgendeaanwijzingen nauwkeurig op te vol-gen bij werkzaamheden aan de elek-trische installatie of bij een nood-start:
– Koppel de accu nooit los van deelektrische installatie bij een draaien-de motor.
– Koppel de accuklemmen los alvo-rens de accu met een acculader opte laden.
– Gebruik nooit een acculader voorhet starten van de motor, maargebruik een hulpaccu.
– Let op een goede aansluiting tus-sen de accu en de elektrische instal-latie, zowel wat betreft de juiste aan-sluitwijze als de juiste verbinding tus-sen de polen en de kabeluiteinden.
– Neem de stekkers van de regel-eenheden nooit los en sluit ze nooitaan als de contactsleutel in standMAR staat.
– Controleer de polariteit nietdoor middel van vonken.
– Neem de stekkers van de regel-eenheden los voor het uitvoeren vanlaswerkzaamheden aan de carrosse-rie. Verwijder de regeleenheden alsde temperatuur boven de 80°C stijgt(bijzondere werkzaamheden aan decarrosserie, enz.).
BELANGRIJK Een niet correcteinstallatie van een radio en/ofdiefstalalarm kan tot storingen in deelektronische regeleenheden leiden.
Accu van
60 Ah
88 Ah
100 Ah
Maximum stroomverbruik bij stilstaande
motor
36 mA
52,8mA
60 mA
Modificaties of repara-ties aan de elektrischeinstallatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd enwaarbij geen rekening wordtgehouden met de technischespecificaties van het systeem,kunnen storingen in de werkingen zelfs brand veroorzaken.
Het totale energieverbruik vandeze accessoires (standaard en ach-teraf gemonteerd accessoires) moetminder zijn dan 0,6 mA x Ah (van deaccu), zoals in de volgende tabelstaat vermeld:
166 ONDERHOUD VAN DE AUTO
WIELEN EN BANDEN
BANDENSPANNING
De spanning van de banden, inclu-sief het reservewiel, moet regel-matig, om de twee weken en vooreen lange rit, worden gecontroleerd.
De bandenspanning moet bij koudebanden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de ban-denspanning toe (een natuurlijk ver-schijnsel). Houd er daarom rekeningmee, dat bij een controle of oppom-pen van warme banden de spanning0,3 bar hoger moet zijn dan de voor-geschreven waarde.
Zie voor de juiste waarde van debandenspanning de paragraaf“Wielen” in het hoofdstuk“Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning ver-oorzaakt een onregelmatige slijtagevan de banden fig.16:
A - Juiste spanning: gelijkmatige slij-tage van het loopvlak.
B - Te lage spanning: te grote slijta-ge aan de zijkanten van het loopvlak.
C - Te hoge spanning: te grote slij-tage in het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangenals de profieldiepte van het loopvlakminder is dan 1,6 mm. Houdt u ech-ter altijd aan de bepalingen van hetland waarin u rijdt.
BELANGRIJK Voorkom bruuskremmen, met spinnende wielenoptrekken, enz.
Vermijd ook harde contacten tus-sen banden en stoepranden, kuilen,en andere obstakels. Het langdurigrijden op een slecht wegdek kan debanden beschadigen.
Controleer de banden regelmatigop scheuren in de wangen en bultenof slijtplekken op het loopvlak. Alsdit het geval is, wendt u dan tot deFiat-dealer.
Bedenk dat ook dewegligging afhankelijk isvan een juiste banden-
spanning.
Door een te lage ban-denspanning wordt deband te heet, waardoor
er onherstelbare inwendigeschade aan de band kan ont-staan.
fig. 16F0
D00
27b
167ONDERHOUD VAN DE AUTO
Rijd nooit met een te zwaar bela-den auto. Hierdoor kunnen de ban-den en de velgen ernstig beschadigdworden.
Stop zo snel mogelijk bij een lekkeband en verwissel het wiel ombeschadiging van de band, de velg, dewielophanging en de stuurinrichtingte voorkomen.
Banden verouderen, ook als zij wei-nig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjesin het loopvlak en op de wangengeven aan dat de band verouderd is.Banden die langer dan zes jaar ondereen auto gemonteerd zijn, moetendan ook door een specialist wordengecontroleerd. Dit geldt in het bij-zonder voor het reservewiel.
Monteer nooit gebruikte banden ofbanden, waarvan de herkomst onbe-kend is.
De Ducato is voorzien van tubelessbanden zonder binnenband. In dittype band mag nooit een binnenbandworden gemonteerd.
Bij de montage van een nieuweband moet ook het ventiel ver-nieuwd worden.
Om een gelijke slijtage van de ban-den op de vooras en de achteras teverkrijgen, is het raadzaam de ban-den om de 10.000 - 15.000 km van aste verwisselen. Hierbij moeten debanden aan dezelfde zijde van deauto gemonteerd blijven, zodat eenomkering van de draairichting wordtvoorkomen.
RUBBER SLANGEN
Houd voor de rubber slangen vanhet rem- en brandstofsysteem zeernauwkeurig de voorschriften van hetgeprogrammeerd onderhoudssche-ma aan. Ozon, hoge temperaturenen het gedurende langere tijd ont-breken van vloeistof in een systeemzorgen ervoor dat de slangen uit-drogen en scheuren, waardoor hetbetreffende systeem gaat lekken.Daarom is zorgvuldige controlenoodzakelijk.
Verwissel de bandenniet kruiselings, waarbijde banden van de rech-
terzijde aan de linkerzijde enomgekeerd worden gemon-teerd.
168 ONDERHOUD VAN DE AUTO
RUITENWISSERS
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatigschoon met een schoonmaakmiddel;wij raden TUTELA PROFES-SIONAL SC35 aan.
Vervang de wisserbladen als hetrubber vervormd of versleten is. Hetverdient aanbeveling ten minste eenmaal per jaar de wisserbladen te ver-vangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaat-regelen is het mogelijk beschadigin-gen van het rubber te voorkomen.
– Wanneer de temperatuur onder0°C is gedaald, moet gecontroleerdworden of er geen ijs tussen wisser-blad en ruit zit: Maak de wisserszonodig vrij met een anti-vriesmid-del.
Wisserbladen vervangen.
1) Til de wisserarm A-fig. 17 vande voorruit en plaats het wisserbladonder een hoek van 90° ten opzich-te van de arm.
2) Druk op de lip B van de veer-klem in het wisserblad en druk hetwisserblad naar beneden uit de armA.
3) Monteer het nieuwe blad, waar-bij de lip in de zitting op de wisser-arm moet vallen. Controleer of hetwisserblad geborgd is.Rijden met versleten
ruitenwisserbladen isgevaarlijk, omdat ze het
zicht onder extreme atmosferi-sche omstandigheden aanzien-lijk beperken.
fig. 17
F0D
0123
b
– Verwijder eventueel opgehooptesneeuw van de ruit om de wisserbla-den te beschermen en oververhittingvan de ruitenwissermotor te voor-komen.
– Schakel de ruitenwissers niet inop een droge ruit.
169ONDERHOUD VAN DE AUTO
RUITENSPROEIERS
Ruitensproeiers
Als de ruitensproeiers niet werken,controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje: zie“Niveaus controleren” in dit hoofd-stuk. Controleer vervolgens of desproeiermonden fig. 18 niet ver-stopt zijn. Deze kunnen zonodig meteen speld worden doorgeprikt. Destralen van de ruitensproeiers kun-nen worden afgesteld. Stel de sproei-ermonden zodanig af dat de stralende ruit raken op het hoogste punt inde slag van de ruitenwissers.
Koplampsproeiers
Als de koplampsproeiers niet wer-ken, controleer dan eerst het niveauin het ruitensproeiertankje. Con-troleer vervolgens of de sproeier-monden fig. 19 niet verstopt zijn.Deze kunnen zonodig met een speldworden doorgeprikt.
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGENATMOSFERISCHE INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken vanroest zijn:
– luchtverontreiniging;
– zoutgehalte in de lucht en lucht-vochtigheid (gebieden aan zee, warmen vochtig klimaat);
– omgevings/seizoensinvloeden.Ook de invloed van schurendeelementen, zoals stoffige omgeving,opwaaiend zand, modder en steen-slag op de lak en de onderzijde moetniet worden onderschat. Fiat heeftvoor de Ducato de beste technologi-sche oplossingen toegepast om decarrosserie efficiënt tegen roest tebeschermen.
De belangrijkste zijn:
– De toepassing van aangepastespuittechnieken en lakproducten diede auto de benodigde weerstand
fig. 19F0
D01
22b
fig. 18
F0D
0125
b
170 ONDERHOUD VAN DE AUTO
tegen roest en schurende elementenverlenen.
– Het gebruik van verzinkte plaat-delen met een hoge corrosiebesten-digheid.
– Het aanbrengen van een gespotenbeschermende waslaag op de onderzij-de, in de wielkuipen, in de motorruim-te en verschillende holle ruimtes, meteen hoog beschermend vermogen.
– Het aanbrengen van een bescher-mende kunststof laag op kwetsbaredelen: onderzijde van de portieren,binnenzijde van de spatborden,naden, randen, enz.
– Toepassing van “open” holle ruim-tes om condensvorming te voorko-men en binnendringend water af tevoeren, waardoor roest van binnen-uit wordt voorkomen.
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de Ducato is de carrosserietegen doorroesten van alle originelecomponenten van de carrosserie envan alle dragende delen gegaran-
deerd. Voor de specifieke voorwaar-den van deze garantie wordt verwe-zen naar het boekje “SERVICE - ENGARANT IEHANDLE ID ING” .
TIPS VOOR HET BEHOUDVAN DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een estheti-sche functie ook een beschermendefunctie.
Daarom moeten beschadigingenvan de laklaag, zoals krassen, onmid-dellijk worden bijgewerkt om roest-vorming te voorkomen.Het bijwer-ken dient met de originele lak teworden uitgevoerd (zie het hoofd-stuk “Technische gegevens”).
