Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van Licentiaat in de
Geschiedenis.
Een opening naar nieuwe ruimten: Het mondiale
stedennetwerk als alternatief ruimtelijk denkkader voor
de sociale wetenschappen?
Een evaluatie vanuit een wereld-systeem perspectief.
Gregory Cremmerye
Faculteit: Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep: Geschiedenis
Promotor: Prof. Dr. Erik Vanhaute
Academiejaar: 2008-2009
Studentennummer: 20020150
Inhoudstafel
Inleiding ..................................................................................................................................... 1
Deel 1: Conceptueel Kader ........................................................................................................ 7
Hoofdstuk 1: Een wereld-systeem perspectief ........................................................................... 7
1.1 Inleiding ........................................................................................................................... 7
1.2 Alternatieve maatschappijanalyse .................................................................................... 8
1.3 Kennistheoretisch perspectief......................................................................................... 10
Hoofdstuk 2: Het moderne wereld-systeem ............................................................................. 13
2.1 Kapitalistische wereld-economie ................................................................................... 13
2.2 Staten binnen het moderne wereld-systeem ................................................................... 16
2.2.1 Het interstatelijk systeem ........................................................................................ 16
2.2.2 De staat: actor, medium en site ............................................................................... 17
2.2.3 Functies binnen de kapitaalsaccumulatie ................................................................ 18
2.3 Trends en cycli ............................................................................................................... 18
2.3.1 Structurele trends ..................................................................................................... 19
2.3.2 Cyclische geschiedenis ............................................................................................ 21
Deel 2: Ruimte en de actuele globalisering .............................................................................. 26
Hoofdstuk 3: Ruimte als sociaal product ................................................................................. 26
3.1 Van platform naar product ............................................................................................. 26
3.2 Places en Flows .............................................................................................................. 28
3.3 Schalen ........................................................................................................................... 31
3.4 Ruimte in het moderne wereld-systeem ......................................................................... 32
3.4.1 Kern en periferie ...................................................................................................... 32
3.4.2 Een flow van productketens ..................................................................................... 34
3.4.3 De gecommodificeerde ruimte ................................................................................ 35
Hoofdstuk 4: De Actuele Globalisering ................................................................................... 37
4.1 Inleiding ......................................................................................................................... 37
4.2 Globalisering in wereld-systeem perspectief ................................................................. 38
4.2.1 Economische globalisering ..................................................................................... 39
4.2.2 Politieke globalisering ............................................................................................. 41
4.3 Globalisering, neoliberalisme en de natiestaat ............................................................... 43
4.4 Globalisering als discours .............................................................................................. 46
4.5 Globalisering en nieuwe ruimtes .................................................................................... 47
Deel 3: Het ‘mondiaal stedennetwerk’ ..................................................................................... 49
Hoofdstuk 5: Steden en globalisering ...................................................................................... 49
5.1 Inleiding ......................................................................................................................... 49
5.2 Mondiale steden ............................................................................................................. 52
5.2.1 De actuele globalisering volgens Sassen ................................................................. 52
5.2.2 De mondiale stad ..................................................................................................... 56
5.3 Wereldsteden .................................................................................................................. 63
5.3.1 De actuele globalisering volgens Friedmann .......................................................... 63
5.3.2 De Wereldstad ......................................................................................................... 66
5.4 Voorlopige conclusies .................................................................................................... 71
Hoofdstuk 6: Mondiale stedennetwerken ................................................................................. 73
6.1 Inleiding ......................................................................................................................... 73
6.2 Netwerk van mondiale steden ........................................................................................ 74
6.2.1 Structuur van het netwerk ....................................................................................... 74
6.2.2 Evaluatie van het netwerk in wereld-systeem perspectief....................................... 77
6.3 Netwerk van wereldsteden ............................................................................................. 81
6.3.1 Structuur van het netwerk ....................................................................................... 81
6.3.2 Evaluatie van het netwerk als alternatief ruimtelijk denkkader .............................. 85
6.4 De politieke wereldstad .................................................................................................. 87
Besluit ....................................................................................................................................... 91
Bijlage 1 ................................................................................................................................... 95
Literatuurlijst ............................................................................................................................ 96
1
Inleiding
I believe we need to 'unthink' nineteenth century social science,
because many of its presumptions - which, in my view, are
misleading and constrictive - still have far too strong a hold on
our mentalities. These presumptions, once considered
liberating of the spirit, serve today as the central intellectual
barrier to useful analysis of the social world.
Immanuel Wallerstein, Unthinking Social Science. The
Limits of 19th Century Paradigms.
Probleemstelling
Sinds de jaren zestig van vorige eeuw zijn de grondvesten van de sociale
wetenschappen in toenemende mate onder vuur genomen. Eén van de meest indringende
kritieken is van de hand van Immanuel Wallerstein (1991). Naast de organisatie in
verschillende disciplines contesteert hij ook de meest fundamentele veronderstellingen van de
sociale wetenschappen. Zo pleit hij voor “questioning one of the bedrocks of our intelligence,
our certainties about space and time” (Wallerstein, 1991, p. 148). Om te komen tot coherente
kennis over onze sociale werkelijkheid lijkt het bijna onvermijdelijk dat deze kennis geordend
moet worden binnen temporele en spatiale denkkaders. Het problematiseren van de
ruimtelijke denkkaders van de sociale wetenschap is het onderwerp van deze scriptie.
De dominante ruimtelijke voorstelling van de sociale wereld, wat Taylor (2004) een
metageografie noemt, is nog steeds deze van het inter-statensysteem. De visuele uitdrukking
ervan is de voor ons allen bekende politieke wereldkaart met de afzonderlijk ingekleurde
onafhankelijke staten. Het feit dat de landsgrenzen op deze kaarten een gelijkaardige visuele
status krijgen als rivieren of kusten duidt er volgens Taylor (2004, p. 184) op dat ze bijna
'natuurlijk' zijn voor ons. Volgens hem komt er echter een einde aan de dominante positie van
deze territoriale metageografie. Er zou tegenwoordig een metageografische transitie aan de
gang zijn. Deze evolutie, die al een tijdje bezig is, vindt niet enkel plaats binnen de sociale
wetenschappen, maar ook binnen het breder populair discours.1
De (natie)staat, als structuur in de sociale werkelijkheid en als concept binnen de sociale
wetenschappen, staat dus sinds de jaren zeventig zwaar onder druk. Deze ontwikkeling lijkt
parallel te lopen met de opkomst van het begrip globalisering. Dit begrip neemt vandaag de
1 Zo stapte het tijdschrift Foreign Policy voor hun „Globalization Index‟ in 2008 over van een rangschikking
gebaseerd op staten naar een opsomming van Global Cities.
2
dag een centrale plaats in zowel in het populaire als het academische discours. Dit is het geval
ondanks of juist dankzij het feit dat deze term een vlag is die vele ladingen dekt.
De natiestaat als reëel bestaande instelling krijgt vaak het verwijt impotent te zijn in een
globaliserende wereld. Enerzijds is er de kritiek dat de natiestaat volgens een maat te klein is
om de problemen het hoofd te bieden die de 21ste eeuw zullen kenmerken, gaande van
klimaatcrisissen over ontspoorde financiële markten tot internationale terreurnetwerken.
Anderzijds worden er vraagtekens geplaatst bij het vermogen om voor de zó noodzakelijke
economische groeicijfers in een tijdperk van mondiale competitie te zorgen. Beide kritieken
onderschrijven de stelling dat de natiestaat zijn beste tijd al achter zich heeft. Deze kritiek is
uiteraard zijn niet neutraal, maar vormt vaak de basis voor economische en politieke projecten
die de natiestaat willen omzeilen of afbreken (zie o.a. Brenner & Theodore, 2002).
De vermeende actuele globalisering laat ook zijn sporen na in het sociaal-wetenschappelijk
discours. Volgens Taylor(1994, p. 16) is “sociale wetenschap in grote mate een schepsel, zoal
niet een schepping, van de staten”. Hieruit volgt dan ook dat de sociale wetenschap als
“fundamenteel staatsgecentreerde activiteit” kennis produceert die deze specifieke vorm van
ruimtelijkheid als onproblematisch uitgangspunt neemt. Wat meteen ook de blijvende kracht
van de inter-statelijke metageografie verklaart. In het laatste kwart van de twintigste eeuw
werd echter duidelijk dat natiestaten beschouwen als container voor uiteenlopende sociale
processen en structuren een belemmering vormt om de sociale werkelijkheid adequaat te
analyseren. De vraag naar de schaal waarop verscheidene sociale processen zich ontvouwden
werd dan ook een centraal probleem binnen de sociale wetenschappen. In dit kader kunnen we
o.a. de ontwikkeling van wereld-systeem analyse plaatsen.
Nu de natiestaat van haar voetstuk is gehaald, ziet Taylor (1994) “een opening naar nieuwe
ruimten”, anders gezegd de mogelijkheid tot een metageografische transitie. Hoe de nieuwe
metageografie er zal uitzien staat echter nog niet vast. Volgens Taylor (2004, p. 193) is een
metageografie gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk echter een grote kanshebber. Dit zou
een positieve evolutie moeten zijn omwille van “de impliciete belofte dat de wereld beter kan
begrepen worden doordat gewerkt wordt vanuit een relevanter ruimtelijk denkkader”
(Derudder, 2006, p. 4). Het is deze stelling die in de voorliggende scriptie zal worden
onderzocht. Levert een (meta)geografie gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk
daadwerkelijk een beter ruimtelijk denkkader voor de sociale wetenschap? Deze vraag zal
worden behandeld vanuit een wereld-systeem perspectief.
De opvatting dat er nood is aan een alternatief ruimtelijk denkkader houdt in dat de structuur
van het wereld-systeem ingrijpend gewijzigd is. Deze vermeende transformatie kan als een
3
uitwerking van het globaliseringsproces gezien worden. Taylor (1994, p. 24) stelt het als
volgt: “Mondialisering betekent eenvoudigweg dat indien de sociale wetenschap haar
ruimtelijke basis niet zou herdenken, zij haar legitimiteit zou verliezen als geheel van kennis
omtrent onze sociale wereld”.
Om na te gaan of vanuit wereld-systeem perspectief het ruimtelijk denkkader van het
wereldstedenonderzoek inderdaad adequater is, moeten er twee stappen gezet worden. Eerst
moet nagegaan worden wat de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem is en hoe dit aan
verandering onderhevig is. Daarna moet nagegaan worden hoe het onderzoek naar een
mondiaal stedennetwerk erin slaagt om deze theoretisch veronderstelde ruimtelijke structuur
van het systeem weergeeft.
Vooreerst moet er nagegaan worden wat de relatie is tussen de actuele globalisering en de
vermeende ruimtelijke herstructurering van het wereld-systeem. De link tussen deze twee
fenomenen is het concept van de sociaal geproduceerde ruimte. Dit betekent dat de
ruimtelijke structuur van het wereld-systeem gevormd wordt door de heersende sociale
processen binnen dit systeem. De eerste vraag die dan ook beantwoord moet worden is welke
processen dit zijn. Met andere woorden er moet nagegaan worden wat de kenmerkende
sociale processen van het wereld-systeem. Daarna moet nagegaan worden welke ruimtes deze
processen produceren. De laatste vraag die dan aan bod komt is op welke manier de
globalisering gezien kan worden als een proces van sociale verandering. Dit probleem kan
opgelost worden door het proces van de actuele globalisering te integreren in de cyclische
geschiedenis van het wereld-systeem. Het voordeel van deze aanpak is dat er ook meteen een
kritische analyse gemaakt wordt van dit proces. De kernvragen zijn hier dan: Hoe nieuw en
ingrijpend is dit proces en wat zijn er de belangrijkste kenmerken van. Op het einde van deze
eerste stap moeten we een beeld hebben van de wijze waarop er sprake kan zijn van een
ruimtelijke herstructurering van het systeem. Met andere woorden hoe de globalisering gezien
kan worden als een proces van spatiale transformatie.
Dit beeld zal dan gecontrasteerd worden met de bevindingen uit het onderzoek naar de
wereldsteden. Hier moet er in eerste instantie worden stilgestaan bij wat de concepten
wereldstad en mondiale stad precies beschrijven. Naast de functie en de structuur van deze
steden zal in het bijzonder de relatie onderzocht worden tussen hun genese en het actuele
proces van globalisering. Deze twee visies op de proces kunnen dan vergeleken worden met
de visie die ontwikkeld werd vanuit een wereld-systeem perspectief. Als er hier sprake is van
convergentie bestaat er een reële kans dat het ruimtelijk denkkader dat opgebouwd wordt
4
binnen het onderzoek naar een mondiale stedennetwerk inzicht kan verschaffen in de
ruimtelijke structuur van het wereld-systeem.
Dit onderzoek zal aldus ook geconcludeerd worden. Na een beschrijving van de het netwerk
van mondiale steden en het netwerk van wereldsteden zal geëvalueerd worden in hoeverre
deze representaties bijdragen tot een beter begrip van de structuur van het moderne wereld-
systeem.
Situering van het onderzoek
Het beschrijven en verklaren van de sociale werkelijkheid heeft morele en politieke
implicaties. Hoe deze realiteit wordt geproblematiseerd kan niet losstaan van een appreciatie
ervan. Dit stelt zich nog pertinenter aangezien de sociale wetenschapper deel uitmaakt van
zijn onderzoeksobject. Hij/Zij staat bij het problematiseren van de bestaande sociale
constructies voor het dilemma om deze te legitimeren of te contesteren.
Volgens Taylor (2000, p. 7) gaat het er bij wereld-systeem analyse over “how we
conceptualize social change”. Doordat sociale verandering als wenselijk wordt ervaren, is er
vanuit de wereld-systeem analyse een bijzondere aandacht voor het produceren van bruikbare
kennis voor de sociale strijd. Zo zouden we dit perspectief kunnen omschrijven als een vorm
van actiewetenschap.
Vooreerst vertrekt men er vanuit een materialistische visie op de maatschappij. De sociale
werkelijkheid krijgt vorm doorheen de menselijke interacties en de omgang met de omgeving.
Dit menselijk handelen wordt echter gelimiteerd door de materiële situatie waarbinnen het
zich ontwikkelt. Dit realistisch uitgangspunt mag zeker niet verward worden met een star
deterministisch economisme. Het veronderstelt wel het bestaan van structuren in de
werkelijkheid. Deze stelling leidt ons naar de naar de vraag hoe binnen een wereld-systeem
perspectief omgegaan wordt met de netelige kwestie van het structuur-agens debat. Van
wezenlijk belang is dat er geen complete contradictie wordt gezien tussen deze twee polen.
Doom (2008, p. 13) stelt het als volgt:
“Het handelingsvermogen slaat op het streven om structuren te behouden of te
veranderen. Daarbij zijn de actoren uiteraard bepaald door een globale context (die ze
vaak niet kennen) en de articulatie ervan in concrete omstandigheden.”
5
De sociale wetenschappen spelen een belangrijk rol bij de mogelijke maakbaarheid van de
maatschappij. Foucault beschreef zichzelf, als een cartograaf die tot taak heeft om de realiteit
dusdanig te beschrijven dat het streven naar maatschappelijke verandering ondersteund wordt
(Soetaert, 1993, pp. 87-88). Deze politieke stellinginname wordt ook gedeeld door wie een
wereld-systeem perspectief in de menswetenschappen voorstaat. Deze invalshoek kan gezien
worden als een kritiek aan het adres van de orthodoxe sociale wetenschappen die als
systeembevestigend en getypeerd worden. Bij Wallerstein (2004, p. 75) klinkt het zo:
“The role of the social sciences was to supply the intellectual underpinnings of the
moral justifications that were being used to reinforce the mechanisms of operation of
the modern world-system”.
Dit uitgangspunt is een pertinent argument om te kiezen voor een alternatieve aanpak. Het
wereld-systeem perspectief dient zich aan als een valabele optie.
Aard van het bronnenmateriaal
Dit onderzoek is in de eerste plaats een literatuuronderzoek. De selectie van deze
literatuur werd uiteraard sterk gestuurd door de probleemstelling. Er is sprake van vier
thematische polen. In eerste instantie is er de literatuur die geplaatst kan worden in de traditie
van de wereld-systeem analyse. Deze dient om het gehanteerde wereld-systeem perspectief te
beschrijven. Daarnaast is de literatuur over de actuele globalisering. Hier werd gekozen voor
onderzoek dat te verzoenen is met de premissen van het wereld-systeem perspectief. Een
derde pool verzamelt theoretische bijdragen over het concept ruimte als sociaal product. De
vierde en grootste pool focust zich op het eigenlijke onderzoek naar het mondiale
stedennetwerk. Meer specifiek werden werken uit de bedrijfsbenadering geselecteerd. Deze
zijn te herleiden naar twee basis werken. Namelijk dat van Friedmann (1986) en Sassen
(2001).
Het enige deel van dit onderzoek dat gebaseerd is primaire bronnen betreft een historische
analyse van de locatiestrategieën van productieve diensten bedrijven in Brussel. Dit
onderzoek maakt gebruik van de openbaar beschikbare (online) informatie over de
bedrijfsvestigingen in België die beschikbaar is in een databank van de FOD Economie, nl.
De kruispuntbank ondernemen.
6
Structuur van de tekst
Deze scriptie is opgebouwd in drie delen die telkens twee hoofdstukken omvatten. In
het eerste deel wordt het gehanteerde conceptuele kader dat gepaard gaat met een wereld-
systeem perspectief behandeld. Het eerste hoofdstuk bevat een legitimering om dit onderzoek
te voeren vanuit dit perspectief. In het tweede deel komen de essentiële kenmerken van het
moderne wereld-systeem aan bod die relevant zijn voor dit onderzoek. Deze zijn de
kapitalistische wereld-economie, de verschillende functies van staten in deze economie en de
structurele geschiedenis van het systeem
Het tweede deel wil de relatie tussen de sociale ruimte en het actuele proces van globalisering
in kaart brengen. Hoofdstuk drie vat aan met een analyse van het concept sociaal
geproduceerde ruimte. Verder komen de geografische concepten space of flows, space of
places en ruimtelijke schalen aan bod. Daarna zal de ruimtelijke structuur van het wereld-
systeem geanalyseerd worden aan de hand van deze concepten. In hoofdstuk vier staat het
concept globalisering centraal. De actuele globalisering zal historisch gekaderd worden
binnen de structurele geschiedenis van het wereld-systeem. Verschillende vormen van
globalisering zullen dan met elkaar vergeleken worden. Vervolgens zal het verband tussen
globalisering, het discours over dit proces en het neoliberalisme geanalyseerd worden. Dit
deel wordt dan afgesloten met een synthese van de relatie tussen de bevinden over ruimte als
sociaal product en globalisering als intens sociaal proces.
In het derde en laatste deel zullen de resultaten van het onderzoek naar het mondiale
stedennetwerk geëvalueerd worden. Hoofdstuk vijf focust op de concepten mondiale stad en
wereldstad. Voor beide concepten worden de belangrijkste kenmerken opgelijst en besproken.
Ook de relatie tussen deze concepten en de hedendaagse globaliseringsgolf zal besproken
worden. Dit hoofdstuk rondt af met een voorlopige conclusie met betrekking tot waarde van
de besproken concepten voor de ontwikkeling van een ruimtelijke voorstelling van het
moderne wereld-systeem. In het laatste hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op netwerken
die deze steden respectievelijk vormen. Het hoofdstuk eindigt dan met een bespreking van het
concept van de politieke wereldstad.
7
Deel 1: Conceptueel Kader
The Bibliographic Institute of Brussels exerts chaos too: it has
divided the universe into 1000 subdivisions, from which
number 262 is the pope; number 282, the Roman Catholic
Church; 263, the Day of the Lord; 268 Sunday schools; 298,
mormonism; and number 294, brahmanism, buddhism,
shintoism and taoism. It doesn't reject heterogene subdivisions
as, for example, 179: "Cruelty towards animals. Animals
protection. Duel and suicide seen through moral values.
Various vices and disadvantages. Advantages and various
qualities."
Jorge Louis Borges, The analytical language of John
Wilkins.
1 Hoofdstuk 1: Een wereld-systeem perspectief
1.1 Inleiding
In het hierboven aangehaalde citaat demonstreert Borges (1964, p. 104) gevat dat
“obviously there is no classification of the universe that is not arbitrary and conjectural”.
Dergelijke geëxpliciteerde vermoedens vormen de theoretische concepten waarmee
wetenschappelijke kennis opgebouwd wordt. De gebruikte concepten structureren echter ook
onze perceptie van de werkelijkheid en bij gevolg onze capaciteit om erop in te grijpen.
Daarom zal ik in dit eerste deel toelichten op welke conceptuele uitgangspunten de verdere
analyse geschraagd is.
Bij de keuze van een conceptueel kader onderschrijft men een bepaalde intellectuele traditie.
Dit betekent dat er andere benaderingen uitgesloten worden. In deze context bestaat het
gevaar van totalisme, waarbij vermoedens als zekerheden beschouwd worden. Zo kunnen
intern consistente denkkaders ontwikkeld worden die elke correspondentie met de realiteit
verliezen. Om dit te vermijden, is een pragmatische instelling aan te raden. Men gebruikt best
een conceptueel apparaat dat aansluiting vindt bij het onderzoeksobject. Bovendien moet het
besef dat alleen voorlopige conclusies mogelijk zijn deze neiging tot totalisme bedwingen.
Dit onderzoek wil nagaan of het ruimtelijk denkkader dat ontwikkeld wordt binnen de
discipline van het wereldstedenonderzoek inderdaad een meerwaarde biedt voor de sociale
wetenschappen. Deze evaluatie zal gebeuren vanuit een wereld-systeem perspectief. In dit
eerste deel zal duidelijk gemaakt worden wat hiermee bedoeld wordt.
8
1.2 Alternatieve maatschappijanalyse
Het wereld-systeem perspectief werd initieel ontwikkeld door Immanuel Wallerstein.
Dit alternatief perspectief vindt zijn oorsprong in de vaststelling dat de klassieke sociale
wetenschappen niet meer in staat waren om adequate kennis te produceren over de sociale
werkelijkheid.
“World-systems analysts see themselves therefore as engaging in a fundamental protest
against the ways in which we have thought that we know the world. But we also believe
that the emergence of this mode of analysis is a reflection of, an expression of, the real
protest about the deep inequalities of the world-system that are so politically central to
our current times” (Wallerstein, 2004, p. xi).
Naast een kennistheoretische kritiek is er dus ook sprake van een politieke stellinginname.
Voordat daarop dieper ingegaan wordt, is het noodzakelijk om eerst kort het concept „wereld-
systeem‟ te bespreken.
Binnen het wereld-systeem perspectief wordt de maatschappij, onze sociale werkelijkheid,
gedefinieerd als een historisch wereld-systeem. Het begrip systeem heeft hier een specifieke
betekenis. Straussfogel (2000) maakt duidelijk wat dit concept inhoudt. Een systeem wordt
door haar gezien als een geheel van hiërarchisch en dynamisch met elkaar in verband staande
processen, dat op zich over identificeerbare en meetbare kenmerken beschikt. Het bestaan van
deze systemen is afhankelijk van de interne conflicterende dynamieken. Dergelijke systemen
hebben een min of meer stabiele structuur zo lang er een mogelijke uitweg is voor deze
conflicten. Als dit regulerend mechanisme faalt, zal een systeem ofwel desintegreren ofwel
transformeren tot een nieuw systeem. Ook de wisselwerking tussen systemen en hun
omgeving speelt een essentiële rol in hun bestaan. Hierbij staat de uitwisseling van materie en
energie centraal. In het kader van dit onderzoek is het echter niet opportuun om dieper in te
gaan op dit specifieke punt.
De maatschappij als een dergelijk systeem beschouwen, houdt in dat een bestaande sociale
werkelijkheid spatiaal begrensd is. Voor Taylor (2000, p. 19) zijn deze systemen:
“(…) defined in concrete terms by the geographical extent of their division of labour.
This is the division of the productive and other tasks that are necessary for the operation
of the system.”
De term historisch wereld-systeem impliceert echter ook dat er sprake is van een eindige
temporaliteit voor een bepaalde maatschappij. Om het probleem van de bestaanstermijn van
9
een wereld-systeem te behandelen is het concept systemische logica noodzakelijk.
Straussfogel (2000, p. 176) definieert dit begrip als volgt:
“In world-systems theory, the concept of “systemic logic” denotes the specific
functional principles of a world-system.”
Elk wereld-systeem heeft een bepalend kenmerk. Bij het huidige moderne wereld-systeem is
dit de kapitalistische accumulatiewijze. Zolang deze differentia specifica het dominante
proces blijft, is er sprake een zich ontwikkelend systeem. Wanneer dit echter niet langer het
geval is hebben we te maken met een ander, een nieuw systeem. Deze overgang wordt
ingeluid met een systemische crisis.
Binnen dit perspectief wordt het wereld-systeem naar voor geschoven als de eigenlijke
analyse-eenheid van de sociale wetenschappen. Deelprocessen binnen het systeem dienen
altijd geanalyseerd te worden binnen de context van de ontwikkeling van het gehele wereld-
systeem. Deze holistische visie heeft gevolgen voor de beoefening van de sociale
wetenschappen.
Wie werkt vanuit een wereld-systeem perspectief onderschrijft de stelling dat de kennis die
geproduceerd wordt in de verschillende sociaal wetenschappelijke disciplines niet volstaat om
de sociale werkelijkheid adequaat te verklaren (Wallerstein, 1991). Voor Taylor (2007, p. 33)
is dit een argument “for a single geohistorical social science”. In deze scriptie wordt specifiek
nagegaan hoe het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk hiertoe iets bijdraagt.
Bondig samengevat steunt het hanteren van een wereld-systeem perspectief op volgende
premissen:
“World-systems analysis was an attempt to combine coherently concern with the unit of
analysis, concern with social temporalities, and concern with the barriers that had been
erected between different social science disciplines” (Wallerstein, 2004, p. 16).
Omdat het niet volstaat te stellen dat deze werkwijze de handigste manier is om de sociale
werkelijkheid te ordenen en te begrijpen, zal nu aangegeven worden waarom het
kennistheoretisch een gelegitimeerde aanpak is. De politieke/morele keuze voor dit
perspectief werd al besproken in de algemene inleiding.
10
1.3 Kennistheoretisch perspectief
Naast een morele motivering valt ook vanuit kennistheoretisch oogpunt de keuze voor
dit perspectief te verdedigen. De kracht die schuilt in een wereld-systeem perspectief is de
holistische visie op de werkelijkheid die tevens ruimte laat voor het bestuderen van
deelprocessen. Met andere woorden leidt dit tot een hoger niveau van kennisproductie. Dit
voordeel kristalliseert zich rond een drietal punten, zijnde een relevant ruimtelijk kader, een
historisch perspectief en de mogelijkheid om de complexiteit van de sociale werkelijkheid te
incorporeren.
Ten eerste wordt er gewerkt vanuit een relevanter ruimtelijk kader. Het wereld-systeem in
haar geheel is de voornaamste schaal die geanalyseerd dient te worden. Deze ruimte is echter
dynamisch. De geografische omvang van deze schaal is afhankelijk van de algemene
ontwikkeling van het systeem. Tegenwoordig omvat het moderne wereld-systeem de hele
wereld. Dit betekent niet dat ondergeschikte schalen onbelangrijk zijn. Deze indruk krijgt men
wel soms bij het overschouwen van het werk van wereld-systeem analytici. Net zoals de
schaal van het moderne wereld-systeem geproduceerd wordt door de globale processen van
kapitaalsaccumulatie, worden een veelheid aan andere schalen geproduceerd door deze en
andere sociale processen.2 Bovendien staan deze processen/schalen in een dialectische relatie
tot het overkoepelende systeem. Dat een dergelijke ruimtelijke representatie een zinvolle
aanpak is, wordt het best door Taylor verduidelijkt. Wanneer hij zich afvraagt hoe hij de
teloorgang van het Britse Imperium sinds het einde van de 19de
eeuw moet verklaren beseft
hij dat de meer traditionele visie, waarbij de wereld gezien wordt als een verzameling
onafhankelijke maatschappijen die ongeveer samenvallen met de bestaande landen, tekort
schiet. Hij komt tot de conclusie dat “a particular change in one of those countries can be fully
understood only within the wider context that is the modern world-system” (Taylor, 2000, p.
6). Het feit dat ook het wereldstedenonderzoek het dominante staatsgecentreerde ruimtelijk
kader verwerpt, is van bijzonder belang voor mijn onderzoek. Het is een aanwijzing dat de
conceptualisatie van de sociale ruimte binnen dit onderzoeksveld interessant kan zijn voor wie
werkt vanuit een wereld-systeem perspectief.
Ten tweede vertrekt wereld-systeem analyse vanuit een historisch perspectief. In de traditie
van Fernand Braudel wordt er eerder aandacht geschonken aan de longue durée dan aan de
histoire événementielle (Wallerstein, 2004, p. 35) Dit betekent dat de structurele tijd, de
11
geschiedenis van de structuren, centraal staat. In ons geval is dit de
ontwikkelingsgeschiedenis van het moderne wereld-systeem. Naast deze structurele trend is
er ook sprake van een cyclische geschiedenis. Hiermee worden de opeenvolgende fasen in de
evolutie van het systeem bedoeld. Het is de geschiedenis van een sequentie van periodes van
expansie en stabilisatie van het systeem. Deze wijze om de sociale werkelijkheid te
historiseren heeft volgens Braudel twee grote voordelen. Het vermijdt een episodische
geschiedschrijving die feitelijk niet meer is dan “dust in a double sense: (…) it spoke about
ephemeral phenomena; and (…) it got into our eyes, preventing us from seeing the real
underlying structures” (Wallerstein, 2004, p. 15). Anderzijds betekent dit echter ook dat men
zich niet moet bezondigen aan een universalistisch verdict omtrent het menselijke zijn. Dit is
vaak wel het geval bij ahistorische nomothetische sociale wetenschappen. Wetmatigheden
binnen het systeem kunnen echter wel onderzocht worden. Dit perspectief raadt ons dus aan
om specifieke (actuele) historische ontwikkelingen steeds te contextualiseren binnen de
structurele en cyclische geschiedenis van het systeem. Dit is dan ook wat in dit onderzoek
gedaan zal worden met het proces van de actuele globalisering. Dit is aangewezen omdat
binnen het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk de globalisering als cruciaal en
invloedrijk wordt ervaren (zie o.a. Taylor e.a., 2007, pp. 13-18 ).
Ten slotte is wereld-systeem analyse een perspectief dat ons in staat stelt om met de
complexiteit van de maatschappij om te gaan. Binnen de (sociale) wetenschappen is het
uitgangspunt, geassocieerd met het scheermes van Ockham, dat je een verklaring zo simpel
mogelijk moet houden gemeengoed. Saey (2007, p. 304) vraagt zich af of het hier om een
cognitief dan wel een esthetisch criterium gaat. Hij pleit voor wat hij een
„postparadigmatische‟ praktijk noemt. Hierbij wordt Ockham op zijn kop gezet. Het
uitgangspunt luidt nu: “do not leave out any of the conditions needed for a satisfactory
explanation of what you are studying” (Saey, 2007, p. 303). De holistische aspiraties van het
wereld-systeem perspectief staan hiermee in verband. Bij de analyse van een bepaald proces
dient er steeds aandacht te zijn voor gerelateerde processen en het overkoepelende systeem.
