Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen Academiejaar 2010 – 2011
Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, optie Klinische Psychologie
AUTISME VANUIT PSYCHOANALYTISCH PERSPECTIEF.
OP WEG NAAR EEN NIET-DEFICITAIRE VISIE: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING HERBEKEKEN VIA EEN FOCUS OP CREATIE.
Promotor: Prof. Dr. S. Vanheule. Door Glenn De Bel Begeleiding: Lic. Abe Geldhof
1
WOORD VOORAF
Graag had ik eerst en vooral de volgende mensen bedankt voor hun hulp en advies: begeleider
Abe voor de “strenge aanpak” die ik nodig had en de enthousiaste bereidwilligheid mij te
helpen en het luisterend oor, Sofie voor haar hulp bij de lay-out, Marieke voor het willen
weten en het moed inschenken, de mama voor het blijven verdragen van me in thesistijd en
tenslotte Jonathan voor de gesprekken over het onderwerp en over van alles en nog wat in het
leven…
2
ABSTRACT
In deze thesis wordt het vraagstuk van de diagnostiek en de mogelijke behandeling van
autisme vanuit een psychoanalytisch standpunt bekeken. Daar waar de klassieke cognitieve
modellen autisme meer zien als een soort deficit, een stoornis in de cognitie, wordt er hier
gesteld dat dit niet zo hoeft te zijn. Een andere visie wordt voorgesteld: deze van de diagnose
en behandeling van autisme op basis van het begrip creatie. Bedoeling is om op die manier
het subject dat vervat zit in de diagnose autisme van spreekwaarde te voorzien, of te laten
spreken. Aan de hand van het ‘autistisch defensiemechanisme’ dat wordt uitgewerkt verkent
deze verhandeling de ‘autistische overdracht’ naar het model van Jean-Claude Maleval. Na
het kaderen van de momenteel aan de gang zijnde discussie binnen de lacaniaanse
psychoanalyse in verband met de diagnostiek, richt deze thesis zich verder op de behandeling.
Daarbij zullen drie mechanismes het licht komen te zien: dit van het autistisch object, de
dubbel en het teken (de Ander van de synthese).
3
INHOUDSTAFEL
1. INLEIDING ....................................................................................................................... 5
2. ONDERZOEKSVRAAG ................................................................................................... 6
3. KORTE GESCHIEDENIS VAN HET BEGRIP AUTISME ............................................ 9
4. IN VERBAND MET DIAGNOSTIEK: VERSCHILLENDE ZIENSWIJZEN .............. 13
4.1. Inleiding ..................................................................................................................... 13
4.2. Autisme of psychose? ................................................................................................ 13
4.2.1. Het verlangen van de Moeder? ........................................................................... 13
4.2.1.1. Het sprekend subject: φ/a ............................................................................ 14
4.3. Het echtpaar Lefort en Pierre Naveau: een aparte autistische structuur? .................. 15
4.4. Autisme binnen het veld der psychosen .................................................................... 18
4.5. Bedenking en conclusie ............................................................................................. 19
5. OP WEG NAAR EEN MOGELIJKE CREATIE EN BEHANDELING ........................ 21
5.1. Een autist spreekt! ..................................................................................................... 21
5.1.1. Praten zonder ‘stem’ ........................................................................................... 21
5.1.2. Geen primordiale identificatie. ........................................................................... 22
5.2. (Het begin van) een mogelijke kuur: de aanvang van een Sinthoom ........................ 24
5.2.1. Inleidend ............................................................................................................. 24
5.2.2. Faire le vide ........................................................................................................ 25
5.3. De autistische sinthoomvorming ............................................................................... 28
5.3.1. Inleiding ............................................................................................................. 28
5.3.2. Het vermijden van de holophrase: de oplossing van het teken .......................... 28
5.3.2.1. De holophrase ............................................................................................. 29
5.3.2.2. Het teken ..................................................................................................... 29
5.3.3. Een imaginaire oplossing: separatie tussen affect en intellect. .......................... 32
5.3.4. Het (autistisch) object als defensiemechanisme ................................................. 34
5.3.4.1. Intermezzo: de behandeling volgens Tustin ............................................... 36
5.3.4.2. Een dynamiek .............................................................................................. 37
5.3.4.3. “Il y a des gens en vie, et des gens qui ont besoin des lampes.” ................. 39
5.3.4.4. On-off mechanisme, l’impulsion-destruction: in contact met de doodsdrift ..
..................................................................................................................... 39
5.3.4.5. Een imaginaire suppletie? Als binnen iets meer binnen wordt: na “faire le
vide” het gat opvullen met een imaginaire “bouchon”................................................. 41
4
5.3.5. Conclusie in verband met het autistisch object .................................................. 43
5.3.6. De dubbel en “l’énonciation artificielle”............................................................ 44
5.3.6.1. Inleidend ..................................................................................................... 44
5.3.6.2. Donna Williams en haar imaginare figuren ................................................ 46
5.3.7. Op naar een andere Ander: l’Autre de synthèse. ................................................ 50
5.3.8. Een mogelijke overdracht en daaraan gekoppelde behandeling ........................ 53
5.3.8.1. Over creativiteit, metonymie en bricollage ................................................. 55
5.3.8.2. Pogen voorbij de dubbel te gaan, “autisme à deux”. .................................. 58
5.3.8.3. Conclusie ..................................................................................................... 60
6. CONCLUSIE ................................................................................................................... 61
7. AFSLUITENDE BEDENKING ...................................................................................... 64
REFERENTIES ........................................................................................................................ 65
5
1. INLEIDING
Heden ten dage wordt autisme heel vaak bekeken als zou het gaan om een cognitief deficit
(denk maar aan de Theory of Mind-stoornis bv.) – lees: een mentale handicap.
Welnu, in deze verhandeling is het de bedoeling om een stap verder te gaan, weg van de
opvatting van een mentale handicap, om de gangbare visie in de gedragswetenschappen te
verruimen. Onze stelling luidt als volgt: ‘de autist is een subject die aan het werk is, aan het
werk om te proberen om te gaan met een overweldigende angst’ (Maleval, 2009). De nadruk
ligt op subject, aan het werk zijn en angst. Dit zijn meteen de 3 sleutelwoorden, hetgeen de
psychoanalytische visie (op autisme) net zo eigen maakt. Subject, want het zijn hun eigen
bricollages, hun eigen uitvindingen die zo belangrijk zijn, die op de voorgrond komen te
staan. Het zal blijken dat het erop aan komt hen hierin te ondersteunen, hen de ruimte te geven
zodanig dat hun eigen creaties tot uiting kunnen komen, en hen hierin te begeleiden. Er wordt
met andere woorden naar hen geluisterd. Deze zienswijze missen we voor een stuk bij de
gedragstherapeutische benaderingen. Vooral dan bij diegenen die autisme beschouwen als een
ongeneeslijke ziekte (want: genetisch) en er dus weinig anders opzit dan de plooien glad te
strijken die alsnog glad te strijken zijn, normaliseren die handel met andere woorden... Bij
dergelijke technieken van re-educatie is het gevaar reëel dat het subject te veel uit het oog
verloren wordt, waardoor de angst waar de autist aan lijdt ook niet meer gezien wordt, en men
zijn toevlucht moet nemen tot louter cognitieve/organische/genetische interpretaties. Het 2e
aspect van de stelling, het aan het werk zijn, is zeer nauw verbonden met het eerste aspect, de
autist als subject. De twee zijn nauwelijks los van elkaar te zien. In zijn eigen subjectiviteit is
de autist bezig aan een weg te timmeren (zijn eigen weg, niet de onze), hij is aan het werk een
eigen creatie/oplossing te ontwikkelen. Die oplossing dient erkend te worden. Tenslotte is er
de angst. Dit is iets dat vaak miskend wordt. Wij gaan er van uit dat het lijden van de autist
hieraan vast hangt, het gaat om een primordiale problematiek, een problematiek van het
(aller)vroegste waarbij de angst te groot is om de stap richting de Ander te maken. Maar dit is
voor later, van belang in deze inleiding is het erkennen van de angst binnen autisme. De
cognitieve interpretaties zouden dan eventueel kunnen gezien worden als logische
neveneffecten van de weg die de autist gekozen heeft om om te gaan met die angst…
6
2. ONDERZOEKSVRAAG
In de geest van vandaag de dag is autisme een begrip geworden waar zowat iedereen mee
bekend is. ‘Autist’ is bijvoorbeeld op onze Vlaamse lagere scholen verworden tot een favoriet
scheldwoord, dat ongeveer in dezelfde orde ligt als ‘loser’ (Verhaeghe, 2009). Tevens behoort
het tot één der meest gediagnosticeerde labels bij kinderen. Men spreekt over 2 autisten per
klas… We stellen vast dat ‘autisme’ een begrip is geworden dat men tegenwoordig zeer vlug
in de mond neemt. Er is een soort van popularisering van ‘autisme’ ontstaan, te vergelijken
met ‘depressie’, met als gevolg een enorme expansie van de diagnose. Een kleuter die
bijvoorbeeld in vergelijking met zijn klasgenootjes wat mindere ‘sociale capaciteiten’ lijkt te
hebben of wat stiller lijkt dan de rest wordt tegenwoordig al vlug bedankt met het label der
autist.
Hoe is het zover kunnen komen? Wat is er zo veranderd sedert Bleuler en Kanner voor het
eerst de term in de mond namen (zie later)? Het blijkt dat reeds Kanner ons waarschuwde
voor het gevaar van overpredictie (Druel-Salmane, 2009), en het verworden van de diagnose
als een soort overkoepelend begrip waar veel kinderen in terecht komen waarvan we ons de
vraag kunnen stellen wat nog het gemeenschappelijke aan al deze kinderen is? Met de komst
van de DSM en zijn focus op het puur symptomatische zijn we binnengetreden in een andere
zienswijze (dan die van Kanner), het huidige discours met name. Autisme is tegenwoordig
een jungle waar veel kinderen in verstrengeld raken. Onze doelstelling is nu om die wirwar,
onder andere geïnstalleerd door de DSM-diagnose, enigszins te ontwarren door een ander
discours te gaan introduceren. In de DSM-IV wordt met name gesproken over de POS-
stoornissen (pervasieve ontwikkelingsstoornissen). Dit wordt als volgt omschreven: “Een
ernstige, omvattende en kwalitatieve aantasting van verschillende ontwikkelingsgebieden,
zoals de psychomotorische, cognitieve, sociale en communicatieve vaardigheden” (American
Psychiatric Association, 1994). Autisme is met andere woorden iets geworden dat geplaatst
wordt in het rijtje van de ontwikkelingsstoornissen, als broertje naast de verstandelijke
handicap (Moreels, 2001). De verwarring tussen autisme en handicap is treffend: het blijkt dat
de kenmerken zo typisch voor autisme (terugtrekking in sociaal contact, afwezige blik of
vermijding van oogcontact, opvallend repetitief gedrag, weerstand tegen verandering, weinig
of geen gesproken taal) even goed of zelfs meer kunnen wijzen op een mentale retardatie, een
ontwikkelingsachterstand en dus niet noodzakelijk typisch hoeven te zijn voor autisme
7
(Vermeulen, 1998). Er ontstaat een vermenging tussen de twee termen (autisme en mentale
retardatie). Om uit deze impasse te geraken wordt dan vaak het volgende voorgesteld: Men
zou deze kenmerken dan wel aantreffen bij autistische kinderen, maar dat zou komen omdat
autisme vaak voorkomt in combinatie met een mentale handicap. Het ‘zuivere’ autisme zou
daar dan moeten uit geëxtraheerd worden, het zou bevuild zijn. Vanuit de vermenging volgt
dus terug een poging om ze alsnog uit elkaar te trekken… Te denken aan de Aspergerstoornis:
dit zouden de mensen zijn die aan het pure autisme lijden, de échte autisten (ze vormen
nochtans de minderheid van de ganse populatie van mensen met autisme). Bij deze mensen
zou het dan gaan om een aangeboren cognitief tekort in betekenisgeving en –verwerking van
de menselijke, sociale realiteit. Het gaat om een anders, letterlijk, mechanisch en
stereotypisch begrijpen van de wereld; autisme als een vorm van geestesblindheid of sociale
blindheid. In een dergelijk discours wordt het niet-sprekende, in zichzelf gekeerde kind -
hetgeen nog op de voorgrond stond bij Kanner – verwaarloosd en komt de volwassen autist op
de voorgrond die getuigt over zijn handicap, zijn aangeboren cognitief deficit (Moreels,
2001). We zien hier met andere woorden dat in een verwoede poging uit de eigen
geïnstalleerde verwarring te geraken (de verwarring tussen autisme en mentale handicap), de
organische laesie/cognitief deficit als een Deus Ex Machina te voorschijn wordt getoverd. Dit
onder het mom van de ‘goed functionerende autist’ ofte Asperger. Dit zou ‘het’ dan zijn. Dit
is niets anders dan een gemakkelijkheidoplossing die ons probeert met een kluitje in het riet te
sturen. We zijn er met andere woorden niets mee, het is een verklaring uit het ijle, immers:
autisme wordt nog steeds aanzien als een laesie, een deficit. Wat is het verschil met een
retardatie dan? Hun poging om uit de impasse te raken heeft gefaald. Niet de mentaal-
gehandicapte maar de logica van de DSM en het stoornisdenken blijkt de vervuiler te zijn...
Samenvattend zien we dus enerzijds dat er sedert de DSM alleen maar verwarring is ontstaan
(autismespectrumstoornis is een vlag die de lading perfect dekt: iedereen is welkom, met als
gevolg dat men niet meer weet waar men het over heeft…). De verwarring van ‘autisme’ met
een handicap of een ontwikkelingsstoornis getuigt hier perfect van. Anderzijds zien we een
overdiagnosticeren. Hetgeen eigenlijk heel vreemd is: het wordt alsmaar meer
gediagnosticeerd terwijl men steeds minder weet wat het nu precies is… Waar zijn we in
godsnaam in terecht gekomen?
Vandaar dat we ons nu de vraag gaan stellen wat oorspronkelijk bedoeld werd toen men de
term introduceerde, in een poging ons te ontdoen van onze vervuilde blik. Dit doen we eerst
en vooral aan de hand van de geschiedenis. Daarna gaan we dieper in op de psychoanalytische
8
theorievorming rond autisme. Op die manier hopen we opnieuw dichter bij de basis te komen,
zodanig dat we kunnen komen tot wat de autist nu zo eigen maakt, los van het louter
symptoomdenken. Zo hopen we het discours van het cognitief deficit achter ons te laten en te
bouwen aan een vertoog dat spreekt in termen van subjecten in plaats van stoornissen/deficits.
Dit doen we aan de hand van de volgende onderzoeksvragen: wat is nu de eigenlijke structuur
van een autistisch subject? Hoe kunnen we autisme met andere woorden structureel
begrijpen? Of welke structurele kenmerken kunnen we in het autisme onderscheiden? Bestaat
er zoiets als een autistische structuur (naast de neurotische, psychotische en perverse
structuur)? Is deze structuur te onderscheiden van een psychotische structuur? En op welke
manier is een eventuele behandeling denkbaar, uitgaande van de structuurtheorie?
Om een antwoord te formuleren op deze onderzoeksvragen doen we vooral een beroep op
Jean-Claude Maleval. We zullen zien dat hij een verfrissende kijk brengt. In navolging van
hem zullen we ons focussen op wat precies de autist zo eigen maakt.
9
3. KORTE GESCHIEDENIS VAN HET BEGRIP AUTISME
Het begrip autisme zoals we het nu kennen blijkt lang niet hetzelfde te zijn als pakweg 100
jaar geleden (toen Bleuler voor het eerst over ‘autisme’ sprak). Lange tijd werd ‘autisme’ als
een ‘werkzaam mechanisme’ gezien in schizofrenie, het werd er dan ook niet los van
bekeken. Verandering kwam met de komst van Kanner. Hij deed ons de vraag stellen wat er
nu zo uniek was aan zijn ‘autistische’ patiëntjes. Maar het relaas beginnen we, zoals betaamd,
met Freud…
Freud sprak niet over autisme maar over auto-erotisme, een term die hij vond bij Havelock
Ellis. In 1898 had deze het over “een excitatie die niet van buitenaf wordt opgewekt maar in
het innerlijk zelf haar bronnen heeft” (Druel-Salmane, 2009, p. 22). Freud herneemt dit. De
term komt voor het eerst sterk tot uiting in zijn ‘Drie verhandelingen over de theorie van de
seksualiteit: de infantiele seksualiteit’ (Freud, 1905). Freud spreekt daarin over sabbelen als
“een drift die niet op andere personen gericht is, die bevrediging vindt aan het lichaam, die
auto-erotisch is” (Freud, 1905, p. 60). Of nog: de infantiele seksualiteit is in wezen auto-
erotisch (vindt zijn object aan het eigen lichaam). Freud zag auto-erotisme dus als een
kenmerk van de kinderlijke seksualiteit, een onversneden kwestie van het driftmatige.
Verandering kwam daar deels in met Bleulers commentaar op Freuds. Zoals bekend kon
Bleuler moeilijk de seksuele theorieën van Freud aanvaarden. Auto-erotisme vond hij dan ook
een veel te beladen term, hijzelf sprak liever over het meer neutrale ‘autisme’. De klemtoon
ligt dan ook anders, Bleuler ziet autisme namelijk als “een tendens om zijn eigen fantasie
bovenop de realiteit te plaatsen en zich daardoor weg te trekken van die realiteit” (Druel-
Salmane, 2009, p. 23), de notie drift is hier handig ontweken... Freud zag Bleulers invulling
van zijn auto-erotisme dan ook als een verschillend begrip. Bleuler daarentegen dacht dat ze
het min of meer over hetzelfde hadden… Veelbetekenend hierbij is de volgende uitspraak van
een laconieke Freud: “Bleuler is een genie in het verkeerd begrijpen” (Gailis, 2002, p. 70).
Hoe het ook zij, de klemtoon ligt bij Bleuler meer op een verlies van de realiteitszin (hoewel
hij daar zelf over protesteert en het liever heeft over verlies van de realiteitzin in bepaalde
domeinen), waarmee hij de link met schizofrenie benadrukt. Hij beschouwt het als een
stopzetting van contact, van een in relatie staan, met externe objecten (in navolging van
Freuds briefwisseling met Jung waarin Freud het belang van het zich terugtrekken uit de
10
buitenwereld bij schizofrenie centraal stelt). Bleuler gaat zo ver om een ‘autistische’ en een
‘normale gedachtengang’ te onderscheiden bij de schizofreen, het is de autistische die voor de
wanen zorgt... (Druel-Salmane, 2009)
Leo Kanner was degene die het concept ‘autisme’ wist uit te benen tot het begrip waar we
vandaag met bekend zijn. In 1944 presenteerde Kanner 11 kinderen met elk opvallend
gemeenschappelijke gedragingen en dit was volgens hem reden genoeg om te kunnen spreken
van een autonoom syndroom: ‘vroegtijdig infantiel autisme’. De kinderen vielen op met 2
soorten gedragingen: enerzijds hun drang naar een extreme eenzaamheid (aloneness) en
anderzijds een hunkeren naar onveranderlijkheid, inertie (sameness). Kanner verdedigt sterk
het autonoom karakter van zijn ‘ontdekking’ (het was dan ook zijn bedoeling om een type van
kinderlijke psychose te beschrijven die verschilt van de schizofrenie), hij richt zich met name
op de vroegtijdigheid van het fenomeen: “Het gaat niet om een breuk in reeds vroeger
aanwezige relaties, zoals bij de schizofrenie … Er is van het begin af aan een ‘extreem
autistische reactie’, die steeds, indien mogelijk, het kind ertoe brengt alles wat afkomstig is
van de buitenwereld te weigeren, te negeren… Een fysiek contact, een beweging of een geluid
uit de buitenwereld dat een bedreiging vormt voor hun isolement wordt beschouwd alsof het
niet bestaat; als dit verwerpen niet volstaat wordt het aangevoeld als een schokkend
binnendringen… Het is van het begin af aan dat deze kinderen niet in staat geweest zijn om
op een normale manier relaties aan te gaan met personen en situaties.” (Druel-Salmane, 2009,
p. 25)
Kanners benadering staat in contrast met die van Bleuler. Hij neemt de term over van Bleuler
maar geeft er een andere invulling aan: waar Bleuler sprak over een stopzetten van een ‘in
relatie staan met’- hij zag de autistische reactie als iets dat komt na verscheidene schizofrene
processen -, heeft Kanner het over een aangeboren zijn: terugtrekking is in feite een vlag die
slecht de lading dekt, er is namelijk geen kwestie van terugtrekken, het is altijd zo geweest.
Liever spreekt Kanner over een ‘specifiek soort contact met de buitenwereld’, en het is net dat
soort contact dat de autist zo eigen maakt. Kanner hecht dus heel veel belang aan die
vroegtijdigheid, het is in wezen net dit kenmerk dat zijn autisme onderscheidt van de
kinderlijke schizofrenie, want het zich terugtrekken uit de buitenwereld is iets dat frequent
voorkomt bij schizofrene kinderen, alleen dus niet vanaf het begin zoals bij de autist. (Druel-
Salmane, 2009)
Wat voor ons van groot belang is, is dat Kanner het al had over angst! Zo bleken voor de
kinderen onverwachte geluiden of bewegingen komende uit de buitenwereld intrusies te zijn
die een ongelooflijke horror met zich meedroegen en die tot grote paniekaanvallen leidden.
11
Het is wel te begrijpen, niet het geluid op zich dat de kinderen zo bang maakte, maar wel dat
het onverwachte geluid zich dreigde te nestelen in hun isolement, hun isolement dreigde te
doorbreken! In dát kader spreekt Kanner over ‘sameness’ (hunker naar onveranderlijkheid).