Het normale onderhoud van deauto beperkt zich tot wassen, waar-bij de frequentie afhankelijk is vanhet gebruik van de auto en van deomgeving.
Het is beter de auto vaker te was-sen bij:
– sterke luchtverontreiniging;
– het rijden over wegen met strooi-zout;
– het parkeren onder bomen waarharsdruppels vanaf kunnen vallen.
De juiste wasmethode:
1) Spoel de auto eerst met eenwaterstraal onder lage druk af.
2) Was de auto met een zachtespons met een oplossing van neutra-le zeep; spoel daarbij de spons regel-matig uit.
3) Spoel de auto af met schoonwater en droog de auto met warmelucht of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals deranden van de portieren, schuifdeu-ren, achterdeuren/achterklep, motor-kap en de koplampranden moetenniet vergeten worden, omdat daarwater kan blijven staan. Het verdientaanbeveling de auto na het wassenniet onmiddellijk binnen te zetten,maar de auto nog even buiten telaten staan, zodat waterresten buitenkunnen verdampen.
171ONDERHOUD VAN DE AUTO
Was de auto nooit in de zon of alsde motorkap nog warm is: omdatdan de glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kun-nen op dezelfde wijze wordengewassen als de gespoten carrosse-riedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen,aangezien harsdruppels bij langereinwerking de lak kunnen beschadi-gen, waardoor de kans op roest-vorming wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselendienen zo snel en zo goed mogelijkvan de lak verwijderd te worden,omdat door de agressieve bestand-delen de lak kan beschadigen.
Voor het behoud van de auto ver-dient het aanbeveling de auto regel-matig in de was te zetten. Als de lak-laag door de aanhechting van smogdof is geworden, kan de lak met eenspeciale polish worden behandeld,die niet alleen een beschermendelaag aanbrengt maar de lak ookpolijst.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmakenvan de ruiten een daarvoor geschiktschoonmaakmiddel. Gebruik eenschone, zachte doek om krassen enbeschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij hetschoonmaken van de binnenzijde vande ruiten van de achterdeuren(indien aanwezig) op dat de elektri-sche weerstandsdraden van deachterruitverwarming niet wordenbeschadigd. Veeg voorzichtig in derichting van de draden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motor-ruimte na het winterseizoen zorgvul-dig te laten uitspuiten. Laat dit ver-zorgen door een gespecialiseerdbedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspui-ten van de motorruimte moet demotor koud zijn en de contactsleutelin stand STOP staan. Controleer nahet reinigen of de verschillendebeschermingen (rubber kappen, dek-sels enz.) nog op hun plaats zitten enniet beschadigd zijn.
Schoonmaakmiddelenverontreinigen hetwater. Daarom moet de
auto bij voorkeur wordengewassen op een plaats waarhet afvalwater direct wordtopgevangen en gezuiverd.
Schoonmaakmiddelenverontreinigen hetwater. Daarom moet de
motorruimte bij voorkeur wor-den uitgespoten op een plaatswaar het afvalwater directwordt opgevangen en gezui-verd.
172 ONDERHOUD VAN DE AUTO
INTERIEUR
Controleer af en toe of er onderde vloerbedekking geen water is blij-ven staan (dooiwater van sneeuw-resten aan schoenen, lekkende para-plu’s, enz.), waardoor roestvormingop de bodem veroorzaakt zou kun-nen worden.
STOELEN EN STOFFENBEKLEDING REINIGEN
– Verwijder stof met een zachteborstel of een stofzuiger.
– Reinig de zittingen met een voch-tige spons en een oplossing van neu-trale zeep.
– Voor het oplossen van eventuelevetvlekken, raden wij het gebruik vanspeciale reinigingsproducten aan.
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Gebruik speciale reinigingsmidde-len om het visuele effect van de com-ponenten niet te wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooitalcohol of benzine om het glas vanhet instrumentenpaneel schoon temaken.
Bewaar nooit spuitbus-sen in de auto. Ontplof-fingsgevaar. Spuitbussen
mogen niet worden blootge-steld aan temperaturen boven50°C. In de zomer kan de tem-peratuur in het interieur verboven deze waarde oplopen.
Gebruik nooit ontvlam-bare producten zoalspetroleum of wasbenzi-
ne voor het reinigen van deinterieurdelen van de auto.De elektrostatische lading dietijdens het reinigen door hetwrijven ontstaat, kan brand ver-oorzaken.
173TECHNISCHE GEGEVENS
TTTTEEEECCCCHHHHNNNNIIIISSSSCCCCHHHHEEEE GGGGEEEEGGGGEEEEVVVVEEEENNNNSSSS
IDENTIFICATIE-GEGEVENS
CHASSISNUMMER fig. 1
Het chassisnummer is ingeslagen inde wielkuip nabij de passagiersstoel.Het is bereikbaar nadat het kunststofklepje in de bekleding van de wiel-kuip is opgetild. Het chassisnummerbevat de volgende gegevens:
– type van de auto ZFA 244.000 –oplopend productienummer.
MOTORCODE
De motorcode is in het cilinderblokingeslagen en bestaat uit het motor-type en een oplopend productie-nummer. Zie voor de typecodes vande motor en de code van de carros-serie-uitvoering de volgende pagina’s.
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS
Het typeplaatje fig. 2 bevat de vol-gende identificatiegegevens:
A - Naam van de fabrikant
B - Nummer typegoedkeuring
C - Identificatiecode van het auto-type
D - Chassisnummer
fig. 1
F0D
0126
b
fig. 2
F0D
0026
b
174 TECHNISCHE GEGEVENS
E - Max. toelaatbaar totaalgewichtvan de auto
F - Max. toelaatbaar totaalgewichtvan de auto met aanhanger
G - Max. toelaatbare voorasbelas-ting
H - Max. toelaatbare achterasbelas-ting
I - Motortype
L - Code van de carrosserie-uit-voering
M - Correctiewaarde voor de uit-laatrookgasmeting (alleen bij diesel-motoren).
Het typeplaatje is op de front-traverse in de motorruimte aange-bracht A-fig. 3.
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK
Het plaatje A-fig. 4 is aan delinkerkant in de motorruimte aange-bracht.
Het bevat de volgende informatiefig. 5:
A - Fabrikant van de lak
B - Kleurbenaming
C - Kleurcode
D - Kleurcode voor bijwerken enoverspuiten.
fig. 3
F0D
0188
b
fig. 4F0
D01
89b
fig. 5
F0D
0025
b
175TECHNISCHE GEGEVENS
MOTORCODESCARROSSERIE-UITVOERINGENUitvoering 11
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Ambulance ziekenvervoer korte wielb.
Panorama korte wielb.
Combi 6 zitplaatsen korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Chassis/cabine korte wielb.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car
Pick-up korte wielb.
Platformchassis/cabine korte wielb.
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car
Chassis korte wielb.
Chassis korte wielb. Camping Car
Chassis/cabine medium wielb.
Motor
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
Typecode van motor
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
Carrosserie-uitvoering
244ATMFA AX
244ATMFA BX
244ATMFB AX
244ATMNB AX
244ATMNB BX
244ATMTA AX
244ATMPA 00
244ATMQA 01
244AQMFA AX
244AQMFA BX
244AQMFB AX
244AQMNB AX
244AQMNB BX
244AQMAA AX
244AQMAA AXC
244AQMDA AX
244AQMCA AX
244AQMCA AXC
244AQMBA AX
244AQMBA AXC
244AQMAB AX
176 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 11
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car
Panorama korte wielb.
Combi 6 zitplaatsen korte wielb.
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Ambulance ziekenvervoer korte wielb.
Panorama korte wielb.
Combi 6 zitplaatsen korte wielb.
Combi korte wielb.
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Motor
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244AQMAB AXC
244AQMDB AX
244AQMCB AX
244AQMCB AXC
244AQMPA 02
244AQMQA 03
244ASMFA AY
244ASMFA BY
244ASMFA AX
244ASMFA BX
244ASMFB AY
244ASMNB AY
244ASMNB BY
244ASMTA AX
244ASMPA 04
244ASMQA 05
244ASMFA ZX
244APMFA AY
244APMFA BY
244APMFB AY
244APMNB AY
244APMNB BY
244APMFA AX
244APMFA BX
177TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 11
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Ambulance ziekenvervoer korte wielb.
Panorama korte wielb.
Panorama korte wielb. aut.
Combi 6 zitplaatsen korte wielb.
Combi korte wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244APMFB AX
244APMNB AX
244APMNB BX
244APMTA AX
244APMPA 06
244APAPA 07
244APMQA 08
244APMFA ZX
178 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Ambulance ziekenvervoer medium wielb.
Ambulance ongevallendienst medium wielb.
Panorama medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Bipower
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Bipower (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. benzine/LPG
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. benzine/LPG (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Bipower
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Bipower (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. benzine/LPG
Motor
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
Typecode van de motor
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
Carrosserie-uitvoering
244BTMFA AX
244BTMFA BX
244BTMFB AX
244BTMNB AX
244BTMNB BX
244BTMNC AX
244BTMNC BX
244BTMAC AX
244BTMAC AXC
244BTMDC AX
244BTMCC AX
244BTMCC AXC
244BTMTB AX
244BTMSB AX
244BTMPB 09
244BTMQB 10
244BTMQB 10B
244BTMNB AM
244BTMNB BM
244BTM NB AG
244BTMNB BG
244BTMNC AM
244BTMNC BM
244BTMNC AG
179TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. benzine/LPG (superhoog)
Combi 6 zitplaatsen medium wielb. LPG
Combi 6 zitplaatsen medium wielb. LPG (hoog zijpaneel)
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Chassis/cabine korte wielb.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car
Pick-up korte wielb.
Platformchassis/cabine korte wielb.
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car
Chassis korte wielb.
