Download - De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

Transcript
Page 1: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

Lieke Pieters Vera van Dinther Lotte Ewalts Goncha Kirawan

De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te

signaleren en breakdown in de langdurige pleegzorg

te verminderen.

Opleiding: Maatschappelijk werk en

dienstverlening

Klas: MWD-VH11

Projectbegeleider: Annet van Someren

Praktijkbegeleider: Ton Meeuwsen

Opdrachtgever: Entréa

Datum: 02-06-2014

Page 2: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

1

Voorwoord

Veelal vormt een afstudeeropdracht een vast onderdeel van de afsluiting van het onderwijsprogramma van een opleiding. In het kader van de afsluiting van de hbo Bacheloropleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, hebben wij gedurende de afstudeerfase gewerkt aan een afstudeerproject in opdracht van de organisatie Entréa. Voor u ligt het resultaat van ons onderzoek naar de vraag hoe de CBCL (Child Behavior Checklist) binnen Entréa in de langdurige pleegzorg ingezet kan worden. Omdat wij binnen onze opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening allen het uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker volgen, zijn wij in het bijzonder geïnteresseerd in alle problematieken en vraagstukken op het gebied van jeugdzorg. De afstudeeropdracht van Entréa sluit dus volledig aan bij ons interessegebied maar ook bij het door ons gekozen uitstroomprofiel. De doelgroep die aangewezen is op de pleegzorg, is een kwetsbare doelgroep. Door middel van deze afstudeeropdracht willen wij een bijdrage leveren aan het tegengaan van breakdown binnen de pleegzorg met als resultaat optimalisering van pleegzorgplaatsingen. Wij willen graag een aantal mensen bedanken die deze afstudeeropdracht mede mogelijk hebben gemaakt. Allereerst gaat onze dank uit naar de organisatie Entréa voor de afstudeeropdracht, maar ook voor de medewerking die ze ons hebben geboden. Uiteraard bedanken we iedereen die inhoudelijk heeft meegewerkt aan ons onderzoek, met name alle pleegzorgwerkers van Entréa en mevrouw C. Crombag, De door hen verstrekte informatie is van wezenlijk belang geweest voor ons onderzoek. In het bijzonder willen wij de heer Ton Meeuwsen, praktijkbegeleider vanuit Entréa en mevrouw Annet van Someren, praktijkbegeleider vanuit de HAN, bedanken voor hun begeleiding en hun opbouwende kritiek. Hun begeleiding heeft een positieve invloed gehad op de inhoud van ons onderzoek. Als laatste willen wij mevrouw G. Pieters-Mestrom en mevrouw C. Ewalts–Eliëns bedanken voor de opbouwende feedback met betrekking tot de taalkundigheid van onze opdracht. Het uitvoeren van het onderzoek was voor ons een leerzame ervaring en we hebben er met veel plezier aan gewerkt. Wij zijn trots op het eindresultaat en vertrouwen erop dat dit onderzoek een bijdrage levert aan de ontwikkelingen op het gebied van het verminderen van breakdown binnen Entréa. Nijmegen, 02-06-2014 Lieke Pieters Vera van Dinther Goncha Kirawan Lotte Ewalts

Page 3: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

2

Inhoudsopgave

Voorwoord Blz. 1

Inhoudsopgave Blz. 2

1. Inleiding Blz. 4

§ 1.1 Pleegzorg in het algemeen Blz. 4

§ 1.2 De organisatie Blz. 4

§ 1.3 Langdurige pleegzorg binnen Entréa Blz. 4

§ 1.4 Doel van het onderzoek Blz. 5

§ 1.5 Ontwikkelingen binnen de Jeugdzorg Blz. 6

2. Methodische verantwoording Blz. 7

§ 2.1 Het fasenmodel Blz. 7

§ 2.2 Oriëntatiefase Blz. 7

§ 2.3 Opstellen van de vraag-en doelstelling Blz. 8

§ 2.4 Onderzoeksontwerp Blz. 10

§ 2.5 Dataverzamelingstechnieken Blz. 12

§ 2.6 Gegevensverzameling Blz. 13

§ 2.7 Het verwerken en analyseren van gegevens Blz. 14

§ 2.8 Rapporteren en presenteren Blz. 15

3. Casuïstiek Blz. 16

§ 3.1 Breakdown Blz. 16

§ 3.2 Geen breakdown Blz. 17

§ 3.3 Had de CBCL een rol kunnen spelen in deze casussen? Blz. 18

4. Resultaten Blz. 19

§ 4.1 Deelvraag 1 Blz. 19

§ 4.1.1 Resultaten literatuuronderzoek Blz. 19

§ 4.1.2 Resultaten praktijkonderzoek Blz. 20

§ 4.1.3 Samenvatting Blz. 22

§ 4.2 Deelvraag 2 Blz. 22

§ 4.2.1 Resultaten literatuuronderzoek Blz. 22

§ 4.2.2 Resultaten praktijkonderzoek Blz. 24

§ 4.2.3 Samenvatting Blz. 26

§ 4.3 Deelvraag 3 Blz. 26

§ 4.3.1 Resultaten literatuuronderzoek Regel overtredend gedrag Blz. 27

§ 4.3.2 Resultaten praktijkonderzoek Regel overtredend gedrag Blz. 31

§ 4.3.3.Resultaten literatuuronderzoek Agressief gedrag Blz. 33

§ 4.3.4 Resultaten praktijkonderzoek Agressief gedrag Blz. 37

§ 4.3.5 Samenvatting regel overtredend- en agressief gedrag Blz. 38

5. Conclusie Blz. 40

6. Aanbevelingen Blz. 42

§ 6.1 Aanbeveling 1: het inzetten van de CBCL in de Blz. 43

langdurige pleegzorg

§ 6.2 Aanbeveling 2: thermometer en signaallijst Blz. 43

§ 6.3 Aanbeveling 3: verplichte kennisavonden voor pleegouders Blz. 46

Page 4: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

3

§ 6.4 Aanbeveling 4: behandelcoördinator bij de start Blz. 46

van het traject betrekken

§ 6.5 Aanbeveling 5: gebruik maken van Video Interactie Begeleiding Blz. 46

7. Implementatie Blz. 48

§ 7.1 Suggesties voor implementatie Blz. 48

8. Discussie Blz. 51

§ 8.1 Tijdsplanning Blz. 51

§ 8.2 Afbakenen van literatuur Blz. 51

§ 8.3 Het ontbreken van feitelijk materiaal Blz. 52

§ 8.4 Het werven van respondenten voor het invullen van de CBCL Blz. 52

§ 8.5 Persoonlijke beleving van de pleegzorgwerkers Blz. 52

bij het invullen van de CBCL

§ 8.6 Het waarderen en interpreteren van scores vanuit de CBCL Blz. 52

§ 8.7 Wat hebben wij hiervan geleerd? Blz. 53

§ 8.8 Suggesties voor vervolgonderzoek Blz. 54

9. Reflectie op het groepsproces Blz. 55

§ 9.1 Verschillende kwaliteiten maar toch samen één Blz. 55

Bronnenlijst Blz. 57

Bijlagen Blz. 60

Bijlage 1: format CBCL Blz. 60

Bijlage 2: uitwerking 5xW+H formule Blz. 64

Bijlage 3: overzicht geturfde resultaten CBCL Blz. 71

Page 5: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

4

1. Inleiding §1.1 Pleegzorg in het algemeen Over het algemeen neemt de vraag naar pleegzorg in Nederland sterk toe. Daarbij groeit vooral de groep van kinderen met ernstige en complexe problemen die op een plaatsing in een pleeggezin wacht (Factsheet Pleegzorg, 2008). Begeleiding van deze kinderen vraagt om specifieke deskundigheden bij pleegzorg, begeleiders en pleegouders (Rosenfield e.a., 1997). Een grote zorg is daarnaast het onaanvaardbaar hoge aantal plaatsingen dat voortijdig en met ongunstig resultaat wordt beëindigd. In de pleegzorg wordt dit een breakdown genoemd. Exacte cijfers van breakdown ontbreken, maar schattingen van onderzoekers variëren van 40% -60%. Hierbij gaat het dan vooral om breakdown binnen de langdurige pleegzorg. (Strijker & Zandberg, 2001). Uit onderzoek naar pleegkinderen die langdurig in een pleeggezin zijn geplaatst, blijkt dat zij gemiddeld één verplaatsing per jaar hebben meegemaakt (Strijker & Knorth, 2007). Ook binnen Entréa is sprake van breakdown in de langdurige pleegzorg (Strijker, J., & Knorth, E. J., 2007). §1.2 De organisatie Entréa is een organisatie die vanuit de overtuiging dat elk kind recht heeft op een veilige plek om op te groeien en zich te ontwikkelen, speciaal onderwijs, ambulante, specialistische begeleiding en opvoedingsondersteuning biedt. Bij Entréa kunnen kinderen en jongeren van 0 tot 18 (23) jaar en hun gezinsleden met complexe vragen op het gebied van opgroeien en ontwikkeling terecht. Het werkgebied bevindt zich voornamelijk in Gelderland-Zuid. De medewerkers van Entréa zijn op grond van hun expertise met betrekking tot leer- en gedragsproblemen bij kinderen (en hun ouders/opvoeders) in staat een bijdrage te leveren aan een ontwikkeling van kind en gezin. Een ontwikkeling waarin kind en gezin groeien in zelfstandigheid en verantwoordelijkheid vanuit ieders kracht en mogelijkheden en waarbij de beste educatieve en pedagogische prestaties behaald kunnen worden. Het uitvoeren van onderzoek naar de effectiviteit van de aanpak van Entréa is standaard onderdeel van hun manier van werken. Via deze manier van werken wil Entréa de maatschappelijke participatie van kind en ouders bevorderen (Entréa, 2014). §1.3 Langdurige pleegzorg binnen Entréa Met langdurige pleegzorg wordt perspectief biedende pleegzorg bedoeld. Perspectief biedende pleegzorg kan op twee manieren geboden worden, namelijk via een netwerkpleeggezin en/of via een bestandspleeggezin waar het te plaatsen kind onbekend is. Uit de cijfers blijkt dat veertig procent van de instroom van plaatsingen komt uit de netwerkpleegzorg. Dat betekent dat veertig procent van de langdurige pleegzorgplaatsen bestaat uit kinderen die geplaatst worden bij familie, kennissen of vrienden. Deze kinderen verblijven dan vaak al in dat gezin en er is meestal al een eerste check uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg om te bekijken (netwerk verkennen) of er sprake is van een verantwoorde veilige plaats voor het betreffende kind om op te groeien. Bij de andere vorm van langdurige pleegzorg, een bestandspleeggezin, moet het traject van vooraf aan beginnen en het opstartproces duurt vaak langer. De groep pleegkinderen bestaat uit een extreme heterogene groep met één gemeenschappelijk aspect namelijk: het betreft kinderen die niet kunnen opgroeien bij hun biologische ouders. De kinderen worden vrijwillig of gedwongen in een pleeggezin geplaatst. In 2012 hebben 20.949 kinderen voor korte of langere tijd gebruik moeten maken van pleegzorg. Op 1 januari 2012 verbleven in Nederland 16.530 kinderen bij pleegouders. In 2012 zijn 10.710 nieuwe plaatsingen gerealiseerd. (Factsheet pleegzorg, 2012) Wanneer een uithuisplaatsing aangewezen is, wordt er vaak voor een pleegzorgplaatsing gekozen boven een residentiële plaatsing. Dit komt enerzijds omdat een pleeggezin de vertrouwde gezinssituatie het dichtst benadert, en anderzijds omdat plaatsing in een pleeggezin vaak beter voor de ontwikkeling van een pleegkind is dan een residentiële plaatsing.

Page 6: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

5

Daarnaast gaat de voorkeur uit naar plaatsing in een pleeggezin op basis van het Internationale verdrag inzake de Rechten van het kind (IVRK) uit 1995. Hierin is opgenomen dat ‘bij een uithuisplaatsing op passende wijze rekening wordt gehouden met de wenselijkheid en continuïteit in de opvoeding van het kind’ (Van der Linden, Ten Siethoff & Zeijlstra-Rijpstra, 2005). Stabiliteit is voor de ontwikkeling van een kind een belangrijke factor en is ook wettelijk vastgelegd. Dat betekent dat een kind dat in een pleeggezin opgroeit, vaak in een stabielere situatie opgroeit dan een kind dat in een residentiële instelling opgroeit. §1.4 Doel van het onderzoek Zoals eerder genoemd, is er binnen de langdurige pleegzorg sprake van breakdown. Dit is ook het geval binnen de langdurige pleegzorg bij Entréa. Entréa heeft ons gevraagd onderzoek te verrichten naar de vraag: hoe zij de CBCL kunnen inzetten binnen de langdurige pleegzorg om breakdown te verminderen. Om aan deze opdracht te voldoen, hebben wij een vraag- en doelstelling geformuleerd. Onze doelstelling voor ons onderzoek luidt: terugdringen van breakdown in de langdurige pleegzorg aan de hand van Child Behavior Checklist (CBCL).

Om onze doelstelling te realiseren hebben we onderzocht of de CBCL te gebruiken is als risicotaxatie om vroegtijdig veel voorkomende risicofactoren te kunnen signaleren en hierop adequaat in te kunnen spelen. We willen hiermee de gedragsaspecten die leiden tot een breakdown opsporen. De mate van overeenstemming tussen de gegeven antwoorden in de CBCL, bepaalt welk soort gedrag mogelijk een (dreigende) breakdown kan voorspellen. Op deze manier ontstaat als het ware een ‘risicoprofiel’ waarmee, in combinatie met andere factoren, een inschatting van een dreigende breakdown kan worden gemaakt. Andere factoren kunnen zijn ouderfactoren, pleeggezinfactoren en systeemfactoren. Om onze doelstelling te kunnen behalen, hebben we een vraagstelling geformuleerd. Onze vraagstelling luidt als volgt: Welke factoren1 kan de pleegzorgwerker2 vanuit de CBCL3 signaleren zodat een dreigende breakdown4, in de langdurige pleegzorg5, voorkomen kan worden? Om antwoord te krijgen op onze vraagstelling hebben we een aantal deelvragen

geformuleerd. Deze deelvragen luiden:

1. Wat wordt er verstaan onder breakdown in de langdurige pleegzorg? 2. Wat is de CBCL en hoe wordt deze gebruikt binnen Entréa? 3. Welke factoren worden na het invullen van de CBCL zichtbaar die een breakdown

kunnen veroorzaken? Het is van belang dat breakdown verminderd wordt omdat breakdown een slechte invloed heeft op de ontwikkeling van de pleegkinderen. Ook heeft breakdown een negatief effect op de pleegzorgsector zelf. Het demotiveert pleegouders en kan leiden tot beëindiging van een pleegouderengagement.

1 Omstandigheid die invloed op iets uitoefent (van Dale, 2014). 2 Werknemer van de instelling voor pleegzorg, aangesteld om pleeggezinnen te ondersteunen in hun taak (NJI,

2014). 3 Child Behavior Checklist: een vragenlijst voor kinderen van 4-18 jaar. De CBCL is geschikt om vaardigheden en

psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een ongepland vertrek van het pleegkind uit het pleeggezin. Dit vertrek is in strijd met de inhoud van het

zorgplan (NVP, 2010). 5 Indien de verwachting is dat de thuissituatie van het kind niet op korte termijn gaat veranderen, wordt er gezorgd

voor langdurige pleegzorg. Hierbij nemen pleegouders kinderen tot 18 jaar op in hun gezin (Rijksoverheid, 2014).

Page 7: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

6

§1.5 Ontwikkeling binnen de Jeugdzorg In Nederland zijn diverse zorg- en hulpverleningsinstanties die verantwoordelijk zijn voor de jeugdzorg. Ons huidige jeugdzorgstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van meerdere overheden. In praktijk leidt dit tot versnippering waardoor de zorg voor jeugd soms tekort schiet. Voor de transitie werkten de instelling niet nauw samen en door de nieuwe Jeugdwet wil het kabinet bereiken dat er meer en beter wordt samengewerkt waardoor de kwaliteit zou moeten verbeteren en de kosten zouden moeten afnemen omdat er minder onnodige kosten worden gemaakt. Per 1 januari 2015 treedt de Jeugdwet in werking. Dan behoren alle jeugdzorgtaken, dus ook de pleegzorg tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De kosten van de zorgtaken moeten omlaag, maar het te besteden geld is afhankelijk van het beschikbare budget van elke gemeente. Het kabinet heeft de gemeenten hiervoor verantwoordelijk gemaakt op grond van het gegeven dat een gemeente weet welke zorg burgers nodig hebben. Door de transitie zal er in de toekomst meer druk op de pleegzorg komen te staan omdat de beschikbare gelden en de verdeling per gemeente kan verschillen. Daarnaast blijft residentiële behandeling een duurdere optie dan een pleegzorgplaatsing, waardoor de voorkeur blijft uitgaan naar het goedkopere alternatief: pleegzorgplaatsing (Transitieplan Jeugd en Spoorboekje transitie jeugdzorg, 2014).

Page 8: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

7

2. Methodische verantwoording In dit hoofdstuk verantwoorden we de keuzes die we gemaakt hebben in ons onderzoek. §2.1 Het fasenmodel Om informatie te krijgen over het te onderzoeken praktijkprobleem of vraagstuk, is het van belang dat er resultaten verzameld worden. Om dit te verwezenlijken, hebben wij het fasenschema van Migchelbrink (2009) als rode draad gebruikt tijdens ons onderzoek. Dit schema bevat een zestal fasen die doorlopen moeten worden om tot een bruikbaar resultaat te komen. De fasen zijn als volgt: Fase 0: dit is de oriëntatiefase van een vaag idee of globaal thema via probleem- of situatieanalyse. Fase 1: in deze fase wordt de vraagstelling en doelstelling geformuleerd die de basis vormen voor het onderzoek. Fase 2: in deze fase wordt het onderzoeksontwerp gemaakt. Fase 3: in deze fase wordt de dataverzamelingstechniek geconstrueerd. Fase 4: in deze fase worden de gegevens verzameld. Fase 5: in deze fase worden de gegevens verwerkt, geordend, gerubriceerd en worden er zaken uitgehaald. Fase 6: in deze fase wordt gerapporteerd en het onderzoek gepresenteerd. Bij dit schema is wel een kanttekening te plaatsen. De verschillende fasen lopen in de praktijk vaak door elkaar en volgen elkaar niet gelijk op zoals in het schema beschreven is. Het is belangrijk dat wij, als junioronderzoeker, ervoor waken dat wel alle fasen doorlopen worden. §2.2 Oriëntatiefase Dit is de beginfase van het onderzoek, dé fase waar iedereen fris en fruitig en vol goede moed begon met het onderzoek, maar ook een fase waarin we nog zoekende waren en nog niet precies het einddoel voor ogen hadden. In deze fase is het de bedoeling dat er een globaal thema verder uitgewerkt gaat worden. Wij gingen in deze fase aan de slag met het verduidelijken van het vraagstuk dat Entréa bij ons neergelegd had. Aan de hand daarvan startten we met de literatuur- en praktijkstudie. We hebben bij Entréa eerst gekeken naar het gehele proces van de pleegzorg. Daarbij hebben wij ons ook globaal georiënteerd op de organisatie om inzicht te krijgen in de missie en visie van Entréa, zodat wij hierop met ons product konden aansluiten. Op de tweede plaats hebben wij ons gericht op de literatuur over het hoofdthema ‘breakdown binnen de langdurige pleegzorg’. Het was van belang dat we een goede basiskennis over het thema hadden. Er zijn verschillende vooronderzoeken gedaan naar breakdown in de pleegzorg door de jeugdzorginstellingen; Entréa, Pactum en Lindenhout in samenwerking met onderzoeksinstituut Praktikon. Deze onderzoeken hebben we onder andere gebruikt om ons in te lezen wat betreft breakdown in de pleegzorg. Samen hebben we een mindmap gemaakt met alle woorden die bij ons opkwamen, zodat we een duidelijk overzicht hadden van wat er allemaal kon spelen rondom breakdown in de pleegzorg. Daarna hebben wij gebruik gemaakt van de 5xW+H-formule (Migchelbrink , 2009). Deze formule helpt het probleem te ontleden aan de hand van de vragen: wat, wie, wanneer, waarom, waar en hoe. In bijlage 2 is de uitwerking van deze formule te vinden. We hebben de formule ingevuld aan de hand van de gelezen basisliteratuur over langdurige pleegzorg en breakdown. Door deze analyse kregen wij meer inzicht in het probleem en de probleemcontext. We woonden ook informatiebijeenkomsten bij die georganiseerd werden door betrokken organisaties. Entréa werkt namelijk samen met twee andere jeugdzorgorganisaties, Pactum

Page 9: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

8

en Lindenhout, om samen de oorzaak en gevolgen van breakdown in kaart te brengen. Hierin werd nog niet duidelijk op welk specifiek onderwerp wij, als groep, ons moesten gaan richten. Daarom namen we contact op met onze begeleider en een ander aanspreekpunt binnen de organisatie. Uiteindelijk werd in een gesprek duidelijk dat de vragenlijst ‘Child Behaviour CheckList’ (CBCL) betrokken moest worden in ons onderzoek. Het onderzoek moest gaan over de CBCL en wat deze kan betekenen in het verminderen van breakdown in de langdurige pleegzorg. Vervolgens zijn wij ons gaan verdiepen op organisatieniveau. We hebben in kaart gebracht hoeveel pleegzorgwerkers werkzaam zijn in de langdurige pleegzorg. Het bleek toen dat een viertal pleegzorgwerkers zich de laatste tijd aan het verdiepen was in breakdown binnen de langdurige pleegzorg. Dit bleek zeer bruikbaar voor het onderzoek. Wel moesten we rekening houden met de beperkte tijd van de pleegzorgwerkers. Om dit te bespreken hebben wij een oriëntatiegesprek gepland met onze begeleider vanuit Entréa. Hierin werden ook andere zaken besproken zoals de behoeften en mogelijkheden van de organisatie waarmee wij in ons onderzoek rekening moesten houden. We vonden het belangrijk een eindproduct te leveren waar medewerkers van de organisatie achter zouden staan omdat dit van wezenlijk belang was om draagvlak te creëren binnen de organisatie. §2.3 Opstellen van de vraag- en doelstelling De oriëntatiefase heeft als doel dat er een vraag en doelstelling uit voortvloeien. Dit doen we door de betrokkenen en deskundigen te raadplegen, vakliteratuur en andere onderzoeken te bestuderen. Omdat het een relatief groot onderzoek is, is het van belang dat we een duidelijk en gekaderde vraag- en doelstelling formuleren. De uitgewerkte analyse op basis van de 5xW+H-formule zal ons hierbij ondersteunen. We zijn hiermee tot de volgende hoofdvraag en doelstelling gekomen. Omdat er sprake is van verschillende variabelen in de hoofdvraag, zijn er deelvragen bijgevoegd. Deze deelvragen zullen een duidelijke richtlijn vormen om zo helder en concreet mogelijk de hoofdvraag te beantwoorden. De hoofdvraag is meerdere malen aangepast omdat, naarmate het onderzoek vorderde, we steeds meer zicht kregen op wat we moesten bereiken met het onderzoek. We hebben deze vraagstelling ter controle ook voorgelegd aan onze docenten en begeleiders. De hoofdvraag is opgesteld aan de hand van de zes kwaliteitseisen van Migchelbrink (2009). Zie de tabel 1 onder de hoofdvraag en deelvragen. Onze definitieve hoofdvraag en deelvragen zijn geworden: Hoofdvraag Welke factoren6 kan de pleegzorgwerker7 vanuit de CBCL8 signaleren zodat een dreigende breakdown9, in de langdurige pleegzorg10, voorkomen kan worden?

Deelvragen: 1. Wat wordt er verstaan onder breakdown in de langdurige pleegzorg? 2. Wat is de CBCL en hoe wordt deze gebruikt binnen Entréa? 3. Welke factoren worden na het invullen van de CBCL zichtbaar die een breakdown

kunnen veroorzaken?

6 Omstandigheid die invloed op iets uitoefent. (van Dale, 2014) 7 Werknemer van de instelling voor pleegzorg, aangesteld om pleeggezinnen te ondersteunen in hun taak. 8 Child behavior Checklist, een vragenlijst voor kinderen van 4-18 jaar. De CBCL is geschikt om vaardigheden en psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 9 Een ongepland vertrek van het pleegkind uit het pleeggezin. Dit vertrek is in strijd met de inhoud van het zorgplan (NVP, 2010). 10 Indien de verwachting is dat de thuissituatie van het kind niet op korte termijn gaat veranderen, wordt er

gezorgd voor langdurige pleegzorg. Hierbij nemen pleegouders kinderen tot 18 jaar op in hun gezin. (Rijksoverheid, 2014)

Page 10: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

9

Tabel 1. Opstellen van de hoofdvraag aan de hand van de kwaliteitseisen. Doelstelling Om een doelstelling van het onderzoek te vormen, is het van belang dat we aansluiten bij de werkwijze, drijfveren en kenmerken van Entréa. De motivatie van Entréa komt voort uit het feit dat ze willen dat kinderen opgroeien en zichzelf kunnen ontwikkelen in een veilige omgeving. De manier van werken bij Entréa kenmerkt zich door de volgende kernwaarden: duidelijkheid, openheid, respect, professionaliteit en oplossingsgericht. Ook geeft Entréa aan dat ze het belangrijk vindt om via praktijkgerichte onderzoeksmethoden hun zorg te toetsen op effectiviteit en doelmatigheid (Entréa, 2014). Met het oog op het doel om de breakdown binnen de langdurige pleegzorg terug te dringen aan de hand van de CBCL waarborgen wij de waarden van Entréa. De bovenstaande aspecten vanuit Entréa hebben wij meegenomen in ons onderzoek. Uiteindelijk zijn we tot de volgende hoofddoelstellingen gekomen:

Terugdringen van breakdown in de langdurige pleegzorg aan de hand van Child Behavior Ckecklist (CBCL)

Kennis en inzicht verschaffen aan de pleegzorgmedewerkers over factoren die een breakdown kunnen veroorzaken

Om deze doelen te realiseren gaan we onderzoeken of de CBCL te gebruiken is als risicotaxatie om vroegtijdig veel voorkomende risicofactoren te kunnen signaleren en hierop adequaat in te kunnen spelen. We willen de gedragsaspecten die leiden tot een breakdown opsporen. De mate van overeenstemming tussen de gegeven antwoorden in de CBCL, bepaalt welk soort gedrag mogelijk een (dreigende) breakdown kan voorspellen. Op deze manier ontstaat als het ware een ‘risicoprofiel’ waarmee, in combinatie met andere factoren, een inschatting van een dreigende breakdown kan worden gemaakt. Andere factoren kunnen zijn ouder-, pleeggezin- en organisatiefactoren bij Entréa.

Kwaliteitseis Voldaan: Ja / Nee Toelichting

Vraagvorm Ja De zin eindigt met een vraagteken.

Vraagstelling versus onderzoeksvragen

Ja De vragen die worden gesteld in een interview bijvoorbeeld zijn onderzoeksvragen. Deze vragen vloeien voort uit de hoofdvraagstelling

Duidelijke formulering Ja Aan de hand van de vraagstelling is te bepalen waar het onderzoek qua inhoud over gaat.

Concretisering van het onderzoeksobject

Ja In de vraagstelling komt tot uiting waarop het onderzoek zich richt, namelijk breakdown in de langdurige pleegzorg.

Meerdere vragen tegelijk Ja De hoofdvraag bestaat uit een vraag maar hier zijn wel deelvragen aan toegevoegd.

Begrippen in de vraagstelling

Ja De begrippen zijn onder de hoofdvraag als voetnoten geoperationaliseerd .

Page 11: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

10

§2.4 Onderzoeksontwerp Na het maken van de probleemanalyse wordt er een onderzoekontwerp gemaakt. Hierin wordt aangegeven op welke manier de onderzoeksvraag beantwoord gaat worden en welke onderzoeksmethoden, middelen, bronnen en hulp daarbij gebruikt gaan worden (Verhoeven, 2010). In deze fase wordt er nogmaals kritisch gekeken naar de vraag- en doelstelling. Dit hebben wij constant gedaan. Elke keer als er nieuwe informatie verwerkt was, controleerden we of de vraag en doelstelling nog aansloot. De hoofdvraag is drie keer een klein beetje aangepast, maar het doel was al snel helder. Na de kritische herbeoordeling van de vraag- en doelstelling, hebben we uiteindelijk de definitieve vraag- en doelstelling vastgesteld als basis van ons onderzoek.

Hierna zijn we overgaan naar de volgende stap: bepalen hoe, waar en wanneer het onderzoek gaat plaatsvinden. We zijn begonnen met een duidelijke tijdsplanning, met daarin de taakverdeling en de gestelde deadlines. We moesten beginnen met het startdocument, dit is eigenlijk al een deel van de onderzoeksopzet. Het startdocument zorgde ervoor dat we een duidelijk beeld kregen van de aanpak van ons onderzoek. Er kwamen in deze fase verschillende componenten aan bod, waarin weer verschillende beslissingen werden genomen. Deze zullen kort en krachtig worden benoemd. Ze vormen de onderzoeksopzet die we in eerste instantie hebben opgesteld. In sommige gevallen zal een toelichting worden gegeven.