Dit is hun manier om om te gaan met die enorme angst, het heeft de bedoeling om alles zo
controleerbaar mogelijk te houden, niets mag bewegen/veranderen... In feite spreekt Kanner
hier dus al over een vorm van angsthantering bij de autist, een oplossing die hij zelf gecreëerd
heeft om zijn angstvolle omgeving zoveel mogelijk onder controle te houden, om structuur te
creëren in een chaotische wereld. (Druel-Salmane, 2009)
Kanner onderstreept verder dat de gedragingen die een autist tentoon spreidt geen uiting zijn
van een mentale handicap, zoals de rituelen of stereotypieën zouden kunnen begrepen
worden. Neen, zegt Kanner, die stereotypieën zijn enkel een getuige van de angst. Ze dienen
de sameness, het onder controle houden van de vervaarlijke omgeving; zodanig dat intrusieve
bedreigingen zoveel mogelijk kunnen geblokkeerd worden. Ook Kanners opmerking dat het is
alsof de ander niet bestaat voor hen (het leven in isolement), kadert hierbinnen. Op die manier
wordt gepoogd de intrusieve aanwezigheid van de ander te annuleren. (Druel-Salmane, 2009)
Een volledig andere invalshoek is er gekomen via Margareth Mahler. Volgens haar is autisme
te begrijpen als een deficit in de vroegste identiteitswording. Ze ziet autisme als een fase in de
ontwikkeling dat elk kind doormaakt. Eerst is er de autistische fase, dan een duale fase met de
moeder (een symbiose met de moeder) en ten slotte een fase van separatie/individualisatie.
Als het kind blijft vastzitten in de eerste fase dan is het autistisch, hetgeen een niet herkennen
van de moeder en een in zichzelf gekeerd-zijn betekent. (Maleval, 2009) Vanaf dit moment
wordt autisme binnengevoerd in een ontwikkelingsperspectief.
Hierna heeft de opmars van de DSM vrij spel: de idee dat autisme volledig in functie van een
cognitief deficit/organisch letsel te bekijken valt, wordt de norm. De combinatie van de twee
bleek dodelijk (cfr inleiding) en had als gevolg de POS-stoornissen, hetgeen verder gaat op
Mahlers zienswijze. Dit is meteen het huidige discours. Het heeft belangrijke gevolgen. Door
de focus te leggen op één of ander deficit of laesie in één of ander deel van het menselijk
biologicum, hetgeen neerkomt op een focus op het symptoom of fenomeen, krijg je een
vreemd soort van vuilbakeffect. Autisme is namelijk een soort van vuilbak geworden waar
veel in terecht kan (de term autismespectrumstoornis beaamt dit): zowel het kind dat nooit
gesproken heeft als de ‘excentriekeling’ zijn van harte welkom. Zo komt autisme op een
continuüm te liggen dat naadloos overgaat in de normaliteit (Moreels, 2001). Tegenwoordig
heeft zowat iedereen autisme of een autismespectrumstoornis. Mijns inziens heeft dit veel te
maken met die focus op het deficitaire. Door teveel op zoek te gaan naar wat er mogelijk fout
12
kan gelopen zijn in de ontwikkeling, verliest men uit het oog wat autisme voor een subject
betekent. Men ziet alleen nog maar een deficit, een symptoom. Een symptoom, dan vooral het
in zichzelf terug getrokken zijn, begint zijn eigen leven te leiden: plots blijken een heleboel
mensen wel een dergelijke ‘autistische’ trek te hebben. Komt daar dan nog bij dat vanaf de
jaren ’80 getuigenissen worden gepubliceerd van ‘autistische mensen’ die wél een sociaal
leven weten te leiden. Plots spreekt men over personen met een Asperger-stoornis of van
‘savants’ (Maleval, 2009). Verrassend genoeg weet men het vanaf dit moment niet meer: wat
is dat nu in godsnaam, autisme? Moreels beweert in dat opzicht dat “de geschiedenis van de
diagnostiek ons leert dat autisme vooral een betekenaar is die een ontsnappend reële in de
menselijke realiteit poogt te vatten. ‘Autisme’ fungeert als benaming voor het vreemde, het
Andere, voor wat buiten de normaliteit valt. Aldus is de vroegere, strikte betekenis van
autisme als een syndroom uitgedijd tot een gans spectrum dat andere, veel minder typische
ziektebeelden opslorpt en merkt.” (Moreels, 2001, p. 78) Di Ciaccia (1986) hierover: “autisme
blijft hierdoor gedefinieerd door een vage betekenis waarmee zowel de psychiater als de
psychoanalyticus zich akkoord verklaren, zonder dat de één noch de ander weet waarover hij
spreekt” (Di Ciaccia, 1986, p. 47). De psychoanalyse is er dus volgens hem (nog) niet in
geslaagd om een verschuiving in het discours teweeg te brengen, zoals bijvoorbeeld wel het
geval is geweest met hysterie. Die is namelijk van haar psychiatrische betekenis ontdaan en
verheven tot een functie in het discours (Di Ciaccia, 1986). Hetzelfde dient dus nu te gebeuren
als we het over autisme hebben. Met andere woorden: voorbij de DSM-diagnose kijken! Nu is
het de bedoeling van deze verhandeling om, aan de hand van een nieuwe visie binnen de
lacaniaanse psychoanalyse, een soort van verschuiving te proberen introduceren. Concreet zal
dit betekenen dat we gaan proberen naast de klassieke visie van het deficit, die van de creatie
binnen te loodsen.
13
4. IN VERBAND MET DIAGNOSTIEK: VERSCHILLENDE ZIENSWIJZ EN
4.1. Inleiding
Eerst en vooral breng ik met dit deel een overzicht van een nog steeds aan de gang zijnde
discussie in verband met de differentiaaldiagnostiek. Het is een poging om een antwoord te
bieden aan de onderzoeksvraag: wat is de structuur van een autistisch subject? En bestaat er
zoiets als een autistische structuur? Snel zal blijken dat een eenduidig antwoord onmogelijk is
en dit zal onze initiële vraag doen verschuiven… Maar eerst:
4.2. Autisme of psychose?
Met de afbakening van autisme als een aparte stoornis (door Kanner) was er de idee dat als
men sprak over autisme of schizofrenie het wel degelijk om iets anders ging. Dit idee kwam
in feite voor het eerst in beeld dankzij Melanie Klein. Je zou kunnen zeggen dat ze de
voorganger van Leo Kanner was. Zij blijkt namelijk, niet in het minst met haar casus over
Dick, te beschikken over de idee dat het bij ‘kinderlijke vroegtijdige psychose’ gaat over een
stop, een inhibitie in de ontwikkeling, terwijl het bij de schizofrenie eerder gaat over een
‘ regressie van de ontwikkeling’. (Bernard-Desoria, 1992) Het is net deze vingerwijzing van
Klein die Kanner verder is gaan uitdiepen en die ons geleid heeft tot een splitsing, van wat
dan autisme geworden is langs de ene kant, en schizofrenie langs de andere.
Onze vraag is nu: als er al een verschil is, waarin verschilt de autist dan tot de psychoticus in
enerzijds zijn verhouding tot de betekenaar (naar het eerste onderwijs van Lacan) (Bernard-
Desoria, 1992) en anderzijds zijn verhouding tot lichaam en genot (naar het tweede onderwijs
van Lacan)?
4.2.1. Het verlangen van de Moeder?
Volgens Odile Bernard-Desoria is de psychoticus op zoek naar een metaforisatie, een
(delirante) constructie. Hij gebruikt betekenaars op zijn eigen vreemde manier: niet met de
bedoeling contact te leggen met de Ander maar om een waan te construeren. De psychoticus
14
beschouwt Bernard-Desoria dan ook als een wezen die het symbolische gebruikt, die met
woorden creëert. De autist daarentegen bestaat volgens haar louter als ‘corps-vivant’. Om dit
te begrijpen dienen we eerst de theorie over de verhouding van de fallus tegenover het tekort
even kort te bespreken.
4.2.1.1. Het sprekend subject: φ/a
De subjectwording ziet Bernard-Desoria als 2 coupures die noodzakelijk moeten gebeuren in
de ontwikkeling van het kind. Enerzijds spreekt ze over de functie van de Moeder, anderzijds
over die van de Vader. Allereerst bestaat de functie van de Moeder er uit om het kind te laten
aanvoelen dat het geboren is uit een bepaald verlangen van de ouders. Op die manier wordt
het kind ingeschreven in een bepaalde constitutie. Het separeert. Het separeert van de
“originele steun dat het lichaam van de moeder” was. Het kind komt aan te voelen dat het niet
louter geboren is uit het lichaam van de moeder maar uit betekenaars die er al waren van voor
zijn/haar geboorte. Dit is volgens Bernard-Desoria niets anders dan de dimensie van de fallus
(Lacan schrijft φ) die wordt ingeschreven. “La mère a pour tâche de faire reconnaître au sujet
enfant qu’il représente pour elle le phallus…” (Bernard-Desoria, 1992, p. 85) Het kind wordt
als het ware volgepropt met een verlangen dat al veel langer bestond dan dat het kind reëel ter
wereld is gekomen.
Anderzijds is er de functie van de Vader. Hier wordt de fallus gekoppeld aan het tekort. “la
mère, parce qu’elle est tournée du côté de l’homme, du père, parce qu’elle ne se satisfait pas
de l’enfant comme seul représentant du symbole φ, va incarner pour l’enfant, le manque, soit,
l’objet qui cause son désir.” (Bernard-Desoria, 1992, p. 87) Het kind blijkt niet volledig te
kunnen voldoen aan het verlangen van de moeder. Dit toont zich in het zich keren van de
moeder naar de vader toe. Wat ontstaat is een tekort, de motor van een verdere ontwikkeling,
de motor van de keten van betekenaars, hetgeen drijft maar ons ook verdeelt. Het deelt de
fallus (vandaar de breukstreep). De fallus wordt er volledig door betekend vanaf dit moment.
De fallus wordt gelinkt aan een object, een beeltenis, een fantasie (denk aan de
grotschilderingen van onze oerouders, daar werd de fallus gelinkt aan een stier). Het
verlangen om een tekort op te vullen wordt geboren.
Nu goed, in het kader van psychose versus autisme tekent Bernard-Desoria het volgende af:
het structureel probleem van de psychoticus ligt in het tekort van het ‘object a’ (het tekort van
het tekort) waardoor de fallus niet symbolisch gerepresenteerd raakt, maar ergens anders
15
achter blijft, in het Reële met name. De meesterbetekenaar S1 geraakt niet gekoppeld aan een
tweede betekenaar (S2), immers, de motor van het tekort ontbreekt. “Le psychotique incarne
le symbole phallique, à la place de représenter, comme tout enfant, le signifiant du phallus. Le
phallus n’existait réellement, la position du sujet placé là est intenable…” (Bernard-Desoria,
1992, p. 89) Het probleem bevindt zich hier in de functie van de Vader. Lacan spreekt over
een verwerping: de forclusie van de Naam-van-de-Vader.
Bij autisme zou het volgens Bernard-Desoria gaan om iets omgekeerds: hier is het object a op
de één of andere manier wél aanwezig, zij het dan een overvolle aanwezigheid. De autist zou
daarentegen getekend worden door een afwezigheid van de fallus, waardoor het object a puur
Ding wordt of beter: blijft. “Par contre, a, dans l’autisme, franchit la barre qui l’assujettit
normalement au signifiant φ et devient un objet mythique, atypique, ayant valeur d’absolu et
rejetant le signifiant. … Dans l’autisme, le sujet est identifié à l’objet absolu, l’objet en tant
qu’il annulerait l’idée même du manque. Le corps est identifié à cet objet a, qui sans le
signifiant φ qui logiquement lui donne son statut d’objet se prêtant à la représentation, tombe
à l’état de Chose.” (Bernard-Desoria, 1992, p. 103) De autist komt in een staat van Ding
terecht… (Wat dit precies inhoudt gaan we in het tweede deel van deze verhandeling ruimer
uitwerken.)
Iets dergelijks vinden we nu ook bij de Leforts (hun late periode) en Pierre Naveau, zij gaan
de zaken echter extremer bekijken en gaan eerder pleiten voor een aparte diagnostische
structuur, los van psychose.
4.3. Het echtpaar Lefort en Pierre Naveau: een aparte autistische structuur?
Zeker Rosine en Robert Lefort laten in feite helemaal geen twijfel: autisme heeft een
fundamenteel andere basis dan psychose volgens hen. Zij pleiten voor een aparte ‘autistische
structuur’ naast de neurose, perversie en psychose (Lefort & Lefort, 1992). Sedert 1992
leggen ze de focus op volgens hen structurele fundamenten die de autist onderscheiden van
een psychoticus. Ze hadden het voor de eerste keer over ‘de autistische structuur’. Hun
opvattingen zijn controversieel: voor de autist bestaat er geen Ander! Hun redenering is wel
anders dan die van Bernard-Desoria. De Leforts vertrekken vanuit de stelling dat er helemaal
geen Ander is in de overdracht. Geen imaginaire Ander, geen symbolische Ander. Geen
Ander tout court (Demuynck, 2008). Deze centrale stelling heeft grote gevolgen: als er van in
het begin geen Ander is, dan kunnen er ook geen objecten a zijn, die door de Ander op het
16
lichaam getekend worden: geen anaal object, geen oraal object… Het verschil tussen een
overvol aanwezig zijn van het object a (Bernard-Desoria, 1992) versus het helemaal afwezig
zijn ervan (Lefort & Lefort, 1992) vervaagt… Wat blijkt is dat alle (partiële) objecten
ongeregeld zijn, alles wordt als het ware waargenomen als Eén, Eén Ding. In dit opzicht
spreekt Eric Laurent over een torus. (Laurent, 2007) Het is alsof voor de autist binnen gelijk
is aan buiten. De autist leeft als het ware in een ‘soort van onmiddellijke buitenwereld’
(Lacan, 1975 [1953-1954]). “Nous sommes amenés à supposer un espace qui n’est pas
construit avec un dedans et un dehors, limité par les bords de la maison, mais plutôt un espace
structuré comme un tore, où du point de vue de la surface, l’intérieur du cercle du tore ou
l’extérieur, c’est toujours l’extérieur. On peut regarder vers i’intérieur, on est toujours en train
de regarder à l’infini.” (Laurent, 2007, p. 111) Laurent geeft hierbij het voorbeeld van het
horen van een vliegtuig alsof het naast u vliegt of het willen vastpakken van een auto alsof het
een miniatuurwagentje was (Laurent, 1981)… Het komt neer op een jouissance die helemaal
niet geregeld is. Het is de dimensie van de betekenaar die ontbreekt bij de autist! Het maakt
dat de jouissance niet geïncorporeerd is in het lichaam en aldus de perceptie van een eigen
lichaam ontbreekt, waardoor dergelijke vreemde gewaarwordingen ontstaan. (Perrin, 2009)
Een ander voorbeeld is dat van Charlie (zie later nog) die het vallen van enkele regendruppels
op zijn huid ervaart als een pijnlijke aanslag op hem… (Perrin, 2009) Concreet betekent dit
alles dat er vanaf het begin geen S1 is (gelijklopend met Bernard-Desoria). Hier is ook
volgens de Leforts het fundamentele verschil met de psychose te plaatsen: bij de autist is er
geen aliënatie mogelijk, kwestie van een structurele onmogelijkheid. Anders is het bij de
psychoticus: hier is de separatie ondraaglijk, maar niet de aliënatie (Morilla, 2002). (Hoewel
dit in mijn opzicht zeker te nuanceren valt: dé psychoticus bestaat helemaal niet, je kan dan
ook moeilijk zeggen dat de separatie voor elke psychoticus ondraaglijk is. In bepaalde
gevallen van schizofrenie is dit eventueel zo maar het is evenwel denkbaar dat bijvoorbeeld
ook een paranoïcus eerder lijdt aan een aliënatie dan aan een separatie, maar dit terzijde…)
Vandaar hun stelling dat de psychoticus buiten het discours van de Ander valt, terwijl de
autist buiten de taal valt (deze stelling wordt later in de verhandeling nog grondig in vraag
gesteld!). Autisme is volgens het echtpaar als het ware een nóg dieperliggende problematiek
dan de psychotische. Een probleem dat nog vóór de forclusie van de Naam-van-de-Vader
voorvalt.
Pierre Naveau heeft het in dat opzicht over ‘de forclusie van het Verlangen van de Moeder’.
(Morilla, 2002) Hij ontdubbelt met andere woorden het concept van de forclusie! In de
psychose wordt er geen structuur ingebracht in het Verlangen van de Moeder. Dit komt omdat
17
de metafoor van de Naam-van-de-Vader, die instaat voor een betekenisgeving van het
Verlangen van de Moeder, als het ware verworpen wordt. Daardoor blijft het Verlangen van
de Moeder overvol aanwezig, het blijft enigmatisch voor het kind. Er is een soort van paniek
bij het kind, geplaagd door de immense plaats dat het Verlangen van de Moeder blijft
innemen. Door de forclusie van de Naam-van-de-Vader slaagt het kind er niet in zin te geven
aan het feit dat zijn/haar moeder niet altijd aanwezig is. Het kind blijft zich constant de vraag
stellen naar de betekenis hiervan, een antwoord hierop aangereikt door de metafoor van de
Naam-van-de-Vader wordt verworpen… Het gaat hier om wat Bernard-Desoria, het
ontbreken van de deling door het object a, noemt. Daardoor is er een blijvende vraag omtrent
het Verlangen van de Moeder (Bernard-Desoria: het niet gesymboliseerd raken van de fallus).
Nu claimen de Leforts en Naveau dat het probleem van de autist van een nog andere orde is:
hier wordt het Verlangen van de Moeder verworpen(!) Het Verlangen van de Moeder wordt
met andere woorden in de eerste plaats al niet gesymboliseerd! Gevolg hiervan: een échte,
reële, constante aanwezigheid van de moeder (Bernard-Desoria: puur object a, Het Ding). Het
autistisch kind leeft met andere woorden in het Rëele. (Morilla, 2002) Of beter: hij valt er mee
samen. Hetgeen een terroriserend angstgevoel moet teweegbrengen. Een wereld ongefilterd
door de imago’s, symbolen aangereikt door de Ander. Een wereld waar alles als een ‘dubbel’
wordt waargenomen, als een dubbel van zichzelf (dit bespreken we straks uitgebreider in het
stuk over de behandeling en overdracht). Een wereld die vast ligt, het Eén, waar überhaupt
geen hallucinatie zou in mogelijk zijn. (Morilla, 2002)
Nu goed, er zijn enkele vragen die opduiken na het lezen van hun theorie. Om een Ander te
kunnen zijn moet er een gat in zitten. Hetgeen volgens de Leforts niet het geval is bij de
autist. De Ander is in feite te compleet, te vol, te reëel indien je wil; om een Ander te kunnen
zijn. Nu rijst automatisch de vraag: hoe zit het dan met de psychoticus? Waarom zou die wél
een Ander hebben? Voor beiden is de Ander immers zonder gat. Alleen is het blijkbaar zo om
de één of andere reden volgens de Leforts dat “de psychoticus er alles aan doet om aan die
Ander alles te geven wat hem zou kunnen vervullen, zodanig dat er op de één of andere
manier kan vermeden worden dat de Ander verdwijnt. Daarom staat de psychoticus in dienst
van de Ander. Bij de autist is dit volledig omgekeerd.” (Morilla, 2002, p. 61) Een voor mij
enigmatisch antwoord van de Leforts dat eigenlijk meer vragen dan antwoorden oproept…
Een 2e vraag die opduikt is de volgende: Hoe moeten we een Reële wereld interpreteren, waar
de onmogelijkheid van hallucinatie heerst? Hoe het Reële van Lacan zien na hun
conceptualisatie van het Reële (van de Leforts)? Het Reële van Lacan als ‘een terugkeer in het
18
Reële van hetgeen niet verscheen in het Symbolische’, doelend op de hallucinatoire ervaring?
(aangezien de autist niet volgens hen niet kan hallucineren) (Morilla, 2002) Ook hier meer
vragen dan antwoorden…
4.4. Autisme binnen het veld der psychosen
In dit kamp wordt verder geboord op wat Lacan duidelijk expliciteerde: Het autistisch kind is
gehallucineerd (Lacan, 1985 [1975]). Lacan spreekt niet dikwijls over autisme, maar het dient
gezegd, als hij het erover heeft, relateert hij het aan schizofrenie. Onder andere Eric Laurent is
van mening dat we moeten teruggrijpen naar Lacan en ons concentreren op de hallucinatie
van het autistisch kind: “Het is precies omdat het kind gehallucineerd is dat hij onze roep
gericht naar hem niet hoort, want er is al een respons. Op die manier lijkt het me dat autisme,
in elk geval, een forclusie inhoudt (forclusie van de Naam-van-de-Vader)” (Morilla, 2002, p.