Chassis korte wielb. Camping Car
Chassis/cabine medium wielb.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car
Chassis medium wielb.
Chassis medium wielb. Camping Car
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Motor
2.0
2.0
2.0
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
Typecode van motor
RFL
RFL
RFL
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
Carrosserie-uitvoering
244BTMNC BG
244BTMQB 11
244BTMQB 11B
244BQMFA AX
244BQMFA BX
244BQMFB AX
244BQMNB AX
244BQMNB BX
244BQMAA AX
244BQMAA AXC
244BQMDA AX
244BQMCA AX
244BQMCA AXC
244BQMBA AX
244BQMBA AXC
244BQMAB AX
244BQMAB AXC
244BQMDB AX
244BQMCB AX
244BQMCB AXC
244BQMBB AX
244BQMBBAXC
244BQMAC AX
244BQMAC AXC
180 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Pick-up lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Chassis lange wielb.
Chassis lange wielb. Camping Car
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up korte wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up medium wielb. zonder EGR
Motor
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
Typecode van de motor
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
Carrosserie-uitvoering
244BQMDC AX
244BQMCC AX
244BQMCC AXC
244BQMBC AX
244BQMBC AXC
244BQMQB 12
244BSMFA AY
244BSMFA BY
244BSMFB AY
244BSMNB AY
244BSMNB BY
244BSMNB AX
244BSMNC AY
244BSMNC BY
244BSMAA AY
244BSMAA AYC
244BSMDA AY
244BSMCA AY
244BSMCA AYC
244BSMBA AY
244BSMBA AYC
244BSMAB AY
244BSMAB AYC
244BSMDB AY
181TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Pick-up wielb.4050 zonder EGR
Chassis wielb.4050 zonder EGR
Chassis wielb.4050 Camping Car zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine medium wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.zonder EGR
Ambulance ziekenvervoer medium wielb.
Ambulance ongevallendienst medium wielb.
Motor
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
Typecode van de motor
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
Carrosserie-uitvoering
244BSMCB AY
244BSMCB AYC
244BSMBB AY
244BSMBB AYC
244BSMAC AY
244BSMAC AYC
244BSMDC AY
244BSMCC AY
244BSMCC AYC
244BSMBC AY
244BSMBC AYC
244BSMAG AY
244BSMAGAYC
244BSMDG AY
244BSMBG AY
244BSMBG AYC
244BSMHB AY
244BSMHB AYC
244BSMGB AY
244BSMHC AY
244BSMHC AYC
244BSMGC AY
244BSMTB AX
244BSMSB AX
182 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Panorama medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi medium wielb.
Combi hoog zijpaneel medium wielb.
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Motor
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244BSMPB 13
244BSMQB 14
244BSMQB 14A
244BSMFB ZX
244BSMNB ZX
244BSMAABYC
244BSMBA BYC
244BSMAB BYC
244BSMBB BYC
244BSMAC BYC
244BSMBC BYC
244BSMAG BYC
244BSMBG BYC
244BPMFA AY
244BPMFA BY
244BPMFB AY
244BPMNB AY
244BPMNB BY
244BPMNC AY
244BPMNC BY
244BPMAA AY
244BPMAA AYC
244BPMDA AY
244BPMAB AY
183TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Pick-up wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. zonder EGR
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244BPMAB AYC
244BPMDB AY
244BPMCB AY
244BPMCB AYC
244BPMBA AY
244BPMBA AYC
244BPMBB AY
244BPMBB AYC
244BPMAC AY
244BPMAC AYC
244BPMDC AY
244BPMCC AY
244BPMCC AYC
244BPMBC AY
244BPMBC AYC
244BPMAG AY
244BPMAG AYC
244BPMDG AY
244BPMBG AY
244BPMBG AYC
244BPMHB AY
244BPMHB AYC
244BPMGB AY
244BPMHC AY
184 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car special zonder EGR
Chassis wielb. 4050 Camping Car special zonder EGR
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car
Pick-up korte wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43S
Carrosserie-uitvoering
244BPMHC AYC
244BPMGC AY
244BPMAA BYC
244BPMBA BYC
244BPMAB BYC
244BPMBB BYC
244BPMAC BYC
244BPMBC BYC
244BPMAG BYC
244BPM BG BYC
244BPMFA AX
244BPMFA BX
244BPMFB AX
244BPMNB AX
244BPMNB BX
244BPANB AX
244BPANB BX
244BPMNC AX
244BPMNC BX
244BPANC AX
244BPANC BX
244BPMAA AX
244BPMAA AXC
244BPMDA AX
185TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Chassis/cabine korte wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car aut.
Pick-up korte wielb. aut.
Chassis/cabine medium wielb.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car
Chassis/cabine medium wielb. aut.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car aut.
Pick-up medium wielb. aut.
Platformchassis/cabine medium wielb. aut.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car aut.
Chassis korte wielb.
Chassis korte wielb. Camping Car
Chassis korte wielb. aut.
Chassis korte wielb. Camping Car aut.
Chassis medium wielb.
Chassis medium wielb. Camping Car
Chassis medium wielb. aut.
Chassis medium wielb. Camping Car aut.
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up lange wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244BPAAA AX
244BPAAA AXC
244BPADA AX
244BPMAB AX
244BPMAB AXC
244BPMDB AX
244BPMCB AX
244BPMCB AXC
244BPAAB AX
244BPAAB AXC
244BPADB AX
244BPACB AX
244BPACB AXC
244BPMBA AX
244BPMBA AXC
244BPABA AX
244BPABA AXC
244BPMBB AX
244BPMBB AXC
244BPABB AX
244BPABB AXC
244BPMAC AX
244BPMAC AXC
244BPMDC AX
186 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Chassis/cabine lange wielb. aut.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car aut.
Pick-up lange wielb. aut.
Platformchassis/cabine lange wielb. aut.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car aut.
Chassis lange wielb.
Chassis lange wielb. Camping Car
Chassis lange wielb. aut.
Chassis lange wielb. Camping Car aut.
Chassis/cabine wielb. 4050
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car
Pick-up wielb. 4050
Chassis/cabine wielb. 4050 aut.
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car aut.
Pick-up wielb. 4050 aut.
Chassis wielb. 4050
Chassis wielb. 4050 Camping Car
Chassis wielb. 4050 aut.
Chassis wielb. 4050 Camping Car aut.
Ambulance ongevallendienst medium wielb.
Chassis/dubbele cabine medium wielb.
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244BPMCC AX
244BPMCC AXC
244BPAAC AX
244BPAAC AXC
244BPADC AX
244BPACC AX
244BPACC AXC
244BPMBC AX
244BPMBC AXC
244BPABC AX
244BPABC AXC
244BPMAG AX
244BPMAG AXC
244BPMDG AX
244BPAAG AX
244BPAAG AXC
244BPADG AX
244BPMBG AX
244BPMBG AXC
244BPABG AX
244BPABG AXC
244BPMSB AX
244BPMHB AX
244BPMHB AXC
187TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Pick-up/dubbele cabine medium wielb.
Chassis/dubbele cabine lange wielb.
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.
Ambulance ziekenvervoer medium wielb.
Panorama medium wielb.
Panorama medium wielb. aut.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb. aut.
Combi medium wielb.
Combi medium wielb. hoog zijpaneel
Combi medium wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car special
Chassis korte wielb. Camping Car special
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car special
Chassis medium wielb. Camping Car special
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car special
Chassis lange wielb. Camping Car special
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car special
Chassis wielb. 4050 Camping Car special
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244BPMGB AX
244BPMHC AX
244BPMHC AXC
244BPMGC AX
244BPM TB AX
244BPMPB 15
244BPAPB 16
244BPMQB 17
244BPMQB 17B
244BPAQB 18
244BPMFB ZX
244BPMNB ZX
244BPAFB ZX
244BPMAA BXC
244BPMBA BXC
244BPMAB BXC
244BPMBB BXC
244BPMAC BXC
244BPMBC BXC
244BPMAG BXC
244BPM BG BXC
188 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Chassis/dubbele cabine lange wielb.
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.
Minibus lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Bipower
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Bipower (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. benzine/LPG
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. benzine/LPG (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Bipower
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Bipower (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. benzine/LPG
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. benzine/LPG (superhoog)
Motor
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
Typecode van de motor
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
Carrosserie-uitvoering
244CTMFA AX
244CTMFA BX
244CTMFB AX
244CTMNB AX
244CTMNB BX
244CTMNC AX
244CTMNC BX
244CTMAC AX
244CTMAC AXC
244CTMDC AX
244CTMCC AX
244CTMCC AXC
244CTMHC AX
244CTMHC AXC
244CTMGC AX
244CTMMC AX
244CTMNB AM
244CTMNB BM
244CTMNB AG
244CTMNB BG
244CTMNC AM
244CTMNC BM
244CTMNC AG
244CTMNC BG
189TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up korte wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up lange wielb. zonder EGR
Motor
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
Typecode van motor
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
Carrosserie-uitvoering
244CSMFA AY
244CSMFA BY
244CSMFB AY
244CSMNB AY
244CSMNB BY
244CSMNC AY
244CSMNC BY
244CSMAA AY
244CSMAA AYC
244CSMDA AY
244CSMCA AY
244CSMCA AYC
244CSMBA AY
244CSMBA AYC
244CSMAB AY
244CSMAB AYC
244CSMDB AY
244CSMCB AY
244CSMCB AYC
244CSMBB AY
244CSMBB AYC
244CSMAC AY
244CSMAC AYC
244CSMDC AY
190 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Platformchassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Pick-up wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. zonder EGR
Minibus lange wielb. zonder EGR
Schoolbus lange wielb. zonder EGR
Schoolbus lange wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Motor
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van motor
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43S
Carrosserie-uitvoering
244CSMCC AY
244CSMCC AYC
244CSMBCV AY
244CSMBC AYC
244CSMAG AY
244CSMAG AYC
244CSMDG AY
244CSMBG AY
244CSMBG AYC
244CSMHB AY
244CSMHB AYC
244CSMGB AY
244CSMHC AY
244CSMHC AYC
244CSMGC AY
244CSMMC AY
244CSMEC AY
244CSMLC AY
244CPMFA AY
244CPMFA BY
244CPMFB AY
244CPMNB AY
244CPMNB BY
244CPMNC AY
191TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Pick-up wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 zonder EGR
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244CPMNC BY
244CPMAA AY
244CPMAA AYC
244CPMDA AY
244CPMAB AY
244CPMAB AYC
244CPMDB AY
244CPMCB AY
244CPMCB AYC
244CPMBA AY
244CPMBA AYC
244CPMBB AY
244CPMBB AYC
244CPMAC AY
244CPMAC AYC
244CPMDC AY
244CPMCC AY
244CPMCC AYC
244CPMBC AY
244CPMBC AYC
244CPMAG AY
244CPMAG AYC
244CPMDG AY
244CPMBG AY
192 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Chassis wielb.4050 Camping Car zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine medium wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.zonder EGR
Minibus lange wielb. zonder EGR
Schoolbus lange wielb. zonder EGR
Schoolbus lange wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car
Pick-up korte wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244CPMBG AYC
244CPMHB AY
244CPMHB AYC
244CPMGB AY
244CPMHC AY
244CPMHC AYC
244CPMGC AY
244CPMMC AY
244CPMEC AY
244CPMLC AY
244CPMFA AX
244CPMFA BX
244CPMFB AX
244CPMNB AX
244CPMNB BX
244CPANB AX
244CPANB BX
244CPMNC AX
244CPMNC BX
244CPANC AX
244CPANC BX
244CPMAA AX
244CPMAA AXC
244CPMDA AX
193TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Chassis/cabine korte wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car aut.