De benodigde gegevens/informatie We hebben ons verdiept in algemene informatie over pleegzorg, breakdown en de CBCL om een goede basis te leggen voor het uiteindelijke onderzoek. Daarnaast hebben we deelvragen opgesteld waarin we specifieker op die drie onderwerpen ingaan, zodat we de hoofdvraag op de juiste manier kunnen beantwoorden. De gegevens en informatie die we hebben gebruikt, kwamen uit de volgende databronnen:

Het bedrijf Entréa: pleegzorgmedewerkers, onderzoekers, literatuur, folders, brochures, dossiers, cliënten, behandelcoördinatoren, jaarverslagen en factsheets.

Literatuur: boeken en artikelen op internet en in de mediatheek van de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN).

Literatuur vanuit het lectoraat.

Andere pleegzorginstellingen waar Entréa mee samenwerkt (Pactum en Lindehout).

Documentaires over pleegzorg.

Het vakblak Maatwerk: Maatschappelijke trends op het gebied van pleegzorg. De onderzoekbenadering Omdat de keuze van de onderzoeksbenadering niet meer aan bod komt zal dit onderdeel extra worden toegelicht. We leggen uit welke keuzen we hebben gemaakt en waarom. Nadat duidelijk is welke informatie we gaan gebruiken, is het van belang om een onderzoeksbenadering met een paradigma te kiezen. Een onderzoeksbenadering is een soort van kompas; het zal aangeven welke dingen de onderzoeker doet, de volgorde waarin die dingen moeten gebeuren en de kwaliteitseisen die gesteld worden aan het onderzoek. dat de sociale werkelijkheid niet los staat van de mensen. Dit bepaalt de route naar de onderzoeksresultaten. In eerste instantie hebben we alleen gekozen om de kwalitatieve onderzoeksbenadering toe te passen. Bij deze benadering hoort het interpretatieve paradigma. Dit houdt in dat de sociale werkelijkheid niet los staat van de mensen. We wilden ons richten op de praktijk. Wat betreft aansluiting, bruikbaarheid en geschiktheid past deze onderzoeksbenadering het beste bij de vragen en de problemen van de zorg en welzijn. Bovendien zijn de kwalificerende gegevens beschouwend in de vorm van woorden en beelden. Ze hebben betrekking op de aard, waarde en eigenschappen van het onderzochte verschijnsel (Migchelbrink, 2009). We vonden het belangrijk om ons te verdiepen in de ervaringen van de pleegzorgwerkers in wisselwerking met hun sociale werkelijkheid. Om dit te realiseren hebben we gewerkt vanuit de behoeften van deze betrokkenen. Door hen bij

Page 12: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

11

ons onderzoek te betrekken hebben we draagvlak gecreëerd. Wij hebben ons verdiept in literatuur over pleegzorg, breakdown en de CBCL. Bij kwalitatief onderzoek horen open dataverzamelingstechnieken, zoals een open interview. We hebben verschillende mensen geïnterviewd en hen de ruimte gegeven om hun ervaringen met ons te delen. We hebben deze onderzoeksbenadering niet helemaal op de juiste manier toegepast. In deze benadering gaat het er namelijk om dat van binnenuit een organisatie wordt gewerkt. We hebben interviews afgenomen maar verder niet vanuit het ‘insiders perspectief’ gewerkt. Kwantitatief onderzoek In het begin van het onderzoek zijn er verschillende aspecten niet precies gelopen zoals gepland. Zo waren we niet op de hoogte van de volgende stappen die we zouden nemen. Later in ons onderzoek werd bekend dat we breakdown in de langdurige pleegzorg aan de hand van de CBCL moesten onderzoeken. De CBCL werd een nieuwe variabele in de hoofdvraag en dus een belangrijk gegeven. De CBCL (Child Behaviour Checklist) is een gedragsvragenlijst die betrekking heeft op kinderen tot 18 jaar. Deze lijst kan worden ingevuld door ouders, pleegouders of personen die het kind goed kennen. Omdat wij onderzoek deden naar de voornaamste symptomen die tot een breakdown kunnen leiden in de langdurige pleegzorg, moest de gedragsvragenlijst worden ingevuld. Deze lijst hebben we laten invullen door de pleegzorgwerkers werkzaam bij Entréa. Zij hebben veel ervaring op het gebied van de pleegzorg en weten welke gedragsproblemen een pleegkind kan vertonen. We zullen geen praktijkonderzoek verrichten bij pleegouders en –kinderen, maar ons door middel van literatuuronderzoek hierin verdiepen. Vanuit de organisatie worden weinig mogelijkheden geboden om bij de pleegouders en –kinderen praktijkonderzoek te doen. Wij kunnen ons hierin vinden aangezien wij de privacy van de cliënt hoog in het vaandel hebben staan. Gaandeweg werd duidelijk dat de sociale werkelijkheid van de langdurige pleegzorg van buitenaf op een objectieve manier bestudeerd moest worden aan de hand van de CBCL. Dit meetinstrument is een gestructureerde vragenlijst. Dit is een kenmerk van kwantitatief onderzoek met het positivistisch paradigma. In deze onderzoeksbenadering wordt er voornamelijk op de factoren ingegaan die het gedrag van de betrokkenen op een of andere manier kunnen beïnvloeden. Via het analyseren van deze factoren en verbanden hiertussen wordt het mogelijk om de werkelijkheid te verklaren en te begrijpen. De verzamelde gegevens zijn vaak feitelijk en dus objectief en waardevrij onderzocht. De resultaten vanuit de CBCL zijn dan ook gekwantificeerd uitgedrukt, dat betekent in de vorm van cijfers, een grafiek en een tabel (Migchelbrink, 2009). Wat betreft het begin van het onderzoek zijn wij ons gaan richten op de literatuur, dit is een van de eerste stappen die gezet worden in de kwantitatieve benadering. De literatuur die we gebruikt hebben zijn objectieve gegevens geweest. Daarbij is het onderzoek naar de CBCL ook kwantitatief geweest. Verder hebben we gebruikt gemaakt van meningen en ervaringen van de pleegzorgwerkers, dus onze benadering was deels ook subjectief. Kortom, hebben wij gebruikt gemaakt van beide onderzoeksbenaderingen. We hebben gebruik gemaakt van het interpretatieve en positivistisch paradigma. Databronnen Bij de opzet van het onderzoeksontwerp hadden we te weinig informatie om vooraf te beslissen welke en hoeveel databronnen we zouden kiezen en welke databronnen we in combinatie zouden gebruiken. Dit werd in de volgende fasen uitgewerkt.

Personen

Documenten

Sociale werkelijkheid

Literatuur

Fysieke omgeving

Page 13: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

12

De dataverzamelingstechnieken Dit zijn de dataverzamelingstechnieken die we in het begin dachten te gebruiken, hierop wordt verder ingegaan in fase 3.

In gesprek gaan met pleegzorgmedewerkers door middel van open interviews

Ondervraging, door half- gestructureerde interviews

Observatie

Inhoudsanalyse, bijvoorbeeld de 5xW+H

Analyse van de uitkomsten van de ingevulde CBCL’s

§2.5 Dataverzamelingstechnieken Om de benodigde gegevens te bemachtigen moet eerst een dataverzamelingstechniek worden uiteengezet. Dit zal uitgewerkt worden aan de hand van het stappenplan van Migchelbrink (2009). Als eerste wordt er aan de hand van de vraagstelling bepaald welke databronnen van toepassing zouden kunnen zijn. Dit is al uitgewerkt in het onderzoeksontwerp.

Stap twee is gericht op het bepalen van de voor- en nadelen van de gebruiksmogelijkheden van de diverse databronnen. De te gebruiken bronnen zijn onderverdeeld in zeven groepen namelijk: individuele personen, documenten, mediaproducten, sociale werkelijkheid, fysieke sporen, literatuur en databanken en registratiesystemen. In ons onderzoek hebben we allereerst gebruikt gemaakt van individuele personen. We hebben bij vijf personen een interview afgenomen. De individuen hebben informatie gegeven over hun zelf, hun ervaringen en opvattingen. Een dergelijke persoon wordt een respondent genoemd. Daarnaast hebben we ook een individu, de behandelcoördinator, geïnterviewd die gegevens over andere personen gaf. Dat is een informant. Voor haar zijn andere vragen uitgewerkt. Als databron hebben we ook jaarverslagen en beleidsnota’s van Entréa gebruikt. We hebben geen media als databron gebruikt. Als derde groep komt de databron sociale werkelijkheid aan bod. Hier hebben we weinig gebruik van gemaakt. Hiervoor wordt wel ruimte gegeven in de interviews door hen te vragen naar ervaringen en belevingen over de sociale werkelijkheid. We hebben veel gebruik gemaakt van literatuur als databron om onze deelvragen te beantwoorden en andere bevindingen te onderbouwen of onderzoeken. Er is gebruik gemaakt van nationale en internationale artikelen, scripties, onderzoeksrapporten en boeken. Voor de cijfermatige gegevens hebben we databanken en registratiesystemen van het Centraal Bureau voor Statistiek en het Centraal Panbureau gebruikt. Hiervoor hebben we gekozen omdat cijfers vaak heldere op feiten gebaseerde gegevens zijn waarmee snel duidelijk wordt hoe vaak een breakdown bijvoorbeeld voorkomt. De CBCL valt ook onder registratiesystemen. Het is namelijk een lokaal registratiesysteem, wat wordt gebruikt bij verschillende zorg en welzijn instellingen. De CBCL registreert (probleem)gedrag van het kind en geeft in cijfers en grafieken de ernst van het gedrag weer. Door het nagaan van

bovenstaande groepen, hebben we ook voldaan aan stap drie. Dit is het bestuderen van databronnen waar we in eerste instantie niet aan gedacht hadden. In stap vier wordt er een keuze gemaakt en beargumenteerd. Dit wordt hierboven al beschreven. Er is gekozen voor meerdere databronnen. Soms worden dezelfde gegevens uit verschillende databronnen gehaald. Dit heet brontriangulatie. Met triangulatie wordt de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek gewaarborgd. Nu duidelijk is welke bronnen we gaan gebruiken kunnen we ons verdiepen in de dataverzamelingstechnieken. Stap vijf en zes zijn gericht op het vinden van passende dataverzamelingstechnieken. De dataverzamelingstechnieken zijn onder te verdelen in drie groepen namelijk: ondervragen, observeren en een inhoudsanalyse. We hebben gebruik gemaakt van ondervragen als dataverzamelingstechniek om op deze wijze kennis, houdingen, motieven en opvattingen te verzamelen. Wij wilden graag weten wat de houding en opvatting van de pleegzorgwerkers

Page 14: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

13

tegenover de CBCL was. De ondervraging kan op verschillende manieren gebeuren. Iedere manier heeft zijn eigen voor- en nadelen en een indelingscriterium. Eerst hebben we besloten wie we wilden interviewen. Dit waren de behandelcoördinator van pleegzorg, vier pleegzorgwerkers die specifiekere kennis bezaten over de CBCL en een pleegzorgwerker waarmee we casuïstiek wilden bespreken. Wat betreft het indelingscriterium hebben we gekozen voor individuele mondelinge ondervraging, face to face. We hebben bij de behandelcoördinator en bij de vier pleegzorgwerkers gekozen voor half gestructureerde vragenlijsten omdat we informatie wilden krijgen over de breakdown en de CBCL maar ook over de ervaringen en meningen van de pleegzorgwerkers. Voor het interview met de pleegzorgwerker die ons informatie kon verschaffen over verschillende casussen, hebben we gekozen voor een open interview. Hier hebben we voor gekozen omdat we zo veel informatie konden krijgen over verschillende onderwerpen in korte tijd. Ook is het een flexibel interview, want we konden alle kanten opgaan en doorvragen op de onderwerpen die interessant waren. Bovendien vond het interview pas plaats na het maken van de analyse. Wij beschikten dus al over ruime kennis wat betreft breakdown en pleegzorg. Dit zorgde ervoor dat we in dit interview precies wisten wat we nog te weten wilden komen. Daarnaast

gebruikten we wel een topiclist van de onderwerpen die we aan de orde wilden laten komen.

Door de CBCL te laten invullen hebben we gebruik gemaakt van een ander indelingscriterium, namelijk een individuele ondervraging, niet lijfelijk en schriftelijk via een voor gestructureerde vragenlijst. Deze gedragsvragenlijst is een bestaand document, waar al mee gewerkt wordt binnen Entréa. De vragen zijn vastgelegd op papier en zorgvuldig gekozen. De antwoordmogelijkheden zijn ook vastgelegd en de respondent kiest uit enkele van te voren aangegeven antwoorden. In de antwoorden op de vragen kan aangegeven worden hoe vaak verschillende gedragingen voorkomen. Hierbij kaan gekozen worden voor nooit of zelden (score nul), gemiddeld (score 1) of vaak (score 2). Deze dataverzamelingstechniek is een onderzoek van de kwantitatieve onderzoeksbenadering.

De laatste stap, de keuze van de dataverzamelingstechnieken en de onderbouwing, hebben we bij deze afgerond. Belangrijk is dat er voorafgaand aan de gegevensverzameling het gekozen instrumentarium getest wordt. Dit hebben we gedaan door de interviews eerst af te nemen bij elkaar. Zo kwamen we erachter dat een verschillende vragen elkaar overlapten. Met dat gegeven hebben we de vragen aangepast, door ze bijvoorbeeld specifieker te maken. Ook kwam in de pilotinterviews naar voren dat we te vaak de ‘oké’ zeiden. Hiermee hebben we rekening gehouden in de afname van de ‘echte’ interviews. Omdat de CBCL al gebruikt wordt bij Entréa en we hier al onderzoek naar hadden gedaan, hebben we dit niet zelf uitgetest. Wel hebben we de vragenlijst kritisch doorgenomen en opgezocht hoe deze vragenlijst beoordeeld was. Dit was positief. §2.6 Gegevensverzameling Nu het ontwikkelen van de dataverzamelingstechniek compleet is, kan begonnen worden met het echte werk, de feitelijke uitvoering van het onderzoek. Er wordt nog weinig gewerkt met de CBCL binnen de langdurige pleegzorg. Het is van belang dat medewerkers op de hoogte zijn van het onderzoek dat wij verrichten binnen Entréa. Om de pleegzorgwerkers uit te nodigen mee te werken aan het invullen van de CBCL, stuurden we hen via e-mail een bericht waarin we kort ons onderzoek uitlegden. In het begin was ons verteld dat er rond 60 pleegzorgwerkers zijn. Dit zou een perfect aantal zijn om onze lijsten te laten invullen en zo tot een representatief onderzoek te komen. Uiteindelijk bleek het over een kleiner aantal te gaan namelijk ongeveer vijfentwintig pleegzorgmedewerkers. Het systeem bleek namelijk niet up to date te zijn. Er bleken nog mensen in te staan die niet meer bij Entréa werkzaam waren. Ons streven was om minstens vijftien ingevulde lijsten terug te krijgen. Tien mensen vulden de lijst al snel in. Dit was naar ons idee te weinig. Onze projectbegeleider heeft toen nogmaals gemaild met een reminder. Uiteindelijk hebben twaalf mensen de lijst ingevuld. We zijn het erover eens dat dit beter had gekund. Het is namelijk een klein aantal dat de betrouwbaarheid van het onderzoek kleiner maakt. We hebben

Page 15: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

14

daarom wel een uitgebreid literatuuronderzoek gedaan naar dezelfde factoren, door verschillende mensen onderzocht. We hebben dus expres voor triangulatie gekozen om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Om de interviews met de medewerkers af te kunnen nemen, hebben we de e-mailadressen van Ton Meeuwsen, onze projectbegeleider, gekregen. Vervolgens hebben we de betrokkenen per e-mail verzocht mee te werken aan ons onderzoek. We hebben de medewerkers in de e-mails uitgelegd wat het doel is van ons onderzoek is en benadrukt waarom hun medewerking aan ons interview belangrijk is. We kregen een positief antwoord. Omdat er een met zwangerschapsverlof was, hebben we die uiteindelijk niet kunnen interviewen. Dit was een van de vier pleegzorgmedewerker die bijeenkomsten over de CBCL had gevolgd. Wat betreft de selectie van de respondenten hebben we gebruik gemaakt van een gerichte steekproef omdat deze geselecteerde personen veel inhoudelijke informatie kunnen geven. Het gaat bij een gerichte steekpref om de inhoudelijke en niet om de statistische kwaliteit. We hebben vier pleegzorgwerkers die geïnteresseerd zijn in de breakdown en hierover verschillende bijeenkomsten hebben gehad, geïnterviewd. Bovendien heeft er een interview plaatsgevonden met de behandelcoördinator van pleegzorg, om zo een globaler beeld te krijgen van de onderwerpen breakdown in de langdurige pleegzorg en het gebruik van de CBCL. We hadden onze groep in tweetallen gesplitst en in deze samenstelling de interviews afgenomen. De interviews gingen goed. We vonden het alle vier erg interessant om de interviews af te nemen. We hebben alle vier complimenten gekregen over onze houding en de inhoud van de vragen. We namen soms de houding van een maatschappelijk werker aan, door te bevestigen en complimenten te geven. We moesten hier alert op zijn want als interviewer moet je een neutrale houding hebben zodat je de respondent niet beïnvloedt. We hebben in alle interviews de privacy van de medewerkers gewaarborgd door aan het eind te vertellen dat we een verslag van het gesprek zouden sturen en zij aan de hand daarvan mochten beslissen of ze dit anoniem of niet wilden houden.

We hebben later nog een pleegzorgwerker over de casuïstiek geïnterviewd. In het begin is de afspraak door omstandigheden niet doorgegaan. Daarna hebben we deze pleegzorgwerker per mail of telefoon nog proberen te bereiken. Hierdoor twijfelden we of we het interview door moesten laten gaan. Achteraf bleek dat hij in het ziekenhuis lag en wij om die reden geen respons kregen. Uiteindelijk hebben we het interview toch kunnen doen. Dit bleek heel nuttig te zijn. Omdat we al veel onderzoek hadden gedaan, konden we gerichte vragen stellen en vulde hij onze bevindingen aan met verschillende casussen. Omdat hierbij gebruik wordt gemaakt van echte casussen, speelt de waarborging van privacy een grote rol. De casussen werden dan ook volledig geanonimiseerd. §2.7 Het verwerken en analyseren van gegevens In deze fase gaan we de verzamelde gegevens bewerken, ordenen, rubriceren en analyseren. Om tot een duidelijke analyse te komen, gaan we de deelvragen apart beantwoorden. We zijn opzoek gegaan naar opvallende zaken en patronen in de verzamelde gegevens. Op deze manier kunnen we een duidelijk antwoord op de hoofdvraag vormen. We zijn begonnen met het uitwerken van de antwoorden van de CBCL lijsten. Dit hebben we gedaan door alle antwoorden, score 0, 1, of 2, per vraag te turven. In bijlage 3 hebben we een lijst geplaatst met de geturfde antwoorden per vraag. Nadat we de vragen geturfd hadden, hebben we een berekening bedacht om te kunnen berekenen welke factoren (symptomen) het zwaarste wegen. Omdat score twee het zwaarste weegt, zijn het aantal geturfde streepjes x 2 gedaan, bij score één het aantal streepjes x 1 en bij score nul x 0. Vervolgens is dat antwoord gedeeld door het totaal aantal mensen dat die vraag heeft ingevuld. Hierdoor werd het duidelijk welke gedragssymptomen het hoogst scoorden bij het veroorzaken van een breakdown. Ook hebben we een lijst gekregen met de opsomming van

Page 16: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

15

de resultaten van de lijsten uitgewerkt in een Excel bestand. De scores op de CBCL worden op verschillende manieren aangegeven: de ruwe score, de percentielscore en de gestandaardiseerde T score. De laatst genoemde score hebben we gebruikt om de CBCL resultaten te interpreteren. Bij iedere T- score van het kind wordt aangegeven of de score in vergelijking met de normgroep in het normale gebied, het grensgebied of klinisch gebied valt. In het aangeleverde Excelbestand werd duidelijk dat de syndroomschalen regel overtredend gedrag en agressief gedrag het hoogst scoorden onder de pleegzorgwerkers. Uiteindelijk kwam dit ook overeen met de gevonden symptomen. Deze waren allemaal onder de twee syndroomschalen te categoriseren. Met behulp van deze gegevens zijn we de derde deelvraag uit gaan werken, aangevuld met literatuuronderzoek en de gegevens van de uitgewerkte interviews. In de tussentijd waren we ook al begonnen met het verwerken van de interviews. Van de interviews zijn audio-opnames gemaakt, zodat we in de verwerking ervan niets zouden vergeten. We hebben de interviews met de behandelcoördinator en pleegzorgwerkers per vraag uitgetypt. Dit was erg veel werk omdat voornamelijk de geïnterviewden aan het woord waren. Nadat we alles hadden uitgeschreven, hebben we een viertal categorieën gevormd bestaande uit: beschermende factoren, breakdown, CBCL, breakdown risicodragende factoren. Aan de hand van deze categorieën zijn wij de gegevens gaan labelen. Dit is een veelgebruikte diepgaande werkwijze in de analyse van kwalitatief materiaal. Met deze werkwijze wilden we inhoudelijke patronen opsporen in de gegevens (Migchelbrink, 2009). Met deze praktijkinformatie hebben we vervolgens de drie deelvragen beantwoord. Bij elke deelvraag hebben we onderscheid gemaakt tussen de praktijkstudie en literatuurstudie. §2.8 Rapporteren en presenteren We hebben de betrokkenen op de hoogte gehouden van de voortgang van ons onderzoek en onze resultaten. Om de twee weken stuurden we per e-mail een verslag met onze belangrijkste bevindingen naar onze begeleiders op school en van Entréa. We vroegen elke keer om feedback zodat we op juiste manier konden aansluiten bij de behoeften van de betrokkenen. We hebben ook vaak een vergadering gehad met onze praktijkbegeleider en de begeleider vanuit school om onze planning en belangrijkste bevindingen door te spreken. In deze vergaderingen en e-mails stelden wij ook onze vragen betreffende het onderzoek. Omdat de praktijkbegeleider op de hoogte was van de wensen van de betrokken pleegzorgwerkers, onderhielden we het meeste contact met hem zodat de bruikbaarheid van ons onderzoek hoog zou zijn. We kozen hier ook voor omdat we merkten dat de pleegzorgwerkers en de medewerkers hieromheen een te volle agenda hadden. Naast de interviews en het invullen van de CBCL wilden we hen niet nog meer belasten met ons onderzoek. Omdat we ons bewust waren van het belang om met de betrokkenen te communiceren over hun ervaringen en wensen, hebben we hen hiervoor in de gesprekken en interviews ruimte gegeven. Tenslotte zullen wij een afspraak plannen om onze eindresultaten te presenteren in de vorm van een deskundigheidsbevordering voor de betrokkenen. Hiervoor zullen pleegzorgwerkers, de hoofdcoördinator van onderzoek en ontwikkeling, de behandelcoördinator, onze begeleider vanuit Entréa en onze begeleider vanuit school uitgenodigd worden. We hoopten ruim van te voren de grote vergaderzaal bij Entréa in Weurt te kunnen reserveren voor onze presentatie. Dit lukte echter niet zodat we nu onze presentatie in de kantine zullen geven. We kozen bewust voor de locatie Weurt omdat hier de meeste pleegzorgwerkers werken. Na deze presentatie wilden we de pleegzorgwerkers iets tastbaars meegeven. Dit zal in de vorm van een signaallijst zijn waarin helder de belangrijkste symptomen die een breakdown kunnen veroorzaken uiteen worden gezet. Hiermee zullen ze hopelijk gemakkelijker over deze risicosymptomen met de pleeggezinnen in gesprek kunnen gaan!

Page 17: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

16

3. Casuïstiek

In dit hoofdstuk zullen we twee casussen beschrijven, zodat de lezer meer bekend raakt met de langdurige pleegzorg en breakdown. In de eerste casus heeft een breakdown plaats gevonden, in de andere casus is alles goed gegaan. De casussen worden beschreven vanuit de ogen van een pleegzorgwerker, de heer D. In deze casussen wordt beschreven hoe de pleegzorgwerker gehandeld heeft. Ook zullen we toelichten of de CBCL een rol had kunnen spelen in beide casussen. Vanwege de plicht tot geheimhouding zijn de namen in de casussen gefingeerd. Ook is er alleen een voorletter gebruikt om zo de privacy van het pleegkind te waarborgen. Hierdoor voldoet dit hoofdstuk aan artikel 10 van de Beroepscode voor maatschappelijk werkers (NVMW, 2010). §3.1 Breakdown Naam: D. Leeftijd bij start pleegzorgtraject: 2 jaar Achtergrond ‘D. wordt geplaatst vanuit een andere provincie. Voor de plaatsing is er goed gekeken of het aangeboden pleeggezin het kind aan zou kunnen. D. is op zijn tweede door het AMK11 bij zijn psychische gestoorde en alleen wonende alcoholistische moeder letterlijk uit het vuil weggehaald. Er was geen familie die zich om zijn moeder en hem bekommerden. D. heeft mogelijk FAS12 en hechtingsproblematiek. Het pleeggezin ‘D. komt in een pleeggezin terecht waar zijn moeder vroeger ook gewoond heeft. Hij wordt echter al vrij snel overgeplaatst naar een crisisgezin om na een paar maanden in een perspectief bestandgezin te komen. Dit zijn dus al drie verschillende pleeggezinnen waar D. tijd heeft doorgebracht. In het laatste gezin woont hij drie jaar, waarbij het tweede gezin een weekend vakantie gezin wordt. Het derde gezin kan de plaatsing op een geven moment niet meer volhouden. De pleegvader ligt erg vaak in het ziekenhuis en het gedrag van D. wordt als te zwaar ondervonden. Ze beëindigen deze plaatsing in overleg. Het tweede gezin, oorspronkelijk alleen als crisisopvang en weekendopvang, biedt aan om D. in huis te nemen. Voor dit gezin is dit de eerste langdurige plaatsing. Aangezien D. het gezin kent, er zich nooit ernstige problemen hebben voorgedaan en de pleegouders ruime ervaring hebben wordt het voordeel van de twijfel gegeven. Dit gebeurt wel onder voorbehoud, aangezien het gedrag van D. zorgelijke aspecten laat zien. De moeder van D. was nog wel in beeld. Zij had een bezoekregeling met D. Dit was altijd begeleid. Moeder probeerde tijdens deze bezoeken altijd nuchter te zijn. Er werd telkens ingeschat of moeder in goede staat was voordat zij op bezoek kwam. D. reageerde wisselend op zijn moeder. Enerzijds leek hij blij om zijn moeder te zien, anderzijds hield hij altijd fysiek afstand. De vader van D. was ook nog in beeld, maar door de vorige voogdij instelling per definitie buiten spel gezet. Hij heeft mij in gesprekken van belangrijke informatie voorzien. Vader is uiteindelijk weer uit het proces gestapt nadat hij een periode contact had met D. Hij bleek D. ook op te zetten tegen de pleegouders. Hij was het namelijk niet eens met deze pleegouders. Vader is uiteindelijk heel boos vertrokken en niet meer teruggekomen.’

