Woorden Vooraf

1
Het effect van elektroconvulsietherapie hangt af van de insultactiviteit die door de behande- ling in de hersenen wordt opgewekt. Wat het menselijk brein echter van nature doet, is trach- ten te voorkomen dat er cerebrale ontregeling ontstaat die gepaard gaat met verspreiding van ongecontroleerde, overgesynchroniseerde, neuronale elektrische signalen. Insultactiviteit ontstaat alleen als de elektrische stimulus de zogenaamde prikkeldrempel kan overstijgen. Tot op heden is er nog steeds geen duidelijke consensus over wat de optimale elektrodeplaat- sing, elektrische dosering, en tijdsinterval tus- sen behandelingen en elektrische stimulusei- genschappen (zoals stroomsterkte, pulswijdte, pulsfrequentie, stimulusduur) zijn. Weinig stu- dies onderzoeken hoe de stroom naar en door de hersenen zijn weg vindt. Ook de mechanis- men die aan de basis liggen van insultprovoca- tie, -verspreiding en -beëindiging, zijn weinig onderzocht. Jeroen van Waarde onderzocht kli- nische en anatomische kenmerken van het hoofd en het brein in relatie tot de hoogte van de prikkeldrempel en de effectiviteit van elektro- convulsietherapie. Jaarlijks worden in Nederland zo’n 13.000 vrouwen gediagnostiseerd met borstkanker. Uit eerdere onderzoeken is naar voren gekomen dat op korte termijn adjuvante chemotherapie voor borstkanker geassocieerd is met onder andere geheugen- en concentratieproblemen. Of op langere termijn chemotherapie ook gepaard gaat met cognitieve problemen is nog veelal onduidelijk, maar onderzoek daarnaar is van groot belang gezien het grote aantal borst- kankeroverlevers. Met behulp van neuropsy- chologisch onderzoek en beeldvormende tech- nieken vergeleken Vincent Koppelmans, Sanne Schagen en Monique Breteler een groep van bijna 200 borstkankeroverlevers die waren behandeld met CMF(cyclofosfamide, metho- trexaat, 5-flurouracil)-chemotherapie met een minimaal dubbel zo grote groep vrouwen van dezelfde leeftijd die nooit borstkanker hadden gehad. Dit onderzoek liet zien dat gemiddeld meer dan 20 jaar na de behandeling chemothe- rapie geassocieerd was met cognitieve proble- men in de domeinen verbaal geheugen, verwer- kingssnelheid, executief functioneren en psy- chomotore snelheid. Daarnaast werd er een verband gevonden tussen chemotherapie en een kleiner totaal hersenvolume en totaal grij- zestofvolume, maar niet met de doorbloeding van de hersenen, of het volume van de witte stof. Het effect van chemotherapie op de kwali- teit van de witte stof was dubieus; hoewel er geen groepsverschillen werden gevonden bleek dat met het toenemen van de tijd sinds behan- deling de witte stof significant in kwaliteit afnam. Vincent Koppelmans en Bert van Dien woorden vooraf 70 neuropraxis 3 | 2013 – www.neuropraxis.bsl.nl

Transcript of Woorden Vooraf

Het effect van elektroconvulsietherapie hangt af van de insultactiviteit die door de behande-ling in de hersenen wordt opgewekt. Wat het menselijk brein echter van nature doet, is trach-ten te voorkomen dat er cerebrale ontregeling ontstaat die gepaard gaat met verspreiding van ongecontroleerde, overgesynchroniseerde, neuronale elektrische signalen. Insultactiviteit ontstaat alleen als de elektrische stimulus de zogenaamde prikkeldrempel kan overstijgen. Tot op heden is er nog steeds geen duidelijke consensus over wat de optimale elektrodeplaat-sing, elektrische dosering, en tijdsinterval tus-sen behandelingen en elektrische stimulusei-genschappen (zoals stroomsterkte, pulswijdte, pulsfrequentie, stimulusduur) zijn. Weinig stu-dies onderzoeken hoe de stroom naar en door de hersenen zijn weg vindt. Ook de mechanis-men die aan de basis liggen van insultprovoca-tie, -verspreiding en -beëindiging, zijn weinig onderzocht. Jeroen van Waarde onderzocht kli-nische en anatomische kenmerken van het hoofd en het brein in relatie tot de hoogte van de prikkeldrempel en de effectiviteit van elektro-convulsietherapie.

Jaarlijks worden in Nederland zo’n 13.000 vrouwen gediagnostiseerd met borstkanker. Uit eerdere onderzoeken is naar voren gekomen dat op korte termijn adjuvante chemotherapie voor borstkanker geassocieerd is met onder andere geheugen- en concentratieproblemen.

Of op langere termijn chemotherapie ook gepaard gaat met cognitieve problemen is nog veelal onduidelijk, maar onderzoek daarnaar is van groot belang gezien het grote aantal borst-kankeroverlevers. Met behulp van neuropsy-chologisch onderzoek en beeldvormende tech-nieken vergeleken Vincent Koppelmans, Sanne Schagen en Monique Breteler een groep van bijna 200 borstkankeroverlevers die waren behandeld met CMF(cyclofosfamide, metho-trexaat, 5-flurouracil)-chemotherapie met een minimaal dubbel zo grote groep vrouwen van dezelfde leeftijd die nooit borstkanker hadden gehad. Dit onderzoek liet zien dat gemiddeld meer dan 20 jaar na de behandeling chemothe-rapie geassocieerd was met cognitieve proble-men in de domeinen verbaal geheugen, verwer-kingssnelheid, executief functioneren en psy-chomotore snelheid. Daarnaast werd er een verband gevonden tussen chemotherapie en een kleiner totaal hersenvolume en totaal grij-zestofvolume, maar niet met de doorbloeding van de hersenen, of het volume van de witte stof. Het effect van chemotherapie op de kwali-teit van de witte stof was dubieus; hoewel er geen groepsverschillen werden gevonden bleek dat met het toenemen van de tijd sinds behan-deling de witte stof significant in kwaliteit afnam.

Vincent Koppelmans en Bert van Dien

woorden vooraf

70 neuropraxis 3 | 2013 – www.neuropraxis.bsl.nl