Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw)...

50
1 Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing Dit bestand is een onderdeel van de website Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT). Het wordt u aangeboden door Wil Sterenborg in samenwerking met Stichting Cultureel Brabant (CuBra) http://www.cubra.nl/wtt/ De website is totstandgekomen dankzij bijdragen van Stadsmuseum Tilburg en Het kopieerrecht © copyright van dit bestand berust bij Wil Sterenborg en de Stichting Cultureel Brabant 2009-2010. Dit bestand is uitsluitend bedoeld voor persoonlijk gebruik. Indien uit dit bestand geciteerd wordt, stellen auteur en uitgever het op prijs dat de bron vermeld wordt: ‘Wil Sterenborg – Woordenboek van de Tilburgse Taal; Tilburg, 2010 (internetversie http://www.cubra.nl/wtt/ )’ #20100415

Transcript of Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw)...

Page 1: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

1

Wil Sterenborg

R – Raamp - ruuzing

Dit bestand is een onderdeel van de website Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT).Het wordt u aangeboden door Wil Sterenborg in samenwerking met Stichting CultureelBrabant (CuBra) http://www.cubra.nl/wtt/

De website is totstandgekomen dankzij bijdragen van Stadsmuseum Tilburg

en

Het kopieerrecht © copyright van dit bestand berust bij Wil Sterenborg en de StichtingCultureel Brabant 2009-2010. Dit bestand is uitsluitend bedoeld voor persoonlijk gebruik.Indien uit dit bestand geciteerd wordt, stellen auteur en uitgever het op prijs dat de bronvermeld wordt: ‘Wil Sterenborg – Woordenboek van de Tilburgse Taal; Tilburg, 2010(internetversie http://www.cubra.nl/wtt/ )’

#20100415

Page 2: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

2

raamp

zn.

ramp

Btk (blz. 20) raamp naast ramp

WeijD ramp (blz. 12)

Antw. RAMP znw.v - opklim, oprij: een tamelijk breede weg, langs waar men uit de diepte vaneen werk grond naar boven vervoert.

raand, rèndje

zn

rand

WBD III.4.4:229 'rand' = omtrek

Bosch rand - afgesneden kanten van ontbijtkoek (werd los verkocht)

raande

ww. zw.

randen, eenmaal overslaan wat te doen gebruikelijk is óp zóndag et lòf raande

WBD (Hasselt) een dag overslaan bij het leggen (door een kip)

MTW randen, overslaan, erlangs lopen, de meet passeren

WNT: RANDEN (I) 5. nalaten wat men gewoon is te doen.

Gewestelijk in Z.-Ndl. in de vorm 'randen' of 'ranen' Kil. Kil.(1599): Supersedere opere, omittereinstitutum opus.

Antw. RANDEN, RANNEN - overslaan, verzuimen, achterlaten wat men gewoon is te doen;uitvallen, toevaren, toeblaffen, sprekend v. honden

raank

zn.

rank; stengel met bladeren, bloemen etc.; 'rangel'

WBD III.1.1:20 'rank', 'rankel' = slank, tenger

WBD III.4.3:39 'rank' = idem (stengel), ook 'rangel'

Antw. RANK znw. m+v. - de slanke stengel van erwten, boonen, hop, winde enz Naam die mengeeft aan verschillende planten, zooals de haagwinde.

raanke

PM rank

CR kèk tòch is wèt en gekoeter ... bij dè èèl èn raankel goed;

D’16 "raankel - ze is nog raankel (slank) - Verwacht nog geen kindje"

WBD III.1.1:20 'rankel', 'rank* = slank, tenger

Antw. RANK bvw. - licht van lijf en leden, van menschen en dieren gezeid.

bn

raanzeg, rènzeg

bn

MTW ranzig

WBD III.2.3:31 'ranzig' = rins, ook 'zuursig'

Page 3: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

3

WNT RANZIG - hetzelfde als RANS: van vetten en oliën die zuurstof uit de lucht hebbenopgenomen en waarin dientengevolge vluchtige vetzuren zijn vrijgemaakt.

raas, raaze

bn

Btk 'ra:s' - roze (blz. 3)

raaw, rauw

bn/bw

M ruw, rauw, rouw

MTW onzindelijk

HvR tis ammòl zo ten raawste op - we zijn bijna door de voorraad heen

HvR tis goej vòlk, mar raaw - het is goed volk, maar ruw

HvR te raawste - ongeveer (globaa)

FVb raawe melk - ongekookte melk

FVb raaw ketier - slordig huishouden

WBD III.1.4:150 'ruw' = slordig

WBD III.4.4:44 'rouw weer = slecht weer

94 'rouw vriezen' = rijpen; ook 'vorsten'

243 'rouw' = ruig

11 'rouwe lucht' = onstuimige lucht

Raawbraoke, Ròjbraoke

eig.

GG Rauwbraken, gebied tussen Tilburg en Enschot

raawdaaw

zn.

GG ruw, lomp persoon

raawe

ww., zw.

WBD raawe (II:l056) -rouwen (nabewerking v.h. weefsel): ook:

MTW rouwen, ruwen

WBD III.4.4:317 'rouwen' = vezelen

Btk (blz.25) 'rawe' = raawe (rouwen)

raaweghèd

zn.

GG ruwheid, ongemanierdheid, ruigte, wildgroei

raawenes

zn.