11 AMK: advies-en meldpunt kindermishandeling 12 FAS: foetaal alcoholsyndroom

Page 18: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

17

Aanpak ‘In het begin bleek dat er weinig achtergrondinformatie over D. beschikbaar was. Dit kwam omdat hij uit een andere provincie kwam, maar ook omdat de vorige voogdij instelling grofweg van deze casus af wilde. De informatie die wij kregen was eigenlijk heel positief. De problematiek van D. werd niet naar voren gebracht. Plaatsingen waren te kort geweest om er informatie over te geven, zo gaf de eerste voogdij instelling aan. Naar mijn mening had D. niet in drie pleeggezinnen hoeven zitten wanneer we vanaf het begin beschikten over de juiste informatie. Toen D. bij ons kwam werd er gestart met het vierde pleeggezin. Dit heeft zijn hechtingsproblematiek verergerd. Bij de vorige jeugdzorginstelling is wel onderzoek gedaan, maar dit was ook heel kleinschalig. Wij hebben er toen een psychiater in de arm genomen om te onderzoeken of D. psychiatrische problematiek had. Dit werd niet zo beoordeeld. Het was meer een reactieve hechtingsstoornis. Het pleeggezin waar D. woonde was erg hoopvol. Ik heb ze toen wel afgeremd en ze bewust gemaakt van het feit dat zij kort durende plaatsingen gewend waren. Dit is een ander verhaal dan wanneer je kinderen permanent in je huis hebt. Vaak gaat het kind zichzelf na twee of drie maanden pas laten zien. Deze ervaring had dit pleeggezin niet. Ik waarschuwde ze voor het feit dat er dingen konden gaan gebeuren die ingewikkelder en moeilijker waren. Ik heb toen verschillende situaties met hen doorgesproken die voor zouden kunnen komen. De begeleiding van het pleeggezin was redelijk intensief, maar strandt uiteindelijk toch. Pleegmoeder vond het met name te zwaar. Ze wilde de controle niet uit handen geven en kon de gedragsproblematiek van D. niet aan. Pleegvader kon er beter mee omgaan, maar zag het uiteindelijk niet meer zitten. Het gedrag van D. is niet onder controle te krijgen en hij is sterk afwerend. Na twee jaar gaat hij naar een residentiële instelling waar extra onderzoek plaats vindt. D. is daar nog steeds in behandeling.’ §3.2 Geen breakdown Naam: H. Leeftijd bij start pleegzorgtraject: vier jaar Achtergrond ‘H. trof ik op bijna vierjarige leeftijd aan op een flatgalerij toen ik een andere familie in de omgeving bezocht. Op dat moment had ze een drugsspuit in haar hand. Deze pakte ik voorzichtig af. Ze zag er vies en verwaarloosd uit. Haar verbale communicatie was slecht. De voordeur van een flat stond open, maar daar was niemand te bekennen. Binnen in huis was het een enorme bende. Ik legde direct contact met de politie en wist al meteen dat dit een drugspand betrof, waar toevallig diezelfde nacht een inval van de politie zou plaatsvinden op zoek naar drugs en wapens. De politie wist niet dat daar ook een kind zat. Het meisje werd 's nachts uiteraard ook meegenomen en uit huis geplaatst. Ouders kwamen beide in de gevangenis op grond van handel in harddrugs. Het meisje kwam terecht in een crisispleeggezin en werd doorgeplaatst naar een gezin wat ik begeleidde.’ In het pleeggezin ‘H. kwam terecht in een gezin met meerdere kinderen waar zij de jongste was. Haar enorme achterstand wat betreft spraak, taal en motoriek viel op. De motorische ontwikkeling werd opgepakt door een fysiotherapeut om zo te werken aan haar motoriek. Ze was houterig in haar bewegingen en reageerde merkwaardig in bepaalde situaties. Ze had de neiging om bijvoorbeeld in een winkel of op straat van het ene moment op het andere moment te krijsen en op de grond te rollen. Ze was dan onhandelbaar en nauwelijks te corrigeren. In een gesprek met de vader in de gevangenis werd duidelijk dat zijn dochter ook seksueel misbruikt zou zijn geweest door een drugsklant. Ook heeft zijn vrouw in een ruzie met hem het kind als tweejarige aan een beentje laten bundelen over de rand van het balkon en dreigde haar te laten vallen. Hieruit begreep ik dat dit een kind was met veel traumatische ervaringen. In de loop van het eerste jaar werd het wat moeilijker voor dit ervaren

Page 19: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

18

pleeggezin. Er was nauwelijks sprake van contactgroei en wederkerigheid. Zij maakten zich zorgen. Ze hadden dit nog niet zo ernstig meegemaakt terwijl ze toch al ruime ervaring hadden als pleeggezin van mishandelde en verwaarloosde kinderen.’ Aanpak ‘We besloten een, toen nieuw, intensief IPP13 traject met dit gezin op te zetten met als doel dit kind in het gezin te houden. Dit intensieve traject had al resultaat na drie maanden: er ontstond eindelijk contactgroei. Ook het hanteren van strak methodisch handelen naar het kind resulteerde in een aanzienlijke gedragsverbetering. H. hebben we met enige moeite op een kleine reguliere dorpsschool geplaatst zodat ze niet naar speciaal onderwijs zou hoeven en in een zo normaal mogelijke situatie zou opgroeien. Ook het voortgezet onderwijs deed ze op haar niveau uitstekend. Ze heeft onlangs een opleiding op het ROC als kok afgerond. In die periode liep ze stages en dit deed ze goed. Het contact met de ouders is lang geblokkeerd. Reden hiervoor was dat deze mensen op geen enkele wijze lieten zien dat ze aandacht en zorg voor het kind hadden. Ze bleven alleen maar agressief en verwijtend naar jeugdzorg. De onwil om enig zelfinzicht te ontwikkelen en de agressieve houding naar de hulpverlening, en uiteindelijk ook het pleeggezin, heeft ons definitief doen besluiten om voor H. tot haar achttiende geen contact toe te staan met de biologische ouders. Op haar zestiende kwam H. naar aanleiding van de bedreigingen van haar vader op voor haar pleeggezin. Ze zei toen het volgende: “Mijn pleegouders zijn mijn steun en toeverlaat. Mijn biologische ouders hebben ten opzichte van mij niets gepresteerd. Ze veroorzaken alleen maar ellende. Ik wil niets te maken hebben met hen.” Dit heeft zij ook per brief kenbaar gemaakt. Sinds kort woont zij met haar vriend in een flatje in de buurt. Het gaat redelijk goed en ze kan terugkijken op een goede opvoeding. Ze zal haar leven lang moeten leven met haar traumatische ervaringen. Ze heeft nog veel te leren op het emotionele vlak, maar daar wil ze graag aan werken.’ §3.3 Had de CBCL een rol kunnen spelen in deze casussen? Deze vraag hebben wij ook aan de heer D. gesteld. Zijn antwoord was als volgt: ‘De start van het traject had in beide casussen van het begin intensief moeten zijn. Hierin had de CBCL een rol kunnen spelen. Het is namelijk een middel waardoor je bij de start al een goed beeld hebt van het pleegkind. Dit beeld is heel belangrijk voor het verdere verloop van het traject. Als de CBCL was ingezet dan waren specifieke gedragingen eerder aan het licht gekomen, zeker in de casus van D. Zo had een breakdown voorkomen kunnen worden. Het was belangrijk geweest als de CBCL na ongeveer drie maanden ingezet werd. Het duurt vaak twee tot drie maanden voordat het pleegkind zichzelf laat zien. Vervolgens zou het afnemen van de CBCL in een langdurig traject om de zoveel tijd herhaald moeten worden.’ Aan ons de taak om te onderzoeken of het gebruik van de CBCL daadwerkelijk een breakdown zou kunnen voorkomen. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het volgende hoofdstuk.

13

Instrumentarium voor pedagogische begeleiding van individuele pleegzorgsituaties (Weterings e.a.

1996/1998). Biedt de mogelijkheid vast te stellen wat het kind nodig heeft om voldoende kansen op

een gezonde ontwikkeling te (blijven) krijgen.

Page 20: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

19

4. Resultaten §4.1 Deelvraag 1: wat wordt er verstaan onder breakdown in de langdurige pleegzorg?

§4.1.1 Resultaten literatuuronderzoek Er is een steeds grotere vraag naar pleegzorg, meer dan de pleegzorg in Nederland kan bieden. Deze ontwikkeling is ook zichtbaar in andere landen zoals de Verenigde Staten (Facts for Families, 2005) en België (Pleegzorgregistratie, 2007). Daarbij groeit vooral de groep van kinderen met ernstige en complexe problemen die op een plaatsing in een pleeggezin wacht (Factsheet Pleegzorg, 2008). Begeleiding van deze kinderen vraagt om specifieke deskundigheden bij pleegzorgbegeleiders en pleegouders (Rosenfield et al., 1997). Pleegkinderen zijn een extreme heterogene groep die allemaal een aspect gemeen hebben: ze wonen niet bij hun biologische ouders. Wanneer een kind uit huis geplaatst moet worden, heeft een pleegzorgplaatsing de voorkeur. Zo kan een kind in een natuurlijke basis opgroeien. Pleegzorgplaatsingen kampen echter met problemen. Naast een te hoge pleeggezinbelasting is ook sprake van conflicten tussen pleegouders en biologische ouders enerzijds en pleegouders en pleegzorgvoorzieningen anderzijds (Wilson, Sinclair, & Gibbs, 2000). Een grote zorg daarnaast is het onaanvaardbaar hoge aantal plaatsingen dat voortijdig en met een ongunstig resultaat wordt beëindigd. Dit wordt een breakdown genoemd. Exacte cijfers ontbreken, maar naar schatting wordt veertig tot zestig procent van de pleegzorgplaatsingen voortijdig afgebroken. Hierbij gaat het vooral om langdurige plaatsingen (Strijker & Zandberg, 2001). Onderzoek naar pleegkinderen die langdurig in een pleeggezin zijn geplaatst, geeft aan dat deze pleegkinderen gemiddeld één verplaatsing per jaar meemaken (Strijker & Knorth, 2007). Door pleegouders worden de volgende oorzaken voor een breakdown aangegeven:

Gedragsproblemen van het pleegkind (48%).

De rol van de gezinsvoogd (38%) en de pleegzorgbegeleider (22%).

Geen of onvoldoende (tijdige) aanvullende hulp, classificaties en behandeling (38%).

Onjuiste matching (22%).

Onvoldoende deskundigheid van pleegouders (12%). Pleegouders noemen als belangrijkste oorzaak voor het afbreken van de plaatsing de (ernstige) gedragsproblemen van hun pleegkind. Opmerkelijk is dat de andere oorzaken die worden genoemd ook nauw samen hangen met de gedragsproblemen. Als pleegouders bijvoorbeeld ernstige gedragsproblemen bij hun pleegkind constateren en aandringen op een classificerend onderzoek, komt het vaak voor dat de gezinsvoogd om uiteenlopende redenen hieraan geen gehoor geeft. De pleegzorgbegeleider stelt zich in een dergelijke situatie vaker terughoudend op om een goede samenwerking met de gezinsvoogd veilig te stellen. Uit de ervaringen van pleegouders komt ook naar voren dat de bezoekregeling met de biologische ouders soms zoveel van pleegkinderen vraagt dat hierdoor mogelijk de ernst van hun probleemgedrag (tijdelijk) toeneemt. Pleegouders geven aan dat de problematiek van hun pleegkind soms zo ernstig is dat verblijf in een (regulier) pleeggezin niet of nog niet haalbaar is. De gedragsproblemen van pleegkinderen kunnen voor de pleegouders te zwaar zijn om mee om te gaan. Ze kunnen ook te belastend of te onveilig zijn voor de eigen of andere kinderen in het gezin. Soms kunnen de pleegkinderen de nabijheid van een gezin niet aan. Ondanks bovengenoemde problemen blijven pleegouders van mening dat ook bij (ernstige) gedragsproblemen een pleeggezin de plaats is waar aan een pleegkind optimale ontwikkelingskansen geboden wordt (NVP, 2014). Verder geven pleegouders aan dat de start van de plaatsing soms niet goed verloopt. Een onzorgvuldige voorbereiding van de kennismakingfase en de plaatsing kunnen ervoor zorgen dat pleegouders vol onzekerheden een toch al spannende periode in hun leven ingaan. Het is belangrijk om tijd te nemen voor de kennismaking, bezoekjes, logeermomenten en

Page 21: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

20

dergelijke. Het is ook belangrijk dat alle praktische zaken duidelijke en goed geregeld zijn, zoals de aanvangskosten, verzekeringen, medische zaken en school (NVP, 2014). Gebleken is daarnaast dat pleegouders zorgvuldiger moet worden voorbereid op een afbreking van een plaatsing. Er moet met hen besproken worden wat de precieze redenen zijn, wat hun aandeel hierin is en dat er geen sprake is van falen maar handelen in het belang van het kind. Geregeld nemen pleegouders zelf initiatief tot het afbreken van de plaatsing. Zij hebben dan al meerdere malen om extra hulp en ondersteuning gevraagd. Het komt ook regelmatig voor dat bureau Jeugdzorg en/of de pleegzorgaanbieder de plaatsing afbreekt. Dit gebeurd met of zonder instemming van de pleegouders. Tot slot blijkt de ondersteuning bij het verkrijgen van financiële vergoedingen niet altijd goed geregeld te zijn. Pleegouders geven aan dat dit nooit leidt tot een afgebroken plaatsing. Wel kan het zijn dat zij zich, door de soms hoge kosten die een pleegkind met zich meebrengt, niet opnieuw als pleegouder beschikbaar stellen (NVP, 2014). Een breakdown heeft een slechte invloed op de ontwikkeling van de pleegkinderen. Sommige jongeren gaan vroegtijdig zelfstandig wonen dat kan leiden tot een lagere levenskwaliteit en sociaal isolement (Sallnas et al., 2004). Een breakdown heeft ook een negatief effect op de pleegzorgsector zelf. Het demotiveert pleegouders en kan leiden tot een beëindigen van het pleegouderengagement. Dit verhoogt weer de werklast voor de pleegzorgvoorziening die een nieuwe adequate verblijfplaats voor het kind moet zoeken. Als andere gevolgen van de breakdown worden een verminderde agressieregulatie, een negatief zelfbeeld en een toenemend wantrouwen in (nieuwe) opvoeders genoemd (Van den Bergh & Weterings, 2006). Hierdoor kan een negatieve spiraal van toenemende gedragsproblemen ontstaan. Er komt dan veel spanning op het pleeggezin te staan. Wanneer het pleegzorgtraject beëindigt moet worden, kunnen pleegouders het gevoel krijgen dat ze gefaald hebben. Hierdoor bestaat de kans dat ze minder snel een nieuw pleegzorgtraject zullen aangaan. Wanneer na een breakdown geen oplossingen meer mogelijk zijn, zal worden besloten om het kind uit het pleeggezin te halen. De wisselingen van pleeggezin naar pleeggezin zijn vanuit een ontwikkelingspsychologisch en orthopedagogisch perspectief ongewenst. Het kind, dat vaak al zoveel mee heeft gemaakt, krijgt niet die stabiele situatie die het voor een doorgaande ontwikkeling nodig heeft. Uit onderzoek van Newton, Litrownik & Landsverk (2000) blijkt dat gedragsproblemen van pleegkinderen toenemen naarmate ze vaker van pleeggezin wisselen. Daarnaast wordt het vertrouwen van ouders in de pleegzorg en de waarde ervan voor hun kind negatief beïnvloed door overplaatsingen van hun kind naar een ander pleeggezin. De wisselingen van pleeggezin zijn bovendien organisatorisch inefficiënt. Er moet iedere keer weer een nieuw aanbod worden gevonden. Daarbij kan dit leiden tot een burn-out van het pleeggezin en het verlies van dit pleeggezin binnen de organisatie. Het kind, de ouders en de aanstaande pleegouders moeten goed worden voorbereid en allerlei administratieve handelingen moeten vooraf verricht worden (Het IPG-MODEL, 2012).

§ 4.1.2 Resultaten praktijkonderzoek Uit ons praktijkonderzoek is gebleken dat een goede matching de basis is voor een goed lopend pleegzorgtraject. Om tot een goede matching te komen hanteert Entréa een werkwijze die bestaat uit voorlichting middels een informatieavond, een gezinsonderzoek bestaande uit drie gesprekken, scholing door middel van drie bijeenkomsten en een afsluitend gesprek. Wat verder uit ons onderzoek naar voren kwam, is dat pleegzorgwerkers hun werk als druk ervaren en dat ze tevens hun caseload aan de hoge kant vinden. Een caseload is het aantal cliënten dat aan een pleegzorgwerker is toevertrouwd en behandeld. Het is dus de belasting van een pleegzorgwerker op een bepaald moment, een caseload is voortdurend aan verandering onderhevig, omdat bijvoorbeeld een case wordt gesloten of er juist een bijkomt. Ze geven aan dat ze meer tijd prettiger zouden vinden. Bij sommige gezinnen loopt alles

Page 22: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

21

goed en kunnen de gesprekken één keer per zes weken plaatsvinden. Dit is dan voldoende. Bij andere gezinnen is dit te weinig en zijn vaker gesprekken nodig. Wanneer er een dreigende breakdown is, zijn de pleegzorgwerkers vooral met dat ene gezin bezig. Dat kan dan ten koste gaan van de tijd die ze voor andere pleeggezinnen hebben. Stel dat er vijf gezinnen tegelijk in een crisis zitten, dan wordt het ingewikkeld om de tijd goed te verdelen. Er ontstaat een tekort aan tijd waardoor de pleegzorgwerkers over moeten werken. Omdat een pleeggezin nooit voorspelbaar is en je niet weet hoe het gaat lopen, zou het fijn zijn om extra tijd te krijgen. Momenteel bestaat de mogelijkheid om bij een dreigende breakdown extra hulp in te schakelen. Onder extra hulp wordt verstaan dat ze bij een pleegzorgplaatsing intensievere hulp inschakelen door bijvoorbeeld de behandelcoördinator of gedragswetenschapper erbij te betrekken. Die gaan dan kindgericht en systemisch meekijken. Ze bespreken vervolgens samen met de pleegzorgbegeleider wat er nodig is en wat er bij dit pleeggezin nog extra ingezet kan worden. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn het gezin en/of de kinderen te ondersteunen door middel van systeemtherapie of individuele therapie van het kind. Binnen Entréa wordt een aantal therapieën aangeboden. Mocht de gewenste therapie binnen Entréa niet mogelijk zijn, wordt gezocht naar een passende therapie buiten Entréa. Een ander hulpmiddel dat tijdens ons praktijkonderzoek naar voren kwam, is het schrijven van rapportages en evaluaties over de ontwikkeling van een kind. In principe worden langdurige plaatsingen jaarlijks gerapporteerd en twee keer per jaar geëvalueerd. De evaluatie gebeurt samen met de jongere, de pleegouders, de gezinsvoogd en waar mogelijk de biologische ouders. Per half jaar worden verwachtingen vastgelegd voor het komende halfjaar. Tevens worden aandachtspunten en de werkwijze genoteerd. Er wordt een handelingsplan geschreven met daarin de doelen waaraan het komende half jaar gewerkt gaat worden met activiteiten om deze doelen te bereiken. Op de vraag wat de pleegzorgwerkers anders zouden willen zien binnen de pleegzorgorganisatie op het gebied van breakdown, geven meerdere pleegzorgwerkers aan dat ze behoefte hebben aan een goed volgsysteem waarin staat wat er gebeurt met de jongere na zijn/haar achttiende levensjaar. Op het moment dat er breakdown plaatsvindt of dat de jongeren de leeftijd van achttien jaar bereiken, moet het hulpverleningstraject niet stoppen. Het is belangrijk dat de jongeren in een later stadium standaard gevolgd worden en niet uit zicht verdwijnen. Door de jongeren nadat ze het hulpverleningstraject hebben afgerond te volgen, creëer je meetmomenten om te kijken naar het resultaat van de verkregen hulp. Vanuit eerdere onderzoeken is gebleken dat een kind dat langer in een pleeggezin blijft, veel minder risico loopt om in het criminele circuit te komen of verslaafd te raken. Dit betekent wel dat jongeren moeten kunnen opgroeien in een pleeggezin, ook na hun achttiende. Ze behouden dan hun belangrijke vangnet. Wanneer een jongere het pleeggezin toch moet verlaten, vinden de pleegzorgwerkers dat trainingen in een fasenhuis een positieve bijdrage heeft op de ontwikkeling van jongeren. Deze fasenhuis-training houdt in dat jongeren op een geleidelijke manier voorbereidt worden op een zelfstandige kamerbewoning. De training duurt ongeveer tien maanden. Mevrouw C. Crombag is behandelcoördinator binnen Entréa. Haar taak als behandelcoördinator is vooral dat zij werknemers ondersteunt in situaties waar ze niet zelf uit kunnen komen. Werknemers kunnen in de begeleiding vastlopen. Het kan ook zijn hun veiligheid onvoldoende gewaarborgd is of dat zaken anders lopen dan in het hulpverleningsplan benoemd is. Volgens mevrouw C. Crombag is een keer in de zes weken een bezoek brengen aan een pleeggezin te weinig. Zij zou het liefst willen dat bij een plaatsing het eerste half jaar eens in de twee weken een bezoek aan de pleeggezinnen wordt gebracht. Na dat half jaar zou de frequentie eventueel afgebouwd kunnen worden naar eenmaal per maand of eenmaal per zes weken.

Page 23: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

22

§4.1.3 Samenvatting Er is een steeds grotere vraag naar pleegzorg, meer dan de pleegzorg in Nederland kan bieden. Hierdoor groeien de caseloads van pleegzorgwerkers. Door de groeiende caseloads neemt de werkdruk toe. Pleegkinderen vormen een extreme heterogene groep kinderen die gemeen hebben dat ze niet bij hun biologische ouders wonen. Wanneer een kind uit huis geplaatst moet worden, heeft een pleegzorgplaatsing de voorkeur. Zo kan een kind in natuurlijke omgeving opgroeien. Pleegzorgplaatsingen kampen echter met problemen. Vaak zijn dit gedragsproblemen. Een grote zorg daarnaast is het onaanvaardbaar hoge aantal plaatsingen dat voortijdig en met ongunstig resultaat wordt beëindigd. Dit wordt een breakdown genoemd. Exacte cijfers ontbreken, maar naar schatting wordt veertig tot zestig procent van de pleegzorgplaatsingen voortijdig afgebroken.

Een breakdown heeft een slechte invloed op de ontwikkeling van de pleegkinderen. Een breakdown heeft ook een negatief effect op de pleegzorgsector zelf. Het demotiveert pleegouders en kan leiden tot een beëindigen van het pleegouderengagement. Bovendien verhoogt het de werklast voor de pleegzorgvoorziening, die een nieuwe adequate verblijfplaats voor het kind moet zoeken. Om de breakdown binnen pleegzorg Entréa te verminderen, krijgen pleegzorgwerkers de mogelijkheid om extra hulp in te zetten. Deze hulp kan bestaan uit het inschakelen van een behandelcoördinator of een gedragswetenschapper. Zij kunnen meekijken naar de behoeften van de pleeggezinnen en hierop verdere acties inzetten. Verder geven pleegouders aan dat de start van de plaatsing soms niet goed verloopt. De pleegzorgwerkers hebben juist het idee dat er binnen Entréa voldoende wordt gekeken naar een goede matching. Ze zijn van mening dat pleegouders voldoende voorbereidt worden op de komst van een pleegkind. Binnen Entréa worden pleegouders goed begeleid op het moment dat er een breakdown plaatsvindt. Dit gebeurd door middel van een nazorgtraject. Dit is niet binnen iedere organisatie vanzelfsprekend. Uit ons literatuuronderzoek is gebleken dat pleegouders juist zorgvuldiger moeten worden voorbereid op een afbreking van een plaatsing. Er moet met hen besproken worden wat de precieze redenen zijn, wat hun aandeel is en hen vooral het gevoel geven dat ze niet gefaald hebben. Pleegouders worden bewust gemaakt van het feit dat er gehandeld moet worden in het belang van het kind. §4.2 Deelvraag 2: wat is de CBCL en hoe wordt deze gebruikt binnen Entréa? §4.2.1 Resultaten literatuuronderzoek Voor dit onderdeel hebben wij gebruik gemaakt van het boek ‘Praktische handleiding voor de CBCL (Child Behavior Checklist)’, geschreven door Verhulst, Koot, Akkerhuis en Veerman (1990). De Child Behavior Checklist (CBCL) is een gedragsvragenlijst voor kinderen en jongeren van 1,5-5 jaar en 6-18 jaar, ontwikkeld door Achenbach (1966) en Achenbach en Edelbrock (1983). De CBCL is een gestandaardiseerde onderzoeksprocedure om probleemgedrag en vaardigheden van kinderen en jongeren van 6-18 jaar, zoals gesignaleerd door hun ouders of andere informanten, methodisch te beschrijven. Deze vragenlijst wordt gebruikt in de Jeugdzorg en GGZ (NJI, 2014). De CBCL wordt sinds 1983 in Nederland gebruikt. Om na te gaan in hoeverre de Amerikaanse normgegevens en syndroomschalen ook gebruikt kunnen worden voor de Nederlandse bevolking, zijn toen twee vergelijkingen uitgevoerd. Allereerst is er een vergelijking gemaakt tussen de totaal- en itemscores van de Nederlandse en Amerikaanse normgroep en tussen de effecten van geslacht, leeftijd en sociaal-economische status. Daarna werd de normgroepen wat betreft hun scores op de syndroomschalen vergeleken met een klinische steekproef. Voor de verzameling van de normgegevens werden uit de gemeentelijke bevolkingsregisters honderd kinderen van elke leeftijd- en geslachtsgroep

Page 24: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

23

(jongens en meisjes) willekeurig geselecteerd. Van deze kinderen werden de ouders gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. De gemiddelde totaalscore voor de Nederlandse groep kwam vrijwel overeen met de Amerikaanse score. Er was een niet-significant verschil van minder dan een half punt. Uit vergelijking van de afzonderlijke probleemitems bleek dat op zeventwintig items de Amerikaanse en op vijfentwintig andere de Nederlandse kinderen hoger scoorden. Hieronder volgt een top vijf van probleemitems waarop de scores van de Amerikaanse en Nederlandse normgegevens significant verschillen:

Amerikaanse scores hoger Nederlandse scores hoger

Tabel 2. Verschillen Amerikaanse en Nederlandse scores De relatie tussen probleemscores en geslacht, leeftijd en sociaal-economische status verschilden niet voor de twee normgroepen. Zowel de Nederlandse als de Amerikaanse ouders rapporteerden meer problemen voor jongens, jongere kinderen en kinderen met een lager sociaal-economische status. Anders dan bij de probleemscores waren op één na alle competentiesscores voor de Amerikaanse normgroep hoger dan voor de Nederlandse. De Amerikaanse scores waren hoger op vijftien van de achttien schalen en op de totale competentiescore. Om de normgroepen wat betreft hun scores op de syndroomschalen te vergelijken, werd gebruik gemaakt van een klinische steekproef. Hieruit bleek dat verschillen op de syndromenschalen agressief, schizoïde-obsessief en sociaal teruggetrokken boven het achtennegentigste percentiel lagen. Met al deze informatie werd de CBCL aangepast, zodat deze aansloot bij de Nederlandse populatie. De CBCL bestaat uit twee delen: een competentiedeel en een gedragsprobleemdeel. In dit onderzoek gaat het vooral om het gedragsprobleemdeel. Dit deel bestaat uit 118 items waarbij de invuller, in dit geval de pleegzorgwerker, met behulp van een driepuntschaal per item aangeeft of de uitspraak niet, een beetje of soms, duidelijk of vaak van toepassing op het kind is. De items zijn ondergebracht in de volgende schalen: angstig/depressief, teruggetrokken/depressief, lichamelijke klachten, sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen, regel overtredend gedrag, agressief gedrag en ander gedrag. Deze schalen zijn vervolgens op te delen in internaliserend en externaliserend gedrag. De scores op de 118 items kunnen per schaal worden omgezet in een totale probleemscore. Hiervoor worden T-scores gebruikt. Aan de hand hiervan kan worden bepaald of het gedrag van het kind of de jongere in het normale gebied (T-score <60), in het grensgebied (T-score 60-63) of in het klinische gebied (T-score <63) valt. De CBCL heeft als doel om zowel classificerend als voor researchdoeleinden, problemen en vaardigheden systematisch te beschrijven. De CBCL is niet ontworpen om op basis van de gegevens een klinische classificatie vast te stellen. Verschillende informanten kunnen de CBCL invullen. Ouders, in dit geval pleegouders, worden gezien als belangrijkste informant. Zij zijn het beste op de hoogte van het gedrag van de kinderen of jongeren in verschillende omstandigheden en gedurende een groot deel van de dag en nacht. Ook zullen zij sneller problemen kenbaar maken die te maken hebben met de ouder-kind interactie. Deze problemen zijn van groot belang voor de lange termijn ontwikkeling van het kind of de jongere, ongeacht de oorzaak van de problemen. Voorafgaand aan het invullen van deze vragenlijst, zullen zij informatie krijgen van de

1. Item 2: Allergisch 1. Item 8: Kan zich niet concentreren

2. Item 3: Veel ruzie 2. Item 10: Onrustig, overactief

3. Item 4: Astma 3. Item 11: Te afhankelijk

4. Item 5: Gedraagt zich als andere geslacht

4. Item 19: Eist aandacht op

5. Item 9: Obsessies 5. Item 32: Moet perfect zijn

Page 25: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

24

professional. Hierna moeten de ouders, in dit geval pleegouders, onafhankelijk van elkaar de vragenlijst invullen. De tijdsduur voor het invullen van de CBCL is tussen de tien en vijftien minuten. Het is van belang dat tijdens het invullen van de vragenlijst iemand beschikbaar is die eventuele vragen van ouders kan beantwoorden en kan controleren of ouders alle vragen op de juiste manier hebben ingevuld. De hulpverlener mag daarbij geen voorbeelden van gedrag of interpretaties en suggesties geven (Verhulst, Koot, Akkerhuis & Veerman, 1990). De CBCL kan ook ingevuld worden door andere personen, mits zij het kind of de jongere goed kennen. Behalve pleegouders kunnen dat adoptiefouders, familie, groepsleiders en andere hulpverleners zijn. In ons geval hebben de pleegzorg-werkers de CBCL ingevuld omdat er in de langdurige pleegzorg nog niet met de CBCL gewerkt wordt. Hierdoor is het niet mogelijk om de pleegouders te benaderen. Omdat de pleegzorgwerkers al lange tijd met de gezinnen werken, weten zij veel over de jongeren waarvoor ze de CBCL ingevuld hebben. §4.2.2 Resultaten praktijkonderzoek Entréa streeft er naar dat de CBCL in de toekomst binnen de langdurige pleegzorg wel ingezet gaat worden om zo op gestandaardiseerde wijze gedrags- en emotionele problemen en vaardigheden bij kinderen te kwantificeren. Binnen Entréa zijn de medewerkers wel bekend met de CBCL omdat de CBCL binnen sommige afdelingen, zoals de ouderbegeleiding en residentiële zorg, al ingezet wordt. De CBCL wordt door de pleegzorgwerkers gezien als een redelijk betrouwbaar meetinstrument waarmee richting aan bepaalde problematiek gegeven kan worden. Ook wordt de CBCL gezien als een thermometer. Op het moment dat er bijvoorbeeld externaliserend gedrag wordt getoond, is de CBCL een perfecte thermometer om te laten zien waar een kind op uitvalt en wat de reactie is. De CBCL wordt vaak gezien als een vorm van bevestiging van gedrag dat eerder gesignaleerd is. Ook bevestigt het de moeite die pleegouders met een jongere hebben. Hierdoor kunnen de pleegouders een beter plekje geven. Van sommige gedragingen waarop in de CBCL gescoord wordt, is al langer duidelijk waar pleegouders moeite mee hebben. De CBCL legt vast hoe hoog de druk ligt. Het is in Amerika na verschillende onderzoeken wetenschappelijk aangetoond dat de CBCL betrouwbaar is. Dit geeft de pleegzorgwerkers vertrouwen om de CBCL in te zetten bij pleegzorgtrajecten. De geïnterviewde pleegzorgwerkers zijn het er allemaal over eens dat, hoewel de meesten niet graag met formulieren en lijsten werken, de CBCL ook een toegevoegde waarde heeft bij het signaleren van breakdown. Op de vraag of de CBCL als voorspeller zou kunnen dienen kregen we een sceptisch antwoord. Ze vinden het niet vanzelfsprekend dat de CBCL als voorspeller dient, maar denken wel dat het een toegevoegde waarde heeft bij het signaleren van een breakdown. Behalve dat kan het ook dienen als een instrument waar aandachtspunten uit naar voren komen die tijdens de begeleiding meegenomen kunnen worden. Deze aandachtspunten hoeven niet per se signalen voor een breakdown te zijn maar andere factoren die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van een pleegkind. Tevens wordt gedacht dat het een toegevoegde waarde kan hebben als de pleegouders de CBCL invullen. Ze staan hierdoor stil bij de items die in de vragenlijst aan bod komen wat hen bewuster maakt van gedrag dat het pleegkind kan vertonen. Volgens mevrouw C. Crombag, behandelcoördinator binnen Entréa afdeling pleegzorg, is het van belang dat er bij de start van een traject direct gekeken wordt naar een passend hulpverleningsaanbod die aansluit bij de behoeften van pleegouders en pleegkind. Hierbij kan de CBCL een instrument zijn om opvallende gedragingen te signaleren en een goede onderverdeling te maken in bepaald probleemgedrag. Mevrouw C. Crombag vindt ook dat het mooi zou zijn als er bij de plaatsing van een pleegkind een behandelcoördinator aanwezig is. In haar ogen kan dit een bijdrage kan leveren aan het verminderen van breakdown. Op het moment dat een behandelcoördinator aanwezig is bij een plaatsing, kan