Pick-up korte wielb. aut.
Chassis/cabine medium wielb.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car
Chassis/cabine medium wielb. aut.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car aut.
Pick-up medium wielb. aut.
Platformchassis/cabine medium wielb. aut.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car aut.
Chassis korte wielb.
Chassis korte wielb. Camping Car
Chassis korte wielb. aut.
Chassis korte wielb. Camping Car aut.
Chassis medium wielb.
Chassis medium wielb. Camping Car
Chassis medium wielb. aut.
Chassis medium wielb. Camping Car aut.
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up lange wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244CPAAA AX
244CPAAA AXC
244CPADA AX
244CPMAB AX
244CPMAB AXC
244CPMDB AX
244CPMCB AX
244CPMCB AXC
244CPAAB AX
244CPAAB AXC
244CPADB AX
244CPACB AX
244CPACB AXC
244CPMBA AX
244CPMBA AXC
244CPABA AX
244CPABA AXC
244CPMBB AX
244CPMBB AXC
244CPABB AX
244CPABB AXC
244CPMAC AX
244CPMAC AXC
244CPMDC AX
194 TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Chassis/cabine lange wielb. aut.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car aut.
Pick-up lange wielb. aut.
Platformchassis/cabine lange wielb. aut.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car aut.
Chassis lange wielb.
Chassis lange wielb. Camping Car
Chassis lange wielb. aut.
Chassis lange wielb. Camping Car aut.
Chassis/cabine wielb. 4050
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car
Pick-up wielb. 4050
Chassis/cabine wielb. 4050 aut.
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car aut.
Pick-up wielb. 4050 aut.
Chassis wielb. 4050
Chassis wielb. 4050 Camping Car
Chassis wielb. 4050 aut.
Chassis wielb. 4050 Camping Car aut.
Chassis/dubbele cabine medium wielb.
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up/dubbele cabine medium wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244CPMCC AX
244CPMCC AXC
244CPAAC AX
244CPAAC AXC
244CPADC AX
244CPACC AX
244CPACC AXC
244CPMBC AX
244CPMBC AXC
244CPABC AX
244CPABC AXC
244CPMAG AX
244CPMAG AXC
244CPMDG AX
244CPAAG AX
244CPAAG AXC
244CPADG AX
244CPMBG AX
244CPMBG AXC
244CPABG AX
244CPABG AXC
244CPMHB AX
244CPMHB AXC
244CPMGB AX
195TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Chassis/dubbele cabine lange wielb.
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.
Minibus lange wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-uitvoering
244CPMHC AX
244CPMHC AXC
244CPMGC AX
244CPMMC AX
196 TECHNISCHE GEGEVENS
MOTOR
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm3
Compressieverhouding
kWMax. vermogen (EU) pkbijbehorend toerental min-1
NmMax. koppel (EU) kgmbijbehorend toerental min-1
Bougies
Brandstof
2.0
RFW
Otto
4 in lijn
86x86
1998
9,2
811105700
16817,13700
RC9YCCRFC52LS
Loodvrije benzine
95 RON
2.0 JTD
RHV
Diesel
4 in lijn
85x88
1997
17,6 ± 1,7
6284
4000
19219,61900
–
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN 590)
197TECHNISCHE GEGEVENS
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm3
Compressieverhouding
kWMax. vermogen (EU) pkbijbehorend toerental min-1
NmMax. koppel (EU) kgmbijbehorend toerental min-1
Bougies
Brandstof
2.3 JTD
F1AE0481C
Diesel
4 in lijn
88 x 94
2286
19
811103600
27027,61800
–
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN 590)
2.8 JTD
8140.43 S
Diesel
4 in lijn
94,4 x 100
2800
18
93,51273600
30030,61800
–
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN 590)
198 TECHNISCHE GEGEVENS
INSPUITING/ONTSTEKING
Benzine-uitvoeringen
Elektronische sequentiële, gefaseer-de multipoint inspuiting metgeïntegreerde ontsteking; één elek-tronische regeleenheid regelt zowelde inspuitduur van de inspuiting(benzinedosering) als de ontstekings-vervroeging.
INSPUITING/ONTSTEKING
JTD-uitvoeringen
Elektronisch geregelde directeinspuiting UNIJET (Common Rail).Turbocompressor met overdrukklep(waste-gate) en intercooler (2.3 JTDen 2.8 JTD).
BOUGIES
Schone en goede bougies met de juis-te warmtegraad zijn van doorslag-gevend belang voor een goede werkingvan de motor en een lage uitstoot vanschadelijke stoffen van de motor.
De informatie die de bougie levertaan een deskundige is een belangrijkebron voor het opsporen van de sto-ring, ook als deze niet door de ont-steking wordt veroorzaakt. Het isdaarom belangrijk dat bij storingen inde motorwerking de bougies wor-den gecontroleerd door de Fiat-dealer.
Modificaties of repara-ties aan het brandstof-systeem die niet correct
worden uitgevoerd en waarbijgeen rekening wordt gehoudenmet de technische specificatiesvan het systeem, kunnen storin-gen in de werking en zelfs brandveroorzaken.
De bougies moeten bijde kilometerstandenworden vervangen die in
het ONDERHOUDSSCHEMA zijnaangegeven. Gebruik uit-sluitend bougies van het voorge-schreven type: Bougies met eenafwijkende warmtegraad ofwaarvan de voorgeschrevenlevensduur niet is gegaran-deerd, kunnen motorstoringenveroorzaken.
199TECHNISCHE GEGEVENS
REMMEN
VOETREMVoor: schijfremmen met zwevende
remtangen, twee remcilinders perwiel en waarschuwingslampje versle-ten remvoeringen.Achter: zelfcentrerende remschoe-
nen en micrometrisch mechanismevoor het afstellen van de speling.Enkele uitvoeringen hebben ookschijfremmen achter met Drum in hat(trommel in de schijf voor het blok-keren van de geparkeerde auto bijaangetrokken handrem). Diagonaal gescheiden hydraulisch
remsysteem.
ABS met 4 sensoren en EBD.
Automatisch zelfstellend mechanis-me voor de speling van de remvoe-ringen; behalve uitvoeringen metschijfremmen achter (uitvoeringenmet Drum in hat).
Uitvoeringen zonder ABS hebbeneen lastafhankelijke remdrukregelaarin het hydraulische circuit van de ach-terremmen.
De handrem werkt mechanischd.m.v. een handremhefboom op deremschoenen van de achterwielen.
Bij uitvoeringen met schijfremmenachter werkt de handrem op deremschoenen van de Drum in hat.
TRANSMISSIE
KOPPELING
Hydraulisch bediende koppelingmet koppelingspedaal zonder vrijeslag.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK EN DIFFERENTIEEL
Vijf gesynchroniseerde versnellin-gen vooruit en één versnelling ach-teruit.
Rechte eindoverbrenging en diffe-rentieel ingebouwd in het versnel-lingsbakhuis.
Aandrijving van de voorwielenm.b.v. aandrijfassen die via homoki-netische koppelingen verbonden zijnmet het differentieel en de wielen.
Water, sneeuw enstrooizout op wegenkunnen zich afzetten op
de remschijven waardoor degewenste remvertraging ietslater wordt bereikt.
HANDREM
200 TECHNISCHE GEGEVENS
ELEKTRONISCHGEREGELDE AUTOMAAT (alleen 2.8 JTD-uitvoeringen)
De automatische versnellingsbakvan de Ducato is uitgerust met vierversnellingen vooruit plus een versnelling achteruit. De schakelmo-menten worden automatisch aange-past aan de rijstijl van de bestuurder.Dit systeem brengt het vermogencontinu over en zorgt voor een snel-le elektrohydraulische schakeling vande versnellingen.
WIELOPHANGING
VOOR
Onafhankelijke wielophanging, typeMcPherson.
Telescopische schokdempers metbehulp van ophangrubbers aan decarrosserie bevestigd en met rubbe-ren stofhoezen.
Gedesaxeerd ten opzichte van deschokdemper geplaatste schroefve-ren met coaxiale aanslagrubbers.
Triangelwieldraagarm met behulpvan een dubbelconische bus aan decarrosserie bevestigd en voorzienvan fuseekogel.