MTW wildernis

Page 4: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

4

WNT ROUWENIS (II) - van 'rouw (II)' naast ruw - in Z-Ned.: l) "Ruigte der bosschen ... enallerlei wilde gewassen"; 2) allerlei afval van hout, stroo, onkruid enz. = 'rouwage' - ruigte

raawmoejeg

bn

MTW berouwvol

WNT ROUWMOEDIG - berouwvol

raawstrôoj

zn.

MTW stro (resp. bed) waarop iemand gestorven is

raaze, raas

bn

rose

rad

Zn

rad, wiel

R het rad van Sinte Ketrien - huidziekte die men bij het melken van koeien kon oplopen;openbaarde zich in een kringetje van zweertjes. Ter genezing gingen de boeren hiervoor naarOosterhout, naar het Catharina-klooster, om er een noveen te houden.

WeijD rad (krt.32)

Antw. RAD znw.o. -wiel; mrv. ra(d)er, raaier; vklw. raaiken

radèske

zn., dim.

WBD III.2.3:109 'radijsje' = radijs

rak

zn.

CR Is oew vrouw wir op rak? Jè, et is en èchte straotmus. CR die straotmus is wir óp rak; FVb oprak zèèn - op stap zijn

Verh. RAK: 't rak hebben = neiging hebben om te rakken, jagen, stouwen; toegeven aanonweerstaanbare ramscheuten en schoeren? ook wel gebruikt voor andere vormen van onrustdan die welke betrekking hebben op de snelle voltooiing van het werk, b.v. erotische verlangens:'hij is op rak'.

Bont rak, znw. m. - rak, de daad van rakken: 'op (z'ne) rak gaon' - gaan rakken

WNT RAGGEN l) wild heen en weer loopen, stoeien; 2) een heen-en-weer-schuivende bewegingmaken.

rakke

ww., zw.

MTW ravotten, rondzwerven

WBD III.1.2:121 'rakken' = slenteren, ronddolen; ook 'bolliën'

Page 5: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

5

WNT RAGGEN - l) wild heen en weer loopen, stoeien; ook gezegd van tochtige dieren; 2) eenheen-en-weer-schuivende beweging maken

ram

zn.

WBD mannelijk schaap, ook ram, ram, 'raam' of 'bók' genoemd

WBD III.4.2:62 ram - mannelijke haas

WBD III.2.1:511 ram, rammelaar = rammelaar, mannelijk konijn

rammel

zn.

vB dartele, uitgelaten, jongensachtige vrouw of meisje

vB wilde rammel - idem

MTW 'Zè waar vruuger nògal unne wilde rammel'

WBD III.1.2:45 'rammel' = pak slaag; ook: 'slaag, aframmeling, priegel' 45 'aframmeling' idem

De Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat

WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', altijd door praat.

Antw. RAMMEL znw. v.- rammelaarster, babbelaarster

RAMMELKONT znw. v. - rammelaarster, wauwelaarster

Biks rammel zn. - luidruchtige vrouw WNT RAMMEL l) voorwerp dat rammelt; 2) persoon dierammelt, d.w.z. altijd door praat; 2) resultaat van rammelen: gebabbel, slaag

rammelèèr

zn.

FVb rammelaar (kinderspeelgoedje); ram, mannelijk konijn

WBD III.3.2:134 'rammelaar'= idem, ook 'rammeltje' of 'rammel'

Biks rammelèèr zn. - rammel van een kind; mannelijk konijn, ram

rammenasse

WW. ZW.

ramassen, door elkaar schudden

WNT RAMMENASSEN zie RAMASSEN, dit laatste uit Maleis 'ramas' = kneden. 1) in deoorspr. techn. bet.: masseeren op de bij de inwoners van Oost-Indië gebruikelijke wijze; 2) alsgevoelswoord met vervaagde bet.: gewestelijk, en gewoonlijk vergezegd van ('door elkander')werpen, -rammelen. In het bargoens ook: ranselen, vechten.

ramspoed

zn.

rampspoed

Btk (blz. 27) mps —> ms ramspoed

rangel

zn.

stengel met bladeren, bloemen etc; rank, tak, 'raank'

WBD III.4.3:40 rangel - rank, onstevige stengel; ook: rank, rang, rand, stengel, tak

WBD III.4.3:77 rangel - tak (alg.) ook knoest genoemd

Page 6: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

6

raod

zn.

raad, advies gemeenteraad

MP gez. Goeje praot kost niks en goeje raod is gèld wèrd.

CR Hij wies ginne raod; agge meej oewen èèrmoej ginne raod wit;

Bont ro.t, znw. m. 'rood' - raad; gemeenteraad; znw. vr. 'root'- (honing)raat.

raodslid, ròdslid

zn.

MTW 'raotslit, raotsleeje' - raadslid

raoje

ww, onr.

raden; adviseren, aanraden

CR hij wilde nie geraoje zèèn (sloeg goede raad in de wind)

CR In Riel kóste raoje nòr et gewicht van den big.

Dès oe mar geraojen ôok!

D'16 "dès woar juffrouw, dè roaide (daar heb je gelijk aan)"

- raoje - raojde - geraoje

D'16 "roaie - dè roaide (daar heb je gelijk aan)"

HvR raoje, raoje pliesiepèt - zoek het maar uit.

Geen vocaalkrimping

FVb dès oe geraoje - dat zou ik maar doen

Bijn. raoje-raoje-pliesiepèt = Ad van Puijenbroek (blz.64)

Biks raoje ww - raden; dè's oe geraoje-n-ók!

raojer

zn., plur

MTW wielen, raderen

raojmaoker

zn.

