Handleiding bij het programma ‘Veldwerk’.
Leerlingen gaan gedurende de hele dag aan de slag in de Kalmthoutse Heide en voeren
ervaringsgerichte opdrachten uit. Het hoofddoel blijft de kennismaking met de verschillende
deelbiotopen van het ecosysteem heide. De leerlingen gaan in kleine groepen op pad met een GPS.
Bij de nieuwe aanpak is er nog wel sturing, maar het groepswerk primeert.
Elke groep voert 5 opdrachten uit, telkens in een ander deelbiotoop: duin, ven, bos, vochtige heide
en droge heide. Aan de hand van een doorschuifsysteem komen ze telkens in een ander biotoop
terecht. Bij elk biotoop krijgen ze ook een fiche met meer achtergrondinformatie (zie bijlage).
Dagplanning
Na een korte technische uitleg, gaat elk groepje leerlingen (max 5 personen) met de GPS op zoek
naar de eerste werkplek. Bij aankomst in dit deelbiotoop moet er een opgelegd experiment worden
uitgevoerd, helemaal conform de wetenschappelijke methode. Na deze eerste kennismaking met het
zelfstandig uitvoeren van een experiment, gaan ze naar een volgend biotoop waar ze een nieuwe
opdracht krijgen. De tweede opdracht bestaat uit een zelf opgezet wetenschappelijk experiment,
waarbij de leerlingen zelf een hypothese opstellen. Hier wordt veel creativiteit van de deelnemers
gevraagd om zelf een wetenschappelijk experiment te ontwerpen en op te zetten. Het stappenplan
hiervoor is bovendien in het Engels opgesteld.
De voormiddagsessie wordt dan afgerond in het ‘base-camp’. Hier worden de resultaten van alle
experimenten gerapporteerd en kritisch besproken. Het aanbod om vrij te kunnen experimenteren,
kadert perfect in het aanleren van onderzoekscompetenties bij de leerlingen. Een belangrijke
eindterm in het secundair onderwijs is het zelfstandig kunnen opzetten en uitwerken van een eigen
onderzoek.
Voormiddag 2u 30 min
Start
Uitleg in de Vroente 15 min
Verplaatsing naar 1ste
biotoop 15 min
Wetenschappelijk experiment uitvoeren 30 min
Verplaatsing naar 2de
biotoop 15 min
Eigen experiment uitvoeren 30 min
Verplaatsing naar Centrale plek(Base camp) 15 min
Rapportering eigen experimenten 20 min
Aankomst in De Vroente voor middagmaal
In de namiddag worden de drie andere deelbiotopen bezocht. Op de eerste werkplek (= biotoop 3)
doen ze een opdracht rond de geschiedenis van dat biotoop, vervolgens een opdracht rond kunst en
ten laatste wagen ze zich aan een ‘survival/ sjor’ opdracht. Ook nu worden de “resultaten”
(aquarelschilderijtjes, houtskooltekeningen, gedichten of sjorconstructies) aan elkaar voorgesteld. Zo
evolueert deze buiten-dag van inspanning naar ontspanning.
Namiddag 2u 30 min
Start
Uitleg in de Vroente 10 min
Verplaatsing naar 3de
biotoop 15 min
Opdracht geschiedenis 20 min
Verplaatsing naar 4de
biotoop 15 min
Opdracht kunst 15 min
Verplaatsing naar 5de
biotoop 15 min
Opdracht survival 20 min
Verplaatsing naar Centrale plek(Base camp) 10 min
Rapportering opdrachten en evaluatie 15 min
Aankomst in De Vroente
Rol van de leerkracht en de gids
De begeleider checkt nu en dan of “alles OK” is, wandelt van biotoop naar biotoop en doet enkel aan
‘Eerste Hulp Bij Veldwerk’ als er toch problemen zijn.
Leerlingen kunnen in de klas voorbereid worden door het bespreken van de verschillende
deelbiotopen en door het uitvoeren van een wetenschappelijk experiment, zodat de
stappenmethode hen al bekend is.
Alle groepen hebben verschillende opdrachten uitgevoerd, dus de nabespreking zou eruit kunnen
bestaan de leerlingen een presentatie te laten maken van het veldwerk dat zij met hun groep
uitgevoerd hebben. Hiervoor is het belangrijk dat de leerlingen hun werkbundels en foto’s goed
bewaren. Door het presenteren van hun resultaten aan de andere klasgenoten heeft iedereen een
overzicht van wat er in elk biotoop plaatsgevonden heeft.
Benodigdheden voor het uitvoeren van het veldwerk
De leerlingen krijgen al het veldwerkmateriaal in bruikleen, ook schrijfgerief en papier.