Daarnaast verdwijnt bij dit perspectief het probleem van het zoeken naar niet verder te
herleiden concrete objecten die de basis moeten vormen van de analyse. “The system
approach completely redefines the concept of object. We apply the term object to any system
of processes just as long as it pays to do so” (Blaut, 1962, p. 2 geciteerd in Saey, 2007, p.
300). Dit betekent dat allerlei processen of relaties als onderzoeksobject kunnen fungeren
2 In het derde hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op de betekenis van deze productie van
ruimtelijkheid.
12
zonder dat ze gereïficeerd worden. Er moeten hierbij wel twee zaken opgemerkt worden. Ten
eerste betekent het hanteren van een wereld-systeem perspectief niet het einde van het
reductionisme binnen de sociale wetenschappen. Dit zou een onbereikbare doelstelling zijn.
Bovendien valt er vanuit didactisch oogpunt wel te pleiten voor enige vorm van
reductionisme zolang de geproduceerde kennis gecontextualiseerd wordt binnen het algemene
kader van de sociale wetenschappen. Ten tweede impliceert een wereld-systeem perspectief
dat om op een diepgaande wijze de relaties tussen de deelprocessen binnen een systeem te
bepalen een unidisciplinaire aanpak te verkiezen valt boven een multidisciplinaire.
Nu ik gemotiveerd heb waarom wereld-systeem analyse een legitieme benadering is voor een
sociale wetenschapper, zal ik in het volgende hoofdstuk de voor dit onderzoek belangrijkste
uitgangspunten van dit perspectief behandelen. Er zal nagegaan worden welke gedaante het
moderne wereld-systeem aanneemt en hoe dit constant aan veranderingen onderhevig is.
13
2 Hoofdstuk 2: Het moderne wereld-systeem
2.1 Kapitalistische wereld-economie
Binnen het wereld-systeem perspectief zal onze sociale werkelijkheid geconcipieerd
worden als een kapitalistische wereld-economie. Het werk van o.a. Wallerstein (2004) en
Arrighi (1994) zal hierbij eerder als wegwijzer dienen dan als een gedetailleerde
routebeschrijving. Wallersteins concept wereld-economie vindt zijn oorsprong bij Braudel
(économie-monde). Het is de beschrijving van een economische ruimte die als een wereld op
zich, als een systeem, functioneert. Deze economische ruimte is tegenwoordig globaal in
omvang. In de meest abstracte bewoording is het moderne wereld-systeem een
“wereldeconomie met een interstatelijk systeem als superstructuur” (Doom, 2008, p.4). Het is
door de aanwezigheid van dit interstatelijk systeem dat een wereld-economie zich
onderscheidt van een wereld-rijk. Bij een wereld-rijk wordt het systeem geregeerd door één
politieke autoriteit. Er is dus sprake van een andere systemische logica. Straussfogel (2000, p.
176) stelde al dat binnen de wereld-systeem analyse het concept van systemische logica
verwijst naar de specifieke functionele principes van het wereld-systeem. Bij een wereld-
economie is dit niet een politieke, maar een economische logica. Voor het moderne wereld-
systeem is dit een kapitalistische logica. Wallerstein (2003, pp. 13-14) beschrijft deze logica
als volgt:
“What distinguishes the historical social system we are calling historical capitalism is
that in this historical system capital came to be used (invested) in a very special way. It
came to be used with the primary objective or intent of self-expansion. In this system,
past accumulations were „capital‟ only to the extend they were used to accumulate more
of the same.”
Kenmerkend voor deze logica is dat “it serves the interest of capital and elite groups who opt
into it” (Dodgshon, 1993, p. 35 geciteerd in Doom, 2008, p. 5). De “raison d‟être” van het
modern wereld-systeem is dus het streven naar “the endless accumulation of capital”
(Wallerstein, 2003, p. 142). Met de term kapitalisme wordt een systeem beschreven waar deze
activiteit voorrang krijgt op alle andere maatschappelijke aspiraties. Het is noodzakelijk om
nog even stil te staan bij de verschijningsvormen van het reëel bestaand kapitalisme.
Zoals bij Braudel wordt het kapitalisme hier gezien als een “système de contre-marché”. Deze
bijzondere definitie ontlokte bij Wallerstein (1991, p. 344) de reactie dat “Braudel viewed
14
capitalism in a way that, in the eyes of most of his colleagues, could only be termed seeing it
„upside down‟”. Er moet dus een onderscheidt gemaakt worden tussen de sfeer van het
kapitalisme en die van de markten. Deze markten worden gekenmerkt door een vrije
competitie. Zoals de theorie van vraag en aanbod omschrijft, volgt hieruit een neerwaartse
druk op de prijzen en bijgevolg ook op de winstmarges. Typische voorbeelden van deze
markten zijn de meeste arbeidsmarkten en dus ook een reeks personele diensten, maar ook
kleine handelaars van al dan niet zelf geproduceerde goederen bevinden zich in dergelijke
markten. De gangbare visie op economie en kapitalisme vindt zijn oorsprong in deze markten.
Het is immers op basis van “the easily observed processes that took place within them that the
language of economic science was originally founded” (Wallerstein, 1991, p. 355). Dat dit
een vergissing is, volgt uit de vaststelling dat kapitalisme “the zone of exceptional profits" is
(p. 355). De logische conclusie is dan ook dat de winstdrukkende marktprincipes hier niet
werkzaam zijn. Eerder dan deze situatie toe te schrijven aan het falen van de markt wordt dit
gezien als het bewijs van een op zichzelf bestaand systeem, namelijk “true capitalism”. The
endless accumulation of capital kan niet maximaal bewerkstelligd worden binnen een context
gereguleerd door vrije competitie. De regulering via marktprincipes is binnen het kapitalisme
vervangen door een regulering op basis van macht. Het streven naar een eindeloze
accumulatie creëert een veelheid aan conflicten binnen het wereld-systeem. Deze conflicten
kunnen herleid worden tot twee grote varianten. Enerzijds is er het conflict tussen kapitalisten
onderling, die met elkaar concurreren op het vlak van de kapitaalsaccumulatie. Anderzijds is
er strijd tussen het kapitaal en de arbeiders om de geproduceerde meerwaarde. De
vooropgestelde winstmaximalisatie concretiseert zich dus op drie vlakken: het klassieke
conflict tussen arbeid en kapitaal, monopolies en de externalisatie van kosten.
Bij een klassieke marxistische maatschappijanalyse wordt het kapitalisme voorgesteld als een
economisch systeem waarbij kapitalisten teren op de uitbuiting van de arbeidersklasse. Onder
een licht aangepaste vorm wordt dit uitgangspunt geïncorporeerd binnen Wallersteins wereld-
systeem perspectief. De individuele kapitalist streeft ernaar om het loon van zijn werknemers
zo laag mogelijk te houden. Dit loon wordt enerzijds bepaald door de algemene situatie van
de arbeidsmarkt en anderzijds door de politieke krachtsverhouding tussen de klassen. Deze
krachtsverhoudingen uiten zich onder andere in de staatsstructuren. Ook het type werknemer
heeft invloed op de loonsvorming. Natuurlijk is er een verschil tussen geschoolde en
ongeschoolde arbeid. Er bestaat echter nog een belangrijkere differentiatie. Het is deze tussen
werknemers die volledig afhankelijk zijn van hun loon (proletariërs) en diegenen waarbij dit
niet het geval is. Deze laatste bevinden zich in semi-proletarische huishoudens. Aangezien ze
15
nog over andere inkomensbronnen beschikken, is hun minimaal aanvaardbare bezoldiging
lager. Wallerstein (2003, p. 27) maakt dan ook de volgende opmerking:
“No wonder then, as a general rule, that any employer of wage-labour would prefer to
have his wage-workers located in semi-proletarian rather than in proletarian
households.”
Tijdens een neerwaartse economische conjunctuur gaan de werkgevers zelf actief op zoek
naar deze arbeiders. De zoektocht naar goedkopere arbeid is een belangrijke verklaring voor
de geografische expansie van het moderne wereld-systeem.
Een andere strategie om succesvol te zijn binnen dit systeem is om een monopolistische, in de
praktijk vaak een oligopolistische, positie te gaan bezetten. Dit is wat Braudel bedoelt als hij
het heeft over het kapitalisme als système de contre-marché. Deze niet-competitieve markten
met hun hoge winstopportuniteiten hebben natuurlijk de neiging om zichzelf te ondergraven:
“monopolistic practice and competitive motivation have been a paired reality of
historical capitalism. In such circumstances, it is evident that no specific pattern linking
the productive process could be stable. Quite the contrary: it would always be in the
interest of a large number of competing entrepreneurs to try to alter the specific pattern
of given time-places” (Wallerstein, 2003, p. 34).
De niet-competitieve markten oefenen dus een aantrekkingskracht uit op andere kapitalisten.
Dit proces leidt uiteindelijk tot het uithollen van het oligopolistisch voordeel en bijgevolg tot
een dalende winstmarge. Dit leidt ertoe dat bepaalde economische activiteiten na een tijd niet
meer de noodzakelijke winst opleveren en overgelaten worden aan de wetten van de markt.
Bij het binnenbreken of in stand houden van monopolies speelt politieke macht een rol. Een
voor de hand liggend voorbeeld is de patentwetgeving.
Een laatste manier om de winsten te maximaliseren is de noodzakelijke productiekosten
beperken door ze te externaliseren. Eenvoudig gesteld: anderen laten opdraaien voor de
uitgaven. Wallerstein (2004, p. 81-82) behandelt deze strategie voornamelijk vanuit
ecologisch oogpunt. Zo ziet hij dat bedrijven “the costs of disposal of waste (especially toxic
materials), the costs of renewing raw materials, and what are generically called infrastructural
costs” trachten te externaliseren. Ik stel voor om daar nog de categorie van de sociale kosten
aan toe te voegen. Abstract gesteld, zijn dit de uitgaven om de arbeidersklasse te
reproduceren. Dit gaat van aanvullende/vervangende inkomens, over onderwijs tot
ordehandhaving en gezondheidszorg. De rol die staten hierbij spelen kan niet onderschat
16
worden. Voor de individuele kapitalist is het niet relevant of deze lasten gedragen worden
door een ander segment van de kapitalistische klasse, het collectief of toekomstige generaties.
In de drie beschreven interdependente strategieën speelt het politieke, in het bijzonder in haar
geformaliseerde vorm van een interstatensysteem, een belangrijke rol. Dit wordt in het
volgende deel geanalyseerd. Daarna zal de historische ontwikkeling van het systeem benaderd
worden vanuit structurele trends en waarneembare cyclische evoluties.
2.2 Staten binnen het moderne wereld-systeem
2.2.1 Het interstatelijk systeem
De wereld opvatten als een wereld-economie betekent niet dat het belang van politieke
processen geminimaliseerd wordt. Integendeel, deze politieke processen zijn cruciaal en
onontbeerlijk voor de werking van het systeem.
“A defining feature of a world-economy is that it is not bounded by a unitary political
structure. Rather, there are many political units inside the world-economy, loosely tied
together in our modern world-system in an interstate system” (Wallerstein, 2004, p. 23).
Deze verdeelde politieke structuur is niet enkel een kenmerk van, maar ook een conditio
sine qua non voor het bestaan van een kapitalistisch economisch systeem. Er zijn twee
logica‟s te onderscheiden binnen deze context: deze van de kapitaalsaccumulatie en deze van
de (statelijke) machtsaccumulatie. Arrighi (1994, p. 86) stelt vast dat dit tweede streven
ondergeschikt is geraakt aan het eerste:
“… a situation has arisen in which in order to succeed in the pursuit of power
governments must be leaders not just in processes of state-making and war-making but
in processes of capital accumulation as well.”
In een situatie van een eengemaakte politieke structuur, een wereld-rijk, zou het
machtsstreven primeren. Het bestaan van een interstatelijk systeem is echter niet enkel een
voorwaarde voor, het faciliteert ook het functioneren van, de wereld-economie.
Deze structuur speelt een stabiliserende rol op sociaal-politiek vlak. Dit argument steunt op
twee vaststellingen. Enerzijds “that inequality between countries is a far more important
component of total world income inequality than inequality within countries” (Arrighi, 2003,
17
p. 5). Anderzijds dat politieke actie van onderuit zelden het niveau van de nationale staten
overstijgt (Taylor, 2000, p. 46). Door de intra-statelijke ongelijkheid enigszins in te tomen,
beperkt men voor een deel de revolutionaire capaciteit van de globale arbeidersklasse. Dit
gegeven dienen we te analyseren binnen het conceptuele kader van de kern-periferie
opdeling.3
Het bestaan van meerdere politieke entiteiten versterkt ook de onderhandelingspositie van de
kapitalistische klasse. Omwille van o.a. hun kapitaalsmobiliteit kunnen ze staten steeds
aanzetten om bepaalde belangen te laten voorgaan op andere. De dreiging van het
herlokaliseren van productie-eenheden is in deze context een overtuigend argument.
2.2.2 De staat: actor, medium en site
Het is nu duidelijk dat staten een belangrijke rol spelen binnen het moderne wereld-
systeem. Voordat deze functies besproken worden is het echter aangewezen om het concept
staat te gaan definiëren. Drie verschijningsvormen van de staat zullen behandeld worden.
Deze zijn de staat als actor, de staat als medium en de staat als site. Deze categorisering wordt
ontleend aan het werk van Brenner (1999).
Binnen het interstatelijke systeem wordt een staat gelegitimeerd als actor wanneer diens
soevereiniteit erkend wordt. In theorie betekent dit onafhankelijkheid bij interne
aangelegenheden en een evenwaardige positie op internationaal vlak. De aard van het
moderne wereld-systeem verstoort echter dit ideaalbeeld. Zo zijn er sterke staten (in het
bijzonder de hegemoon) die hun soevereiniteit krachtiger kunnen laten gelden dan zwakkere
staten. Dit machtsonevenwicht is structureel (Taylor, 2000, p. 34). Een bijkomende
opmerking is dat de kapitalistische klasse zich er steeds voor zal hoeden dat er een bepaalde
staat te machtig wordt. Een dergelijke situatie zou hun belangen danig kunnen schaden
(Arrighi, 1994, p.76). De geschiedenis van het historisch kapitalisme wijst echter uit dat
staten één van de belangrijkste actoren zijn binnen dit systeem (Wallerstein, 2004, p. 38).
In het staatsapparaat is er een bepaalde machtsconcentratie vervat. Dit verklaart dan ook de
politieke strijd om de staat te controleren. Het doel hiervan is dan steeds om het als middel
aan te wenden om bepaalde belangen te behartigen. Deze krachtmeting woedt zowel tussen
3 In hoofdstuk 3 zal verder ingegaan worden op de kern-periferie structuur van het modern wereld-
systeem.
18
als binnen de klassen. Wallerstein (2003, 2004) benadrukt dat deze politieke strategie niet de
aangewezen manier is om tot systemische verandering te komen. Het controleren van de staat
blijft echter van essentieel politiek, sociaal en economisch belang.
Ten slotte is de staat een site van uiteenlopende sociale processen. Het zijn deze processen die
bepalen welke gedaante een staat aanneemt. Ze beïnvloeden de structuur en het functioneren
van de staat. Deze sociale interacties bevinden zich niet enkel op de statelijke schaal. Ook
sub- en supra-statelijke processen zijn cruciaal. Zowel globale economische
herstructureringen of geopolitieke ontwikkelingen als regionale evoluties hebben hun
weerslag op het statelijk niveau. Dit is niet enkel in het actuele tijdsgewricht het geval. Dit is
altijd zo geweest.
De hier besproken verschijningswijzen van de staat zijn steeds simultaan aanwezig en hebben
een continue invloed op elkaar. De functionele rollen die staten spelen binnen het proces van
kapitaalsaccumulatie zullen in het volgende deel aan bod komen.
2.2.3 Functies binnen de kapitaalsaccumulatie
Er werd al vermeld dat staten een belangrijke rol spelen in het proces van
kapitaalsaccumulatie. In wat volgt zullen enkele van deze functies besproken worden. Wat
volgt steunt in grote maten op Wallerstein (2003, pp. 48-56). Dit thema zal echter niet
exhaustief behandeld worden. Enkel de belangrijkste functies in het kader van dit specifieke
onderzoek komen aan bod.
Vooreerst beschikken staten over de mogelijkheid om belastingen te heffen. Daarnaast hebben
ze ook de bevoegdheid over de herverdeling van deze middelen. Deze belastingen zullen vaak
een deel van de kapitalistische klasse benadelen, tezelfdertijd wordt een ander segment van de
kapitalisten relatief gezien bevoordeeld. Hoe deze inkomsten worden aangewend heeft ook
gevolgen voor de winstmaximalisatie. Subsidies en openbare consumptie zijn een
rechtstreekse steun aan bepaalde economische agenten. Het eerder besproken externaliseren
van kosten kan ook in deze context gezien worden als “the principle of the individualization
of profit but the socialization of risk” (p. 54). Bail-outs hebben een lange geschiedenis in het
historisch kapitalisme.
19
Staten meten zich ook het recht aan “to determine the rules governing the social relations of
production within their territorial jurisdiction” (p. 51). Dit slaat uiteraard niet enkel op de
loonpolitiek. Toch zijn het de lonen die hier centraal staan als belangrijke kost voor de
kapitalistische ondernemingen. Zo heeft o.a. de regulering van de arbeidsmobiliteit,
arbeidscondities, … hierop invloed. Bij het handhaven van een bepaalde historische sociale
verhouding mag men ook de rol van het repressieve staatsapparaat niet uit het oog verliezen.
Deze sociale regelgeving heeft ook invloed buiten de staatsgrenzen. Deze neemt evenredig toe
met de kapitaals- en arbeidsmobiliteit. De jurisdictie op het niveau van de staten zal dus nooit
echt onafhankelijk zijn van de werking van het overkoepelend wereld-systeem.
Een laatste wijze waarop staten van belang zijn bij de kapitaalsaccumulatie is hun invloed op
monopolies. Zo kan een mercantilistische politiek prille binnenlandse monopolies
beschermen. Machtige gevestigde monopolisten hebben dan weer baat bij een vrijere markt
aangezien instapkosten voor mogelijke concurrenten te hoog zijn. De staat als beheerder van
territoriale grenzen is hierbij erg invloedrijk. Ook het toekennen van patenten moet in deze
context gezien worden. Deze invloed is echter eindig want: “over time, every quasi-monopoly
is undone by the entry of further producers” (Wallerstein, 2004, p. 27).
Samenvattend kan dus gesteld worden dat staten binnen het modern wereld-systeem een
sleutelpositie bekleden op het vlak van de regulering van de accumulatieprocessen. De
evolutie van deze monopolies en hun invloed op de dynamische ontwikkeling van het wereld-
systeem vormen het onderwerp van het volgende stuk.
2.3 Trends en cycli
2.3.1 Structurele trends
In deze scriptie zal de actuele globalisering geconcipieerd worden als de uitwerking van
een crisis van de wereld-economie. Het is de bedoeling om hier eerst een historisch kader te
schetsen om later de hedendaagse ontwikkelingen te kunnen analyseren.
Systemen hebben per definitie een eindig leven. Het is hier de bedoeling om langetermijn
ontwikkelingen (trends) vast te stellen die aantonen dat de systemische logica van het
moderne wereld-systeem uiteindelijk tegen zijn eigen grenzen moet botsen. Anders gesteld,
aangeven dat de endless accumulation of capital een eindig proces is. Er zijn verschillende
20
trends aan te wijzen die dit proces op lange termijn hypothekeren. Voorbeelden hiervan zijn
de afnemende draagkracht van het ecosysteem, de toenemende macht van bepaalde
staatsstructuren en de oplopende loonkosten. Het is dit laatste voorbeeld dat hier verder
uitgewerkt zal worden.
Loonkosten hebben een directe invloed op de winsten. Om de kapitaalsaccumulatie te
garanderen is het dus aangewezen om deze kosten zo laag mogelijk te houden. Hierboven
werd al aangegeven dat omwille van dit feit semi-proletarische werkkrachten erg in trek zijn.
Het probleem voor de kapitalistische klasse is nu juist dat deze arbeiders de neiging hebben
om te streven naar een verdere commodificatie van hun arbeidspotentieel (Wallerstein, 2003,
p. 36). Ze wensen zich te proletariseren en dit proces verhoogt de loonkosten. In een stijgende
economische conjunctuur, wanneer de winsten sneller groeien dan de lonen, is dit maar een
miniem probleem. Bij een stagnerende fase wordt de kapitaalsaccumulatie wel aangetast. De
historische reactie tijdens deze periodes is dan steeds een verdere geografische expansie van
het wereld-systeem geweest. Productieprocessen die leden onder te hoge loonkosten werden
gerelokaliseerd naar plaatsen met een nog niet aangeboord semi-proletarisch
arbeidspotentieel. Uit de vaststelling dat de aarde ruimtelijk begrensd is en het vermoeden dat
er geen omgekeerde ontwikkeling mogelijk is van proletarische naar semi-proletarische
werkkrachten volgt de conclusie dat deze trend op een grens stuit van de kapitalistische
logica. Wallerstein (2003, pp. 42-43) gaat er dan ook van uit dat:
“(…) the historical system of capitalism has, after four to five hundred years of
flourishing, finally come into structural crisis”.
Zonder dit geloofspunt te onderschrijven, kan gesteld worden dat zijn omschrijving van de
structurele trends binnen de hier ontwikkelde analyse geïncorporeerd kan worden.
De vraag hoe het systeem met haar inherente contradicties omgaat, is voor dit onderzoek
echter veel interessanter. De zichzelf liquiderende monopolies staan hierbij centraal. Ze
vormen een recurrent en cyclisch proces.
21
2.3.2 Cyclische geschiedenis
Logistics en Kondratieff-golven
Een cyclische geschiedenis veronderstelt regelmatige recurrente processen. Hoewel er
waarschijnlijk meerdere van dergelijk processen bestaan, moet er hier gefocust worden op
deze die typisch zijn voor het moderne wereld-systeem. Ze moeten dus betrekking hebben op
de typische vorm van kapitaalsaccumulatie binnen het historisch kapitalisme. Hierboven werd
de link tussen de zoektocht naar goedkope arbeid, de geografisch expansie van het wereld-
systeem en dit streven naar kapitaalsaccumulatie reeds aangehaald. De hier gepresenteerde
cyclische ontwikkeling van het systeem zal zich echter baseren op de opeenvolgende
gemonopoliseerde economische sectoren.
Zowel Wallerstein (2004) als Taylor (2000) relateren dit proces aan de logistics en
Kondratieff-golven. Deze golven zijn de weergave van evoluties van uiteenlopende
economische fenomenen (Taylor, 200, p. 14). Een afzonderlijk golf bestaat uit een A en B
fase. De A fase is er één van groei, de B fase geeft een stagnatie weer. Deze stagnatie is een
rechtstreeks gevolg van het succes tijdens de A fase. Wanneer bepaalde productieprocessen
erg winstgevend zijn (dit zijn de monopolies waarvan eerder sprake was) trekken ze steeds
meer kapitaal aan. Dit doet de competitie toenemen waardoor de winsten zullen dalen (dit is
de B fase). Taylor beschrijft dit als een overproductie-crisis (p. 16). Tijdens deze fase zal het
productieproces gereorganiseerd worden. Daarnaast zullen nieuwe monopolies ontwikkeld
moeten worden om verdere kapitaalsaccumulatie mogelijk te maken. Deze opeenvolgende
evoluties zouden dus de verklaring zijn voor de cyclische ontwikkeling van het moderne
wereld-systeem. Arrighi (1994) stelt echter dat de logistics en de Kondratieff-golven geen
informatie bevatten over de werking van het historisch kapitalisme (p. 7). Hij kan tot deze
conclusie komen omdat hij zoals Braudel een onderscheid maakt tussen de sfeer van het
kapitalisme en die van de economie (de competitieve markten). Arrighi‟s redenering lijkt te
impliceren dat de logistics en Kondratieff-golven de toestand beschrijven van deze
competitieve markten, of in elk geval de evoluties in deze sfeer incorporeren. Zo wijst hij op
het feit dat het cyclische ritme al lang vóór het ontstaan van het moderne wereld-systeem waar
te nemen valt (p. 8). Arrighi pleit dus voor een alternatieve conceptualisering van het cyclisch
evoluerend kapitalistisch accumulatieproces. Dit proces beschrijft hij aan de hand van zijn
systemische accumulatiecycli.
22
Systemische accumulatiecycli
Arrighi‟s conceptualisatie steunt op Braudels visie op de geschiedenis van het
kapitalisme.
“Let me emphasize the quality that seems to me to be an essential feature of the general
history of capitalism: its unlimited flexibility, its capacity for change and adaptation”
(Braudel, 1982, p. 433 geciteerd in Arrighi, 1994, p. 4).
Dit uitgangspunt moet ons ervoor behoeden dat we ons blind staren op een historisch
specifieke verschijningsvorm van het accumulatieproces. Bij de Kondratieff-golven
prevaleren er echter wel bepaalde productieprocessen. Het punt is dat naast de productie en
handel van goederen er een bijkomend circuit is voor kapitaalsaccumulatie, namelijk de
financiële markten. Een bedreven kapitalist zal dus niet blijvend investeren in stagnerende
sectoren, maar zijn kapitaal heroriënteren.
Hoe dit in zijn werk gaat, verklaart Arrighi (1994, p. 5) aan de hand van Marx‟ MCM´
formule:
“Money capital (M) means liquidity, flexibility, freedom of choice. Commodity capital
(C) means capital invested in a particular input-output combination in view of a profit.
Hence, it means concreteness, rigidity, and a narrowing down or closing of options. M´
means expanded liquidity, flexibility, and freedom of choice.”
De C variant van investeringen renderen zolang er sprake is van een gemonopoliseerde
context. In een situatie waarin competitie heerst, zal elke verdere investering de
winstopportuniteiten in gevaar brengen. Dit is het spook van de overproductie, feitelijk
overinvestering. Zoals eerder werd gezien, is dit het lot van elk monopolie. Bij gebrek aan
andere C varianten zal het kapitaalsoverschot aangewend worden via de MM´ formule. Dit
zijn investeringen in wat tegenwoordig de FIRE sector wordt genoemd.4 Deze sector is echter
uiterst volatiel; zowel grote winsten als verliezen liggen in het vooruitzicht. Deze instabiliteit
en het gebrek aan meerwaardeproductie zijn er de oorzaak van dat deze investeringsvariant
het systeem niet langdurig kan schragen. Bovendien is het niet zo dat deze strategie de vorige
vervangt. Het is een aanvullend circuit voor kapitaalsoverschotten. Het aggregaat van deze
collectieve kapitalistische acties leidt dan tot een cyclische evolutie van de wereld-economie.
Naar analogie met de kapitaalsformule bestaan Arrighi‟s systemische cycli uit een MC en
CM´ fase. Hij vat zijn model als volgt kort samen:
4 FIRE: Finance, Insurance en Real Estate.
23
“The difference is that what „develops‟ in our model is not a particular industry or
national economy but the capitalist world-economy as a whole over its entire lifetime.
Thus, (MC) phases of material expansion will be shown to consist of phases of
continuous change, during which the capitalist world-economy grows along a single
developmental path. And (CM´) phases of financial expansion will be shown to consist
of phases of discontinuous change during which growth along the established path has
attained or is attaining its limits, and the capitalist world-economy „shifts‟ through
radical restructurings and reorganizations onto another path” (Arrighi, 1994, p. 9).
Tegenwoordig bevindt/bevond het wereld-systeem zich in zo een fase van financiële
expansie gekenmerkt door discontinue verandering. Verder meent Arrighi dat deze fasen van
expansie en herstructurering vorm krijgen “under the leadership of particular communities
and blocs of governmental and business agencies” (p. 9). In zoverre dat dit betekent dat er
bepaalde groepen in de samenleving beter gepositioneerd zijn om dergelijke ontwikkelingen
te beïnvloeden, kan ik hem hier bijtreden. Toch heerst de indruk dat Arrighi‟s stelling neigt
naar een soort van complottheorie. Dit strookt echter niet met de eerder beschreven
structuralistische visie op de maatschappij die hier aangehangen wordt. Dit doet echter geen
afbreuk aan de inzichten die deze systemische accumulatiecycli opleveren.
“The cycles and trends can now be understood as the regulatory mechanisms that have
served to maintain and perpetuate the capitalist world-economy” (Straussfogel, 2000, p.
176).
Bij de grafische weergave van deze processen maken de eerder vermelde golven plaats voor
een voorstelling gebaseerd op S-vormige cycli (zie afbeelding 1). Samen vormen deze cycli
een soort van glooiende opgaande trap (zie afbeelding 2). Wat deze grafieken voorstellen? is
het verloop van de kapitaalsaccumulatie doorheen de tijd.
Het eerste deel van de cyclus, dat overeenkomt met de periode van materiële expansie,
vertoont een exponentiële groei. Bij het tweede deel valt er een bifurcatie op te merken. De
materiële expansie gaat door op een veel lager tempo. Het is de financiële expansie die
erboven op komt die zorgt voor de voortgezette kapitaalsaccumulatie. De processen die op dat
ogenblik de materiële economie kenmerken zijn dezelfde die besproken werden bij de B fase
in het Kondratieff model. Tijdens deze fase is het ook mogelijk dat er kortere periodes van
nulgroei of zelfs negatieve groei in de kapitaalsaccumulatie waar te nemen zijn door het
volatiele karakter van de financiële expansie.
24
AFBEELDING A: Uit ARRIGHI, 1994, p. 365
AFBEELDING B: Uit ARRIGHI, 1994, p. 365
25
In het volgende deel zullen twee essentiële concepten van het onderzoek naar een
wereldstedennetwerk behandeld worden. Ten eerste de opvatting dat ruimte gezien moet
worden als een sociaal product. Ten tweede het idee dat de actuele globalisering als
transformatieperiode van het kapitalisme nieuwe ruimten produceert. Beide visies zullen
benaderd worden vanuit het hier voorgestelde wereld-systeem perspectief.
26
Deel 2: Ruimte en de actuele globalisering
Neither territory nor space simply dematerializes. New borders
and boundaries are constructed as the old ones are torn down.
Don Mitchell, The Right to the City.
3 Hoofdstuk 3: Ruimte als sociaal product
3.1 Van platform naar product
In het vorige deel werd voorgesteld om de sociale werkelijkheid op te vatten als een
kapitalistisch wereld-systeem. Nu is het de bedoeling om tot een werkbare definitie van het
begrip ruimte te komen. Dit is een noodzakelijke stap om verdere uitspraken te doen over het
alternatief ruimtelijk denkkader dat ontwikkeld wordt binnen het onderzoek naar een
mondiaal stedennetwerk. Met het begrip ruimte wordt hier de sociale ruimte bedoeld. Deze
term contrasteert met het concept fysieke ruimte.