MTW radmaker, wielenmaker

Biks raojmaoker zn. - radmaker

raok

bw/bn

raak

Bont rò.k, bnw. en bijw. 'raok' - raak: ''t Is wél raok mé d'appel deis joor!'

raoke

ww, zw.

raken, geraken

WBD (Hasselt) van de lèg raoke - van de leg afraken (van een kip)

Page 7: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

7

CR ak em geròkt ha; ik raok al men kiepe kwèèt;

CR wèl alles geròkt, mar niks gemòkt;

WBD III.4.4:201 'raken' = grenzen; OOK: 'aansluiten', 'aanliggen'

- raoke - ròkte - geròkt, met vocaalkrimping; (Btk 41)

- ook in praesens vocaalkrimping: gij/hij ròkt

B noteert in alle vormen de lange vocaal!

Bont zw.ww. intr. - raken: l) toebehoren (aan): Da perceel rakt aan hum'; 2) familie zijn van,verwant zijn met; Da rakt er nog aan' -Dat is er nog familie van.

raokel

zn.

WBD rakelijzer (werktuig, meestal van ijzer, om het vuur in een oven te verspreiden)

WBD omgebogen ijzer waarmee een oven wordt leeggehaald

Antw. RAKELIJZER znw. o. - ijzer om den oven te rakelen Antw. RAKELSTOK znw. m. -lange stok om den oven te rakelen.

WNT RAKEL (II) - verkorting uit 'rakelstok': gebruikelijk bij de bakkers om koolen en hout inden oven te roeren.

raokele

ww., zw.

WBD rakelen, oppoken (van het vuur in een oven)

WBD ötraokele - houtskool uit een oven verwijderen

— raokele - raokelde - geraokeld (geen vocaalkrimping)

Bont zw.ww.tr. + intr. - rakelen, met behulp v.e. lange stok de gloeiende houtskolen in de ovenomroeren.

Antw. RAKELEN - met het rakelijzer de gloeiende kolen in den oven omroeren.

WNT RAKELEN - 2) met een stok of gaffel het vuur in een haard of oven omroeren

raom, ròmke

zn. (v)

raam

Die zit aaltij vur de raom

WBD driehoekig raam om de nek v.e. kalf, ook genoemd 'ròmke' of 'juk'

CR Swèls zêûm ik de raome;

WBD lèèmraom - lijmraam, raam van latten of gaas, waarop het lijmvlees te drogen wordt gelegd(II 611)

WBD óp raom spanne - opspannen van leer op een raam of bord om het te laten drogen (II641)

WBD raom - opspanraam voor leer (II 641)

Kern raom - rumke (u van 'mulder' = mölder)

WBD klòsseraom (II:992) - scheerrek (voor scheerklossen)

WBD schèrraom, schirraom

(II:994) - scheerraam, grote haspel; ook: schèr-meule, haspelmeule of schèrkrôon genoemd

Bont znw. vr. 'raom' - raam

Antw. RAAM znw. v. en niet o.

Page 8: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

8

Biks raom zn. - raam; 'doe de raom dicht'

Btk 'Doe irst de raom is dicht.' (blz. 96)

raome

ww., zw.

WBD (v.e. merrie) met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen, ook genoemd 'slaon'

WBD raome (II:1056) - ramen: het goed door spanning zijn juiste maat geven

raome - ròmde - geròmd

ook in praesens vocaalkrimping: ròmt

raop, ròpke

zn.

raap, knolraap

MP gez. Et gao meej de raope de pòt in. (Slordig huishouden)

CR rèècht vur zene raop;

Bont znw.vr. 'raop' - raap l) knolvrucht; 2) schertsende benaming voor een dik, ouderwetshorloge; 3) platte benaming voor hoofd / kop.

raope

ww., zw.

rapen

WBD (Hasselt) - eieren uit de nesten (van kippen) halen

B raope - ròpte - geròpt

— ook vocaalkrimping in praesens: gij/hij ròpt

raopkoek, ròpkoek

zn.

geperste (vee)voederkoek, pak slaag

CR slaog krèègen as raopkoek

WBD III.1.2:47 'raapkoek' = pak slaag; ook: 'rammel, priegel, oplawaai' enz

Antw. RAAPBROOD znw.o. - raapkoek

WNT RAAPKOEK - tot veevoeder bestemde koek, gevormd uit de resten van raap- of koolzaadnadat de olie er uitgeperst is.

raopollie

zn.

FVb raapolie (in den ólliemeule geperst öt kôolzaod)

Biks 'raopòllie' zn. - raapolie

raopstiltjes

zn., plur.

raapsteeltjes

Btk (blz.33) raopstiltjes (geen klinkerverkorting)

raopzaod

Page 9: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

9

zn.

knolraapzaad

WBD I:1429 'raopzaot'

raoskaole

ww., zw.