Bij sommige opdrachten mogen leerlingen gebruik maken van hun GSM om foto’s te maken / digitale
camera.
We raden aan om aangepast schoeisel mee te brengen (wandelschoenen of laarzen, zeker na een
periode met regen) en bij regenweer een regenjas. Breng ook zeker een lunchpakket en drank mee.
Infofiche: DUIN
Zand? Ontstaan gesteente - verwering
Heel de regio lag twee miljoen jaar geleden in zee. Zowel zee als rivieren hebben lagen klei
en zand afgezet, die nu nog altijd in de ondergrond zitten. Krachtige noordenwinden
voerden tijdens de laatste ijstijd (70.000-15.000 jaar geleden) een zandlaag aan die zich als
een deken over het landschap uitspreidde. Nog later, op het einde van de laatste ijstijd
(15.000-10.000 jaar geleden), bliezen sterke westenwinden grote hoeveelheden zand over
de steilrand van de Brabantse Wal heen. Dit zand kwam vanuit de Scheldevlakte en de
grotendeels droogliggende Noordzee en het rolde Oostwaarts tot in Kalmthout. Er ontstond
een groot duinmassief, met duinen tot 40 meter hoog. Het Grenspark ligt volledig binnen dit
duinengebied en kreeg zo zijn typische reliëf. De vegetatie legde het stuifzand vast, zodat de
duinen gestabiliseerd raakten.
In open zand heerst een extreem microklimaat. Bij grote zomerhitte kan de temperatuur
oplopen tot wel 50°C en ’s winters is het er bar koud. Zand houdt ook geen water vast, zodat
slechts specialisten hier te vinden zijn.
Pioniers van het open zand zijn vooral buntgras, ruig haarmos, zandzegge en heidespurrie.
Wanneer er geen aanvoer meer is van stuivend zand, kan er struikhei groeien.
Een aantal insecten heeft zich prima aangepast aan het leven in het barre en droge milieu
van de open zandvlaktes .Zij leggen hun eitjes in het zand en hun larven leven in
onderaardse gangen en gaatjes. Een specialist is de larve van de mierenleeuw, die een
trechtervormig kuiltje graaft waarin hij op de loer zit naar mieren. Hij verpopt in een cocon
van aan elkaar geplakte zandkorrels. Helemaal onverwacht is voor vele bezoekers het feit
dat ook een pad in de duinen leeft, namelijk de rugstreeppad. Overdag graaft deze kleine
pad zich in de losse zandige bodem in. Vooral ’s morgens vind je vaak zijn sporen in de
duinen, want ’s nachts gaat hij op stap om voedsel te zoeken.
Ook het konijn verraadt hier zijn aanwezigheid door tal van graafsporen. In de buurt ervan
zie je vaak kleine zandhoopjes, waar de driehoornmestkever broedgangen heeft gegraven.
Hierin rolt hij konijnen- of schapenkeutels als voedsel voor zijn larven.
Buntgras Zandzegge
Infofiche: BOS
In het Grenspark liggen veel uitgestrekte bossen. Vooral de Nederlandse kant is bekend om
zijn grote naaldbossen. De meeste bossen zijn relatief jong.
In de negentiende eeuw werden veel heidegronden verkocht aan particulieren. De industrie,
die toen aan een sterke opmars bezig was, vroeg om meer brandstof. En de
steenkoolmijnen, die in volle exploitatie waren hadden stutbalken voor de mijngangen
nodig.
Grootgrondbezitters wilden graag op deze vraag inspelen door de aanleg van bossen op hun
domeinen. Zij plantten boomsoorten aan die vrij snel goed hout leverden en weinig eisen
stelden aan de schrale heidebodem. Vooral in Ossendrecht en Putte maar ook in Kalmthout
werden er toen massaal zeeden, grove den en later eveneens Corsicaanse den aangeplant.
Ook nu nog zijn een aantal bossen nog steeds belangrijk als productiebos.
In vele bossen van het Grenspark wordt al langer gestreefd naar een natuurlijker bosbeeld.
Daarvoor wordt op een aantal plaatsen bij dunningen loofhout gespaard ten opzichte van
naaldhout. Door het maken van open plekken in het bos wordt de kruid- en struiklaag rijker.
Er is reeds veel geïnvesteerd in het bestrijden van exotische soorten, zodat inheemse
struiken en bomen meer groeikansen krijgen. Ook het aandeel dood hout in de bossen is
belangrijk omdat vele organismen daarvan afhankelijk zijn.
Infofiche: VEN
Hoe ontstaat een ven?
Een VEN is een natuurlijke, meestal ondiepe plas, die voorkomt op pleistocene zandgronden.