De fysieke ruimte is in zijn meest pure vorm gelijk te stellen met de natuur. Deze opvatting
van ruimte houdt een vorm van primordialiteit in (Soja, 1980, p. 209). Deze ruimte was
aanwezig voor er sprake was van menselijke samenlevingen. Het is dus een platform waarop
de sociale handelingen zich ontwikkelen. Het is een milieu dat extern is aan de sociale
context. Deze visie, die feitelijk inhoudt dat ruimte quasi irrelevant is voor sociale
wetenschappers, is echter al langer voorbijgestreefd. Een universeel kenmerk van menselijke
samenlevingen is immers dat deze ingrijpen op hun omgeving. Door arbeid wordt de fysieke
ruimte onvermijdelijk getransformeerd. Bovendien worden er ook uiteenlopende ruimtes
gecreëerd. Zo kennen sociale (politieke, economische, culturele) praktijken betekenis toe aan
bepaalde ruimtes. Rivaliserende jeugdbendes kunnen zo delen van een stad transformeren in
exclusieve territoria. Afgezien van wat graffiti zijn deze ruimtes misschien niet zichtbaar,
maar daarom niet minder reëel. Er zijn talloze voorbeelden te geven van deze sociaal
geproduceerde ruimtes. Soja (1980, p. 210) vat dit als volgt samen:
“Space itself may be primordially given, but the organization, use, and meaning of
space is a product of social translation, transformation and experience.”
Deze visie op ruimte vindt zijn oorsprong in het werk van Henri Lefevbre.
27
Het zijn deze sociaal geproduceerde ruimtes die interessant zijn voor sociale wetenschappers.
Omdat “all organized space will be seen as rooted in a social origin and filled with social
meaning” (Soja, 1980, p. 201), zal een kritische analyse van de sociale ruimte onvermijdelijk
de sociale processen die deze ruimte generen in vraag moeten stellen. Ruimte is immers nooit
een neutrale en vanzelfsprekende setting waarbinnen zich bepaalde gebeurtenissen
ontwikkelen, integendeel, het is een sociale constructie die bijgevolg onderhevig is aan de
heersende machtsverhoudingen (Vertommen, 2008, p. 1).
De sociale ruimte is echter meer dan alleen een emanatie van sociale processen. Castells
(2002, p. 343) stelt dat “space crystalized time” is. Ruimte is niet alleen een product van de
geschiedenis, het is er een bepaalde verschijningsvorm van. Zoals de geschiedenis oefent ook
de sociale ruimte een structurele invloed uit op het sociale. Er is dus sprake van een
dialectische relatie tussen het ruimtelijke en het sociale (Soja, 1980). Om terug te keren naar
het voorbeeld van de jeugdbendes, kan het bestaan van bepaalde territoria invloed hebben op
onder meer de mobiliteit binnen een stad, op de organisatie van politiepatrouilles of op de
grondprijzen. Deze gebieden spelen verder ook een rol in de identiteitsvorming van de
bewoners ervan. Natuurlijk zijn het sociale processen die aan de basis liggen van deze ruimte,
in dit geval bendevorming. Toch kan de invloed van de gecreëerde ruimte op verdere sociale
handelingen niet ontkend worden. Anderzijds valt het proces van bendevorming misschien te
verklaren vanuit de socialisatie in een achtergestelde stedelijk gebied. Om niet in de val te
trappen van de vraag naar een primaire oorzaak is het aangewezen om ruimte op te vatten als
een proces. Deze visie leidt er echter niet toe dat ruimte ontdaan wordt van een concreet
karakter. Het sociale proces van kapitaalsaccumulatie concretiseert zich zo ook onder meer in
materiële ongelijkheid. Zo zullen ook al dan niet bedoelde processen van ruimtelijke
productie zich concretiseren in al dan niet gewenste ruimtes. Een laatste opmerking die
gemaakt dient te worden is dat binnen de productie van ruimte er conflicterende processen
aanwezig kunnen en zullen zijn. Deze conflicten vinden hun oorsprong in de uiteenlopende
belangen en doelstellingen van de sociale actoren. Deze belangen worden vaak beïnvloed
door de ruimte waarin deze actoren leven. Ruimte is dus één van de structuren die de globale
context bepalen voor het menselijk handelen.
Het is nu de bedoeling om na te gaan welke relatie er bestaat tussen de sociale ruimte en het
kenmerkende sociale proces van het moderne wereld-systeem, namelijk het streven naar een
eindeloze kapitaalsaccumulatie. Deze aanpak steunt op de veronderstelling dat dit het proces
is dat het meeste impact heeft op de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem. Er zal
echter eerst aandacht besteed worden aan twee specifieke varianten van sociale ruimte: de
28
space of places en de space of flows. Daarna zal er ook worden stilgestaan bij het feit dat de
productie van ruimte ook de productie van ruimtelijke schalen inhoudt.
3.2 Places en Flows
Space of places en space of flows zijn twee onderscheiden conceptualisaties van de
sociale ruimte. Deze termen werden voornamelijk ontwikkeld door Manuel Castells in zijn
werk The Network Society. Het onderscheid tussen beide concepten werd gemaakt om één van
de centrale stellingen in dit werk te ondersteunen:
“(…) unlike most classical social theories which assume the domination of space by
time, I propose the hypothesis that space organizes time in the network society”
(Castells, 2002, p. 314).
In dat werk wordt ruimte als volgt gedefinieerd: “space is the material support of time sharing
social practices” (Castells, 2002, p. 344). Om het verschil tussen beide ruimtelijke varianten
te beschrijven, zal eerst het meer voor de hand liggende concept van de space of places
behandeld worden.
De space of places is de “historically rooted spatial organization of our common experience”
(Castells, 2002, p. 315). Ruimte valt zo te beschrijven als een plaats. Castells (2002, p. 354)
beschrijft een plaats als volgt:
“A place is a locale whose form, function, and meaning are self-contained within the
boundaries of physical contiguity.”
Deze ruimtelijke variant is ook de expressie van bepaalde sociale processen. Taylor (2004, pp.
27-28) benadrukt het territoriale aspect van deze ruimtes. Het is deze soort ruimte die door de
eerder aangehaalde mozaïek metageografie beschreven wordt. De natiestaten zijn een
voorbeeld van dergelijke space of places. Alle andere vormen van geproduceerde territoriale
ruimtes behoren echter ook tot deze categorie. De overwegende meerderheid van de mensen
leven in deze space of places (Castells, 2002, p. 354). Deze plaatsen verschillen echter danig
van elkaar. De space of places omvat zowel een exclusieve gated community in de
parelrivierdelta als de door daklozen gefrequenteerde straten en openbare plaatsen van
Westerse grootsteden.
29
Om te begrijpen waarom Castells deze gangbare visie op ruimte aanvult met het concept
space of flows is het noodzakelijk even uit te wijden over zijn voorstelling van de
Netwerkmaatschappij. Castells‟ (2000) uitgangspunt is dat sinds grofweg de jaren zeventig er
een nieuw tijdperk is aangebroken in de geschiedenis. Deze nieuwe tijd noemt hij de
Information Age. Dit resulteert in een nieuwe soort maatschappij, de Netwerkmaatschappij.
Deze Netwerkmaatschappij vervangt niet plots de vorige, industriële maatschappij, maar
ontwikkelt zich ernaast en wordt steeds dominanter. Het grote verschil tussen deze twee
maatschappijen, die beide als kapitalistisch bestempeld kunnen worden, is wat hij de mode of
development noemt. Hiermee bedoelt hij “the technological arrangements through which
labor acts upon matter to generate the product, ultimately determining the level and the
quality of the surplus” (Castells, 2000, p. 16). Verder ziet hij een grote mate van
onafhankelijkheid tussen deze technologische evoluties en de heersende
productieverhoudingen. Om deze stelling te staven wijst hij onder andere naar de militaire
context van de ontwikkeling van het internet. De technologische evoluties waar hij het over
heeft, zijn natuurlijk deze in de sfeer van de informatica en de telecommunicatie. Deze
technologie en de verschillende toepassingsvormen ervan op vlak van productie en
management zijn volgens hem zo ingrijpend dat we kunnen spreken van een kwalitatief
andere, nieuwe economie en maatschappij. De belangrijkste nieuwe economische processen
zijn de productie en de verwerking van informatie. Deze nieuwe economie kenmerkt zich
bovendien door haar “capacity to work as a unit in real time, or chosen time, on a planetary
scale" (Castells, 2000, p. 101). Dit kan voor het eerst in de Netwerkmaatschappij omdat er
voor het eerst technologie bestaat die “the annihilation and manipulation of time” mogelijk
maakt (Castells, 2000, p. 467). Het is om dit fenomeen te verklaren dat Castells een nieuwe
ruimtelijke variant, de space of flows, introduceert.
De space of flows is een sociale ruimte die ontstaat als “material support of time sharing
social practices” voor praktijken die niet in elkaars nabijheid plaatsvinden. Die dus binnen de
space of places van elkaar gescheiden zijn. Voor Castells is de space of flows uniek voor het
nieuwe tijdperk, voor de Information Age. Deze ruimte bestaat volgens hem uit drie lagen
(Castells, 2002, pp. 344-348). De eerste laag is gewoonweg het globale netwerk van
elektronische circuits die het materiële fundament vormen voor de space of flows (pp. 344-
345). De tweede laag zijn de kernpunten (hubs) en knooppunten (nodes) van het netwerk (pp.
345-346). Dit zijn plaatsen die onderling hiërarchisch gerelateerd zijn omwille van hun plaats
en functie in het netwerk. Dit kan dan ook begrepen worden als het afhankelijk maken van de
space of places aan de logica van de space of flows. Zo zijn voor Castells de steden in het
30
mondiale stedennetwerk kern- en knooppunten in een netwerk van “decision-making systems
of the global economy” (p. 345). Op dit punt zal er verder uiteraard worden teruggekomen.
De laatste en derde laag bestaat uit de “spatial organization of the dominant, managerial
elites” (p. 347). Het verschil in organisatie is dat “elites are cosmopolitan, people are local”.
Deze laag bestaat dus uit exclusieve ruimtes die enkel toegankelijk zijn voor deze elites.
Binnen deze ruimtes (VIP lounges, vakantieoorden, hotels) ziet Castells bovendien een
culturele uniformisering plaatsvinden die de exclusiviteit nog meer benadrukt. Deze
conceptualisatie van de space of flows beschrijft duidelijk een recent fenomeen. In deze
scriptie wordt echter gewerkt vanuit een wereld-systeem perspectief en niet vanuit het
paradigma van de Netwerkmaatschappij.
Zowel volgens Taylor (2004) als volgens Arrighi (1994) is er sprake van een vorm van space
of flows in vroegere periodes van het wereld-systeem. Uiteraard definiëren ze de term dan op
een andere manier. Bij hun versies verliest het technologisch aspect dan ook aanzienlijk aan
belang.
Taylor (2004, p. 27) stelt voor dat “concepts such as space of flows (…) are transferable
across different historical specificities”. Dit doet hij dan ook door enkele historische
voorbeelden te geven van stedennetwerken. Zo ziet hij in het Europa van de late
Middeleeuwen tussen bepaalde steden “a courier service that provided a network
infrastructure” (p. 11). Tussen deze steden was er een continue flow van informatie. Deze
sociale handelingen, de koerierdiensten, produceerden dus een ruimtelijke structuur die als
een space of flows beschreven kan worden. De huidige maatschappij zou dan eerder
kwantitatief dan kwalitatief anders zijn op dit vlak. Door Castells‟ concepten zo te hanteren,
kunnen we ze incorporeren in een wereld-systeem perspectief.
Ook Arrighi (1994) gebruikt de termen space-of-flows en space-of-places, hierbij verwijst hij
echter niet naar het werk van Castells. In zijn werk wil hij vooral focussen op “the „space-of-
flows‟ of business organisations rather than on the „space-of-places‟ of governments” (p. 23).
Zoals Taylor stelt Arrighi dat “non-territorial spaces-of-flows may have existed unnoticed
alongside the national spaces-of places throughout the history of the modern world system”
(p. 81). Net als bij Castells is er dus sprake van twee naast elkaar bestaande vormen van
ruimtelijkheid. Bovendien blijkt uit dit citaat dat ook Arrighi niet gespaard is van het eerder
vermelde staatsgecentreerd denken. Het onderscheid dat Arrighi maakt tussen deze twee
uitdrukkingen van ruimte is echter minder uitgewerkt dan het bij Castells. Het belangrijkste
punt is dat er een opdeling gemaakt wordt tussen territoriale ruimtes (nationale economieën)
en niet-territoriale netwerken van “long distance trade and high finance” (p. 82).
31
Zowel bij Taylor als Arrighi is er sprake van een space of flows concept dat toepasbaar is
binnen een wereld-systeem perspectief. Een ruimtelijk denkkader voor de sociale
wetenschappen kan er niet van onderuit om beide ruimtelijke varianten te incorporeren.
3.3 Schalen
Eerder werd al aangegeven dat binnen een wereld-systeem perspectief het systeem als
belangrijkste schaal wordt gezien. Taylor (2000, p. 44) noemt dit de schaal van de realiteit.
Het is “the ultimate scale of accumulation, where the world market defines values that
ultimately impinge on our local communities”. Er bestaat dus ook een lokale schaal, feitelijk
meerdere lokale schalen. Taylor beschrijft deze schaal als die van de ervaring. Het is daar
waar het dagelijks leven zich afspeelt (p. 45). Het globale beïnvloedt echter niet rechtstreeks
het lokale. Er bestaat een tussenliggende schaal, deze van de natiestaat. Deze schaal
functioneert als een filter die de globale processen op een bepaalde manier articuleren zodat
het globale accumulatieproces in verschillende lokaliteiten andere uitwerkingen heeft (p. 44).
Uit deze visie komt nog maar eens het belang van de natiestaat naar voren binnen het
moderne wereld-systeem.
Deze schalen zijn echter niet gegeven. Zoals andere vormen van de sociale ruimte worden ze
geproduceerd. Brenner (2001) benadrukt dat het concept schaal strikt gedefinieerd dient te
worden als een bepaald aspect van de sociale ruimte.
“Geographical scale is therefore not to be equated with the totality of sociospatial
practices but must be recognized as one crucially important dimension of geographical
differentiation, a hierarchically ordered system of provisionally bounded „space
envelopes‟ (Lefebvre, 1991 [1974]: 351) that are in turn situated within a broader,
polymorphic and multifaceted geographical field” (p. 604).
Het begrip schaal slaat dus op een vorm van ruimtelijkheid die geproduceerd wordt “[i]nsofar
as a given social, political or economic process is internally differentiated into a vertical
hierarchy of distinct spatial units” (Brenner, 2001, p. 604). Van belang is dus de hiërarchische
relatie tussen de schalen. De ordening is echter ook veranderlijk. De “hierarchization of
spaces in relation to one another (…) is the very essence of their scalar
ordering/differentiation or „scaling‟” (Brenner, 2001, p. 609, noot 3). Deze veranderende
hiërarchie wordt met de term herschaling beschreven. Brenner (2001, p. 592) wijst erop dat
32
dit concept erg vruchtbaar is bij de analyse van processen als socio-politieke regulatie. In het
bijzonder hoe bepaalde functies van de staat worden herschaald.. Hierop zal verder ingegaan
worden bij de bespreking van de actuele ronde van globalisering. Door na te gaan hoe de
werking van de staat verandert, zal de plaats van dit soort ruimte in een ruimtelijke denkkader
voor de sociale wetenschappen worden nagegaan. Nu zullen de belangrijkste ruimtelijke
elementen van het moderne wereld-systeem besproken worden.
3.4 Ruimte in het moderne wereld-systeem
3.4.1 Kern en periferie
Het dominante ruimtelijk concept binnen de wereld-systeem analyse is de kern-periferie
structuur. Dit is een erfenis van het werk van de zogenaamde dependistas die één van de
belangrijkste inspiratiebronnen waren voor de ontwikkeling van het wereld-systeem
perspectief (Wallerstein, 2004, p. 12 en 17). Dit conceptueel paar dient om de enorme
materiële ongelijkheid tussen verschillende gebieden in de wereld te duiden. De geografische
opdeling van het wereld-systeem in kern- en perifere zones is dan ook een typische opvatting
van ruimte als een sociaal product. Het zijn de heersende productieprocessen die ervoor
verantwoordelijk zijn dat bepaalde gebieden als kern of perifeer bestempeld worden. Dit
houdt in dat het de productieprocessen zijn die kern of perifeer zijn. Aangezien “such
processes tended to group together in particular countries, one could use a shorthand language
by talking of core and peripheral zones (or even core and peripheral states)” (Wallerstein,
2004, p. 17). Voor de volledigheid is het nog nodig om erop te wijzen dat deze processen ook
op andere, lagere schalen waargenomen kunnen worden.
Wallerstein (2004, p. 17) benadrukt ook: “Core-periphery is a relational concept, not a pair of
terms that are reified, that is, have separate essential meanings”. De kernprocessen zijn de
productieprocessen die echt winstgevend zijn. Bijgevolg zijn dit eerder gemonopoliseerde
activiteiten (Wallerstein, 2004, p. 28). Deze processen gaan vaak samen met geschoolde en
beter verloonde arbeid. De perifere processen zijn dan weer meer gestandaardiseerd en niet zo
winstgevend. Zoals eerder al werd aangegeven zijn alle monopolieposities eindig. De
kernprocessen van gisteren zijn dus de perifere van vandaag. Uiteraard duiken er altijd weer
nieuwe kernprocessen op. Het ligt voor de hand dat dit gebeurt in een omgeving waar
33
dergelijke ontwikkelingen onderhouden kunnen worden. Dit zijn de kernzones. In de
ontwikkeling van deze zones is er dus sprake van een vorm van padafhankelijkheid.
Wallerstein wees op het feit dat deze processen relationeel zijn. Uit de korte beschrijving van
beide processen komt dit beeld echter niet duidelijk naar voor. Ik stel dus voor om dit
conceptueel paar enigszins op een andere manier te definiëren. Kernprocessen durf ik
gelijkschakelen met de activiteiten in Braudels sfeer van het kapitalisme. Het zijn deze
accumulatieprocessen die succesvol en winstgevend zijn. De perifere processen zouden dan
gelijkgesteld kunnen worden met Braudels markt- en subsistentieprocessen die ontaard zijn na
contacten met de kernprocessen. Dit zou dan het moment zijn waarop macht de
marktmechanismes en tradities gaat corrumperen. De creatie van materiële ongelijkheid heeft
dus niet alleen economische, maar ook politieke en culturele oorzaken. Het feit dat tijdens de
geografische uitbreidingen van het wereld-systeem die nieuwe ingeschakelde maatschappijen
periferaliseren (Taylor, 2000, p. 19) kan deze visie ondersteunen. Zo is er dan ook een
verschil tussen het incorporeren van een bestaand sociaal systeem (China) en een
gebiedsuitbreiding (Noord Amerika). In dit opzicht wordt het periferaliseren van bepaalde
sociale processen een noodzakelijk gevolg van de werking van de kernprocessen (de
kapitalistische accumulatie). De verklaring waarom bepaalde gebieden wel en andere niet
geperiferaliseerd worden, moet gezocht worden in het feit dat dit een proces is dat historisch
gezien, gestuurd werd van het Westen. De culturele preferenties van dit deel van de wereld
hebben zich dan ook laten gevoelen in de nieuw geïncorporeerde gebieden.
Dat de kern en periferie enigszins homogene gebieden vormen valt te concluderen door het
feit dat ongelijkheid tussen landen belangrijker is dan deze binnen landen (Arrighi, 1994, p.
223). Verschillende auteurs waaronder Arrighi stellen echter vast dat er sinds de jaren
zeventig een evolutie is waarbij de ongelijkheid binnen de landen sneller toeneemt. Dit proces
zou een aanwijzing kunnen zijn dat de geografische scheiding tussen kern en periferie, hoewel
een historische realiteit, misschien geen noodzakelijkheid is voor het bestaan van het
accumulatieproces. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het politiek stabiliserend
karakter van een dergelijke opdeling (Taylor, 2000, p. 20), tegenwoordig op een andere
manier gecreëerd kan worden. Zo zou een efficiënt en goedkoop repressief apparaat
tegenwoordig intra-statelijke ongelijkheid kunnen controleren. Hier is Wallersteins (2004, p.
28) concept van de semi-periferie interessant. Semi-perifere staten omvatten binnen hun
grenzen een combinatie van perifere en kernprocessen. Deze situatie maakt het noodzakelijk
dat deze staten zich actief inlaten met het productieproces. Dit gebeurt niet zelden op een
repressieve manier ten opzicht van de arbeidende klasse.
34
De vaststellingen dat intra-statelijke ongelijkheid sneller toeneemt dan interstatelijke en dat
het wereld-systeem geografisch niet meer in de breedte kan groeien doet vermoeden dat
indien het eerste proces aanhoudt de kern- en perifere processen die tot nu voornamelijk een
rol speelden in de verbreding van het systeem nu voor een verdere verdieping zullen zorgen.
Dit werpt onder andere de vraag op naar de ruimtelijke voorstelling van dit wereld-systeem
die tot nu toe gedomineerd wordt door de kern-periferie opdeling. Bij de evaluatie van het
ruimtelijk denkader gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk zal dit één van de problemen
zijn waaraan dit concept getoetst zal worden.
3.4.2 Een flow van productketens
De zopas beschreven kern- en perifere processen kunnen we zien als sociale processen die
plaatsen produceren. We hebben het dus over een space of places. Het zijn echter niet enkel
lokale processen die deze plaatsen produceren. Een ander belangrijk proces dat we kunnen
omschrijven als een vorm van space of flows zijn de productketens die deze gebieden
verbinden. Deze productketens vormen een soort van genetwerkte space of flows. Het is
binnen deze ruimte dat processen van ongelijke ruil plaatsvinden. Brown et al. (2004, s.p.)
zegt het zo:
“The global commodity chain approach is basically an analytical political economy
tool, where attention is focused upon the systems of value creation employed by firms
and other agents. The linkages between these units are conceived of as a chain linking
sequences of imperfect markets, reflecting the market power asymmetries that lead to
unequal value distributions.”
In de traditie van het wereld-systeem perspectief wordt er ook bij dit ruimtelijk concept
afstand genomen van het dominant staatsgecentreerd denken.
“(…) classical theories of economic development have generally been organized around
an inter-national rather than trans-national framework. As a consequence, research on
production and trade has been territorialized to the detriment of properly understanding
the worldwide flows (…). It was only when production and trade became interpreted,
via the world-systems writings (…), as a series of cross-border firm-based transactions,
that a literature emerged that released itself from the burden of the state-centric
metageography” (Brown et al., 2004, s.p.).
35
Deze productketens worden gevormd door “a chain of nodes from raw material exploitation,
primary processing, through different stages of trade, services and manufacturing processes to
final consumption and waste disposal” (Brown et al., 2004, s.p.). Ze zijn zodanig
gestructureerd dat ze een maximale kapitaalsaccumulatie mogelijk maken voor wie deze
ketens controleert. Dit is van bijzonder belang omdat:
“The dynamics of any specific chain are determined by the input-output structure of the
nodes or chain segments, their geographical location, institutional and socio-political
framework and their governance or control structure. The latter gives the commodity
chain its hierarchical and unequal character, since „[a] chain without governance would
just be a string of market relations‟ (Humphrey and Schmitz, 2001: 20)” (Brown et al.,
2004, s.p.).
De productieketens kunnen gezien worden als transnationale processen (de activiteiten van
economische actoren) die ingrijpen op de socio-spatiale structuur van de locaties waar ze
actief zijn. Dit is een belangrijk inzicht binnen de ontwikkeling van een ruimtelijke logica die
niet zuiver territoriaal is. De focus op de transnationale ondernemingen mag er echter niet toe
leiden dat men de vaststelling uit het oog verliest dat de structuur van de productieketens
mede bepaald wordt door de socio-politieke kaders waarin ze opereren. In het volgende
hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op de totstandkoming van deze kaders in de periode
van actuele globalisering. Dit hoofdstuk over de ruimte als sociaal product zal afgesloten
worden met een bespreking van het typische kapitalistische verschijnsel van de
commodificatie van ruimte.
3.4.3 De gecommodificeerde ruimte
Een bijzondere en waarschijnlijk typisch kapitalistische wijze waarop ruimtes bepaald
worden is door hun commodificatie. Het streven naar een endless accumulation of capital
heeft als gevolg dat er zich een verschijnsel voordoet dat Wallerstein (2003, p.16) de
“commodification of everything” noemt. Alles moet verhandelbaar zijn. Ook ruimtes
ontsnappen hier niet aan. Dat dit voor ruimtes (land) niet zo voor de hand liggend is, werd
eerder al duidelijk gemaakt door Polanyi (1944, p. 60) die het omschreef als een “fictious
commodity”. Ook een groot deel van de conflicten die behandeld worden in stadsgeografie
heeft hierop betrekking. Het feit dat de meerderheid van de mensen de stedelijke ruimte
36
ervaren als een omgeving waarin ze leven, botst met de opvatting van een deel van de
kapitalistische klasse die deze ruimte ziet als een bron voor kapitaalsaccumulatie. Deze
commodificatie van ruimte neemt steeds een vlucht in de tweede fase van een systemische
accumulatiecyclus. Tijdens een financiële expansie is grond één van de goederen waarmee
gespeculeerd wordt. In dit opzicht maakt ruimte deel uit van het tweede kapitaalscircuit. Zoals
Harvey (1982, p. 5 al stelde: “Within capitalist systems the built environment acts as a sink
for investments at times of overaccumulation in the primary circuit of capital, the productive
system”. In de huidige periode lijken de evoluties in Dubai een mooi voorbeeld te zijn van dit
fenomeen. Ook het gespeculeer dat geleid heeft tot de huidige financiële crisis steunt op
hypotheken die dan weer verband hielden met stijgende vastgoedprijzen. Als historisch
voorbeeld van hetzelfde fenomeen wijst Arrighi (1994, p. 354) op de vele prestigieuze
architecturale projecten in het oude Venetië. Binnen het moderne wereld-systeem speelt
ruimte dus ook de rol van commodity. Deze functie wint aan belang tijdens fases van
financiële expansie. De resultaten hiervan zijn het duidelijkst waar te nemen in steden.
In de voorgaande delen zijn al enkele aanzetten gegeven tot een definitie van de actuele
globalisering. In het volgende hoofdstuk zal dit onderwerp systematischer behandeld worden.
37
4 Hoofdstuk 4: De Actuele Globalisering
4.1 Inleiding
Het concept globalisering veronderstelt een ingrijpende verandering van de sociale
werkelijkheid. Het actuele globaliseringsproces wordt dan ook steeds weer aangehaald als de
reden om de bestaande kennis over de sociale wereld in vraag te stellen. Ook in het ontstaan
van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk speelt dit fenomeen een essentiële rol.
De term globalisering is echter een vlag die vele ladingen dekt. Vanhaute (2000, p. 62) die dit
probleem vaststelt, noemt het een “containerbegrip”. Wallerstein (2000, p. 28) stelt het nog
scherper:
“Personally, I think it is meaningless as an analytic concept and serves primarily as a
term of political exhortation (…). It represents however an insistence, which seems to
have resonance with both intellectuals and the general public, that something very new
is happening these days.”
Een dergelijke totale afwijzing van het concept globalisering lijkt hier niet op zijn plaats.
Uiteindelijk zou er toch een „nieuw‟ concept ontwikkeld moeten worden om de actuele
veranderingen te beschrijven. Het is de bedoeling om in dit hoofdstuk te komen tot een
werkbare interpretatie van het fenomeen globalisering. Er zal nagegaan worden hoe deze term
begrepen moet worden vanuit wereld-systeem perspectief. De inzichten die zo verkregen
worden, zullen worden aangevuld met conclusies uit recent wetenschappelijk werk waarbij de
actuele globalisering benaderd wordt als een neoliberaal project. In eerste instantie zal
nagegaan worden welke hedendaagse evoluties als globalisering beschreven worden. Wat zijn
de reële veranderingen die dit tijdsgewricht kenmerken? In het bijzonder zal er stilgestaan
worden bij de wijze waarop het globaliseringsproces de ruimtelijke structuur van het wereld-
systeem beïnvloedt. Daarna zal er kort ingegaan worden op het gebruik van de term
globalisering als een discours over de sociaal werkelijkheid. De conclusies die uit dit
hoofdstuk getrokken worden, zullen dan een belangrijke toetssteen vormen bij de evaluatie
van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk.
38
4.2 Globalisering in wereld-systeem perspectief
Het is typisch voor een wereld-systeem perspectief dat de sociale werkelijkheid
bestudeerd wordt met oog voor het historische, voor de longue durée. Het gevolg hiervan is
dat men niet snel geneigd is om te spreken van grote en ingrijpende veranderingen. De term
globalisering wordt aldus erg kritisch benaderd. Arrighi (2000, p. 118) heeft het over een “ill-
defined explicandum”. Chase-Dunn (1999) start vanuit een gelijkaardig uitgangspunt. Beide
benadrukken bovendien dat er al eerdere globaliseringsgolven geweest zijn. Deze historische
processen vormen geen spiegelbeelden van elkaar, maar beschikken over specifieke
kenmerken.
Chase-Dunn (1999, p. 188) ziet de actuele globalisering als een proces dat deel uitmaakt van
de ontwikkeling en expansie van het kapitalistisch wereld-systeem. Hij ontwaart vijf soorten
van globalisering (p. 191). Naast een economische en politieke globalisering ziet hij ook op
het vlak van ecologie, cultuur en communicatie vormen van globalisering die hij linkt aan het
moderne wereld-systeem. De ecologische globalisering voert hij terug op de ingrijpende
uitwisseling van genetisch materiaal (mensen, dieren, planten en ziektes) die plaatsvond met
de „ontdekking van Amerika‟. De verspreiding van individualistische Westerse culturele
waarden doorheen de geschiedenis van het wereld-systeem noemt hij een culturele
globalisering. Het feit dat de Europese, Westerse oorsprong van het modern wereld-systeem
zo benadrukt wordt, is hier pertinent. Beide vormen van globalisering zijn voor dit onderzoek
echter minder belangrijk. De veranderingen op het vlak van politiek, economie en
communicatie(technologie) zijn dit des te meer.
De recente ontwikkelingen op vlak van communicatietechnologie zouden volgens Chase-
Dunn (1999, p. 192) op twee vlakken de macht van staten beïnvloeden:
“Global communication facilities have the power to move things visible and invisible
from one part of the globe to another whether any nation-state likes it or not. This
applies not only to economic exchange, but also to ideas, and these new networks of
communication can create new political groups and alignments. How, and to what
extent, will this undermine the power of states to structure social relationships?”