MTW raaskallen, onzin vertellen

WBD III.1.2:221 'raaskallen' = ijlen

WNT RAASKALLEN - l) onzin praten, malen, leuteren; 2) ijlen

raot

zn

WBD III.4.2:136 'raat' - honingraat, ook 'graat' genoemd

raotele

ww., zw.

ratelen

CR raotelend meej veul bravoer; veul geraotel;

WBD III.4.4:248 'ratelen' = rammelen

raotele - raotelde - geraoteld (geen vocaalkrimping)

Antw. RATELEN - reutelen, den doodsreutel hebben

raove(r)sbòl

zn.

ook: raogerbòl raogesbòl,

ragebol

HvR raovesbòl c.q. grôote steek

DANB raovesbòl

MTW 'raobe(r)sbòl'

FVb raogesbòl, raoversbòl, raovesbòl

Btk raovesbol (blz. 95)

WBD (III.2.1:320) 'raovesbòl, raoverskòp, raobesbòl' = ragebol, 'raagbol'

WeijD Par. 225a (blz. 175) is m.b.t. 'ragebol' onvolledig.

Bont znw.m. (weinig gebr.) 'raafbol' - ragebol

Biks 'raoversbol' zn. - ragebol

WNT RAAGBOL (vrijwel geheel verdrongen door RAGEBOL) bep. borstel, z.a.

RAAGBORSTEL, ook vervormd tot RAAFBORSTEL, sinds Halma (1710) in dewoordenboeken; ook: raag-, raafstok.

raoze

ww., zw.

razen

M roaze

CR Meej veul raozen èn tiere kwaamp er bij hum gaoren óp de klòs.

WBD III.1.4:230 'razend' = razend van woede; 236 'razen' = opspelen

Page 10: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

10

WBD III.4.4:429 'razen'= bulderen

- raoze - raosde - geraosd

- geen vocaalkrimping

Bont zw.ww.intr. - razen

rap

bn/bv

rap, vlug

MTW schrander, pienter

BrSp ge zèèt nèt zó rap on Paosen as ikke (vB TT'72) - gezegd tegen iemand die wat hard vanstapel dreigt te lopen

FVb zo rap as en strontvlieg meej êene vleugel

WBD III.1.2:259 'aan de rappe zijn' = diarree hebben

WBD III.1.4:147 'rap' = handig

rapplezaant

vB plaatsvervanger

- verbastering van fr. 'remplaçant'

Bont znw.vr. 'rapplesant' - remplaçant, (vroeger) plaatsvervanger in de krijgsdienst.

zn.

rat

zn.

rat

Kern muizen en roate (meestal: muis en roate)

Antw. RAT znw.v. (in sommige streken o.) Fr. rat

rats

zn.

WBD III.1.2:260 'aan de rats zijn' = diarree hebben

WBD III.1.4:405 'ratsen' = iemand op de zenuwen werken

rattestèrt

zn.

WBD III.4.3:340 rattestèrt - heermoes (Equisetum arvense) ook wel 'paardenstaart' genoemd

rauw, raaw

bn

ruw, onzindelijk

Tis goej vòlk, mar rauw

Te rauwste - ongeveer, globaal

CR dès me ôok en 'rouw' ketier! 'rauwighed'

CR et heej rauw gevroore: zó dat de rijm op de bomen zit (de vorst zal dan niet lang aanhouden)

WBD III.3.1:223 'ruw, rouw', 'lomp, boers' = ruw

Page 11: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

11

Verh. TROUW(E)STE (traawste) bn - in grote trekken, bijna. Wsch. is het woord ontstaan uit 'teruwste' en betekent het letterlijk 'grosso modo'.

WNT vermeldt de uitdr. 'uit den rouwe' - onafgewerkt, niet precies. Z.a.

Bont bnw. 'rouw', ruw, ruig Z.a.

Biks rauw bn, zn. - ruw, ruig

razzeldazzel

zn.

vB denigrerende volkse benaming voor een Tilburgse dancing in de twintiger jaren (TT 186)

rebat

zn.

rabat, sponning

FVb model: 'et schiet öt zene rubbat'

Hees. RABBAT 'sponning' (VII:59)

WNT RABAT D) Beteekenissen die afgeleid zijn uit "inspringing", terugwijkend gedeelte van eenmuur enz. Reeds in het ofr. en mnl. l) Groef in een stuk timmerhout, sponning ... 'Het rabat isontsteld' = waarschijnlijk: de sponning waarmee twee stukken hout ineensluiten, is kapot.

rèchs, rèèchs

bn

WBD rèchse kaant (II:911) rechtse kant = bovenkant v.h. weefsel

rèchtbank

zn.

PM aanrecht

EDW rekbank - aanrecht (brab., wnbr.); rechtbank- 'aanrecht' Hees rechtbank (III:9)

rèchtvèèrdeg

bw/bn

rechtvaardig

K+B 'rechtvèèrdig'

MTW 'rèèchtvèèrdeg'

CiT (98) 'Onrechvèrighei komt te bute'

Antw. RECHTVÈÈRDIG bvw. - rechtvaardig; Rechtvèèrdig haar - sluik haar.

rèèchs, rèchs

bw/bn

rechts

CR Agge naa giender rèèchs ònhaawt; haawe we naaw links òf rèèchs aon? Kern rêchs en links (ê= als in gête - geiten)

Bont bnw. en bijw. - rechts

Antw. RECHS(CH) - rechts

rèècht

zn. recht

Page 12: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

12

BrSp óp zen rèècht staon as nen boer óp zen klómpe (D'16) - spr.w. vergel.

Antw. RECHT znw.o., Fr. droit

rèècht

bn

recht, vlak

ene rèèchten èkker = een vlakke akker rèècht toe vórt - rechtuit.