Page 26: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

25

hij/zij direct het gedrag van een kind of de jongere observeren. Ook kan de behandelcoördinator kijken in welke fase het kind zit en hoe het gezin op de plaatsing reageert. Omdat een behandelcoördinator meestal hoger geschoold is en meer met ziektebeelden en gedragingen bekend is, kan hij/zij de gedragingen van het kind beter inschatten dan een pleegzorgwerker. Op het moment dat een behandelcoördinator de plaatsing in beeld heeft gebracht en de opvallendheden heeft geanalyseerd, kan hij/zij een taxatie maken van knelpunten die binnen een gezin kunnen ontstaan. De behandelcoördinator kan vervolgens de pleegzorgwerkers ondersteunen door hen te wijzen op deze knelpunten. Ook zal de behandelcoördinator over de schouders van de pleegzorgwerkers mee kunnen kijken tijdens de begeleiding van het pleeggezin. Verder denkt mevrouw C. Crombag dat er winst te behalen valt door in het begin meer werkoverleg te plannen zodat er informatie en uitleg gegeven kan worden over bepaalde gedragingen van het pleegkind. Het is dan mogelijk om samen te overwegen of extra middelen ingezet moeten worden om het traject op een adequate manier te laten verlopen. Mevrouw C. Crombag benadrukt dat het bovenstaande geschetste beeld over de aanwezigheid van een behandelcoördinator bij de plaatsing, een idealistisch idee is. Helaas biedt de Nederlandse maatschappij weinig mogelijkheden om dit te verwezenlijken. Zorg moet tegenwoordig zo goedkoop zijn en een behandelcoördinator is een dure kracht. Bij de Transitie past het bovenstaand ideaalplaatje niet bij hetgeen de gemeente nastreven. Zorgverleners willen zorg zo professioneel mogelijk, maar ook goedkoop aanbieden. Wat momenteel wel gebeurt, is dat een behandelcoördinator bij het traject betrokken wordt wanneer een pleegkind met complexe problematiek geplaatst moet worden. Een van de wensen van mevrouw C. Crombag is dat er bij kinderen met complexe problematiek gestart wordt met Video Interactie Begeleiding van minimaal drie keer. Er wordt dan opnames gemaakt van het pleegkind in het pleeggezin en door een behandelcoördinator gekeken naar de gedragingen van het kind. Zo is de behandelcoördinator niet in het pleeggezin zelf aanwezig, maar kan de behandelcoördinator toch meekijken. Opvallend gedrag kan dan worden gesignaleerd. Momenteel is de Video Interactie Begeleiding nog volop in ontwikkeling, maar het plan is om deze video-interactie bij iedere plaatsing in te gaan zetten. Binnen Entréa, onder andere op locatie Hengstdal, wordt er al gebruikt gemaakt van video opnamen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij sociale vaardigheidstrainingen. Deze methode wordt als positief ervaren. De eerder genoemde pleegkinderen met complexe problemen worden in de intensieve pleegzorg geplaatst. Binnen de intensieve pleegzorg wordt de CBCL al ingezet als meetinstrument. Een behandelcoördinator verricht classificaties waarbij de CBCL wordt ingezet als instrument dat bruikbare informatie oplevert om hypothesen af te leiden. De uitkomsten van de CBCL geven aanwijzingen voor verder te nemen stappen. Binnen Entréa loopt een onderzoek naar de betekenis van de CBCL met betrekking tot het verminderen van breakdown. Mevrouw C. Crombag heeft vorig jaar meegedaan aan een project binnen Entréa met betrekking tot breakdown. Uit dit project kwam als aanbeveling naar voren om de CBCL standaard in te zetten binnen de langdurige pleegzorg. Het is de bedoeling om de CBCL niet in te zetten om resultaten te meten maar als een middel voor hulpverleners om bijvoorbeeld beter met pleegouders en pleegkinderen in gesprek te kunnen gaan. Mevrouw C. Crombag heeft het idee dat de CBCL momenteel vooral gebruikt wordt om als instrument om te laten zien welke resultaten geboekt worden zodat financiële middelen behouden kunnen worden. Haar mening is dat de CBCL beter ingezet kan worden als instrument dat de hulpverlener kan helpen een beter hulpverlenings-traject op te starten. Als pleegzorgwerkers de CBCL zien als een hulpmiddel voor de begeleiding, zullen zij er eerder mee willen en kunnen werken.

Page 27: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

26

§4.2.3 Samenvatting De CBCL is een gedragsvragenlijst voor kinderen en jongeren van 1,5- 5 en 6-18 jaar. Op basis van een driepuntsysteem geeft de invuller aan of de uitspraak niet, een beetje of soms, duidelijk of vaak van toepassing op het kind. Door het berekenen van de totaalscore, kan geconcludeerd worden of het gedrag van het kind of jongere in het normale gebied, het grensgebied of het klinische gebied valt. De vragenlijst kan door verschillende informanten worden ingevuld. Voorwaarde is dat zij veel over het kind of de jongere weten. De voorkeur gaat er naar uit dat de vragenlijst ingevuld wordt door ouders, in dit geval pleegouders, omdat zij het beste op de hoogte zijn van het gedrag van het kind of jongere. Ook zien zij hen het grootste gedeelte van de dag en nacht. Entréa werkt nog niet met de CBCL in de langdurige pleegzorg. Vandaar dat in dit onderzoek de vragenlijsten ingevuld zijn door de pleegzorgwerkers. Uit de praktijk is gebleken dat er zeker animo is om de CBCL te gaan gebruiken. De behandelcoördinator binnen Entréa, afdeling pleegzorg, heeft nu het idee dat de CBCL gebruikt wordt om financiële redenen zodat aangetoond kan worden welke resultaten de organisatie boekt. De CBCL kan juist ingezet worden als een passend instrument om opvallende gedragingen te signaleren die eventueel een breakdown kunnen veroorzaken. Hierdoor kan er bij de start van een traject gekeken worden naar passende hulpverlening. Tevens kan het dienen als een instrument waar aandachtspunten uitrollen die tijdens de begeleiding meegenomen kunnen worden. Op deze punten zullen de pleegzorgwerkers vervolgens alert zijn. De pleegzorgwerkers zijn het hiermee eens. Zij zien de CBCL als een thermometer waarmee eerder gesignaleerd probleemgedrag gemeten kan worden. Zo wordt duidelijk in welke mate het gedrag zich voordoet. Ook vinden zij de CBCL een meerwaarde voor de pleegouders. Door het invullen van de CBCL, worden pleegouders bewuster van items die in de CBCL voorkomen. Voor hen zullen de resultaten van de CBCL als bevestiging van de ervaren problemen met het kind of jongere dienen. Hierdoor zullen ze beter in staat zijn om het probleemgedrag van het pleegkind objectiever te bekijken en het een plekje te geven. Ook het betrekken van een behandelcoördinator aan het begin van het pleegzorgtraject maakt dat probleemgedrag eerder gesignaleerd kan worden. Behandelcoördinatoren zijn vaker hoger geschoold en hebben meer kennis van ziektebeelden en (probleem)gedragingen. De behandelcoördinator zou dan door middel van Video Interactie Begeleiding (VIB) mee kunnen kijken in het pleeggezin. Er worden opnames gemaakt van het pleegkind en het pleeggezin. Vervolgens kan de behandelcoördinator via deze opnames kijken naar de gedragingen van het pleegkind. Op dit moment wordt er in de langdurige pleegzorg nog geen gebruikt gemaakt van VIB. Wel is Entréa bekend met deze methode en past het onder andere toe in sociale vaardigheidstrainingen. De ervaringen met deze methode zijn positief. §4.3 Deelvraag 3: welke factoren worden na het invullen van de CBCL zichtbaar die een breakdown kunnen veroorzaken? Naar aanleiding van de praktijkstudie zijn de gedragssymptomen in de CBCL door ervaren pleegzorgwerkers beoordeeld met de scores, nul, één en twee. Deze pleegzorgwerkers hebben veel ervaring op het gebied van pleegkinderen in de langdurige zorg. Door hen de gedragssymptomen te laten beoordelen komt een duidelijk beeld naar voren welke risicofactoren een rol kunnen spelen bij een breakdown. De hoogst scorende symptomen bleken onder de syndroomschalen ‘regel overtredend’ en ‘agressief’ gecategoriseerd te kunnen worden. Dit betekent dat deze twee syndromen de belangrijkste oorzaak van een breakdown kunnen zijn (tabel 3). In deze deelvraag zullen de belangrijkste factoren en de bijbehorende symptomen van regel overtredend- en agressief gedrag aan bod komen. Het zal gaan over het gedrag van pleegkinderen op het gebied van de twee syndroomschalen. Er zal in sommige gevallen over

Page 28: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

27

02468

101214161820

Totale score resultaten CBCL: Syndroomschalen

gedragsproblematiek van kinderen worden geschreven, niet te verwarren met gedragsstoornissen. Van een gedragsstoornis is pas sprake wanneer meerdere gedragsproblemen gedurende een langere tijd tegelijk voorkomen en leiden tot negatieve gevolgen voor het kind en zijn omgeving (Matthijs, 2011). Andere risicofactoren zoals de grote loyaliteit van de pleegkinderen naar de ouders toe, gezinssamenstelling enzovoort worden niet besproken. In de literatuur worden er verschillende termen voor regel overtredend gedrag en agressief gedrag gebruikt. Overkoepelende begrippen hiervoor kunnen opstandig gedrag of antisociaal gedrag zijn. Volgens het Nederlandse jeugdinstituut, (2014) is hiervan sprake van wanneer een jongere een patroon vertoont van opstandig negatief, ongehoorzaam en vijandig gedrag waarbij belangrijke sociale normen of regels worden overtreden.

Tabel 3. In deze tabel staan de resultaten van het kwantitatieve onderzoek aan de hand van de ingevulde CBCL’s. Hierin wordt duidelijk welke syndromen de grootste kans hebben om een breakdown te veroorzaken volgens, de pleegzorgwerkers die de CBCL hebben ingevuld. §4.3.1 Resultaten literatuuronderzoek regel overtreden gedrag Oorzaken van regel overtredend gedrag Pleegkinderen zijn een kwetsbare doelgroep, die vaak al complexe problemen hebben meegemaakt op jonge leeftijd. Door verschillende omstandigheden zijn hun ouders niet in staat de opvoeding van deze kinderen op zich te nemen. Pleegkinderen worden daarom vaak vanaf jonge leeftijd in pleeggezinnen geplaatst. Hier worden ze opgevangen door verzorgers die de opvoedingstaak op zich nemen. De plaatsing alleen al is voor de betreffende kinderen een ingrijpende gebeurtenis. Wanneer de uithuisplaatsing vanuit een juridische maatregel gebeurt, is vastgesteld dat het kind wordt bedreigd in zijn of haar ontwikkeling. Er is dan in de thuissituatie geen ouder die het kind veiligheid en geborgenheid kan bieden. Omgevingsfactoren beïnvloeden het gedrag van het kind. Daarnaast kunnen aangeboren factoren op het gedrag van invloed zijn. In literatuur staat beschreven dat het gedrag van kinderen ontstaat door een samenspel van sociale, biologische en psychologische processen. Deze processen kunnen de kans op latere stoornissen vergroten of verkleinen. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van regel overtredend gedrag. Dit gedrag wordt omschreven als gedrag waarbij de vooropgestelde normen en/of regels niet worden gevolgd. Het gedrag wordt sociaal niet geaccepteerd maar

Page 29: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

28

het gedrag is niet strafbaar. Het kan gezien worden als overlast, kattenkwaad of antisociaal gedrag. Regel overtredend gedrag kan onderverdeeld worden in drie groepen: gedrag thuis, op school en op overige plaatsen waarbij mogelijk ook wettelijke vastgestelde regels overtreden worden. Deze laatste groep wordt delinquent gedrag genoemd. Delinquent of crimineel gedrag kan een gevolg zijn van gedragsproblemen in de kinderjaren. Kinderen die tussen de nul en vier jaar probleemgedrag vertonen, lopen een groter risico om later delinquent gedrag te vertonen dan hun andere leeftijdsgenoten (Loeber, Stouthamer-Loeber & Green, 1991). Biologische oorzaken van regel overtredend gedrag Erfelijkheid Aan de hand van tweeling- en adoptieonderzoeken wordt nagegaan in welke mate erfelijkheid dan wel omgevingsinvloeden een aandeel hebben in het ontstaan van psychiatrische problemen. Hierbij is gebleken dat de genen van ouders het gedrag van het kind kunnen beïnvloeden. De invloed van erfelijke factoren speelt een grote rol in de eerste jaren van het kind. Hoe ouder het kind wordt hoe meer de omgevingsfactoren een rol gaan spelen. Genen beïnvloeden niet alleen het gedrag van kinderen maar ook lichamelijke aandoeningen. Kinderen erven risicofactoren van hun ouders (Eaves et al. 1997). Omdat pleegkinderen uit een omgeving komen waar ouders niet in staat waren om de zorg op zich te nemen door bijvoorbeeld psychiatrische problemen hebben. Hierdoor hebben pleegkinderen meer kans op het erven van minder ‘goede’ genen.

Zwangerschap en geboorte Het risico op het ontstaan van gedragsproblemen, vergroot door problemen tijdens de zwangerschap of bevalling. Deze problemen kunnen roken, virale infecties, middelengebruik, zuurstofgebrek tijdens de zwangerschap of een laag geboortegewicht zijn (Brennan, Grekin & Mednick, 2003). Daarnaast kunnen verschillende omgevingsfactoren een nadelig effect hebben op de pre- en perinatale problemen en deze negatief versterken. Dit kunnen bijvoorbeeld een laag inkomen en stressvolle ervaringen zijn. (Raine, Brennan & Mednick, 1997)

Vroegkinderlijke ontwikkeling Naarmate baby’s gevoeliger zijn voor nieuwe stimuli in hun omgeving lopen zij een kleiner of groter risico om op latere leeftijd gedragsstoornissen te ontwikkelen. (Thomas, Chess, Birch, 1986). Wanneer een baby geboren wordt met een gebrek aan impulscontrole of een hoge gevoeligheid voor stress kan het kind kwetsbaarder zijn voor negatieve invloeden vanuit de omgeving, zoals gebrekkige opvoedvaardigheden van de ouders, of een sociaal onveilige buurt ( Henry e.a., 1996, Campbell, Shaw, en Gillium, 2000). In de eerste levensjaren van een kind kunnen blijvende gedragskenmerken worden vastgesteld, dit wordt temperament genoemd. Vaak huilen, heftig emotioneel reageren, dwarsheid, rusteloosheid, druk gedrag, een korte aandachtsboog en prikkelbaarheid zijn voorbeelden van de temperamentskenmerken. Deze kenmerken kunnen ook voorspellers zijn voor latere gedragsproblemen (Stringaris, Maughan & Goodman, 2010). Dit betekent dat het belangrijk is dat de pleegouders hieraan aandacht besteden om op latere leeftijd problemen te voorkomen.

Vaak hebben pleegkinderen last van hechtingsproblemen. Het gegeven dat ze hun moeder of vader moesten verlaten om te voorkomen dat de ontwikkeling van het kind in het geding kwam, kan hechtingsproblemen veroorzaken. Ook het wonen in verschillende pleeggezinnen, kan zorgen voor hechtingsproblemen. Het vertrouwen van het pleegkind in zijn/haar opvoeders wordt dan vaak geschaad. Dit maakt dat het pleegkind minder snel een vertrouwensband aangaat en meer oppervlakkig contact onderhoud met zijn/haar pleegouders. Hechting is de duurzame en selectieve band tussen het kind en de eerste

Page 30: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

29

verzorger. De verzorger zal het kind troost bieden wanneer het kind spanning of angst ervaart. Het kind zal dan ook steun en contact zoeken met deze verzorger. Een goede hechting is erg belangrijk voor de ontwikkeling van het kind. Uit onderzoek is gebleken dat er een duidelijke relatie bestaat tussen gehechtheid en jeugdcriminaliteit, agressie en zinloos geweld (Lyons – Ruth & Melnick, 2004). Kinderen die goed gehecht zijn kunnen later beter relaties aangaan en hebben een beter oplossend vermogen (Riksen- Walraven, 2002). Cognitieve vaardigheden Ook geringe intelligentie is een risicofactor voor de ontwikkeling van antisociaal gedrag. Het blijkt uit een longitude14 onderzoek dat een geringe intelligentie, samenhangend met

antisociaal gedrag op de leeftijd van vijf jaar, een hoger niveau van antisociaal gedrag op zeven jarige leeftijd voorspelde (Koenen, Caspi, Moffit. Rijsdijk & Taylor, 2006). Vaak kunnen verbale problemen ook een rol spelen in het ontstaan van gedragsproblemen. Kinderen met verbale problemen kunnen zich moeilijker uitdrukken, begrijpen en onthouden verbale boodschappen ook minder goed (Lynam & Henry, 2001). Adolescentie In het vijfde stadium volgens Erikson (1968) begint de adolescentiefase, dit is het einde van de kindertijd. Er vinden biologische en cognitieve veranderingen plaats en de adolescent krijgt meer mogelijkheden. In deze fase kunnen ze in toenemende mate eigen keuzes maken. De adolescenten hebben dan de mogelijkheid om te komen tot een ontwikkeling van hun ego-identiteit Erikson (1968). Adolescenten gaan zichzelf kritisch bekijken, sommige eigenschappen accepteren ze en sommige niet. Het identiteitsbesef omvat een samensmelting van hoe de persoon zichzelf ziet en de bewustwording van wat anderen van hem verwachten. Het is een fase waarin de jeugdige onzeker is over zichzelf en dit leidt ertoe dat de adolescent op zoek gaat naar een levensdoel. Hij/zij gaat op zoek naar passende leeftijdsgenoten met dezelfde interesses. Adolescenten zijn niet meer alleen afhankelijk van volwassen. Hoewel een jongere een soort innerlijke drang heeft om zich te verzetten tegen ouders en andere autoriteitssymbolen, heeft de jongere ook een autoriteitsmodel nodig om zich te kunnen identificeren en te spiegelen (Erikson 1968). Dit geldt ook voor een pleegkind in de adolescentiefase. Op zoek naar hun identiteit weten ze niet met welke ouders ze zich moeten identificeren. In deze fase hebben de pleegadolescenten iemand nodig die stevig in zijn schoenen staat, ook al vertonen ze opstandig gedrag (Hoet, 2012). Omgevingsfactoren ‘’Welke wonderlijke wisselwerkingen tussen individuen in wording en hun omgevingen maken hun levens voor henzelf en hun omgeving tot een last of een vreugd, een steun of een bedreiging, onderwerp van liefde of haat?’’ (Castro, 2007) Dit citaat geeft een kort en krachtig beeld welke rol de omgeving van een kind kan spelen in hun ontwikkeling. Pleegkinderen komen vaak uit instabiele gezinnen. Ze worden dan geplaatst in pleeggezinnen met de hoop op een betere omgeving. Het is een nieuwe omgeving met nieuwe personen, sociale netwerken en andere normen en waarden.

14 Longitude onderzoek: een onderzoek wat langer plaats vindt zodat resultaten vaker getest kunnen worden.

Page 31: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

30

Factoren die het gedrag van kinderen beïnvloeden In figuur 3 is te zien welke factoren het gedrag van het kind kunnen beïnvloeden:

Figuur 3 is afkomstig van Belsky (1984). Deze heeft een ecologisch model ontwikkeld waarin zichtbaar wordt welke factoren de manier van opvoeden beïnvloeden en op deze wijze het gedrag van kinderen. Er zijn verschillende factoren in de omgeving die een rol spelen bij de ontwikkeling van het kind: opvoedvaardigheden, ouder- kind interacties, genetische invloeden. Wanneer kinderen in een pleeggezin worden geplaatst komen ze in een nieuw leefklimaat terecht, met nieuwe normen, waarden en regels. Voor beide partijen is het van belang om zich aan te passen (Stroobant, G. 2002). De psychologische factoren van de ouders, de persoonlijkheid van het kind, draagkrachten en draaglasten in de omgeving van het gezin zoals het sociaal netwerk of werk spelen een rol. Van invloed is ook de ontwikkelingsgeschiedenis van de ouders. Deze beïnvloedt namelijk de manier van opvoeden door de opvattingen van de ouders over opvoeding gebaseerd op eigen ervaringen in het gezin van herkomst. Pleegkinderen groeien niet meer op bij hun biologische ouders, omdat hun veiligheid en ontwikkeling in het geding zijn. De bovenstaande factoren zullen negatieve effecten gehad hebben op het gedrag van pleegkinderen. De negatieve effecten, waaronder bijvoorbeeld hechtingsproblemen, kunnen regel overtredend gedrag veroorzaken (Merlevede, et al., 2004). Opvoedvaardigheden Wat betreft de opvoedvaardigheden heeft Patterson (1982) onderzoek gedaan. Hieruit zijn verschillende conclusies gekomen. Voor (pleeg)ouders van kinderen met gedragsproblemen is het lastig om consistent regels toe te passen. (Pleeg)ouders vinden het ook moeilijk om op een adequate manier opdrachten te geven aan hun kind. Daarbij hangt de keuze af van hun gemoedtoestand of ze bepaald gedrag van het kind goed- of afkeuren. Volgens Patterson (1992) wordt binnen de sociale leertheorie nadruk gelegd op de opvoeding en de ontwikkeling van antisociaal gedrag bij kinderen. Er wordt beschreven dat een coërcieve handeling, gedefinieerd als een aversieve gedraging, leidt tot een positief resultaat. Ouders die regel overtredend gedrag van een kind op een negatieve manier bekrachtigen, houden het gedrag van het kind in stand. Wanneer een kind zijn ouders tegenspreekt of niet luistert

Page 32: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

31

wordt hij niet gestraft. Het kind zal het de volgende keer weer doen omdat het geen consequenties ervaart. Door inconsequent handelen en toegeven wordt het probleemgedrag van het kind beloond (Merlevede, et al., 2004). Het opleggen van regels is niet altijd even gemakkelijk. Als pleegouder is het belangrijk om consequent te blijven. Pleegouders verwachten dat het duidelijk uitleggen van regels voldoende is, terwijl een pleegkind tijd nodig om de regels te internaliseren. Het internaliseringproces kan op verschillende manieren verlopen. Sommige nieuwe regels worden aangeleerd door de pleegouders. Andere regels (de ongeschreven regels) leert het pleegkind al doende in zijn nieuwe leefklimaat. Het opstellen van te veel ingewikkelde regels, belemmert de opvolging van de regels door de pleegkinderen. Bovendien kan het zijn dat regel overtredend gedrag leidt tot delinquent gedrag. Voor veel pleegouders kan het stress opleveren, omdat het gedrag kan zorgen voor boetes, rechtszaken en gevangenis straffen. Pleegouders zijn bang om de grip op het pleegkind te verliezen (Stroobant, G. 2002). Ouders dus ook pleegouders hebben een voorbeeldfunctie voor hun kinderen. De wijze waarop zij met hun kinderen omgaan, bepaalt in grote mate de wijze waarop de kinderen omgaan met anderen. Een negatieve omgangsvorm heeft invloed op de ontwikkeling van de sociale vaardigheden van het kind. Dit kan de kans op gedragsproblemen vergroten (Greenberg, Speltz en Deklyen, 1993, Waters, e.a., 1993). §4.3.2 Resultaten praktijkonderzoek regel overtredend gedrag Child Behavior Checklist De Child Behavior Checklist is ingevuld door twaalf medewerkers van Entréa. Deze pleegzorgwerkers hebben allemaal ervaring op het gebied van langdurige pleegzorg en breakdown. Hen is gevraagd de CBCL in te vullen alsof het een echte casus betrof waar een breakdown in voorkomt. Daarnaast hebben we interviews afgenomen met vier pleegzorgwerkers die geïnteresseerd zijn in de CBCL en die hier ook cursussen en informatiebijeenkomsten over hebben gevolgd. De resultaten uit de bovengenoemde bronnen worden uitgewerkt als antwoorden op de deelvraag wat betreft het praktijkonderzoek. De lijsten met resultaten zijn naast elkaar gelegd om zo te turven hoeveel mensen de score nul, score één, of score twee aangeven. Daarna is er een berekening toegepast om te wegen welke symptomen het hoogst beoordeeld zijn. Omdat score twee het zwaarste weegt, zijn het aantal geturfde streepjes keer twee gedaan en bij score één het aantal streepjes x 1 en bij score nul x 0. Vervolgens is dat antwoord gedeeld door het totaal aantal mensen dat die vraag heeft ingevuld. Hieronder staat een opsomming van de scores per syndroomschaal:

Wanneer we kijken naar de voornaamste symptomen die een breakdown kunnen veroorzaken met betrekking tot de syndroomschaal ‘regel overtredend gedrag’. Dan volgt hieronder een top 5 met de hoogst scorende symptoom als eerste.

1. Lijkt zich niet schuldig te voelen na zich misdragen te hebben (1.42) 2. Liegt en bedriegt / houdt zich niet aan de regels thuis, op school of ergens anders.

(1.33)

Syndroomschalen Totale score resultaten CBCL

Agressief gedrag 18.70

Regel overtredend gedrag 16.01

Aandachtsproblemen 7.55

Sociale problemen 5.84

Denkproblemen 5.33

Teruggetrokken/depressief 5.13

Angstig/depressief 3.81

Lichamelijke klachten 2.19

Page 33: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

32

3. Steelt buitenshuis (1.17) 4. Gaat om met jongens of meisjes die in moeilijkheden raken / steelt van huis (1.08) 5. Drinkt alcohol zonder dat zijn/haar ouders dat goed vinden / sticht brandt / loopt weg

van huis (1.00) Interviews Pleegzorg werkers hebben de bovenstaande symptomen gesignaleerd in hun werk en de meeste hebben het gelinkt met de breakdown maar ze zijn zich er nog niet bewust van dat juist deze symptomen een breakdown kunnen veroorzaken. De symptomen geven duidelijk en concreet aan welke specifieke gedragingen bij pleegkinderen bij kunnen dragen aan een breakdown. Over het algemeen noemen verschillende geïnterviewden dat pleegzorg een vak apart is. Elk kind, elke pleegouder, elke situatie is anders. Het is een kwestie van maatwerk. Een citaat van mevrouw C. Crombag (behandelcoördinator):

‘Het idee dat we hebben van veranderbaarheid van kinderen is bijvoorbeeld: het kindje moet het toch goed doen want ze krijgt al het goede van pleegouders. Zo simpel ligt het dus niet. Daar ligt ook de complexiteit van dit vraagstuk. Er is niet specifiek één factor die kan zorgen voor een breakdown. Hoe meer factoren er bij elkaar komen, hoe groter de kans is dat er een breakdown zal plaats vinden.’

In de interviews is het meerdere malen naar voren gekomen dat het vaak een samenspel van allerlei verschillende factoren is die een breakdown kunnen veroorzaken. Het is niet alleen het regel overtredend van het kind dat voor een breakdown zorgt. Er spelen verschillende risicofactoren een rol, waar eerder in deze analyse al op in is gegaan. Onderzoek heeft echter aangetoond dat het gedrag van pleegkinderen een van de belangrijkste oorzaken van een breakdown is (NVP, 2010). Daarom is het van belang dat regel overtredend gedrag herkend wordt en er ingegrepen wordt, voordat het te laat is.