Deze eerder klassieke visie op de gevolgen van de actuele globalisering op de staat zal in wat
volgt nog geproblematiseerd worden. In eerste instantie zal aandacht besteed worden aan de
actuele economische globaliseringsgolf. De relatie tussen dit proces en de politieke
globalisering komt daarna aan bod.
39
.
4.2.1 Economische globalisering
De huidige economische globalisering wordt door Chase-Dunn (1999, p. 192) gezien als
de recentste opwaartse golf in de toenemende integratie van het wereld-systeem. De huidige
globalisering vertoont dan ook vele gelijkenissen met de vorige golf die plaatsvond op het
einde van de 19de
tot het begin van de 20ste
eeuw. Zo toont hij onder andere aan dat het
aandeel van internationale investeringen ten aanzien van het totaal aan investeringen in 1913
hoger was dan in het laatste decennium van de 20ste
eeuw (p. 195). Deze en andere
gelijkenissen geven dan ook aan dat „globaliseringen‟ cyclisch voorkomende processen zijn
die op langere termijn een trend vormen van economische integratie van het wereld-systeem.
Hoewel deze golven gelijkenissen vertonen, zijn ze niet identiek.
De relatie tussen deze globaliseringsgolven behandelt Chase-Dunn binnen het kader van
Arrighi‟s systemische accumulatiecycli. De twee vorige duidelijk gedefinieerde
accumulatiecycli zijn de Britse en de Amerikaanse. Deze cycli lenen hun naam aan de
toenmalige hegemoon. Chase-Dunn (1999, p. 197) contrasteert ze als volgt:
“The British SCA had fewer global firms and pushed hard for international free trade.
The U.S. SCA is characterized by a much heavier focus on global firms and by a more
structured approach to “global governance” possibly intended to produce economic
growth in other core regions, especially those that are geopolitically strategic.”
Deze meer gecontroleerde vorm van kapitalistische ontwikkeling tijdens de Amerikaanse
cyclus staat in nauw verband met de term Fordisme. Deze periode wordt vaak gezien als een
gouden tijd voor de arbeidersklasse, in het bijzonder deze van de kerngebieden. Deze klasse
zag in toenemende mate zijn eisen ingewilligd.
“Labor unions and socialist parties were able to obtain some power in certain states, but
capitalism became yet more international. Firm size increased. International markets
became more and more important to successful capitalist competition. Fordism, the
employment of large numbers of easily-organizable workers in centralized production
locations, has been supplanted by “flexible accumulation” (small firms producing small
customized products) and global sourcing (the use of substitutable components from
broadly dispersed competing producers), are all production strategies that make
traditional labor organizing approaches much less viable” Chase-Dunn (1999, p. 203).
In dit opzicht kan de actuele economische globalisering gezien worden als een reactie op de
toegenomen inspraak van de arbeidende klasse. Deze reactie past binnen de heersende
40
kapitalistische logica aangezien er zich een situatie voordeed waarbij er een neerwaartse druk
op de winsten aan de gang was.
“The saturation of the world market demand for the products of the post-World War II
upswing, the constraints on capital accumulation posed by business unionism and the
political entitlements of the welfare states in core countries caused a profit squeeze that
motivated large firms and investors and their political helpers to try to break out of these
constraints” (Chase-Dunn, 1999, p. 199).
Dit proces is niets anders dan de overgang van de eerste naar de tweede fase van een
systemische accumulatiecyclus.
Hoewel Wallerstein (1995, p. 24) stelt dat “transnational corporations are maintaining today
the same structural stance vis-a-vis the states as did all their global predecessors, from the
Fuggers to the Dutch East India Company to nineteenth-century Manchester manufacturers”
ziet Arrighi toch een veranderende relatie tussen de staten en de kapitalistische actoren.
“Whether or not multinational corporations "need the states" like their global
predecessors, and in many respects they undoubtedly do, the unintended result of their
proliferation is a disempowerment of Western states, in sharp contrast with their
empowerment before and during the nineteenth century wave of globalization” (Arrighi,
2000, p. 127).
Hieruit volgt dat de organisatie van de wereld-economie steeds meer berust bij deze
ondernemingen.
Volgens de theorie van de accumulatiecycli kenmerkt naast het proces van een geografische
reorganisatie van de productieve sectoren ook de bloei van de financiële sector de tweede fase
van dergelijke cycli. Ook deze evolutie is volgens Arrighi (2000, p. 128) verantwoordelijk
voor de ondermijning van de staten in de kern:
“(…) the massive flight of capital to extra-territorial financial markets that in the late
1960s initiated the disintegration of the US-controlled Bretton Woods system, occurred
in the context of escalating demands for high mass consumption in the First World and
for national self-determination and development in the Third World. In leading the
flight, multinational corporations were expressing a vote of no confidence in the
capacity of the United States and its European allies to prevent these combined demands
from seriously undermining the profitability of their global operations. The unintended
result of this vote of no-confidence was a further weakening of that capacity and a
consequent generalized perception that the US world order was in a serious crisis.”
De actuele economische globalisering kan dus met de woorden van Harvey (1995, p. 8)
beschreven worden als “a shift from one global system (hierarchically organized and largely
41
controlled politically by the United States) to another system that was more decentralized and
coordinated through the market, making the financial conditions of capitalism far more
volatile and far more unstable”. De term globalisering beschrijft dan de situatie waarbij
enerzijds MNO‟s en TNO‟s zich reorganiseren (onder andere geografisch) en systemen van
flexibele productie opzetten en anderzijds er een speculatief financieel accumulatiecircuit
ontstaat dat zich onttrekt aan de controle van de staten. Beide evoluties versterken de positie
van de kapitalistische klasse ten aanzien van de arbeidende. Dit gebeurt onder andere door een
transformatie van de staten en het inter-statensysteem. Arrighi (2000, p. 130) benadrukt
uitdrukkelijk dat de tanende macht van de Westerse staten en de opkomst van voornamelijk
de Oost Aziatische regio. Deze ontwikkeling ziet hij als iets positief. De historisch evidente
overheersing van het Westen binnen het wereld-systeem zal volgens hem binnenkort
uitgespeeld zijn. In het volgende deel zullen de politieke evoluties besproken worden die als
politieke globalisering geduid kunnen worden.
4.2.2 Politieke globalisering
De term politieke globalisering slaat op twee gerelateerde processen. Enerzijds is er een
vorm van globale gelijkschakeling van de verschillende staten. Deze evolutie kan gezien
worden als een recent fenomeen dat veroorzaakt wordt door de actuele economische
globalisering. Het is de nivellering van de machtsverschillen tussen de traditionele dominante
Westerse staten en de rest van de wereld. Volgens Arrighi is dit een stap naar een meer
rechtvaardige en evenwichtige wereld (2000, p. 130). Anderzijds is er wat Chase-Dunn (1999,
p. 192) “the institutionalization of international political structures” noemt. Dit is de
ontwikkeling van een wereld-staat. Dit is volgens hem een lange termijn ontwikkeling die
moet worden begrepen als een reactie op het kapitalisme.
Binnen de geschiedenis van het moderne wereld-systeem ziet Chase-Dunn (1999, p. 202) dus
naast het dominante proces van kapitalistische expansie een tegenbeweging die hieraan
weerstand biedt. Hij heeft het over “the spiral of capitalism and socialism”. In zijn ogen leidt
deze tegenbeweging tot de ontwikkeling van een wereld-staat. Deze ontwikkeling is echter
niet te vereenzelvigen met dynamiek van vroegere wereld-rijken.
“The general organizations that have emerged are the Concert of Europe, the League of
Nations and the United Nations. The sequence of these „proto-world-states‟ constitutes
a process of institution-building, but unlike earlier „universal states‟ this one is slowly
42
emerging by means of condominium among core states rather than conquest. This is the
trend of political globalization. It is yet a weak, but persistent, concentration of
sovereignty in international institutions. If it continues it will eventuate in a single
global state that could effectively outlaw warfare and enforce its illegality. (…) We
assume this to be an upward trend, but like economic globalization it probably is also a
cycle” (Chase-Dunn, 1999, p. 193).
Deze overdracht van soevereiniteit van de natiestaten naar supranationale instellingen wordt
bovendien vaak gezien als een aanwijzing voor het afnemende belang van deze staten (zie o.a.
Tilly, 1994). De betekenis van een dergelijke wereld-staat op sociaal en economisch vlak zal
echter afhangen van de wijze waarop deze staat ingezet wordt als middel in deze conflicten.
Afgezien van de reële totstandkoming van deze wereld-staat, heeft dit concept een sleutelrol
in een utopisch discours over een mogelijk rechtvaardigere wereld.
Minder rooskleurig is de, door Arrighi (2000, p. 128) nochtans als positief ervaren, evolutie
waarbij “the power of Western states vis-a-vis non-Western peoples was high and still rising
[during the past wave of globalization], whereas in the present wave it is lower and declining
further”. De positieve evolutie waarbij er sprake is van een relatieve nivellering in de
machtsverschillen verliest zijn glans als er rekening gehouden wordt met de context waarin
dit proces zich voltrekt. De huidige economische globalisering heeft geleid tot een situatie die
Arrighi (2000, p. 119) typeert als:
“(…) intense interstate competition for increasingly volatile capital, and a consequent
tighter subordination of most states (the United States included) to the dictates of
private capitalist agencies (…) [a] shift from a global financial system controlled by a
hierarchy of governmental agencies headed by the United States to an equally global
financial system in which governments have little control over their finances and
compete fiercely with one another for the favor and assistance of privately controlled
capital.”
Deze interstatelijke competitie heeft invloed op de vorm die natiestaten aannemen. Er is
sprake van een transformatie van deze staten. Een neoliberale aanpak scheen/schijnt hierbij de
succesformule te zijn. Wat dit precies inhoudt, zal in wat volgt behandeld worden.
43
4.3 Globalisering, neoliberalisme en de natiestaat
In de twee vorige delen werd geopperd dat de economische globalisering gezien kan
worden als een gevolg van het succes van de arbeidende klasse inzake herverdeling tijdens de
materiële fase van de Amerikaanse systemische accumulatiecyclus. Aangezien de
kapitalistische klasse weinig vertrouwen had in de capaciteit van de kernstaten om deze
bedreiging voor de noodzakelijke winsten tegen te gaan, vormde kapitaalsvlucht de enige
oplossing (Wallerstein, 1995, p. 25-26). Hierdoor ontstond een situatie waarbij de
verschillende staten in het wereld-systeem in een hevige concurrentie met elkaar verzeilden
voor de beschikbare investeringen. Het is in deze context dat de “revival of neo-utilitarian
doctrines of the minimalist state” begrepen moet worden (Arrighi, 2000, p. 118). Deze
verzameling doctrines kunnen samen als neoliberale recepten gecatalogeerd worden. Het
succes en de wereldwijde verspreiding van deze recepten is te wijten aan het geloof dat
neoliberale beleidskeuzes de enige juiste aanpak waren voor de staten die zich in een
onderlinge concurrentie bevonden. Deze neoliberale ideologie was/is zo overheersend dat
Bourdieu en Wacquant (2001) die omschrijven als “the new planetary vulgate”. In essentie
kan men stellen dat staten geacht werden om zich te gedragen en organiseren als actoren op
een competitieve markt. Efficiëntie en economische groei werden meer dan ooit de
kernwaarden waarrond de organisatie van natiestaten zich kristalliseerden. Uit dit feit moet
blijken dat de kapitalistische klasse weer de bovenhand genomen heeft ten aanzien van de
arbeidende inzake de controle van de staat als instrument.
Het hier gehanteerde begrip neoliberalisme slaat op de verzameling van de “actually existing
neoliberalisms” (Peck & Tickell, 2002). Elke staat heeft op haar eigen, historisch bepaalde
wijze de neoliberale concepten in een concreet beleid omgezet. Toch kan er gewerkt worden
met het verzamelbegrip neoliberalisme aangezien er sprake is van meerdere gedeelde
essentiële kenmerken (Brenner & Theodore 2002, p. 15-20). Twee van deze kenmerken zullen
hier aan bod komen. Uit wat volgt zal moeten blijken dat de term minimalist state een vlag is
die de lading niet echt dekt. Enerzijds zijn er de verschillende door de staat georganiseerde
acties die de verworven macht van de arbeidende klasse aan banden moet leggen. Anderzijds
is er de transformatie van de statelijke organisatie inzake de regulering van het kapitalisme.
Dit laatste proces leidt tot een veranderde ruimtelijke structuur van de staat; tot “new state
spaces” (Brenner, 2004). Bij beide processen is er sprake van een dynamiek van “creative
44
destruction”.5 Een moment van afbraak wordt gevolgd door een moment van opbouw
(Brenner & Theodore, 2002, p. 15). Dit moet nog maar eens verduidelijken dat in de periode
van globalisering de natiestaten niet louter gekrompen zijn, maar veeleer getransformeerd.
Peck & Tickel (2002) hebben het over de fases van “roll back and roll out neoliberalism”.
Hoewel hier maar twee kenmerken besproken worden, is het noodzakelijk om erop te wijzen
dat ook de creatie van international of globale financiële markten en andere evoluties die de
kapitaalsmobiliteit verhogen ook gedeeltelijk het werk is van staten (Brenner & Theodore,
2002 en Peck & Tickell, 2002).
De aanval op de georganiseerde arbeidersklasse wordt in zijn destructieve fase meestal gelinkt
aan de acties van Margaret Thatcher en Ronald Reagan ten aanzien van de vakbonden.
Brenner & Theodore (2002, p. 17) geven als belangrijkste ontwikkelingen tijdens deze fase
ondermeer de ondermijning van collectieve arbeidsovereenkomsten, de afbraak van de
“family wage” en de ontmanteling van systemen van werkzekerheid. Op deze fase van actieve
destructie volgde de creatie van nieuwe vormen van arbeidsmarktbeleid. Flexibiliteit en
loonmatiging werden de kernwaarden die nagestreefd werden via een intensief
activeringsbeleid. Deze toegenomen druk op de arbeidende klasse is waarschijnlijk een van de
ingrijpendste gevolgen van de concurrentie tussen de natiestaten tijdens de actuele
globalisering.
Voor dit onderzoek is echter de ruimtelijke transformatie van de staat als regulator van het
economisch gebeuren interessanter. Het neoliberale beleid heeft er onder andere toe geleid dat
de eerder centralistische natiestaten een proces van herschaling ondergaan hebben (Brenner,
1999 en Jessop, 2002). De processen eigen aan de destructieve fase zijn deze die de
argumenten ondersteunen dat de natiestaat tijdens de actuele globalisering aan relevantie moet
inboeten. Het is de ontmanteling van de natiestaat op uiteenlopende vlakken gaande van
herverdeling tot het beperken van de democratische controle op deze herverdeling.
Voorbeelden hiervan zijn inkrimping van de sociale zekerheid, de regionale of sub-nationale
herverdeling en de interventie bij en steun aan nationale economische sectoren (Brenner &
Theodore, 2002, p. 18). Hoewel dit beschreven wordt als minder staatsinterventie zou het
adequater zijn om te spreken van andere staatsinterventie. Het zijn vooral andere belangen,
namelijk die van de kapitalistische klasse, die hier gediend worden.
5 Het gebruik van de term creatieve destructie gebeurt hier in een politieke context. Hoewel er
gelijkenissen zijn met de economische term van de inspiratiebron Schumpeter is het aangewezen om een
duidelijk onderscheid te maken tussen beide concepten.
45
De voor deze studie belangrijkste kenmerken van de creatieve fase is de institutionele
herschaling van de natiestaat. Centraal staan enerzijds “the devolution of social welfare
functions to lower levels of government, the social economy, and households” en anderzijds
“the rescaling of state economic intervention to privileged strategic supranational and
subnational spaces of accumulation” (Brenner & Theodore, 2002, p. 18). Deze institutionele
herschaling vindt plaats in naam van efficiëntie in een context van interstatelijke concurrentie.
De herschaling van de beleidsinstrumenten gaat bovendien gepaard met een overgang van
democratische controle naar uiteenlopende vormen van publiek-private samenwerking en
governance om dezelfde reden.
Gebruik makend van de terminologie van Deleuze en Guattari (1980) beschrijft Brenner
(1999) dit proces van herschaling als een proces van de- en reterritorialisering van de
verschillende staatsfuncties. Deze opvatting is op twee vlakken van belang voor dit
onderzoek. Enerzijds wordt het blijvend belang van de territoriale ruimte tijdens de actuele
globalisering verdedigd. Deze opvatting wijkt af van het argument dat de
gedeterritorialiseerde ruimte, die als de space of flows kan beschouwd worden, de
voornaamste ruimte is geworden. Anderzijds wordt er op een kritische manier gekeken naar
het argument dat de natiestaat tegenwoordig niet langer relevant is.
“Globalisation is not the erosion of the nation state; at most the current round of
globalization has radically reconfigured the scalar organisator of territorialization
processes under capitalism, relativizing the significance of the national scale while
simoultaneously intensifying the role of both sub - and supranational forms of territorial
organisation (Brenner, 1999, p. 44).
Dit toenemende belang van subnationale territoriale organisaties (waaronder steden) kan een
aanwijzing zijn voor de relevantie van een ruimtelijk denkkader gebaseerd op een mondiaal
stedennetwerk. In het kader van de politieke globalisering is ook de rol van supranationale
entiteiten relevant. Brenner (1999, p. 41) die het staatsgecentreerd denken in de sociale
wetenschappen eveneens als een groot probleem ervaart, pleit er echter voor om het kind niet
met het badwater weg te gooien:
“A break with state-centrism is thus secured through the state‟s conceptual negation, a
move that sidesteps the analysis of newly emergent, reterritorialized forms of state
power and their associated political geographies.”
De actuele globalisering heeft dus zowel de functies als de vorm van de natiestaat
getransformeerd. De institutionele herschaling van verschillende functies van de staat heeft
46
geleid tot het ontstaan van new state spaces. In het volgende deel zal stilgestaan worden bij de
opmerkelijke globale verspreiding van de neoliberale recepten ondanks hun nefaste invloed
op het welzijn van de arbeidende klasse. Hierbij zal er specifiek aandacht geschonken worden
aan de kracht van het globaliseringdiscours.
4.4 Globalisering als discours
Het succes, de wijde verspreiding en de omzetting in beleid van de neoliberale ideologie kan
volgens mij gedeeltelijk verklaard worden vanuit het krachtig en mobiliserend discours rond
het begrip globalisering. De wereldwijde aanname van de neoliberale receptuur lijkt deels
gebaseerd op de interiorisering van het idee dat de globalisering een soort van onontkoombare
natuurkracht is die als een vloedgolf de wereld overstroomde. In dit opzicht is de
globalisering een ingrijpende crisis die een aangepast antwoord behoeft. Het gebrek aan
alternatieven voor het neoliberale beleid vindt dan weer zijn oorsprong in wat onder andere
Chantal Mouffe (1993, 2000 en 2008) en Jacques Rancière (1998) een post-politiek klimaat
noemen. Hiermee refereren ze naar een situatie waarbij conflict structureel uit de weg wordt
gegaan om plaats te maken voor een consensuspolitiek. Dit gebrek aan intellectueel en
politiek conflict past uiteraard perfect in een dominant neoliberaal klimaat. In een dergelijke
intellectuele conjunctuur kan de mythe van de globalisering wortel schieten. Zo kan de
opvatting post vatten dat de markt wel zelfregulerend zal optreden. Politieke (statelijke)
tussenkomsten die steeds een conflictueus karakter hebben, worden bijgevolg als overbodig
ervaren.
Het ontkennen van het globaliseringsproces zet geen zoden aan de dijk. Het kritisch
problematiseren van deze realiteit wel. Dit is waarschijnlijk nog niet grondig genoeg gebeurd
waardoor er nog niet genoeg alternatieven ontwikkeld zijn voor het neoliberalisme. Het in de
praktijk omzetten van de neoliberale ideologie heeft bovendien een vicieuze cirkel op gang
gebracht waarbij de interventies van de staten de economische globalisering versneld hebben
en waardoor ze nog strikter de neoliberale logica zijn gaan volgen.
Verschillende wereld-systeem analytici wijzen op dit gevaar. Chase-Dunn (1999, pp. 197-
198) stelt:
47
“The idea that we are all subject to the forces of a global market-place, and that any
constraint on the freedom to invest will result in a deficit of “competitiveness,” is a
powerful justification for destroying the institutions of the “Second Wave” (e.g. labor
unions, welfare, agricultural subsidies, etc.).”
Wallerstein (1998, p. 121) ziet de mythe van de globalisering als een gevaar “that can cause
serious confusion in the general scholarly public, and even worse, may lead to confusion on
our own part, thus undermining our ability to pursue the tasks we have set ourselves”.
Aangezien het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk voornamelijk ontwikkeld is
binnen de context van de actuele globalisering is het interessant om na te gaan of dit
ruimtelijk denkkader impliciet of expliciet naast de reële globalisering ook de mythe erover
incorporeert en bijgevolg reproduceert. Een dergelijke situatie zou erg problematisch zijn
voor een sociale wetenschap die juist de mogelijke veranderingen (verbeteringen) van de
sociale wereld wil blootleggen.
4.5 Globalisering en nieuwe ruimtes
De actuele globaliseringsgolf heeft verschillende economische en politieke processen op
gang gebracht. Uit de hier gehanteerde visie op ruimte volgt dat het erg waarschijnlijk is dat
er dus ook nieuwe vormen van ruimtelijkheid ontstaan zijn.
De herstructurering van de kapitalistische materiële productie is geëvolueerd naar een systeem
van maximale flexibiliteit. Hierdoor is de scherpere geografische scheiding van het wereld-
systeem in kern- en perifere gebieden enigszins vervaagd. De stijgende intra-statelijke
ongelijkheid en de opkomst van de Oost-Aziatische regio zijn hier exponenten van.
Bovendien heeft dit proces samen met de financiële expansie het aantal spaces of flows en
hun belang voor het kapitalisme doen toenemen.
Geconfronteerd met een situatie van toenemende interstatelijke concurrentie hebben de
natiestaten een transformatie ondergaan. Van een meer gecentraliseerde staat is men
geëvolueerd naar een herschaalde staat. Hierbij neemt het belang van sub- en supra-statelijke
instellingen toe. Dit betekent echter niet dat de natiestaat niet meer relevant is. Het is nu
echter nog meer dan voorheen een politieke ruimte naast de andere.
Zowel deze economische als politieke evoluties hebben binnen de sociale wetenschappen
geleid tot het verwerpen van een staatsgecentreerd denken. Het onderzoek naar een mondiaal
48
stedennetwerk neemt hierbij een belangrijke plaats in. Het is de bedoeling om in het volgende
deel te evalueren in hoeverre deze discipline helpt bij het begrijpen van deze nieuwe ruimtes.
49
Deel 3: Het ‘mondiaal stedennetwerk’
Certainly this rethinking is necessary since we remain at the
very beginning of our understanding of inter-city relations in
contemporary globalization.
Peter Taylor et al., Cities in Globalization.
5 Hoofdstuk 5: Steden en globalisering
5.1 Inleiding
In het vorige deel werden de verschillende concepten geduid die moeten helpen bij een
evaluatie van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk. In dit deel zal deze analyse
aangevat worden. Alvorens het netwerk zelf te behandelen, zal er in dit eerste hoofdstuk
stilgestaan worden bij de bouwstenen ervan. De bijzondere steden die de knooppunten
vormen van het netwerk staan hier dus centraal. Derudder (2007, p. 271) merkt terecht op dat
“there are […] obvious differences in the way in which this transnational urban network has
been conceptualized”. Dit geldt in het bijzonder voor de conceptualisatie van de steden die het
netwerk vormen. Het feit dat er verschillende theoretische voorstellingen zijn van deze steden
is op zich geen probleem. Derudder (2006, 2007) geeft echter aan dat er binnen het onderzoek
naar het mondiaal stedennetwerk erg slordig wordt omgegaan met de verschillende concepten.
Dit resulteert in wazige empirische studies die een duidelijk theoretisch fundament missen.
Overtuigd van het belang van een conceptuele hygiëne heeft Derudder (2006, 2007) dus
getracht om klaarheid te scheppen in de verschillende theoretische benaderingen. Zijn werk
vormt de leidraad voor de voorliggende bespreking.
Uit de verschillende benaderingen van de steden die het mondiale netwerk uitmaken, zullen er
hier twee behandeld worden. Enerzijds het begrip wereldstad (world city) ontleend aan het
werk van Friedmann (1986, 1995 en Friedmann & Wollf, 1982). Anderzijds het begrip
mondiale stad (global city) van Sassen (2001). Deze conceptualisaties worden niet louter
arbitrair gekozen. Het zijn de twee invloedrijkste binnen het onderzoek naar het mondiale
stedennetwerk. The World City Hypothesis (Friedmann, 1986) wordt algemeen gezien als de
“foundational text” voor dit onderzoeksveld (Brenner & Keil, 2006, p. 22). Ook The Global
City (Sassen, 2001) neemt een dominante plaats in binnen de literatuur (Derudder, 2006, p. 5).
In een recent verzamelwerk (Taylor et al., 2007) dat een mooie staalkaart vormt van het
50
wereldstedenonderzoek wordt er wat afstand genomen van deze termen. Dit wordt als volgt
beargumenteerd:
“We challenge anybody to find a contemporary city or town that shows no evidence of
globalization processes in the activities that occur within it. Given that we expect
nobody to be able to meet this challenge, we conclude that all cities today can be
characterized to some degree as both „world‟ and „global‟ in nature. Hence, they are all
„cities in globalization” (p. 13-14).
Deze stelling moet volgens mij gezien worden als een antwoord op de kritiek die onder
andere geuit werd door Robinson (2002). Deze kritiek klaagt de focus op de eerder genoemde
wereldsteden en mondiale steden aan, omdat deze steden zich overwegend bevinden in het
Westen, in de kerngebieden van het wereld-systeem.
“Theoretical reflections should at least be extremely clear about their limited purchase
and, even better, extend the geographical range of empirical resources and scholarly
insight for theorizing beyond the West and western-dominated forms of globalization”
(p. 549).
Robinson pleit ervoor om aandacht te hebben voor ordinary cities. Daarnaast stelt ze dat het
opgehangen ideaalbeeld van een mondiale stad een negatieve invloed heeft op het lokale
beleid van deze ordinary cities (p. 533). Het wereldstedenonderzoek zou dus een te beperkte
keuze maken inzake onderzoeksobjecten. Deze redenering zou echter doorgetrokken kunnen
worden. Zo kan de uitdaging die Taylor de lezer voorlegt teruggekaatst worden. Wie kan er
een hedendaagse niet-stedelijke, lokale gemeenschap aanwijzen die niet beïnvloed wordt de
globaliseringsprocessen? Als we de term globalisering opvatten als de huidige benaming voor
het functioneren van het wereld-systeem is elke plaats (van grootstad tot dorp in de Andes) er
per definitie door bepaald. De onderwerpen van het onderzoek naar een mondiaal
stedennetwerk zijn nu eenmaal steden en relaties tussen steden. Bijgevolg vallen de niet-
stedelijke gebieden hier buiten beschouwing.
De stelling van Taylor omhelst ook het idee dat “all cities today can be characterized to some
degree as both „world‟ and „global‟ in nature”. Dit is enigzins problematisch omdat dit lijkt te
impliceren dat de actuele globalisering wereldwijd leidt tot een soort van homogenisatie van
de steden. Dit zou ingaan tegen de opvatting dat het kapitalisme zorgt voor een spatiale
differentiatie of dualisering. Anderzijds is het mogelijk dat deze ruimtelijke polarisering zich
nu op een andere schaal, zijnde de stedelijke, gaat manifesteren. In verband met dit probleem
lijkt het werk rond neoliberale urbanisatie bijzonder interessant (zie o.a. Brenner, 1999, 2000,
51
2002, 2004; Smith 1996, 2002; Brenner en Theodore, 2002; Harvey, 2000, 2006; Sassen,
2000; Mitchell, 2004; Peck en Tickell, 2002; Swyngedouw, 2002, 2005, 2007).
Ook al zijn er dus reserves te uiten inzake het gebruik van de concepten wereldstad en
mondiale stad moeten deze conceptualisaties hier behandeld worden. Voorliggend onderzoek
wil nagaan welke bijdrage een ruimtelijk denkkader gebaseerd op een mondiaal
stedennetwerk kan leveren aan de sociale wetenschappen. De huidige stand van zaken bij het
onderzoek naar zulke netwerken dwingt mij ertoe om te werken met de concepten van
Friedmann en Sassen.
Hoewel het concept wereldstad voorafgaat aan de mondiale stad zal Sassens begrip toch eerst
behandeld worden. Dit wordt gedaan omdat haar term conceptueel duidelijker afgelijnd is. Uit
de inleiding bleek dat de actuele globalisering een belangrijke rol speelt in de vorm die steden
tegenwoordig aannemen. Dit is zeker het geval voor de mondiale steden. Daarom zal er
nagegaan worden hoe deze globalisering opgevat wordt. Daarna zal er dieper ingegaan
worden op de bepalende karakteristieken van deze bijzondere steden. Op een gelijkaardige
wijze zal het concept wereldstad behandeld worden. Een belangrijk deel van het werk van
Friedmann en Sassen zal hier echter niet aangekaart worden, namelijk de toenemende interne
sociale polarisering in de wereldsteden en mondiale steden. Hoewel de inzichten die ze naar
voor schuiven bijzonder interessant zijn, zijn deze niet echt relevant voor de conceptualisatie
van een mondiaal stedennetwerk. Dit hoofdstuk zal afgesloten worden met de vraag of we
deze steden en het wetenschappelijk discours erover kunnen typeren als een schepsel van de
globalisering.
52
5.2 Mondiale steden
5.2.1 De actuele globalisering volgens Sassen
Complexiteit, spreiding en concentratie
Sassen (2001, p. 20) benadert het probleem van de actuele globalisering met de
volgende vraag:
“(…) is there a transformation in the spatial expression of the logic of accumulation and
in the institutional arrangements through which it takes place?”
Deze vraag beantwoordt ze positief nadat ze een historische schets maakt van enkele
belangrijke evoluties in de wereldeconomie sinds de jaren zestig. Volgens haar zijn de jaren
zeventig “the crucial period when some of the new forms of geographic dispersal and
internationalization, in the making since the mid-1960‟s, became fully evident” (2001, p. 20).
Sassen onderscheidt twee belangrijke evoluties met betrekking tot de wereldeconomie tijdens
deze periode. Enerzijds ontwaart ze een toegenomen kapitaalsmobiliteit die zowel gepaard
gaat met een geografische spreiding als met een concentratie van economische activiteiten.
Anderzijds benadrukt ze de expansie en internationalisering van de financiële sector.