66). Zich richtend op Lacan stelt Laurent dus dat er geen enkele reden is om autisme apart te
zien van schizofrenie: het is volgens hem niet interessant om “het autistisch kind los te zien
van schizofrenie, volgens de definitie die Lacan eraan geeft, zijnde: schizofrenie als een
poging om een orgaan bij zijn eigen lichaam te voegen, verschillend hierin van de paranoïcus
die de terugkeer van de jouissance bij de Ander gaat plaatsen” (Morilla, 2002, p. 66). Als
Laurent spreekt van “een poging om een orgaan bij zijn eigen lichaam te voegen” dan heeft
hij het over de speciale betekenis die objecten voor autisten hebben, zijnde objecten die als
een orgaan functioneren (zie later). Externe objecten als deel van het lichaam, die een grens
constitueren (hier wordt later uitgebreid op teruggekomen). Een grens waarop zich dan de
jouissance kan richten. Hier komen we meteen uit bij Maleval. Deze poneert dat het enige
verschil tussen schizofrenie en autisme het feit is dat de jouissance zich bij de schizofreen op
het lichaam richt, terwijl hij bij de autist de jouissance op de grens (tussen lichaam en object)
plaatst (Maleval, 2009). Laurent ziet met andere woorden de gelijkenis: ook de psychoticus is
er ergens niet in geslaagd het discours van de Ander eigen te maken, het aangereikte van de
Ander te incorporeren (Morilla, 2002) (lees: het als extra orgaan bij zichzelf te voegen, deel te
laten uitmaken van zijn zijn). De psychoticus is volgens deze zienswijze iemand die constant
op zoek is naar een éigen antwoord, een eigen orgaan dat in zijn zijn kan ingevoegd worden,
en dat op die manier een structuur, een ‘duidelijker zien’, een begrijpen van de wereld met
zich meebrengt. Alleen de manier waarop gepoogd wordt om met die jouissance om te gaan
verschilt dus van schizofreen tot paranoïcus tot autist. Allen hebben een andere oplossing
19
gevonden om ermee om te gaan, een eigen unieke ‘sinthomale’ creatie, die voorbij het veld
van de Ander ligt. Maar de verschillende oplossingen stammen dus wel uit hetzelfde
probleem (zijnde de forclusie van de Naam-van-de-Vader). Het is met andere woorden voor
elkeen een zoektocht naar lokalisatie van de jouissance, in een poging er greep op te krijgen,
elk is een subject aan het werk een eigen sinthomale structuur te creëren… Zo kunnen we
onderscheid maken tussen autist, schizofreen en paranoïcus: “Als de paranoïa de terugkeer
van de jouissance in de Ander is, als schizofrenie de terugkeer van de jouissance op het
lichaam is,… autisme is de terugkeer van jouissance op de grens.” (Morilla, 2002, p. 66) (Eric
Laurent gaat er dus van uit dat er wél iets van een Ander bestaat voor de autist, de vraag is
hoe die Ander er precies uitziet voor de autist…)
Autisme als een sinthoom met andere woorden. In feite krijgen we hier een pleidooi voor een
visie volgens de tweede tijd in het enseignement van Lacan, een pleidooi voor de kliniek van
de borromeaanse verknoping (Lacadée, 2009). Een verknoping van de drie registers (RSI) die
uniek is aan het subject, het is zijn/haar sinthomale structuur die zich aan het uittekenen is. De
autist als een subject aan het werk (Maleval, 2009). Het zou dan de taak van de analyticus zijn
om de aard van hun verknoping te gaan bevragen, te onderzoeken en hen te ondersteunen in
die totaal eigen verhouding die opgebouwd wordt tegenover de Ander (Lacadée, 2009).
Voorlopig klinkt dit allemaal erg vaag, maar een verduidelijking hiervan volgt als we het gaan
hebben over de behandeling. “Samenvattend kunnen we stellen dat autisme een symptoom is
van een symptoomdrager met een psychotische structuur. Deze structuur wordt
gecamoufleerd door het symptoom, dat de lokalisering van het genot bepaalt en als betekenaar
aanwezig is, in de plaats van de verworpen Naam-van-de-Vader” (Maes, 1986, p. 45).
Autisme als een ersatz van de Naam-van-de-Vader. Een gedoopt worden in de Naam-van-de-
Vader die mislopen is…
4.5. Bedenking en conclusie
Een éénduidig antwoord op onze onderzoeksvraag is er dus niet. Hoe je de zaken bekijkt
maakt een groot verschil uit. De bril van het koppel Lefort maakt autisme tot iets helemaal
anders dan de bril van Laurent en Maleval. Deze distinctie zal gedurende het verdere verloop
van deze thesis steeds terugkomen en verfijnd worden. Verder in deze thesis werk ik autisme
uit volgens de visie van Jean-Claude Maleval, dit is een persoonlijke keuze. Het maakt niet
dat de visie van het koppel Lefort en Naveau daarom minder waardevol zou zijn, alleen ligt de
20
focus bij hen minder op het aspect creatie. De bedoeling is nu om verder op basis van dat
begrip de horizon van het autisme te gaan verkennen, een weg die ook Jean-Claude Maleval is
ingeslagen en een interessante meerwaarde kan bieden! De nieuwe vraag die nu oprijst is met
andere woorden: hoe kan de autist overgaan van de verloren gewaande autist (naar de
Leforts) naar de creatieve psychoticus (volgens Laurent en Maleval)?
We starten hierbij onze vers ingeslagen weg met wat meteen een basisidee van Maleval zal
vormen: geen meesterbetekenaar, een massaal Ding en toch merkt men dat de autist spreekt.
Lacan kan een gids zijn: “Il s’agit de savoir pourquoi il y a chez l’autiste ou chez celui qu’on
appelle schizophrène quelque chose qui se gèle. Mais vous ne pouvez pas dire qu’il ne parle
pas.” (Lacadée, 2009, p. 256) Aan de hand van het bijzondere spreken van de autist zullen we
kijken hoe die raadselachtige forclusie meer precies in elkaar kan zitten. We volgen hierbij de
raad van Julien Quackelbeen, Tijdens een studiedag omtrent “het zogenaamde autistische
kind” (1986) pleit Quackelbeen voor het concreet invullen van de zogenaamde ‘verwerping
van de Naam-van-de-Vader’, voor een bevragen van de term. Hij wil “het concept iets doen
zeggen, het laten spreken, door het te modelleren, te articuleren en het in contexten te plaatsen
die voor de praktijkwerker herkenbaar zijn.” (Quackelbeen, 1986, p. 11). Een pleidooi voor
een in de praktijk aantonen hoe het verwerpingsproces terug te vinden is in het leven van
gestoorde kinderen en wat daaruit voortspruit met andere woorden! Nu lijkt het onze taak
deze wijze raadgeving op te volgen, het lijkt ons de enige manier om tot een diagnostische
differentiatie te komen... Door de overdracht (als die al bestaat) bij de autist van nader bij te
gaan onderzoeken kunnen we tot een beter en concreter begrijpen komen. Op die manier
komen we meteen in het veld van de ‘behandeling’ terecht. Dit wil zeggen dat vanaf dit
moment zowel het thema van de diagnostiek als dat van de behandeling zullen samenvloeien.
Het is met andere woorden een concrete vraag naar hoe die sinthoomvorming als reactie op
een falende Naam-van-de-Vader precies in elkaar zit in het dagelijkse leven van iemand die
men autistisch noemt… Vanaf nu laten we de autist spreken.
21
5. OP WEG NAAR EEN MOGELIJKE CREATIE EN BEHANDELING
5.1. Een autist spreekt!
Ondanks het feit dat de autist vaak geassocieerd wordt met een verstoorde taalontwikkeling
(American Psychiatric Association, 1994), moet gezegd worden dat toch een heleboel van hen
spreekt! (Maleval, 2007) Zij het op een bijzondere manier. Als Lacan het over autisme heeft,
dan legt hij niet toevallig steeds op dit aspect de nadruk. “Que vous ayez de la peine à
entendre, à donner sa portée à ce qu’ils disent, n’empêche pas que ce sont des personnages
plutôt verbeux.” (Lacan, 1985 [1975], p. 20) Wat Lacan hiermee bedoelt onderzoeken we nu
verder…
Kanner is de eerste om bij autistische kinderen het volgende te merken: “Enfin un type
particulier de phrase qu’il nomme « phrase hors situation ». Ces phrases paraissent décalées
quant à leur signification, mais elles ont un sens précis que Kanner retrouve avec le temps. Ce
sens est associé à une situation et est répété avec le retour de la situation, pour parfois glisser
vers des situations associées ou des objets associés.” (Grollier, 2009, p. 153) Steeds dezelfde
constructie gelieerd aan eenzelfde evenement. Het is alsof het kind de woorden prononceert
maar ze niet gebruikt. (Maleval, 2009) Alsof het kind in de leegte spreekt. (Maleval, 2007)
Hierbij denk ik ook aan de vaak gediagnosticeerde echolalie bij autistische kinderen: een kind
komt steeds dezelfde woorden of zinnen te herhalen zonder dat we iets van een betekenis
achter de woorden kunnen raden. (Maleval, 2007) Donna Williams spreekt nog over woorden
die “worden uitgestoten eerder dan gepraat”, ze komen uit een “mentaal gememoriseerd
repertoire”, waarbij niets moeilijker is dan een “persoonlijke uitdrukking”. (Williams, 1996
[1994]) Daartegenover staat: “Dans leur sujet de prédilection, l’enthousiasme leur inspire un
discours verbeux, voire un verbiage incessant.” (Attwood, 2003 [1999], p. 64). Het is met
andere woorden nodig om die bijzondere taal van de autist even van naderbij te bekijken…
5.1.1. Praten zonder ‘stem’
22
Als centrale stelling poneren we dat de autist alles in het spel zet om in de communicatie zijn
“vocale jouissance” (de jouissance die in de stem vervat zit), zijn eigen aanwezigheid en zijn
gevoelens niet te tonen. (Maleval, 2007) Het komt er volgens Maleval op neer dat de autist
graag praat om niets te zeggen. “Le verbiage n’est pas, comme on pourrait le supposer,
jouissance solitaire de la voix; tout au contraire il travaille à la mise à l’écart de celle-ci, qui
fait horreur au sujet.” (Maleval, 2007, p. 129) Het is volgens hem een constante in het
autistisch functioneren dat de stem (de jouissance van de stem) zoveel mogelijk op een
afstand gehouden wordt en als het even kan, vakkundig gevierendeeld wordt… (Maleval,
2007) Hetgeen, volgens Maleval, Lacan bedoelt met “verbeux” komt neer op een praten
zonder ‘stem’ (Maleval, 2007). Met de stem en de jouissance van de stem bedoelt Maleval de
betekenaar die achter het woord/de fysieke stem (het geluid an sich) zit, de ruimte die tussen
de woorden zit (het tekort) en keten van betekenaars doet vloeien, of nog: het verlangen (van
de Ander). Concreet vertaalt zich dit onder andere in een absolute weigering een appel te doen
op de Ander, enkel in de hoogst nodige crisissituatie kan zich dit voordoen (Maleval, 2007).
Het duidt erop dat de autist wel kan communiceren maar dit weigert wegens de extreme angst
dat dit met zich meebrengt. “Il rejette toute dépendance à l’égard de l’Autre: il refuse de céder
l’objet de sa jouissance vocale, de sorte qu’il résiste radicalement à l’aliénation de son être
dans le langage, dès lors, plus encore que pour les autres psychotiques, il est pertinent de
souligner qu’il se veut libre.” (Maleval, 2007, p. 130) Het maakt dat de autist zich opsluit in
zichzelf.
5.1.2. Geen primordiale identificatie.
Aan de hand van Lacan besluit Maleval dat de autist de stem als pulsioneel object niet
geïncorporeerd heeft. Als de Naam-van-de-Vader opereert, dan wordt de stem als het ware,
via een castratieproces, volledig gelieerd aan het veld van de Ander. Die koppeling komt
volgens hem neer op de “primordiale identificatie”, het is een allereerste identificatie die
verbindt met de Ander, een allereerste aliënatie (met de meesterbetekenaar S1). We hebben dit
reeds gezien bij Bernard-Desoria! Bij de autist zien we dat het castratieproces niet gebeurd is
en het gevolg is het ontbreken van de “primordiale identificatie” waardoor het verlangen
gecaptureerd in de stem van de Ander alleen maar angstig aandoet. (Maleval, 2007) Het eigen
verlangen, het eigen gevoel, raakt daardoor niet ingeschreven in het Ik, in een keten van
betekenaars. Meer: het bestaat gewoon niet, het wordt niet geboren. De jouissance raakt niet
23
vertaald en blijft daardoor radicaal gesepareerd van het Ik, het blijft vreemd. Het spreken met
de Ander wordt steeds ervaren als een mutilatie, sterker nog, als een natuurramp voor de autist
(Maleval, 2007). Dit vormt het lijden van de autist.
Deze annulatie van de primordiale identificatie brengt een soort van pure, reële angst met zich
mee als de autist geconfronteerd wordt met de dimensie van de betekenaar. Ik geef nu even
het voorbeeld van Peter, een autistische jongen onder behandeling bij Mira Rothenberg. In
een poging de jongen met een “levendiger stem” te laten praten en lezen, dringt ze aan bij de
jongen om dit steeds opnieuw en opnieuw te proberen. Na veel perikelen slaagt Rothenberg er
uiteindelijk in de jongen voor één keer met “een levendige stem” te doen praten. Toen
Rothenberg met enige blijdschap te kennen gaf dat het dit was dat ze bedoelde gebeurde het
volgende: “Soudain, il leva les yeux vers moi, terrifié. Sidérée par l’expression que je lisais
sur son visage, je balbutiai: - Qu’y a-t-il, Peter? « Il hurla : - Parce qu’après il y a le
cimetière ! – Après quoi ? – Quand vous êtes bien. Alors, après, il y a une voie sans issue et le
cimetière. »” (Rothenberg, 1979 [1977], p. 275-276) Na deze sequens trok Peter zich
helemaal terug op zichzelf en begon krampachtig te tellen, een verdedigingsmanoeuvre dat hij
al een hele tijd niet meer nodig had gehad… Maleval hierover: “Donner vie au langage, c’est
pour l’autiste faire entendre l’angoissant objet de la jouissance vocale. Or il est au principe de
sa structure subjective qu’il ne soit pas mortifié par le signifiant, de sorte que rien ne saurait
être pour lui plus angoissant.” (Maleval, 2009, 134) Het komt er op neer dat de jouissance van
de stem niet wordt geïncorporeerd door het falen van de primordiale identificatie waardoor de
jouissance van de stem, en de Ander alleen maar als bevreemdend wordt ervaren.
Hierbij aansluitend komt een vraag bij ons op: hoe kan die overwoekerende, onvertaald
gebleven jouissance, op één of andere manier wat aan banden gelegd worden? Is er een
bepaalde oplossing waartoe de autist kan komen? Wat kunnen wij eventueel betekenen voor
een lijdende autist, ten prooi gevallen aan de jouissance? Deze vragen leiden ons tot het groter
vraagstuk van een mogelijke behandeling van de autist...
24
5.2. (Het begin van) een mogelijke kuur: de aanvang van een Sinthoom
5.2.1. Inleidend
Ik vertrek hierbij van Jacques-Alain Miller en zijn lezing van de gevallenstudie ‘Robert,
l’enfant au loup’ van het koppel Rosine en Robert Lefort. In zijn artikel ‘La matrice du
traitement de l’enfant au loup’ gaat Miller dieper in op de ‘zwarte doos’ die de Leforts
uittekenden. Hun boek “Les structures de la psychose. L’enfant au loup et le Président” is het
relaas tussen aanmelding (“état initial”) en het einde van de kuur (“état terminal”). Wat
daartussen gebeurd is, de ‘zwarte doos’, is onderwerp van discussie. Het gaat om de
behandeling. Wat is er precies gebeurd, wat heeft gemaakt dat Robert (l’enfant au loup)
getransformeerd is van een “ondraaglijk kind” in een “adorabele jongen”? Met Millers
bespreking probeer ik tot het diepste van de krachten van een mogelijke behandeling te
komen en een soort van mechanisme uit te tekenen.
Waar we op zoek naar zijn is het prilste begin dat iets van een opening kan creëren. We
vinden dit paradoxaal genoeg bij een poging tot zelfmutilatie van de jongen. Het begin van de
transformatie verschijnt hier: Robert poogt met een schaar zijn penis af te knippen. Miller
kadert dit als een rauwe poging om ergens een verlieservaring te doen ontstaan. Een
verlieservaring die, zoals we hiervoor zagen, op een onmogelijkheid botst in het symbolische.
Er moet dan maar een verlieservaring gebeuren in het reële zelf? Als de omweg van het
woord niet mogelijk is, rest er enkel nog de tocht door het hellevuur zelve, het zich letterlijk
ontdoen van het teveel. De letterlijke penis, die in een dergelijke zin niets van doen heeft met
de fallus. Miller schrijft π. (Miller, 2007 [1988])
Miller merkt daarna het volgende op: “les choses commencent par la distinction d’un objet
parmi d’autres, qui est le biberon. Nous avons de la façon la plus manifeste, l’érection d’un 1,
un objet tout seul, par rapport à quoi tous les autres sont exclus.” (Miller, 2007 [1988], p. 148)
Het is met andere woorden opvallend hoe een verlieservaring in het reële samen gaat met een
winstervaring op een ander vlak: de dimensie van het hebben verschijnt, de dimensie van het
verschil. Het is alsof deze ervaring op dezelfde manier werkt als de structuur van de
betekenaar. (Miller, 2007 [1988])
25
Miller begrijpt dit mechanisme als de eerste stap in de kuur: “On pourrait dire que le point de
départ de notre considération théorique du cas, c’est que précisément la structure de signifiant
fonctionne, Robert étant en rapport avec cette exigence d’une perte et d’une chute. Cette
nécessité fonctionne mais il s’efforce de la traduire en termes de réel, par un processus en
quelque sorte inverse de la symbolisation, qu’il faut traduire, non pas comme “réalisation du
symbolique”, mais comme une réellisation du symbolique.” (Miller, 2007 [1988], p. 149)
Reëllisatie van het symbolische… Iets dat met andere woorden werkt als het symbolische, cf.
de verlieservaring, maar blijkbaar niet helemaal aangezien het zich in het veld van het reële
blijft afspelen. Anderzijds merkt Miller wel op dat de structuur van de betekenaar
functioneert, hetgeen iets anders is dan het mechanisme van de betekenaar: deze functioneert
bij Robert en autistische kinderen duidelijk niet.
5.2.2. Faire le vide
Volgens Millers lezing is er bij Robert dus sprake van een soort reëllisatie van de moins (iets
van een verlieservaring), of tenminste een poging ertoe: Robert ontdekt het gat in de WC. Het
maakt concreet dat vanaf dan alles zich zal afspelen buiten de kamer. “Cette fonction
s’ordonne à ce trou qu’il va chercher, il le nomme, et, il va tellement bien faire opérer ce
moins qu’il va vider l’ensemble de la pièce de consultation, “au point que progressivement il
ne va presque plus rien se passer dans la pièce de séance, et que presque tout van se dérouler à
l’extérieur” (Lefort, 1988, p. 264)” (Miller, 2007 [1988], p. 149). Later ziet Lefort dat Robert
in staat is om zijn kaka cadeau te doen en zich zelfs te separeren van een object. “Autrement
dit, après la castration réelle et la découverte du trou des WC, nous avons ici ce que l’on peut
appeler l’extraction de l’objet... Nous voyons donc se décliner ce moins d’abord dans le (-π),
passer ensuite à l’objet.” (Miller, 2007 [1988], p. 150) Miller maakt hierbij nog een bruikbaar
onderscheid tussen object a en object o: “Evidemment, on ne peut pas écrire vraiment (-a)
mais pourquoi ne pas écrire (-o), qui est décrit par les auteurs comme séparé, et enfin il vient
au sujet.” (Miller, 2007, p. 150) (-a) zouden we inderdaad niet kunnen zeggen aangezien dit is
voorbehouden aan het mechanisme van de betekenaar. We hebben hier inderdaad te doen met
een ander mechanisme, een mechanisme dat het object a met zich mee blijft dragen aangezien
de omweg van de betekenaar niet kan genomen worden. Niettemin zien we dat Robert er op
die manier wel in slaagt om zich te separeren van een object o. De link met de koppeling-
ontkoppeling met het autistisch object is niet ver weg, dit zullen we dan ook later bespreken.
26
We zullen nu verder aantonen dat het met een object te gaan halen bij de Ander is (Borgnis-
Desbordes, 2009), dat er een gat kan ontstaan, een “faire le vide”. Een kind wordt geboren als
een ring van Moebius, een ring zonder binnen of buiten, een ring zonder gat, er is maar 1
enkele dimensie. “A partir de ceci, le petit sujet à l’aube de la vie apparaît être une bande de
Moebius, bande tordue sur elle-même, surface à un seul côté, sans extérieur ni intérieur, et de
plus surface topologiquement non trouée.” (Laurent, 1981, p. 35) Nu is de vraag: als een kind
zo wordt geboren, zonder gat, als Eén Ding, hoe komt het gat in de ring van Moebius? Of
nog: hoe ontstaat er iets van de dimensie binnen-uit, of nog: hoe ontstaat de dimensie van de
separatie, of van het hebben? Hoe wordt er een gat gecreëerd? Leforts antwoord luidt: “Le
trou ne vient que par le bouchon” (Laurent, 1981, p. 35). En later: “s’il (le trou) ne vient pas
du sujet, il ne peut venir que de l’Autre.” (Laurent, 1981, p. 36) “c’est avec ce trou-là, un
objet qu’elle a prélevé, qu’elle bouche son corps à elle. Voilà comment à la fois s’introduit le
bouchon du sujet et en même temps s’introduit le trou” (Laurent, 1981, p. 36). Of nog: met
het halen van een object o van de Ander, kan de Ander net ontstaan (in de zin dat die wat
minder reëel, wat minder Ding wordt). Dit is meteen een kerngedachte van deze thesis.