WBD rèècht - goed uit de weg kunnend, niet kreupel zijnd (v.e.paard), ook genoemd: 'rap', 'rad'of (Hasselt) 'vlòt'

CR rèècht vur zene raop; hij schoof rèècht in de geut: rèèchtgezèt;

CR lòt óns mar rèècht durgaon;

gez. Rèècht is rèècht, zi Schêefhals

WBD III.1.4:301 'rechttoe-rechtaan' = eerlijk

WBD III.4.4: 'recht' = rechtopstaand, ook: 'ferm', 'fluks', 'steil' (203)

III.4.4:204 'rechtop', 'recht omhoog' = rechtopstaand III.4.4:228 'recht' = vlak, ook 'effen', 'egaal','plat' III.2.3:290 'recht op en neer' = helemaal rechte sigaar

Bont bnw. en bijw.'raecht' - recht

Biks rèècht bn,bw - rechtuit, meteen

rèèchtendeur

bw

MTW rechtdoor

rèèchttoevort

bw

rechtdoor, recht vooruit, rechtuit, zoals het hoort

Ge lópt mar rèèchttoevórt - Je loopt maar rechtdoor.

CR die rèèchtevórt nòr ... lópt;

SN rèèchtoevort nor hèùs èn onderweege nie sèmmele (021108)

Biks 'rèèchttoevórt' altijd maar rechtdoor

Bont bijw.(verb.) 'rechttoevoort' - eerlijk, oprecht (bv. bij het kaartspelen)

WNT RECHTEVOORT 3) Nu ter tijd, tegenwoordig. In alg. taal verouderd, in de gewest.omgangstaal echter nog zeer verbreid (opgegeven voor N.- en Z. Holl., Utr., Geld., Ov. en W-NoordBrabant. Z.a. XII III 1 kol. 594

rèèf, rèfke

zn.

hark

De rèèf stao int schòp int huukske

D'16 "raif - rijf (hark)"

WBD (III.2.1:410) rèèf, hark = hark

Verster RIJVE - raspe. Zie Ten Kate II,555.

WeijD type 'rijf' (blz. 161)

Biks rèèf zn. - rijf

EDW rijf - hark

Page 13: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

13

WNT RIJF (I) l) hark

rêeg

pv

reeg

imperf. van rèège

rèège

ww, st.

rijgen

WBD 'rèèjge', 'réége (II:lOl4) - rijgen: inrijgen van weefkam/rietkam W

BD 'kàmrééger' (II:1013) - kamrijger

WBD 'rééjchhaok' (II:1015) - rijghaak: inrijghaak; ook: kamhòkske of rèèg-nòld genoemd

rèège - rêeg - gereege

geen vocaalkrimping in praesens

WBD rèège (II:1175) - rijgen; ook 'driege' genoemd

WBD III.4.4:305 'rijgen' = idem, ook 'ritsen'

SN Ene goejen boer gao nie öt de rèège zolang ie onder zen òksels nog drêûg is - Een ijverigewerker is niet bang voor een beetje regen. (260308)

rèège

zn.

regen

CR den rèège valt

Kern regen

MTW 'Van fèène rèège èn fèèn meense wòr de ut miste nat' - Door fijne regen en fijne mensenword je het meest bedonderd.

FVb ene goejen boer gao nie öt de rèège zolang ie onder zen òksels nòg drêûg is

Antw. REGEN znw.m - regen

reegel

zn.

regel, periode

HvR ze hò aanders al vruug de reegels - nochtans was ze al vroeg ongesteld

WBD III.2.2:4 'regels' = menstruatie

rèègene

ww., zw.

regenen

GD04 dèt oover en uurke begient te rèègene

FVb rèègent et in maaj, dan is april al lang vurb...

rèègene - rèègende - gerèègend

Biks reejgene ww - regenen

WeijD rèègene (blz. 18, 144)

Antw. REGENEN en Règeren w.onp. - regenen

Page 14: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

14

rèègeverspèller

zn.

MTW 'rèègevuspèller' - koekoek (Cuculus canorus)

WBD III.4.1:155 rèègeverspèller - koekoek

rèèggòtje

zn.

WBD III.1.3:252 rijggaatje = gaatje voor de veter

rèègnòld

zn.

rijgnaald

WBD rèègnòld - rijgnaald; inrijghaak (voor weefkam); ook: kamhòkske of rèèghaok genoemd

reej

ww, pv

reed uitdr. Hij reej em - Hij was kwaad, opgewonden

- 3e pers. enk. verl. tijd van 'rije': reed, met d-apocope

reeje

zn.

reden

rèèjer

zn.

WNT REIER (I) - reider, reeder < REEDEN (I) 2) verwerken tot een eindproduct ... van vezels,garens en geweven stoffen

Bijn. ene reyer - handelaar/ tussenpersoon in ruwe wol (blz. 94)

reejschaof

zn.

HvR rijschaaf (werktuig)

rèèk, rèèker, rèkst

bn

rijk

R gez. Ik zèè de rèèke Jan Coole nie. - Ik heb het geld niet op mijn rug groeien

CR ene rèèke Jan Koolen

CR et èèrem volk èn et rèèk; nog veul rèèke jaore;

Kern den könning is rêk

DANB de'minse' zòchte rèèk te wòrre

FVb beeter rèèk te lèèven as rèèk te stèèrve

Btk rèkste naast rèekste

Bijn. de rèèke Jan Koole = Jan Kolen (blz. 50)

Page 15: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

15

Bijn. de rèèke schôojster = Joh. de Werd (blz. 83)

WBD III.3.1:203 'rijk zijn' = rijk zijn

rèèke

ww., zw.