In eerste instantie neemt Sassen (2001, p. 23) het klassieke beeld over van een toegenomen
kapitaalsmobiliteit, namelijk “the movement of manufacturing jobs from highly developed
areas to less developed, low-wages areas”. Daarnaast is er ook de bekende voorstelling van
het flitskapitaal dat onmiddellijk van de ene kant van de wereld naar de andere kan versluisd
worden. Deze ontwikkelingen zouden onmogelijk zijn zonder de evoluties op het gebied van
de telecommunicatietechnologie. Sassen beschrijft dus de opkomst van een transnationale
economische logica. Een aanzet voor deze logica herkent ze al bij de Amerikaanse
multinationale ondernemingen die actief waren in de jaren zeventig. In haar ogen werd deze
rol in de jaren tachtig overgenomen door Japanse ondernemingen (2001, pp. 24-25). Het zijn
deze ondernemingen die een eerste belangrijke invloed hebben op de reorganisatie van de
wereldeconomie. De herlocalisatie van enerzijds de dominante industriële productie van de
vorige periode (de fordistische industrieën) en anderzijds de organisatie structuur van nieuwe
hoog-technologische sectoren leiden tot een niet eerder geziene geografische spreiding van
deze economische sectoren. Sassen (2001, p. 26) benadrukt hier wel dat deze evolutie
bijzondere politieke implicaties heeft. Deze geografische spreiding kan gezien worden als een
53
poging om de relatie tussen arbeid en kapitaal opnieuw te kantelen in het voordeel van de
laatste. Naast de ontwikkeling van de telecommunicatietechnologie is ook het feit dat er een
transnationale vorm van bezit en controle van de grote ondernemingen is ontstaan een
belangrijk oorzaak voor de toegenomen kapitaalsmobiliteit. Deze tendens wordt gevat in de
toenemende omvang van de globale directe buitenlandse investeringen. Als voorbeelden geeft
Sassen (2001, pp. 26-27) de fabrieken die Japanse autoconstructeurs bezitten in California en
de aankoop van verschillende prestigieuze winkels en hotels door Arabische investeerders.
Sassen (2001, p. 63) komt uiteindelijk tot de conclusie dat er een “fundamental transformation
in the geography and composition of international economic transactions” plaatsgevonden
heeft sinds de jaren zeventig. Het bijzondere aan het werk van Sassen is dat ze erop wijst dat
deze spreiding van economische processen gepaard gaat met de centralisatie van andere
processen. Ze stelt dat het de centralisering is van bepaalde processen die de spreiding van
andere mogelijk maakt. De complexe geografische spreiding van verschillende economische
sectoren zou nooit hebben kunnen plaatsvinden als er geen centralisering was geweest van
verschillende controlefuncties. Hoe dit precies in zijn werk gaat zal besproken worden
wanneer de productieve dienstencomplexen behandeld worden.
Nu moet nog de tweede belangrijke ontwikkelingen die de actuele globalisering kenmerken,
aangekaart worden. Sassen heeft bijzondere aandacht voor de internationalisering en expansie
van de financiële industrie. Ten eerste is er een verhaal van internationalisering en
deregulering (Sassen, 2001, p. 83). Tot in de jaren zeventig werd de internationale financiële
activiteit gedomineerd door grote transnationale banken die zich bezighielden met traditionele
activiteiten zoals het verstrekken van kredieten. Zo werden de enorme kapitaalsoverschotten
van de olie-exporterende landen door deze banken uitgeleend aan staten uit de Derde Wereld.
Daarnaast was er een proliferatie van offshore centra waar de grote banken hun toevlucht
zochten voor de strakke gereguleerde kaders waarbinnen ze moesten functioneren in hun
thuislanden in het Westen. Na de schuldcrisissen uit de jaren zeventig vond er een
uitgesproken transformatie van de financiële sector plaats tijdens de jaren tachtig. Het belang
van de Derde Wereld voor de kapitaalsmarkten nam danig af in het voordeel van de meer
ontwikkelde landen. Dit was zo omdat organisaties uit deze landen zoals pensioenfondsen of
bedrijven uit de verzekeringssector steeds actiever werden op de financiële markten (p. 65).
Deze landen vatten ook een intensieve deregulering aan van hun interne financiële markten
om het gevluchte kapitaal opnieuw aan te trekken. Enkele steden in het Westen zoals Londen
en New York groeiden uit tot enorme financiële centra.
54
Naast deze gewijzigde geografie van de financiële sector traden er ook veranderingen op in de
activiteiten die deze industrie bepalen (pp. 83-84). Hoewel de financiële markten nog steeds
hun traditionele rol vervullen als intermediair in de relatie tussen vraag en aanbod van
kredieten is er een tweede soort activiteit die sinds de jaren tachtig enorm aan belang heeft
gewonnen. Het betreft de productie en handel van de zogenaamde financiële instrumenten.
Dit zijn erg speculatieve operaties. Waar voorheen leningen vooral gedefinieerd werden door
hun gebruikswaarde, namelijk de nood aan geld, zijn deze nieuwe instrumenten bepaald door
hun ruilwaarde. Per definitie hangt de waarde van deze instrumenten dan ook af van hun
verhandelbaarheid. Het is dit proces dat ervoor zorgt dat er een immense speculatieve
financiële markt ontstaat. De groei van de sector van de financiële instrumenten is ook
gepaard gegaan met het ontstaan van allerlei gespecialiseerde ondernemingen die hierin actief
zijn. In eerste instantie ontwikkelden deze bedrijven zich naast de bestaande grootbanken.
Gedurende de jaren tachtig en negentig is het functioneren van de financiële markten steeds
afhankelijker geworden van deze bedrijven. Sassen (2001, p. 65) stelt zich echter de vraag of
deze ontwikkeling zou aanhouden. De recente gebeurtenissen omtrent de kredietcrisis leren
dat ook de klassieke grootbanken zich via onderafdelingen hebben toegelegd op deze
financiële instrumenten met de gekende gevolgen. Zoals de dispersie van de productieve
sectoren van de economie hebben de evoluties van de financiële markten en instrumenten
geleid tot een toegenomen complexiteit. Om dit het hoofd te bieden is er ook hier sprake van
een concentratie van capaciteiten om deze processen te organiseren. Dit gebeurt in financiële
centra waar naast de klassieke banken ook erg gespecialiseerde ondernemingen actief zijn.
Sassen (2001, p. 84) vat dit alles als volgt samen:
“While banks are a simple mechanism of intermediation, the financial markets are
complex, competitive, innovative, and risky. They require a vast infrastructure of
financial centers with highly specialized services.”
Deze centra zijn de mondiale steden. Alvorens dieper in te gaan op de specificiteit van deze
steden zal hier nog kort nagegaan worden hoe Sassens beschrijving van de
globaliseringprocessen zich relateert tot andere dergelijke theoretische kaders.
55
Theoretische kruisbestuiving
Derudder (2006, p. 46) geeft aan dat het moeilijk is om “uit Sassens werk een
ontegensprekelijke metatheorie omtrent de ruimtelijke structurering van het mondiale
kapitalisme af te lezen”. Hij stelt voor om Sassens werk te plaatsen binnen het kader van
Castells eerder besproken Netwerkmaatschappij. Deze keuze steunt dan vooral op de
gelijkaardige conceptie van ruimte binnen een geherstructureerd kapitalisme in tijden van
globalisering:
“De metatheoretische link tussen de ruimtelijke structuur van het mondiale kapitalisme
in Castells‟ termen en Sassen mondiale steden ligt besloten in de vaststelling dat
dergelijke steden knooppunten zijn in grensdwarsende netwerken” (Derudder, 2006, p.
49).
Over deze netwerken zal in het volgende hoofdstuk nog uitvoerig worden uitgewijd. Nu kan
er echter al gesteld worden dat deze link problematisch is. Zo geeft Derudder (2006, p. 46)
aan dat Sassen zelf problemen heeft met Castells‟ opvatting van de mondiale steden. Hoewel
beide visies op de recente herstructurering van het kapitalisme vele gelijkenissen vertonen,
pleit ik ervoor om Sassens werk vanuit een ander perspectief te benaderen. De twee
belangrijke evoluties die Sassen aanduidt, zijnde een geografische spreiding van bepaalde
economische sectoren en de ontwikkeling van een bloeiende financiële markt, congrueren met
de CM-fase van Arrighi‟s systemische accumulatiecycli. Enerzijds is er een reorganisatie
waar te nemen in de materiële sectoren van de economie. Dit is de geografische spreiding van
wat voorheen de dominante productieve sectoren waren; de zogenaamde runaway factories.
Anderzijds is er de speculatieve financiële expansie van het systeem. In dit opzicht kan het
werk van Sassen gezien worden als een empirische onderbouwing van Arrighi‟s theoretisch
concept. Eerder werd er ook al aangegeven dat er bij Arrighi ook sprake is van flows. Dus ook
binnen dit kader kunnen de mondiale steden nog steeds gezien worden als knooppunten en
articulatoren van deze spatiale economische processen. Bovendien is er nog een aanwijzing in
haar werk dat ze de huidige transformaties wil kaderen binnen een historisch langere termijn,
zoals het geval is bij Arrighi. Zo poneert Sassen (2001, p. 76) onder andere: “In many ways
the international financial market from the late 1800‟s to World War I was as massive as
today‟s”. Dit is een afwijking van Castells‟ concept van een Netwerkmaatschappij dat
gestoeld is op de premisse dat we nu te maken hebben met een kwalitatief verschillende
sociale wereld.
56
Het werk van Sassen levert dus een empirisch sterk onderbouwde conceptualisatie van de
actuele globalisering die zowel gekaderd kan worden binnen een historisch langetermijnvisie
zoals die van Arrighi als binnen opvattingen als deze van Castells die uitgaan van een radicale
transformatie van de sociale wereld. Bovendien benadrukt Sassen de bepalende en
noodzakelijke rol die specifieke locaties spelen in een wereld die gedomineerd wordt door een
complex amalgaam van flows. Deze locaties zijn de mondiale steden en zullen nu besproken
worden.
5.2.2 De mondiale stad
De productieve dienstensector
Uit Sassens bespreking van de actuele globalisering komt er een beeld van de
wereldeconomie naar voor die vele malen complexer is dan voorheen. Het goed functioneren
van deze complexe, geografisch gespreide economie is afhankelijk van de concentratie van
bepaalde activiteiten in specifieke plaatsen. Deze plaatsen zijn de mondiale steden. Met het
begrip mondiale stad beschrijft Sassen steden die in het huidige tijdsgewricht nieuwe en
uitzonderlijke functies vervullen.
“When I first chose to use global city (1984) I did so knowingly – it was an attempt to
name a difference: the specificity of the global as it gets structured in the contemporary
period” (Sassen, 2001, p. xix).
Sassen ziet twee specifieke functies voor de mondiale steden in het faciliteren van de nieuwe
globale economie:
“They are sites for (1) the production of specialized services needed by complex
organizations for running a spatially dispersed network of factories, offices, and service
outlets; and (2) the production of financial innovations and the making of markets, both
central to the internationalization and expansion of the financial industry” (Sassen,
2001, p. 5).
Samengevat kan gesteld worden dat de mondiale steden “production sites for the leading
information industries of our time” zijn (Sassen, 2001, p. 35). Mondiale steden zijn dus sites
waar specifieke goederen geproduceerd worden. “The „things‟ a global city makes are highly
specialized services and financial goods” (Sassen, 2001, p. 5).
57
Deze gespecialiseerde diensten zijn de zogenaamde productieve diensten. “Ze onderscheiden
zich collectief van andere diensten door hun actieve bijdrage tot het productieproces in
bedrijven en organisaties” (Derudder, 2006, p. 35, cursief in origineel). Deze diensten
bevinden zich in uiteenlopende sectoren als verzekeringen, management consultancy en
juridische, boekhoudkundige en reclamediensten. Ze zijn essentieel voor het functioneren van
zowel grote commerciële ondernemingen als andere belangrijke instellingen die
geconfronteerd worden met een steeds complexere wereld. Het ligt dan ook in de lijn der
verwachting dat deze entiteiten dergelijke diensten intern zouden produceren. Dit gebeurde en
gebeurt nog steeds. Toch valt niet te ontkennen dat deze diensten in toenemende mate
aangekocht worden bij externe gespecialiseerde ondernemingen (Sassen, 2001, pp. 5-7). Het
is logisch dat het voor bedrijven die actief zijn in verschillende landen efficiënter is om
bijvoorbeeld kennis over de verschillende belastingsstelsels aan te kopen dan om deze intern
te produceren. Hiervoor richten ze zich tot ondernemingen die zich specialiseren in het
produceren van dergelijke informatie. Een gevolg van deze evolutie is dat deze
ondernemingen zich steeds verder kunnen specialiseren en op die manier nog waardevollere
informatie kunnen leveren. De diensten die deze bedrijven aanbieden zijn echter bijzonder
belangrijk waardoor economische actoren er steeds afhankelijker van worden. Dit geldt in het
bijzonder voor bedrijven met een erg complexe organisatie zoals multinationale en
transnationale ondernemingen. Sassen (2001, p. 98) wijst er echter op dat ook kleinere
ondernemingen of de publieke sector beroep doen op de productieve diensten. De aard van
deze diensten (het belang van juridische kennis bij internationale overnames of de invloed van
reclamestrategieën op de groei van een bedrijf) zorgt ervoor dat ze essentieel zijn voor het
functioneren van de multinationale ondernemingen. Bij gevolg bezet de productieve
dienstensector ook een centrale plaats in de werking van de wereldeconomie aangezien “[f]or
better or for worse, the TNC is now a strategic organizer of what we call the world economy”
en deze sector essentieel is voor de werking van de transnationale ondernemingen (Sassen,
2006, p. 27). Hieruit concludeert Sassen (2001, p. 3) dat de ondernemingen in deze sector
gezien kunnen worden als “highly concentrated command points in the organization of the
world economy”. Derudder (2006, p. 75) ziet hierin de suggestie dat door het uitbesteden
“van een deel van de controle over de organisatie van de kapitaalsaccumulatie (…) de
productieve-dienstenfirma in kwestie op indirecte wijze de status verwerft van controlerende
actor in de grensdwarsende productketens”. Toch is het niet de impliciete economische macht
die aanwezig is in deze ondernemingen dat hun belang bepaalt. Het is hun rol in het efficiënt
doen verlopen van de kapitaalsaccumulatie die de relevantie van deze diensten uitmaakt.
58
“The emphasis shifts to the practice of global control: the work of producing and
reproducing the organization and management of a global production system and a
global market-place for finance (…) power is essential in the organization of the world
economy, but so is production: including the production of those inputs that constitute
the capability for global control and the infrastructure of jobs involved in this
production” (Sassen, 1995, pp. 63-64; geciteerd in Derudder, 2006, p. 44).
Een dergelijke benadering van economische actoren lijkt erg interessant te zijn voor wie werkt
vanuit een wereld-systeem perspectief. Al te vaak wordt in het werk van Braudel of Arrighi
de controle over het accumulatieproces door kapitalistische actoren beschreven in bedekte
termen die baden in een zweem van mystiek. Een duidelijke analyse van welke specifieke
actoren welke specifieke functies vervullen in het accumulatieproces is dan ook welgekomen.
In dit opzicht kan het werk van Sassen een inspiratie zijn.
Uit deze uiteenzetting blijkt nu dat, in de huidige periode van globalisering, de controle- en
realisatiecapaciteiten met betrekking tot de kapitaalsaccumulatie zich concentreren in de
sector van de productieve diensten. Deze evolutie loopt parallel met de geografische spreiding
van andere economische activiteiten. De vraag die zich nu stelt, is waarom deze diensten zich
zijn gaan concentreren in bepaalde plaatsen waardoor er zich mondiale steden gevormd
hebben.
Centrale plaatsen en agglomeratie voordelen
Er zijn twee redenen waarom er een concentratie van de productieve dienstensector in
specifieke steden waar te nemen is. Ten eerste creëert een dergelijke concentratie
gecentraliseerde markten voor de vraag en het aanbod van deze diensten. Het concept van
centrale plaatsen is essentieel binnen de discipline van de economische geografie en kan
teruggevoerd worden naar het werk van Christaller (Derudder, 2006, p. 44). Zonder dieper in
te gaan op Christallers centrale plaatsentheorie kan toch gesteld worden dat mondiale steden
een bijzondere variant zijn van centrale marktplaatsen. Zo zijn de aangeboden diensten er
eerder gericht op een mondiale markt dan op het directe hinterland. Het idee dat het
functioneel voordeliger is om een economische sector in een bepaalde locatie te groeperen
blijft wel overeind. Het is dan in deze plaatsen dat de vraag naar specifieke diensten ingelost
kan worden.
59
“From the perspective of the decentralizing client it would seem that a central
marketplace becomes important in that this is the way to find out what producer service
firms are doing and with which firms to contract” (Sassen, 2001, p. 107).
Voor de productieve dienstenfirma‟s is het dan noodzakelijk om actief te zijn in deze locaties
waar de vraag naar hun producten het grootst is. Het is duidelijk dat dit een zichzelf
versterkend fenomeen is.
Een tweede en nog belangrijkere reden om zich te concentreren in bepaalde steden heeft te
maken met de wijze waarop deze diensten informatie produceren.
“the location of these services can be interpreted within the context of the demands for
information, the way it circulates and who exchanges it. Since a central attribute of
information is that it is spatially based, proximity emerges as a key to the activity of
obtaining information; that is, information will circulate through specific places and not
others” (Daniels, 1975, p. 113; geciteerd in Derudder, 2006, p. 38).
Om hoogwaardige en dus verhandelbare informatie te produceren is het voor deze
ondernemingen noodzakelijk om zich te vestigen in deze plaatsen met een hoge
informatiecirculatie. In de praktijk betekent dit dat er agglomeraties ontstaan van productieve
dienstenfirma‟s omdat de innovatieve producten (informatie) die ze op de markt brengen vaak
de input vormen voor andere bedrijven in de sector. Zo ontstaan er bepaalde locaties die een
aanzuigeffect uitoefenen op ondernemingen uit deze sector. Deze ruimtelijke nabijheid, die
niet valt te reproduceren binnen de space of flows, is essentieel voor de werking van de
productieve dienstensector.
Er werpt zich nu echter een nieuwe vraag op. Waarom vindt deze concentratie wel plaats in
bepaalde steden en niet in andere. Derudder (2006, pp. 35-37) onderscheidt een viertal
verklaringen hiervoor in het werk van Sassen. Ten eerste kan men aannemen dat de initiële
locatiestrategieën van productieve dienstenondernemingen ingegeven zijn door de
aanwezigheid van potentiële klanten. In het bijzonder zijn dit de multinationale
ondernemingen. In dit opzicht zou het uiteraard aangewezen zijn om zich te vestigen op
plaatsen waar er een concentratie is van hoofdkwartieren van deze bedrijven. Historisch
gezien zijn dat dan ook steden als Londen of New York. Een tweede punt dat bepaalde steden
aantrekkelijker maakt dan andere is de aanwezigheid van een al bestaande agglomeratie van
productieve diensten. Dit wijst er op dat de evolutie van mondiale steden een padafhankelijk
proces is. Het is weinig waarschijnlijk dat bepaalde steden zich uit het niets omvormen tot
mondiale stad. Een derde en vierde reden om zich in bepaalde steden te vestigen is de
60
aanwezigheid van adequate infrastructuur in deze steden (in het bijzonder op vlak van
informatie -en communicatietechnologie) en een concentratie van hoog opgeleide potentiële
werknemers. Deze voorwaarden zullen waarschijnlijk al vervuld zijn bij de eerste twee
besproken instanties en dus niet doorslaggevend zijn.
Een aanzienlijk deel van Sassen (2001, 2006) haar werk benadrukt dat de aanwezigheid van
deze sectoren een bepalende invloed heeft op de socio-spatiale structuur van de mondiale
steden. Hoewel er hier niet dieper zal ingegaan worden op de polarisering die waar te nemen
is in deze steden zal er wel nog even aandacht besteed worden aan de ruimtelijke
begrensdheid van de mondiale steden. Derudder (2006, p. 45) beschrijft de spatiale
afbakening van mondiale steden als volgt:
“(…) de ruimtelijk demarcatie van een mondiale stad valt volgens Sassen consequent en
in ruime mate binnen de stedelijke morfologie en een aantal governance-structuren. Er
is geen sprake van om het onmiddellijk hinterland op te nemen in de analyse-eenheid”
Het concept van de mondiale stad beschrijft dus stedelijke gebieden die duidelijk begrensd
zijn en niet noodzakelijk samenvallen met bestaande politieke of morfologische definities van
deze steden. Het betreft hier dus zeer specifieke en niet al te (geografisch) omvangrijke
plaatsen.
Mondiale steden in wereld-systeem perspectief
De hier besproken conceptualisatie van mondiale steden en productieve diensten
benadert Taylor vanuit een wereld-systeem perspectief. Hij legt een verband tussen deze
mondiale steden en het in het eerste deel besproken typische kapitalistische streven naar
monopolies. De strategieën om hierin te slagen noemt hij anti-market nexuses:
“Anti-market nexuses are power configurations which enable capitalists to stay above
the market. They consist of variable mixtures of geography, knowledge and coercion
which provide a holder of capital with access to extra large profits” (Taylor, 2000b, p.
8).
De mondiale steden zoals ze door Sassen zijn beschreven, voldoen volgens Taylor aan een
specifieke vorm van een dergelijke anti-markt nexus, namelijk regionalism. Deze nexus wordt
beschreven als:
61
“Dynamic spatial knowledge complexes which combine a particular mix of skills and
information which cannot be easily replicated elsewhere thus avoiding direct
competition (the monopoly of place)” (Taylor, 2000b, p. 9).
Op een moment dat flows schijnbaar steeds meer aan belang winnen, zijn bepaalde plaatsen
dus nog altijd erg belangrijk voor het functioneren van het kapitalistisch wereld-systeem.
Taylor (200b, p. 9) benadrukt dit uitvoerig:
“Although the new distance-shrinking technologies have reduced the scope of
„primitive geography‟ monopolies, they most certainly do not signify „the end of
geography‟ as a critical component of capitalist strategy. Geography remains implicated
in monopoly formation, but in different ways. For Michael Storper, globalization has
coincided with a new reflexive capitalism where regionally-specific knowledge
complexes are sites of continual learning to keep ahead of the market. Production is
geared to quality rather than quantity, so that instead of the usual market „economy of
scale‟, monopoly „economy of variety‟ is created”.
Dit argument is relevant binnen het al eerder aangehaalde debat met betrekking tot de
veronderstelde verdringing van de space of places door de space of flows. Ook actuele sociale
processen in een tijdperk van doorgedreven informatisering en wijdverspreide
telecommunicatietechnologieën kunnen nog gegrond zijn in plaatsen. Dit is een gelijkaardig
argument als dat van Sassen wanneer ze stelt dat de concentratie van specifieke
controlecapaciteiten in bepaalde locaties noodzakelijk zijn in de regulering van de
verschillende economische flows.
Financiële centra
Naast deze productieve diensten is echter ook de aanwezigheid van een financiële
industrie kenmerkend voor de mondiale steden. Deze steden zijn “production sites for
financial instruments and centralized marketplaces for these „products‟” (Sassen, 2001, p. 6).
Naast de transnationale banken zijn er nog vele kleinere financiële instellingen die instaan
voor de productie van deze instrumenten. Sassen (2001, p. 7) benadrukt dit feit:
“Hence, in the case of the financial industry, a focus on the large transnational banks
would exclude precisely those sectors of the industry where much of the new growth
and production of innovations has occurred; it would leave out an examination of the
62
wide range of activities, firms, and markets that constitute the financial industry since
the 1980‟s.”
Eerder werd al vastgesteld dat de stelling dat het vooral de kleinere financiële ondernemingen
zijn die belangrijk zijn in de productie van financiële instrumenten nu waarschijnlijk
voorbijgestreefd is. Kleinere ondernemingen domineerden waarschijnlijk de vroege fase van
de financiële expansie, maar zoals bij elke succesvolle kapitalistische onderneming heeft er
zich onvermijdelijk een concentratie van deze activiteiten voorgedaan in een beperkter aantal
grotere ondernemingen. Dat de financiële industrie tegenwoordig gedomineerd wordt door de
handel in deze complexe instrumenten geldt wel nog steeds. De bijzondere aandacht die
Sassen schenkt aan deze economische sector is opnieuw interessant voor wie werkt vanuit een
wereld-systeem perspectief. Haar werk beschrijft hoe de huidige fase van financiële expansie
(de CM-fase bij Arrighi) zich in de praktijk ontvouwt. Ze levert dus inzichten in de werking
van dit tweede kapitaalscircuit naast dat van de productieve sectoren. Het zou interessant zijn
om na te gaan of er in voorgaande C- fases recurrente evoluties waar te nemen zijn.
Net zoals bij de productieve diensten is er sprake van een concentratie van de financiële
ondernemingen in een beperkt aantal steden. Ook hier zijn de voordelen van centrale markten
en agglomeratiestrategieën opnieuw de verklaring voor dit fenomeen. Een bijkomende
aantrekkingspool voor deze financiële ondernemingen is de aanwezigheid van belangrijke
aandelen- en andere financiële beurzen.
De totstandkoming van de mondiale steden wordt dus door Sassen (2001) gekaderd binnen de
context van een geglobaliseerde wereldeconomie. Deze steden als locaties voor de productie
van gespecialiseerde diensten en financiële instrumenten zijn zowel een resultaat van als een
voorwaarde voor de ontwikkeling van deze complexe globale economie. De functies die de
mondiale steden vervullen zijn noodzakelijk voor een gecontroleerd verloop van de steeds
complexere en geografisch verspreide economische activiteiten. In het nu volgende deel
zullen de wereldsteden geconcipieerd door Friedmann op een gelijkaardige manier
geanalyseerd worden. In het volgende hoofdstuk zullen dan de mondiale stedennetwerken als
alternatief ruimtelijk denkkader aan bod komen.
63
5.3 Wereldsteden
5.3.1 De actuele globalisering volgens Friedmann
De beschrijving van de actuele globalisering als herstructurering van het kapitalisme die
Friedmann maakt, is niet zo eenduidig als deze van Sassen. Het concept wereldstad wordt
door Friedmann zelf in drie publicaties (Friedmann & Wollf, 1982; Friedmann 1986 en 1995)
uitgewerkt. In geen van de drie hierboven vermelde werken wordt er echt uitvoerig ingegaan
op de herstructurering van het kapitalisme die heeft geleid tot de vorming van wereldsteden.
In het eerste werk (Friedmann & Wollf, 1982) wordt de vaststelling geformuleerd dat:
“since the Second World War, the processes by which capitalist institutions have freed
themselves from national constraints and have proceeded to organize global production
and markets for their own intrinsic purposes have greatly accelerated” (Friedmann
geciteerd in Brenner & Keil, 2005, p. 58).
De auteurs hebben het dus niet over het ontstaan van een nieuw proces, maar over de
versnelling van een bestaande evolutie. Uit de voorgaande uiteenzetting over het kapitalistisch
wereld-systeem weten we dat deze “national constraints” voor de kapitalistische klasse niet
overtrokken mogen worden. Hoewel staten steeds kaders scheppen waarin de
kapitaalsaccumulatie zich ontvouwt, zulle succesvolle kapitalisten zich hieraan proberen te
onttrekken. In het beste geval kunnen ze zelfs deze kaders mee definiëren.
De belangrijkste actoren in dit proces van globale productie zijn volgens de auteurs de
transnationale ondernemingen die met elkaar in een conflict verwikkeld zijn om de
beschikbare economische ruimte. Bij de zoektocht naar een oorzaak voor dit proces wordt er
geen bevredigend antwoord gegeven. De vraag formuleren ze zo:
“(…) the cause – the driving force – of the internationalization of capital is debated: Is
internationalization merely a working out of the internal logic of capitalism? Or has
labor in the industrialized countries created a situation where capital now finds it
profitable to locate in the periphery?” (Friedmann geciteerd in Brenner & Keil, 2005, p.
58).
Het voor de hand liggende antwoord waar de auteurs op komen is natuurlijk dat het een
combinatie van beide is. Uit onze gehanteerde definitie van kapitalisme volgt bovendien dat
de interne logica van het systeem juist de oneindige zoektocht naar de meest winstgevende
opportuniteiten is. Dat dit onvermijdelijk leidt tot een botsing tussen kapitaal en arbeid
64
spreekt voor zich. Stellen dat kapitaal internationaliseert omwille van winstmaximalisatie is
juist. De vraag waarom dit proces van internationalisering juist na WO II is gaan versnellen,
wordt echter niet beantwoord.
In The World City Hypothesis (Friedmann, 1986) is er ook geen sprake van een expliciete
uitwerking van de veronderstelde herstructurering van het kapitalisme. We komen enkel te
weten dat “the world city hypothesis is about the spatial organization of the new international
division of labour” (Friedmann, 1986, p. 69). Het concept van een nieuwe internationale
arbeidsverdeling (NIA), oorspronkelijk beschreven in Fröbel et al. (1980), is wel een
uitgewerkte beschrijving van de hier onderzochte veranderingen van de wereldeconomie. De
NIA valt als volgt kort samen te vatten. Er treedt een deïndustrialisering op in de
kerngebieden van het wereld-syteem en een industrialisering in de periferie. De oorzaak
hiervoor is de toenemende rol van multinationale ondernemingen in de productie en handel.
Deze ondernemingen zijn actief op wereldschaal. Bovendien zijn deze ondernemingen er
binnen het kapitalistisch systeem op aangewezen om hun locatiestrategieën zo aan te passen
dat ze hun winstmarges kunnen maximaliseren. Dit resulteerde in:
“the transfer of low skill jobs, while the bulk of R&D activities was retained in the
heartlands of world capitalism” (Mittelman, 1995, p. 278).
Deze relocalisatie van productiefaciliteiten werd mogelijk gemaakt door een combinatie van
verbeterde communicatie- en transportmogelijkheden en een nog meer doorgedreven opdeling
van het arbeidsproces. De hoofdreden hiervoor was de kans om de loonkosten drastisch te
verlagen. Deze internationale arbeidsdeling wordt als „nieuw‟ beschreven omdat het
economisch systeem tot dan toe gebaseerd was op “raw materials production in the periphery
and industrial manufacturing in the core” (Brenner & Keil, 2006, p. 9). Het valt niet te
ontkennen dat er door dit proces een nieuwe sectoriële geografische verdeling heeft
plaatsgevonden binnen het mondiaal kapitalistisch systeem. De kritieken die samengevat zijn
in Derudder (2006, p. 18 n. 7) maken echter duidelijk dat het beschreven proces integraal
gekaderd kan worden in de in dit onderzoek gehanteerde visie op het kapitalisme. Zo wijst
Arrighi (1994, pp. 1-26) op het feit dat deze automatisering van de productieprocessen en de
daaropvolgende ruimtelijke reorganisatie een essentieel kenmerk is van het kapitalistisch
wereld-systeem. De NIA kan dan ook niet gezien worden als een voldoende oorzaak om te
spreken van een ingrijpende verandering van het kapitalistisch systeem. Deze beschrijving
van een reorganisatie van de wereldeconomie kan eigenlijk gelijkgeschakeld worden met de
eerder besproken spreidingsthese van Sassen. De geografische spreiding van de productie-
65
eenheden van multinationale ondernemingen veroorzaakt een toegenomen complexiteit van
het accumulatieproces. Bij de bespreking van de evoluties die gepaard gaan met een
accumulatiecrisis werd deze steeds toenemende complexiteit al geduid als een typisch
kenmerk van het wereld-systeem. Na de reorganisatie van de materiële sector van de
economie tijdens een fase van financiële expansie is er steeds sprake van een hogere orde van
complexiteit.