ACHTER
Starre achteras.
Stalen enkelbladsveer in lengterich-ting (als optional kan een dubbel-bladsveer worden geleverd).
Verticaal geplaatste telescopischeschokdempers die in de wielkuip aande bovenzijde van de carrosserie zijnbevestigd en onder op de asflens.Aanslagrubbers bevestigd aan dechassisbalk. Aansluiting voor de rem-drukregelaar.
201TECHNISCHE GEGEVENS
WIELEN
VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen velgen met ventila-tie-openingen.
Tubeless radiaalbanden.
Op de typegoedkeuring zijn boven-dien alle goedgekeurde banden aan-gegeven.
BELANGRIJK Als de gegevens inhet instructieboekje van die van detypegoedkeuring verschillen, dient uzich altijd aan de gegevens van detypegoedkeuring te houden.
Voor de rijveiligheid is het noodza-kelijk dat u zich aan de voorgeschre-ven afmetingen houdt en dat allewielen zijn voorzien van banden vanhetzelfde merk en hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless bandenmogen geen binnenbanden gebruiktworden.
RESERVEWIEL
Geperst stalen velg. Tubeless bandgelijk aan de standaard onder deauto gemonteerde banden.
SNEEUWKETTINGEN
Gebruik uitsluitend sneeuwkettin-gen met een geringe dikte, zie hoofd-stuk “Sneeuwkettingen”.
WIELUITLIJNING
Toespoor gemeten tussen de vel-granden van de voorwielen: -2 ± 1mm. De waarden zijn van toepassingop een auto in rijklare staat.
Houd bij draaiendemotor het stuurwiel nietlanger dan 15 seconden
tegen de aanslag bij maximumstuuruitslag: er ontstaat over-matig geluid en er bestaat demogelijkheid dat de stuurinrich-ting beschadigd wordt.
STUURINRICHTING
Samendrukbare, energie-absorbe-rende stuurkolom en stuurwiel. Inhoogte verstelbaar stuurwiel.
“For life” gesmeerd tandheugel-stuurhuis.
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Minimum draaicirkel:
– korte wielbasis ................. 11 m– medium wielbasis .............. 12,1 m – lange wielbasis .................. 13,7 m
Aantal stuuromwentelingen vanaanslag tot aanslag................... 3,52
202 TECHNISCHE GEGEVENS
VERKLARING VAN DECODERING OP DE BANDEN
Hieronder wordt de codering vande banden, die op de banden zijn aan-gebracht, aangegeven en de betekenisvan de codering.
195 = Nominale breedte (S,afstand in mm tussen de flanken).
70 = Hoogte/breedte-verhou-ding (percentage).
R = Radiaalband.
15 = Diameter van de velg ininch (Ø).
97 = Draagvermogen.
S = Snelheidscodering.
6 = breedte van de velg ininch (1)
J = velgbedprofiel (deel aande zijkanten waarop deband steunt) (2)
15 = montagediameter in inch(komt overeen met dievan de band die gemon-teerd moet worden) (3 =Ø)
H2 = vorm en diepte van develgbolling (diepte in hetverticale vlak tussen hethart van de tubeless banden het velghart.
Snelheidscodering
Q = max. 160 km/h.
R = max. 170 km/h.
S = max. 180 km/h.
T = max. 190 km/h.
U = max. 200 km/h.
H = max. 210 km/h.
V = max. 240 km/h.
Maximale snelheid bij winter-banden
Q M+S = max. 160 km/h
T M+S = max. 190 km/h
H M+S = max. 240 km/h
VERKLARING VAN DECODERING OP DE VELGEN
Hieronder wordt de codering vande velgen, die op de velgen zijn aan-gebracht, aangegeven en de beteke-nis van de codering.
Bijvoorbeeld: 195/70 R 15 97 S Bijvoorbeeld: 6J x 15 H2
fig. 6F0
D00
31b
203TECHNISCHE GEGEVENS
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Uitvoering
11
Alle uitvoeringen
Camping Car
15
Alle uitvoeringen
Camping Car
MAXI
Alle uitvoeringen
Camping Car
(*) 4,75 bar voor gebruik van de auto met achterasbelasting van meer dan 2.000 kg.
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
Controleer de waarde opnieuw bij koude banden.
Bandenmaat
195/70 R15C 104/102 R205/70 R15C 106/104 R
215/70 R15C 109/107 Q Camping
205/70 R15C 106/104 R
215/70 R15C 109/107 Q Camping
205/75 R16C 110/108 Q215/75 R16C 113/111 Q
215/75 R16C 113/111 Q Camping
Velgmaat
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 16” - H2
6J x 16” - H2
Bandenspanning (bar)Onbelast en volbeladenVoor
4,04,0
5,0
4,1
5,0
4,54,5
5,5
Achter
4,04,0
5,0
4,5
5,0
4,5 (*)4,5
5,5
204 TECHNISCHE GEGEVENS
Winterbanden
Uitvoering
11
Alle uitvoeringen
Camping Car
15
Alle uitvoeringen
Camping Car
MAXI
Alle uitvoeringen
Camping Car
(*) 4,75 bar voor gebruik van de auto met achterasbelasting van meer dan 2.000 kg.
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
Controleer de waarde opnieuw bij koude banden.
Bandenmaat
195/70 R15C 104/102 R M+S205/70 R15C 106/104 R M+S
205/70 R15C 106/104 R M+S
205/70 R15C 106/104 R M+S
205/70 R15C 106/104 R M+S
205/75 R16C 110/108 Q M+S
205/75 R16C 110/108 Q M+S
Velgmaat
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 16” - H2
6J x 15” - H2
Bandenspanning (bar)Onbelast en volbeladenVoor
4,04,0
4,1
4,1
4,1
4,5
5,5
Achter
4,04,0
4,5
4,5
4,5
4,5 (*)
5,5
205TECHNISCHE GEGEVENS
PRESTATIES
Maximum snelheid na de inrijperiode van de auto in km/h.
Uitvoeringen/motoren 1e 2e 3e 4e 5e* 5e** AR
11 - 2.0 34 64 97 130 144 135 40
11 - 2.0 JTD 24 50 75 102 136 128 28
11 - 2.3 JTD 23 45 67 99 149 145 28
11 - 2.8 JTD 23 45 67 99 152 148 28
15 - 2.0 34 65 99 131 144 135 40
15 - 2.0 JTD 24 51 76 104 136 128 29
15 - 2.3 JTD 24 45 60 101 149 145 28
15 - 2.8 JTD 24 45 69 101 152 148 28
MAXI - 2.0 32 60 93 125 136 128 38
MAXI - 2.3 JTD 24 46 69 102 147 143 28
MAXI - 2.8 JTD 24 46 69 102 152 148 28
* Alle bestel-uitvoeringen-Afhankelijk van de uitvoering. ** Alle Pick-up-uitvoeringen.
206 TECHNISCHE GEGEVENS
AFMETINGEN
BESTEL-UITVOERING fig. 7
De hoogte heeft betrekking op eenonbelaste auto.
fig. 7 F0D0201b
207TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering
A
B
C
D
E
F
G
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de afmetingen variëren binnen de hierboven aangegeven grenzen.
11 MAXI15
Kortewielbasis
1720
1720
2154 ÷ 2470
4749
2850
2024
1441 ÷ 1760
Mediumwielbasis
1720
1720
2150 ÷ 2725
5099
3200
2024
1441 ÷ 1760
Kortewielbasis
1720
1720
2150 ÷ 2470
4749
2850
2024
1441 ÷ 1760
Mediumwielbasis
1720
1720
2150 ÷ 2725
5099
3200
2024
1441 ÷ 2016
Langewielbasis
1720
1720
2470 ÷ 2850
5599
3700
2024
1441 ÷ 1760
Mediumwielbasis
1720
1720
2160 ÷ 2735
5099
3200
2024
1441 ÷ 2016
Kortewielbasis
1720
1720
2160 ÷ 2480
4749
3200
2024
1441 ÷ 1760
Langewielbasis
1720
1720
2480 ÷ 2860
5599
3700
2024
1441 ÷ 1760
208 TECHNISCHE GEGEVENS
PICK-UP-UITVOERING fig. 8
De hoogte heeft betrekking op eenonbelaste auto.
fig. 8 F0D0202b
209TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering
A
B
C
D
E
F (*)
G
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de afmetingen variëren binnen de hierboven aangegeven grenzen.
(*) Als optional kan een laadbak worden geleverd met een breedte van 2.180 mm.
Kortewielbasis
1720
1720
2100
4831
2850
2024
2585
Kortewielbasis
1720
1720
2100
4831
2850
2024
2585
Mediumwielbasis
1720
1720
2100
5181
3200
2024
2080 ÷ 2935
Langewielbasis
1720
1720
2100
5681
3700
2024
2585 ÷ 3435
Mediumwielbasis
1720
1720
2125
5181
3200
2024
2080 ÷ 2935
Langewielbasis
1720
1720
2125
5681
3700
2024
2585 ÷ 3435
11 MAXI15
210 TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN BESTEL
Gewichten (kg)Uitvoering 11 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als metlaag zijpaneel.
2.0
1695 ÷ 1780
1120 ÷ 1165
16001600
2865 ÷ 2900
2000750
100
2.0 JTD
1755 ÷ 1840
1060 ÷ 1145
160016002900
2000750
100
2.3 JTD
1825 ÷ 1910
990 ÷ 1075
160016002900
2000750
100
2.8 JTD
1850 ÷ 1935
965 ÷ 1050
160016002900
2000750
100
211TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)Uitvoering 15 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als metlaag zijpaneel.