Maleval zal spreken over “Le bord autistique” (dit zien we later). Dit zal bij nader inzien
eigenlijk niets anders dan een “faire le vide” blijken te zijn. Daar waar het kind niets heeft, is
hij/zij simpelweg. Objecten maken deel uit van hem/haar maar maken wel dat er net een grens
kan ontstaan: een grens tussen binnen en buiten. Wat ontstaat er? Het kind is niet alleen, maar
het heeft wat van een lichaam gekregen, een vorm gekregen, in de vorm van objecten
genomen van de Ander dan wel (zie straks). Hetzelfde zien we bij Robert. Alleen beschrijven
de Leforts het anders. “Faire le vide” klinkt in dat opzicht paradoxaal. Moet er niet net een
grens gecreëerd worden in plaats dat er iets leeg gemaakt wordt? Neen, want als er geen grens
is kan je niet leegmaken, daar gaat het hem nu net om. Hoe kan een grens met andere
woorden ontstaan? Net door een verlies te lijden, een verlies in het reële, een verlies (of een
transformatie) van de jouissance. Met deze cirkelredenering kan je maar tot de conclusie
komen dat beiden eigenlijk hetzelfde zijn (faire le vide = het creëren van een grens).
Het blijkt met andere woorden dat de autist in een bepaald opzicht ook een verdeeld wezen is:
waar hij enerzijds opteert voor een positie buiten de Naam-van-de-Vader, buiten de
betekenaar, in een poging zeker te blijven van zijn “substance jouissante” (Lacadée, 2009) is
daar anderzijds de noodzaak tot een reëel gat (“un trou réel”). “Pourtant, l’on remarque
27
l’importance du trou réel pour l’autiste, le trou des robinets, celui des portes et des murs vers
lesquels il s’oriente comme si avec son être il tentait de boucher ce trou afin de ne plus faire
qu’Un.” (Lacadée, 2009, p. 260) Waar hij het gat aangeboden door de Ander – in de vorm van
de betekenaar S1 – weigert, de manque-à-être aanborend, kiest hij daarentegen voor een eigen
oplossing in de zin dat hij met zijn “eigen zijn” kurk (bouchon) kan zijn zodanig dat hij wat
minder Eén kan zijn… Het zijn springt uit de band… Wat hiermee concreet allemaal bedoeld
wordt gaan we nu verder uitzoeken. Volgens Maleval heeft de autist drie manieren van ‘zijn’
ontwikkeld die een kurk, een grens vormen tegen de jouissance. Het is dit wat hen volgens
Maleval typisch ‘autistisch’ maakt, de manier waarop ze een grens boetseren… We beginnen
er aan.
28
5.3. De autistische sinthoomvorming
5.3.1. Inleiding
Na het intermezzo van een “faire le vide” keren we nu terug naar ons startpunt van het
bijzondere spreken van de autist. We onderzoeken nu verder hoe een autist eventueel toch kan
komen tot een bijzondere vorm van ‘communicatie’, aan de hand van zijn eigen “faire le
vide”…
Hoe kan een autist dan communiceren? Ondanks het zich terugtrekken in een schild brengt de
eenzaamheid hen er volgens Maleval toe om te pogen ergens in contact te komen… “de sorte
que beaucoup cherchent à entrer en communication” (Maleval, 2007, p. 131) We stellen vanaf
nu dat de autist een heel eigen manier ontwikkelt om in ‘communicatie’ te treden, zonder de
vocale jouissance op het spel te zetten, zonder al te veel angst te doen ontluiken! Het gaat om
het praten zonder ‘stem’ aan de hand van de creatie van het teken… Het is dit wat Lacan
bedoelt met “verbeux”. “le refus d’y engager quoi que ce soit d’intime: que rien n’y
transparaisse qui touche à la jouissance du sujet.” (Maleval, 2007, p. 139) Het maakt dat de
jouissance voor de autist via het teken op de boord, de grens terechtkomt. Wat dit allemaal
wil zeggen gaan we nu verder onderzoeken, maar daarvoor dient eerst en vooral het
mechanisme van het teken uitgelegd te worden!
5.3.2. Het vermijden van de holophrase: de oplossing van het teken
Michel Grollier noemt wat Kanner schreef over de typische autistische communicatie
“holophrases”. Lege zinnen… Het sluit aan bij het “verbeux” zijn, het willen zeggen om niets
te zeggen, of zoals Pierre Naveau het verwoordt : “Faire une phrase, c’est ce contre quoi
l’enfant autiste se révolte.” (Naveau, 2005, p. 118). Inderdaad, niet beschikkend over de
grammatica van het fantasma, maakt het onmogelijk, bij wijze van spreken, een zin te maken,
of zin te maken in het spreken. De eenzaamheid van het geïsoleerde woord waakt. Dit maakt
volgens hem het schild van de autist, het zorgt voor een onbeweeglijkheid, er kan geen keten
van betekenaars ontstaan. (Naveau, 2005) Maleval benoemt deze geïsoleerde woorden als
tekens.
29
Doch, een teken valt, misschien verwarrend genoeg, niet te verwarren met de holophrase, het
gaat om een radicaal verschillend mechanisme, volgens Maleval althans.
5.3.2.1. De holophrase
Het autistisch kind blijft doof voor de stem van de Ander en maakt in dezelfde beweging de
Ander meteen zelf ook doof (Naveau, 2005). Lacan spreekt in termen van “bevriezen”, er is
iets tussen de S1 en S2 dat bevriest, doch dit wil niet zeggen dat de autist niet praat, dit hebben
we hierboven al gezien. Dit is de holophrase (Lacadée, 2009). Het komt op hetzelfde neer als
zeggen dat de aliënatie voor de autist niet bestaat (Naveau, 2005). “Il s’agit de savoir
pourquoi il y a chez l’autiste ou chez celui qu’on appelle schizophrène quelque chose qui se
gèle. Mais vous ne pouvez pas dire qu’il ne parle pas.” (Lacadée, 2009, p. 256). Later
beschrijft Lacan de holophrase als een “prise en masse” van het betekenaarskoppel S1 en S2,
waarmee hij bedoelt dat er geen interval tussen S1 en S2 bestaat. Het maakt dat de S2 geen
dam kan zijn voor de jouissance van de “S1 tout seul” (Lacan, 1975 [1972-1973]) Volgens
Naveau karakteriseert dit mechanisme het spreken van de autist, aldus spreekt de autist in
holophrases, net als de schizofreen... (Naveau, 2005)
Het blijkt dat die S1 helemaal-alleen overvol zit van onbewerkte jouissance. Het autistisch
object als dusdanig (zie straks), als mogelijke S1, toont dit eventueel aan: naast de beweging
dat het het kind geeft is het tegelijk ook de plaats van de doodsdrift. (Perrin, 2009) Het geeft
steeds het gevoel van een ravage te zijn voor het kind, er is daar geen relativering mogelijk
(iets dat we ook later zullen zien bij Donna Williams en haar dubbels). “Il s’agit donc d’un
montage où tous les éléments sont présents sans aucune chute dans le dessous.” (Lefort, 1986,
p. 51) Robert hallucineert een S1, in de zin dat “la forme résiduelle du délire, celui-ci à son
état le plus strict, est un seul mot énoncé comme commandement, tel le hurlement du fou ou
les trognons de mots évoqués précédemment.” (Bernard-Desoria, 1992, p. 101)
5.3.2.2. Het teken
Nu stelt Maleval daar volledig tegenover dat het defensiemechanise van het teken bij de autist
net in het teken zou staan van het vermijden van een terecht komen in die holophrase. Deze
zou namelijk inhouden dat er een soort van uitbraak van betekenaars zou plaatsvinden. Hij
30
gaat hier dus niet akkoord met auteurs als Grollier en Naveau! Net door het tekort aan ruimte
tussen de S1 en de S2 komt het subject samen te vallen met de meesterbetekenaar, de S1. Het
wordt als het ware een “signifiant m’être” (Lefort, 1986, p. 52), het subject is geen subject
maar is gewoon (cfr. de torus van Laurent). Als Robert (l’enfant au loup) bijvoorbeeld
“Madame” mormelt, dan is hij echt Madame op dat moment (Lefort, 1986)… Volgens
Maleval stelt de autist nu alles in werking om dit te vermijden, omdat een samenvallen met de
betekenaar (van de Ander) geen symbolische dimensie met zich meebrengt (om een keten op
gang te brengen heb je minstens 2 betekenaars nodig), enkel een reële. Daar waar de
holophrase; door de verwarring tussen Reële en betekenaar een paradoxaal effect van
separatie heeft, in de zin dat ze allebei apart aanwezig blijven zonder de werkende functie van
de betekenaar die een gat zou moeten maken in het Reële; is er alleen maar een verdubbeling
(“redoublement”) van het Reële (Lefort, 1986)!
Hij doet dit nu door middel van een speciaal defensiemechanisme: het teken. “Penser avec
des signes constitue un moyen de tenir à distance les holophrases qui nécessitent le recours au
signifiant, d’où l’extrême rareté des hallucinations verbales et des certitudes délirantes chez
les autistes.” (Maleval, 2009 [2008], p. 234) Het doel van de autist bestaat er met name uit om
die holophraserende S1 stil te leggen, te verstenen, het een teken te laten worden dat volledig
Ding wordt, een Ding dat de jouissance dient te voorzien van een wand, een wand die de
onbeweeglijkheid van de jouissance dient na te streven, het wil iets vastleggen... Vanaf dat
moment kunnen we in feite helemaal niet meer spreken van een S1. Lacadée spreekt daarom
treffend over een S0. (Lacadée, 2009)
Het maakt dat Bernard-Desoria komt te spreken over het volledig ontbreken van een fallus en
een S1 bij de autist. Volgens de visie van Maleval is het ontbreken van een fallus echter een
creatie van de autist, in tegenstelling tot zoals vooral het koppel Lefort beweert, een soort van
deficitair startgegeven. Via het teken wordt de S1 met name ontdaan van zijn ‘falluswaarde’
en wordt louter Ding op zich, het wordt een S0 (Lacadée, 2009). Wat dit teken concreet
inhoudt gaan we vanaf het volgend hoofdstuk bekijken!
Nu goed, er is dus wel degelijk een holophrase mogelijk, hetgeen neerkomt op een mogelijke
hallucinatie. In tegenstelling tot hetgeen de Leforts dus beweren, stellen Lacadée en Maleval
dat de autist wel degelijk kan hallucineren. Het verschil met de schizofreen is dat de
jouissance niet terecht komt op het lichaam maar gekaderd, geregeld wordt via het Ding, het
teken op zich. Op die manier wordt autisme een manier van omgaan met (het wordt een
sinthoom) en niet een soort van ‘oerforclusie’ (forclusie van het verlangen van de moeder) dat
31
alleen maar schadelijk is (cf. Tustin). Het geeft meteen een volledig andere manier van
kijken! De autist wordt hier met andere woorden niet bekeken als iemand die volledig buiten
de taal staat (zoals de Leforts) maar eerder als iemand die zich doof maakt. En daardoor niet
alleen zichzelf maar ook de Ander (Naveau, 2005). Maleval gaat nog een stapje verder door te
stellen dat het autistisch kind zelfs “meester is van de taal”. Het kind houdt als het ware alles
onder controle door zijn weigering te spreken. Volgens hem mogen we dan ook taal absoluut
niet verwarren met spreken! (Maleval, 2009) Immers: “Il parle volontiers, mais à la condition
de ne pas dire.” (Maleval, 2007, p. 129)
Het teken van de autist is volgens Maleval dan ook niet te zien als een losstaande betekenaar
(een betekenaar helemaal alleen, een letter zoals Lacan dit geconceptualiseerd heeft voor de
schizofreen). “Les signes qui forment l’Autre de synthèse de l’autiste ne sont pas les lettres
qui constituent l’inconscient freudien.” (Maleval, 2009, p. 213-214) Het teken van de autist
verwijst steeds naar het Ding, of beter : het poogt het Ding te zijn, het refereert steeds naar
iets terwijl de holophraserende betekenaar een alleenstaande letter is en naar niets refereert
(hetgeen neerkomt op een hallucinatie). Dit is iets heel anders dan holophraserende
betekenaars waar de schizofreen mee geconfronteerd wordt! Of nog zoals Bernard-Desoria
het zegt: de psychoticus is in se een puur symbolisch wezen. De autist zou je kunnen zeggen,
helemaal niet (Bernard-Desoria, 1992). Vandaar volgens Maleval dat de autist zo weinig
hallucineert. (Maleval, 2009 [2008]) Niettemin houdt een dergelijke manier van in de taal te
staan ook een groot nadeel in: “ils (les signes) n’effacent pas la chose représentée.” (Maleval,
2009, p. 188) Het mechanisme van het teken getuigt van een volledige afwezigheid van de
metaforisatie, alles blijft als (benoemd) Ding bestaan! (zie straks) In mijn ogen is dit hetzelfde
mechanisme als bij Robert toen die zichzelf automutileerde, alleen gebeurt het “faire le vide”
hier aan de hand van het teken dat een dam vormt tussen Ding en jouissance. (zie dadelijk ook
bij separatie tussen affect en intellect). Het is een manier om de Ander wat minder vol te
maken, een manier om de ‘stem’ van de Ander in te kapselen.
De discussie ligt open : is het “teken” van de autist een holophraserende (meester)betekenaar
of net niet en poogt het dit juist af te dekken? Opnieuw komen we hier uit bij de splitsing
tussen de twee kampen. De één ziet autisme meer als een oerdysfunctie terwijl het andere
kamp (van Maleval) autisme eerder ziet als manier van zijn, een oplossing of sinthoom dat de
autist inneemt. Wij pleiten eerder voor het laatste.
32
5.3.3. Een imaginaire oplossing: separatie tussen affect en intellect.
De creatie van het teken gaat samen met het zien van de wereld, of het willen zien van de
wereld, in een soort van codevorm (Maleval, 2009). Een code die getuigt van de
onmogelijkheid bij de autist om affect en intellect in een harmonieuze band te doen
samenvallen. Het intellect wordt als het ware een imaginaire oplossing voor het falen van het
symbolische. Het symbolische dat oorspronkelijk het intellect met het affect koppelt. Van
affect is aldus nu geen sprake, het blijft jouissance. (Bernard-Desoria, 1992) En naast de
jouissance is daar het intellect onder de vorm van het teken, de code, dat alles regelt. Omdat
de code, in tegenstelling tot de betekenaar, niet wordt ingeschreven op het lichaam, is deze
radicaal gesplitst van het affect! (Maleval, 2009) Wat je krijgt zijn allerlei Dingen maar
daarrond een woestijn van jouissance (Maleval, 2007). Er wordt met andere woorden niets
aan elkaar gekoppeld (de Dingen met de jouissance) waardoor alles los van elkaar blijft
bestaan. Volgens Temple Grandin lijkt het denken van een autist in dat opzicht sterk op dat
van een computer… (Grandin, 1997 [1995]) Het spreken in tekens biedt de kans niet aan de
‘wil van de Ander’ om te verschijnen! (Maleval, 2007)
“D’autre part, beaucoup d’autistes savent lire avant de parler. Du fait de la carence du babil et
de la lalangue, leur entrée dans le langage se fait par l’assimilation de signes.” (Maleval,
2007, p. 138) Niettegenstaande de woestijn van jouissance kan er vanuit het tekensysteem een
zin geboren worden om de wereld zoveel mogelijk aan een ordening te onderwerpen. Op die
manier komen ze eigenlijk de realiteit (hun realiteit) binnen via het teken. “Ce fut dans le
monde des objets que j’émergeai, quand je commençai à reprendre goût à la vie. Je me pris
alors d’une passion pour les mots et les livres et m’acharnai à compenser mon chaos intérieur
par une mise en ordre maniaque du monde environnant. (Donna Williams)” (Maleval, 2007,
p. 138) (We zullen dit verder uitwerken als we het over de “ilôts de compétence” hebben.) De
autist probeert zo elk woord op een absolute manier te linken aan het Ding waar het naar
refereert. “Williams confirme qu’un “monde sûr et sans danger” peut être créé pour elle dans
un “microcosme de noms affectés en propre à chaque chose … Elle voudrait vivre dans un
monde cohérent, « bien pourvu en références fixes », fonctionnant d’après des règles
absolues.” (Maleval, 2009, p. 172) “A cet égard, l’idéal de l’autiste serait un code qui
parviendrait à connecter les mots de manière constante et rigide à des objets ou à des
situations clairement déterminés.” (Maleval, 2009, p. 180) Alleen, op die manier heeft de
autist het moeilijk om voorzetsels als op, onder of boven te begrijpen. Deze refereren immers
33
steeds naar iets dat anders, dergelijke woorden kunnen niet op zichzelf bestaan. Specialisten
gaan dit kaderen als een “incapaciteit om te generaliseren” of een “verarmde capaciteit tot
abstractie” (Maleval, 2009). Dit klopt zeker, maar we mogen niet vergeten dat dit komt door
een falen van het betekenaarssysteem (Maleval, 2009) en in dat opzicht niet te verklaren valt
als een alleenstaande laesie in de hersenen, het gaat om de ‘subjectwording’ bij een autist. Ik
verwijs hiermee naar de Theory of Mind… Een neveneffect van een dergelijke manier van in
de taal staan is dat de capaciteit tot memorisatie lijkt gestimuleerd te worden. Veel autisten
(degenen die onder het Asperger-label vallen) lijken te “denken in beelden” (Grandin, 1997
[1995]), slagen er in om beelden als het ware op te slaan en terug te halen uit hun geheugen
indien dit nodig is. In uitzonderlijke gevallen slagen enkelen er, zoals ondertussen welbekend,
in om hele telefoonboeken in hun geheugen op te slaan… Het getuigt volgens Maleval van de
afwezigheid van de verdringing en de metaforisatie (Maleval, 2009). Daar waar normaal iets
verdrongen wordt en dan terugkomt in de vorm van iets anders (Verhaeghe, 2002), blijft hier
gewoon alles naast elkaar bestaan in het geheugen, wordt er niets verdrongen. Hierdoor zou
de capaciteit tot memorisatie een hoge vlucht nemen… (Maleval, 2009) “C’est pour une part
d’une difficulté à déconnecter le mot de la chose que naît la stimulation de la mémoire de
l’autiste.” (Maleval, 2009, p. 190)
Maleval kadert dit alles als een imaginaire suppletie, daar waar het symbolische gefaald heeft
komt het intellectueel tekensysteem in de plaats. Door een beeld op te slaan wordt de keten
van betekenaars vervangen of vermeden. Hetzelfde zullen we zien bij Donna Williams en
haar imaginaire figuren…
De autist verschijnt hier met andere woorden als een wezen dat actief aan het werk is om een
chaotische wereld te ordenen (Maleval, 2007). Op het eerste gezicht lijkt dit paradoxaal met
betrekking tot de “onbeweeglijkheid”, het zichzelf opsluiten in een schild, van de autist. Een
bemerking van Cadieux helpt ons wat duidelijkheid te scheppen: de autist is aan het werk om
de wereld zodanig te ordenen dat hij er niet hoeft te zijn (Cadieux, 2009). Ordenen om niet te
zijn…
Nu zijn we tot het punt gekomen dat we een nog grotere verfijning van het
defensiemechanisme bij de autist kunnen maken. Het gaat om 3 specifieke fenomenen die
verder pogen de jouissance op de boord, de grens te plaatsen.
34
5.3.4. Het (autistisch) object als defensiemechanisme
Kanner was één van de eersten om het belang van een object voor een autist aan te tonen :
“Mais, d’abord, dans son texte princeps, L. Kanner observe nettement l’intérêt particulier des
enfants autistes pour les objets. Contrairement à la tension anxieuse qu’il observe sur les
visages des autistes en présence d’autrui, il relève qu’au contraire laissés seuls avec des
objets, ils arborent un sourire paisible et un air de béatitude” (Perrin, 2009, p. 70).
Het blijkt dat een object een kalmerende werking heeft voor een autist...
Het is de aanleiding voor wat Frances Tustin ‘autistische objecten’ gaat noemen. Deze
objecten zijn volgens haar ofwel delen van het lichaam van het kind ofwel dingen uit de
exterieure wereld maar dan wel door het kind aangevoeld als deel uitmakend van zijn eigen
lichaam. (Perrin, 2009) Het autistisch kind heeft met andere woorden een transitivistische
relatie met zijn object (Maleval, 2009), Rosine Lefort spreekt niet toevallig over de “signifiant
m’être” (zie hiervoor).
Tustin geeft een voorbeeld. Het gaat om een jongetje dat met een speelgoedautootje in elke
sessie verschijnt: “Il la serrait tellement fort dans le creux de sa main qu’elle en gardait la
marque quand il la posait. A mesure que j’ai travaillé avec lui, j’ai compris qu’il avait
l’impression que sa petite voiture avait des propriétés magiques et le protégeait du danger. Il
la voyait comme une sorte de talisman ou d’amulette, à la seule différence qu’en le pressant
avec force dans le creux de sa main il lui semblait qu’elle devenait un morceau de son corps,
un morceau « en plus », dur.” (Maleval, 2009, p. 134) Het object wordt als het ware een deel
van hem zelf, het completeert hem. In dat opzicht is het ook opvallend hoe een andere
persoon wordt waargenomen als een object. “Comme Kanner l’avait bien compris, ces enfants
ne distinguent pas les individus vivants des objets inanimés; ils les traitent tous de la même
façon – ils se collent contre un mur, ou à une partie dure du corps de quelqu’un comme s’il
s’agissait d’un objet inanimé, ou encore collent leur dos à des gens qu’ils ressentent en fusion
et en équation avec les sensations de dureté ainsi engendrées. Il s’agit là d’équation adhésive
plutôt que d’identification adhésive.” (Tustin, 1992 [1990], p. 139) De autist lijkt een object te
gebruiken als een (primaire) collage, en lijkt niets van doen te hebben met een identificatie
aan een object of een ander persoon. (Perrin, 2009) De hardheid zelve, het intrinsieke van het
object zelf lijkt centraal te staan. Is dit nu het object o (Miller, 2007 [1988]) dat van de ander
gehaald wordt? Of kan het dit worden? Vooralsnog lijkt in eerste instantie van niet, aangezien
35
de dimensie van het hebben hier (nog) niet verschijnt: de wereld blijft als Eén beschouwd
(Laurent, 2007).