In Friedmann (1995) vinden we opnieuw een enigszins gewijzigde visie op de
herstructurering van het kapitalisme. Friedmann stelt het als volgt:
“I shall therefore follow Amin and Thrift (1992) when they write that between the
1970s and 1980s there occurred an important shift, „a move from an international to a
global economy‟. They describe this new economy in terms of four characteristics: the
functioning of industries on a world scale through the medium of global corporate
networks; an increase in oligopolistic, progressively centralized power; an ongoing
process of corporate decentralization through new forms of subcontracting, joint
ventures, and other forms of networked organization and strategic alliances; and finally,
a new, more volatile balance of power between nation-states and corporations, resulting
in the increasing prominence of cross-national issue coalitions „uniting fragments of the
state, fragments of particular industries, and even fragments of particular firms in a
worldwide network‟ (Amin and Thrift 1992: 574-5, citing Moran 1991). One can debate
the particulars of this formulation and still conclude that the capitalist economy today is
organized in ways that are dramatically different to those that existed right up to the
1960s, and that we are in the midst of a major transition in the regulationist regime of
advanced industrial capitalism” (pp. 26-27, cursivering in het origineel).
De conclusie die Friedmann hier trekt, brengt ons al dichter bij de vooropgestelde visie die
hier gevolgd wordt op de huidige globaliseringsronde. Het idee dat we te maken hebben met
een “transition in the regulationist regime” van het mondiaal kapitalisme sluit aan bij onze
eerder vermelde uitgangspunten van de veranderde functies van de staat tijdens de huidige
globaliseringsgolf. Hier wordt gesteld dat dit nieuw regulationistisch regime vier essentiële
kenmerken heeft. Of al de vier kenmerken werkelijk een nieuwe economie beschrijven, is
discutabel. Vooral de nadruk op een toename van oligopolistische en gecentraliseerde macht
lijkt een recurrent fenomeen te zijn binnen de geschiedenis van het moderne wereld-systeem.
De overige verschijnselen passen wel in de eerder beschreven processen die de huidige
globaliseringsgolf definiëren. De herstructurering van de ondernemingen is een gevolg van de
geografische spreiding en flexibilisering van de productie. Ook de fragmentering van de
natiestaten past in de visie van een neoliberale globalisering. Het belangrijkste punt is dat
allerhande complexe netwerken nu een essentiële rol spelen in deze economie. Zoals bij
66
Sassen is er dus volgens Friedmann sprake van een nieuwe mondiale economie die veel
complexer is dan het eraan voorafgaande Fordistische systeem.
Derudder (2006, p. 18) vat de gedachtegang van Friedmann als volgt samen:
“De geobserveerde dispersie van productieve activiteiten over verschillende delen van
de wereld-economie impliceert echter meteen ook een toename van complexiteit in de
productketens die de wereld-economie integreren, en die veronderstelt dan weer de
noodzaak tot een meer gecentraliseerde coördinatie vanuit een beperkt aantal locaties.”
Deze locaties zijn de wereldsteden. Op het eerste zicht lijkt dit op het concept van Sassen.
Toch is er een essentieel verschil. Bij mondiale steden is vooral de faciliterende functie die de
productieve diensten leveren, kenmerkend. Bij wereldsteden draait het om controle. Het zijn
de “commandocentra” van de wereld-economie.
5.3.2 De Wereldstad
Commandocentra van MNO’s
In de inleiding werd al aangehaald dat er binnen het onderzoek naar een mondiaal
stedennetwerk sprake is van een gebrek aan conceptuele hygiëne (zie Derudder, 2006 en
2007). Hoewel de wereldsteden samen met de mondiale steden tot de belangrijkste concepten
behoren van deze discipline, bezondigt ook Friedmann zich aan een vorm van conceptuele
slordigheid. Wereldsteden onderscheiden zich van andere steden door hun rol als controle- of
commandocentra van de wereld-economie. Friedmann (1986, p. 74) beschrijft de groei van de
wereldsteden als volgt:
“The driving force of World city growth is found in a small number of rapidly
expanding sectors. Major importance attaches to corporate headquarters, international
finance, global transport and communications; and high level business services, such as
advertising, accounting, insurance, and legal.”
Het concept wereldstad omvat, zo blijkt, de mondiale stad door de aanwezigheid van de
financiële sector en de productieve diensten op te nemen als kenmerken. Friedmann (1995, p.
31) gaat er zelfs van uit dat beide concepten hetzelfde proces beschrijven aangezien hij stelt
dat “I will, henceforth, use the two designations interchangeably”. Dit gaat in tegen de
67
opvatting van Sassen (2001, p. xix) dat haar concept uitdrukkelijk verschillend is van het
begrip wereldstad.
Uit de Derudders (2006, p. 23) analyse van het concept wereldstad blijkt echter dat het
“MNO‟s/TNO‟s, financiële instellingen en een beperkt aantal internationale economische
instellingen zoals het IMF en de Wereldbank” zijn die een cruciale rol spelen “in de
regulering van het mondiale kapitalisme” en op die manier ook “de voornaamste actoren in de
formatie van een wereldstad” zijn. Meer specifiek zijn het de hoofdkwartieren van de MNO‟s
en TNO‟s die hierin een rol spelen door hun controle over “de cyclus van
investering/productie/afzet op de wereldmarkt” en bijgevolg in “de reproductie van mondiale
maatschappelijke verhoudingen” (Derudder, 2006, p. 23). Uiteraard spelen deze
ondernemingen een niet te onderschatten rol in het functioneren van het kapitalisme. In de
hoofdkwartieren van deze ondernemingen worden de cruciale beslissingen genomen met
betrekking tot de verschillende bedrijfseenheden en de productketens die deze met elkaar
verbinden. De impact die deze organisaties hebben op de ruimtelijke structuur van de wereld-
economie (zowel de space of places als de space of flows) is dus bijzonder groot en zal in een
context van globalisering ook steeds meer toenemen. De eenzijdige visie dat het voornamelijk
deze ondernemingen zijn die de wereld-economie reguleren, lijkt echter de neoliberale visie
op de actuele globalisering als het ontstaan van een zelfregulerende wereldmarkt te
onderschrijven. Een dergelijke visie bleek eerder al te getuigen van een gebrek aan kritische
reflectie en is bovendien niet vruchtbaar voor een sociale wetenschap die zich inzet om
alternatieven voor de huidige sociale realiteit te produceren.
De concentratie van controlefuncties moet verklaard worden vanuit de interne organisatie van
MNO‟s in de context van de huidige globaliseringsgolf.
“(…) naarmate de verschillende zones van de wereld-economie sterker geïntegreerd
worden in een overkoepelende arbeidsverdeling (…) naarmate de productie meer
dispersie vertoont, zal de machtsconcentratie in een beperkt aantal controlecentra
duidelijker aan de oppervlakte komen” (Derudder, 2006, p. 23).
De combinatie van een flexibele productie en de geografische spreiding van deze
productieprocessen verhoogt de organisatorische complexiteit van de MNO‟s waardoor een
concentratie van macht of besluitvorming in de hoofdkwartieren noodzakelijk is. Dit proces
valt dus te verklaren vanuit een organisatorische logica. De vraag waarom deze
hoofdkwartieren zich concentreren in bepaalde steden is echter wel pertinent. Ook hier is
Friedmanns antwoord opnieuw minder eenduidig dan dat van Sassen. Bij mondiale steden
68
wordt de concentratie verklaard vanuit een bepaalde economische strategie en logica,
namelijk de agglomeratievoordelen. De concentratie van hoofdkwartieren van MNO‟s en
TNO‟s behoeft eerder een historische verklaring. De geschiedenis van deze ondernemingen
zelf zal bepalen waar hun mondiale hoofdkwartieren gevestigd zijn. Aangezien deze
ondernemingen leidinggevende kapitalistische actoren zijn en de activiteit van het controleren
van de mondiale productketens ontegensprekelijk een kernproces is, kan gesteld worden dat
de hoofdkwartieren waar deze activiteiten uitgeoefend worden zich in kerngebieden zullen
concentreren. De randvoorwaarden om dergelijke functies te vervullen, zijnde hoogopgeleid
personeel, hoogwaardige fysieke infrastructuur, specifieke verwachtingen van de werknemers,
leiden ertoe dat deze zich in stedelijke gebieden zullen vestigen. Het historische
hoofdkwartier van een MNO kan doorheen de tijd echter ook reloc aliseren. Dit lijkt ook voor
de hand liggend na een overname of het samengaan van deze ondernemingen. Friedmann
benadrukt de volatiliteit van de wereld-economie en de daarmee verbonden evolutie van de
multinationale ondernemingen. Deze fenomenen zijn volgens hem verantwoordelijk voor de
ontwikkeling van de wereldsteden. Zo zal het belang van de steden onderling constant aan
veranderingen onderhevig zijn en is er maar sprake van een “stable hierarchy for any but
relatively short stretches of time” (Friedmann, 1995, p. 23). Naast de mondiale spelen ook de
regionale hoofdkwartieren een essentiële rol in de controle op de werking van de
onderneming (Godfrey & Zhou, 1999). De locatiestrategie voor deze afdelingen is minder
gebonden aan de ontstaansgeschiedenis van de onderneming. Zoals bij de mondiale
hoofdkwartieren is er nood aan een stedelijke infrastructuur die de werking van de
bedrijfsafdeling kan ondersteunen. Deze regionale hoofdkwartieren lijken bovendien
aangetrokken door wat we prestigieuze steden kunnen noemen. Uiteraard is er een verband
tussen het veronderstelde prestige van een stad en de aanwezigheid van andere regionale en
mondiale hoofdkwartieren (Alderson & Beckfield, 2004).
Bij de bespreking van Sassens concept mondiale stad werd het idee naar voor geschoven dat
de concentratie van de productieve diensten de MNO‟s een grotere vrijheid verschafte in de
locatiestrategie van het hoofdkwartier. Derudder (2006, pp. 24-25) wijst echter op de realiteit
dat deze hoofdkwartieren zich nog steeds in de nabijheid van belangrijke zakencentra
vestigen. Juist omdat ze niet noodzakelijk onderhevig zijn aan de nood tot agglomeratie zijn
ze geografisch breder verspreid. Wereldsteden nemen dan de vorm aan van een stadsgewest.
Deze regio‟s kunnen ofwel eerder nodaal georganiseerd zijn (zoals Londen) of eerder
polycentrisch (zoals de Randstand). Als men in dit opzicht zou spreken van Brussel als een
69
wereldstad bedoelt men dus eigenlijk een polycentrisch stadsgewest. Dit stadsgewest zou
geografisch gezien waarschijnlijk in grote mate overeenstemmen met de Vlaamse Ruit.
Het netwerk dat deze stadsgewesten samen vormen, hangt aan elkaar via de interne
(machts)relaties tussen de verschillende hoofdkwartieren van de verschillende belangrijke
ondernemingen. In het volgende deel zal hier dieper op ingegaan worden.
Wereldsteden binnen een wereld-systeem perspectief
Op het eerste zicht zou het concept wereldstad erg bruikbaar moeten zijn binnen een
wereld-systeem perspectief aangezien Friedmann verschillende concepten hanteert uit de
wereld-systeem analyse (Derudder, 2006, p. 26). Drie belangrijk concepten worden
overgenomen. Het idee van een wereld-economie als “a single (spatial) division of labour”
(Friedmann, 1986, p. 70), de kern- en perifere processen en de grensdwarsende productketens.
Derudder (2006, p. 29) nuanceert echter de impact van wereld-systeem concepten in het werk
van Friedmann:
“(…) veel verder dan het overnemen van het begrippenapparaat uit de wereld-
systeemanalyse komt Friedmann (1986, 1995) niet, en de analytische waarde van zijn
verwijzingen blijft dan ook steken op een vrij oppervlakkig niveau”.
De functies die in de hoofdkwartieren van de MNO‟s en TNO‟s en dus in de wereldsteden
uitgeoefend worden kunnen echter wel degelijk gezien worden als kernprocessen. In dit
onderzoek werden kernprocessen opgevat als de eigenlijke kapitalistische vormen van
kapitaalsaccumulatie. Per definitie zijn dit economische processen die zich aan de
marktmechanismes onttrekken. De typische voorstelling van deze processen zijn de
gemonopoliseerde productieprocessen. Deze gemonopoliseerde positie is in eerste instantie te
wijten aan het nieuwe innovatieve karakter van bepaalde productieprocessen. Deze processen
kunnen een monopolie- of oligopoliepositie blijven bekleden in zoverre dat de betrokken
kapitalisten capabel zijn om onder andere de staten in te schakelen in de verdediging van deze
positie. De hoofdkwartieren van de MNO‟s zijn uiteraard geen productie-eenheden, maar het
functioneel belang van deze bedrijfsafdelingen in het proces van kapitaalsaccumulatie kan
echter niet onderschat worden. Aangezien de activiteiten die er uitgevoerd worden, bijdragen
tot de winstmaximalisatie kunnen we ze beschrijven als kernprocessen. Deze activiteiten zijn
70
winstgevend omdat ze marktontwijkende contexten creëren en in stand houden. Dit gebeurt
door controle uit te oefenen over de grensdwarsende productketens.
Deze controle kan uitgeoefend worden aangezien een groot aandeel van deze ketens
geïntegreerd is binnen de organisatie van de MNO‟s en TNO‟s. Dat deze controle grote
winstopportuniteiten genereert, volgt uit de conclusie dat deze ketens “without governance
would just be a string of market relations” (Humphrey and Schmitz, 2001, p. 20). Als we
rekening houden met het feit dat een groot aandeel van de toenemende wereldhandel tijdens
de huidige globaliseringsgolf in feite transacties zijn die geïnternaliseerd zijn in deze
ondernemingen, wordt het duidelijk dat de controle over de productketens potentieel één van
de meest winstgevende activiteiten kan zijn en bijgevolg een belangrijk kernproces. De
concentratie van deze activiteiten in wereldsteden veroorzaakt dus gedeeltelijk de ruimtelijke
structuur van het wereld-systeem aangezien het een geografische concentratie betekent van
kernprocessen. Daarnaast zullen de beslissingen in deze hoofdkwartieren ook andere delen
van de wereld beïnvloeden. Of en welke productieprocessen in bepaalde regio‟s gelokaliseerd
worden heeft grote gevolgen voor de economische, sociale en politieke ontwikkeling van deze
gebieden. Zowel de toewijzing van kern- als perifere productieprocessen gebeurt dus vanuit
de wereldsteden. Vandaar dat Friedmann (1986, p. 319) deze steden als volgt beschrijft:
“Key cities throughout the world are used by global capital as „basing points in the
spatial organization an articulation of production and markets.”
Wereldsteden zijn dus deze plaatsen waar er een concentratie is van controlecapaciteit over de
werking van de wereld-economie. Deze capaciteit verlenen deze steden voornamelijk aan de
aanwezigheid van de hoofdkwartieren van MNO‟s en TNO‟s. Deze ondernemingen zijn sinds
de periode na WO II (dus tijdens de Amerikaanse systemische accumulatiecyclus) steeds
belangrijker geworden door een toenemend deel van de internationale handel in hun
organisatie te incorporeren. Door de controle die deze ondernemingen hebben over de
grensdwarsende productketens kan men stellen dat ze een sleutelpositie bezetten in de
(ruimtelijke) organisatie en reproductie van het moderne wereld-systeem. De wereldsteden
zijn deze regio‟s (stadsgewesten) in de kern van de wereld-economie waar deze economische
macht geconcentreerd is. Doorheen de relaties tussen de verschillende hoofdkwartieren van
deze ondernemingen vormen de wereldsteden een hiërarchisch netwerk.
.
71
5.4 Voorlopige conclusies
In de algemene inleiding werd Taylors stelling al aangehaald dat de klassieke
staatsgecentreerde sociale wetenschappen gezien kunnen worden als een schepsel van de
staten. Deze kritiek slaat dan voornamelijk op het feit dat deze vorm van wetenschap de
statelijke ruimte onkritisch als gegeven aanneemt. Wie de sociale werkelijkheid op deze wijze
analyseert, is gedoemd om een onvolledig en verstoord beeld te krijgen van deze realiteit. Het
is interessant om hier even stil te staan bij de vraag of de concepten mondiale stad en
wereldstad gezien kunnen worden als schepsels van de (neoliberale) globalisering.
Op het eerste zicht zou dit eerder opgaan voor Sassens begrip dan voor dat van Friedmann.
De ontwikkelingen die leiden tot het ontstaan van de wereldsteden vinden hun oorsprong in
de fase van materiële expansie van de systemische accumulatiecyclus gecentreerd rond de VS.
Het stijgende belang van de MNO‟s en TNO‟s verklaart het ontstaan en toenemende belang
van de wereldsteden. Deze eenzijdige focus op de economische actoren leidt er toe dat de
staat uit het beeld verdwijnt. Friedmann (1986, p. 326-327) besteedt wel nog aandacht aan de
staat in zoverre dat hij aangeeft dat deze nu voornamelijk de belangen van de ondernemingen
dient. Het beeld van een wereld-economie die uitsluitend georganiseerd wordt door MNO‟s
en TNO‟s neigt naar het idee van een zelfregulerende markt. Het is deze visie die eerder als
de mythe van de globalisering werd aangeduid. Friedmanns conceptie, wil het vruchtbaar zijn,
zou dus ook best aangevuld worden met theorieën over de actuele rol van staten in de
regulering van de wereld-economie. Een meer positief aspect van het werk van Friedmann is
zijn aandacht voor de sociaal geconstrueerde ruimte. Door te benadrukken dat wereldsteden
de grensdwarsende productketens controleren en de gevolgen hiervan ingrijpend zijn voor de
ruimtelijke structuur van het wereld-systeem, maakt hij duidelijk dat deze ruimte sociaal
geproduceerd wordt. Daarnaast komt ook de niet-productieve activiteit van het controleren
van deze ketens naar voor als een belangrijke, want winstgevend kernproces.
Het werk van Sassen gaat veel kritischer om met de gangbare visies op de actuele
globalisering. Vanuit wereld-systeem perspectief levert ze twee belangrijke bedragen tot het
begrip van de actuele globalisering. Haar aandacht voor enkele specifieke productieve
diensten maakt duidelijk dat de voorwaarden voor de huidige globaliseringsgolf geproduceerd
moeten worden. Waarna het belang van het produceren van deze intermediaire diensten
opnieuw aan belang wint bij een versnelling van het globaliseringsproces. Dit loopt parallel
met het idee dat het verloop van de actuele globalisering ook afhankelijk is van de
72
transformatie van de vorm en de functie van staten. De aldus verkregen versnelling van de
kapitaalsmobiliteit roept echter onmiddellijk opnieuw een reactie op bij deze staten. De
globalisering wordt bij Sassen dus zeker niet behandeld als een onproblematisch gegeven,
maar als een het gevolg van een veelheid aan intentionele sociale processen.
Een tweede verrijking die het werk van Sassen biedt, volgt uit haar aandacht voor de
financiële expansie. Dit proces dat vaak gezien wordt als het summum van de
gedeteritorialiseerde sociale processen is wel degelijk gebaseerd op een duidelijk omlijnde
geografie. Deze “spatial fix” van de financiële sector in een beperkt aantal locaties is
bovendien noodzakelijk voor de beoogde flexibiliteit. In haar werk levert Sassen een grondig
empirisch onderbouwde voorstelling van de recente fase van financiële expansie. Sassens
werk is dus een voorbeeld voor historisch onderzoek dat zich wil verdiepen in de vroegere
soortgelijke fases.
In het volgende hoofdstuk zal er nu ingegaan worden op de netwerken die gevormd worden
door enerzijds de mondiale steden en anderzijds de wereldsteden.
73
6 Hoofdstuk 6: Mondiale stedennetwerken
6.1 Inleiding
De ontwikkeling van een ruimtelijk denkkader op basis van een mondiaal stedennetwerk
moet gezien worden als een poging om een alternatief te formuleren voor de
staatsgecentreerde mozaïek metageografie die de sociale wetenschappen nog steeds
domineert. Het steeds weer in twijfel trekken van de impliciete vooronderstellingen van het
wetenschappelijk denken is essentieel voor wie streeft naar progressie in de kennis over de
sociale realiteit.
Het hanteren van een netwerkmodel om de sociale ruimte te beschrijven, lijkt op het eerste
zicht één bijzonder relevant voordeel met zich mee te brengen. Een belangrijk kenmerk van
de sociale werkelijkheid, opgevat vanuit wereld-systeem perspectief, is dat deze constant
evolueert. Economische, sociale, politieke en dus ook ruimtelijke dynamiek is een wezenlijke
eigenschap van het wereld-systeem. Een netwerkmodel lijkt, vergeleken met een mozaïek
model, veel beter in staat om deze dynamiek in kaart te brengen. Met andere woorden is het
een geschikter middel om de sociale productie van de ruimtelijke structuur van het wereld-
systeem te beschrijven. Daarnaast kunnen deze netwerken uiteenlopende spaces of flows
beschrijven die binnen een ander ruimtelijk denkkader onzichtbaar zouden blijven.
De hoofdvraag in dit hoofdstuk is dan ook hoe efficiënt het gebruik van een ruimtelijk
denkkader gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk is met het oog op een verdieping en
verbreding van onze kennis over het wereld-systeem.
In eerste instantie zal het netwerk van mondiale steden behandeld worden daarna het netwerk
van wereldsteden. Het is belangrijk om steeds te onthouden dat het niet deze steden zelf zijn
die samen een netwerk vormen. De sociale processen die de netwerken constitueren zijn de
verschillende vormen van informatie-uitwisseling tussen enerzijds de verschillende
vestigingen van op mondiale schaal opererende productieve dienstenbedrijven en anderzijds
mondiale en regionale hoofdkwartieren van belangrijke MNO‟s en TNO‟s. Het zijn dus de
acties van economische agenten die de netwerken hun vorm geven. De steden vormen de
knooppunten van de netwerken. Het zijn de locaties van waaruit informatie verstuurd en
ontvangen wordt. Deze informatiestromen kunnen op hun beurt het best geconcipieerd
worden als een space of flows. In wat volgt slaat de term stad dus op de verzameling van
relevante economische actoren op deze locatie.
74
6.2 Netwerk van mondiale steden
6.2.1 Structuur van het netwerk
Het meest relevante onderzoek omtrent het netwerk van mondiale steden wordt gevoerd
door de academische denktank GaWC (Derudder, 2006, p. 119).6 Deze onderzoekers zijn al
actief sinds 1997. Het is hier niet de bedoeling om hier meer dan een decennium
wetenschappelijk onderzoek in detail te analyseren. Bovendien komen er bij netwerkanalyses
ook heel wat wiskundige berekeningen van uiteenlopende complexiteit aan te pas. De wijze
waarop de primaire data verwerkt wordt, zal evenmin behandeld worden. Frappante
ontwikkelingen zullen dus aanbod komen maar de focus zal liggen op het werk van Derudder
et al. (2003) dat gezien kan worden als een synthese en verdere uitwerking van de tot dan toe
verworven kennis over het netwerk van mondiale steden.
Congruent met Sassens conceptualisering van de mondiale steden vertrekken deze
onderzoekers vanuit het uitgangspunt dat de productieve diensten “the distinctive feature of
contemporary world city formation” zijn (Beaverstock et al., 1999, p. 446). In het onderzoek
van de GaWC is het dus aangewezen om het gebruik van de term world city te vertalen als
mondiale stad (global city). Dit is opnieuw een voorbeeld van het problematische conceptueel
vocabularium van deze discipline. De locatiestrategieën van deze ondernemingen zijn naast
de hiërarchische relaties tussen de verschillende kantoren dus uitermate belangrijk voor de
vorm van deze netwerken.
Om hierover een duidelijk beeld te krijgen werd er een specifieke dataset ontwikkeld, de
GaWC 100.7 Deze dataset is een matrix die de locatiestrategie weergeeft van 100 productieve
dienstenfirma‟s over 315 potentiële mondiale steden opgesteld in het jaar 2000 (Taylor et al.
2002a). Deze firma‟s zijn actief in 6 sectoren: juridische (16), financiële (23),
boekhoudkundige (18) en reclame (15) diensten, management consultancy (17) en
verzekeringen (11). Voor elke stad wordt dan de aanwezigheid van elke onderneming
nagegaan. Er wordt bovendien onderscheid gemaakt tussen verschillen in intensiteit van de
aanwezigheid. Zo scoren de hoofdkantoren hoger dan kleine satellietkantoren. Het idee dat
hierachter schuilt, is dat die informatiestromen van en naar hoofdkantoren belangrijker is dan
6 GaWC (Globalization and World Cities Research Network) is een denktank verbonden aan het Departement
Geografie van de Loughborough University. Deze denktank verzamelt onderzoekers van over de hele wereld die
zich bezighouden met steden in een tijdperk van globalisering en in het bijzonder in de relaties tussen deze
steden. 7 Deze data set is online beschikbaar op http://www.lboro.ac.uk/gawc/data.html#ds.
75
bij de kleinere afdelingen van de firma. De specifieke keuze voor deze honderd
ondernemingen is gebaseerd op een combinatie van een theoretisch onderbouwde en een
pragmatische houding. De firma‟s worden beschreven als de belangrijkste in hun sectoren.
Het doorslaggevende criterium om opgenomen te worden was echter het publiek (online)
beschikbaar zijn van de gegevens omtrent de ruimtelijke structuur van het kantorennetwerk.
In 2008 werd deze dataset geactualiseerd zodat de evolutie en de dynamiek van het netwerk
bestudeerd kon worden (Derudder et al., 2009).
Het is op basis van deze in de praktijk vaak minder omvangrijke dataset (met de gegevens uit
het jaar 2000) dat de structuur van het netwerk van mondiale steden bestudeerd werd. De
meer „primitieve‟ analyses van het netwerk (vóór het gebruik van de dataset) concentreerden
zich voornamelijk op de hiërarchie tussen de mondiale steden (zie o.a. Beaverstock et al.,
1999b). De centrale vraag was welke de belangrijkste mondiale steden waren. Dit leidde tot
classificaties van alfa, beta en gamma steden. Het zijn deze bevindingen die hun weg
gevonden hebben binnen het populaire discours over steden in een globaliserende wereld.8 De
ontwikkeling van de dataset opende echter de deur naar veel specifiekere onderzoeksvragen.
De vragen kunnen grofweg opgedeeld worden in twee categorieën. Enerzijds zijn er studies
die vooral informeren over specifieke steden in het netwerk. Anderzijds is er het onderzoek
dat resulteert in de beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het netwerk.
Onvermijdelijk overlappen beide onderzoekstypes elkaar geregeld, aangezien de vorm van het
netwerk resulteert uit het aggregaat van de functies en relaties van de mondiale steden. Met
andere woorden; het belang en de functie van een bepaalde mondiale stad wordt ontleend aan
de plaats die in het netwerk bekleed wordt. Het onderzoek over een specifieke stad zal zich
dan ook focussen op het aantal, de intensiteit en de selectiviteit van de relaties die een
bepaalde stad onderhoudt met de andere steden (zie o.a. Derudder & Taylor, 2003). Daarnaast
kunnen de steden getypeerd worden op basis van de specifieke dienstenmix die ze aanbieden
(zie Taylor, 2000 p. 69). De structuur van het netwerk zelf wordt dan onderzocht door op de
dataset verschillende berekeningen uit te voeren zodat gelijkaardige steden gegroepeerd
worden. Door het construeren van verschillende clusters van steden komt naast een
hiërarchische differentiatie ook een patroon van geografische spreiding naar voor. In een
relationeel denkkader slaat een hoge hiërarchische positie op een grote connectiviteit, met
andere woorden een groot aantal relaties. Het idee dat het aantal en de intensiteit van de
relaties dat een bepaald kantoor van een productieve dienstenfirma aangaat met de andere
8 Zie: The 2008 Global Cities Index, Foreign Policy, November/December 2008,
http://www.foreignpolicy.com/story/cms.php?story_id=4509, geraadpleegd op 10/2/2008.
76
kantoren het belang van dit kantoor bepaalt, volgt uit de door Sassen besproken economische
logica van deze sector. Toegang tot complexe informatie is bepalend voor het succes van een
productieve dienstverlener. Dit verklaarde de agglomeratiekenmerken van de sector. Een
centrale, goed geconnecteerde plaats in het kantorennetwerk levert een gelijkaardig voordeel
op. Daarom ook dat een groot aantal directe, maar wijduitgestrekte relaties leiden tot een
toename aan beschikbare informatie.
Voortbouwend op eerder uitgevoerd onderzoek wordt er door Derudder et al. (2003) dan een
poging ondernomen om:
“(…) met het nodige geografische detail een aantal hiërarchische, regionale en
functionele tendensen binnen het mondiaal stedennetwerk aan het licht te brengen, en
dat met het oog op het in kaart brengen van de basisstructuur van het kapitalistisch
wereld-systeem” (Derudder, 2006, p. 161).
Dit onderzoek raakt dus de kern van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk als een
poging om te komen tot een alternatief en relevanter ruimtelijk denkkader omtrent de sociale
werkelijkheid. In Derudder et al. (2003) worden er meer meerder clustertypes opgesteld. De
verzameling mondiale steden kunnen dan in meerdere of mindere mate (van 0 tot 100%) tot
een tot één of meerdere clusters behoren. Het beeld van het netwerk van mondiale steden dat
aldus naar voor komt, specificeert zich in twee dimensies. Enerzijds is er sprake van zes types
van centraliteit. Deze ordening is een weergave van het hiërarchisch karakter van het netwerk.
Hoe meer geconnecteerd een stad is en hoe wijd verspreider haar relaties zijn, hoe centraler en
belangrijker deze stad is in het mondiale stedennetwerk. Londen en New York komen dan
ook naar voor als de meest centrale (belangrijkste) steden op mondiaal vlak gevolgd door
steden als Tokyo, Parijs en Hongkong. Steden als Lyon, Lagos of Osaka (de minst centrale)
spelen dan een zeer kleine (onbestaande) mondiale rol. Naast deze dimensie die de mondiale
centraliteit benadrukt vormen de steden ook een soort van sub-mondiale netwerken. Deze
regionale clusters drukken niet alleen het bestaan van nevengeschikte economische regio‟s
binnen het wereld-systeem uit. Ze beschrijven ook in combinatie met de centraliteitsdimensie
een meerschalige ruimtelijke realiteit. Zo wijst de groepering van Chicago en Los Angeles
naast deze van Dallas en Boston en het bestaan van een nog minder centraal gelegen groep
steden als San Diego en Baltimore op het bestaan van meerdere ondergeschikte economische
ruimtes. Dit zijn dan respectievelijk een Noord-Amerikaanse/West-Atlantische arena met
beperktere mondiale connecties, een sub-nationale schaal (wat in het geval van de V.S. het
best beschreven wordt als sub-continentaal) en een verzameling regionale schalen die in het
77
geval van de VS erg geconnecteerd zijn. Het algemeen beeld dat er dus naar voor komt, is dat
van een meerschalige wereld-economie. Naast uitgesproken mondiale processen is er dus ook
sprake van een reeks van ondergeschikte schalen die vorm krijgen vanuit regionaal gerichte
economische processen. Deze sub-mondiale processen variëren in uitgestrektheid van wat als
nationale of sub-nationale economieën gezien kunnen worden tot de drie bekende
globaliseringsarena‟s gecentreerd rond Noord-Amerika, West-Europa en Oost-Azië.