WBD III.1.2:85 'reiken' = reiken (naar)

B rèèke - rèkte - gerèkt

- ook vocaalkrimping in praesens: gij/hij rèkt

reekenderij

zn.

gereken

K+B reekenderij: en hil reekenderij

WNT REKENARIJ - het rekenen, gecijfer (Bij Ter Laan: reeknderij)

reekening

zn.

rekening

WBD nòg en week òn de reekening, nòg en week aaf - de koe moet over een week kalven

rèèkreekenerij

zn.

FVb het kunstje om zich rijk te rekenen

rèèle

ww, zw.

MTW reilen

MTW 'Ut rèèle èn zèèle'

rèème

ww., zw.

rijmen

R.J. Hoe rèmde dè tesaom MTW ook: rèèmele

CR 'rèèmet nie? vroeg Faosse droevig'

B rèème - rèmde - gerèmd

ook vocaalkrimping in praesens: gij/hij rèmt

WBD III.4.4:91 rijmen = lichtjes vriezen

rêep

zn.

hoepel, reep

uitdr. óp rêep - op (vrouwen)jacht

vB óp rêep gaon - op stap gaan met de bedoeling flink wat te verteren.

D’16 "reep - hoepel"

Page 16: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

16

HvR hoe zèède gekoome? Meej de rêepkist naa goed! - hoe ben je gekomen? met de hoepel; ishet nu goed (antw. op vraag naar bekende weg)

WBD (III.3.2:118) rêep = hoepel

Antw. REEP (scherpe e; znw.m. - houten hoepel; spr. reepen snijden - vluchten, de plaatpoetsen; Hij is gaan reepen snijen mee 'en andermans geld.

Bont re.p, znw.m. 'reep' - hoepel

Hft Bredanaars zeggen nooit 'hoepel, hoepelen', maar altijd 'reep', 'reepen';

Volgens Kiliaan heet 'reep' alles wat dient om samen te binden. Z.a.

Zie ook REEP I, touw.

Verster REEP: een boogswijze geboge hout, het geen boven op de berden van ene kar wordgeplaatst om de huif over te spannen. Dezelven zijn doorgaans vier in getal.

Goem. REEP - znw.m. - hoepel

Biks rêêp zn. - hoepel

WBD (II:2770) 'rêêp' - wielband, wielbeslag

WBD (II:2907) 'reep' - kuipband

Bosch reep - band rondom een kuip, hoepel

WNT REEP (l) 3b) als kinderspeelgoed. Thans nog in n.-Brab., Limb. en Z.-Nederl. ... de hoepelwordt ook in zeker dansspel gebruikt.

WBD III.1.3:66 'reeprok', 'hoepelrok' = hoepelrok

WBD III.2.2:36 'reep' = lat of twijg om te straffen

WBD III.4.4:230 'reep' - kring, ook 'hoepel'

WNT REEP (I) 3) Smalle cirkelvormig gebogen band, oorspr. van wilgen- of populieren rijshout.Thans ook vaak van metaal. Hoepel; b) als kinder-speelgoed

WNT REEP (I) 4 (kol.l065) Zegsw. Aan den reep gaan staan, op jonge dochters die naar dejaarmarkt gaan, dikwijls om er kennis met jongelingen te krijgen (Joos, Waas idioticon)

Etym. Germ. raip, D. reif, N. reep, T. rêep

rèèp

bn.

rijp

WBD slachtklaar: vet genoeg om geslacht te worden (van vee gezegd)

ónrèèp - niet rijp, onvolgroeid, ook 'beneepe'

WBD nie rèèp - nog niet uitgerezen (gezegd van deeg)

rèèp - klaar om gebakken te worden (zie WBD: rèèpe)

DANB die pèèr is nie rèèp

WBD III.4.4:93 'rijp' = idem, ook 'rijm'

rêepaovend

zn.

HvR uitgaansavond, uiteraard in gezelschap van een meisje

WNT REPEN (III) l) haastig gaan; 2) zich druk bewegen, onrustig zijn; enz.

rêepe

ww., zw.

hoepelen

Page 17: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

17

R vrijen

R Gaode wir rêepe venaovend?

D’16 "reepen - hoepelen"

HvR erlangs rêepe - ergens een reep afsnijden (b.v. kaas of koek)

rêepe - ripte - geript, met vocaalkrimping (Btk 41) ook in praesens vocaalkrimping: gij/hij ript

WBD (III.3.2.119) rêepe = hoepelen

(III.1.2:65) 'repen' = geselen, gispen

WNT REPEN (I) - 4) met een hoepel spelen, hoepelen

Bosch repe - hoepelen Biks rêêpe ww - uit vrijen gaan Verh. REPEN (ree:pe) onov.ww - l) metde hoepel of reep lopen; 2) driftig en gulzig achter iets of iemand bv. de meisjes aan zitten.