Heel wat vennen zijn half-natuurlijk omdat ze ontstonden na turfwinning.
De waterstand is wisselend en wordt hoofdzakelijk bepaald door de hoeveelheid neerslag.
Een ondoordringbare komvormige kleileemlaag voorkomt het zijdelings wegzijgen (afvloeien)
van het venwater naar de diepere grondwaterlagen. Men spreekt hier van een
schijngrondwaterspiegel. Ook kan zich na verloop van tijd door afgestorven vegetatie en
afzetting van ijzeroer een stevige, ondoorlatende venbodem vormen.
Ecologie?
Vennen zijn ecologisch bijzonder waardevol. Water is uiteraard een drinkplaats en
fourageergebied bij uitstek voor tal van dieren. Zeldzame en kwetsbare soorten als kokerjuffer,
waterspin, rugstreeppad, heikikker, kamsalamander, diverse libellenlarven, vinden er hun
favoriete waterbiotoop.
De meest algemene planten rond de Putse Moer en het Van Ganzenven zijn pijpenstrootje,
veenmossen, kleine zonnedauw, witte en bruine snavelbies en pitrus.
Turfvorming?
In het ven treedt een natuurlijke verandering (transitie) op. De veenmosvegetatie hoopt zich –
na afsterven – op in het water. Dit zure milieu voorkomt immers de natuurlijke afbraak van
plantendelen door bacteriën. Zo ontstaat een hoogveenpakket.
VEEN is een natte, zuurstofarme en sponsachtige grondsoort, die is opgebouwd uit onvolledig
gehumificeerd plantenmateriaal. Gedroogd noemt men het TURF of moer en is het brandbaar.
Veenmos Mini-zandwasplek
Infofiche: DROGE Heide
Droge heidevegetaties worden gedomineerd door struikhei, vaak niet hoger dan 1 meter.
Struikhei
Plaatselijk kan boom- of struikopslag van Grove den, Zomereik of Ruwe berk aanwezig zijn.
Deze halfnatuurlijke vegetaties zijn van nature rijk aan mossen en korstmossen, vooral op
oudere leeftijd als de heidestruiken open vallen. De vegetatiestructuur en -samenstelling
hangt sterk af van de voedselrijkdom van de bodem, het gevoerde beheer, de
voorgeschiedenis en de ouderdom van struikhei. Op arme, zure zandbodems is het aantal
plantensoorten beperkt. Grassen zoals pijpenstrootje hebben steeds een gering aandeel in
goed ontwikkelde heiden.
Zonder actief beheer evolueren heiden spontaan naar zure eiken-berkenbossen. Veel
voormalige heideterreinen zijn ontgonnen voor landbouw of werden bebost.
Droge heiden zijn in principe grondwateronafhankelijk, waarbij het grondwater meer dan
een meter onder het bodemoppervlak kan wegzakken.
Voor een hoge biodiversiteit is een hoge structuurrijkdom van de heide, met een afwisseling
van jonge en oude heide en lokale opslag van struweel of bomen na te streven. Een actief
beheer is noodzakelijk om spontane verbossing tegen te gaan. De plaatselijke
omstandigheden bepalen de keuze voor maaien, begrazen, branden of plaggen. In elk geval
dienen maatregelen als plaggen en branden enkel op kleine schaal en gefaseerd in de tijd te
worden toegepast. Een kleinschalig heidebeheer bevordert doorgaans het behoud of herstel
van een grote soortenrijkdom. Bij het beheer van grote heidegebieden kan men de
vegetatieontwikkeling sturen door de begrazingsdruk te variëren.
Infofiche: VOCHTIGE Heide
Vochtige heide bestaat uit dwergstruikvegetaties met Gewone dophei in gebieden met permanent
hoge grondwaterstand, vaak met een goed ontwikkelde moslaag met diverse soorten veenmossen
en levermossen. De soortensamenstelling van natte heide wordt bepaald door het
grondwaterregime en het beheer. Het aantal constante soorten is zeer beperkt. Pijpenstrootje,
Gewone dophei en Struikhei hebben meestal een hoge presentie en combinaties van deze soorten
geven de vegetatie haar algemeen aspect. Soms ontbreekt één van deze soorten. Hun abundantie in
de vegetaties zijn zeer gevarieerd. Een kleine daling van de grondwaterstand of wijziging in de
fluctuaties kunnen een verandering in de (dominante) soorten teweegbrengen. De begroeiingen zijn
doorgaans half open tot gesloten, afhankelijk van het successiestadium en in functie van het
gevoerde beheer.
Dophei en Witte snavelbies
Zonnedauw
Pijpenstro
Top Related