Een dergelijk ruimtelijk denkkader is inderdaad veelbelovend als beschrijving van de
meerschalige ruimtelijke structuur van de wereld-economie. Het is een empirisch
onderbouwde geografie van de wereld-economie. In het volgende deel zal dit netwerk kritisch
geëvalueerd worden.
6.2.2 Evaluatie van het netwerk in wereld-systeem perspectief
Het netwerk van mondiale steden slaagt er in om economische processen op een
adequatere wijze voor te stellen dan het geval is bij klassieke staatsgecentreerde visies die
natiestaten behandelen als containers voor deze processen. Dit wordt gedaan zonder in het
andere uiterste te vallen waarbij uitgegaan wordt van één geünificeerde in real-time
functionerende wereldeconomie. Bovendien slaagt deze werkwijze erin om een visuele
voorstelling te maken van een space of flows. Toch kunnen er enkele bedenkingen gemaakt
worden over dit ruimtelijk denkkader. Enerzijds zijn er aanwijzingen dat niet het volledige
potentieel van het netwerkmodel gebaseerd op mondiale steden aangeboord wordt. Anderzijds
zijn er meer fundamentele kritieken over de geschiktheid van dit netwerk als representatie van
de ruimtelijke structuur van de wereld-economie.
In de inleiding werd al vermeld dat het werken met een netwerkmodel gebaseerd op
economische processen (informatie-uitwisseling) het mogelijk moet maken de inherente
dynamiek van deze processen en de wereld-economie te representeren. Dit is voor een
dergelijke geografie des te belangrijker aangezien:
“(…) establishing such a hierarchy once and for all may, in any event, be a futile
undertaking. The world economy is too volatile to allow us to fix a stable hierarchy for
any but relatively short stretches of time” (Friedmann, 1995, p. 23).
78
Derudder et al. (2009) ondernemen een poging om de evolutie van het netwerk van mondiale
steden te beschrijven. In 2008 werd de dataset uit 2000 geactualiseerd. Na een verwerking van
deze data zou het dus mogelijk zijn de evolutie van het netwerk over deze periode van acht
jaar te achterhalen. Op dit ogenblik is er nog geen onderzoek uitgevoerd met de diepgang en
gedetailleerdheid van Derudder et al. (2003). Er kunnen wel enkele opvallende veranderingen
aangehaald worden. Vooreerst:
“(…) the most notable feature is that there has been a general rise of connectivity in the
WCN. This is evident from a number of related indicators: the average connectivity has
risen from 0,20 to 0,22, while in 2008 the number of cities with a connectivity larger
than 20% of the leading city has risen from 110 to 125. Overall, 179 out of 308 cities
are more connected to the WCN at large than they were in 2000. This indicates that the
globalization of services has been a dynamic and growing economic sector expanding
offices in many cities and extending office networks to new cities in the period under
investigation. Although the NY-LON dyad still dominates the network, its structure has
become more horizontal between 2000 and 2008 indicating a worldwide diffusion of
globalization processes. The result has been an increasingly integrated world city
network” (Derudder et al., 2009, s.p.).
Deze bevinding geeft aan dat er zowel sprake is van verandering (een toegenomen diffusie
van globaliseringsprocessen) als van duurzame structuren (de blijvende dominante positie van
steden als London of New York). Hoewel de top van de hiërarchie of anders gezegd het
centrum van het netwerk structureel blijft, blijkt de hiërarchie wel degelijk veranderlijk. Zo is
er onder andere sprake van de opkomst van Chinese steden en een achteruitgang van de
Noord- Amerikaanse. Dit lijkt Arrighi‟s stelling dat er zich een verschuiving van belangrijke
economische processen vanuit de VS richting Oost-Azië voltrekt tijdens de huidige periode
van globalisering te bevestigen. Naast Oost-Azië, zijn het vooral steden uit Oost-Europa en
het Midden Oosten die steker geconnecteerd werden. De verliezers bevinden zich dan naast
Noord-Amerika in West-Europa en Australazië. Het vermoeden bestaat echter dat de data uit
2008 gezien de actuele financiële en economische crisis niet meer representatief zijn. Daarom
is het de bedoeling van de onderzoekers van de GaWC om in 2010 een nieuwe dataset samen
te stellen om zo na te gaan wat de gevolgen zijn van deze “geoeconomic transition”. Dit is een
bijzonder boeiend vooruitzicht. Om de structuur van het netwerk nog beter te begrijpen zou
het echter ook aangewezen zijn om er de geschiedenis van na te gaan. Een meer historische
benadering zou in dit opzicht de geschiedenis van de actuele globaliseringsgolf kunnen
beschrijven. Zo ontbreekt er op dit moment nog steeds een empirisch onderbouwde
beschrijving van de genese van het netwerk van mondiale steden. Wanneer zijn welke steden
opgenomen in het netwerk? Welke sectoren vertoonden voor het eerst een mondiale
79
articulatie en wanneer was dit? Om deze vragen te beantwoorden zou het noodzakelijk zijn
om de bestaande dataset te gaan herwerken om de situatie tijdens de afgelopen decennia te
kunnen achterhalen. Uit een zeer voorlopig en summier onderzoek dat zich toespitste op de
aanwezigheid van GaWC 100 firma‟s in de mondiale stad Brussel bleek dat er al in 1957 een
afdeling aanwezig was van het Amerikaanse advocatenkantoor Baker & McKenzie dat zijn
hoofdzetel heeft in Chicago. Natuurlijk is dit een uitzondering. De meeste advocatenkantoren
openden een vestiging in Brussel in de periode van 1987 tot 1994 (8 van de 16), met enkele
voorlopers in de jaren zeventig (4 van de 16) en twee laatkomers in het derde millennium.
Voor de sector van de management consultancy zijn er maar 14 van de 17 mogelijke
bedrijven in Brussel vertegenwoordigd. Tien van deze firma‟s vestigden zich in Brussel
tussen 1986 en 1997. De overig vier waren aanwezig voor 1980. Het lijkt er dus op dat de
globalisering van de verschillende productieve dienstensectoren niet noodzakelijk dezelfde
geschiedenis kennen. Een omvattend onderzoek dat gebruik maakt van de relationele analyses
zou hier uitsluitsel kunnen bieden.
Een meer fundamentele kritiek op het werk van de GaWC onderzoekers komt voort uit de
vraag wat het netwerk nu precies representeert. Het hier besproken netwerk van mondiale
steden is de voorstelling van de aggregatie van honderd kantorennetwerken van mondiaal
opererende productieve dienstenfirma‟s. In hoeverre zijn de locatiestrategieën van deze
honderd bedrijven relevant voor de sociale wetenschappen? Uitgaande van Sassens
conceptualisatie van de actuele globalisering spelen de productieve dienstenbedrijven een
essentiële en voortrekkersrol in dit proces. Het beschrijven van het gedrag van deze bedrijven
is dus een benadering van het proces van economische globalisering. Vooral de evolutie van
de ruimtelijke spreiding van deze ondernemingen vormt een weergave van het dynamisch
proces dat de globalisering is. Als dit uitgangspunt onderschreven wordt, stelt zich de vraag of
de GaWC 100 bedrijven representatief zijn voor de sector van de productieve diensten. Het
zou dus voor de hand liggen dat voor de zes geselecteerde sectoren de belangrijkste (grootste)
ondernemingen opgenomen zouden worden in de dataset. Door de pragmatische
selectiecriteria (online beschikbare informatie over de locatiestrategie) is dit echter niet
helemaal het geval. De selectie van 16 advocatenkantoren omvatte (op basis van een
rangschikking voor het jaar 2007 op basis van inkomsten) de tien belangrijkste kantoren, vier
kantoren die gerangschikt waren van plaats 17 tot 96 en een bedrijf dat in 2005 ontbonden
werd (The American Lawyer, oktober 2008). Hoewel de inkomsten van het grootste bedrijf
meer dan zeven maal groter zijn dan dat van het kleinste wordt de locatiestrategie van beide
ondernemingen als gelijkwaardig behandeld binnen het kader van het netwerk van mondiale
80
steden dat door de onderzoekers van de GaWC wordt ontwikkeld. Dit is echter een miniem
bezwaar in vergelijking met de vraag in welke mate dit netwerk echt gezien kan worden als
een adequate beschrijving van de geografie van het wereld-systeem? De eerlijkheid gebiedt
ook om te zeggen dat dit niet de expliciete doelstelling is van de GaWC onderzoekers. Hun
hoofddoelstelling is en blijft een beschrijving geven van de inter-stedelijke relaties in een
globaliserende wereld. Hierin slagen ze dan ook. Impliciet gaat het onderzoek naar een
mondiaal stedennetwerk er wel van uit dat het een relevanter ruimtelijk denkkader kan
ontwikkelen om onze sociale werkelijkheid te begrijpen.
Het moderne wereld-systeem beperkt zich echter niet tot de mondiale steden. Welke rol is er
weggelegd voor de overige regio‟s van het wereld-systeem in het kader van een netwerk van
mondiale steden. Bovendien zijn er nog andere economische relaties tussen deze steden naast
de informatie-uitwisseling tussen de verschillende kantoren van de productieve
dienstenfirma‟s. Dit probleem wordt ook onderkend door Brown et al. (2007). Zij schuiven de
mogelijkheid naar voor om tot een omvattender ruimtelijk kader te komen door het netwerk
van mondiale steden te integreren met de mondiale productketens. Bij deze aanpak wordt het
netwerk van mondiale steden benaderd als “a web of „global service centres‟, integral parts of
complex networks of capital circulation and accumulation” (s.p.). Voor beide disciplines
houdt dit een vooruitgang in. De mondiale steden die als productieve dienstencentra een
intermediaire input leveren in de productketens worden hierdoor verbonden met de regio‟s
van het wereld-systeem die geen deel uitmaken van het netwerk. Deze band moet gezien
worden als het bezetten van een gezamenlijke space of flows die vorm krijgt door het
economisch proces dat een productketen is. De input van de productieve dienstensector kan
ook gezien worden als een commodity, namelijke hoogwaardige informatie. Voor wie werkt
vanuit een wereld-systeem perspectief is het dan weer de aangewezen manier om steden te
betrekken in het analysekader. De combinatie tussen het onderzoek naar een mondiaal
stedennetwerk en dat naar de grensdwarsende productketens lijkt de adequate manier om te
komen tot een integraal beeld van de verschillende spaces of places in het wereld-systeem die
met elkaar verbonden zijn door spaces of flows (informatiestromen en goederenstromen). In
een volgende stap zou dan ook de invloed die de beide soort ruimtes op elkaar uitoefenen
onderzocht kunnen worden. De fusie van beide disciplines lijkt dan ook een stap voorwaarts
in de richting van het ontwikkelen van een adequaat ruimtelijk denkkader voor de bestudering
van het moderne wereld-systeem. Bovendien zou er ook getracht moeten worden om de door
Sassen beschreven financiële sector in dit kader te integreren. Hoewel Arrighi deze sector ziet
als een parallel circuit voor kapitaalsaccumulatie moet er een band zijn met de materiële
81
sector van de economie (de productketens en de productieve diensten). Binnen het concept
van het mondiale stedennetwerk komt deze bijzondere plaats die de financiële sector inneemt
in de kapitaalsaccumulatie echter niet naar voor. De financiële sector wordt behandeld als één
van de productieve diensten sectoren.
Een laatste opmerking met betrekking tot het ruimtelijk kader dat ontwikkeld wordt binnen
het onderzoek naar mondiale steden is de afwezigheid van statelijke (politieke) concepten.
Ook al is het de bedoeling om een economische geografie te beschrijven volgt uit de hier
gehanteerde visie op het kapitalisme dat dit niet echt mogelijk is zonder rekening te houden
met de invloed van politieke actoren. Het negeren van deze actoren doet het vermoeden rijzen
dat het netwerk een onafhankelijk, zelfregulerend sociaal systeem is. Er is met andere
woorden enkel aandacht voor de economische en niet voor de politieke globalisering.
Traditioneel zijn het de staten die opgevat worden als de belangrijkste politieke actoren.
Binnen het onderzoek naar mondiale en wereldsteden, dat uitdrukkelijk de staatsgecentreerde
sociale wetenschap afwijst, werd echter het concept politieke wereldstad ontwikkeld. Op het
einde van dit hoofdstuk zal er nagegaan worden of dit concept de hier vastgestelde hiaat
opvult.
In het volgende deel zal nu op een gelijkaardige wijze het onderzoek naar een netwerk van
wereldsteden behandeld worden.
6.3 Netwerk van wereldsteden
6.3.1 Structuur van het netwerk
In tegenstelling tot het onderzoek naar het netwerk van mondiale steden is er bij het
onderzoek naar een netwerk van wereldsteden veel minder sprake van een georganiseerde
groep onderzoekers in de trant van de GaWC. Bovendien is de GaWC duidelijk – in grote
mate door de invloed van Taylor – het wereld-systeem perspectief veel meer genegen. De
aspiraties om te komen tot een alternatieve ruimtelijke representatie van het wereld-systeem is
hier duidelijk ondergeschikt aan de intentie om de structuur van het mondiaal stedennetwerk
te achterhalen. De relaties tussen de hoofdkwartieren en de spatiaal verspreide ondergeschikte
afdelingen van de MNO‟s produceren dit netwerk. In het beste geval kan de voorstelling van
het netwerk van wereldsteden (die in feite stadsgewesten zijn) dus inzicht verschaffen in de
82
ruimtelijke spreiding van erg belangrijke kernprocessen. De afwezigheid van deze processen
in bepaalde stadsgewesten of niet-stedelijke regio‟s zou dan kunnen wijzen op een
gedomineerde, perifere positie in het wereld-systeem (Alderson & Beckfield, 2004).
De empirische data waarop dit onderzoek zich meestal beroept, zijn de gegevens over de
locatiestrategiën van MNO‟s die deel uitmaken van de Fortune 500 (Derudder, 2006, p.
101).9 Deze data kan op een gelijkaardige relationele wijze verwerkt en geanalyseerd worden
zoals bij het onderzoek van de GaWC. Doordat hoofdkwartieren veelal controlefuncties
vervullen, is dit netwerk gebaseerd op de locatie van deze economische actoren veel meer
hiërarchisch gestructureerd dan het netwerk van mondiale steden (Derudder, 2006, p. 78).
Controle en dominantie zijn essentiële eigenschappen van de hoofdkwartieren. Het netwerk
kan gezien worden als een geografie van economische macht. Bij de mondiale steden wordt
het idee van samenwerking veel meer naar voren geschoven. Dit heeft als gevolg dat
competitie tussen wereldsteden in de strijd om het aantrekken van deze hoofdkwartieren
onlosmakelijk verbonden is aan het concept van een wereldstedennetwerk. Enkele premissen
van de neoliberale visie op de globalisering lijken hier dus impliciet aanwezig te zijn. Het
betreft in het bijzonder het idee dat in een globaliserende wereld staten (hier wereldsteden,
dus stadsgewesten) met elkaar moeten concurreren voor de aandacht van mondiale
economische actoren. Het feit dat ook sub-nationale regio‟s wereldwijd met elkaar moeten
concurreren is nog een stap verder dan de inter-statelijke competitie. Het impliceert een
verdere evolutie in de richting van de overheersing van de politieke (territoriale) actoren door
economische actoren die de space of flows domineren.
Aangezien de belangrijkste verbanden tussen de wereldsteden relaties van controle en
dominantie zijn zal dit netwerk inzicht verschaffen in de economische machtsrelaties tussen
verschillende steden. Daarnaast houdt een dominante positie in het netwerk van wereldsteden
in dat er ook sprake is van een dominante rol in de gehele wereld-economie aangezien de
hoge concentratie aan hoofdkwartieren betekent dat er ook een ingrijpende controle
uitgeoefend wordt op de grensdwarsende productketens die mede de structuur van de wereld-
economie produceren.
De studie van Rozenblat and Pumain (2007) zal hier nu dieper behandeld worden. Dit is een
onderzoek dat de belangrijkste structuren van een wereldstedennetwerk behandelt, maar dan
9 De Fortune 500 is een ranking van Amerikaanse bedrijven op basis van hun jaaromzet. Het is het tijdschrift
Fortune dat deze lijst jaarlijks opstelt en ook publiceert. Slechts drie bedrijven hebben ooit aan de top van de
ranking gestaan; het betreft General Motors, ExxonMobil en Wal-Mart.
83
op Europese schaal (Derudder, 2006, p. 101). Bovendien besteedt dit onderzoek ook aandacht
aan de dynamiek en de evolutie van dit netwerk.
Rozenblat and Pumain (2007, p. 136) beschrijven voor een honderdtal belangrijke Europese
MNO‟s “the exact location of all the entities they owned in other European countries”. Voor
al deze entiteiten verzamelden ze informatie over het relatieve belang van deze afdelingen
voor de algemene structuur en organisatie van de MNO waarvan ze deel uitmaken. Deze
afdelingen werden onderverdeeld in een vijftal vertakkingsniveaus startend bij het centrale
hoofdkwartier. De controlerelaties worden dus uitgedrukt als “firm ownership linkages” die
“the hierarchical decision-making process” vertegenwoordigen (pp. 136-137). Deze
ownership linkages kunnen dan ook gezien worden als een concrete, empirisch onderbouwde
voorstelling van directe buitenlandse investeringen (p. 138). Het idee dat hierachter schuilt, is
dat de juridische structuur van de bedrijven bepalend is voor de concrete organisatie. Dit
onderzoek levert dus ook een complexer beeld op aangezien er rekening wordt gehouden met
indirecte controlerelaties (via één of meer tussenstations). Voorgaand onderzoek beperkte zich
eerder tot directe controle tussen mondiale en regionale hoofdkwartieren (zie Godfrey &
Zhou, 1999). Binnen dit kader komen dan ook deze intermediate cities naar voor. Deze steden
bevinden zich in het midden van een keten van machtsrelaties tussen het hoofdkwartier en de
laagst gerangschikte bedrijfsafdelingen die enkel bevelen of richtlijnen ontvangen (pp. 140-
144). Er worden drie types onderscheiden: bridgehead cities, outpost cities en turntable cities.
Bridgehead cities worden gezien als een “entry point for foreign investment: upstream it is
connected to foreign cities by links of subordination (e.g. firm control), and downstream it
dominates other cities in its own territory” (p. 140). Het zijn steden die zich bevinden in een
ander land dan het centrale hoofdkwartier waardoor ze gecontroleerd worden. Zelf
controleren ze ondergeschikte afdelingen in eigen land. Het fenomeen van bridgehead cities
versterkt de hiërarchie van nationale stedensystemen omdat het de binnenlandse controle van
bepaalde steden versterkt (p. 142). Deze steden zijn dan ook vaak de belangrijkste steden in
het nationale stedensysteem. Brussel, Milaan en Parijs zijn hier typische voorbeelden van.
Outpost cities hebben een gelijkaardige functie. Het grote verschil met het vorige type is dat
ze zich in hetzelfde land bevinden dan de stad waar het hoofdkwartier gevestigd is. “These
outpost cities act as springboards towards foreign countries” (p. 142). In een situatie waarbij
het belang van internationale transacties relatief toeneemt ten aanzien van nationale winnen
deze steden aan controlecapaciteit en macht ten aanzien van de steden waar de historische
hoofdzetel gevestigd is.
84
Het laatste type zijn de multinational turntable cities. Deze steden worden gecontroleerd door
een hoofdkwartier uit een ander land en controleren onderafdelingen uit het buitenland.
Theoretisch gezien is het ook mogelijk deze steden controle uitoefenen op steden in het land
waar het hoofdkwartier gevestigd is. Amsterdam en Luxemburg zijn voorbeelden van
dergelijke steden. “The function of these intermediate subsidiaries is primarily financial. They
benefit from the advantageous tax treatment offered” (p. 143). Bij deze steden komt het
belang van politieke (territoriale) actoren voor de structurering van het netwerk duidelijk naar
voor. Dit lijkt een algemene regel te zijn in de structurering van het netwerk. Staten hebben
invloed door hun “openness”, “differences in payroll costs” en “tax burden” (p. 148).
Deze drie types intermediare afdelingen worden gezien als “the interfaces between the group
[MNO] and the economic environment and territory” (p. 143).
Uit het aggregeren van al deze relaties komt er een netwerk van wereldsteden naar voor dat
gekenmerkt wordt door centrum-periferie relaties. Of een stad een centrale of perifere functie
vervult, is afhankelijk van de schaal waarop het netwerk geanalyseerd wordt (p. 145). Hoe
dan ook kan men spreken van één, geïntegreerd Europees stedennetwerk. Een opvallend
kenmerk van de steden die een centrale positie innemen in het netwerk is dat ze een erg
gediversifieerde economische basis hebben. Erg gespecialiseerde steden scoren dan weer
lager in de hiërarchie (p. 147). Dit is logisch aangezien diversiteit het potentiële aantal relaties
vergroot.
Naast deze concepties over de structuur van het netwerk heeft deze studie ook aandacht voor
de dynamiek van het systeem. Dit evolutionair proces wordt behandeld vanuit het
uitgangspunt dat:
“Urban hierarchy and diversity are emergent properties stemming from a co-evolution
process of towns and cities, which are cooperating and competing for access to socio-
economic innovations, by attempting to secure better relative positions in spatial and
social networks” (p. 152).
Deze aanpak is wat vreemd in de context van het onderzoek. Hier lijkt het erop dat het de
steden zelf zijn die de dynamiek van het netwerk sturen. Dit lijkt niet overeen te stemmen met
de gehanteerde visie dat het de acties van de MNO‟s zijn die de structuur van het netwerk
bepalen. Het idee dat er sprake is van een diffusie van innovaties vanuit de steden die een
centrale positie bezetten moet ook wat bijgestuurd worden aangezien een wijde verspreiding
per definitie het innovatieve karakter aantast (Taylor, 2001). Het feit dat bij een vergelijking
tussen de situatie in 1990 en in 1996 blijkt dat steden aan de top van de hiërarchie (Londen en
85
Parijs) hun positie bestendigd zien, impliceert dat het centrum-periferie karakter van het
netwerk doorheen de tijd gereproduceerd wordt. In deze periode waren het vooral steden die
zich hadden gespecialiseerd in multinationale (financiële) activiteiten (zoals Brussel en
Luxemburg) die aan belang wonnen.
Deze voorstelling van een wereldstedennetwerk is interessant omdat er bij de oorzaken van de
creatie van een ruimtelijke economische structuur zowel aandacht is voor de rol van
economische actoren (MNO‟s) als voor de acties van de staten. In het volgende deel zal
dieper ingegaan worden op deze voorstelling.
6.3.2 Evaluatie van het netwerk als alternatief ruimtelijk denkkader
Het belangrijkste idee dat naar voor komt bij de analyse van het netwerk van
wereldsteden is dat de wereld-economie opgebouwd is uit regio‟s (stadsgewesten) die
hiërarchisch met elkaar gerelateerd zijn. Het is een klassiek centrum-periferie model dat
echter aandacht heeft voor de meerschaligheid van deze relaties. Afhankelijk van de
analyseschaal kan een wereldstad de ene keer dominant zijn, terwijl ze op een ander (hoger)
schaalniveau gedomineerd wordt. Het opvatten van de centrum-periferie structuur als een
relationele constructie herinnert aan de concepten van kern en periferie binnen het wereld-
systeem perspectief. De nadruk op macht als een relevant economisch concept doet dat ook.
Aan deze oppervlakkige gelijkenissen mag er echter niet te veel waarde geschonken worden.
De centrum-periferie structuur van het netwerk mag niet zonder meer gezien worden als een
representatie van kern en perifere processen in het wereld-systeem. Vooral niet omdat de hier
behandelde studie zich beperkte tot de continentale Europese schaal. Het feit dat een
productie-eenheid een onderafdeling is van een MNO en bijgevolg gedomineerd wordt,
betekent niet dat het productieproces als perifeer bestempeld kan worden. Veel belangrijker is
de vraag of de specifieke productievorm al dan niet gemonopoliseerd is. Hoewel de
aanwezigheid van controlefuncties lijkt samen te gaan met andere, algemenere kernvormende
processen (een concentratie van winstgevende activiteiten) is de afwezigheid van deze
controlefuncties geen indicatie voor de perifere positie van het betreffende gebied. Met andere
woorden; er is geen sluitende theoretische verklaring voor het feit dat de centrum-periferie
structuur van het netwerk “[r]ather than cutting across the hierarchy of states in the interstate
86
system, the contemporary urban hierarchy appears to map onto it fairly well” (Alderson &
Beckfield, 2004, p. 844).
Hoewel Rozenblat and Pumain (2007) een erg complexe architectuur van controle en
dominantie beschrijven, moet er nog gewezen worden op het feit dat ze enkel met zeer
formele machtsrelaties (hier eigendomsrelaties) rekening houden. Controle over een
onderafdeling wordt verzekerd als er minimaal sprake is van 50% eigendom over deze
afdeling. Voor een vollediger beeld zouden ook vormen van (contractuele) uitbesteding aan
bod moeten komen. Dit is des te pertinenter omdat de strategie van het uitbesteden van
bepaalde opdrachten kadert in het systeem van flexibele productie. Dit is één van de
kenmerken van de wereld-economie in de periode van de actuele globalisering. Naast de
uitoefening van formele macht via legale eigendomsrelaties is er ook sprake van vormen van
structureel machtsonevenwicht in ruilrelaties. Zo bevinden bedrijven in onderaanneming of de
meeste toeleveringsbedrijven zich in een gedomineerde positie ten aanzien van zelfs de laagst
gerangschikte productie-eenheden van een MNO.
Een laatste opmerking is dat er zoals bij het netwerk van mondiale steden een gebrekkige
omgang is met politieke en territoriale concepten zoals bijvoorbeeld die van de staat. Bij het
onderzoek naar het netwerk van wereldsteden kan gesteld worden dat het belang van de staten
in de vorming van economische ruimtes enerzijds niet genoeg onderkend wordt en anderzijds
overschat wordt. Wanneer de rol van de staat bij de ontwikkeling van binnenlandse
wereldsteden besproken wordt, gaan Rozenblat and Pumain (2007) wel uit van een erg
minimalistische rol voor de staat. De enige relevante bijdrage die de staten volgens hen
kunnen leveren is op het gebied van de binnenlandse looneisen en de hoogte van de
belastingsvoet. Dit staat gelijk met het minstens impliciet onderschrijven van een neoliberale
visie op de staat in een globaliserende wereld. Anderzijds kan gesteld worden dat het belang
van de territoria en de staatsgrenzen blindelings wordt aangenomen. Dit kom duidelijk naar
voor bij het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de bridgehead en outpost cities. Zonder
een grondige verklaring te geven wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soort steden die
volkomen dezelfde functies vervullen behalve dat ze aan deze of gene zijde van de staatsgrens
vallen van het thuisland van de MNO. Deze visie is wel erg staatsgecentreerd hetgeen vreemd
is voor een onderzoek dat zich tot doel stelt om inter-stedelijke relaties op Europese schaal te
analyseren. Bovendien halen de onderzoekers zelf het voorbeeld aan van Madrid en Barcelona
waaruit blijkt dat bridgehead cities niet steeds een gans nationaal territorium openen voor
buitenlandse investeringen. Barcelona heeft enkel de functie van bridgehead voor de regio
Catalonië. Een onderzoek dat zich dan niet zou baseren op de Europese, maar op de mondiale
87
schaal zou dus het bestaan kunnen aantonen van bridgeheads die de rol hebben om
supranationale of continentale regio‟s te openen. Meer algemeen is het scherpe verschil dat
wordt gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse investeringen een duidelijke aanwijzing
dat deze eerste transacties nog steeds gezien worden als de norm. Veel minder dan het
onderzoek naar mondiale steden slaagt dit onderzoek er dus in om een niet-staatsgecentreerd
ruimtelijk denkkader te ontwikkelen.
In het volgende deel zal er nagegaan worden of het deficit aan politieke concepten binnen het
onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk opgevangen kan worden aan de hand van het
concept politieke wereldstad.
6.4 De politieke wereldstad
Binnen het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk gaat bijna alle aandacht naar het
proces van economische globalisering. In eerste instantie is dit logisch aangezien
locatiestrategiën van economische actoren het onderwerp van het onderzoek vormen. Als de
ambities niet verder rijken dan het beschrijven van dit proces slaagt deze discipline dan ook
zonder al te grote problemen in haar opzet. Als we het onderzoeksveld echter taxeren op de
impliciete belofte om een relevanter ruimtelijk denkkader te ontwikkelen voor de bestudering
van de sociale werkelijkheid volgt de vaststelling dat er onvoldoende aandacht is voor wat
Chase-Dunn (1999) de trend van de politieke globalisering noemt. De ontwikkeling van het
wereld-systeem vertoont doorheen haar geschiedenis een trend van toenemende globalisering.
Zowel op politiek als op economisch vlak. Daarnaast volgt uit de hier gehanteerde
conceptualisatie van het kapitalisme ontwikkelingen op economische vlak pas volledig
begrepen kunnen worden als ook de politieke invloed op deze processen in rekenschap
gebracht worden. Binnen het kader van het onderzoek naar een mondiaal stedennetwerk wordt
deze politieke rol, die klassiek toegeschreven wordt aan natiestaten, vervuld door politieke
wereldsteden. De vraag die hier gesteld moet worden is of dit een adequate manier is om
politieke macht en invloed in het ontwikkelde kader te betrekken.
Politieke wereldsteden worden in eerste instantie op een gelijkaardige manier
geconceptualiseerd als de mondiale steden. Het zijn “nodes in a political network that
stretches globally” (van der Wusten, 2007, p. 204). Dit netwerk krijgt vorm door de contacten
tussen de politieke actoren die actief zijn in de politieke wereldsteden. Het belangrijkste
attribuut van deze steden is dan ook de aanwezigheid van een verzameling van politieke
88
instellingen. De eerste kandidaten om uit te groeien toe politieke wereldsteden zijn dan ook de
hoofdsteden van de verschillende natiestaten. Via voornamelijk bilaterale diplomatische
contacten vormen deze hoofdsteden een inter-statelijk netwerk. De ontwikkeling van politieke
wereldsteden is een proces dat al meer dan een eeuw aan de gang is (van der Wusten, 2007, p.