Niettemin besluit Tustin dat de collage met een autistisch object een manier is om om te gaan
met een angst, het kalmeert hen (zie hierboven bij Kanner al)! Donna Williams zegt er het
volgende bij: “Pour moi, les personnes que j’aimais étaient des objets, et ces objets étaient ma
protection contre les choses que je n’aimais pas, c’est-à-dire, les autres personnes.” (Maleval,
2009, p. 130)
Het autistisch object blijkt dus iets dat beschermt tegen de bedreigende Ander, de gevaarlijke
buitenwereld en mag in dat opzicht zeker niet verward worden met Winnicotts ‘transitioneel
object’ (Winnicott, 1951). Waar het laatste de brug vormt naar de Ander zou het ‘autistisch
object’ volgens Tustin net als doel hebben die brug op te blazen. “au contraire, les objets
autistiques et confusionnels constituent une barrière qui sépare l’enfant des personnes
nourricières qui veulent l’aider. En recourant à eux, il évite d’éprouver un sentiment de
besoin. Il n’a pas à reconnaître qu’il doit attendre pour être satisfait, ni à affronter le fait que
la satisfaction ne lui est pas toujours accessible. Il n’a pas à supporter l’attente et à différer
l’action. Il peut agir impulsivement et c’est ce qu’il fait.” (Tustin, 1992 [1990], p. 147) Daar
waar het transitioneel object kan aanzien worden als het eerste bezit “non-moi” is dit bij het
autistisch object compleet het tegenovergestelde: deze wordt ervaren als “totalement moi”
(Maleval, 2009). Het autistisch object poogt met andere woorden “te beschermen tegen een
verlies” terwijl het transitioneel object het verlies tegemoet komt en er iets probeert mee te
doen (Maleval, 2009). “Ils forgeraient une protection contre un angoissant “trou noir” correlé
à une perte vitale qui affecterait le sujet et l’Autre maternel.” (Maleval, 2009, p. 134) De
jouissance mag niet afgestaan worden, elke poging van de Ander om dit wel te doen wordt
ervaren als een reële castratie! Hetgeen gepaard zou gaan met gevoelens ven een letterlijk uit
elkaar vallen… (Maleval, 2009)
Millers “reëllisatie” in gedachten, biedt het autistisch object een andere mogelijkheid van
omgaan met het teveel aan jouissance. Het gaat om een meer ‘reëel gat’ (cf faire le vide) dat
gecreëerd wordt aan de hand van het autistisch object. Een gat, of een grens, of een dam, of
noem het zoals je wil, komt een protectie tegen de angst te vormen, tegen de allesomvattende
Ander. De Ander wordt minder volledig gemaakt door een barrière te construeren. Het gat is
een barrière. Hier komen we later op terug als we het vignet over Charlie bespreken.
36
Niettemin is het autistisch object niet alleen een manier om zichzelf te beschermen, maar is
het tegelijk ook een pathologisch iets voor Tustin. “Pour Tustin, l’autosensualité chez l’autiste
est devenue excessive et a pris “un cours deviant et pervers” (Tustin, 1992 [1990], p. 137).
Certes, ce sont des défenses, des protections contre l’angoisse d’anéantissement mais leur
fonction auto-thérapeutique, à force, déviant “nocive” puisque, pour F.Tustin, ils entravent
considérablement le développement mental de l’enfant. Elle affirme alors que de tels objets
“s’opposent à la vie et à la créativité; ils portent en eux la destruction et le désespoir”
(Tustin, 1992 [1990], p. 90).” (Perrin, 2009, p. 71) Het autistisch object gaat volgens Tustin
namelijk in tegen een mogelijke intrede in het symbolische, een differentiatie met de moeder
blijft afgehouden. (Maleval, 2009) Hierdoor verschijnt het autistisch object als een soort
perversie voor Tustin.
5.3.4.1. Intermezzo: de behandeling volgens Tustin
Tustin stelt dat het autistisch object moet verdwijnen wil het kind evolueren, en liefst
vervangen worden door een transitioneel object. In die zin verschilt Tustins
‘psychoanalytische behandeling’ niet veel van de hedendaagse gedragsmethoden die het
‘autistisch gedrag’ pogen te modificeren, of van autisme als een ontwikkelingsproblematiek.
Dit alles onder het motto: “we helpen hen ondanks hen!” (Maleval, 2009, p. 129) Nu goed:
wat je dan ziet is dat er een enorme angst de kinderen komt te overvallen. Zelfs Tustin zelve
waarschuwt ons uiteindelijk: “Je suis très inquiète, écrit-elle, quand j’entends des gens parler
de « supprimer l’autisme », de le « guérir », ou encore de le « percer » . J’ai vu des enfants, ou
entendu parler d’enfants, qui avaient été traités en fonction de telles conceptions : ils étaient
devenus hyperactifs ou même nettement schizophrènes.” (Tustin, 1992 [1990], p. 37)
Nu gaan wij hier tegenin. We zijn voor het overgrote deel akkoord met Tustin maar niet met
haar negatieve visie dat het autistisch object een perversie inhoudt (Perrin, 2009). Je kan het
autistisch object net zien als een creatie! Niet als iets dat zich tegen het leven kant, maar dat
net inhoudt dat wat wij het leven noemen, kan aangevat worden, kan gecreëerd worden. Want
laat ons niet vergeten dat ‘het leven’ iets is dat zelf moet gecreëerd worden. Het autistisch
object als een defensiemechanisme met andere woorden, als een begin van een werk, een
creatie. Dit bekijken we nu van naderbij.
37
5.3.4.2. Een dynamiek
Maleval en Perrin stellen dat Tustin één ding uit het oog verloren heeft : het autistisch object
brengt ook een dynamisch aspect met zich mee, naast het zichzelf in een schild opsluiten!
“Elle constate que l’objet autistique protège de l’angoisse, mais sa perspective génétique ne
l’incite pas à explorer plus avant les ressources que le sujet peut en tirer.” (Maleval, 2009, p.
166) Volgens Maleval en Perrin staat naast de hardheid van het autistisch object ook het
dynamische aspect centraal : als het object niet hard van vorm is, dan heeft het wel een aspect
van beweging in zich. “Soit ils semblent posséder une dynamique propre, ventilateur, hélice,
toupies, roues, etc., soit le sujet les anime : ruban qu’il fait osciller devant ses yeux, chaîne
qu’il balance, billes qui coulent dans la main, etc.” (Maleval, 2009, p. 167)
“Les enfants autistes semblent avoir l’impression qu’ils sont une chose inanimée vacillant sur
le bord du monde vivant et de l’humain. Devenir vivant et humain est pour eux quelque chose
d’effrayant.” (Tustin, 1992 [1990], p. 66) … “Dès lors, c’est du côté des objets et non des
humains qu’ils font leurs premières tentatives pour s’animer.” (Maleval, 2009, p. 167)
Hierbij komen we aan bij de idee van de branchement-débranchement. Het is alsof de
kinderen zich ergens moeten aan vastkoppelen (het autistisch object) zodat ze iets van
beweging, energie kunnen voelen. Misschien is het nog het best om dit jouissance te noemen.
Het is alsof deze geïncorporeerd raakt door de karakteristieken van het bewegende object over
te nemen… (Perrin, 2009) Dus om iets te voelen van een beweging of energie, om te zijn
eigenlijk, is het object voor hen noodzakelijk. Het afnemen van het autistisch object komt nu
in een ander daglicht te staan: dit valt samen met een helemaal niet meer zijn, een niets meer
voelen, of net een teveel voelen, een overspoeld worden door jouissance, een dambreuk.
“De mens, weet Lacan ons te zeggen, bewoont de taal, zodat het voor zijn lichaam een orgaan
vormt in de zin dat de taal voor hem dient om zijn jouissance ergens aan vast te knopen, dit
maakt het lichaam als metafoor van de jouissance mogelijk.” (Lacadée, 2009, p. 257) Hier
zeggen we nu dat een autist dit “orgaan” niet kan bezitten, vanwege de verwerping van de
Naam-van-de-Vader (zie eerder). Wij stellen nu dat een ander “orgaan” in de plaats van de
taal komt te staan voor het autistisch subject: het autistisch object. Het lijkt een eerste
bewerking van de jouissance mogelijk te maken. Net zoals Lacan de taal vermeldt in ‘Encore’
38
als “cet appareil de jouissance qui permet à chaque sujet d’aborder la réalité” (Lacadée, 2009,
p. 257), is het autistisch object een kans om binnen een realiteit toe te treden. De taal, de keten
van betekenaars, schenkt ons een omranding van de jouissance (Donckers, 2007). Jeroen
Donckers ziet jouissance toepasselijk als beweging en de daaraan verbonden psychose als een
“ontrande beweging”. Om iets van een beweging, een animatie te doen ontstaan is een rand of
een ding, een object nodig. Vandaar het verd(r)ingen in de neurose, zoals Donckers het zo
mooi weet te zeggen, of nog: de fallus wordt gedeeld door het object a (Bernard-Desoria,
1992). Bij de neurose kan de taal het potentieel van de elektriciteitsfabriek, dat ons psychisme
is in Lacans 4e seminarie, tot bestaan doen brengen. “De energie is reeds aanwezig, potentieel
aanwezig in het stromende water, maar er is een menselijke en dus talige constructie voor
nodig om deze potentialiteit tot werkelijkheid te brengen.” (Donckers, 2007, p. 46) Beweging
wordt beweging. Bij de autist zien we dat de beweging niet gepotentialiseerd kan worden,
zonder autistisch object voelen ze geen beweging. Pas bij het aanraken van hun autistisch
object zijn ze “geanimeerd”. Het autistisch object komt dus te bestaan als het
plaatsvervangend orgaan van de taal en de keten van betekenaars! (Niettemin blijft het een
alles-of-niets beweging, dit bespreken we verder als we het over “l’impulsion-destruction” en
het on-off mechanisme zullen hebben.)
We geven een vignetje van Charlie om dit alles wat toe te lichten. “Charlie s’arrête
subitement sous une fenêtre munie d’un autogire, objet circulaire équipé d’une petite hélice
tournant au gré du vent. … Dès son arrivée à l’institution, Charlie n’aura de cesse de se fixer
sous cette fenêtre, de se brancher sur cet objet. Il regarde l’autogire, dit “ça bouge”, “ça
tourne”, “yeux”, et est, dans le même temps, agi par des mouvements stereotypés des deux
mains devant les yeux bien que son regard soit branché sur l’objet.” (Perrin, 2009, p. 77) Elke
poging die men onderneemt om Charlie te scheiden van het object gaat gepaard met een laten-
vallen van het lichaam en met een rauw schreeuwen. Perrin besluit dat het autistisch object
het object van de blik, het kijken (objet de regard), regelt. Het blijkt dat met het autistisch
object een poging tot lokalisatie van de jouissance tot stand komt, de lokalisatie van een
pulsioneel object (hier van de blik), dit kalmeert en stelt gerust: zonder object aan zijn zij is
Charlie ontredderd en komt hij tot niets meer... Daar waar het eerder overweldigend was (pure
jouissance) raakt het door middel van het autistisch object gelokaliseerd, gepotentialiseerd!
De stelling die wij nu innemen is dat bij de autist elk pulsioneel object ontregeld is
(Demuynck, 2008). Dit is een logisch gevolg van het “Eén-zijn” (zie eerder) waardoor de
39
creatie van een eigen betekend lichaam niet gebeurd is. Door middel van het autistisch object
kunnen deze pulsionele objecten één voor één geregeld worden! Ook dit is de dynamiek
vervat in het autistisch object. Dit zullen we nu verder uitdiepen.
5.3.4.3. “Il y a des gens en vie, et des gens qui ont besoin des lampes.”
De met voorsprong bekendste studie over het autistisch object is deze van Joey en zijn
machine door Bruno Bettelheim. In ‘La forteresse vide’ beschrijft hij het relaas van de
behandeling van Joey. Joey komt als volgt binnen: “Als gekleefd aan de tafel moest hij op een
stukje papier zitten en zijn kleren moesten bedekt zijn met papieren servietten. Zoniet,
vertelde hij ons later, was hij niet geïsoleerd en zou de stroom hem verlaten.” (Bettelheim,
1969 [1967], p. 314) Joey presenteert zich als een machine-kind, die zich niet kan separeren
van de nodige lampen en een bijhorende zware motor. (Maleval, 2009) Het is opvallend dat
Joey niet kan eten zonder de machinerie. “Pour manger relate Bettelheim, il devait se
brancher sur un circuit électrique.” (Maleval, 2009, p. 173). Dit blijkt een veel voorkomend
fenomeen te zijn in de kliniek met autisten. Kinderen die een begeleider moeten vastklampen
en enkel zo kunnen eten of naar het toilet gaan, of nood hebben aan een tekening van een
leeuw bijvoorbeeld om dat allemaal te kunnen doen, zijn eerder regel dan uitzondering.
(Perrin, 2009) Opnieuw lijkt het dus alsof alle energie voor het subject moet komen uit het
object (hier: de lampen, de motor, de papiertjes). (Maleval, 2009)
We zien dat er een verschuiving optreedt: na het regelen van de vertering, het eten (maar ook
de blik: de lampen) komt het regelen van de analiteit op de voorgrond! Joey roept “explosion”
op het moment dat zijn uitwerpselen worden uitgeworpen. Voor Joey lijkt het anaal object
plots producent van energie te zijn. “Le choix de l’objet autistique qui succède à la machine-
auto, à savoir un enfant de l’institution, du nom de Ken, est opéré quand Joey le voit traiter
l’objet anale.” (Maleval, 2009, p. 174) Wat ik op dit moment wil benadrukken is het feit dat
het autistisch object een ruimte geeft waar verschuiving mogelijk is! Joey exploreert het ene
object na het andere, allemaal in functie van een complete ‘zelfregulatie’ van de jouissance,
het maakt dat hij bezig is een eigen lichaam te creëren! (Perrin, 2009)
5.3.4.4. On-off mechanisme, l’impulsion-destruction: in contact met de doodsdrift
40
We hebben gezien dat het hanteren van het autistisch object volgens een bijzonder principe
werkt: het on-off mechanisme (of de branchement-débranchement). Opnieuw gaat het in mijn
ogen om een invulling van Millers “reëllisatie” en met name over de werking van de
metonymie als een vorm van de structuur van de betekenaar (dit bespreken we later). Di
Ciaccia spreekt over “le plus et moins, le va et viens, l’ouvrir et fermer, en somme toujours un
battement en deux temps – qui sont appliquées, par l’enfant lui-même et d’une façon
automatique, à l’objet qui lui est propre – à son corps propre ou à un appendice quelconque
qui fait fonctionnellement partie du corps.” (Di Ciaccia, 2001, p. 12) Het mechanisme van het
autistisch object vormt steeds een beweging in twee tijden : de autist koppelt zich aan het
autistisch object OF hij ontkoppelt zich (wat dan gepaard gaat met toestand van een er niet
meer zijn, een volledig in zichzelf keren, de beweging die compleet stopt). (Perrin, 2009)
Volgens Di Ciaccia gaat het hier om een minimale in gebruik name van het symbolische(!)
Hierin verschilt hij radicaal van Bernard-Desoria en vele andere auteurs die van mening zijn
dat de autist niets van doen heeft met het symbolische (denk aan het falen van de primaire
identificatie!), maar stapt wel in de voetsporen van Miller als die het heeft over de structuur
van de betekenaar die wel degelijk werkt bij de autist (Miller, 2007 [1988]). Volgens Di
Ciaccia is het symbolische voor de autist (net zoals voor de neuroot) tweezijdig: je hebt een
kant van het symbolische als hetgeen dat barrière legt tegen de jouissance (of in het geval van
de neuroot: hetgeen de jouissance vertaalt in de betekenaar) en langs de andere kant de
jouissance zelf van het symbolische (“la face cachée”). Alleen komt voor de autist het “face
cachée” op de voorgrond te staan: de Ander van de betekenaar komt als reëel te voorschijn
voor hem. Toch weet het binair mechanisme van het symbolische, dat werkt voor de autist,
ergens de jouissance wat aan banden te leggen. Het lijkt een constant schipperen tussen deze
twee uitersten dat het symbolische (het teken?) voor de autist met zich meebrengt, de autist
verschijnt dus ook als een verdeeld wezen… Dit on-off mechanisme (on: de reëllisatie dat iets
vastlegt; off: de jouissance die terug loskomt van de grens, “face caché”) maakt dat het
autistisch object, in tegenstelling tot het transitioneel object (waar het object getuigt van een
symbolisatie van het verlies, het tekort), steeds in connectie blijft staan met de doodsdrift.
(Maleval, 2009). Maar ook dit klopt niet volledig. Het autistisch object poogt net die
doodsdrift te captureren… Wat je krijgt volgens Cadieux is een “impulsion-destruction”
(Cadieux, 2009). Het maakt dat de autist bijzonder fragiel blijft: eens de ontkoppeling ingang
vindt, wordt dit beleefd als een reële castratie voor de autist, het gaat gepaard met een zich
letterlijk laten vallen… (Maleval, 2009)
41
Wat vooral opvallend is, is dat Di Ciaccia van mening is dat het imaginaire niet tot een
suppletie kan komen van het falende symbolische. Neen, het is het symbolische zelf dat de
zaken regelt, dat een knoop legt tussen Reële en Imaginaire. Het symbolische met andere
woorden dat in de vorm van een koppeling-ontkoppeling, een on-of-mechanisme, een soort
regelgeving introduceert. De introductie van een coupure in de ontregelde jouissance…
(Maleval, 2009)
Wat we nu zullen proberen aan te tonen is dat het imaginaire wel degelijk tot een suppletie
kan komen (Maleval, 2009)! Zo zal blijken dat de ontkoppeling niet zomaar hoeft neer te
komen op een zich laten vallen, dit kan evolueren naar iets anders! De dimensie van het
hebben kan verschijnen als een vorm van doorresoneren, het maakt dat de ontkoppeling veel
minder beleefd wordt als een reële castratie!
5.3.4.5. Een imaginaire suppletie? Als binnen iets meer binnen wordt: na “faire le vide” het gat opvullen met een imaginaire “bouchon”.
Toch merken clinici soms dat het on-off mechanisme, het zijn of niet-zijn, soms kan
verschuiven naar een andere dimensie, met name deze van het hebben! Al is de cadrage van
de jouissance door een autistisch object een belangrijke stap in de ontwikkeling van de autist,
het blijkt toch vaak dat het niet volledig voldoet. Dit uit zich dikwijls in plotse woede-
uitbarstingen waarbij het autistisch object wordt vernietigd of weggeworpen. (Perrin, 2009)
Perrin vermoedt dat dit komt omdat het autistisch object nog teveel gelieerd is aan de Ander,
waardoor de autist zich nog te afhankelijk zou voelen aan de daardoor allesoverheersende
Ander… Komt daar bij dat het autistisch object dan wel voor een captering zorgt van de
jouissance, het scheidt hem geenszins van het “reëel object” (Perrin, 2009). Het is met andere
woorden een reële (of is het een symbolische (Di Ciaccia, 2001)) oplossing die nog erg
beperkt is. Een volgende, meer geëlaboreerde creatie die hierop kan volgen, is de
ontwikkeling van een ‘complex autistisch object’. (Perrin, 2009) Ik vervolg hierbij het vignet
over Charlie.