De rol van hechting Pleegkinderen hebben vaak last van hechtingsproblematiek. Dit kan in de toekomst verschillende problemen met zich meebrengen. Bijvoorbeeld in de ontwikkeling tot een zelfstandig persoon of/en het aangaan van affectieve relaties met anderen. (Bowbly, 1980) Pleegzorgwerker M. van Althuizen vertelt dat kinderen in het verleden veel hebben meegemaakt en dat er vaak hechtingsproblematiek bij komt kijken. Pleegkinderen kunnen de liefde die ze van hun pleegouders krijgen niet beantwoorden terwijl pleegouders dit wel verwachten omdat zij veel liefde geven. Op langere termijn zal dit steeds meer gaat wringen. Dit kan van invloed zijn op de relatie en interactie tussen pleegkind en pleegouders en uiteindelijk ook op het gedrag van de pleegkinderen. Een citaat uit het interview van de heer F. van Seijen licht dit toe: ‘Als pleegouders deze de strijd niet aankunnen, gaan de pleegkinderen soms andere manieren zoeken. Ze gaan bijvoorbeeld stelen van de andere kinderen in het gezin. Ze gaan dus rare dingen doen om enerzijds te testen of pleegouders er echt voor hen zijn en anderzijds hun verzet te tonen omdat ze regie over hun leven willen hebben.’

Dit citaat zegt meteen ook iets over de aard van regel overtredend gedrag. Specifiek wordt het gedrag ‘stelen’ genoemd. Dit staat op de vierde plaats van de symptomen die hoog gescoord hebben wat betreft het veroorzaken van een breakdown. De rol van leeftijd In de interviews hebben we de vraag gesteld op welke leeftijd het vaakst een breakdown voorkomt. Volgens alle geïnterviewden is dit in de (pre)puberteit. N van der Knaap, pleegzorgwerker zegt hierover het volgende: ‘In de puberteit komt vaak een breakdown voor. Niet altijd hoor, maar vaak wel in de prepuberteit, tussen de 12 – 15 jaar. Dan gaan ze puberen en dan krijg je ander gedrag. Dat

Page 34: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

33

zie je ook aan mijn CBCL lijst. Dan zie je het meeste terug dat het gedrag niet meer te hanteren is voor pleegouders. Ik bedoel dan externaliserend gedrag.’ In dit citaat wordt duidelijk dat een kind in de prepuberteit en in de puberteit externaliserend gedrag gaan vertonen. Dit kan regel overtredend gedrag zijn. N. van der Knaap noemt dat pleegouders minder goed met dit gedrag kunnen omgaan. Dit kan leiden tot een breakdown. Ook de heer F. van Seijen (pleegzorgwerker) noemt externaliserend gedrag als risicofactor voor een breakdown. De heer F. van Seijen: ‘Ik heb de CBCL ingevuld en wat mij dan vooral opvalt, is dat het vooral de externaliserende factoren zijn die de grootste rol spelen. Pleegouders kunnen goed omgaan met pleegkinderen die in zichzelf gekeerd zijn of piekeren (internaliserend gedrag). Terwijl andere factoren als agressie en middelgebruik, meteen stress opleveren.’ In bovengenoemde passages komt er duidelijk naar voren dat externaliserend gedrag een grote rol speelt bij het ontstaan van een breakdown. Dit komt doordat gedrag naar buiten treedt, zichtbaar is en dus direct moeilijkheden met zich mee brengt. Er wordt een voorbeeld genoemd over middelengebruik. Dit is een onderdeel van regel overtredend gedrag. Volgens de pleegzorgwerkers komt dit regel overtredend gedrag voort uit het feit dat veel jongeren hechtingsproblemen hebben. Tijdens de puberteit komen er vragen over hun identiteit en afkomst naar boven. De pleegkinderen willen dan vaak hun eigen weg gaan terwijl pleegouders dan juist grip op de pleegkinderen wil hebben. In de puberteit gaan pleegkinderen net als alle andere jongeren, op zoek naar hun identiteit, zich afzetten tegen pleegouders en andere instanties met autoriteit. Net zoals alle jongeren, hebben ze hierbij grenzen nodig. Volgens F. van Seijen realiseren jongeren zich in de puberteit wat hun levensgeschiedenis is. Ze gaan zich dan heftiger dan normaal afzetten omdat ze dit nooit hebben kunnen oefenen. Alles in hun leven is tot dan toe door anderen bepaald. Anderen hebben dus ook bepaald dat het beter is om bij pleegouders te gaan wonen. Omdat ze echter een bloedband met hun ouders hebben, zullen ze altijd met hen verbonden blijven. Loyaliteit naar ouders zal daarom altijd een rol blijven spelen. Naast hechtingsproblemen bepalen daarom in de puberteit ook loyaliteitsproblemen het gedrag van de pleegkinderen. §4.3.3 Resultaten literatuuronderzoek agressief gedrag Voor pleegkinderen is hechting een groot probleem. Een kind wordt bij zijn biologische ouders weggehaald omdat de situatie waarin het kind zich bevindt niet goed is. Een uithuisplaatsing is voor een kind een traumatische ervaring. Hoe slecht de thuissituatie van een kind ook is, het kind heeft zich wel gehecht aan zijn of haar biologische ouders. Na een uithuisgeplaatst kind komt allereerst in de crisisopvang terecht en verblijft daar vervolgens een aantal weken en in sommige gevallen zelfs enkele maanden. Gedurende die periode wordt gezocht naar een passend gezin voor het kind en/of wordt bekekenen of terugkeer naar de biologische ouders mogelijk is. In de tussentijd moet het kind zich aanpassen en wennen aan andere, vaak onbekende, personen. Het kind mist niet alleen zijn of haar vertrouwde omgeving, maar ook zijn of haar meest vertrouwde personen. Door deze ervaring kan het kind angst ontwikkelen dat het afgewezen zal worden of dat hij of zij niet goed genoeg wordt bevonden. Deze angst veroorzaakt een gevoel van onveiligheid en kan leiden tot veel stress. Vaak hebben deze pleegkinderen al veel veranderingen meegemaakt, waardoor de kans groot is dat ze geleerd hebben om zichzelf snel aan te passen aan veranderende omstandigheden. Ze sluiten zich af voor anderen en durven geen affectieve relatie met iemand op te bouwen. Een andere manier waarop deze pleegkinderen reageren is dat ze agressief en brutaal gedrag laten zien. Genoemde reacties kunnen de gevolgen van de angst en traumatische ervaringen van deze pleegkinderen zijn (NJI, 2014). Agressie ontstaat voornamelijk door hechtingsproblematiek, onveilige gevoelens, of angst, maar het is ook mogelijk dat het in de aard van het kind zit. Agressie kun je niet in een hokje plaatsen maar heeft meerdere dimensies. Volgens Tremblay (2000) worden begrippen als

Page 35: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

34

‘antisociaal gedrag’, ‘agressie’ en ‘delinquentie’ veel gebruikt in de jeugdzorg. Maar toch is niet altijd duidelijk wat er daadwerkelijk mee bedoelt wordt. Wij richten ons met name op het begrip agressie. Wat is agressie precies en in welke vormen komt het voor? De reden hiervoor is gelegen in het feit dat, uit de door de pleegzorgmedewerkers ingevulde CBCL’s, blijkt dat agressie de hoogste score behaald als mogelijke veroorzaker van breakdown. Wat is agressie? Agressie is ‘gedrag dat bedoeld is om een ander te schaden en deze ander ook werkelijk schaadt, waarbij deze ander de schade wil vermijden’ (Anderson & Bushman, 2002). Dit lijkt misschien een onbruikbare definitie maar hierdoor wordt voorkomen dat als een kind vijandig of druk gedrag vertoond, het kind meteen de stempel agressief krijgt. Een algemene definitie van agressie is: gedrag bij mens en dier dat gericht is op het beschadigen of vernietigen van andere levende wezens of dingen. Agressieve gedragingen worden in ontwikkelingspsychologische literatuur ook wel samengevat met het begrip antisociaal gedrag. Dit laatste aspect krijgt de laatste jaren veel aandacht van verschillende onderzoekers omdat is gebleken dat delinquenten vroeger als kind vaak agressief waren. Dit verband mag echter nooit gelegd worden, omdat niet alle kinderen met agressieve kenmerken later delinquent worden. Agressie zit in de aard van elk mens. Baby’s van vier maanden draaien weg van personen die hun niet aanstaan. Ook gaan baby’s hard huilen wanneer ze hun zin niet krijgen. Agressief gedrag is problematisch wanneer het impliciet de normen van volwassenen of van andere kinderen overschrijdt en het dagelijks functioneren van het kind belemmert. De grens tussen alledaagse agressie en problematische agressie is niet scherp te trekken. De ene norm verschilt weer van de ander en het hangt ook sterk af van de leeftijd van het kind (Castro, 2008). Om te kunnen beoordelen of er sprake is van probleemgedrag dient dit getoetst te worden aan een viertal criteria namelijk: de frequentie, de duur, de omvang en de consequenties van het gedrag (Van der Ploeg, 1990). De fundamentele menselijke emotie woede is cruciaal om te overleven omdat deze zelfregulerende en sociaal communicatieve functies heeft (Lemerise & Dodge, 2000). Boosheid bereidt het lichaam zowel geestelijk als lichamelijk voor om onszelf te beschermen en bepaalde prestaties (denk hierbij aan sportprestaties) te bereiken (Frijda, 1986). Wanneer iemand zijn boosheid niet goed kan reguleren, kan dat resulteren in probleemgedrag. Theorieën en visies over agressie De psychoanalytische visie (Hamael, 1988; Van Delft e.a., 1997) Sigmund Freud (1896) ontwikkelde een methode (psychoanalyse) om de gezondheidstoestand van mensen te doorgronden. Volgens Freud de grondlegger van de psychoanalyse zijn er drie elementen die elkaar beïnvloeden voor de persoonlijkheidsstructuur. Deze elementen zijn: ID, Superego en het Ego. Dit zijn volgens Freud de elementen die bepalen hoe een mens zich uiteindelijk gedraagt. Het ID is opgebouwd uit twee instincten: de eros en de thanatos. Eros, ook wel het levensdrift genoemd, is het element dat de voedingsbodem is voor de seksualiteit. Thanatos ook wel de doodsdrift/destructiedrift genoemd kan leiden naar agressie. Het gaat hierbij om directe bevrediging zoals honger, onrust, dorst, woede en lust. Door het Superego wordt bepaald of je deze driften uitstelt of onderdrukt. Hierin zijn de waarden en normen die een mens van de ouders of opvoeders heeft meegekregen, opgeslagen. Hierdoor wordt het geweten gevormd en wordt in het Superego bepaald wat ongewenst en gewenst gedrag is. Wanneer de persoonlijkheidsontwikkeling goed verloopt, worden deze normen en waarden continu bijgesteld door ervaringen en andere sociaal-maatschappelijke invloeden. Het laatste element is Ego. De ontwikkeling treedt tijdens de basisschoolleeftijd in en is een bemiddelaar tussen het ID en het Superego. Tussen deze twee elementen doorloopt elk kind twee belangrijke levensfasen waarbij het kind een aantal interne en intra-persoonlijke vaardigheden ontwikkelt en leert. De eerste fase

Page 36: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

35

is de hechtingsfase. Wanneer deze ontwikkeling goed verloopt, leert het kind zichzelf en zijn omgeving te vertrouwen. Wanneer dit basisvertrouwen niet goed ontwikkeld wordt, verhoogd dit de kans dat het kind later op een agressieve wijze reageert op intimiteit of nabijheid. In de tweede fase, ook wel de verkennings- of onderzoeksfase genoemd, voelt het kind hoe het is wanneer er iemand naar hem of haar luistert en hoe het voelt om gerespecteerd te worden. Dit gebeurt wanneer de persoonlijkheidsontwikkeling goed verloopt. Het kind ervaart dat het kind er mag zijn zoals het kind is en dat het ook beïnvloed kan worden of anderen kan beïnvloeden. Wanneer het kind tijdens de ontwikkeling te maken krijgt met desinteresse, onverschilligheid, geen of weinig bescherming en te veel bestraffing, kan het kind het gevoel ontwikkelen dat het ongewenst is. Het kind zal allerlei manieren aangrijpen om aandacht te krijgen. Denk hierbij aan kleine criminele activiteiten (stelen, vandalisme), ongehoorzaamheid en agressie (pesten en mishandelen). Tevens kan het ook psychologische aspecten met zich meebrengen zoals depressie, automutilatie of zelfs zelfdoding. Bij kinderen waarbij het Superego en het Ego matig ontwikkeld zijn wordt het ID onvoldoende gecorrigeerd. Bij pleegkinderen kan het zijn dat deze twee belangrijke levensfasen niet goed worden ontwikkeld en dat ze daardoor met agressief gedrag reageren (Van Tilburg, 2003). De leer theoretische visie (Filip Loncke15, 1999) In deze visie wordt beschreven dat alle situaties en omstandigheden in het leven van een persoon, ons ‘leren’ welk gedrag het meest effectief is en welk het beste vermeden kan worden. Voorbeelden van deze omstandigheden waarvan het individu kan leren zijn; dagelijkse routines, opvoedsituaties, omgangsvormen en traumatische ervaringen. Agressief gedrag kan dus ook aangeleerd zijn. De visie van Loncke (1999) stelt dat personen agressief gedrag vertonen als ze hierin zijn aangemoedigd door personen in hun omgeving of door omstandigheden die agressief gedrag belonen, aanvaardbaar of noodzakelijk maken. Pleegkinderen kunnen uit gezinnen komen waar zij regelmatig agressie hebben ingezet om hun zin te krijgen of er zijn pleegkinderen die agressief gedrag hebben meegekregen van hun ouders. Volgens deze visie is agressief gedrag afhankelijk van de situatie. Wat hierbij belangrijk is, is de sociale omgeving en de eigen ‘leergeschiedenis’ (Van Tilburg, 2003). Het ecologisch model In het boek ‘kinderen… de baas!?’ (2004), is beschreven dat de risicofactoren bij gedragsproblemen volgens het ecologisch model in drie groepen worden onderscheiden. Deze kunnen indirect of direct tot een ontwikkeling van gedragsproblemen leiden bij jonge kinderen. De volgende groepen worden onderscheiden:

factoren bij het kind

factoren in het gezin

factoren in de omgeving Voorbeelden van factoren bij het kind zijn temperamenteigenschappen en neuropsychologische tekortkomingen. Deze kunnen leiden tot een emotionele en impulsieve kleutertijd. Verder kunnen deze problemen een uitlokker zijn van latere gedragsproblemen (Moffit, 1993). Wanneer het kind achterloopt in de sociaal- cognitieve ontwikkeling of in het adequaat gebruik van coping mechanisme loopt het een groter risico op het ontwikkelen van agressief gedrag (Recklitis & Noam, 2004). Voorbeelden van gebrekkige opvoedingsvaardigheden bij ouders zijn inconsequentie en fysiek straffen, weinig positieve ouderlijke betrokkenheid of een gebrek aan opvolging en supervisie door de ouders. (Patterson, Forgatch, Yoerger en Stoolmiller, 1998). De laatste factor volgens het ecologisch model is de omgevingsfactor zoals een sociaal- en economische achtergestelde of gewelddadige buurt. Bij pleegkinderen kunnen elk van deze factoren een rol spelen bij de uithuisplaatsing.

15 Filip Loncke is projectcoördinator Brothers of Charity International en docent (Adjunct Faculty) aan de universiteit van Virginia USA. Hij levert een bijdrage vanuit een leertheoretische invalshoek.

Page 37: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

36

Vormen van agressie Proactieve en reactieve agressie Volgens Wenar & Kerig (2006) wordt er een onderscheid gemaakt tussen proactieve en reactieve agressie. Reactieve agressie is een verdedigingsreactie op bedreiging, uitdaging of frustratie. Dit wordt ook wel de ‘undercontrollers’ of ‘overcontrollers’ genoemd. Bij undercontrollers (‘van je afslaan’) is agressie de enige manier om jezelf te beschermen en voor jezelf op te komen. Deze kinderen zijn veelal opgegroeid in gezinnen waar streng en met harde hand is opgevoed. Vaak is er ook sprake van een emotionele verwaarlozing. Deze kinderen zullen zich snel afgewezen voelen en een houding van wantrouwen en onzekerheid kunnen hiervan een gevolg zijn. Bij overcontrollers ervaart het kind zichzelf als een mislukking. Het kind heeft veel negatieve ervaringen achter de rug die hij of zij zichzelf daarvoor aanrekent. Hierdoor heeft het kind zichzelf geleerd of beter gezegd ‘afgeleerd’ om zich ergens voor in te spannen. Bij overcontrollers (‘opkroppen en ontploffen’) durft het kind zich niet te uiten; op frustrerende ervaringen reageert het kind in eerste instantie nauwelijks. Kenmerken zijn dat het kind zich terugtrekt en gaat mokken. Hierdoor komen de opgekropte gevoelens eruit. Dit kan tot enorme driftbuien leiden, waarvan het kind zich achteraf de oorzaak nauwelijks herinnert. Bij “Het kind heeft een problematische achtergrond” moet gedacht worden aan wisselende opvoeders of ouders met een eigen psychiatrische of verslavingsproblematiek (Knorth, 1997). Proactieve agressie, ook wel een instrumentele agressie, is een gecontroleerde agressie. Deze vorm van agressie wordt niet uitgelokt zoals bij een reactieve agressie het geval is, maar wordt gebruikt om zelf beter te worden, anderen te beïnvloeden of te overtuigen. Het kind heeft hier weinig zelfcontrole over. De behoefte bij proactieve agressie is macht en erkenning. Bij veel van deze kinderen is er een problematische gezinsachtergrond. Het gevolg hiervan is dat het kind geen of een matige frustratietolerantie heeft ontwikkeld (Wenar & Kerig, 2006). Volgens het National Institute for Clinical Excellence (2005) zijn er triggers die al vroege voortekenen kunnen laten zien over agressief gedrag. Dit kunnen voortekenen zijn van de beleving, de gedachte en het gedrag die als een waarschuwingsteken worden ingezet.

Voortekenen agressief gedrag kunnen zijn:

Gezichtsexpressie: gespannen en boos

Toenemende onrust, onregelmatige bewegingen

Toenemende opgewonden staat van het lichaam, te zien aan bijvoorbeeld: snel ademen, een verhoogde hartslag, spiersamentrekkingen, veranderende gelaatskleur, motorische tics en verwijde pupillen.

Toenemend stemvolume

Toenemende lichaamstemperatuur en transpiratie

Ongestructureerd denken, verminderde concentratie

Aanhoudend oogcontact of juist het vermijden van oogcontact

Hallucinaties/wanen

Het weigeren van communicatie, teruggetrokkenheid

Huilen

Het aangeven van boze, gewelddadige, geïrriteerde of angstige gevoelens

Black-outs eventueel met hyperventilatie

Specifiek gedrag dat eerder voorafging aan agressief gedrag.

Tabel 4. Mogelijke vroege voortekenen voor agressief gedrag (National Institute for Clinical Excellence, 2005; Swaffer & Hollin, 1997).

Page 38: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

37

§4.3.4 Resultaten praktijkonderzoek agressief gedrag Uit de ingevulde CBCL’s is naar voren gekomen dat agressief gedrag het hoogst scoort met betrekking tot breakdown. Onderstaand een overzicht van de meest voorkomende symptomen, het is een top tien waar nummer één het meest voorkomt, waarbij de cijfers tussen aanhalingstekens de gemiddelde cijfers weergeven:

1. Eist veel aandacht op (1.58) 2. Schreeuwt veel ( 1.5) 3. Maakt veel ruzie (1.5) 4. Is thuis ongehoorzaam (1.42) 5. Koppig, stuurs of prikkelbaar (1.25) 6. Stemming en gevoelens veranderen plotseling (1.25) 7. Bedriegt mensen (1.18) 8. Wreed, pesterig of gemeen tegen anderen (1.18) 9. Driftbuien, of snel driftig (1.17) 10. Valt mensen lichamelijk aan (1.09)

Tevens is uit het praktijkonderzoek naar voren gekomen dat er tot op heden geen meetinstrumenten worden gebruikt om te onderzoeken of er problemen zijn bij het kind en hoe het in het pleeggezin verloopt. Hierdoor wordt bemoeilijkt om tijdig te signaleren of het pleegkind agressief (probleem)gedrag vertoont en daar tijdig een passende interventie op uit te voeren. De meeste pleegkinderen hebben door traumatische ervaringen hechtingsproblematiek opgelopen. Dit hoeft niet altijd te betekenen dat het pleegkind hieronder lijdt. Er zijn pleegkinderen die zich snel kunnen hechten en veranderbaar zijn. Uit de interviews is gebleken dat veel pleegzorgwerkers van mening zijn dat pleegouders een groot hart hebben en hun uiterste best doen om een pleegkind zo goed mogelijk op te vangen. Het is uitstekend dat deze mensen de taak op zich willen nemen om pleegkinderen een fijn thuis te bieden, maar pleegkinderen hebben meer nodig dan alleen een ‘warm nest’. Uit het interview van mevrouw Crombag, behandelcoördinator binnen Entréa afdeling pleegzorg, kwam naar voren dat er pleegkinderen zijn die het ‘warme nest’ niet kunnen verdragen. Deze pleegkinderen kunnen zich niet hechten en zijn vaak alleen bezig met overleven. Dit houdt in dat ze agressief gedrag kunnen vertonen. Uit onze interviews is gebleken dat pleegouders vaak geen afstand kunnen nemen van hun pleegkind. Pleegouders geven veel liefde aan het pleegkind en vaak verwachten ze ook liefde terug. Ze vergeten soms dat deze kinderen veel hebben meegemaakt en dat er ook een stukje hechtingsproblematiek bij komt kijken. Verder geeft de heer M. Althuizen (pleegzorgwerker) aan dat de praktijk leert dat er eerder een breakdown plaatsvindt als er ook andere kinderen tot het pleeggezin behoren. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat pleegkinderen vaak denken dat de andere kinderen meer (aandacht) krijgen of dat de regels voor hen, de pleegkinderen, strakker zijn. Hierdoor kan het pleegkind agressiever reageren en dit kan een trigger zijn om continu de strijd aan te gaan. Verder is volgens de geïnterviewde de leeftijd ook een risicofactor voor agressief gedrag. Bij veel jongeren is er sprake van hechtingsproblematiek en tijdens de puberteit komen de vragen over hun identiteit en afkomst naar boven. De pleegkinderen gaan zich afzetten en heftiger reageren. Zij gaan vaak hun eigen weg terwijl pleegouders als reactie hierop juist boven op de pleegkinderen gaan zitten. De heer F. van Seijen (pleegzorgwerker) geeft aan dat dit averechts kan werken. Pleegouders zijn in de veronderstelling dat het pleegkind onvoorwaardelijke liefde voor hen heeft. Alleen toont de praktijk echter aan dat de pleegkinderen de onvoorwaardelijkheid laten schieten op het moment dat het echt moeilijk wordt. Pleegkinderen proberen tegenstrijdig te zijn ten opzichte van pleegouders. Als pleegkinderen de strijd niet kunnen winnen, dan gaan zij soms andere manieren zoeken c.q. inzetten zoals stelen van andere kinderen uit het gezin. De pleegkinderen voeren dit uit om te testen of de pleegouders er echt voor hen zijn of omdat ze de regie over hun eigen leven willen hebben.

Page 39: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

38

Naast de factor dat er meerdere kinderen in het gezin wonen met verschillende leeftijden, is er nog een andere factor: de biologische ouders. Wanneer de biologische ouders het niet eens zijn met de uithuisplaatsing, gaan zij heel erg trekken aan hun kinderen. Dan wordt de loyaliteit van de kinderen naar hun ouders toe heel groot. Een kind blijft bijna altijd loyaal naar zijn of haar biologische ouders. Ook hierdoor kan het pleegkind de strijd aangaan met de pleegouders. Mevrouw van der Knaap (pleegzorgwerker) geeft tijdens het interview aan dat pleegouders ‘on the heat of the moment’ soms oneigenlijke uitspraken naar het pleegkind toe doen. Ze geeft aan begrip te hebben voor de pleegouders, maar dergelijke uitspraken zijn funest naar het pleegkind toe. De biologische ouders zijn voor een pleegkind al (tijdelijk) weggevallen en met betrekking tot het pleeggezin ontstaat vervolgens ook een bedreiging dat het pleegkind het gezin zou moeten verlaten. Hierdoor valt voor een pleegkind dan alles weg. §4.3.5 Samenvatting regel overtredend- en agressief gedrag Uit de ingevulde gedragsvragenlijsten is naar voren gekomen dat regel overtredend gedrag een van de hoogst scorende factoren is die een rol speelt bij breakdown. Voorbeelden van dit gedrag zijn: liegen, stelen, brandstichten en ontbreken van schuldgevoel. Genoemd probleemgedrag zou een breakdown kunnen veroorzaken. Om deze gedragsproblemen effectief te kunnen behandelen moet de aard van de problemen bekend zijn. Bij het ontstaan van regel overtredend gedrag spelen biologische factoren en omgevingsfactoren een rol. Regel overtredend gedrag kan in de aard van het kind zitten, maar het kan ook later de kop op steken, bijvoorbeeld in de (pre)puberteit. Duidelijk moge zijn dat er niet één op zichzelf staande oorzaak te benoemen is, maar dat er altijd sprake is van een wisselwerking van omgevings- en kindfactoren. Daarbij kunnen verschillende omgevingsfactoren dit gedrag versterken. Wanneer kinderen in een pleeggezin worden geplaatst komen ze in een nieuw leefklimaat terecht, met nieuwe normen, waarden en regels. Voor beide partijen is het van belang dat zij zich aan kunnen passen. Het opleggen van regels is niet altijd even gemakkelijk. Voor pleegouders is het belangrijk consequent te blijven. Pleegouders verwachten vaak dat het duidelijk uitleggen van regels voldoende is, terwijl een pleegkind tijd nodig om regels te internaliseren. Daarbij hebben pleegouders een voorbeeldfunctie. De manier waarop zij omgaan met de pleegkinderen, zo zullen pleegkinderen omgaan met anderen. Bovendien kan het zijn dat regel overtredend gedrag leidt tot delinquent gedrag. Voor veel pleegouders kan het stress opleveren, omdat het gedrag kan zorgen voor boetes, rechtszaken en gevangenis straffen. Pleegouders hebben de angst de grip op het pleegkind te verliezen. Een andere factor die hoog scoort is agressief gedrag. Onder agressief gedrag worden volgens de CBCL symptomen zoals ruzie maken, opeisen van aandacht, veel schreeuwen en het hebben van driftbuien, verstaan. Bij agressief gedrag spelen cognitieve processen een rol. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van probleemgedrag dient dit getoetst te worden aan een viertal criteria, namelijk: de frequentie, de duur, de omvang en de consequenties van het gedrag (Van der Ploeg, 1990). Naast deze criteria is het belangrijk om te onderzoeken in welke ontwikkelingsfase het pleegkind zich bevindt. Als het pleegkind achterloopt in de sociaal-cognitieve ontwikkeling of in het adequaat gebruik van coping- mechanismen loopt het een groter risico op het ontwikkelen van agressief gedrag (Recklitis & Noam, 2004). Er zijn verschillende modellen om agressie te verklaren, maar het is niet eenvoudig om bij een kind een onderscheid te maken tussen wat leeftijdsgebonden gedrag en abnormaal ‘moeilijk’ gedrag is. Het is belangrijk om de juiste kennis te hebben van de ontwikkelingspsychologie. Hierdoor is het signaleren van probleemgedrag gemakkelijker en zou breakdown verminderd kunnen worden (Merlevede et al., 2004). Net als bij regel overtredend gedrag, kan agressie een oorzaak zijn van een breakdown. Om dit te illustreren volgt hier een voorbeeld uit de praktijk. Het betreft een jongen in de leeftijd van vijftien jaar, die zich af aan het zetten is tegen zijn pleegouders. De pleegouders zijn consequent in hun manier van opvoeden. Toch blijf deze jongen last hebben van enorme

Page 40: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

39

driftbuien en slaat hij zijn pleegmoeder regelmatig. Er is sprake van een onveilige situatie voor zowel de pleegouders als het pleegkind met als gevolg: breakdown. Ondanks dat pleegouders consequent zijn, laat bovenstaand voorbeeld zien dat daarmee een breakdown niet altijd te voorkomen is. Pleegouders die midden in een dergelijke problematische situatie zitten, beschikken vaak niet over voldoende kennis en ervaring om op de juiste manier met het agressieve gedrag van de jongere om te gaan. Dit wordt ook bemoeilijkt omdat agressief gedrag vaak niet één oorzaak heeft, er spelen vaak meerdere of zelfs andere factoren mee bij het ontstaan van agressief gedrag van het pleegkind. Daarnaast zullen pleegouders altijd kiezen voor hun eigen veiligheid en die van hun naasten. Het alleen kunnen bieden van een warm nest is dus niet voldoende om een pleegzorgtraject met een positief resultaat te laten verlopen.