205). Dit kan een aanwijzing zijn dat deze ontwikkeling een uitdrukking is van de trend van
een politieke globalisering van het wereld-systeem.
Het concept van de politieke wereldstad vindt zijn oorsprong in Elmhorn (2001). In dit werk
Brussels: A Reflexive World City gaat de auteur na in welke mate Brussel gezien kan worden
als een wereldstad. Vooral de gevolgen voor de interne socio-spatiale ontwikkeling van de
stad staan centraal. Dit onderzoek is een typevoorbeeld van wat Derudder (2006, 2007)
bedoelt als hij het heeft over het gebrek aan conceptuele hygiëne binnen de discipline van het
wereldstedenonderzoek. De concepten van Sassen en Friedmann worden in dit werk door
elkaar gebruikt en gelijkgeschakeld. Het bijzondere aan dit onderzoek is echter de
ontwikkeling van het concept politieke wereldstad. Aangezien het hier een monografie betreft
over één bepaalde stad wordt de wereldstad gedefinieerd aan de hand van attributen die eigen
zijn aan de stad in plaats van relationele kenmerken die voortvloeien uit de bezette positie in
een netwerk. Het concept politieke wereldstad diende in eerste instantie om te verklaren
waarom Brussel zich intern ontwikkelde volgens de theses die Sassen (1991, 2001) opgesteld
had bij het bespreken van de mondiale stad. Volgens Elmhorn (2001) was de attractiviteit van
Brussel voor regionale hoofdkwartieren van MNO‟s en productieve diensten in grote mate toe
te schrijven aan de aanwezigheid van de Europese instellingen. Enerzijds leidde deze
aanwezigheid tot een toename van het prestige van Brussel als officieuze hoofdstad van
Europa. Anderzijds volgde uit de activiteiten van deze instellingen dat Brussel een plaats was
waar er directe toegang was tot gespecialiseerde kennis. Dit was dan bijzonder aantrekkelijk
voor de productieve dienstenbedrijven, voornamelijk deze die zich specialiseerden in
juridische aangelegenheden. De algemene logica van het onderzoek kan dan ook als volgt
samengevat worden. Door de aanwezigheid en het toenemende belang van de Europese
instellingen werd Brussel een steeds aantrekkelijkere locatie voor MNO‟s en productieve
dienstenfirma‟s. Verder wees Elmhorn erop dat de aanwezigheid van een instelling als de EU
gelijkaardige gevolgen heeft voor de interne socio-spatiale ontwikkeling van de stad als het
geval is bij meer klassieke mondiale steden.
Het zijn dan ook multinationale of supranationale instellingen die voor van der Wusten (2007,
p. 208) de sleutels zijn tot politieke wereldstadvorming. De plaatsen waar deze multilaterale
contacten plaatsvinden en geïnstitutionaliseerd worden, zijn de ware politieke wereldsteden.
89
Als bepaalde multinationale politieke instellingen aanwezig zijn over verschillende steden
vormen hun kantoren een netwerk. Afhankelijk van de mate van aanwezigheid zullen de
steden meer of minder geconnecteerd zijn in dit netwerk. Het bestaan van deze multilaterale
contacten tussen staten via (hoofd)steden is ook de oorzaak voor het ontstaan van nieuwe
internationale instellingen waaronder de Europese Unie (van der Wusten, 2007, p. 210).
De belangrijkste Europese politieke wereldsteden zijn volgen van der Wusten (2007, pp. 211-
216): Geneve, Brussel, Wenen en Den Haag. Elk van deze steden dankt zijn positie aan één
of meerdere internationale instellingen. Voor Brussel is het in eerste plaats de Europese Unie,
voor Den Haag het Internationaal Strafhof. Buiten Europa blijft een stad als Washington,
grotendeels door het belang van de VS binnen het wereld-systeem, een belangrijke politieke
wereldstad. Onderzoek naar politieke wereldsteden kan ons dus informeren over de mate van
openheid (multilateralisme) of geslotenheid (unilateralisme) van bepaalde leden van het inter-
statensysteem.
Politieke wereldsteden bestuderen als representaties van de verspreiding van politieke macht
in het wereld-systeem lijkt echter op het bestuderen van schaduwen. Steeds komt het beeld
naar voor dat een bepaalde politieke wereldstad zijn belang ontleent aan de aanwezige
internationale of supranationale instellingen. Het lijkt dan ook veel logischer om deze
instellingen direct te gaan onderzoeken in het kader van de herschaling van de natiestaat.
Eerder werd al aangehaald dat deze herschaling een essentiële rol speelt in de recente
economische ontwikkelingen. Het doel is om het belang van de politieke processen in het
functioneren van het kapitalisme te onderkennen zonder gevangen te zitten in een
staatsgecentreerd denkkader. Het idee dat de ruimtelijkheid van staten steeds aan verandering
onderhevig is, maakt dit mogelijk. Daarnaast kan de rechtstreekse aandacht voor
internationale instellingen als de Europese Unie een veel duidelijker beeld verschaffen over
het proces van politieke globalisering. De opdracht is dan om na te gaan in hoeverre deze op
multilateralisme gebaseerd instellingen uitgroeien tot nieuwe staatsvormen. Omdat de
natiestaat als politieke instelling een historisch fenomeen is - het is ooit ontstaan en het zal
ooit verdwijnen - is het niet zeker dat in de toekomst politieke macht gedeteritorialiseerd zal
worden en blijven. Het is erg waarschijnlijk dat de functies van de natiestaat zich op nieuwe
schallen zullen kristalliseren. Saey (2007, p. 310) stelt vast dat het concept van een mondiaal
stedennetwerk tracht om de tekortkomingen van het territoriale denken bloot te leggen. Hij
stelt zich echter de vraag of : “the network power generated by the development of that world
city network create[s] the preconditions for deterritorialized democracy; is that really a
90
possibility? Or, on the contrary, does this network power increase the influence of the
ideology of the market”.
Het is om deze gevaren te vermijden dat het aangewezen is om binnen het onderzoek naar een
mondiaal stedennetwerk wel degelijk werk te maken van de integratie van een meerschalig
territoriaal (statelijk) politiek concept dat interageert met de door flows gedomineerde
opvatting van de economische ruimte. In dit opzicht levert het concept van een politieke
wereldstad of een netwerk van dergelijke steden weinig waardevols bij tot het onderzoek.
91
Besluit
In dit onderzoek probeerde ik de vraag te beantwoorden of een (meta)geografie
gebaseerd op een mondiaal stedennetwerk daadwerkelijk een beter ruimtelijk denkkader voor
de sociale wetenschapmen oplevert? Deze vraag werd behandeld vanuit een wereld-systeem
perspectief.
Vertrekkend vanuit een wereld-systeem perspectief werd de sociale werkelijkheid, het
onderzoeksobject van de sociale wetenschap, opgevat als een systeem. De systemische logica
van het moderne wereld-systeem werd geïdentificeerd als the endless accumulation of capital.
Deze dominante economische logica die het belangrijkste proces is binnen het systeem werd
beschreven als kapitalistisch in de traditie van Braudel. Dit impliceert dat het een logica is die
ervan uitgaat dat het bestaan van niet-competitieve markten een essentiële rol spelen in het
bestaan en overleven van het systeem. Daarnaast is ook de uitbuiting van de arbeidende klasse
door de kapitalistische een noodzakelijke voorwaarde voor het systeem van herhaalde
kapitaalsaccumulatie. Verder werd er geconcludeerd dat de instandhouding van dit
economische systeem steunt op de functionele rollen die staten vervullen. Deze staten kunnen
beschreven worden als actor, medium en site van sociale relaties. Deze staten beïnvloeden het
proces van kapitaalsaccumulatie op uiteenlopende wijzen. Ze spelen een belangrijke rol in de
herverdeling van het surplus en hebben bijgevolg ook op impact op de winstopportuniteiten.
Verder hebben ze een grote invloed op de relaties tussen de klassen en zijn ze in staat om
winstgevende monopolieposities te beschermen of te liquideren. Staten bekleden binnen het
modern wereld-systeem een sleutelpositie op het vlak van de regulering van de
accumulatieprocessen. De dynamische evolutie van het wereld-systeem werd beschreven aan
de hand van systemische accumulatiecycli. Deze cycli beschrijven de geschiedenis van het
systeem. Het is een opeenvolging van steeds complexere accumulatiewijzen. Eén dergerlijke
cyclus bestaat uit een fase van continue groei, zijnde de materiële expansie en een fase van
discontinue groei, zijnde de financiële expansie die op de voorgrond komt tijdens periodes
van economische crisis.
Sociale ruimte is een product van sociale relaties. Verschillende sociale relaties produceren
dus verschillende ruimtes. Twee belangrijke ruimtes zijn de space of flows en de space of
places. De eerste is een gedeterritorialiseerde vorm van ruimte, de tweede een territoriale.
Beide ruimtelijke varianten kunnen geïdentificeerd worden als essentieel onderdeel van de
ruimtelijke structuur van het moderne wereld-systeem. Een andere vorm van ruimtelijkheid is
92
de geografische schaal. Schalen worden geproduceerd door sociale processen die intern
verticaal hiërarchisch gedifferentieerd zijn. De recente transformaties van natiestaten kunnen
vaak aan de hand van een herschalingsproces beschreven worden. De ruimtelijke structuur
van het moderne wereld-systeem wordt voornamelijk bepaald door een geografisch ongelijke
spreiding van economische processen. Dit leidt ertoe dat het systeem een kern-periferie
karakter vertoont. Een belangrijke space of flows binnen het systeem wordt gevormd door de
grensdwarsende productketens. Deze stromen hebben op hun beurt weer een invloed op de
spaces of places van het systeem. Het actuele proces van globalisering werd behandeld vanuit
het lange termijnperspectief van het wereld-systeem. De geschiedenis van het systeem bleek
al eerder periodes van economische globalisering gekend te hebben. Deze staan in verband
met de systemische accumulatiecycli. Er is dus sprake van een structurele trend waarbij de
wereld-economie steeds meer geïntegreerd raakt. Naast de economische globalisering is er
ook sprake van een lange termijn trend van politieke globalisering. Dit proces dat op termijn
zou moeten leiden tot een wereld-staat moet gezien worden als een reactie op de nefaste
gevolgen van de economische globalisering. De hedendaagse globalisering werd bovendien in
verband gebracht met de transformatie van de natiestaten. Deze transformatie werd gezien als
een herschalingsproces dat zich ontvouwt via een neoliberale logica. Dit weerlegt dus de
opvatting dat staten in de hedendaagse periode niet langer relevant zijn. De staat als middel
wordt echter wel op een andere manier ingezet. Onder invloed van het neoliberalisme
gedragen de staten zich steeds meer volgens een economische logica gericht op
competitiviteit en efficiëntie. De verspreiding van de neoliberale recepten werd gedeeltelijk
verklaard door te wijzen op de kracht van de mythe van de globalisering in een post-politieke
conjunctuur. Het idee dat de nieuwe en gewijzigde sociale processen in de actuele
globaliseringsronde nieuwe ruimtes produceren werd als erg waarschijnlijk beschreven.
De concepten mondiale stad en wereldstad werden geïdentificeerd als de interessantste
representaties van nieuwe ruimtes binnen het kader van het onderzoek naar een mondiaal
stedennetwerk. Bovendien werden er verschillende vruchtbare verbanden gevonden tussen
deze concepten en het gehanteerde wereld-systeem perspectief. Door te benadrukken dat
wereldsteden de grensdwarsende productketens controleren en de gevolgen hiervan ingrijpend
zijn voor de ruimtelijke structuur van het wereld-systeem, is het duidelijk dat deze ruimte
sociaal geproduceerd wordt. Daarnaast komt ook de niet-productieve activiteit van het
controleren van deze ketens naar voor als een belangrijk, want winstgevend kernproces.
Anderzijds neigt het beeld van een wereld-economie die uitsluitend georganiseerd wordt door
MNO‟s en TNO‟s naar het idee van een zelfregulerende markt. Het is deze visie die eerder als
93
de mythe van de globalisering werd aangeduid. Friedmanns conceptie, wil het vruchtbaar zijn,
zou dus ook best aangevuld worden met theorieën over de actuele rol van staten in de
regulering van de wereld-economie. Vanuit wereld-systeem perspectief levert het werk over
mondiale steden twee belangrijke bedragen tot het begrip van de actuele globalisering. De
aandacht voor enkele specifieke productieve diensten maakt duidelijk dat de voorwaarden
voor de huidige globaliseringsgolf geproduceerd moeten worden. Dit loopt parallel met het
idee dat het verloop van de actuele globalisering ook afhankelijk is van de transformatie van
de vorm en de functie van staten. Dit zijn twee processen die onder invloed van de resultaten
die ze produceren zichzelf steeds versterken. De globalisering wordt bij Sassen dus zeker niet
behandeld als een onproblematisch gegeven, maar als een het gevolg van een veelheid aan
intentionele sociale processen. Deze “spatial fix” van de financiële sector in een beperkt
aantal locaties is bovendien noodzakelijk voor de beoogde flexibiliteit. In haar werk levert
Sassen een grondig empirisch onderbouwde voorstelling van de recente fase van financiële
expansie. Sassens werk is dus een voorbeeld voor historisch onderzoek dat zich wil verdiepen
in de vroegere soortgelijke fases.
Bij de evaluatie van de twee soorten mondiale stedennetwerken werd er gewezen op de
inherente capaciteit van een netwerkmodel om adequaat de dynamiek van het wereld-systeem
te representeren. Het netwerk van mondiale steden slaagt er in om economische processen op
een adequatere wijze voor te stellen dan het geval is bij klassieke staatsgecentreerde visies die
natiestaten behandelen als containers voor deze processen. Bovendien slaagt deze werkwijze
erin om een visuele voorstelling te maken van een space of flows. Met betrekking tot de
beschrijving van de dynamische historische evolutie van het netwerk staat het onderzoek nog
in zijn kinderschoenen. Op basis van een dataset uit 2008 zal er echter wel in de toekomst
werk gemaakt worden van deze doelstelling. Voorlopige bevindingen geven een ruimtelijke
herstructurering van het netwerk aan die Arrighi‟s stelling te bevestigen dat er zich een
verschuiving van belangrijke economische processen vanuit het Westen naar het Oosten
voordoet. Een beschrijving van de geschiedenis of de genese van het netwerk, die ook inzicht
zou verlenen in de dynamiek ervan is niet aanwezig. Dit lijkt één van de interessante
onbewandelde paden van het onderzoek naar mondiale steden te zijn. Een meer fundamentele
kritiek op het werk van de GaWC onderzoekers komt voort uit de vraag wat het netwerk nu
precies representeert. Verre van een weergave van de wereld-economie is het de beschrijving
van de locatiestrategie van een betrekkelijk kleine groep ondernemingen uit een erg specifieke
economische sector. Deze lacune kan worden aangepakt door het onderzoek naar mondiale
steden te integreren met het onderzoek naar grensdwarsende productketens. Ook een
94
duidelijker onderscheid maken tussen de productieve dienstensector en de financiële sector,
zoals het geval is bij Sassen en vooral Arrighi zou ook een duidelijker en correcter beeld
leveren van de ruimtelijke structuur van de wereld-economie.
Het onderzoek naar het netwerk van wereldsteden levert een beeld op van een netwerk dat
gekenmerkt wordt door een centrum-periferie structuur die wel herinnert aan de kern-periferie
structuur van het moderne wereld-systeem, maar er niet mee te vereenzelvigen valt. Verder
kan er op gewezen worden dat het netwerk van machtsrelaties een adequatere voorstelling zou
geven van de werkelijkheid als er rekening gehouden zou worden met meer dan alleen
eigendomsrelaties. Zo zou men ook rekening kunnen houden met de typische relaties die
gepaard gaan met een flexibele productie.
Beide voorstellingen verliezen het belang van politieke (territoriale) macht voor de structuur
van de wereld-economie uit het oog. Het gebruik van een genetwerkt politiek concept zoals
dat van de politieke wereldstad blijkt echter niet in staat dit probleem op te lossen. De
integratie van een politiek concept dat steunt op meerschalige statelijke ruimtes lijkt hier de
enige uitweg om werkelijk te kennen spreken over een alternatief ruimtelijk denkkader om het
wereld-systeem mee te beschrijven. Het afschrijven van de natiestaat als primaire
geografische analyse eenheid is aan te raden. Elke vorm van territoriale logica uit de weg
willen gaan is dat niet. Ook al is de staat geen preconditionele geografische eenheid, het blijft
wel een relevante politieke component van het wereld-systeem.
95
Bijlage 1
MANAGEMENT AND CONSULTANCY
Mercer Management Consulting
Booze, Allen & Hamilton
Compass
Sema Group (Atos Origin)
Towers Perrin
Cap Gemini Consulting
McKinsey & Company
Watson Wyatt Worldwide
Logica Consulting
Andersen Consulting (Accenture)
Deloitte Touche Tohmatsu
CSC
Bain & Company
Boston Consulting Group
A. T. Kearney
Hewitt Associates
IBM
- -
- 1960
1965
1970
1980
1986
1988
1989
1989
1990
1993
1993
1995
1997
1997
Tijdstip van vestiging in Brussel van Management and Consultancy firma’s
LAW
Baker and McKenzie
White and Case
Lovells
Linklaters–Alliance
Coudert Brothers
Allen and Overy
Clifford Chance
Cameron McKenna
Jones Day
Skadden, Arps, Slate, Meagher, and Flom LLP
Dorsey and Whitney
Morrison and Foerster LLP
Freshfields Bruckhaus Deringer
Morgan Lewis
Latham and Watkins
Sidley and Austin
1957
1967
1973
1973
1978
1979
1987
1988
1989
1990
1990
1991
1992
1994
2002
2003
Tijdstip van vestiging in Brussel van juridische dienstenfirma’s
96
Literatuurlijst
ABU-LUGHOD, J.L. (1995) Comparing Chicago, New York and Los Angeles: Testing
some world cities hypotheses, in: KNOX, P.L. & TAYLOR, P.J. (eds.) World cities in a
world-system, pp. 171-191. Cambridge: Cambridge University Press.
ALDERSON, A.S. & BECKFIELD, J. (2004) Power and position in the world city system,
American Journal of Sociology, 109, pp. 811-851.
ALDERSON, A.S. & BECKFIELD, J. (2007) Globalization and the world city system:
Preliminary result from a longitudinal data set, in: TAYLOR, P.J e.a (ed.) Cities in
globalization. Oxon: Routledge, pp. 21-36.
ARRIGHI, G. (1994) The long twentieth century : money, power, and the origins of our
times. London: Verso.
ARRIGHI, G. (2000) Globalization and historical macrosociology, in: ABU-LUGHOD, J.
Sociology for the Twenty-First Century. Continuities and Cutting Edges. Chicago: Chicago
University Press, pp. 117-133.
ARRIGHI, G., e.a. (2003) Industrial convergence, globalization, and the persistence of the
North-South divide, Studies in Comparative International Development, 38 (1), pp. 3-31.
BEAVERSTOCK, J.V. e.a. (1996) A roster of world cities, Cities, 16, pp. 445-458.
BEAVERSTOCK, J.V. & SMITH, J. (1996) Lending jobs to global cities: Skilled
international labour migration, investment banking and the City of London, Urban Studies,
33(8), pp. 1377-1394.
BEAVERSTOCK, J.V., SMITH, R.G. & TAYLOR, P.J. (2000) World city network: a new
metageography? Annals of the Association of American Geographers, 90, pp. 123-124.
BORGES, J. L. vertaald door SIMMS, R. (1964) The analytical language of John Wilkins
in: Other Inquisitions 1937-1952. London: Condor Book Souvenir Press.
97
BOURDIEU, P. & WACQUANT, L. (2001) NeoLiberalSpeak: Notes on the new planetary
vulgate, Radical Philosophy, 105, pp. 2-5.
BRAUDEL, F. (1979) Civilisation matérielle, économie et capitalisme XVe-XVIIIe siècle,
1: Les structures du quotidien: le possible et l‟impossible. Paris: Colin.
BRAUDEL, F. (1979) Civilisation matérielle, économie et capitalisme XVe-XVIIIe siècle,
2: Les jeux de l‟échange. Paris: Colin.
BRAUDEL, F. (1979) Civilisation matérielle, économie et capitalisme XVe-XVIIIe siècle,
3: Le temps du monde. Paris: Colin.
BRAUDEL, F. (1984) The perspective of the world. London: Collins.
BRENNER, N (1999) Beyond state centrism? Space, territoriality and geographical scale in
globalization studies, Theory and Society, 28, pp. 39-78.
BRENNER N., THEODORE N. (2002) Spaces of neoliberalism: urban restructuring in
North America and Western Europe. Oxford: Blackwell Publishing.
BRENNER, N. (2002), The urban question as a scale question: Reflections on Henri
Lefebvre, urban theory and politics of scale, International Journal of Urban and Regional
Research, 24(2), pp. 362-380.
BRENNER, N. (2004) New state spaces: urban governance and the rescaling of state hood.
Oxford: Oxford University Press.
BRENNER, N. & KEIL, R. (2005) The global cities reader. London: Routledge and Kegan
Paul.
BROWN, E., DERUDDER, B., PARNREITER, W., e.a. (2005) Spatialities of globalization:
Towards an integration of research on world city networks and global commodity chains,
GAWC Research Bulletin, 151, www.lboro.ac.uk/gawc, laatst geconsulteerd op 2/11/2008.
BROWN, E. e.a. (2007) World City Networks and Global Commodity Chains: Towards a
World-Systems‟ Integration GaWC Research Bulletin 236.
CAMAGNI, R. (2007) City networks as tools for competitiveness and sustainability, in:
TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge, pp. 107-128.
98
CASTELLS, M. (1978) City, class and power. London: Macmillan.
CASTELLS, M. (1996) The information age: Economy, society and culture, Volume 1: The
rise of the Network Society. Oxford: Blackwell.
CASTELLS, M. (2002) Local and Global: Cities in the Network Society, Tijdschrijft voor
Economische en Sociale Geografie, 93(5), pp. 548-558.
CHASE-DUNN, C. (1999) Globalization: a world-systems perspective, Journal of World-
Systems Research, 5(2), pp. 187-215.
DELEUZE, G. & GUATTARI, F. (1980) Mille plateaux. Paris: Minuit.
DERUDDER, B. e.a. (2003) Hierarchical tendencies and regional patterns in the world city
network: a global urban analysis of 234 cities, Regional Studies, 37(9), pp. 875-886.
DERUDDER, B. (2006) Conceptuele evaluatie van het onderzoek over een mondiaal
stedennetwerk. Niet-gepubliceerd proefschrift, Ugent.
DERUDDER, B. (2007) The mismatch between concepts and evidence in the study of a
global urban network, in: TAYLOR, P.J e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge,
pp. 271-286.
DERUDDER, B. (2007) Where we stand: a decade o empirical world cities research,
GAWC Research Bulletin, 198, pp. 1-9, www.lboro.ac.uk/gawc, laatst geconsulteerd op
1/12/2008.
DOOM, R. (2008) Conflict en Ontwikkeling: Overleven in de grensgebieden van de
globalisering. Gent: Academia Press.
ELMHORN, C. Brussels in the European economic space: The emergence of a world city?
Tijdschrift van de Belgische Vereniging van Aardrijkskundige Studies, 1, pp. 79-101.
ELMHORN, C. (2001) Brussels: a reflexive world city. Stockholm: Almqvist & Wiksell.
FRIEDMANN, J. & WOLLF (1982) World city formation: An agenda or research and
action, International Journal of Urban and Regional Research, 3, pp. 309-344.
FRIEDMANN, J. (1986) World city hypothesis, Development and Change, 17, pp. 69-83.
99
FRIEDMANN, J. (1995) Where we stand: a decade of world city research, in: KNOX, P.L.
& TAYLOR, P.J. (eds.) World cities in a world-system, Cambridge: Cambridge University
Press, pp. 21-47.
FROBEL, F., HEINRICHS, J. & KREYE, D. (1980) The new international division of
labour. Cambridge: Cambridge University Press.
GODFREY, B.J. & ZHOU, Y. (1999) Ranking world cities: Multinational corporations and
the global urban hierarchy, Urban Geography, 20, pp. 114-117.
HALL, T. (2000) World Systems reader: New perspectives on gender, urbanism, cultures,
indigenous peoples and ecology. Oxford: Rowman & Littlefield Publishers.
HARVEY, D. (1995) Globalization in question? Rethinking Marxism, 8(4), pp. 1-17.
HARVEY, D. (2000) Spaces of hope. Berkeley: University of California Press.
HARVEY, D. (2006) Spaces of global capitalism. London: Verso.
HUBBARD, P. (2006) The city. New York: Routledge.
HUMPHREY, J. & SCHMITTZ, H. (2001) Governance in global value chains, IDS
Bulletin, 32(2), s.p..
JESSOP, B. (2002) The crisis of the national spatio-temporal fix and the tendential
ecological dominance of globalizing capital, International journal of urban and regional
research, 24(2), pp. 324-360.
MITCHELL, D. (1995) The end of public space? People's Park, definitions of the public and
democracy, Annals of the Association of American Geographers, 85, pp. 108-133.
MITCHELL, D. (2003) The Right to the City: Social Justice and the Fight for Public Space.
London: The Guilford Press.
MITTELMAN, J.H. (1995) Rethinking the international division of labour in the context of
globalization, Third World Quarterly, 16(2), pp. 273-295.
MOUFFE, C. (1993) The return of the political. London: Verso.
MOUFFE, C. (2000) The democratic paradox. London: Verso.
100
MOUFFE, C. (2008) Over het politieke. Kapellen: Pelckmans.
PECK, J. & TICKELL, A. (2002), The urbanization of neoliberalism: theoretical debates on
neoliberalizing space, Antipode, 34(3), pp. 380-403.
POLANYI, K. (1944) The great transformation: the political and economic origins of our
time. New York: Farrar and Rinehart.
RANCIERE, J. (1998) Disagreement: Politics and Philosophy. Mineapolis: University of
Minnesota Press.
ROBINSON, J. (2006) Global and world cities: A view from off the map, in: BRENNER, N.
& KEIL, R. The global cities reader. London: Routledge, pp. 217-223.
ROZENBLAT, C. & PUMAIN, D. (2007) Firm linkages, innovation and the evolution of
urban systems, in: TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon: Routledge, pp. 130-
156.
SAEY, P. (1994) Wereld-systeemanalyse en het problem van de territoriale integratie,
Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 28(4), pp. 63-78.
SAEY, P. (1996) Wereldsteden in een wereld-systeem: de nieuwe Hanze? Vlaams
Marxistisch Tijdschrift, 30(1), pp. 120-123.
SAEY, P. (2007) How cities scientifically (do not) exist. Methodological appraisal of
research on globalizing processes of inter-city networking, in: TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities
in globalization. Oxon: Routledge, pp. 298-313.
SASSEN, S. (1995) On concentration and centrality in the global city. In: Knox, P.L. &
Taylor, P.J. (eds.), World Cities in a World-System, Cambridge: Cambridge University Press,
pp. 63-75.
SASSEN, S. (2001) The global city : New York, London, Tokyo. New York: NU Press.
SASSEN, S. (2000) Cities in a world economy. Thousand Oaks: Pine Forge press.
SASSEN, S. (2002) Locating cities on global circuits, Environment and Urbanization, 14(1),
pp. 13-30.
SASSEN, S. (2007) A sociology of globalization. New York: Norton.
101
SMITH N., The Urbanization of Neoliberalism: Theoretical Debates New Globalism, New
Urbanism: Gentrification as Global Urban Strategy, Antipode, 34(3), 2002, pp. 427-448.
SMITH N., The new urban frontier: Gentrification and the revanchist city, London,
Routledge, 1996, pp. 262.
SOJA, E.W. (1980) The socio-spatial dialectic. Annals of the Association of American
Geographers, 70 (2), pp. 207-225.
STRAUSFOGEL, D. (2000) World-Systems Theory in the Context of Systems Theory: An
Overview in: HALL, T. World Systems reader: New perspectives on gender, urbanism,
cultures, indigenous peoples and ecology. Oxford, Rowman & Littlefield Publishers, pp. 169-
180,.
SUSSER, I. (2002) The Castells reader on cities and social theory. Malden: Blackwell.
SWYNGEDOUW, E. & BAETEN, G. (2001) Scaling the city: the political economy of
glocal development: the Brussels conundrum, European Planning Studies, 9(7), pp. 827-849.
SWYNGEDOUW, E. & MOULAERT, F. & RODRIGUEZ, A. (2002) New Geographies of
Power, Exclusion and Injustice Neoliberal Urbanization in Europe: Large-Scale Urban
Development Projects and the New Urban Policy, Antipode, 34(3), pp. 542-579.
TAYLOR, P.J. (1982) A Materialist Framework for Political Geography, Transactions of the
Institute of British Geographers, 7(1), pp. 15-34.
TAYLOR, P.J. (1996) Ingebed etatisme en de sociale wetenschappen: een opening naar
nieuwe ruimten, Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 30(1), pp. 13- 31.
TAYLOR, P.J. (1999) So-called World cities: The evidential structure within a literature,
Environment and Planning, 31(11), pp. 1901-1904.
TAYLOR, P.J.& FLINT, C. (2000) Political geography: world-economy, nation-state and
locality. Essex: Pearsons Education Limited.
TAYLOR, P.J. (2001) Specification of the world city network, Geographical Analysis,
33(2), pp. 181-194.
TAYLOR, P.J. (2004) World City Network: A global urban analysis. London: Routledge.
102
TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) (2007) Cities in globalization. Oxon: Routledge.
TAYLOR, P.J. (2007) Cities within spaces of flows: Theses for a materialist understanding
of the external relations of cities, in: TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities in globalization. Oxon:
Routledge, pp. 287-297.
TILLY, C. (1994) Coercion, capital and European states. Cambridge: Blackwell.
VAN DER WUSTEN, H; (2007) Political world cities: Where flows through entwined
multi-state and transnational networks meet places, in: TAYLOR, P.J. e.a. (ed.) Cities in
globalization. Oxon: Routledge, pp. 202-218.
VANHAUTE, E. (2000) Hoe globaal is globalisering? Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1,
pp. 62-65.
VERTOMMEN, S. (2009) De socio-spatiale transformatie van de publieke ruimte in La Paz
in het kader van de neoliberale globalisering, onuitgegeven masterproef, Gent.
WALLERSTEIN, I. (1991) Braudel on Capitalism, or Everything Upside Down. The
Journal of Modern History, 63(2), pp. 354-361.
WALLERSTEIN, I. (1991) Unthinking social science: the limits of nineteenth century
paradigms. Cambridge: Polity Press.
WALLERSTEIN, I. (2000) From sociology to historical social science: prospects and
obstacles. British Journal of Sociology, 51(1), pp. 25-35.
WALLERSTEIN, I. (2003) Historical capitalism with capitalist civilization, London, Verso.
WALLERSTEIN, I. (2004) World-systems Analysis: an introduction, London, Duke
University Press.
Top Related