Na een moeilijke periode waarbij Charlie zijn initieel steunende autistische objecten achter
zich laat, verschijnt iets nieuws in zijn spreken: hij wil dat Myriam het volgende schrijft:
“Une machine… acheter une machine, grosse machine… dessine un rond, ça tourne… une
boîte, un sac, une machine pour Charlie à la maison… écris écris, une machine, petite, l’autre,
42
machine à moi, une grande” (Perrin, 2009, p. 86) Een soortgelijk scenario herhaalt zich
meerdere sessies tot Charlie Myriam bij de hand neemt en haar meetroont naar het washokje
waar een wasmachine staat… De sessies zullen zich vanaf dit moment steeds op deze plaats
afspelen. In een eerste instantie fixeert Charlie zijn blik volledig op het gebeuren van de
draaiende wasmachine. De wasmachine verschijnt hier als een soort “lichaam-machine”. Net
als het lichaam bevat de wasmachine een binnen (de trommel), een buiten, een
inputmechanisme en een outputmechanisme (de afvoer), met een grens die de interne
dynamiek scheidt van het exterieure (de grens). De wasmachine weet met andere woorden
beweging te captureren, te incorporeren bijna… Het is alsof de wasmachine als een soort van
metafoor komt te bestaan voor zijn eigen wezen, al klopt dit niet: het is van een andere orde,
het is veel radicaler. De wasmachine lijkt zodanig centraal in het leven van Charlie te komen
staan dat het is alsof Charlie zich volledig begint te denken als een wasmachine, alsof het zijn
hele leven komt te regelen. Het grote verschil met het ‘eenvoudig autistisch object’ is dat het
niet enkel een rëele coupure is (een “reëllisatie” (Miller, 2007 [1988])) maar een imaginaire
dimensie in zich draagt! Een subtiel zinnetje van Charlie wijst in een dergelijke richting:
“Regarde Myriam, regarde les yeux!” (Perrin, 2009, p. 87) Hij maant met andere woorden
Myriam aan om te kijken naar het fenomeen van een bewegend lichaam. Je zou kunnen
zeggen dat vanaf dit moment de jouissance ergens in gecaptureerd, gevangen is. Hij heeft het
ergens vastgezet in een beeld, een beeld waar ze gezamenlijk naar kunnen kijken! Dit is iets
helemaal anders dan een al of niet samenvallen met een object, er is daar een afstandname
kunnen geschieden… De machine stockeert iets. Perrin spreekt over een imaginaire capturatie
van de “jouissance scopique” waardoor Charlie vanaf nu zijn eigen blik kan engageren… Dit
maakt dat Charlie voor het eerst zonder veel problemen de wasmachine kan verlaten,
daarvoor ging de ontkoppeling typisch gepaard met een hevige angst en woede. In dezelfde
beweging voorziet Charlie trouwens ook de ander van een blik (“Regarde les yeux, Myriam”)
waardoor de Ander iets minder bevreemdend en allesoverheersend wordt… (Perrin, 2009)
Met andere woorden, de jouissance is gestockeerd via een imaginaire representatie in het
autistisch object! Daar waar het autistisch object in eerste instantie een reële verlenging van
het ‘lichaam’ betekende, kan het blijkbaar later transformeren in iets dat iets kan inhouden,
dat een “contenant” kan zijn, waar iets kan achtergelaten worden. Voorheen was dit niet zo:
het object kon enkel iets cadreren in de zin dat dit enkel in een reële dimensie kon. Eenmaal
het object gebrancheerd was ging de debranchering hand in hand met een uiteen vallen, met
een explosie (cf. Joey), een wegvegen van een grens, plots is niets meer gecapteerd. Het was
43
een kwestie van of-of, het was een reële capturering, het was de torus waar Laurent het over
heeft (Laurent, 2007). Nu is er een verschuiving: we kunnen spreken in bewoordingen van en-
en. Plots kan er wél iets achtergelaten worden. De breuk of debranchering is plots niet meer
zo allesoverheersend, de grenzen lijken ergens door te resoneren ondanks de reële scheiding
met het autistisch object. Een beeld, een imago blijft doorresoneren dat iets in zich kan blijven
dragen. Er lijkt een andere dimensie naast het reële geboren. Er is niet enkel meer “Un” lijkt
wel… Dit is niets anders dan de dimensie van het hebben dat verschijnt! De ander heeft ogen,
ik heb ogen. Myriam bestaat, heeft aparte ogen.
5.3.5. Conclusie in verband met het autistisch object
Vanuit deze logica wordt duidelijker dat het afnemen van het teken of een autistisch object
voor de autist een volledig doorbreken van een grens betekent. Zijn geconstrueerde protectie
tegen de bedreigende Ander valt weg en wat je dan krijgt is een volledig uit elkaar vallen, een
helemaal-niet-meer-zijn. De jouissance geraakt de autist niet meer kwijt op zijn grens, de
enige mogelijkheid is dan dat de jouissance terugkeert op het lichaam (net zoals bij de
schizofreen). De regeling van de pulsionele objecten door het autistisch object (dat zijn grens
vormt) valt volledig weg… “Quand il (le bord) est défaillant, trop peu formé ou détruit par
l’entourage, le sujet a le sentiment d’être l’objet d’une jouissance maligne, qui pousse à
l’automutilation, au morcellement et aux hurlements.” (Maleval, 2009, p. 144)
Het is net de verdienste van een autist dat hij via het autistisch object een weg inslaat die heel
eenzaam is (want hij staat er alleen voor, de collectieve Naam-van-de-Vader mist hij), maar
wel een manier van kijken naar “de wereld” inhoudt. Want vooraleer er iets van een dimensie
van een aparte wereld kan verschijnen moet er eerst “un trou” gecreëerd worden, en dit lijkt
iets te zijn waar Tustin geen rekening mee houdt. Het gat dat gecreëerd wordt door het
autistisch object is de protectie tegen de angst, tegen de allesomvattende Ander. De Ander
wordt minder volledig gemaakt door een barrière te construeren. Het gat is een barrière, het
maakt mogelijk om vanuit het autistisch object de wereld te gaan verkennen en biedt op die
manier ruimte tot een verdere (imaginaire) creatie! Het beschermt hen tegen de uitwisseling
en de ontmoeting met de Ander. (Perrin, 2009)
44
5.3.6. De dubbel en “l’énonciation artificielle”
5.3.6.1. Inleidend
We hebben hiervoor beschreven hoe de aanwezigheid van een object de autist kan kalmeren.
Wat, misschien verrassend genoeg, ook blijkt, is dat de fysieke aanwezigheid van een persoon
kan kalmeren! “… préfèrent se saisir de la main d’un adulte pour le conduire à effectuer une
action dont ils sont en attente.” (Maleval, 2009) We merken iets dergelijks bij Charlie (ons
vorig vignet). Het blijkt dat als Myriam (de analytica van Charlie) in het zichtveld van Charlie
verschijnt, hij al zijn objecten waar hij mee op pad is, terstond laat vallen. In plaats daarvan
komt hij zich volledig te richten op Myriam. Het is alsof Myriam een nieuw autistisch object
geworden is, zij het dan dat het wel gaat om een levend subject… (Perrin, 2009) Nog koppelt
Charlie zich aan een lotgenoot van hem, zijn bewegingen en geluiden tot in de puntjes
kopiërend. Maleval stelt dat de ‘helpende persoon’ hier fungeert als een dubbel. Hieruit blijkt
dat de dubbel, net als het autistisch object weinig of geen plaats laat voor het verschijnen van
een subject (Perrin, 2009). “Charlie y est totalement soumis, aucune mise à distance, aucune
séparation n’est advenue.” (Perrin, 2009, p. 80)
In wezen is een dubbel eigenlijk niets anders dan een ‘autistisch object’. Net zoals het laatste
is een aanraking met de dubbel een soort creëren van een grens. De jouissance wordt als het
ware gepompt in die grens tussen autist en ander waardoor de Ander op een afstand gehouden
wordt door zich paradoxaal te koppelen aan zijn lichaam... (Maleval, 2009 ; Perrin, 2009)
“Quand une thérapeute parvient à se faire accepter comme double dans le monde d’un enfant
autiste, elle localise sur elle l’essentiel de la jouissance du sujet.” (Maleval, 2009, p. 109).
Wat meer is, het geconnecteerd raken aan een dubbel laat sporen van energie achter. Het is
alsof bij aanraking van de dubbel, het kind gevoed wordt door de energie van de dubbel, de
dubbel vormt een transformatie van het libido… (Rothenberg, 1979 [1977]) Alsof het kind
plots tot leven komt bij een aanraking… Het blijkt in sommige gevallen zelfs dat een autist
zich levendiger voelt gekoppeld aan een dubbel dan aan een autistisch object (Perrin, 2009).
(Merk dat de ander hier feitelijk wordt aanzien als een object. Dit is terug niets anders dan het
autistisch defensiemechanisme dat poogt elke betekenaar te herleiden tot een puur Ding, puur
teken.)
45
Vaak ziet men dat autisten ook een dubbel kunnen halen uit een televisieprogramma of een
show die ze gezien hebben: zo kan bijvoorbeeld een zanger uitgroeien tot een dubbel
(Maleval, 2009). Dit houdt in dat de autist als het ware die zanger wordt (cf. Lefort: le
signifiant m’être). Elke ‘communicatie’ met de buitenwereld komt in het teken te staan van
dat schild, van die dubbel. Het vormt als het ware een “énonciation artificielle” (Maleval,
2009). Artificieel, omdat het niet uit zichzelf komt, de autist spreekt niet vanuit zichzelf maar
vanuit zijn dubbel… De dubbel wordt zo een manier om de angst, de jouissance buiten zich te
leggen en er net energie uit te kunnen halen in plaats van er door opgeslorpt te raken, een
manier om de bevreemdende buitenwereld te gaan exploreren, een manier om in
communicatie te treden met de ander! Hoewel communicatie niet klopt. Het is nooit de
bedoeling van de autist om te communiceren met de Ander. Het is eerder het tegendeel: de
dubbel biedt net een bescherming tegen de communicatie, het contact met de Ander: via de
dubbel wordt de controle gehouden, door niets van zichzelf te laten ontsnappen blijft hij net
“meester van de taal” (Maleval, 2009). De dubbel valt op die manier te bezien als een actief
ontwijken van de communicatie. “En tout cas, elle constate qu’il rend l’interlocuteur invalide.
Les énoncés qu’il produit ne servent pas à la communication. Sa responsabilité n’est pas dans
ce qu’il dit.” (Maleval, 2009, p. 215) De ‘stem’ en zijn vocale jouissance wordt achterwege
gelaten.
De dubbel kan nu verder gaan dan het eenvoudig autistisch object in de zin dat het een imago,
een beeld met zich kan meebrengen. Het gaat verder door op de wasmachine van Charlie,
verder op het complex autistisch object. Zo wordt een dubbel soms een “moi idéal factice”
(Maleval, 2009). Iets dat de autist kan zijn zonder dat hij het is. (Herinner u: het werk van de
wereld te ordenen zodat hij er niet hoeft te zijn (Cadieux, 2009)) “En consacrant toute son
énergie à être Bettina, il pouvait être n’importe qui, tant qu’il n’était pas lui-même.”
(Williams, 2009, p. 264) Vreemd genoeg wordt op die manier de autist iemand die perfect
beantwoordt aan het beeld van de ander. “Bettina se développait dans le miroir des autres:
“Tous ses mouvements, ses goûts et ses aversions, toutes ces réactions mentales étaient des
réactions reflétées sur ce que les autres souhaitaient ou semblaient souhaiter.” (Williams,
1996 [1994], p. 66-67). We mogen niet vergeten dat hier wederom alles wordt gereguleerd via
het tekensysteem en dat het hier dus niet gaat om een willen voldoen aan het verlangen van de
Ander! Het is eerder een manier om die al te aanwezige Ander te muilkorven door het
aanbrengen van de dubbel. Dit door een spiegel te gaan plaatsen en het menselijk
betekenaarssysteem te gaan herleiden tot wat een puur rationele vormgeving lijkt, zijnde het
46
letterlijke beeld van de ander, en daar aan te voldoen. Daardoor blijft de autist veilig in zijn
schild (Laurent, 1997), het Ik geen kans latend om te verschijnen. Daarenboven kan door
middel van de dubbel ook de Ander met een soms expliciete regelgeving gecontroleerd
worden. André is bijvoorbeeld een man die verschillende marionetten als dubbel
geconstrueerd heeft. Dankzij de verschillende rollen die hij kan innemen, hoeft hij nooit
‘zichzelf’ te zijn, het is steeds door middel van de spiegel dat hij zich presenteert, de rollen
van (al dan niet imaginaire) anderen kopiërend. Daarnaast heeft hij ook een soort van
regelsysteem ontworpen: als de marionet spreekt, dan weten de mensen dat die absoluut niet
onderbroken mag worden, zoniet komt een ongebreideld Reële hem te vervullen… (Maleval,
2009) Dit komt neer op een actieve controle van de omgeving. “Il s’agit d’une manière de
parler en s’abstentant, qui permet de se protéger contre le désir de l’Autre.” (Maleval, 2009, p.
115)
Soms kan de autist dankzij de dubbel komen tot een uitdrukken van wat hij denkt “bij
volmacht” (Maleval, 2009, p. 114). “Bij volmacht” want het is de autist die de dubbel
controleert als een marionet en hem gebruikt zoals het hem belieft. Niettemin blijft er een
onmogelijkheid: de dubbel laat niet toe dat de taal gekoppeld wordt aan de jouissance,
waardoor de autist niet het gevoel heeft zich te kunnen koppelen aan zijn gevoel, het blijft
gesepareerd. “Un vécu de mutilation psychique subsiste tant que le double n’est pas intégré
dans le moi.” (Maleval, 2009, p. 116) De dubbel blijft separeren, elke vorm van aliënatie blijft
onmogelijk waardoor het mechanisme van de “reëllisatie” (Miller, 2007) gewoon doorgaat
onder de vorm van de dubbel, het blijft uiteindelijk een vorm van automutilatie, een vorm van
impulsion-destruction (Cadieux, 2009), de autist radicaal verdelend. Niettemin is het mogelijk
om nog een stap verder te gaan, waarbij een integratie, een aliënatie van het Ik met de dubbel
bijna kan bereikt worden; Donna Williams leert ons dit.
5.3.6.2. Donna Williams en haar imaginare figuren
Wat nu vooral van tel is voor ons, is dat een dergelijke relatie kan uitgroeien tot iets anders,
een meer geëlaboreerde constructie, het genie van de autist. Hiertoe beschrijven we kort het
relaas van Donna Williams, een autistische vrouw die via een elaboratie van de dubbel
gekomen is tot het schrijven van ondertussen twee boeken.
Dankzij enkele imaginair gecreëerde figuren (dubbels) vertelt Williams een poging te hebben
ondernomen zich te “binden aan haar intimiteit” door “dat deel van zichzelf” (de dubbels).
47
Dus een poging om via haar dubbels iets van een eigen Ik, een eigen identiteit te laten
geboren worden. Dit gebeurt via de creatie van twee verschillende figuren (Willie en Carol)
die ze als verschillende rollen kan inruilen voor elkaar. De ene keer is ze Willie, de andere
keer Carol. “Ces doubles ne représentent Donna que de manière factice: ils n’expriment
jamais sa pensée. Ils trouvent leur source majeure dans les idéaux de sa mère, sous forme
direct où inversée.” (Maleval, 2009, p. 119) Carol is precies zoals Donna’s moeder Donna
wensen kan, de spiegel van moeders ideeën, Willie is het tegenovergestelde: deze heeft als
bedoeling om elk argument van de Ander te breken via gestockeerde zegswijzen en
argumenten die Donna tevoorschijn kan toveren indien het de situatie past. Carol dus als een
soort ideaalbeeld en Willie als actieve verdediging tegen de Ander. Wat nu belangrijk voor
ons is, is dat soms het volgende gebeurt: “Il arrive que Donna parvienne à dire quelque chose
d’elle-même par l’intermédiaire de Carol, à la condition toutefois de faire passer son histoire
authentique pour une fiction théâtrale.” (Maleval, 2009, p. 119) Niettemin, door theater te
spelen blijft Donna dit verborgen houden, de mensen weten dit namelijk niet. “Le double ne
cesse de protéger et de maintenir à distance sa vérité.” (Maleval, 2009, p. 119) Hoewel de
dubbels Donna van een grote waarde zijn getuigen ze van een “psychische mutilatie”, zo
aangevoeld door Williams. Via het schrijven van haar eerste boek, doet Williams een poging
om af te zien van de mutilatie, dit door voor het eerst haar eigen meest persoonlijke gedachten
en gevoelens in de vorm van haar levensverhaal aan de lezers te delen. Echter: “comment
prendre la parole quand l’identification symbolique est défaillante?” (Maleval, 2009, p. 120).
Maar goed: “ne disposant pas de la fonction du signifiant unaire, qui cheville la jouissance au
langage, et qui rend possible la représentation de l’être dans le symbolique, dès lors seuls des
repères imaginaires peuvent être convoqués pour tenter de fonder son énonciation.” (Maleval,
2009, p. 120) Haar boek verschijnt als een imaginaire oplossing, maar blijft in die zin wel een
soort van autistisch object… De volgende stap in haar ontwikkeling is de geboorte van enkele
beschermende objecten (onder ander een knuffel, iets tussen schaap, konijn en hond; en een
pluchen kat). Wat opvalt is dat ze deze keer ontdaan zijn van de “énonciation artificielle”, op
die manier verliezen ze hun mutilerende, reëlliserende (Miller, 2007 [1988]) dimensie. In
tegenstelling tot Willie en Carol hebben de nieuwe figuren geen eigen imaginaire gedachten,
ze spraken geen gedachten uit maar Donna praatte hen (“Je leur parle”…”Mais ils n’avaient
rien à dire. Ils étaient simplement.” (Williams, 1996 [1994], p. 99). Over Willie en Carol
vertelt ze dat ze hen “geaccepteerd heeft”, “l’ancienne Carol s’est intégrée dans l’authentique
Donna” (Williams, 1996 [1994], p. 167) De dubbels lijken dus geïntegreerd te zijn in haar Ik.
Het vreemde is desalniettemin dat het Ik nog steeds geen Ik is. Immers: als Donna nu naar
48
haar spiegelbeeld kijkt, ziet ze niet zichzelf, maar haar dubbel, als een aparte figuur. Het Ik
blijft met andere woorden een louter imaginaire constructie, haar gevoelens zijn nog steeds
gesepareerd van wat wij als een Ik ervaren. Vanaf nu is haar spiegelbeeld haar imaginaire
figuur, haar dubbel geworden. In een poging zo ver mogelijk weg te raken van de psychische
mutilatie is dit het resultaat. “En me perdant dans la contemplation de mon reflet, j’obtenais
toute l’intimité qu’il me fallait.” (Williams, 1996 [1994], p. 308).
“Quand l’identification symbolique est défaillante, il ne reste que la dimension imaginaire
pour la compenser. Le sujet cherche alors dans le miroir un point d’appui qui puisse suppléer
au signifiant-maître de l’identification primordiale.” (Maleval, 2009, p. 124)
De autist ontmoet hier zijn limiet. Uit dit relaas kan je niet echt zeggen dat er een Ander
geboren wordt. Zoals blijkt bij Donna is elke ander voor de autist uiteindelijk een dubbel. Een
beeld dat mogelijks gebruikt, geconsumeerd kan worden. Zelfs zijn eigen spiegelbeeld is voor
de autist een dubbel. Het is de limiet van het teken, het spiegelbeeld blijft reëel, het blijft een
“levende aanwezigheid” vol (gecapteerde) jouissance (Maleval, 2009). Gecapteerde, losse
spiegelbeelden van dubbels vormen op die manier als het ware verschillende Ik’en.
Verschillende Ik’en die allen losstaan van de eigenlijke vloeigolf van betekenaars. Tekens
breien niks aan elkaar, ze komen louter los naast elkaar te liggen, ze vloeien niet (samen in
één enkel Ego). Het duidt de structureel vastliggende basis van autisme aan: de weg naar de
betekenaar is en blijft onbewandelbaar. Je zou kunnen zeggen dat de spiegel van de autist
enkel als reële spiegel bestaat en in die zin binnen het “schéma optique” van Lacan aan de
linkerkant gesitueerd is. De spiegel aan de rechterkant komende van de Ander die een virtueel
beeld (van de bloem in de vaas dat het object a weerspiegelt) mogelijk maakt, is er bij de
autist niet… “Le miroir réel permet d’unifier l’image du corps, mais il ne donne pas accès au
réglage sur l’idéal du moi.” (Maleval, 2009, p. 293) De “jouissance scopique” blijft levend in
het spiegelbeeld (wordt niet gechifreerd door de spiegel van de Ander) waardoor Donna in
angstige momenten het gevoel blijft hebben dat het spiegelbeeld haar aanstaart, hetgeen
ondraaglijk voor haar is. (Maleval, 2009) De poging van Donna om haar spiegelbeeld in
zichzelf te integreren kan volgens het schema van Lacan hoogstens leiden tot een meer
geünifieerd beeld van haar lichaam, hetgeen ook zal gebeuren (zie later), maar een volledige
integratie zal nooit lukken zonder de spiegel van de Ander…
De dubbel bestaat dus als de autistische vorm van integratie in zijn eigen universum (Maleval,
2009). In het universum waar alles als Eén wordt geleefd is het logisch dat de ander van de
49
dubbel komt te plakken op de constructie van iets of wat van zijn Ik, dat de ander een dubbel
wordt met andere woorden.
Meer nog: we kunnen zeggen dat de boord van de autist, waar de jouissance op terecht komt,
eigenlijk zijn spiegelbeeld is, dat tegelijk een dubbel van hem vormt… Daar waar de
jouissance bij de schizofreen op het lichaam komt te vallen, gebeurt dit bij de autist op zijn
spiegel(beeld). (Maleval, 2009) Op momenten van hevige angst gebeurt het dat Donna’s visie
uit elkaar rafelt en de wereld alleen nog maar kan zien in het kader van haar reflectie:
“L’univers entier semblait renversé: la tête en bas, l’intérieur au-dehors, l’arrière en avant.
Tout semblait être sa propre image inversée, comme si j’étais entrée dans un miroir…”
(Maleval, 2009, p. 285) Als Donna zich in een dergelijke toestand bevindt dan ziet ze alles in
beelden (cf. Grandin, “denken in beelden”) waardoor ze haar klasgenoten bijvoorbeeld
helemaal niet meer herkent als ze zich plots ontkleed hebben… De jouissance wordt
gecaptureerd via “l’être scopique” (Maleval, 2009) Door het ontbreken van de ervaring van
een eigen lichaam, een eigen Ik, kan ze ook de zaken niet bekijken van een innerlijk, interieur
standpunt (Maleval, 2009) waardoor ze bijvoorbeeld niet de link kan leggen tussen een arm en
een mouw, met name dat de arm in de mouw zit. Donna ziet dan enkel de mouw zonder te
denken dat de arm er in zit. Met als gevolg dat ze een persoon niet meer herkent eens ontdaan
van de mouw. Immers, voor Donna maakt die mouw deel uit van het beeld van die persoon…
“Ce que voyait était tout ce qu’il y avait.” (Maleval, 2009, p. 286) Het is meteen ook een
illustratie van het ontbreken van een keten van associaties…
50
5.3.7. Op naar een andere Ander: l’Autre de synthèse.
Een derde mogelijke oplossing, naast het autistisch object en de dubbel, is de creatie van een
eigen soort imaginaire wereld. Deze kan vele vormen aannemen en poogt het gat, het falen
van het symbolische te suppleëren. Het is de manier bij uitstek om orde te brengen in een
chaotische wereld. De eigen gecreëerde wereld is in feite het eindresultaat van een constant
orde brengen in… Wat verschijnt is een opgepoetste Ander bij wijze van spreken, een Ander
die behandeld is via hun autistische filter, en waarlangs nu kan gepasseerd worden. Het is de
Ander van de synthese (Maleval, 2009), een behandeling van de taal via het tekensysteem.