Page 41: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

40

5. Conclusie Wanneer een kind uit huis geplaatst moet worden doordat zijn of haar ontwikkeling in het geding gekomen is, heeft een pleegzorgplaatsing de voorkeur. Opgroeien in een pleeggezin bootst zoveel mogelijk een natuurlijke omgeving na. Pleegzorgplaatsingen verlopen echter niet altijd goed. Een oorzaak hiervan is vaak de gedragsproblemen waarmee de pleegkinderen kampen. Dit kan resulteren in onaanvaardbare hoog aantal plaatsingen dat voortijdig en ongunstig afgebroken worden. Dit wordt een breakdown genoemd. Naar schatting wordt veertig tot zestig procent van de pleegzorgplaatsingen voortijdig afgebroken. Breakdown heeft zowel negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van pleegkinderen als voor de pleegouders en de pleegzorgsector. Om de breakdown binnen Entréa te verminderen, krijgen pleegzorgmedewerkers nu de mogelijkheid om extra hulp in te schakelen van gedragswetenschappers. Dit blijkt echter niet voldoende te zijn. Op dit moment ervaren de pleegzorgwerkers tijdsdruk, omdat ze een te grote caseload hebben. Ze hebben meer tijd nodig om actief binnen een pleeggezin werkzaam te zijn. Ook vindt niet structureel collegiale overleggen plaats, waardoor er minder mogelijkheden zijn om casussen en dilemma´s te bespreken. Verder blijkt dat er behoefte is aan nauwere samenwerking met de behandelcoördinator. Pleegzorgwerkers stellen als ideaal dat de behandelcoördinator vanaf het begin betrokken wordt bij de opstart van het pleegzorgtraject. Een behandelcoördinator kan namelijk eerder symptomen van probleemgedrag signaleren. Tevens kan hij/zij fungeren als ondersteuner bij het nemen van vervolgstappen en op deze wijze het risico op een breakdown verkleinen. Wanneer er wel een breakdown plaats heeft gevonden, vinden pleegzorgwerkers dat het van belang is dat er standaard een eindevaluatie plaatsvindt wanneer het pleegzorgtraject afgebroken wordt. Ze zijn ervan overtuigd dat een pleegzorgplaatsing niet mag eindigen in een crisis, maar zo goed mogelijk afgesloten dient te worden met zowel de pleegouders als het pleegkind. Daarnaast streven de pleegzorgwerkers ernaar dat er nazorg aan de pleegouders geboden wordt als die daar behoefte aan hebben. In deze nazorg moet ruimte zijn voor de evaluatie van het traject en persoonlijke ervaringen van de pleegouders. Hierbij moet de nadruk gelegd worden op het feit dat pleegouders niet gefaald hebben. De CBCL kan een belangrijke rol spelen in het verminderen van een breakdown. De CBCL is een klinische gedragsvragenlijst voor kinderen en jongeren van 1,5- 5 en 6-18 jaar. Deze vragenlijst kan door verschillende personen worden ingevuld mits de persoon veel van het kind of de jongere weet. Op dit moment wordt de CBCL niet gebruikt binnen de langdurige pleegzorg van Entréa, maar hier is wel belangstelling voor. In andere afdelingen binnen Entréa is namelijk gebleken dat het gebruik van de CBCL effectief is. De kracht van de CBCL is dat hiermee opvallende gedragingen gesignaleerd kunnen worden. Deze mening delen pleegzorgwerkers, maar zij zien de CBCL ook als een thermometer waarmee eerder gesignaleerd gedrag gemeten kan worden. Hierbij is wel belangrijk dat de CBCL meteen ingezet wordt bij de start van een pleegzorgtraject, zodat er verder gekeken kan worden naar passende hulpverlening. Een ander voordeel van de CBCL is dat het een tunnelvisie bij pleegzorgwerkers en pleegzorgouders kan voorkomen. De resultaten van de CBCL zorgen ervoor dat zij breder gaan kijken. Ook geeft het hen inzicht in de mate van het probleemgedrag van het pleegkind. Vervolgens kan de pleegzorgwerker hierover met de pleegouders in gesprek gaan en vervolgstappen besproken worden. Zo kunnen beide partijen hierop het vervolgtraject extra alert zijn. Verder zal het resultaat van de CBCL de pleegouders een bevestiging geven van de moeite die pleegouders met een jongere ervaren. Hierdoor kunnen de pleegouders dit een beter plekje geven. Uit de ingevulde CBCL zijn regel overtredend- en agressief gedrag naar voren gekomen als hoogst scorende factoren die een breakdown kunnen veroorzaken. Om deze

Page 42: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

41

gedragsproblemen effectief te behandelen moet de aard van de problemen bekend zijn bij de pleegzorgwerkers. Hierbij moet gekeken worden naar de biologische en omgevingsfactoren die het probleemgedrag van het pleegkind kunnen veroorzaken. Als probleemgedrag vanuit de CBCL gesignaleerd worden, moeten de pleegzorgwerkers zich gaan verdiepen in de frequentie, de duur, de omvang en de consequenties van het gedrag. Ook moeten zij onderscheid maken tussen leeftijdsgebonden gedrag en afwijkend gedrag. Verder is het van belang dat ze bewust zijn van het feit dat regel overtredend- en agressief gedrag in verschillende vormen kan voorkomen. De gedragingen kunnen zowel externaliserend als internaliserend getoond worden. Internaliserend gedrag ervaren pleegouders als lastig omdat het gedrag niet zichtbaar is. Dit kan ervoor zorgen dat pleegouders het idee hebben dat de wederkerigheid tussen hen en pleegkind ontbreekt. Externaliserend gedrag is moeilijk bij te sturen en kan ervoor zorgen dat pleegouders weinig grip op het pleegkind hebben. Hierbij is het van belang dat pleegouders bewust zijn van het feit dat dit laatste niet altijd mogelijk is. Zeker in de puberteit moeten pleegouders het pleegkind de ruimte geven om te experimenteren. Het is dus van belang dat Entréa tijdig hulp biedt op het moment dat er dilemma’s en vraagstukken in de opvoeding geconstateerd worden. Terugkomend op de hoofdvraag ‘welke factoren kan de pleegzorgwerker vanuit de CBCL signaleren zodat een dreigende breakdown, in de langdurige pleegzorg, voorkomen kan worden?’ zijn in dit onderzoek als belangrijkste factoren regel overtredend- en agressief gedrag naar voren gekomen. Hierbij is het wel belangrijk dat gekeken wordt naar mogelijke biologische en omgevingsfactoren die dit gedrag veroorzaken of versterken. De CBCL kan ingezet worden als thermometer om gesignaleerd probleemgedrag herhaald te meten en om bewust te worden van eventuele andere opvallende gedragingen van het pleegkind.

Page 43: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

42

6. Aanbevelingen Agressief en regel overtredend gedrag is een van de belangrijkste factoren voor een breakdown binnen de pleegzorg. Regelovertredend en agressief gedrag wordt veroorzaakt door allerlei factoren en omstandigheden die niet op een eenvoudige manier weg te nemen of op te lossen zijn. Uit ons onderzoek zijn een paar duidelijke conclusies te trekken, namelijk:

- Pleegouders zijn van goede wil maar bezitten veelal niet voldoende kennis van de ontwikkelingspsychologie en van de verschillende vormen van (gedrags)problematiek.

- Signaleren van voortekenen van agressief gedrag en/of bespreken van agressief of afwijkend gedrag kan een preventieve werking hebben.

Verder is gebleken dat de caseload van pleegzorgwerkers groot is. Er bestaat behoefte aan een afname van de caseload, waardoor de mogelijkheden toenemen om extra ondersteuning te bieden bij problemen binnen een pleeggezin. Momenteel gaat deze extra aandacht ten koste van de pleeggezinnen waar zich geen problematische situaties voordoen. Pleegzorgwerkers bezoeken gemiddeld een keer in de zes weken een pleeggezin en de pleegzorgwerkers zijn van mening dat deze frequentie aan de lage kant is. Om een pleeggezin goed te monitoren en de situatie binnen het pleeggezin te kunnen inventariseren en analyseren is één bezoek per zes weken echt te weinig. Toename van het aantal bezoeken heeft echter financiële consequenties voor de organisatie omdat het in eerste instantie kostenverhogend werkt. Tot op heden is het Rijk verantwoordelijk geweest voor de taken en de uitvoering van de Jeugdzorg, maar met ingang van januari 2015 zullen alle taken en verantwoordelijkheden worden overgedragen aan de gemeenten. Het is nog niet duidelijk waar gemeenten hun zorg gaan inkopen. Hierdoor wordt het voor jeugdzorginstellingen moeilijk om keuzes te maken waar zij in willen en/of moeten investeren. We nemen waar dat jongeren minder snel in residentiële instellingen worden geplaatst en dat dit verschijnsel waarschijnlijk in de toekomst zal voortduren. Hierdoor neemt normaliter het aantal pleegzorgplaatsingen toe en bestaat de verwachting dat de pleegzorg nog meer onder druk komt te staan. Alle genoemde factoren en omstandigheden kunnen een rol spelen bij breakdown binnen de pleegzorg. Hiermee rekening houdend, hebben wij een aantal aanbevelingen geformuleerd die mogelijk kunnen bijdragen aan het terugdringen van breakdown binnen de langdurige pleegzorg van Entréa.

Page 44: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

43

§6.1 Aanbeveling 1: het inzetten van de CBCL in de langdurige pleegzorg Uit de projectgroep ‘breakdown’, die bestond uit een aantal pleegzorgwerkers en een behandelcoördinator, ontstond het globale idee dat de CBCL ingezet zou kunnen worden in de langdurige pleegzorg. Entréa heeft ons toen de taak gegeven om dit verder te onderzoeken en uit te werken. Doordat wij de pleegzorgwerkers de CBCL hebben laten invullen, hebben zij zelf ervaren wat de meerwaarde van deze gedragsvragenlijst is. Ook hebben wij met ons onderzoek aangetoond dat de CBCL wel degelijk als meetinstrument ingezet kan worden om breakdown in de langdurige pleegzorg te verminderen. Wij zijn er daarom van overtuigd dat het globale idee van eerst nu een concrete actie binnen Entréa zal worden. Vanuit deze overtuiging zijn wij tot de volgende aanbeveling gekomen: Om een (dreigende) breakdown vroegtijdig te kunnen signaleren, adviseren wij om de CBCL in te zetten. Deze zou ondersteuning kunnen bieden bij het inventariseren van allerlei soorten problematieken. Met de CBCL kan de ernst en de aard van de problematiek in kaart worden gebracht en kan bekeken worden of probleemgedrag leeftijdsadequaat is. Drie maanden na plaatsing van het pleegkind in het pleeggezin zou de CBCL door de pleegouders moeten worden ingevuld. Uit ons praktijkonderzoek is namelijk gebleken dat een pleegkind de eerste twee maanden vooral de kat uit de boom kijkt. Hierna zal hij/steeds meer zichzelf worden. Mocht dan blijken dat er sprake is van gedragsproblematiek, dan kan de pleegzorgwerker hier gelijk rekening mee houden en op inspringen. Ook kunnen eventueel benodigde vervolgstappen worden besproken en indien nodig worden uitgezet. Na vijf maanden wordt de CBCL opnieuw ingevuld door de pleegzorgouders. Op basis van de CBCL wordt dan bekeken of de eventuele problematiek is toegenomen, afgenomen of gelijk gebleven is. De pleegzorgwerker kan aan de hand van de resultaten uit de CBCL in gesprek gaan met de pleegouders. De CBCL toont een zichtbaar resultaat dat kan zorgen voor bevestiging van eerder gesignaleerd gedrag. Tijdens het gesprek is het van belang dat de volgende onderwerpen besproken worden: exacte frequentie, duur, omvang en consequenties van het eventuele probleemgedrag dat pleegkind laat zien. De resultaten uit de CBCL kunnen een handvat zijn voor de pleegzorgwerker om bepaalde thema’s uit de CBCL te bespreken met de pleegouders. Daarnaast kan een behandelcoördinator ingeschakeld worden als blijkt dat er sprake is van afwijkend gedrag. De behandelcoördinator kan vervolgens kijken naar passende vervolgstappen die het risico op een breakdown moeten verkleinen. Het is van belang dat de pleegzorgweker aanwezig is op het moment dat de pleegouders de CBCL invullen. Hierdoor wordt de betrouwbaarheid van het resultaat vergroot. Bij vragen of onduidelijkheden tijdens het invullen van de gedragsvragenlijst kunnen de pleegouders direct terugvallen op de deskundigheid van de pleegzorgwerker. Daarnaast heeft de pleegzorgwerker op deze manier ook een goed beeld of de pleegouders de gestelde vragen op de juiste manier interpreten. Wel moet bewaakt worden dat de CBCL ingevuld wordt vanuit de eigen ervaringen en beleving van de pleegouders. Het is belangrijk dat de pleegzorgwerker geen sturende rol heeft en niet op de stoel van de pleegouders gaat zitten tijdens het invullen van de CBCL. §6.2 Aanbeveling 2: thermometer en signaallijst Wanneer er sprake is van gedragsproblematiek binnen een pleeggezin, gaat de pleegzorgwerker in gesprek met de pleegouders. Aan de hand van de resultaten uit de CBCL bespreekt de pleegzorgwerker inhoudelijk wat er speelt binnen het pleeggezin. Om uniformiteit te creëren en de pleegzorgwerkers ondersteuning te bieden om deze gesprekken te kunnen voeren, hebben wij twee instrumenten ontwikkeld die kunnen worden ingezet tijdens dat gesprek:

Page 45: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

44

Een thermometer ter ondersteuning Voor de syndroomschalen die het hoogst hebben gescoord in ons praktijkonderzoek (regel overtredend- en agressief gedrag), hebben wij een thermometer ontwikkeld. Deze thermometer kan dienen als extra hulpmiddel, waardoor de pleegzorgwerker in samenspraak met de pleegouders, dieper op de symptomen kan ingaan. De pleegzorgwerker kan aan de hand van de schaalvragen achterhalen wat de frequentie, de duur, de omvang en de consequenties van het gedrag van het pleegkind is. Deze thermometer vormt een hulpmiddel om alert te blijven op de risicosymptomen in een pleeggezin en breakdown tegen te gaan. De thermometer bestaat uit schaalvragen: 0 = komt nooit voor, 5 = gemiddeld en 10 = ernstig.

Page 46: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

45

Een signaallijst ter ondersteuning van de pleegzorgwerker Deze lijst kan ingezet worden tijdens het gehele pleegzorgtraject en ook deze lijst is gebaseerd op de factoren die het hoogst scoorden als risicofactoren voor breakdown (regel overtredend- en agressief gedrag) in ons praktijkonderzoek. Deze lijst ondersteunt de signalerende taak van de pleegzorgwerker. Indien bepaalde gedragsaspecten bij een pleegkind voorkomen, kruist de pleegzorgwerker dit aan op de signaallijst. Wanneer meerdere symptomen binnen een syndroomschaal gesignaleerd worden, kan de pleegzorgwerker dat in een oogopslag waarnemen en indien noodzakelijk tijdig vervolgacties uitzetten. De signaallijst ziet er als volgt uit:

Factoren die een breakdown kunnen veroorzaken Kruis de symptomen aan die gesignaleerd zijn in het pleeggezin Datum:…………….. Pleegkind:…………

Regel overtredend gedrag Agressief gedrag

Alcoholgebruik door pleegkind Pleegkind maakt veel ruzie

Pleegkind heeft geen schuldgevoel Pleegkind is gemeen

Pleegkind overtreedt regels Pleegkind eist aandacht op

Pleegkind heeft slechte vrienden Pleegkind vernielt eigen spullen

Pleegkind liegt of bedriegt Pleegkind vernielt spullen van ander

Pleegkind gaat om met oudere jongeren Pleegkind is ongehoorzaam thuis

Pleegkind loopt weg Pleegkind is ongehoorzaam op school

Pleegkind sticht brand Pleegkind vecht veel

Pleegkind heeft seksuele problemen Pleegkind valt anderen aan

Pleegkind steelt thuis Pleegkind schreeuwt veel

Pleegkind steelt buitenshuis Pleegkind is koppig

Pleegkind vloekt Pleegkind heeft stemmingswisselingen

Pleegkind denkt aan seks Pleegkind mokt

Pleegkind rookt tabak Pleegkind is achterdochtig

Pleegkind spijbelt Pleegkind pest anderen

Pleegkind gebruikt drugs Pleegkind heeft driftbuien

Pleegkind pleegt vandalisme Pleegkind bedreigt mensen

Pleegkind is luidruchtig

Opmerkingen: ……………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………..

Page 47: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

46

§6.3 Aanbeveling 3: verplichte kennisavonden voor pleegouders wanneer er sprake is van gedragsproblematiek Vanuit het literatuur- en praktijkonderzoek is gebleken dat veel pleegouders te weinig kennis hebben van probleemgedrag. Op het moment dat binnen een pleeggezin probleemgedrag voorkomt, is het van belang dat pleegouders goed op de hoogte zijn wat van hen verwacht mag worden en hoe ze zouden moeten kunnen handelen in moeilijke situaties. Tot op heden worden er vanuit jeugdzorg op vrijwillige basis kennisavonden georganiseerd. Ons voorstel is deze avonden, indien nodig voor de specifieke plaatsing van een pleegkind, uit het vrijwillige karakter te halen. Bij een pleegkind met een speciale, al bekende problematiek, zouden pleegouders verplicht moeten worden om deel te nemen aan een kennisavond waar die specifieke problematiek centraal staat. Aan de ene kant is het erg moeilijk om pleegouders iets te verplichten, maar van de andere kant hebben alle partijen hetzelfde belang: goede zorg voor het geplaatste pleegkind. Aangezien kennisverbreding ontzettend belangrijk is om breakdown te verminderen en alle partijen dit doel voor ogen hebben, mag van pleegouders verwacht worden dat ze meewerken om voldoende kennis te vergaren met betrekking tot de problematiek van het pleegkind dat bij hen geplaatst wordt. Wanneer blijkt dat pleegouders niet aan deze verplichting kunnen of willen voldoen, dan zal de pleegzorgwerker nader moeten bekijken of het pleeggezin wel geschikt is voor het pleegkind. Op deze verplichte kennisavonden krijgen pleegouders meer informatie over de specifieke gedragsproblemen. Verder bieden deze kennisavonden de unieke mogelijkheid om in gesprek te gaan met andere pleegouders met soortgelijke problemen. Hierdoor kunnen pleegouders niet alleen ervaringen delen maar ook van elkaar leren. Uiteraard zijn alle deskundigen tijdens deze avonden ook aanwezig: pleegzorgwerkers die deze gezinnen begeleiden, maar ook gedragsdeskundigen die uitleg kunnen geven over verschillende gedragsproblemen. Wij adviseren om deze kennisavonden één keer per kwarttaal te organiseren. De belasting voor de pleegouders, maar ook voor de pleegwerkers blijft dan beperkt, terwijl er wel steeds meer expertise wordt opgebouwd door pleegouders op het gebied van gedragsproblemen bij pleegkinderen. Het is zinvol om elke kennisavond rondom één thema in te vullen. §6.4 Aanbeveling 4: behandelcoördinator bij start van het traject betrekken Wij adviseren om bij iedere nieuwe plaatsing van een pleegkind in een pleeggezin, een behandelcoördinator bij dit proces te betrekken. Een behandelcoördinator is namelijk deskundig op het gebied van gedragsproblemen die een pleegkind eventueel kan vertonen. Verder is een behandelcoördinator goed op de hoogte van de oorzaken en gevolgen van dit gedrag. Op het moment dat een plaatsing goed verloopt en er geen afwijkend gedrag wordt geconstateerd, kan de rol van de behandelcoördinator worden beperkt en kan de pleegzorgwerker het traject verder overnemen. Wij adviseren echter wel om tijdens een traject de pleegzorgwerkers nauwer te laten samenwerken met de behandelcoördinatoren. Uit ons praktijkonderzoek is namelijk gebleken dat pleegzorgwerkers vaak de neiging hebben problemen binnen een pleeggezin alleen op te lossen. Dit terwijl de behandelcoördinator vaak de aangewezen persoon is om de pleegzorgwerkers te ondersteunen en te begeleiden. Op locatie Hengstdal is bij iedere caseload een behandelcoördinator betrokken. Uit ervaring van medewerkers van locatie Hengstdal komt naar voren dat zij deze ondersteuning en begeleiding als prettig ervaren. De behandelcoördinator wordt hier regelmatig voor advies ingeschakeld. §6.5 Aanbeveling 5: gebruikmaken van Video Interactie Begeleiding (VIB) Wij adviseren om bij iedere nieuwe plaatsing gebruik te maken van de methode van de Video Interactie Begeleiding (VIB). In deze methode wordt een korte video-opname gemaakt van pleegouders en pleegkind. De opname wordt gemaakt tijdens de verzorging, het eten of een spelmoment en de duur van deze opname is ongeveer tien minuten. De begeleider

Page 48: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

47

(VIB’er) bekijkt samen met de pleegouders de video-opname. Aan de hand van de beelden is te zien welke signalen het kind geeft om in contact te komen of te blijven. Deze signalen zijn soms zo klein dat ze zonder het stilstaand beeld van de video niet waargenomen worden. Pleegouders kunnen terug zien hoe hun kind reageert op stem, aanraking en oogcontact. Centraal bij VIB staat het bewust maken van pleegouders van de positieve contactmomenten. Ook toont het hen hoe ze van het pleegkind genieten. Gedragingen die eerder als vanzelfsprekend en normaal beschouwd werden, worden nu extra belicht om bewustwording te bevorderen. Binnen Entréa wordt er al met VIB gewerkt, bijvoorbeeld bij sociale vaardigheidstrainingen. De ervaring met deze methode is positief. Ook zijn een aantal pleegzorgwerkers bekend met deze methode. Zij vinden dit een fijne methode die goed toegepast kan worden binnen de langdurige pleegzorg.

Page 49: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

48

7. Implementatie

§7.1 Suggesties voor implementatie

Het planmatig of procesmatig invoeren van een vernieuwing of verandering wordt

implementatie genoemd. Het doel van de implementatie is dat de aanbevelingen

(interventies en methoden) worden uitgevoerd zoals bedoeld is. De implementatie is

succesvol wanneer professionals deze interventies ook daadwerkelijk op de juiste manier

gaan gebruiken (NJI, 2014). We hebben ervoor gekozen om dit hoofdstuk

implementatiesuggesties te noemen omdat we op de hoogte zijn van de werkdruk. Het

kunnen adequate hulpmiddelen zijn, die tijd kunnen besparen op langere termijn. In dit

hoofdstuk zal per aanbeveling, de implementatiesuggesties op een heldere wijze worden

uitgeschreven. Na een periode van onderzoek en analyse hebben we de aanbevelingen

ontwikkeld met het doel om breakdown in de langdurige pleegzorg te verminderen.

Aanbeveling 1:

Het inzetten van de CBCL in de langdurige pleegzorg

Wie Wat Op welk termijn Evaluatie

De manager binnen

de langdurige

pleegzorg, zal het

gebruik van de

CBCL bevorderen en

zicht houden op de

manier en mate van

het afnemen van de

CBCL.

De CBCL resultaten

kunnen dienen als

hulpmiddel voor de

pleegzorgwerkers.

Zij zullen de CBCL

samen met de

pleegouders invullen.

Om een (dreigende)

breakdown

vroegtijdig te kunnen

signaleren,

adviseren wij om de

CBCL in te zetten.

Dit zou

ondersteuning

kunnen bieden bij

het inventariseren

van velerlei soorten

problematiek. Met de

CBCL kan de ernst

en de aard van de

problematiek in kaart

worden gebracht en

kan er gekeken

worden of het

probleemgedrag

leeftijdsadequaat is.

Binnen nu en 6

maanden kan deze

geïmplementeerd

worden. Het wordt al

op verschillende

afdelingen binnen

Entréa gebruikt.

Verschillende

pleegzorgwerkers

hebben er al

meegewerkt dus

weten hoe het werkt.

De CBCL kan

ingezet worden na

een maand nadat het

pleegkind in een

gezin is geplaatst.

Na vijf maanden

wordt de CBCL

opnieuw afgenomen.

Na drie maanden en

na zes maanden.

Het is de bedoeling

dat er continu wordt

bijgestuurd en/of

verbeterd.

Aanbeveling 2:

Thermometer en signaallijst

Wie Wat Op welk termijn Evaluatie

De manager en

behandelcoördinator

binnen de pleegzorg

Een thermometer

met de

gedragssymptomen

Binnen nu en zes

maanden (wanneer

de CBCL wordt

Om de twee

maanden omdat het

gaat op een nieuwe

Page 50: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

49

implementeren het.

De pleegzorgwerkers

zullen er vervolgens

mee gaan werken.

die de het

veroorzaken op een

breakdown

vergroten. Deze

thermometer kan

dienen als extra

hulpmiddel waardoor

de pleegzorgwerker

gemakkelijker op de

symptomen kan

ingaan tijdens het

gesprek met de

pleegouders. De

signaallijst wordt in

het gehele traject

door de

pleegzorgwerker

gebruikt. Zo kan

hij/zij in de gaten

houden of meerdere

symptomen van het

risicofactoren zich

voordoen.

ingezet). interventie.

Aanbeveling 3:

Verplichte kennisavonden voor pleegouders wanneer er sprake is van gedragsproblematiek.

Wie Wat Op welk termijn Evaluatie

De manager binnen de

langdurige pleegzorg

houdt zicht op

implementatie.

Pleegzorgwerkers en

behandelcoördinatoren

voeren het uit.

Op het moment dat

er probleemgedrag

speelt binnen een

pleeggezin is het van

belang dat

pleegouders kennis

hebben over het

gedrag zodat ze

weten hoe ze

kunnen handelen in

moeilijke situaties.

Binnen nu en een

jaar, dus voor juni

2015.

Na zes maanden. Er

kan ook na elke

bijeenkomst een

evaluatielijst worden

ingevuld door de

pleegouders.

Aanbeveling 4:

Behandel coördinator bij de start van het traject betrekken

Wie Wat Op welk termijn Evaluatie

Behandelcoördinator De suggestie is om

bij iedere nieuwe

plaatsing van een

Binnen nu en drie

maanden, dat zou

dan rond eind

Dit kan aan bod

komen in een

teamvergadering.

Page 51: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

50

pleegkind binnen

een pleeggezin, een

behandelcoördinator

bij dit proces te

betrekken. Dit omdat

een

behandelcoördinator

vaak veel kennis

heeft van afwijkende

gedragingen die een

pleegkind kan

vertonen.

augustus

geïmplementeerd

zijn. Er is sprake van

een kleine

verandering, dus dit

hoeft niet veel tijd te

kosten.

Ook kan dit in de

caseloadsbespreking

worden geëvalueerd

met de

behandelcoördinator.

Aanbeveling 5:

Video Interactie Begeleiding (VIB)

Wie Wat Op welk termijn Evaluatie

De manager binnen de

langdurige pleegzorg

implementeert en heeft

het overzicht.

Pleegzorgwerkers en

behandelcoördinatoren

voeren het uit.

Centraal bij VIB staat

het bewust maken

van ouders van de

positieve

contactmomenten en

het laten zien hoe ze

van hun kind

genieten.

Gedragingen die

eerder als normaal

beschouwd werden,

komen nu in een

ander daglicht te

staan.

Binnen nu en zes

maanden kan dit

geïmplementeerd

worden.

Pleegzorgwerkers

zijn al bekend met

deze VIB.

Pleegzorgwerkers

kunnen het bij elke

nieuwe plaatsing

inzetten.

Na drie maanden en

na zes maanden,

om zo na te gaan of

het instrument effect

heeft, maar ook om

ervaringen, tips en

tops met elkaar te

delen.

Page 52: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

51

8. Discussie

In dit hoofdstuk worden werkwijzen besproken die anders gelopen zijn dan gepland.

Gemaakte keuzes worden inzichtelijk gemaakt en knelpunten worden besproken.

§8.1 Tijdsplanning

Toen we starten met het afstuderen, maakten we meteen een tijdsplanning. Helaas moesten

we al vrij snel van deze tijdsplanning afwijken. Het was voor Entréa lastig om een begeleider

te vinden die tijd had om ons onderzoek te begeleiden. Ook had Entréa nog niet helder voor

ogen wat ze door ons wilde laten onderzoeken. We konden dus nergens écht een start mee

maken. We werden ons ervan bewust dat we afhankelijk waren van de vorderingen die de

organisatie maakte. We hebben toen besloten om niet bij de pakken neer te gaan zitten en

ons te gaan richten op de literatuur. We wisten namelijk wel dat langdurige pleegzorg en

breakdown de hoofdbegrippen zouden zijn van ons onderzoek. Deze begrippen konden we

alvast vanuit de literatuur onderzoeken. Toen we een begeleider toegewezen kregen, werd

ook al vrij snel duidelijk wat Entréa van ons verwachtte. We konden nu echt starten met het

onderzoek. We maakten opnieuw een tijdsplanning en gingen vol goede moed aan de slag.

Toch liepen we vrij snel tegen een volgend probleem aan, namelijk het bereiken van de

pleegzorgwerkers. Onze begeleider was niet werkzaam binnen de pleegzorg, dus hij moest

zich daarin eerst gaan verdiepen. Hij moest ook eerst contact leggen binnen pleegzorg

alvorens wij praktijkonderzoek konden gaan verrichten. Hierdoor liep ons praktijkonderzoek

vertraging op, omdat we lang moesten wachten op de gegevens van pleegzorgwerkers die

we konden benaderen. Doordat onze begeleider erg betrokken was en de begeleiding zeer

serieus nam, konden wij de achterstand voor een deel inhalen. We hadden echter minder

ruimte voor onverwachte gebeurtenissen als ziekte en dergelijke.