Bont re.pe(n), zw.ww.intr. 'repen' - hoepelen

Goem. REEPEN - riepe wkw (rg.) - hoepelen

Antw. REEPEN - hoepelen; met den reep, den hoepel spelen Hees réépe (1125)

WBD III.1.4:405 'repen' = iemand op de zenuwen werken

Btk (blz. 37) rêepe - hij ript

WNT REEPEN (I) 4) Met een hoepel spelen

Buuk rêepe - hoepelen; een snelle wat ongenuanceerde snijbeweging maken; uitgaan met dekennelijke bedoeling de bloemetjes goed buiten te zetten

rèèpe

ww, zw.

rijpen, rijp worden

WBD klaar geraken om gebakken te worden (gezegd van rijzend deeg)

rèèpe - rèpte - gerèpt — ook in praesens vocaalkrimping: gij/hij rèpt

rèère

ww., zw.

beven, rillen, bibberen

et meens rèèrde van de kaaw

WBD 'rèrren', 'rèrre' (v.e. paard) - bevend schudden met de huid, ook genoemd 'bibbere'

CR Hij zaat te rèère

— rèère - rèèrde - gerèèrd

BrSp rèèren as en waoterhoentje (vB TT'64)

D’16 "raire - beven"

Bont zw.ww. intr.'rijeren' - rillen, bibberen, beven.

Verh. RIJEREN (réére) onov.ww - rillen, beven, sidderen: iteratiefvorm van 'rijen'.

WNT vermeldt ook rijelen (= rillen) en rijderen.

WNT rijeren - daarnaast rijderen - onz.zw.ww, frequentatieve vorm van rij(d)en. Rillen, bibberen,sidderen, huiveren. Hetzelfde als rijelen.

Hft RIJDEN hoort men door de dorpelingen der Baronie van Breda bezigen voor 'beven'. Het isafgeleid van het oude rijde, ridde, rede, koorts.

Verster REIJEREN - schudden, beven. Z.a.

Biks rèère - ww - beven, rillen

Hees rieren (II:45)

EDW rieren, rijere - bibberen (brab., limb., vel.)

Page 18: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

18

WNT RIJEREN - daarnaast RIJDEREN - frequentatieve vorm van RIJ(D)EN - rillen, bibberen,sidderen, huiveren

WBD III.1.2:211 'rijderen' - bibberen

212 'rijderen' = huiveren

rèès, rèske

zn.

reis

WBD III.4.3:74 'rijs' = twijg of jonge tak

R.J. en rèès van zeuven uure

Bont zn.w.vr. - reis

reeskak

zn

diarree, schijterij

WBD III.1.2:256 'racekak' = diarree

rèèsplaank

zn.

WBD rijsplank (de plank - soms het deksel van de baktrog - waarop de bolrijs plaatsvindt)

WBD óp de rèèsplaank zètte - deegbollen wegzetten om deze te laten rijzen

rèèst

zn.

rijst

CR rèèstepap meej sèùker:

WBD III.2.3:137 'rijstepap', 'rijstpap' ,'rijstebrij', 'stijve rijst' = rijstebrij

WBD III.2.3:221 'rijstvlaai', 'rijstevlaai' = idem

rèèstepap

zn.

rijstepap

WBD (III.2.1:430) rèèstepap = randjesbloem (Arabis caucasica)

reet

zn.

WBD III.1.1:139 'reet' = achterwerk; 143 'reet' = aarsspleet

rèève

ww, st.

rijven, harken

D’16 "raiven - rijven (harken)"

B rèève - rêef - gereeve

Verster RIJVEN - harken, klouwen, ook raspen. Z.a.

Antw. RIJVEN - reef - gereven - harken

Page 19: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

19

Hees rijven (I:52)

WNT RIJVEN (I) - 1) harken; 2) raspen

rèèze

ww, st.

rijzen, omhooggaan, zich oprichten

PM afvallen, uitvallen, neervallen (van bv. bloesemblaadjes)

WBD III.1.2:8 'rijzen' = omhooggaan; ook: stijgen, klimmen, klaveren

B rèèze - rêes - gereeze ook zwak?

— vocaalkrimping komt niet voor

Verh. RIJZEN (rééze), (iteratiefvorm: rijzelen) uitvallen van koren uit de droge halmen; ookgezegd van stof dat door kieren van de zolder naar beneden komt.

Bont re.ze(n) st. en zw (et reesde) ww intr. rijzen, afvallen resp. uitvallen (vooral v. bladeren envan zaad).

WNT RIJZEN (II) Uit de hoogte omlaag gaan. In de alg. taal v. N.-Nederl. onbekend. A.(geleidelijk) naar de laagte gaan of komen van b.v. bladeren, zaad, zand, stof, meel, gruis e.d. enz.Z.a.

Antw. RIJZEN - nederwaarts bewegen, dalen, zachtjes naar beneden komen, neerwaarts glijden;glijden, baantje glijden.

rèèze

ww., zw.

reizen Btk rèèze, (hij) rèèst (blz.37)

B rèeze - rèèsde - gerèèsd

- geen vocaalkrimping (Btk 41)

Antw. GEREZEN: 3e hoofdvorm van 'reizen'; REES: 2e hoofdvorm

WNT REIZEN - Naast het normale part. praet. gereisd komt in vulgaire taal door verwarringmet het part. praet. van 'rijzen' veelvuldig de vorm gerezen voor.

rèèzeger

zn.

MTW reiziger

handelsreiziger, vertegenwoordiger

WNT REIZIGER - 10) Hij die in dienst van en namens een ander cliënten bezoekt omopdrachten te verwerven, contracten af te sluiten en derg.; handelsreiziger.

rèffel

zn.

rafel

De rèffels hange deraon.

WBD 'rèèfel' (II:1254) - rijfel, rafel

WBD III.1.3:14 'reffel' = rafel

Bont znw.m. 'reifel', afgescheurde strook v. een of andere stof, ook wel strook in het algemeen,bv. een strook land.