2.0
1695 ÷ 1865
1435 ÷ 1510
17501850
3245 ÷ 3300
2000750
100
2.0 JTD
1755 ÷ 1840
1435 ÷ 1505
175018503300
2000750
100
2.3 JTD
1825 ÷ 1995
1305 ÷ 1475
175018503300
2000750
100
2.8 JTD
1850 ÷ 2020
1280 ÷ 1450
175018503300
2000750
100
212 TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg) Uitvoering MAXI (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras (3):– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.(3) Zie “Bandenspanning in koude toestand”.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medi-um en korte wielbasis, zowel met hoog als met laag zijpaneel.
2.0
1765 ÷ 1915
1585 ÷ 1735
185021203500
2000750
100
2.3 JTD
1895 ÷ 2045
1455 ÷ 1605
185021203500
2000750
100
2.8 JTD
1935 ÷ 2070
1430 ÷ 1550
185021203500
2000750
100
213TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN PANORAMA
Gewichten (kg)Uitvoering korte wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.
2.0
1925
8P + 435 kg
160016002900
2000750
100
2.0 JTD
1985
8P + 465 kg
160016002900
2000750
100
2.3 JTD
2055
8P + 465 kg
160016002900
2000750
100
2.8 JTD
2080
8P + 330 kg
160016002900
2000750
100
214 TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)Uitvoering medium wielbasis GRAN VOLUME
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.
2.3 JTD
2195
8P + 570 kg
175018503300
2000750
100
2.0
2065
8P + 695 kg
175018503300
2000750
100
2.8 JTD
2220
8P + 540 kg
175018503300
2000750
100
215TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN COMBI
Gewichten (kg)Uitvoering korte wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.
2.8 JTD
1960
5P + 995 kg
160016002900
2000750
100
2.0
1805
5P + 1150 kg
160016002900
2000750
100
2.0 JTD
1865
5P + 650 ÷ 600 kg
160016002900
2000750
100
2.3 JTD
1935
5P + 1090 ÷ 1050 kg
160016002900
2000750
100
216 TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)Uitvoering medium wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.
2.0
1845
5P + 1110 kg
175018503300
2000750
100
2.0 JTD
1905
5P + 1050 kg
175018503300
2000750
100
2.3 JTD
1975
5P + 1025 ÷ 885 kg
175018503300
2000750
100
2.8 JTD
2000
5P + 955 kg
175018503300
2000750
100
217TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)GRAN VOLUME
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.
2.3 JTD
2075
5P + 1025 ÷ 885 kg
175018503300
2000750
100
2.0
1915
5P + 1010 kg
175018503300
2000750
100
2.8 JTD
2100
5P + 855 kg
175018503300
2000750
100
218 TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN PICK-UP
Gewichten (kg)Uitvoering 11
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.
2.0 JTD
1780 ÷ 1815
1085 ÷ 1105
16001600
2885 ÷ 2900
2000750
100
219TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)Uitvoering 15
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht(2)
– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.
2.0
1795
1505
175018503300
2000750
100
2.0 JTD
1780 ÷ 1855
1375 ÷ 1445
17501850
3250 ÷ 3300
1600750
100
2.3 JTD
1850 ÷ 1925
1375 ÷ 1415
17501850
3230 ÷ 3300
2000750
100
2.8 JTD
1875 ÷ 1950
1350 ÷ 1390
17501850
3260 ÷ 3300
2000750
110
220 TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)Uitvoering MAXI
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht (2)– vooras:– achteras (3):– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.(3) Zie “Bandenspanning in koude toestand”.
2.0
1845
1655
185021203500
2000750
100
2.3 JTD
1900 ÷ 1975
1525 ÷ 1600
185021203500
2000750
100
2.8 JTD
1925 ÷ 2000
1500 ÷ 1575
185021203500
2000750
100
221TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN PICK-UP/DUBBELE CABINE
Gewichten (kg)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen incl. de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht (2)– vooras:– achteras:– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:– geremd– ongeremd
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfdegewicht daalt.(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladendat deze limieten niet worden overschreden.(3) Zie “Bandenspanning in koude toestand”.
152.3 JTD
1990 ÷ 2030
970 ÷ 1010
175018503300
2000750
100
152.8 JTD
2015 ÷ 2055
945 ÷ 985
175018503300
2000750
100
MAXI2.0
1950
1250
18502120 (3)
3500
2000750
100
MAXI2.3 JTD
2040 ÷ 2080
1120 ÷ 1160
18502120 (3)
3500
2000750
100
MAXI2.8 JTD
2065 ÷ 2105
1095 ÷ 1135
18502120 (3)
3500
2000750
100
222 TECHNISCHE GEGEVENS
VULLINGSTABEL
Brandstoftank:incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter: Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel:
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Hydraul. remcircuit voor en achter:Uitvoeringen 11-15Uitvoeringen MAXI
Hydraul. remcircuitmet ABS:Uitvoeringen 11-15Uitvoeringen MAXI
Reservoir ruitensproeiers voor en achter:
(▲) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten
Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
Mengsel van gedestil. water en 50% PARAFLU11
SELENIA 20K (▲)
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA TOP 4
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
2000 BZ
Liter
8,08 ÷ 10
9
5
2,45
1,3
0,590,62
0,620,664,2
kg
––
–
4,5
2,2
–
––
––
–
223TECHNISCHE GEGEVENS
Brandstoftank:incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:Carter en oliefilter:
Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel:
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Hydraul. remcircuit voor en achter:Uitvoeringen 11-15Uitvoeringen MAXI
Hydraul. remcircuit metABS:Uitvoeringen 11-15Uitvoeringen MAXI
Reservoir ruitensproeiers voor en achter:
(▲) Voor temperaturen onder –15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40.
2000 JTD 2300 JTD
Liter
808 ÷ 10
9
–5,25
2,1
1,3
0,59
0,62
0,590,62
4,2
Liter
808 ÷10
10
5,86,3
2
1,3
0,59
0,62
0,590,62
4,2
kg
–
–
–4,7
1,9
–
–
–
––
–
kg
–
–
5,25,7
1,8
–
–
–
––
–
Liter
808 ÷10
10
5,05,7
2
1,3
0,59
0,62
0,590,62
4,2
kg
–
–
4,55,1
1,8
–
–
–
––
–
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
Diesel voor motorvoertuigen (Specificatie EN590)
Mengsel van gedestil. water en 50% PARAFLU11
SELENIA TURBO DIESEL (▲)
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELATOP 4
TUTELATOP 4
Mengsel van water en TUTELAPROFESSIONAL SC 35
2800 JTD
224 TECHNISCHE GEGEVENS
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Gebruik
Smering voor
benzinemotoren (*)
Smering
voor dieselmotoren (**)
(*) Voor temperaturen onder -20°C raden wij het gebruik aan van motorolie SELENIA PERFORMER SAE 5W-30
(**) Voor temperaturen onder -15°C raden wij het gebruik aan van motorolie SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40
Toepassing
F0D
0146
b
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Multigrade motorolie
SAE 10W-40 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan
de specificaties ACEA A3-96,
CCMC G5 en API SJ
Multigrade motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan despecificaties ACEA A1 en API SJ
Multigrade motorolie
SAE 10W-40 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan
de specificaties ACEA B3 en API CD
Multigrade motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan despecificaties ACEA B3 en API CF
Aanbevolen vloeistof-
fen en smeermiddelen
SELENIA 20K
SELENIA
PERFORMER
SELENIA
TURBO DIESEL
SELENIA
WR DIESEL
225TECHNISCHE GEGEVENS
Gebruik
Olie en vettenvoor kracht-overbrengingen
Vloeistof voor remsysteem
Anti-vries voorradiateur
Toevoeging
voor dieselbrandstof
Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen vooreen correct functioneren van de auto
SAE 75W-80 EP olie. Voldoet ruimschoots aan de specificatiesAPI GL 5 en MIL-L - 2105D LEV.
Olie type ATF DEXRON II D LEV, SAE 10W
Synthetische remvloeistof, NHTSA nr. 116 DOT 4, ISO 4925, SAE J-1703, CUNA NC 956 - 01
Beschermingsmiddel met anti-vries op basis van glycol-mono-ethyleen, corrosiewerend CUNA NC 956 - 16
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voordieselmotoren (te gebruiken bij buitentemperaturen onder 0°C)
Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956 - 11
Aanbevolen vloeistof-fen en smeermiddelen
TUTELA CARZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA TOP 4
PARAFLU 11
DIESEL MIX
TUTELA PROFESSIONALSC 35
Toepassing
Mechanische versnellings-bakken en differentieels
Hydraul. stuurbekrachtiging
Hydr. remsysteem/koppelingbediening
MotorkoelsysteemMengverhouding:50% tot –35°C
Vermengen met dieselolie(25 cm per 10 liter)Onverdund gebruiken
226 TECHNISCHE GEGEVENS
BRANDSTOFVERBRUIK
INVLOED VAN RIJOMSTANDIGHEDEN EN GEBRUIK OP HET BRANDSTOFVERBRUIK(voorbeelden en gegevens hebben betrekking op de uitvoeringen voor goederenvervoer).
BELANGRIJK Hoewel de normenvoor het vaststellen van het brandstof-verbruik bedoeld zijn om een zo realis-tisch mogelijk beeld te geven, blijft heterg moeilijk om te bepalen welkeinvloed de volgende factoren op hetbrandstofverbruik hebben:
Rijstijl en gebruiksomstandig-heden, hoge snelheid, veelvuldigaccelereren, frequent gebruik ver-snellingsbak, huis-aan-huis bezorging,enz..
Verkeersdrukte en wegcondi-tie, fileverkeer, bochtige trajecten,sterke hellingen, slechte en onver-harde wegen, enz.
Temperaturen en weersom-standigheden lage temperaturen, ijle lucht, wind,regen, enz.
De staat waarin de auto ver-keertslecht onderhoud (bandenspanning,filters, bougies, enz), carrosserie inslechte staat, enz.
Ladingvervoer van zware voorwerpen, nietgoed verdeelde lading, volumineuzegoederen op de imperiaal, enz.