§8.2 Afbakenen van literatuur

De volledige onderzoeksgroep had niet of nauwelijks enige praktijkervaring met de

pleegzorg. Ook hadden wij nog niet eerder gehoord van het begrip ‘breakdown’. Hierdoor

ontbrak er basiskennis die wel voor het onderzoek nodig was. Omdat we het idee hadden

dat we achter liepen wat betreft de basiskennis, hebben we ons bij de start van onderzoek

meteen in de literatuur gestort. Dit was goed omdat we daardoor snel konden starten met het

onderzoek. Het zorgde er echter ook voor dat we zoveel informatie hadden, dat we door de

bomen het bos niet meer zagen. Ons hoofd zat zo vol met informatie, dat we het

hoofdonderwerp uit het oog dreigden te verliezen. Dit was in eerste instantie ook terug te

zien in de uitwerking van de resultaten. Hierin werd heel veel literatuur genoemd, maar het

sloot niet altijd op elkaar aan. Het was toen belangrijk dat we alle verkregen informatie vanuit

de literatuur gingen afbakenen en ordenen, dat we ons alleen gingen richten op het

hoofdonderwerp. Dit bleek gemakkelijker gezegd dan gedaan, want waar moesten we

beginnen? Welke informatie kon geschrapt worden en wat moest behouden worden? Dit was

een hele klus. Voor ons gevoel was namelijk alle informatie van belang. We hebben toen

besloten om gebruik te maken van peer examination. We gingen elkaars uitwerkingen

nakijken, zodat overbodige informatie geschrapt kon worden. Ook hebben we feedback

gevraagd van mensen uit onze omgeving. Zij waren niet betrokken bij het onderzoek en

konden zo met een frisse blik naar de uitwerkingen kijken. Wel is bovenstaande een valkuil

van de volledige onderzoeksgroep en moet hiermee in de toekomst opnieuw rekening

gehouden worden.

Page 53: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

52

§8.3 Het ontbreken van feitelijk materiaal

In het kader van ons onderzoek was het van belang dat wij konden achterhalen hoeveel

breakdowns er binnen Entréa plaats gevonden hadden. Toen wij dit wilden onderzoeken,

bleek dat Entréa de cijfers niet paraat had. Later bleek dat dit onder andere kwam door

gebrekkige dossiervorming. Wij hebben toen moeten werken vanuit een schatting van het

aantal breakdowns die in Nederland voorkomen. Dit maakten dat we ons niet volledig

konden richten op de situatie binnen Entréa, maar ook naar andere instellingen moesten

gaan kijken.

§8.4 Het werven van respondenten voor het invullen van de CBCL

Het eerste knelpunt dat we tegen kwamen, was dat er veel minder pleegzorgwerkers

werkzaam waren binnen Entréa dan gedacht. Het systeem bleek niet up to date te zijn,

waardoor er ook nog mensen in stonden die niet meer binnen Entréa werkzaam waren. Het

aantal dat overbleef, was gelukkig groot genoeg om het onderzoek voort te zetten. Om

respondenten te werven, hebben we ons eerste voorgesteld aan het pleegzorg team middels

een e-mail. Hierin gaven we uitleg over het onderzoek dat we deden en welke plannen we

hadden wat betreft het praktijkonderzoek. We hebben gekozen voor een e-mail, omdat we zo

meteen iedereen op een laagdrempelige manier konden bereiken. Toen iedereen van ons

bestaan afwist, hebben we de uitnodigingen voor het invullen van de CBCL rondgestuurd.

We hadden zo’n drieëntwintig pleegzorgwerkers uitgenodigd. Ons streven was om minimaal

twintig ingevulde gedragsvragenlijsten terug te krijgen. We merkten al gauw dat sommige

pleegzorgwerkers meteen de CBCL in gingen vullen. Dit waren de pleegzorgwerkers

waarmee we een interview gehad hadden. Helaas bleek ook dat veel pleegzorgwerkers de

CBCL niet invulden. We hebben toen een e-mailbericht gestuurd met nogmaals het verzoek

om de CBCL in te vullen. We moesten hieraan een termijn koppelen, omdat wij verbonden

zaten aan deadlines vanuit de tijdsplanning. Toen dit niet bleek te helpen, heeft onze

begeleider vanuit Entréa de pleegzorgwerkers namens hem nogmaals gemaild. Dit hielp

want we kregen meer respons. Nog steeds waren dit niet de twintig vragenlijsten waar we op

gehoopt hadden. Uiteindelijk hebben twaalf respondenten de CBCL ingevuld. Dit is iets

minder dan vijftig procent van de respondenten die we uitgenodigd hadden. Het had zeker

de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot als we meer respondenten hadden gehad.

§8.5 Persoonlijke beleving van de pleegzorgwerkers bij het invullen van de CBCL

Nadat de pleegzorgwerkers de CBCL hadden ingevuld, kwamen we een aantal knelpunten

tegen. We beseften dat we eigenlijk geen zicht hadden gehad op de wijze waarop de

pleegzorgwerkers de CBCL hadden ingevuld. Hierdoor konden wij niet controleren in

hoeverre de persoonlijke beleving van de pleegzorgwerkers een rol had gespeeld bij het

invullen van de gedragsvragenlijst. Ook konden wij niet achterhalen of pleegzorgwerkers

elkaar konden beïnvloeden bij het beantwoorden van de vragen. Dit maakt dat we er niet

alles aan hebben gedaan om onverwachte factoren te vermijden.

§8.6 Het waarderen en interpreteren van scores vanuit de CBCL

De resultaten die uit de ingevulde gedragsvragenlijsten naar voren kwamen, moesten

geïnterpreteerd worden. Dit bleek lastiger dan gedacht. Om dit goed te kunnen interpreteren

was kennis van statistiek nodig. Dit hadden wij nog niet eerder op de opleiding gehad. We

wisten dus niet wat de beste manier was om de scores te interpreteren en waarderen. De

scores per gedragsvragenlijst waren bekend omdat de CBCL dit automatisch verwerkt nadat

de vragenlijst ingevuld was. Wij moesten echter gaan uitrekenen door hoeveel

pleegzorgwerkers dezelfde scores waren gegeven binnen een syndroomschaal. Zo konden

we concluderen welke factoren als hoogst uit de resultaten naar voren kwamen. Om hier

Page 54: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

53

toch meer in thuis te raken, zijn weer eerst de antwoorden gaan turven per vraag. We

hebben een schema gemaakt waarin we per vraag turfden hoeveel pleegzorgwerkers de

score 0, 1 of 2 gegeven had. Toen we dit gedaan hadden, telden we de streepjes. We zagen

toen al welke syndroomschalen er boven uitstaken. Dit was echter niet voldoende om de

betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen. We moesten toch statistisch aan het

werk. Na lang wikken en wegen kwamen we tot een berekening die het meest zou zorgen

voor een betrouwbaar resultaat. Allereerst hebben we de gemiddelde score per vraag

berekend. De berekening hiervoor was: totale score per vraag ÷ aantal personen die de

vraag beantwoord hebben. Hierbij werd score 0 vermenigvuldigd met nul, score 1

vermenigvuldigd met een en score 2 vermenigvuldigd met twee. Deze scores hebben we

vervolgens gelinkt aan de syndroomschalen die daarbij hoorden. Hierna hebben we alle

scores van één tot hoger per syndroomschaal opgeteld. Zo kwamen we tot de

syndroomschalen, en dus de factoren, die als hoogst uit de CBCL naar voren zijn gekomen.

Nu rest de vraag alleen: zijn de berekeningen statistisch in orde? Is de grens van één en

hoger correct? Hier kunnen wij geen antwoord op geven omdat we niet voldoende

beschikken over statistische kennis. Wel hebben we alles meerdere malen nagerekend en

kwamen we tot hetzelfde resultaat. Toch zal dit nog nader gecheckt moeten worden door

een deskundige om zo de betrouwbaarheid volledig te kunnen waarborgen.

§8.7 Wat hebben wij hiervan geleerd?

Allereerst hebben we geleerd dat we een flexibelere tijdsplanning moeten maken omdat je in

zo’n onderzoek afhankelijk bent van anderen. Wij legden alles vanaf het begin meteen vast,

zodat we als het waren kleine deadlines voor onszelf maakten. Dit is een goede manier van

werken mits de betrokkenen met deze tijdsplanning meegaan. In ons geval was dat niet zo,

waardoor we een achterstand opliepen. Ook hebben we geleerd dat we bij

literatuuronderzoek vanaf het begin de literatuur moeten afbakenen. Het is belangrijk dat we

alleen onderzoeken wat past bij het praktijkonderzoek. Extra informatie opzoeken is altijd

goed mits het aansluit op de hoofdonderwerpen van het onderzoek. Verder hebben we

geleerd dat we bij het werven van respondenten nog meer rekening moeten houden met de

werkdruk van de betrokkenen. Blijkbaar waren veel pleegzorgwerkers in de gelegenheid om

de CBCL in te vullen. Ook hadden we meer gebruik kunnen maken van fysiek contact in

plaats van voornamelijk telefonisch- of e-mailcontact. Dit had misschien de pleegzorgwerkers

meer gemotiveerd om de CBCL in te vullen. Daarnaast hadden we beter moeten nadenken

over onverwachte factoren die konden voorkomen tijdens het invullen van de CBCL. Het was

beter geweest als we bij de uitnodiging voor het invullen van de CBCL, een korte handleiding

hadden meegestuurd. Hierin konden dan tips aangegeven worden zoals:

Vul de CBCL in op een rustige plek

Vul de CBCL niet in als de werkdruk te hoog is

Vul de CBCL in vanuit eigen ervaring en laat je niet leiden door meningen van

anderen

Houdt met het invullen van de CBCL rekening in de werkplanning

Ook hadden we het waarderen en interpreteren van de resultaten van de ingevulde

gedragsvragenlijsten onderschat. Hier was meer statistische kennis voor nodig dan

verwacht. Het eerder inschakelen van een deskundige had veel onzekerheden weg kunnen

nemen.

Page 55: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

54

§8.8 Suggesties voor vervolgonderzoek

Het gebruik van de CBCL in de langdurige pleegzorg moet nader onderzocht worden. Het is

belangrijk om te na te gaan of de CBCL ook daadwerkelijk als thermometer ingezet kan

worden en welk effect dit heeft. Dit kan door vijf maanden na het afnemen van de CBCL,

nogmaals een CBCL af te nemen. Zo kan gekeken worden naar verandering, verslechtering

of verbetering in het gedrag van het pleegkind. Vragen die in dit onderzoek centraal kunnen

staan zijn: wat is het effect van de CBCL in de langdurige pleegzorg? Heeft de afname van

de CBCL bij de start van het traject en het daarop aansluitende handelingsplan gezorgd voor

verandering in het gedrag van het kind? Is het ook daadwerkelijk te gebruiken als

thermometer? Welke voordelen, en eventueel nadelen, van de CBCL ondervinden

pleegzorgwerkers en pleegouders in de praktijk? Belangrijk hierin is dat er aandacht is voor

de visie van de pleegzorgwerkers, maar ook zeker voor de ervaringen en bevindingen van

de pleegouders. De mogelijkheid moet er dus zijn om met beiden partijen in gesprek te gaan.

Page 56: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

55

9. Reflectie op het groepsproces

Begin februari zijn wij gestart als onderzoeksgroep. Samengevoegd vanuit twee vaste

koppels (Vera + Lieke en Goncha + Lotte), die elkaar als klasgenoten alleen oppervlakkig

kenden. Als groep was er nog niet eerder samengewerkt. Een nieuwe uitdaging, die we alle

vier met beide handen aangepakt hebben. In dit hoofdstuk willen wij graag terugkijken op

onze samenwerking van de afgelopen maanden.

§9.1 Verschillende kwaliteiten maar toch samen één

We ontdekten al snel dat we alle vier over andere kwaliteiten beschikten die elkaar goed

aanvulden. Vier totaal verschillende personen, die als groepje één werden. Hieronder staan

de kwaliteiten van elk groepslid beschreven:

Alle leden in de groep was zich bewust van de eigen kwaliteiten in de groep, zodat deze ook

benut konden worden. Het was leuk en prettig om te zien hoe we elkaar konden aanvullen.

Zo was Lieke best een stresskip, maar zorgde Lotte ervoor dat deze stress weggenomen

werd door haar positieve en nuchtere houding. Vera en Goncha konden elkaar mooi

aanvullen omdat Vera over veel theoretische kennis beschikte en Goncha juist over veel

praktijkkennis. Lieke was diegene die altijd het overzicht hield en wist wat er moest

gebeuren. Zij beschikte over de helikopterview, wat ervoor zorgde dat het doel van het

onderzoek niet uit het hoog verloren werd. Ook hadden we alle vier een belangrijke kwaliteit

gemeen: doorzettingsvermogen. Hierdoor konden we bij elke tegenslag doorgaan en zijn we

niet bij de pakken neer gaan zitten.

Onze samenwerking verliep ook goed omdat we elkaar feedback durfden te geven. Elk

groepslid vroeg actief om feedback. In de groep hing een fijne sfeer en iedereen voelde zich

veilig. Doordat elk groepslid zich hield aan de maakte afspraken en gestelde deadlines,

konden we echt op elkaar bouwen. Als een van de groepsleden een dipje had, stond de rest

klaar om diegene een steuntje in de rug te geven. Waar we eerder elkaar oppervlakkig

kenden als klasgenoten, zijn we nu vriendinnen geworden die elkaar steunen door dik en

dun. Ook hebben we als groep, maar ook als mens, veel van elkaar geleerd. Buiten de

Goncha

+ Sterke visie

+ Verantwoordelijk

+ Eerlijk

+ Goede kennis van praktijk

Vera

+ Harde werker

+ Betrouwbaar

+ Goede kennis van theorie

+ Geduldig

Lotte

+ Positief

+ Nuchter

+ Sterk op papier

+ Steunpunt

Lieke

+ Alert

+ Doelgericht

+ Neemt leiding

+ Behulpzaam

Page 57: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

56

kwaliteiten, had elk groepslid ook een valkuil. Hieronder beschrijven we deze valkuilen en de

wijze waarop we hiermee als groep zijn omgegaan:

Terugkijkend op de samenwerking kunnen we concluderen dat we een sterk team waren.

We versterkten elkaar als junior onderzoeker, maar ook zeker als persoon. Dit heeft ervoor

gezorgd dat we dit afstudeeronderzoek met succes hebben kunnen afronden.

Goncha Valkuil: minder sterk op papier

Goncha had wat moeite met de

Nederlandse taal. Om haar te helpen

hebben we haar stukken nagekeken waar zij

bij zat. Zo konden we haar tips geven en

zag zij eventuele fouten die ze gemaakt

had.

Vera Valkuil: overziet soms niet meer wat er

gedaan moet worden

Als er teveel gedaan moet worden, vond

Vera het soms lastig om alles te ordenen.

Om haar hierbij te helpen, hebben we

telkens een planning gemaakt van hetgeen

er nog gedaan moest worden.

Lotte Valkuil: vindt het lastig om initiatief te

nemen

Lotte gaf meteen in het begin aan dat ze het

moeilijk vond om initiatief te nemen. We

hebben haar hiermee geholpen door haar

concrete opdrachten te geven.

Lieke Valkuil: kan soms doorslaan in haar

perfectionisme en daardoor blokkeren

Dit is een valkuil waar Lieke al tijdens de

hele opleiding mee worstelt. Wanneer dit

voorkwam bespraken we met haar wat

speelde en bevestigde we aan haar dat wat

ze deed goed genoeg was. Dit gaf haar

meer rust.

Page 58: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

57

Bronnenlijst

Brennan, P. A., Grekin, E. R., & Mednick, S. A. (2003). Prenatal and perinatal influences on

conduct disorder and serious delinquency. Causes of conduct disorder and juvenile

delinquency, (pp. 319-344). New York: Springer

Castro, O. (2007). Woede, wraak en leedvermaak. Kind en adolescent, 28(2), 40-51.

Castro, O. (2008). Agressieve en regelovertredende gedragsproblemen. Handboek klinische

ontwikkelingspsychologie, (pp. 297-323). Doetinchem: Springer

Choy, J., & Schulze, E. (2009). Kiezen voor Kinderen: Een nieuwe blik op het samenspel in

de pleegzorg (hoofdstukken 2 en 3, pp. 25-52). Santpoort Zuid/Amsterdam: Nisto publicaties

en Spirit.

Charles, W., & Patricia, K. (2006). Developmental Psychopathology. From infancy through

Adolscence, 5.

Damen, H. Elsen, M. van den, & Pijnenburg, H. (2010). Begeleiding van pleeggezinnen

vanuit de jeugdhulpverlening: het Integraal Gelders Pleegzorgmodel. In: Bergh, P. van den &

Weterings, T. (red.) Pleegzorg in perspectief (pp. 287-304). Assen: Van Gorcum.

www.Entréa.nl (geraadpleegd op 17-03-2014)

Greef. M. de, Haans, G., & Janssens, J. (2011). Ouderbegeleiding bij roldifferentiatie:

effectiviteit van de methodiek gericht op het helpen van ouders bij het invullen van de

ouderrol na plaatsing van hun kind in een perspectief biedend pleeggezin. Orthopedagogiek:

Onderzoek en Praktijk, 50, 354-364

Hoet, J. (2012). Het onzichtbare geven van adolescenten. Verkregen op 3 mei via

Lerenoverleren.org.

Knorth, E. J. (1997). Agressieve jongeren. Cognitie, emotie en gedrag. Kind en

adolescent, 18(4), 166-167.

Maaskant, A., & Reinders, A. (2010). Het pleegkind. In: de zorg voor pleegkinderen (pp. 41-

63). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Matthys, W. (2011). Gedragsstoornissen bij kinderen. Diagnostiek en behandeling voor de

professional. Amsterdam: Hofgrefe uitgevers

Merlevede, E., et al. (2004)."Kinderen… de baas!?." Praktijkboek voor deskundigen: een

training in opvoedingsvaardigheden voor ouders van jonge kinderen. (pp. 20-50). Antwerpen:

Garant

Mighelbrink, F. (2006) Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. Amsterdam: Uitgeverij

SWP.

Most, G. H. F. van der. (2001). Hechting en therapeutische pleegzorg. Assen: Uitgeverij Van

Gorcum.

Page 59: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

58

www.denvp.nl (geraadpleegd op 3 mei 2014)

National Institute for Clinical Excellence (2005) Violence. The short-term management of

disturbed/violent behaviour in in-patients psychiatric settings and emergency departments.

[Clinical Guideline 25]. London, National Institute for Clinical Excellence.

http://www.nji.nl/ (geraadpleegd op 24-03-2014)

Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk werkers. (2010). Beroepscode voor de

maatschappelijk werker. Utrecht: NVMW.

Oosterman, M., Schuengel, C., Slot, W., Bullens, R.A.R., & Doreleijers, T.A.H. (2007).

Disruptions in foster care: A review and meta-analysis. Children and Youth Services Review,

29, 53–76. Te downloaden van: http://www.mcgill.ca/files/crcf/Roundtable-

DisruptionsinFosterCare.pdf

Pleegzorg Nederland (z.j.) Factsheet Pleegzorg Nederland (wordt jaarlijks uitgebracht). Te

downloaden van:

www.pleegzorg.nl/media/uploads/nieuws/2012_factsheet_pleegzorg_def.docx

www.pleegzorg.nl (geraadpleegd 13-03-2014)

Stroobant, G. (2002). Teamcoaching in de jeugdhulpverlening. Anders omgaan met regel- en norm overtredend gedrag. Garant.

www.vandale.nl (geraadpleegd op 24-03-2014)

Vanderfaeillie, J., Holen, F. van & Coussens, S. (2007). Waarom mislukken

pleegzorgplaatsingen? Een onderzoek naar de factoren die het ongunstig voortijdig

beëindigen van een pleegzorgplaatsing in Vlaanderen beïnvloeden. Tijdschrift voor

Orthopedagogiek, 46, 404-416. Te downloaden van www.opvang.be:

www.opvang.be/pdf/publicaties/publicatie_001.pdf

Vanderfaeillie, J, Damen, H., Bergh, P van den, Pijnenburg. H.M., & Holen, F. van (under

revision). Child and Family Social Work. Foster care assessment: An exploratory study of the

placement assessment process in Flanders and the Netherlands.

Van Tilburg, E. (2003). Agressie. Praktijkboek voor hulpverleners, begeleiders en

leerkrachten. Garant

Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Ministerie van Veiligheid en Justitie & Ministerie

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2014). Pleegzorg; een bijzondere vorm van

jeugdhulp. Te downloaden van site vng.nl:

http://www.voordejeugd.nl/images/pdf/handreikingen/Brochure_Pleegzorg.pdf

Verhulst, F.C., Koot, J.M., Akkerhuis, G.W., & Veerman, J.W., (1990). Praktische handleiding

voor de CBCL (Child Behavior Checklist). Assen/Maastricht: Van Gorcum.

Vitaro F., Brendgen M., & Tremblay R.E. (2002) Reactively and proactively aggressive

children: antecedent and subsequent characteristics. Journal of Child Psychology and

Psychiatry 43(4), 495-505.

Page 60: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

59

www.rijksoverheid.nl (geraadpleegd 24-03-2014)

Page 61: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

60

Bijlagen

Bijlage 1: format CBCL

Page 62: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

61

Page 63: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

62

Page 64: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

63

Page 65: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

64

Bijlage 2: uitwerking 5xW+H formule

Wat is het probleem? Over het algemeen neemt de vraag naar pleegzorg steeds sterker toe. Meer dan de pleegzorg in Nederland aan kan. Deze ontwikkeling is ook zichtbaar in andere landen als de Verenigde Staten (Facts for Families, 2005) en België (Pleegzorgregistratie, 2007). Daarbij groeit vooral de groep van kinderen met ernstige en complexe problemen die op een plaatsing in een pleeggezin wacht (Factsheet Pleegzorg, 2008). Begeleiding van deze kinderen vraagt om specifieke deskundigheden bij pleegzorg begeleiders en pleegouders (Rosenfield e.a., 1997). Een grote zorg is daarnaast het onaanvaardbaar hoge aantal plaatsingen dat voortijdig en met ongunstig resultaat wordt beëindigd. Dit wordt een breakdown genoemd in de pleegzorg. Exacte cijfers ontbreken, maar schattingen van onderzoekers variëren van 20-40%. Hierbij gaat het dan vooral om langdurige plaatsingen (Strijker & Zandberg, 2001). Uit onderzoek naar pleegkinderen die langdurig in een pleeggezin zijn geplaatst, blijkt dat zij gemiddeld één verplaatsing per jaar hebben meegemaakt (Strijker & Knorth, 2007). Het hoofddoel van het onderzoek is het terugdringen van breakdown in de langdurige pleegzorg aan de hand van de Child Behavior Check List (CBCL). Tevens is het hoofddoel kennis en inzicht verschaffen aan de pleegzorgmedewerkers over factoren die breakdown kunnen veroorzaken, zodat breakdown wordt teruggedrongen (IPG-MODEL, 2014). De oorzaak van een breakdown is volgens de geïnterviewde pleegzorgwerkers een samenloop van verschillende omstandigheden. Het heeft verschillende oorzaken die kunnen leiden tot een breakdown. Het zijn allemaal verschillende pleeggezinnen, kinderen en ouders met elk een eigen verhaal. Volgens mevrouw N. van der Knaap komt breakdown vaker voor in de prepuberteit, rond de 12-15 jaar. Dan gaan ze puberen en gaan ze ander gedrag vertonen. Bijvoorbeeld externaliserend gedrag. Voor pleegouders en natuurlijk pleegkinderen is dit vaak een ingewikkelde periode. Aanvullend hierop wordt er een stuk geciteerd uit het interview van F. van Seijen: ‘Jongeren gaan zich in de puberteit realiseren wat hun levensgeschiedenis is. Ze gaan zich afzetten, heftiger omdat ze dat nooit hebben kunnen oefenen. Alles is namelijk altijd voor hun beslist. De verwachting van pleegouders is dat ze deze jongere hetzelfde kunnen opvoeden als hun eigen kinderen. Het is alleen niet hun eigen kind, die bloedband is er niet. Een bloedband is zo bepalend.’ Pleegkinderen zijn een extreme heterogene groep die allemaal een aspect gemeen hebben namelijk; ze wonen niet bij hun biologische ouders. Wanneer een uithuisplaatsing aangewezen is wordt een pleegzorgplaatsing verkozen. Zodat een kind in natuurlijke basis kan opgroeien, dus niet residentieel. Pleegzorgplaatsingen kampen echter met veel problemen. Naast misbruik, een te hoge pleeggezinbelasting, conflicten tussen pleegouders en biologische ouders enerzijds en pleegouders en pleegzorgvoorzieningen anders is een negatieve voortijdige beëindiging van de plaatsing of breakdown een van de belangrijkste problemen (Wilson, Sinclair, & Gibbs, 2000). Een breakdown heeft een slechte invloed op de ontwikkeling van de pleegkinderen. Sommige jongeren gaan er door vroegtijdig zelfstandig wonen wat kan leiden tot een lagere levenskwaliteit en sociaal isolement (Sallnas et al., 2004). Een breakdown heeft ook een negatief effect op de sector zelf. Het demoraliseert pleegouders en kan leiden tot een beëindigen van het pleegouderengagement. Het ligt eraan of pleegouders nog andere pleegkinderen hebben of nog doorwillen gaan. Bij elke breakdown wordt een eindevaluatie gemaakt, aldus mevrouw N. van der Knaap. Bovendien resulteert het in een bijkomende werklast voor de pleegzorgvoorziening, die een nieuwe adequate verblijfplaats voor het kind moet zoeken.

Page 66: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

65

Wie heeft het probleem?

Pleegkinderen, pleegouders & pleegzorgwerkers Zoals hierboven staat beschreven is dat breakdown op alle betrokkenen negatieve gevolgen kan hebben. De ervaring van een of meerdere breakdowns heeft belangrijke negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van pleegkinderen. Het resulteert in moeilijkheden om volwassenen te vertrouwen, in een toename of zelfs het ontstaan van gedragsproblemen, dalende schoolresultaten, een afname van de kans op hereniging met de biologische ouders en een langer verblijf in residentiele zorg (Gilbertson & Barber, 2003; James, 2004; Newton, Litrownik, & Landsverk, 2000; Palmer, 1996; Sallnas, Vinnerljung, & Westermark, 2004). Nog meer negatieve gevolgen uit andere onderzoeken zijn, bijvoorbeeld een verminderde agressieregulatie, een negatief zelfbeeld en een toenemend wantrouwen in (nieuwe) opvoeders (Junger‐Tas, 1981; Van den Bergh & Weterings, 2006). Er zou dan ook een negatieve spiraal van toenemende gedragsproblemen kunnen ontstaan, waardoor er een risico ontstaat dat er een breakdown als gevolg is. Hierdoor komt er veel spanning op het pleeggezin te staan, tevens krijgen pleegouders het gevoel dat ze falen. Het is dan ook de vraag of pleegouders nog door willen gaan. Het kan ook zijn dat ze nog andere pleegkinderen hebben. Wanneer dat het geval is wordt er na een breakdown wel een gesprek aangegaan: wat ging er mis? Welk stuk lag bij de pleegouders? Je kan nooit zeggen dat het alleen aan het kind ligt. Het is altijd een samenloop van omstandigheden. Dat kan heel pittig zijn en dat is het over het algemeen al bij een breakdown. Het kan ook zijn dat ze er genoeg van hebben of dat de pleegzorgbegeleider het niet meer verantwoord vindt. Er is geen enkel pleeggezin die begint met het idee van: ‘we zien wel waar het schip strand’ (N. van der Knaap, pleegzorgwerker, 2014). Het doel van de pleegzorgwerker is een geslaagde plaatsing en een gezonde ontwikkeling van het kind (Inspectie Jeugdzorg, 2012). Dit kwam ook naar voren in het interview van N. van der Knaap (2014): ‘’Ik zie als mijn taak wel om het kind altijd centraal te houden. Want daar doen we het voor. Dat is het doel, dat het kind kan ontwikkelen en op kan groeien in een veilige omgeving. Vaak gebeurt er zoveel om heen, dat je soms wel even de draad kwijt raakt. Ik zorg dan dat het kind in het midden blijft. En dan is het standaard, en zeker als er een breakdown dreigt, om alle neuzen dezelfde kant op te houden.’ Hieronder is de manier beschreven hoe een pleegzorgplaatsing in zijn werk gaat. In vier fasen:

1. Algemene voorbereiding 2. Specifieke voorbereiding en matching 3. Plaatsing pleegkind in pleeggezin 4. Continue afstemming van het aanvullend zorgaanbod.