“Ces sujets souffrent de leur solitude et tentent de l’atténuer en cherchant à communiquer
avec les moyens dont ils disposent. Ils parviennent à percevoir que le langage constitue
l’instrument privilégié de communication, mais ils ne peuvent le faire sentir à celle-ci qu’à la
condition de le couper de la présence de l’Autre.” (Maleval, 2009, p. 198) Door het Ding in de
taal te gaan zoeken en vandaaruit de wereld te ordenen ontstaat soms de mogelijkheid tot het
komen tot een soort communicatie. Tevens biedt de ‘Ander van de synthese’ een mobilisatie
en lokalisatie van de jouissance van het subject, die komt namelijk terecht op de grens tussen
autist en de Ander, zijnde het tekensysteem. Een “chiffrage” van de jouissance blijft echter
structureel onmogelijk. (Maleval, 2009) “L’Autre de synthese clos est compact, figé, gelé
dans sa dynamique, il n’est pas apte à saisir les émotions du sujet, même s’il peut parfois s’en
faire l’écho.” (Maleval, 2009) Het maakt dat een denken in beelden of in tekens een soort van
verplichting in zich houdt om alles te begrijpen via het intellect; aangezien het teken,
verschillend van de betekenaar, zich niet inschrijft in het lichaam. (Maleval, 2009)
Nu goed, dit wisten we eigenlijk allemaal al (we hadden het er reeds over toen we het
mechanisme van het teken belichtten). Alleen wil ik nu het volgende benadrukken:
de passage, de lokalisatie van die jouissance, gebeurt nu typisch via een sterk uitgewerkt veld
waarin de autist zich heeft gespecialiseerd. Via het tekensysteem, via de geconstrueerde
“boord”, stelt Maleval, kan een “ilôt de compétence” ontstaan. “Il a été remarqué très tôt,
notamment par Asperger, que ces composants du bord sont les plus aptes à ouvrir sur le
social, par la dérivation des centres d’intérêt qu’ils peuvent susciter. Ils constituent les sources
du développement de l’Autre de synthèse.” (Maleval, 2009, p. 200)
51
Vaak worden die ‘specialiteiten’ van de autist gebrandmerkt als zijnde “stereotypieën” of
“obsessionele mechanismes” (Maleval, 2009). Hetgeen jammer is aangezien het er een
negatieve connotatie aan geeft terwijl het net een manier is van de autist om in contact te
treden met een ander. De ‘Ander van de synthese’ biedt namelijk twee grote voordelen voor
de autist: enerzijds ontstaat er een soort van vertrouwde, routineuze wereld die toelaat om van
daar uit nieuwe zaken te exploreren, anderzijds (wat minder vaak voorkomt) kan het gebeuren
dat de ‘Ander van de synthese’ een open en evoluatief karakter aanneemt. Dit houdt het
volgende in: “il acquiert une certaine capacité dynamique, permettant au sujet, quoique non
sans efforts, de s’adapter à des situations nouvelles et de faire preuve de créativité.” (Maleval,
2009, p. 194) Het opvallende aan de tweede optie is dat de autist zich daar vastankert aan de
taal van de Ander, zij het wel zonder emoties te tonen, de autist komt op die manier zeer dicht
bij ‘communicatie’. De eerste optie is meer gesloten, de autist houdt zich hier via een
repetitief werk afgesloten van de Ander, de Ander kan en mag hem niet onderbreken.
De open ‘Ander van de synthese’ getuigt van een enorm creatief werk bij de autist. Sommige
autisten slagen er in om een volledig eigen imaginaire wereld te verzinnen (of over te nemen).
Zo maakt Gilles Tréhin een ongelooflijk gedetailleerde voorstelling van een verzonnen stad
genaamd Urville. “Tout indique que sa création l’a fortement incité à acquérir des
connaissances nouvelles en des domaines divers, et qu’il l’a fait d’autant plus facilement
qu’elles lui ont permis d’ordonner une réalité alternative parfaitement maîtrisée.” (Maleval,
2009, p. 205) Naast het ordeningsaspect draagt de verzonnen wereld ook de mogelijkheid, de
wil, in zich om steeds nieuwe zaken te weten te komen, dingen te leren. “Urville constitue un
Autre de synthèse extensif qui peut générer à l’infini une volonté d’apprentissage de savoirs
nouveaux.” (Maleval, 2009, p. 205) De wereld draagt in zich met andere woorden een heel
erg dynamisch karakter.
Om dit nog wat meer te verduidelijken geef ik nog het voorbeeld van Joffrey die met
Playmobilfiguren een wereld gecreëerd heeft die sterk gelijkt op de realiteit. De
playmobilfiguren representeerden namelijk het hele gezin, voor elk lid was er een figuurtje
voorzien. Zo speelde hij jaren aan een stuk door, geen aandacht vestigend op de werkelijke
wereld maar volledig verzonken in zijn Playmobil-universum. Wat hier nu van belang is, is
dat hij niet alleen via die wereld ordening trachtte te brengen in de realiteit, maar vooral het
feit dat zijn imaginaire wereld kan interveniëren in de werkelijkheid, “de sorte qu’il n’était
pas seulement un facteur d’enfermement.” (Maleval, 2009, p. 203) De autist kan op die
manier, via zijn wereld, naar buiten toe treden en in interactie treden met de realiteit. Of nog
hoe Temple Grandin via het aangeleerde tekensysteem van de Wall Street Journal er in slaagt
52
gesprekken te voeren met anderen (Maleval, 2009). Het valt hierbij op hoe ze steeds een
kader, een tekensysteem, nodig heeft om dit te kunnen doen. De verschillende tekensystemen
die ze tot haar beschikking heeft kunnen wel onmogelijk in elkaar vloeien en als het ware één
entiteit worden. Het blijft steeds een lappendeken van metonymische elementen die volledig
los van elkaar liggen (zie later: metonymie). “Le progrès par rapport à l’Autre de synthèse de
l’autiste savant réside dans la capacité de Grandin à mobiliser des séries de signes pour
ordonner la réalité, non plus dans un champ extrêmement limité, mais de manière extensive,
en adaptant ses recherches à ses attentes, et en en usant pour servir à ses activités
professionnelles.” (Maleval, 2009, p. 209)
De creatie van een dergelijk eiland is misschien wel het hoogst bereikbare voor een autist aan
het werk. De vraag is nu: hoe kunnen we de weg zodanig plaveien dat een autistische persoon
tot een dergelijke stabiele manier van in de wereld staan kan komen? Hoe kunnen we hen
ondersteunen in hun werk? Deze vragen bekijken we nu verder vanuit het licht van de
overdracht.
53
5.3.8. Een mogelijke overdracht en daaraan gekoppelde behandeling
We nemen hier terug een boutade van Lacan als uitgangspunt : “S’ils n’arrivent pas à
entendre ce que vous avez à leur dire, c’est en tant que vous vous en occupez.” (Lacan, 1985
[1975], p. 21) Nog voor Lacan was Asperger één van de eersten om dit ook op te merken en
gaf de raad “de parler sans s’approcher d’eux personnellement, avec calme et sans émotion,
en affectant une passion éteinte” (Maleval, 2009, p. 251) “Cependant, la pente de l’éducateur
n’est pas de s’effacer: il est en possession d’un savoir censé faire le bien du sujet. Il dispose
en général, concernant les autistes, d’une théorie des stades de développement qu’il
souhaiterait faire gravir à l’enfant.” (Maleval, 2009, p. 251) De behandeling volgens dit weten
komt vaak neer op een idee van normalisatie (Maleval, 2009). Een normalisatie die het
afnemen van de autistische objecten en een motiveren van het autistische kind om te beginnen
spreken als devies houdt. Ik haalde reeds het voorbeeld van Peter aan waarbij het ‘willen
normaliseren’ van Rothenberg omsloeg in een tegenovergesteld mechanisme: Peter trok zich
nog meer terug in zijn wereld. Verder toont dit voorbeeld aan dat het aannemen van een
‘houding van weten’ alleen maar nefast kan aflopen. Na het voorval met Peter komt
Rothenberg met een interpretatie gericht naar Peter toe. Ze denkt te weten wat Peter bedoelde
als hij het over het kerkhof na het spreken had. Het gevolg van dit manoeuvre is niet gering.
Zo krijgt Rothenberg te horen van Peter dat “Mira de waarheid kent” en daardoor niet meer
wil dat ze hem vergezelt (Rothenberg, 1979 [1977]). De Ander verschijnt na het manoeuvre
van Rothenberg met andere woorden als alleswetende en daardoor allesoverheersende en
beangstigende instantie. Een positie die we net willen vermijden in een eventuele overdracht...
Ondanks dit alles blijft pure educatie de nummer één methode om autisten te behandelen.
(Maleval, 2009) De terechte vraag die men hier ook nog bij kan stellen is of het stellen van
beloningen en of straffen wel een leermechanisme zou initiëren bij hen? “Pourtant, chez les
autistes, même chez les autistes verbaux, l’acquisation du “sens du son” se fait avec difficulté,
de sorte que récompenses, punitions et termes associés restent longtemps des notions
inassimilées. Il en résulte que beaucoup vivent les punitions comme incompréhensibles, donc
injustifiées.” (Maleval, 2009, p. 254) Het is dan ook de vraag of een straf of een beloning in
de eerste plaats wel iets kan betekenen voor de autist. Naar aanleiding van onze hypothese
omtrent de annulatie van de primordiale identificatie, denken wij eerder van niet. Meer nog:
“Faute de pouvoir les symboliser (het koppel beloning-straf), Elles leur parviennent comme
une manifestation de la jouissance de l’Autre s’exerçant contre eux.” (Maleval, 2009, p. 256)
54
Het komt er dus op aan iets anders te doen! Het logische vervolg van deze thesis luidt dat een
mogelijke overdracht met de autist kan tot stand komen via de dubbel (en later een eventuele
imaginarisatie ervan). Dit is meteen wat de overdracht zo typisch maakt bij hen en waardoor
we kunnen spreken over een ‘autistische overdracht’. Indien wij als therapeut zoeken naar een
intrede van ons wezen in het universum van de autist, en dit wordt aanvaard, dan komen we
automatisch in de positie van de dubbel terecht. Op die manier komen we wel in een positie
terecht die jammer genoeg steeds dubbel blijft: achter de beveiligende dubbel ligt steeds de
geest van de genietende Ander (Maleval, 2009). Het is het verhaal van ‘l’impulsion-
destruction’ (Cadieux, 2009). De dubbel kan plots omslaan. De ander van de autist is in se
niet flexibel, want niet in een dynamische (metaforen)keten vast te leggen. Daardoor is het
steeds een verhaal van alles of niets. De ander behoort tot het Eén en is de dubbel of de ander
valt buiten het Eén en wordt enkel bevreemding. Het blijft dus altijd uitkijken in de
overdracht met een autistische persoon…
Dit is waarom wij stellen dat een kuur gebaseerd op de interpretatie, en dus gericht op het
zoeken naar de waarheid van dat subject, hetgeen de basis zou vormen van een pure analyse,
bij een autistische persoon, net als een pure gedragsadaptatie, niet aan te raden is. We kunnen
onmogelijk dezelfde taal spreken tegen hen als dat we zouden gebruiken tegen iemand anders!
(Bonnat, 2009) “La où le langage servirait à la communication, ici, il ne peut qu’être un
handicap pour l’éducateur ou le clinician.” (Bonnat, 2009, p. 236) Als we dit wel doen dan is
er steeds het risico van een ‘reëllisatie’ – opnieuw. Alleen gaat het hier om onze woorden die
jouissance worden, het gaat hier om ‘reëllisatie’ niet in de zin van een verlieservaring, een
“faire le vide” maar eerder in een zin van een teveel. “Le langage adressé, intentionnalisé,
risque à tout moment de précipiter le sujet vers, non pas son image mortifiante, mais vers la
réalisation de son être, pris en morceau, par l’effet même du langage adressé.” (Bonnat, 2009,
p. 237)
Ons mogelijk werk ligt dus op een ander vlak, zij het wel op het vlak van de dubbel, we
moeten een andere taal gaan spreken tegen hen... Het gaat er hem nu om, volgens Bonnat, om
de particuliere taal van die ene autist te gaan zoeken en ons daar in onder te dompelen. Het
komt er op neer dat wij op één of andere manier als dubbel deel kunnen worden van hun
wereld om op die manier de bijzondere taal van de autist te leren kennen en van daaruit hun
creativiteit aan te spreken… Dit verdient een extra woordje uitleg.
55
5.3.8.1. Over creativiteit, metonymie en bricollage
In de titel van deze thesis komt expliciet het woord ‘creatie’ voor. Nu komt de vraag op: als
de autist zo een kopieerwezen is (zie Donna) en het ding voor het Ding neemt, geen ruimte
latend voor metaforisaties of andere invullingen, volledig de regelgeving van het teken
nalevend, kunnen we dan wel spreken over iets als creatie, of nog: over creativiteit bij de
autist? Onze stelling luidt van wel. Zij het dan creativiteit aan de hand van de metonymie en
niet de metaforisatie…
Het begrip metonymie dienen we nu verder uit te leggen (we hadden het er al kort eens over
bij Di Ciaccia (2001)). We doen dit aan de hand van een getuigenis van Temple Grandin:
“Pour créer de nouvelles images, je pars toujours de mille petits morceaux d’images que j’ai
emmagasinés dans la vidéothèque de mon imagination et que je recolle ensemble.” (Grandin,
1997 [1995], p. 21) Het is voor haar een voorbeeld van het “denken in beelden”. De stukken
die los liggen van elkaar (allerlei verschillende opgeslagen beelden) worden van allerlei
verschillende hoeken bekeken en gecombineerd met alle andere mogelijke stukken, tot er een
soort collage tot stand gekomen is. (Maleval, 2009) “Pour concevoir un nouveau modèle, je
retrouve dans ma mémoire des fragments et des morceaux, et je les combine autrement pour
faire un tout.” (Grandin, 1997 [1995], p. 21)
Deze manier van denken, van creëren, is volgens Maleval niets anders dan de metonymie
(Maleval, 2009). Lacan helpt ons verder: hij situeert de metonymie vóór de metafoor. Het is
het mechanisme dat de metafoor inleidt. “La métonymie est au départ, et c’est elle qui rend
possible la métaphore.” (Lacan, 1981 [1955-1956], p. 260) Het gaat om de concrete taal van
het kind, een taal van voor de metaforisatie (Lacan, 1981 [1955-1956]). Bonnat geeft een
aanwijzing: het gaat volgens hem om allerlei losse elementen, tekentjes, ook noemt hij het
soms letters, die allen losstaan van een hogere zin. Of nog: losse verbrokkelde taalelementen
die nog niet gemetaforiseerd zijn, niet gekoppeld aan affect zijn… (Bonnat, 2009) De losse
Dingen in een woestijn… (Maleval, 2009)
Vanuit dit gegeven pleit Bonnat voor een kliniek van de metonymie in plaats van een kliniek
van de interpretatie en de metaforisatie! “Car cet prise dans la séquence a un effet, ici, non de
remplissage mais de vidage: de mise en pièce, de fragmentation d’une chaîne ininterrompue,
d’une pensée folle, d’un discours sans pose, ni trou.” (Bonnat, 2009, p. 239) Het is met andere
woorden de metonymie die een gat kan maken in de ruimte, de metonymie als “faire le vide”!
56
Dit hebben we allemaal reeds uitgewerkt in de vorige delen. De Reële Ander wordt door het
proces van de metonymie een stuk minder ononderbroken, de metonymie is met andere
woorden verschenen als een revolte tegen de overvolle keten van betekenaars, die letterlijk de
autist dreigen vast te ketenen. De metonymie helpt volgens Bonnat om het symbolische (dat
dus verschijnt als pure jouissance voor de autist) te fragmenteren, het leeg te maken. De
Ander wordt wat minder vol op die manier.
Dit brengt ons dan verder bij hoe Luc Moreels de behandeling van autistische patiënten ziet.
Deze laat zich met name inspireren door Lévi-Strauss en zijn geïntroduceerde begrip van de
‘bricollage’ (Lévi-Strauss, 1976). “De bricollage werkt met resten, overblijfselen,
afdankertjes, tweedehandsmateriaal, dat wil zeggen met de losgewrikte en losgekomen
elementen en middelen die hun specifieke functie en doel hadden in vroegere
cultuurproducten, maar deze nu verloren hebben. … De elementen zijn heterogeen omdat de
knutselaar geen vooraf vastliggend project heeft. … Binnen de betekenisgrenzen die de
stukken hem opleggen, kan de knutselaar niettemin door zijn eigenzinnige keuze en interne
herordening van de stukken er een nieuwe structuur en zin uit halen.” (Moreels, 2001, p. 88)
In ons opzicht is dit niets anders dan de metonymische arbeid die een Temple Grandin
verricht! Inderdaad, Lévi-Strauss’ antropologische bevindingen bezitten een opmerkelijke
parallel met hetgeen ‘autistische’ subjecten ons aanbieden in de praktijk. Zij bricolleren
namelijk op een intrapsychisch niveau, met de losse flarden die hun eigen afdankertjes, resten
of overblijfselen van één of ander verleden moeten geweest zijn… Een verleden dat geen
verleden was, aangezien ook de autist voordien geen vastliggend project heeft – lees: geen
vastliggend project geïntroduceerd door de Ander. Via de bricollage kan dan een imaginair
alternatief geboren worden voor de falende fallische ordening. (Moreels, 2001) Dit is niets
anders dan het verhaal van Joey (met zijn immer wisselende autistische objecten) of van
Donna (met haar verschillende los van elkaar liggende spiegelbeelden) of van Temple
Grandin (met haar lappendeken van verschillende tekensystemen). Het centrale thema is dat
men steeds van het één naar het ander object, spiegelbeeld, tekensysteem, kan gaan tot
uiteindelijk een soort van lappendeken ontstaat (zie hiervoor al), (heel eventueel zelfs een
integratie in het Ik, zoals bij Donna Williams)!
De autist dient dus zelf met een eigen antwoord af te komen, zelf een oplossing te creëren, te
bricolleren! Een eigen-zinnige verknoping tussen reële, symbolische en imaginaire is het
gevolg, zodat een eigen zin-geving ontstaat, het zichzelf toe-eigenen van een zin, een
ordelijke structuur van waaruit nu de angstwekkende wereld kan worden ingestapt. Het kan
eventueel gezien worden als een opgeven van de autistische positie, het kan de stap inleiden
57
naar de tegemoetkoming van de ander (Moreels, 2001). Of nog: de creatie van de Ander van
de synthese (een andere Ander) door middel van het lappendeken van verschillende
(beveiligende) dubbels of verschillende autistische objecten! Als therapeut of analyticus
kunnen wij nu net daarin een belangrijke functie belichamen: die van een mogelijke andere
Ander van waaruit de wereld op een meer geordende manier kan verkend gaan worden! Dit
betekent echter niet dat we louter gaan proberen een “imaginaire prothese” te zijn voor de
autist (Donnart, 2009). Het is geenszins de bedoeling om eens we er geraakt zijn, ons vast te
blijven ankeren in de positie van de dubbel om op die manier de homeostase vast te houden
(Donnart, 2009). Wel gaan we aldus proberen een verschuiving teweeg te brengen, een
metonymie… Dit houdt een mogelijkheid tot dynamiek in zich! Het is net die dynamiek, dat
verspringen van het ene (autistische) object naar het andere dat iets kan mogelijk maken en de
homeostase net kan verbreken…
Concreet houdt dit volgens ons in dat de analyticus via de dubbel kan komen tot de positie
van een veilige basis van waaruit een meer draaglijke Ander van de synthese kan tot stand
komen. “Dès lors, il prend la place qui convient: celle d’un Autre attentif, réglé, limité et
averti.” (Maleval, 2009, p. 268) Samen kan op zoek gegaan worden naar nieuwe regels,
wetten over de Ander en het leven. Zo kan bijvoorbeeld samen gezocht worden naar: “wat
zijn dat nu eigenlijk, emoties”, via een tekensysteem kunnen emoties gecaptureerd worden,
via de bril van het intellect behandeld worden. Op die manier kan een meer geëlaboreerde
Ander van de synthese ontstaan. “Donna éprouve confusément que la cure l’aide à aller dans
le sens d’une intégration.” (Maleval, 2009, p. 270) Het creëren van de Ander van de synthese
is een werk dat niet gefundeerd is op het exploreren van interne ervaringen maar wel op het
zoeken naar tekens die iets kunnen indammen, die voor de autist eventueel iets weten te
verklaren, zij het zonder dat het iets kan gaan betekenen, opgenomen kan worden in een
keten. (Maleval, 2009) Een dergelijk werk is gebaseerd op een soort van ‘mentale
reconstructie’ (een herordenen van de wereld, van de metonymische elementen) die vaak
gepaard gaat met een betere koppeling tussen het ‘levende’ van de jouissance en het denken,
het intellectuele (Maleval, 2009). De behandeling van de Ander biedt volgens Maleval de
mogelijkheid tot een eigen, unieke borromeaanse verknoping dat Reële, Symbolische en
Imaginaire ergens wat aan elkaar weet te koppelen. De rigide totale scheiding tussen affect en
intellect kan op die manier wat minder rigide of totaal worden… De Ander van de synthese
biedt een kader dat de autist toelaat zijn jouissance te kanaliseren in bepaalde
omstandigheden! (Maleval, 2009) Samen met het autistisch object en de dubbel (die wij
58
kunnen belichamen) vormt de Ander van de synthese (die uit de dubbel kan voortspruiten)
een “voelspriet” om voorzichtig een stapje in de wereld te kunnen zetten. (Maleval, 2009) Via
de overdracht kan dus gekomen worden tot een Ander van de Synthese, tot een imaginaire
andere Ander als suppletie van het falende symbolische!