Inschakeling van stroomver-bruikersairconditioning, verwarming en elek-trische apparaten in het algemeen,enz.
Bijzondere voorwerpen enomstandighedenimperiaal, aanhangers, rijden metgeopende ruiten, type banden, enz.
Uitrustingsniveau en specialeuitvoeringen caravan, kampeerauto, mega-box,dekzeilen, enz.
Enkele van deze omstandighedenworden in het figuur op de volgendepagina afgebeeld.
Voor meer informatie wordt ver-wezen naar de paragraaf“Economisch en milieubewust rij-den” in het hoofdstuk “Correctgebruik van de auto”.
227TECHNISCHE GEGEVENS
Topsnelheid (volledigingetrapt gaspedaal)
Stadsverkeer
Bergachtige trajecten
+80÷100%
+35÷45%
+10÷15%
Ingeschakelde airconditioning+5%
+10÷15%
Imperiaal of halfgeo-pende ruiten+5%
Camperopbouw ofandere carrosserie-ombouwingen
SOS
F0D
0199
bF0
D01
98b
F0D
0195
b
F0D
0194
bF0
D01
96b
F0D
0197
b
228 ALFABETISCH REGISTER
AAAALLLLFFFFAAAABBBBEEEETTTTIIIISSSSCCCCHHHH RRRREEEEGGGGIIIISSSSTTTTEEEERRRR
Algemeen motor ......................... 196Als er gewonden zijn (bij eenongeval) ....................................... 149
Antidoorslipregeling ASR .......... 86Asbak ............................................. 68ASR ................................................. 86ASR inschakelen ........................... 64Auto langere tijd stallen ............ 123Auto wassen ................................. 170Automatische versnellingsbak .................. 98 - 200
Autoradio ..................................... 87- antenne ....................................... 89- basis inbouwvoorbereiding .... 88- uitgebreide inbouwvoor-bereiding ..................................... 88
Band verwisselen ...................... 126Banden .................................. 166 - 201Bandenspanning.................... 166 - 203Batterij vervangen ....................... 163Bediening airconditioning .......... 48
Bediening cruise-control ........... 61Bediening dimlicht ....................... 56Bediening grootlicht ................... 56Bediening klimaatregeling .......... 46Bediening parkeerlichten ........... 56Bediening richtingaanwijzers .... 57Bedieningshendel ruitensproeiers. 57Bedieningshendel ruitenwissers.. 57Belangrijke aanwijzingen dieselfilter -bougies - accu ............................ 155
Belangrijke aanwijzingen motorolie - filters ..................... 154
Bescherming van de carrosserie 169Bescherming van het milieu ...... 93Bestel (gewichten) ...................... 210Bij een ongeval ............................. 149Boordaccu opladen ..................... 146Bougies .......................................... 198Brandstof (soort) ................ 196 - 222Brandstofmeter ........................... 30Brandstofnoodschakelaar .......... 65Brandstoftank ............................... 92
Aanbevolen producten en hunspecificaties ................................ 224
Aansteker....................................... 68Aanvullende werkzaamheden ... 154Aanwijzingen voor het laden .... 115ABS ................................................. 78Accu ............................................... 162- opladen ....................................... 146- starten met een hulpaccu ............................. 125 - 146
- vervangen ................................... 163- vloeistofniveau ........................... 162Achterdeur 270° openen .......... 73Achterdeuren ............................... 72Achteruitkijkspiegel .................... 44Achteruitrijcamera ...................... 60Afmetingen bestel ....................... 206Afmetingen pick-up ..................... 208Afstandsbediening ........................ 8Airbag ............................................ 80Airconditioning (koeling) ........... 49
229ALFABETISCH REGISTER
- brandstofmeter ......................... 30- tanken .......................................... 222Brandstofverbruik ....................... 226Buitenspiegel ................................ 44Buitenverlichting .......................... 56
Cabineportieren ........................ 71Carrosserie .................................. 169- garantie ....................................... 170- motorruimte .............................. 171- onderhoud................................... 169- ruiten ........................................... 171- tips voor het behoud ............... 170- uitvoeringen ............................... 175Centraal schakelaarpaneel ........ 65Centrale portiervergrendeling .. 74Code carrosserie-uitvoering .... 175Combi (gewichten) ..................... 215Condens aftappen ....................... 162Cruise-control (snelheidsregelaar) ................... 61
Dashboard ................................. 26Dashboardkastje/opbergvak ..... 65
Defecte buitenverlichting .......... 132Defecte interieurverlichting ..... 137Diefstalalarm ................................ 10- alarm buiten werking stellen .. 12- programmeren .......................... 12- wanneer gaat het alarm af ...... 12- wanneer is het alarm afgegaan 13- werking ....................................... 11- zelfdiagnose ................................ 12Dieselfilter .................................... 162Differentieel ................................. 199Digitaal klokje .............................. 31Dimlicht ......................................... 56Doorgebrande zekering ............ 138
EGR............................................... 93Elektrische ruitbediening ........... 74Elektronische regeleenheden ... 165Emissiereductiesystemen .......... 117EOBD-systeem ............................. 85Extra accessoires ........................ 123
Fiat Code .................................... 6Flessenhouder .............................. 66
Follow me home ......................... 58
Garantievoorwaarden ............ 170Gebruiksomstandigheden ......... 115Geprogrammeerd onderhoud . 151Gereedschap ................................ 127Gewichten bestel ........................ 210Gewichten combi ........................ 215Gewichten Panorama ................. 213Gewichten pick-up ...................... 218Gewichten pick-up/dubbele cabine .......................................... 221
Gloeilamp van mistachterlichtvervangen ................................... 134
Gloeilamp vervangen................... 129Gloeilampen van achteruitrij-lichten vervangen ...................... 135
Gloeilampen van buitenverlichtingvervangen ................................... 132
Gloeilampen van derde remlichtvervangen ................................... 135
Gloeilampen van dimlicht vervangen ................................... 132
Gloeilampen van grootlichtvervangen ................................... 132
230 ALFABETISCH REGISTER
Gloeilampen van interieurverlichtingvervangen ................................... 137
Gloeilampen van kentekenplaat-verlichting vervangen ................ 136
Gloeilampen van mistlampen voorvervangen ................................... 134
Gloeilampen van plafondverlichtingachter vervangen ...................... 137
Gloeilampen van plafondverlichtingvoor vervangen ......................... 137
Gloeilampen van remlichtenvervangen ................................... 135
Gloeilampen van richtingaanwijzersachter vervangen ...................... 135
Gloeilampen van richtingaanwijzersop voorspatbord vervangen ... 134
Gloeilampen van richtingaanwijzersvoor vervangen ......................... 134
Gordelspanners ........................... 16Grootlicht ..................................... 56Grootlichtsignaal ......................... 57
Handgeschakelde versnellingsbak .................. 98 - 199
Handrem................................ 97 - 199Heat flange .................................... 95
Hendel links aan het stuurwiel.. 56Hendel rechts aan het stuurwiel 57Hendels aan het stuur ................ 56Hoeveelheid motorolie ............. 222Hoofdsteunen .............................. 43Hulpverwarming .......................... 50
Identificatiegegevens ................. 173Imperiaal ......................................... 91Inbouwvoorbereiding mobieletelefoon ....................................... 89
Inhaalsensor .................................. 59Inhoud van de brandstoftank .... 222Inhoud verbandtrommel ........... 150Inlaatluchtvoorverwarming (Heat flange) .............................. 95
Inschakeling achteruitverwarming 64Inschakeling mistachterlicht ...... 64Inschakeling mistlampen voor ... 64Inschakeling waarschuwings-knipperlichten ............................ 64
Inspuiting ....................................... 198Instrumenten ................................ 29Instrumentenpaneel .................... 28Intelligente wis-/wasregeling ..... 58
Interieur van de auto schoonmaken ............................ 172
Interieuruitrusting ....................... 65Invloed van rijstijl opbrandstofverbruik ..................... 226
Kilometerteller ......................... 30Kinderen veilig vervoeren ......... 19Kinderzitjes .................................. 19Klimaatregeling ............................ 48Koel/warmhoudvak .................... 67Koelvloeistof ................................ 29Koelvloeistoftemperatuurmeter 29Koplampen ................................... 76Koplampen afstellen ................... 76Koplampsproeiers ....................... 169Koppeling ....................................... 199Kostenbesparing .......................... 113- algemene opmerkingen ........... 113- gebruiksomstandigheden ........ 115- rijstijl ............................................ 114Kunststof delen reinigen ........... 172
231ALFABETISCH REGISTER
Lak ................................................. 170Lege accu ...................................... 146Lekke band ................................... 126Luchtfilter ..................................... 161Luchtfilter vervangen .................. 161Luchtroosters .............................. 46
Milieuvriendelijk rijden .......... 116Mistlampen voor afstellen ......... 78Mobiele telefoon ......................... 89Montageschema trekhaak ......... 119Motor ............................................. 196- algemeen ..................................... 196- inspuiting/ontsteking ................ 198- motor opwarmen na het starten ......................................... 96
- motor uitzetten ........................ 97- starten met benzinemotor ..... 94- starten met dieselmotor ......... 95- type .............................................. 175Motor opwarmen na het starten 96Motor starten ............................... 94- benzinemotor starten .............. 94- dieselmotor starten ................. 95
- motor opwarmen na het starten ......................................... 96
- motor uitzetten ........................ 97- noodstart ........................... 96 - 124- rollend starten ........................... 126- start-/contactslot ....................... 25- starten met een hulpaccu ............................. 125 - 146
Motorcode ................................... 173Motorkap openen ....................... 75Motorkoelvloeistof ..................... 159Motorolie ...................................... 158Motorolieverbruik ...................... 159Motorruimte reinigen ................ 171
Niveau van de koelvloeistof .. 159Niveau van de motorolie .......... 158Niveau van de olie van destuurbekrachtiging .................... 160
Niveau van de remvloeistof ...... 161Niveau van deruitensproeiervloeistof ............ 160