(IPG-MODEL, 2014) In de vierde fase wordt het aanvullend zorgaanbod steeds afgestemd op de actuele situatie in het pleeggezin. De balans in het pleeggezin, en met name die tussen de ontwikkelingsvraag van het pleegkind (ontwikkelingstaken en ontwikkelingsvaardigheden) en het opvoedingsaanbod van de pleegouders (opvoedingstaken en opvoedingsvaardigheden) vormt daarvoor een uitgangspunt. Dit is erg van belang, want wanneer het gezin goed aansluit, wordt er minder breakdown verwacht. Deze balans wordt onder andere duidelijk in de mate waarin de pleegouders in staat zijn het kind specifiek op te voeden. Om inzicht te krijgen in de balanssituatie van het pleeggezin is het daarom belangrijk dat de begeleider van pleegzorg met regelmaat het pleeggezin opzoekt. Op basis van de balanssituatie wordt bepaald of het huidige aanbod voldoet en of er meer (of minder) aanvullend zorgaanbod moet worden in gezet. Bij Entréa horen de begeleiders van pleegzorg een caseload van maximaal twintig te hebben, helaas door de hoeveelheid aanmeldingen en de negatieve resultaten van een plaatsing hebben er veelal een caseload van 28. Door de werkdruk die er

Page 67: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

66

is kunnen de begeleiders niet regelmatig contact hebben of beter gezegd geen efficiënte contacten (Entréa jaarverslag 2013, audit). Wanneer er een breakdown plaatsvindt, heeft pleegzorg zorgplicht dit is wettelijk vastgelegd. Bureau Jeugdzorg is wel eindverantwoordelijke over het kind, maar pleegzorg moet een vervangende plek voor het kind vinden. Vaak gaat dit in gezamenlijkheid. Uiteindelijk wordt er afgesloten met een eindevaluatie. Al eerder genoemd is het ook zo dat er bij een dreigende breakdown door beide geïnterviewde meer tijd in dat gezin wordt gestoken. Dit kan dan ten koste gaan van andere kinderen in de caseload. Omdat de caseload hoog kan liggen kan het lastig zijn wanneer er een breakdown plaatsvindt het kost veel tijd en inspanningen voor de pleegzorgwerkers. Wanneer is het een probleem? Het is een probleem wanneer de hulpverleners (te laat) kunnen ingrijpen of signalen hebben gemist en dat er dus een breakdown plaats gaat vinden. Daarbij kan het ook zo zijn dat er niet goed gematched is. De eerste stappen worden verzorgd door een de matchinggroep en als er dan een pleegzorgbegeleider wordt toegewezen neemt deze begeleider de matching verder op zich. Het is van belang dat er van te voren zorgvuldig een passend pleeggezin wordt gekozen voor een pleegkind. Het is dus een probleem wanneer de situatie zo uit de hand loopt, door de pleegkinderen, pleegouders of biologische ouders of in wisselwerking, dat de kinderen en de pleegouders beslissen dat het zo niet meer door kan gaan. Wanneer dat het geval is geven pleegouders of pleegkinderen dit aan bij hun pleegzorgbegeleider of voogd. Dan wordt er gekeken of er nog wat aan gedaan kan worden. Beide pleegzorgwerkers geven aan dat ze bij een dreigende breakdown meer tijd gaan besteden aan het betrokken pleeggezin. Citaat van het interview met F. van Seijen (2014): ‘Dus meer contact hebben met de pleegouders en de jongere. Ik wil ze dan ook apart spreken zodat de jongere ook zijn woordje kan doen. Ik zal de frequentie van de gesprekken verhogen en waar het complex wordt een gedragsdeskundige inschakelen. Je werkbegeleider heb je er al bij betrokken wanneer zoiets dreigt. Dan gaan kijken op welke manieren de eerste druk eraf gehaald kan worden.’ Uiteindelijk wanneer er geen oplossingen meer mogelijk zijn. Zal er worden besloten dat het kind uit zal worden geplaatst. De wisselingen van pleeggezin naar pleeggezin zijn vanuit een ontwikkelingspsychologisch en orthopedagogisch perspectief ongewenst. Het kind dat vaak al zoveel mee heeft gemaakt krijgt niet die stabiele situatie die het voor een doorgaande ontwikkeling nodig heeft. Uit onderzoek van Newton, Litrownik & Landsverk (2000) blijkt bijvoorbeeld dat gedragsproblemen van pleegkinderen toenemen naarmate ze vaker van pleeggezin wisselen. Daarnaast wordt het vertrouwen van ouders in de pleegzorg en de waarde ervan voor hun kind negatief beïnvloed door overplaatsingen van hun kind naar een ander pleeggezin. De wisselingen van pleeggezin zijn bovendien organisatorisch inefficiënt. Er moet iedere keer weer een nieuw aanbod worden gevonden. Daarbij kan dit allemaal leiden tot een burn-out van het pleeggezin en hiermee kan de organisatie een pleeggezin verliezen. Het kind, de ouders en de aanstaande pleegouders moeten worden voorbereid en allerlei administratieve handelingen moeten worden gedaan. (IPG-MODEL, 2014). Waarom is het een probleem?

Pleegkinderen hebben extra zorgbehoeftes Het doel van een pleegzorgplaatsing is het bieden van een zo optimaal mogelijke omgeving voor het kind zodat het zich gunstig kan ontwikkelen. Kinderen die in de pleegzorg terechtkomen, hebben vaak extra zorg nodig (van den Berg en Weterings 2007). Zij hebben vaak al een aantal overplaatsingen meegemaakt en wisselende opvoeders gehad. Hierdoor kunnen er hechtings-, loyaliteits- en gedragsproblemen ontstaan. Dit is niet verwonderlijk, omdat veel van hen lang in een ongunstige opvoedingssituatie hebben geleefd. Wat uit

Page 68: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

67

literatuurstudie gebleken is, is dat kinderen in pleeggezinnen met minder problemen kampen dan kinderen die opgroeien binnen de residentiële jeugdzorg. Dit blijkt niet alleen uit de literatuur maar wordt ook aangegeven en erkend door pleegzorgwerkers. Pleegzorgwerkers streven er dan ook naar om kinderen zo veel mogelijk in een pleeggezin te laten opgroeien.

Sociale en emotionele ontwikkeling van pleegkinderen bij plaatsing Vrijwel alle kinderen hebben ontwikkelingsproblemen op het moment dat zij in een pleeggezin worden geplaatst. De ernst van de emotionele schade als gevolg van pedagogische- en emotionele verwaarlozing blijkt uit een onderzoek van pedagoge Tonny Weterings van de Universiteit Leiden (1998). Van de achtenvijftig pleegkinderen heeft eenenzeventig procent van de pleegkinderen problemen in de lichamelijke ontwikkeling, zevenvijftig procent in de motorische ontwikkeling, achtenveertig procent in de spraak- en taalontwikkeling en eenentachtig procent in de sociale- en emotionele ontwikkeling. Bij vijfentachtig procent van hen melden de pleegouders bovendien dat de pleegkinderen 'merkwaardig' gedrag vertonen, bijvoorbeeld door nauwelijks te reageren op hun omgeving, geen reactie te tonen bij pijn, zeer angstig of claimend te zijn. Daarnaast is het opvallend dat veertig procent van de pleegkinderen achterstand vertoont op alle vier de genoemde ontwikkelingsgebieden.

Sociale en emotionele ontwikkeling in het pleeggezin Uit hetzelfde onderzoek van Weterings blijkt dat veel pleegkinderen na jarenlang verblijf in een pleeggezin nog steeds met problemen kampen. Met name een verstoring van de sociale en emotionele ontwikkeling blijkt hardnekkig (Weterings 1998). Pleegkinderen hebben vaak weinig zelfvertrouwen en ontwikkelen zich vaak niet goed door de onzekere situatie waarin zij leven (NJI, 2014). Johan Vanderfaeillie, pedagoog en psycholoog aan de Vrije Universiteit Brussel, bestudeerde in drie aparte onderzoeken de dossiers van 233 pleeggezinnen. ‘Over een periode van zes jaar eindigt 44 procent van de pleegplaatsingen met een breakdown. Dat zijn alarmerende cijfers’, zegt Vanderfaeillie. ‘Pleegzorg is een waardevolle interventie. In vergelijking met andere uithuisplaatsingen is het zelfs de beste oplossing. Pleeggezinnen kennen meer warmte en stabiliteit, ze lijken het meeste op een normaal opvoedingsklimaat.’ (Vanderfaeillie, 2009) Binnen Entréa zijn de cijfers vergelijkbaar met de landelijke cijfers. De personen die meegewerkt hebben aan ons praktijkonderzoek zijn van mening dat deze cijfers verminderd kunnen worden. Pleeggezinnen zijn vaak kwetsbaar. Uit de interviews die wij hebben verricht, is gebleken dat vooral adolescente jongeren met probleemgedrag meer kans hebben op een breakdown. Conflicten tussen biologische en pleegouders komen op een tweede plaats. Wat verder uit ons praktijkonderzoek naar voren kwam, is dat ouders vaak te hoge verwachtingen hebben van hun pleegkind(eren). Pleegouders geven pleegkinderen liefde en verwachten dat ze deze liefde ook terug krijgen van hun pleegkind(eren). Vaak is dit niet het geval doordat de jongeren kampen met hechtingsproblematiek (Entréa, 2014). Waar doet het probleem zich voor? Breakdown doet zich binnen iedere pleegzorginstelling in Nederland voor. Wij verrichten ons onderzoek specifiek op de breakdown binnen Entréa. Entréa is een organisatie die er is voor kinderen en jongeren van 0-18 jaar en hun gezin. Met complexe vragen op het gebied van opgroeien en ontwikkeling kunnen de jongeren en hun gezin bij Entréa terecht. Entréa werkt vanuit de overtuiging dat elk kind recht heeft op een veilige plek om op te groeien en zich te ontwikkelen, biedt Entréa speciaal onderwijs, ambulante, specialistische begeleiding en opvoedingsondersteuning (Entréa, 2014) Nederland telt 28 pleegzorgorganisaties. Entréa is een van deze organisaties die intensieve pleegzorg aanbiedt (Pleegzorg, 2014). Intensieve pleegzorg is voor jongeren van 0-18 jaar die kampen met complexe problemen. De doelstelling van intensieve pleegzorg is het realiseren van continuïteit en veiligheid in opvang, verzorging en opvoeding. Binnen de

Page 69: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

68

intensieve pleegzorg wordt de behandelcoördinator van Entréa ingeschakeld. Zij geeft de ouder inzicht in de problematiek van het pleegkind en geeft de ouders handvaten met deze problematiek om te gaan. Verder wordt de behandelcoördinator van Entréa bij de intensieve pleegzorg ingeschakeld voor de evaluatiegesprekken. Bij ‘normale’ pleegzorg is de behandelcoördinator normaliter niet betrokken binnen het gezin. Wat verder van belang is, is dat een pleeggezin het optimaliseren van ontwikkelingsmogelijkheden stimuleert en dat de kinderen tot rust kunnen komen en geholpen kunnen worden bij de verwerking van sociaal-emotionele problematiek. Aan de pleegzorgwerker in samenwerking met de pleegouders is het verder de taak om de kinderen te helpen bij het bij acceptatieproces van de uithuisplaatsing (Entréa, 2014). Binnen Entréa kan in principe iedereen pleegouder worden: alleenstaanden, echtparen, homoseksuele partners en samenwonenden met of zonder kinderen. Inkomen en gezinssamenstelling zijn géén criteria. Wel worden er voor alle pleeggezinnen dezelfde voorwaarden gehanteerd om een goede en veilige plek voor kinderen te bieden: je moet eenentwintig jaar of ouder en zijn en mag in het verleden geen gewelds- of zedendelict hebben begaan. Er wordt hiervoor een ‘verklaring van geen bezwaar’ gevraagd bij de Raad voor de Kinderbescherming. Bij basispleegzorg wordt er een leeftijdsgrens van de pleegoude gehanteerd en wordt er gekeken naar verschil van leeftijd van de oudste pleegouder en het pleegkind. Dit verschil mag niet groter zijn dan 42 jaar. Bij crisis kortverblijf en weekendpleegzorg geldt deze leeftijdsgrens niet. De leefsituatie van een pleeggezin moet stabiel zijn. Een verhuizing, een zwangerschap, een nieuwe baan of (psycho)therapie van één van de gezinsleden zijn redenen om nog even te wachten met het pleegouderschap. Tenslotte moet de pleegzorgouder beschikken over de gevraagde competenties, de procedures en de begeleiding vanuit Entréa accepteren. Dit wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst (Entréa, 2014). Tijdens het interview met mevrouw Crombag, behandelcoördinator pleegzorg binnen Entréa, kwam de leeftijd van eenentwintig jaar naar voren. Mevrouw Crombag, gaf aan dat ze deze leeftijd aan de jonge kant vond en zich soms afvroeg of iemand van eenentwintig jaar in staat is om iemand op te voeden. Uit de praktijk is gebleken dat er niet veel personen van eenentwintig zijn die zich aanmelden. Zoals bovenstaand al te lezen is, telt Nederland 28 pleegzorginstellingen. Binnen al deze instellingen is sprake van een vergelijkbaar percentage aan vroegtijdige afbrekingen binnen een pleegzorg proces. Er is dus sprake van een ‘probleem’ op maatschappelijk niveau en niet alleen binnen Entréa. Hoe is het probleem ontstaan?

Historie pleegzorg Pleegzorg is al zo oud als de mensheid. Door de eeuwen heen zijn veel kinderen opgevangen door familie, vrienden of vreemden, als zij niet in hun ouderlijk huis konden opgroeien. Vanaf de 13de eeuw werden deze kinderen niet alleen door familie, vrienden of vreemden opgevangen, maar werden deze kinderen ook opgevangen in opvanghuizen of gasthuizen die een paar eeuwen later werden omgedoopt in weeshuizen. Deze weeshuizen ontwikkelden zich geleidelijk aan tot professionele jeugdhulpverleningsinstellingen. Aanvankelijk werd pleegzorg niet als professionele opvang beschouwd, maar als vrijwilligerswerk. Pleegouders kregen geen begeleiding, hadden geen rechten en kregen geen vergoedingen. De opvang van kinderen in pleeggezinnen werd met het verschijnen van de regeringsnota “Pleegzorg in Perspectief” in 1983 voor het eerst erkend als volwaardige hulpverleningsvorm. De regering sprak in 1983 expliciet haar voorkeur uit voor pleegzorg boven residentiële plaatsing, aangezien in een gezinssituatie beter voldaan kan worden aan de basisbehoefte van een kind, te weten overzichtelijkheid, persoonlijke aandacht, genegenheid en continuïteit in de opvoeding. Ook is pleegzorg een relatief goedkope vorm

Page 70: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

69

van hulpverlening en daardoor een aantrekkelijk alternatief voor de toenemende druk op de residentiële capaciteit van de jeugdzorg. Pleegzorg is als vorm van hulpverlening onderdeel geweest van vele organisatorische ontwikkelingen die in de jaren 80 zijn ingezet. In korte tijd ‘verhuisde’ pleegzorg van overwegend kinderbescherming naar (provinciale) voorzieningen voor pleegzorg (1995) en vervolgens omstreeks 2000 door naar multifunctionele zorgaanbieders (Choy & Schulze, 2009).

De oorzaken van breakdown Oorzaken die door pleegouders worden genoemd voor het voortijdig afbreken van de pleegzorgplaatsing: • Gedragsproblemen van het pleegkind (48%) • De rol van de gezinsvoogd* (38%) en de pleegzorgbegeleider (22%) • Geen of onvoldoende (tijdige) aanvullende hulp, classificaties en behandeling(38%) • Onjuiste matching (22%) • Onvoldoende deskundigheid van pleegouders (12%) Pleegouders noemen het vaakst als oorzaak voor het afbreken van de plaatsing de (ernstige) gedragsproblemen van hun pleegkind. Opmerkelijk is dat de andere oorzaken die worden genoemd vrijwel altijd nauw samen hangen met de gedragsproblemen. Als pleegouders bijvoorbeeld ernstige gedragsproblemen bij hun pleegkind constateren en aandringen op een classificerend onderzoek, komt het vaak voor dat de gezinsvoogd om uiteenlopende redenen hier geen gehoor aan geeft. De pleegzorgbegeleider stelt zich in een dergelijke situatie nogal eens terughoudend op, als reden hiervoor wordt wel aangegeven een goede samenwerking met de gezinsvoogd veilig te willen stellen. Uit de ervaringen van pleegouders komt naar voren dat de bezoekregeling met de biologische ouders soms zoveel van pleegkinderen vraagt dat mogelijk daardoor de ernst van hun probleemgedrag (tijdelijk) toeneemt. Pleegouders geven aan dat de problematiek van hun pleegkind soms zo ernstig is dat verblijf in een (regulier) pleeggezin niet of nog niet haalbaar is. De gedragsproblemen van pleegkinderen kunnen te zwaar zijn voor de pleegouders om mee om te gaan, te belastend of onveilig voor de eigen/andere kinderen in het gezin of de pleegkinderen kunnen de nabijheid van een gezin niet aan. In veel gevallen denken pleegouders echter dat als er sprake is van (ernstige) gedragsproblemen van het pleegkind dat een pleeggezin toch de plaats is waar het optimale ontwikkelingskansen geboden wordt (NVP, 2014).

De rol van Bureau Jeugdzorg en de pleegzorgaanbieder Pleegouders geven aan dat de start van de plaatsing soms niet goed verloopt. Een onzorgvuldige voorbereiding van de kennismakingfase en de plaatsing kunnen er voor zorgen dat pleegouders vol onzekerheden een toch al spannende periode in hun leven ingaan. Het is van belang om de tijd te nemen voor de kennismaking, bezoekjes, logeren en dergelijke. Het is ook van belang dat alle praktische zaken goed geregeld en duidelijk zijn, zoals de aanvangskosten, verzekeringen, medische zaken en school (NVP, 2014) . Tijdens ons interview met mevrouw Crombag gaf ze aan dat er vroeger altijd een behandelcoördinator betrokken was bij boven geschreven proces. Nu, in deze tijd, is dit niet meer het geval en regelt de pleegzorgwerker het traject van plaatsing tot afbreking (mits het geen intensieve pleegzorg betreft). Mevrouw Crombag gaf aan dat zij van mening is dat breakdown voor een gedeelte verminderd kan worden door een gedragswetenschapper in te zetten bij boven geschreven proces, zodat deze afwijkend gedrag kan signaleren en hierop acties kan uitzetten.

Page 71: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

70

Wat verder zowel uit praktijkonderzoek als literatuur onderzoek is gebleken, is dat sommige pleegouders zorgvuldiger moet worden voorbereid op een afbreking van een plaatsing. Er moet met hen besproken worden wat de precieze redenen zijn, wat hun aandeel hierin is ze vooral het gevoel geven dat ze niet hebben gefaald maar dat er nu gehandeld wordt in het belang van het kind. Geregeld nemen pleegouders zelf het initiatief tot het afbreken van de plaatsing. Vaak hebben zij dan al meerdere malen aan de bel getrokken voor extra hulp en ondersteuning. Het komt eveneens geregeld voor dat Bureau Jeugdzorg en/of de pleegzorgaanbieder besluit dat de plaatsing moet worden afgebroken. Soms met instemming van de pleegouders, soms tegen de zin van pleegouders. Ook de ondersteuning bij het verkrijgen van financiële vergoedingen is niet altijd goed geregeld, maar pleegouders geven in geen enkel geval aan dat dit heeft geleid tot een afgebroken plaatsing. Wel dat zij zich door de soms hoge kosten die een pleegkind met zich meebrengt zich niet opnieuw als pleegouder beschikbaar stellen (NVP, 2014).

Geen of onvoldoende (tijdige) hulp, diagnostiek en behandeling Pleegouders zijn van mening dat geen of onvoldoende (tijdige) aanvullende hulp bij ernstige problematiek kan leiden tot een afgebroken plaatsing. Bij Entréa is het zo dat er bij intensieve pleegzorg een behandelcoördinator wordt ingeschakeld die ouders inzicht kan geven in het ziektebeeld van hun pleegkind en handvaten en inzicht kan geven om hiermee om te gaan. Ouders hebben hier vaak behoeften aan. Ze weten vaak weinig van het ziektebeeld van hun pleegkind en weten hierdoor ook niet hoe hier mee om te gaan. Kinderen met (ernstige) gedragsmoeilijkheden vragen soms meer tijd, energie en aandacht van pleegouders, dan in een regulier pleeggezin redelijkerwijs is op te brengen (NVP, 2014).

Onjuiste matching Voor een optimale matching van pleegkind en pleeggezin is het van belang dat het aanbod, de gezinssamenstelling, de ervaring en de mogelijkheden van het pleeggezin actueel zijn. De ervaring van pleegouders is dat de matching nogal eens gebeurd op basis van verouderde gegevens. Daarnaast ligt door een tekort aan bepaalde soorten pleeggezinnen het gevaar op de loer dat er concessies gedaan worden bij de matching, waardoor de kans op een afgebroken plaatsing toeneemt. Om het voor pleegouders mogelijk te maken om een goede afweging te kunnen maken of zij een bepaald kind in hun gezin willen opnemen, is het voor hen van belang om over voldoende informatie over de geschiedenis, de problematiek en de hulpvraag van het pleegkind en de verwachte bezoekregeling met de ouders te beschikken. Binnen Entréa is een onjuiste matching maar zelden de oorzaak van breakdown. Dit is gebleken uit ons praktijkonderzoek.

Onvoldoende deskundigheid van pleegouders Pleegouders zijn over het algemeen tevreden zijn over hoe zij door de pleegzorgaanbieder zijn voorbereid op het pleegouderschap. Binnen Entréa is dit ook het geval. Door medewerkers die gericht getraind zijn op het screenen van toekomstige pleegouders, door medewerkers die informatiebijeenkomsten geven, en door de gesprekken thuis worden door pleegouders als leerzaam en de moeite waard ervaren. (Dit is gebaseerd op uitspraken van mensen die daadwerkelijk pleegouder zijn geworden en niet op ervaringen van mensen die tijdens de voorbereiding zijn afgehaakt). Kanttekening hierbij is wel dat er onvoldoende informatie wordt gegeven over wet- en regelgeving en de positie van pleegouders in de samenwerking met de pleegzorgaanbieder en Bureau Jeugdzorg. Soms vinden pleegouders dat het pleegouderschap wat al te zwaar wordt neergezet, maar als er eenmaal een kind is geplaatst, komen zij vaak tot de conclusie dat de moeilijkheden, zoals in de voorbereiding geschetst, niet overdreven waren. Dit gegeven doet vermoeden dat aspirant pleegouders regelmatig onderschatten hoeveel pleegzorg van hun zal vergen (NVP, 2014) Pleegouders voelen zich niet altijd voldoende toegerust voor de opvoeding en verzorging van

Page 72: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

71

het specifieke pleegkind dat in hun gezin wordt geplaatst. Ze voelen zich er dan soms alleen voor staan en komen er dan achteraf achter dat het hen ook aan de benodigde kennis heeft ontbroken. Binnen Entréa kunnen pleegzorgwerkers met vragen altijd terecht bij hun pleegzorgwerker. Volgens Elzin (1996) is een plaatsing in een pleeggezin niet gepast voor kinderen met ‘Gedragsproblemen’, wanneer de biologische ouders de plaatsing van hun kind niet in een pleeggezin accepteren en wanneer het pleegkind niet kan functioneren in een gezin (familie). Deze contra-indicaties zijn wel bruikbaar, maar toch geeft het geen indicatie wanneer een pleeggezin wel gepast is.

Bijlage 3: overzicht geturfde resultaten CBCL

Vraag Score

nul

Score

één

Score

twee

Gemiddelde

score per

persoon Vraag 1. IIIIIII II II .54

Vraag 2. IIII IIII IIII 1.0

Vraag 3. IIIIII IIIIII 1.5

Vraag 4. IIIII III IIII .92

Vraag 5. IIIIII IIII II .67

Vraag 6. IIIIIIIII II I .33

Vraag 7. IIIII IIII III .83

Vraag 8. IIIII III IIII .92

Vraag 9. IIIIII IIII II .67

Vraag

10.

IIIIIIIII III 1.25

Vraag

11.

III IIIIIIII I .83

Vraag

12.

IIIIIII III II .58

Vraag

13.

IIIIIIII III I .42

Vraag

14.

IIIIIIIII III .25

Vraag

15.

IIIIII I IIIII .92

Vraag

16.

III III IIIII 1.18

Vraag

17.

IIIIIIII IIII .33

Vraag

18.

IIII III IIIII 1.08

Vraag

19.

IIIII IIIIIII 1.58

Vraag

20.

IIIIII III III .75

Vraag IIII IIIII III .83

Page 73: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

72

21.

Vraag

22.

IIIIIII IIIII 1.42

Vraag

23.

III IIIIII III 1.0

Vraag

24.

IIIIIIII IIII .33

Vraag

25.

IIIIII IIIII I .50

Vraag

26.

I IIIII IIIIII 1.42

Vraag

27.

IIII IIIIII I .81

Vraag

28.

I IIIIII IIIII 1.33

Vraag

29.

IIIIIIIIIII Geen klachtgedrag

Vraag

30.

IIIIIIIIIIII Geen klachtgedrag

Vraag

31.

IIIIIIIIIII I Geen klachtgedrag

Vraag

32.

IIIIIII III II .58

Vraag

33.

IIIII IIII III .83

Vraag

34.

IIIII IIIII II .75

Vraag

35.

IIII IIIIII II .83

Vraag

36.

IIIIIIII III I .42

Vraag

37.

IIIII IIIII II .75

Vraag

38.

IIIII IIIIIII .58

Vraag

39.

IIII III IIIII 1.08

Vraag

40.

IIIIIIIIII II .17

Vraag

41.

IIIIIIII IIII 1.33

Vraag

42.

IIIIIIII III I .42

Vraag

43.

III II IIIIIII 1.33

Vraag

44.

IIIIIIIIII I I .25

Vraag

45.

IIIII IIIIII .54

Page 74: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

73

Vraag

46.

IIIIIIIIII II .17

Vraag

47.

IIIIIII IIIII .42

Vraag

48.

IIIIIIIII I II .45

Vraag

49.

IIIIIIIIII II .17

Vraag

50.

IIIIIIII IIII .36

Vraag

51.

IIIIIIIIIIII Geen klachtgedrag

Vraag

52.

IIIIIIIII I II .42

Vraag

53.

IIIIIIIIIIII Geen klachtgedrag

Vraag

54.

IIIIIIII IIII .33

Vraag

55.

IIIIIIIIIIII Geen klachtgedrag

Vraag 56

A.

IIIIIIIIIII I .08

Vraag 56

B.

IIIIIIIII III .25

Vraag 56

C.

IIIIIIIIII I I .27

Vraag 56

D.

IIIIIIIIIII Geen klachtgedrag

Vraag 56

E.

IIIIIIIIIII I .17

Vraag 56

F.

IIIIIIIIII I I .25

Vraag 56

G.

IIIIIIIIIII I .08

Vraag

56H.

IIIIIIIIII II .17

Vraag

57.

III IIII IIII 1.09

Vraag

58.

IIIIIIIIIII I .08

Vraag

59.

IIIIIIIII II I .17

Vraag

60.

IIIIIIIIIII I .08

Vraag

61.

IIIII IIIIII I .67

Vraag

62.

IIIIIIIII II I .33

Vraag IIIIII IIII II .67

Page 75: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

74

63.

Vraag

64.

IIIIIII IIII I .50

Vraag

65.

III IIIII III 1.0

Vraag

66.

IIIIIII IIII I .50

Vraag

67.

IIIII II IIIII 1.0

Vraag

68.

I IIII IIIIIII 1.5

Vraag

69.

IIIIIIIIII II 1.17

Vraag

70.

IIIIIIIII III .25

Vraag

71.

IIIIII IIIII .45

Vraag

72.

IIIII II IIIII 1.0

Vraag

73.

IIIII II IIII .91

Vraag

74.

IIIIIII IIII I .50

Vraag

75.

IIIIIIIIII II .17

Vraag

76.

IIIIIIIIII II .17

Vraag

77.

IIIIIIIII II .18

Vraag

78.

IIIIII III III .67

Vraag

79.

IIIIIIIIII I .09

Vraag

80.

IIIIIII IIII I .50

Vraag

81.

IIII III IIIII 1.08

Vraag

82.

III IIII IIIII 1.17

Vraag

83.

IIIIIIIIIII I .08

Vraag

84.

IIIIII II IIII .83

Vraag

85.

IIIIIIIII II I .33

Vraag

86.

III III IIIIII 1.25

Vraag

87.

III III IIIIII 1.25

Page 76: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

75

Vraag

88.

IIIII IIIIII I .67

Vraag

89.

IIIIIII IIII I .50

Vraag

90.

IIIII III IIII .92

Vraag

91.

IIII IIIIII II .83

Vraag

92.

IIIIIIIIII I I .25

Vraag

93.

IIIIIIIII III .27

Vraag

94.

IIIIII IIIII I .58

Vraag

95.

I IIIII IIIIII 1.17

Vraag

96.

IIIIIIII II II .50

Vraag

97.

IIII I IIIIII 1.18

Vraag

98.

IIIIIIIIIIII Geen klachtgedrag

Vraag

99.

IIIIIIIIII I .09

Vraag

100.

IIIIII IIIIII .50

Vraag

101.

IIII IIIII III .92

Vraag

102.

IIIIIIIII III .25

Vraag

103.

I IIIIIIIII I 1.09

Vraag

104.

IIIIII IIIIII .50

Vraag

105.

IIIII I IIIII .92

Vraag

106.

IIIIII IIII II .67

Vraag

107.

IIIIIIIIII II .17

Vraag

108.

IIIIIIIIII II .33

Vraag

109.

IIIIIII IIII I .50

Vraag

110.

IIIIIIIIII II .17

Vraag

111.

IIIIIII IIII .36

Vraag IIIII IIII III .83

Page 77: De CBCL als meetinstrument om risicogedrag tijdig te ...intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... · psychopathologie op de kinderleeftijd vast te leggen. (NJI, 2014) 4 Een

76

112.

Om het klachtgedrag te onderscheiden dat nog het zwaarste ervaren wordt door de

pleegzorgwerkers, hebben we vragen geselecteerd met een score van 1.0 of hoger. Deze

hebben we verschillende kleuren gegeven per syndroomschaal.

Syndroomschalen Totale score over alle jongeren

Agressief gedrag 18.70

Regelovertredend gedrag 16.01

Denkproblemen 5.33

Sociale problemen 5.84

Lichamelijke klachten 2.19

Aandachtsproblemen 7.55

Angstig/depressief 3.81

Teruggetrokken/depressief 5.13