5.3.8.2. Pogen voorbij de dubbel te gaan, “autisme à deux”.
Een volgende stelling luidt dat dit creëren van een andere Ander samen gaat met het laten
geboren worden van een eigen waarheid. Een eigen waarheid die voorbij de dubbel ligt! De
verwevenheid tussen de drie defensiemechanismes wordt hier onderwerp van discussie.
Het autistisch object, de dubbel en het “îlot de compétence” zijn gedurende de thesis
verschenen als drie manieren van de autist om om te gaan met de Ander. Dat de drie nauw aan
elkaar verbonden zijn wil ik nu kort verder aantonen. Vooral autistisch object en dubbel zijn
heel nauw met elkaar verbonden. Men kan zelfs de vraag stellen in welke mate ze niet
hetzelfde zijn. Volgens het koppel Lefort is een autistisch object gewoonweg een dubbel voor
de autist aangezien de dubbel geen ruimte laat voor het verschijnen van een object. Een object
wordt volgens het koppel steeds ervaren als een deel van zichzelf, en is in se dus geen object
voor de autist. (Lefort & Lefort, 1993) “Ils n’y font pas une place majeure aux objets
autistiques puisqu’ils considèrent que l’autiste ne peut prélever aucun objet sur l’Autre, celui-
ci restant réel en inentamé.” (Maleval, 2009, p. 167) We hebben het tegendeel proberen aan te
tonen door het proces van een mogelijke imaginarisatie van het autistisch object aan te halen
(Perrin, 2009), een imaginarisatie waardoor een captering van de jouissance meer vorm kan
krijgen en waardoor ook meer afstand van het (reëel) object kan genomen worden. In die mate
dat het (autistisch) object meer (afzonderlijk) object kan worden en de dimensie van het
hebben kan verschijnen (al is het via een intellectualisatie). Ook de gevalsstudie van Grandin
door Maleval is een goed voorbeeld om dit hier wat te verduidelijken. Het is een voorbeeld
van een autistische persoon die een ‘complex autistisch object’ weet te gebruiken als middel
om over de dubbel, als zijnswijze, te stijgen. Het autistisch object verschijnt als een
‘behandeling’ van de dubbel, de dubbel die een lijden onder de vorm van een reële castratie
met zich blijft meedragen (cfr. Williams en haar gevoel van automutilatie door het
introduceren van de imaginaire dubbels). Het autistisch object kan, net zoals bij het voorbeeld
van Charlie, een uitbeelden van dat lijden, die castratie, introduceren! Grandin legt door
59
middel van haar object – een soort dynamisch hok dat dient om vee, en ook zichzelf, te
kalmeren (Grandin leeft in een wereld waar haar dubbel de koe is) – de link naar castratie en
dood. Een dergelijk hok dient namelijk om vee te kalmeren en te verdoven vooraleer ze naar
het slachthuis worden gestuurd. Ik leg de link met de dubbel, de dubbel als het slachthuis…
Zelf vertelt Grandin dat voor het half vergeten prototype van dit hok, oorspronkelijk een
doodskist model stond… Dit alles in een poging iets van dat reëel verlies, dat “faire le vide”,
het ten dode dragen van één of andere jouissance, uit te beelden. Te voorzien van een
“bouchon” met andere woorden, het gat dat de Ander laat pogen op te vullen met een eigen
bricollage, een eigen metonymie… Met het complex autistisch object kunnen sommigen
komen tot een in scène zetten van dat verlies (een verlies geïntroduceerd door een reëllisatie,
een reële castratie of zelfs automutilatie, zoals bij Robert). Een in scène zetten of een
uitbeelden, met daarbij wel de volgende bemerking: “Avec son objet-bord, l’autiste traite la
castration, mais son refus de l’aliénation signifiante et son souci de garder le contrôle de
l’objet de jouissance ne lui laissent guère que la solution de la mettre en images.” (Maleval,
2009, p. 164)
Nu goed, hierbij wil ik vooral het belang van het (complex) autistisch object als een
mogelijkheid om tot een iets andere zijnswijze te komen dan louter die van de dubbel. En in
die zin is het autistisch object geenszins zonder weerga gelijk aan de dubbel! Het object is dan
niet langer een louter verlengstuk, zoals een dubbel wel zou zijn, maar eerder iets dat
verwordt tot een soort waarheid van de autist, niet zoals het onbewuste of het basisfantasma
een kernwaarheid voor een neurotisch subject inhoudt. In mijn ogen is het net vanuit die
waarheid dat een autist verder kan gaan richting de creatie van een “ilôt de compétence”, in
een poging die waarheid (die structureert, jouissance aan banden legt) uit te breiden. Het is
deze weg die we als therapeut of analyticus of begeleider dienen te bewandelen! Laurent
spreekt in dit opzicht als de doelstelling van de analyticus om een “autisme à deux” na te
streven. Daarbij komt de analyticus zoals hiervoor gezegd eerst terecht in de positie van louter
de dubbel. Laurent zegt hierbij dat deze positie slecht houdbaar is indien er de mogelijkheid is
om een object van de ander te kunnen extraheren: “Le support d’un objet en dehors d’une
dimension de jeu est nécessaire pour le faire partenaire de l’autiste.” (Laurent, 2007, p. 116)
Naast de dubbel kan dus het object verschijnen, het is dit object dat het puur dubbel zijn
overstijgt, behandelt en van waaruit een verdere metonymische arbeid kan ontstaan.
60
5.3.8.3. Conclusie
Als therapeut kunnen we dus in eerste instantie de positie van de dubbel belichamen om
vandaar uit iets van een eigen “ilôt de compétence”, of nog: een complex autistisch object,
geboren te laten worden. Doorheen de zaken die van ons (als dubbel) worden gekopieerd, of
nog: doorheen de objecten o die van de ander worden gehaald, kan iets van een eigen verhaal,
een eigen waarheid (lees: een bouchon) ontstaan (als behandeling van de ander als dubbel).
Dit door het steeds gaan herbekijken vanuit verschillende hoeken, het steeds gaan herordenen
van de verschenen metonymische objecten o. Vanuit dit standpunt verschijnt de autist dus
geenszins als een wezen die vastgeroest is in zijn eigen onbeweeglijkheid, integendeel: de
autist getuigt van een constante metonymische arbeid (lees: een herordening) van zijn wereld.
Laurent zegt hierbij, naar het ideeëngoed van de Leforts, dat de autist hier van een autistische
positie naar een psychotische gegaan is (Laurent, 2007).
61
6. CONCLUSIE
Ik concludeer nu, uit de weg die is afgelegd, dat ‘autisme’ een wel degelijk af te bakenen
‘iets’ kan zijn, maar dan vooral in de zin van een structurele manier van zijn. In een wereld
waar binnen gelijk aan buiten is (Laurent, 2007) en een primordiale identificatie niet tot stand
is kunnen komen (Maleval, 2007), kan het niet anders dan dat het kind uit deze wereld op een
andere manier tegenover de taal, het genot en de Ander staat dan bij iemand waar er wel een
primaire vorm van aliënatie kunnen plaatsvinden is. Daar waar vanaf het begin onder geen
beding een aliënatie van ‘het levende’, de jouissance, aan de betekenaar tot stand kan komen,
situeert zich het autisme (Donnart, 2009). In die zin is de autist te onderscheiden van iemand
die schizofreen of paranoïde genoemd wordt.
Tegenover de idee van een falende primaire identificatie hebben we in het tweede (grote) deel
de idee van ‘autisme’ als een manier van creëren benadrukt. Het af te bakenen ‘iets’ is
volgens deze zienswijze vooral te situeren in de ‘autistische overdracht’. De specifieke manier
van het in de wereld staan wordt gevormd door mechanismes als het koppelen-ontkoppelen
(on-off mechanisme) met een autistisch object of met een dubbel. Het gaat om primaire
symbolische (Di Ciaccia, 2001) vormen van reëllisatie (Miller, 2007 [1988]) die verschillen
van andere mechanismes in andere vormen van psychose. Anderzijds: of autisme nu al dan
niet een speciale vorm van psychose is, is misschien een niet zo belangrijke vraag. Het gaat er
niet om om autisme diagnostisch ergens aan vast te pinnen, te voorzien van een weten. Als er
één ding is dat de overdracht met een autistische persoon ons leert, dan is het dat wel. Of nog:
zoals Winnicott het verwoordde: van het moment dat een kind autistisch gediagnosticeerd
wordt, is het ten dode opgeschreven (Mannoni, 1979). In mijn lezing is dit een pleidooi van
Winnicott om voorbij het puur diagnosticerende te kijken en te focussen op een creatieproces
door middel van de overdracht, ook bij de autist! Door middel van de bril van de latere Lacan
en zijn onderwijs over de borromeaanse knoop kan geponeerd worden dat elk wezen, ook een
autist, een creatief wezen is dat steeds oplossingen poogt te vinden. Als we een autist op een
dergelijke manier bekijken, is deze plots niet meer ten dode opgeschreven. Daar waar zovelen
(Margareth Mahler, het koppel Lefort, de DSM etc…) vooral oerdeficits opmerken, en dan
vooral in het geval van de Leforts, de conclusie pas trekken met een autist te maken te hebben
na elk mislukken van een behandeling (Leguil, 2007); ziet Maleval vooral mogelijkheden en
62
creatieve imaginaire processen die leiden tot een eventuele andere Ander, de Ander van de
synthese. Een dergelijke manier van kijken gaat voorbij elk idee van ontwikkelingsfasen die
al dan niet doorlopen zijn, of het zien van autisme als een al dan niet aangeboren handicap,
lees: een deficit. Volgens Lorré heeft met name de denktank CEREDA (onder leiding van de
Leforts) de denkfout gemaakt om autisme impliciet als ontwikkelingsprobleem te zien. “In
plaats van de Naam-van-de-Vader vinden we in het werk van CEREDA een structurele
conceptie van de psychose die bouwt op de topologie van de Ander, die geen enkele referentie
naar de geschiedenis behoeft. Deze topologie van de Ander blijkt zich te ontwikkelen in
stadia, in fasen die ook terug te vinden zijn in de kuur.” (Lorré, 1986, p. 41). Er wordt met
andere woorden geredeneerd in stadia, die nog dienen doorkruist te worden (een idee reeds
populair bij post-freudiaanse analytici). Deze ontwikkelingsgedachte staat in schril contrast
met de idee van psychose/autisme als een eigen gevonden manier van het doorlopen van de
jouissance (de creatie van een sinthoom, als een substituut voor het fallisch genot (Maes,
1986)). Vandaar ook, naar onze mening, dat autisme bij de Leforts (maar vooral bij de DSM)
eerder als iets deterministisch wordt gepresenteerd, iets dat vastligt en waaronder het subject
bedolven ligt. Dit terwijl het kamp van Laurent en Maleval ons een meer constructief idee
voorschotelt: de kliniek van het sinthoom, hetgeen ons veel dynamischer lijkt. Hier lijkt de
autist te leven, terwijl hij in de kliniek van de Leforts al lang begraven lijkt.
Met deze thesis probeerde ik nu een tegengewicht te bieden aan de opvatting van autisme als
een deficit. Het centrale element is dat, in plaats van een vooraf opgesteld weten te
projecteren op de autist, we focussen op het aspect van de angst, net zoals Kanner al deed
trouwens. In navolging van Melanie Klein pleit ik hier dan ook voor een ‘diagnostiek’
gebaseerd op de angst. Het is met name veel interessanter om te gaan kijken wat er van de
angst, de ontketende jouissance, bij dat ene subject speelt (Mannoni, 1974) en van daar uit te
kijken wat ‘autisme’ (maar vooral de angst) voor die ene persoon betekent, dan de persoon
vast te ketenen aan een al dan niet functionerende Naam-van-de-Vader (of Verlangen-van-de-
Moeder). Hierdoor ankeren we ons niet langer vast aan de idee van een autist als iemand die
zich volledig onthecht van de levende wereld maar kijken we, net als Bettelheim, naar wat de
confrontatie met een extreme situatie voor die ene persoon (autist of niet) betekent, hoe die
daar op reageert! (Maleval, 2009) Dit alles komt neer op het voorzien van een spreekwaarde
van hun gedragingen, hun spreken. “Beaucoup d’autistes demandent aujourd’hui ce que
Kanner, malgré son génie descriptif n’a pas su faire: qu’on les écoute et non qu’on se
satisfasse d’étudier leur comportement. Ils veulent pouvoir faire reconnaître qu’ils sont des
63
êtres intelligents, que le pronostic de l’autisme n’est pas sans espoir, qu’ils sont mieux placés
que quiconque pour parler de leur fonctionnement…” (Maleval, 2009, pg. 12)
64
7. AFSLUITENDE BEDENKING
Om af te sluiten wil ik het belang van een theorie bij het onderzoeken van autisme
benadrukken. In 1986 klonk Di Ciaccia’s argument als een klok: “autisme blijft gedefinieerd
door een vage betekenis waarmee zowel de psychiater als de psychoanalyticus zich akkoord
verklaren, zonder dat de één noch de ander weet waarover hij spreekt” (Di Ciaccia, 1986, p.
47). Ondertussen zijn we 2011 en is de theorievorming, ook aan de kant van de
psychoanalyse, aan een inhaalrace begonnen. Waar Lacan in zijn oeuvre hier en daar enkele
zinspelingen nalaat, hebben auteurs als het koppel Lefort, Eric Laurent en recent Jean-Claude
Maleval hier een vervolg aan gebreid en de onderzoeksresultaten in verband met de
autistische patiënt verbonden aan de lacaniaanse theorie. Vanuit het huidig denkkader, dit van
de gedragswetenschappen en de DSM, blijft autisme “une entité aux limites assez floues”
(Maleval, 2007, p. 130). Zonder een leidend organisatieprincipe, lees: een theorie, wordt het
moeilijk om de verschillende verschijningsvormen van ‘autisme’ te kaderen. “Il est aisé de
constater la permanence d’une atteinte foncière de l’énonciation, mais il est difficile d’en tirer
les conséquences quand on ne conçoit pas que l’énonciation trouve son assise dans la
mortification de la jouissance vocale.” (Maleval, 2007, pg 136)
Met deze thesis heb ik dan ook geprobeerd om aan te tonen dat de (lacaniaanse)
psychoanalyse wel degelijk iets te zeggen heeft over wat men ‘autisme’ noemt, en op die
manier een mogelijke, alternatieve manier van kijken brengt naast de meer klassieke
cognitieve modellen.
65
REFERENTIES American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders, Fourh Edition. Washington D.C.: A.P.A.
Attwood, T. (2003 [1999]). Le syndrome d’Asperger et l’autisme de haut niveau. Paris: Dunod.
Bernard-Desoria, O. (1992). Autisme et psychoses d’enfants en travaux et résultats de l’unité “point de vue de capiton”. Tours: Carré Soleil.
Bettelheim, B. (1969 [1967]). La forteresse vide. Paris: Gallimard.
Bonnat, J.L. (2009). Autisme – Pour une clinique de la contiguïté. In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 233-242). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
Borgnis-Desbordes, E. (2009). Autisme, transfert et inventions subjectives : deux cas. In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 101-114). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
Cadieux, D. (2009). Au commencement fut l’acte de parole langue originaire et parole autistique. In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 211-226). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
Coccoz, V. (2002). A Place in the World. MentalOnline 11, 74-81.
Demuynck, J. (2008). Autisme en zijn objecten. sKRIPtA 1, 51-67.
Di Ciaccia, A. (1986). Over de psychose bij kinderen. Psychoanalytische Perspectieven 8, 45-53.
Di Ciaccia, A. (2001). Une pratique à l’envers. Préliminaire 13, 7-21.
Donckers, J. (2007). De ontranding van het psychisme. Psychoanalytische Perspectieven 25, 45-58.
Donnart, J.N. (2009). Présence de l’objet dans l’autisme et la schizophrénie : l’enfant et le tracteur. In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 245-252). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
Druel-Salmane, G. (2009). L’autisme infantile précoce de L. Kanner: de la Clinique à la structure. In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 15-49). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
Freud, S. (2006 [1905d]). Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit. In Werken, deel 4 (pp. 9-118). Amsterdam: Uitgeverij Boom.
Gailis, J. (2002). Forcing Autism. MentalOnline 11, 68-73.
66
Grandin, T. (1997 [1995]). Penser en images. Paris: Odile Jacob.
Grollier, M. (2009). Objets, double, autres, Autre… Quel partenaire possible pour l’enfant autiste ? In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 145-160). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
Lacadée, P. (2009). Le corps et l’événement pubertaire sans le secours d’un discours établi. In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 253-268). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
Lacan, J. (1975 [1953-1954]). Le Séminaire, livre I, Les Ecrits techniques de Freud (texte établi par J.-A. Miller). Paris: Seuil.
Lacan, J. (1975 [1972-1973]). Le Séminaire, livre XX, Encore (texte établi par J.-A. Miller). Paris: Seuil.
Lacan, J. (1981 [1955-1956]). Le Séminaire, livre III, Les Psychoses (texte établi par J.-A. Miller). Paris: Seuil.
Lacan, J. (1985 [1975]). Conférence de Genève sur le « symptôme ». Bloc-notes de la psychanalyse 5, 5-23.
Laurent, E. (1981). De quelques problèmes de surface dans la psychose et l’autisme. Quarto 2, 30-46.
Laurent, E. (1997). Réflexions sur l’autisme. Bulletin Groupe petite enfance 10, 40-45.
Laurent, E. (2007). Autisme et psychose : poursuite d’un dialogue avec Robert et Rosine Lefort. La Cause freudienne 66, 105-118.
Lefort, R. (1986). Le S1, le sujet et la psychose. Analytica 47, 51-56.
Lefort, R. ; Lefort, R. (1988). Les structures de la psychose. L’enfant au loup et le président. Paris: Seuil.
Lefort, R. ; Lefort, R. (1993). La Distinction de l’autisme. Paris: Seuil.
Leguil, F. (2007). Paradoxes surmontés. La Cause Freudienne 66, 119-125.
Lévi-Strauss, C. (1976). Het wilde denken. Amsterdam: Meulenhoff.
Lorré, D. (1986). De neurotische interpretatie. Psychoanalytische Perspectieven 9, 37-42.
Maes, X. (1986). Autisme, een symptoom? Psychoanalytische Perspectieven 9, 43-56.
Maleval, J.C. (2007). “Plutôt verbeux” les autistes. La Cause Freudienne 66, 127-140.
Maleval, J.C. (2009). Introduction. In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 9-12). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
67
Maleval, J.C. (2009). Les objets autistiques complexes sont-ils nocifs? In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 161-189). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
Maleval, J.C. (2009). Introduction. In J.C. Maleval, L’autiste et sa voix (pp. 9-27). Paris: Seuil.
Maleval, J.C. (2009). De la psychose précocissime au spectre de l’autisme. In J.C. Maleval, L’autiste et sa voix (pp. 29-73). Paris: Seuil.
Maleval, J.C. (2009). La retour de la jouissance sur le bord autistique. In J.C. Maleval, L’autiste et sa voix (pp. 105-220). Paris: Seuil.
Maleval, J.C. (2009 [2008]). Ils entendent beaucoup de choses, mais sont-ils hallucinés? In J.C. Maleval, L’autiste et sa voix (pp. 221-250). Paris: Seuil.
Maleval, J.C. (2009). Quel traitement pour le sujet autiste? In J.C. Maleval, L’autiste et sa voix (pp. 251-305). Paris: Seuil.
Mannoni, M. (1974). L'enfant sa "maladie" et les autres. Seuil: Paris.
Mannoni, M. (1979). La théorie comme fiction: Freud, Groddeck, Winnicott, Lacan. Seuil: Paris.
Miller, J.A. (2007 [1988]). La matrice du traitement de l’enfant au loup. La Cause Freudienne 66, 141-151.
Moreels, L. (2001). Behandeling van de betekenaar bij kinderen met autisme. Psychoanalytische perspectieven 46, 77-92.
Morilla, E. (2002). Autism: Divergent Positions in psychoanalysis. MentalOnline 11, 57-67.
Naveau, P. (2005). La décision de l’être. In P. Naveau, Les psychoses et le lien social (pp. 111-122). Paris: Anthropos.
Perrin, M. (2009). Construction d’une dynamique autistique de l’autogire à la machine à laver. In J.C. Maleval, L’autiste, son double et ses objets (pp. 69-100). Rennes: Presses Universitaires de Rennes.
Quackelbeen, J. (1986). Inleidende woord tot een studiedag “over het zogenaamd autistische kind”. Psychoanalytische Perspectieven 9, 9-12.
Rothenberg, M. (1979 [1977]). Des enfants au regard de pierre. Paris: Seuil.
Tustin, F. (1992 [1990]). Autisme et protection. Paris: Seuil.
Verhaeghe, P. (2002). Over normaliteit en andere afwijkingen. Leuven: Acco.
Verhaeghe, P. (2009). Interview. In: VPRO Boeken, televisie-uitzending 6 september 2009 Nederland 1.
68
Vermeulen, P. (1998). Brein bedriegt. Als autisme niet op autisme lijkt. Oudenaarde: Sanderus.
Williams, D. (1996 [1994]). Quelqu’un, quelque part. Paris: J’ai lu.
Winnicott, D.W. (1951). Transitional objects and transitional phenomena. In D. W. Winnicott (Ed.), Trough Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 229-242). London: Karnac books.
Top Related