Niveaus controleren .................. 155Noodgevallen ............................... 124Noodstart ............................ 96 - 124
Nuttige accessoires...................... 123
Olieniveaumeter ....................... 31Onderhoud van de airconditioning ........................... 50
Onderhoud van de auto ............ 151Onderhoud van de banden ....... 166Onderhoudsmeter ...................... 32Onderhoudsschema ................... 152Ontsteking .................................... 198Ontwasemen ................................ 47Opbergvakken............................... 65Opkrikken van de auto .............. 147Opkrikken van de auto metgaragekrik ................................... 148
Opkrikken van de auto met hefbrug ................................ 148
Panorama (gewichten) ............ 213Parkeersensoren ......................... 60Parkeren ........................................ 97Pick-up (gewichten) .................... 218Pick-up/dubbele cabine (gewichten) ................................ 221
232 ALFABETISCH REGISTER
Plaatje met informatie over decarrosserielak ............................ 174
Plaats van de zekeringen ........... 139Plafondlampje ................................ 64Pollenfilter vervangen ................. 162Pollenfilter...................................... 162Portieren ....................................... 71- 270° openen .............................. 73- achterdeuren ............................. 72- bestuurderscabine .................... 71- centraal vergrendelen .............. 74- openen met afstandsbediening 8- ruitbediening .............................. 74- schuifdeur zijkant ...................... 71Portieren openen ........................ 71Praktische tips om de levensduurvan de accu te verlengen ........ 164
Prestaties ...................................... 205
Radiozendapparatuur en mobieletelefoon ....................................... 90
Remmen ......................................... 199Reservewiel .................................. 201Reservewiel monteren (lekke band) ............................... 126
Richtingaanwijzers ....................... 57Rij-omstandigheden en gebruik van de auto (invloed op hetverbruik) ..................................... 226
Rijstijl ............................................. 114Rollend starten ............................ 126Rubber slangen ............................ 167Ruiten ............................................ 171Ruitensproeiers ........................... 169Ruitenwissers ............................... 168
Schakelaarpaneel aan linkerzijde 66Schrijftafeltje ................................. 66Schuifdeur zijkant ........................ 71Schuifzijruiten in het midden(openen) ..................................... 69
Skidrager ........................................ 91Sleepogen ...................................... 148Slepen van de auto ...................... 148Sleutels .......................................... 6Sneeuwkettingen ................ 122 - 201Snelheid (maximum) ................... 205Snelheidregelaar (cruise-control) 61Snelheidsmeter ............................ 29Spanning winterbanden .............. 204
Specificaties motorolie .............. 224Specificaties van de vloeistoffen ensmeermiddelen .......................... 224
Sproeiermonden ......................... 169Start-/contactslot ........................ 25Startblokkering Fiat Code ......... 6Starten met benzinemotor ....... 94Starten met dieselmotor ........... 95Starten met een hulpaccu . 125 - 146Stekker voor speciale uitvoeringen ............................... 68
Stekkerdoos ................................. 67Stoelen ........................................... 40Stoelen Combi ............................. 42Stoelen instellen ........................... 40Stoelen Panorama ....................... 42Stoelen reinigen ........................... 172Stuurinrichting............................... 201Stuurslot ........................................ 25Stuurwiel ....................................... 43Stuurwielverstelling .................... 43Suggesties voor nuttige accessoires ................................. 123
Symbolen........................................ 3
233ALFABETISCH REGISTER
Systemen voor bescherming van het milieu ............................. 93
Tachograaf .................................. 70Tafeltje ........................................... 66Tankdop ........................................ 92Tanken met benzinemotor ................... 91 - 222
Tanken met de Ducato .............. 91Tanken met dieselmotor .. 92 - 223Technische gegevens .................. 173Technische gegevens motor ..... 196Tips voor de carrosserie ........... 170Toerenteller .................................. 30Transmissie .................................... 199Trekhaak monteren .................... 118Trekken van aanhangers ............ 118Trip computer ............................. 30Type band ..................................... 203Type motor .................................. 175Type motorolie ........................... 224Typecode van de motor ............ 175Typen gloeilampen ...................... 130Typeplaatje metidentificatiegegevens.................. 173
Uitschakeling passagiersairbag ......................... 82
Veilig rijden ............................... 108- in de bergen rijden ................... 112- in de mist rijden ........................ 111- in het donker rijden ................. 110- met ABS rijden .......................... 112- met regen rijden ....................... 111- met sneeuw en ijs rijden ......... 112- tijdens de rit ............................... 109- voor u wegrijdt ......................... 109Veiligheidsgordels ....................... 14Velgen ............................................. 201Ventilatie ....................................... 48Verbandtrommel (E.H.B.O.)...... 150Verklaring van de codering op de banden ............................. 202
Verklaring van de codering op de velgen ............................... 202
Verwarming .................................. 45Verwarming en ventilatie............ 45Vloeistoffen (vullingstabel) ........ 222Vloeistoffen en smeermiddelen 224
Vloeistofniveau van de accucontroleren ................................ 162
Voetrem ........................................ 199Voorbereiding voorimperiaal/skidrager ................... 91
Voorbereiding voor skidrager . 91Vullingstabel................................... 222
Waarschuwings-/controlelampjes ........................ 34
Werking automatischeversnellingsbak .......................... 99
Wiel verwisselen ......................... 128Wielen ........................................... 201Wielen en banden ....................... 166- bandenspanning ................ 203 - 204- onderhoud................................... 106- reservewiel ................................. 201- sneeuwkettingen .............. 122 - 201- type band .................................... 203- velgmaat ...................................... 203- verklaring van de codering ..... 202- verwisselen ................................. 126- wieluitlijning ............................... 201- winterbanden .................... 121 - 201
234 ALFABETISCH REGISTER
Wielophanging .............................. 200Wieluitlijning ................................ 201Winterbanden ..................... 121 - 204Wisserbladen ............................... 168
Zekeringen vervangen ............. 138Zekeringenkastjes ....................... 139Zekeringentabel .......................... 142Zijruiten achter openen ............ 69Zitpositie instellen ...................... 40Zonnekleppen .............................. 69
Fiat Auto Nederland b.v.
Importeur voor België: Fiat Auto
Belgio - Genèvestraat 175 - 1140
Brussel
Importeur voor Nederland: Fiat Au-
to Nederland b.v.- Hullenbergweg 1-
3 - 1101BW Amsterdam Zuidoost
OLIE VERVERSEN?DE EXPERTSADVISEREN SELENIA.
Uw auto is ontwikkeld met de produc-ten van FL Group.
Fiat adviseert u dan ook om bij de eerstvolgende olieverversing Selenia motorolie te gebruiken.
35.000 Motorexperts in Europaadviseren Selenia voor een maxi-male bescherming van de motor inuw auto.
VRAAG UW DEALER NAAR SELENIA.
Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatiemotoren en dank zij de uitstekende chemische stabiliteit kunnen de verversingsintervallen wordenverlengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging is gegarandeerd.
SELENIA 20K REFERENTIEPRODUCT
(*) ASTM D445
SELENIA. DE KRACHT ACHTER MODERNE MOTOREN
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia20K; een synthetische motorolie die voldoet aan demeest geavanceerde internationale specificaties.
Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de motoren garandeert optimale prestaties en maximale bescher-ming.
SELENIA 20KTop Quality fuel economy motorolie volgens API SJ-speci-
ficaties voor normale, turbo- of multiklepsbenzinemotoren.Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij
hoge temperaturen.
SELENIA PERFORMEROlie voor benzinemotoren die specifiek is ontwikkeld
voor een optimale motorwerking onder zeer extreme klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
SELENIA TURBO DIESELOlie voor (multikleps-)dieselmotoren met of zonder
turbocompressor. Voordelen:• uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen• maximale stabiliteit bij hoge temperaturen• optimale reiniging van de motor.
SELENIA WR DIESELOlie voor normale diesel-, turbodiesel- of multikleps-
dieselmotoren die specifiek is ontwikkeld voor een opti-male motorwerking onder zeer extreme klimatologischeomstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE:VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*)
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO
1614121086420
25000 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000
%
km
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
237ALFABETISCH REGISTER
NNNNOOOOTTTTIIIITTTTIIIIEEEESSSS
238 ALFABETISCH REGISTER
239ALFABETISCH REGISTER
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Druknummer 603.45.421 - XI/2001 - 1eeditie - 5edruk- Printed in the Netherlands by van Setten2
Eindredactie Satiz - Turijn
MOTOROLIE VERVERSEN
BRANDSTOFTANK (liter)
MotorcarterMotorcarter en filter
Voor alle motoruitvoeringen
Inhoud brandstoftank ........................................................ 80 literBrandstofreserve ................................................................ 8 ÷ 10 liter
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).
Uitvoering
11
15
MAXI
(*) 4,75 bar voor gebruik van de auto met achterasbelasting van meer dan 2.000 kg.Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.Controleer de waarde opnieuw bij koude banden.
Onbelast en volbeladenAchter
4,04,05,04,55,0
4,5 (*)4,55,5
Voor
4,04,05,04,15,04,54,55,5
Alle uitvoeringen
Camping CarAlle uitvoeringen
Camping CarAlle uitvoeringen
Camping Car
Bandenmaat
195/70 R15 (104/102) R205/70 R15 (106/104) R215/70 R15 (109/107) Q205/70 R15 (106/104) R
215/70 R15 (109/107) Q Camping Car205/75 R16 (110/108) Q215/75 R16 (113/111) Q
215/75 R16 (113/111) Q Camping Car
2.0 Benzine 2.8 JTD
Liter
5–
kg
4,5–
Liter
–5,25
kg
–4,7
Liter
5,86,3
Liter
5,05,7
kg
5,25,7
kg
4,55,1
2.0 JTD 2.3 JTD
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.
2005
Top Related