Antw. REIFELEN - rafelen, uitrafelen

Page 20: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

20

rèffele

ww, zw.

rafelen

CR oew broek is òn et rèffele;

WBD 'rijfele' en 'rèèfele' (II:1255) - rijfelen, rafelen

WBD III.1.3:16 'reffelen' = rafelen

WBD III.4.4:248 'rafelen' = rammelen (et rôozenhuuke afrèffele, WS)

WBD III.4.4:317 'reffelen' = vezelen

- rèffele - rèffelde - gerèffeld

Bont zw.ww. ntr. 'reifelen', losgaan van draden v.e. weefsel, rafelen

Antw. REIFELEN - rafelen, uitrafelen; da' goed reifelt fel; ook RIJFELEN Biks rèffele ww -rafelen

rèfke

zn., dim.

harkje

HvR hij is wir binne mee zene zak èn zen rèfke - daar heb je hem weer!

Btk (blz.30) rèfke

dim. van 'rèèf', met vocaalkrimping

regeere

ww, zw.

regeren

B regeere - regirde - geregird

- ook vocaalkrimping in praesens: gij/hij regirt

regeur

zn.

strengheid, hardheid; regime, norm

uitdr. Teegen et regeur in - tegen de draad (in,), in de contramine, dwars

CR De kènder hèbbe ginne rust, zèn teegen et regeur

DANB hij is aaltij teegenet regeur

CiT (96) ''t Is ammel dwars tege 't regeur in'

WNT verwijst naar het onvindbare RIGUEUR Mnl.wdb RIGUER - strengheid,meedoogenloosheid, hardheid, van ofra/fra. rigueur' lat. rigorem.

Kil. rigeur, rigor, severitas.

Verh. REGEUR v - regel, regime, strenge maatregelen (Fr. rigueur): tegen 't regeur in -weerbarstig, eigenwijs. Bont znw.o., 'regeur' - (wettelijk) gezag: teigen et regeur in.

Biks regeur zn. - gezag

rejaol

zn.

royaal, gul, vrijgevig

WBD III.5.1:219 'royaal', 'gul' = hartelijk

Bont bijv.nw. 'riaal/reaal' - royaal

Page 21: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

21

rejaoleghèd

zn.

MTW goedgeefsheid

rèk

WBD III.2.3:203 'rek' = bederf in het brood, ook 'derf', 'schimmel'

rèkke

ww., st & zw

rekken

B rekke - rók/ rèkte - gerèkt/ gerókke

Biks rèkke ww - rikken (kaartspel)

WNT REKKEN - De gewestelijk in Z.-Ned. voorkomende sterke vormen rok, getrokken zijn alssecundair te beschouwen, wsch. onder invloed van de sterke vormen van 'trekken'.

reklaome

zn.

MTW reclame, klacht, bezwaar

werving(sgeschrift): reklaome in de brievenbus

rèksdòlder

zn.

MTW rijksdaalder

rèkst, rèèkst

bn, superl.

MTW rijkst

Btk (blz. 35) rèèkst, maar met flexie: rèkste of rèèkste

rèkstrôoj

zn.

sterfbed

gez. vB óp rèkstrôoj ligge - voor een faillissement staan

Bont znw.o.'rekstro', reeuwstro: 'op z'n rekstrooi ligge' - op het strefbed liggen.

WNT REKSTROO - zie De Bont hierboven.

rèkt(e)

ww, pv

reikt(e)

praesens/imperf. van 'rèèke', met vocaalkrimping

rèmt, rèmde

ww, pv

rijmt, rijmde

Page 22: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

22

CR 'grèès dè remt toch nie op sokken'

praesens, imperf. van 'rèème', met vocaalkrimping

rèndje

zn., dim.

MTW randje

óp et rèndje aaf - op het kantje af

rèngele

ww., zw.

[Tilburgs?] regenen

MTW 'rèngele, rèègene'

Antw. RENGENEN w. onp. - regenen: ook RENGEREN - regenen (N. der Kempen)

EDW regeren, regelen - regenen (znl.) uit 'regenen' door dissimilatie

Hees rengele (IV:10)

Str. rengele (2:67)

rèntenier

zn.

rentenier

BrSp rèntenier èèrm dier (HM'70) - een rentenier moet vaak van bescheiden middelen rond ziente komen

rènzeg, raanzeg

bn

MTW ranzig

rèppereere, rippereere

ww., zw.

repareren

K+B 'reppereeren'

- rèppereere - rèppereerde - gerèppereerd

- Naar fr. 'réparer'

Bont zw.ww.tr. 'reppereren' - repareren

rèpt(e)

ww, pv

MTW rijpt(e)

rèske

zn., dim.

reisje

R.J. huweleksrèske

— dim. van 'rèès', met vocaalkrimping

Page 23: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

23

rètteketèt

zn.

luidruchtige vrouw

Antw. RETTEPETET znw.m. - iemand die heel rad ter tong of heel snel is in zijne bewegingen.

WNT RETTEPETET znw. en tusschenw. Van klanknabootsenden oorsprong. Geluid dat meteen snelle beweging gepaard gaat. Vgl. retteren. Als znw. is alleen de meton. bet. aangetroffen.RETTEKETET znw. en tusschenw. Nabootsing v.h. geluid v.e. blaasinstrument. 2)b) naam vooreen snapachtige vrouw.

rètterèèr

zn.

HvR slomerik, vertrager

- van fr. 'retarder' (?) = uitstellen, vertragen, later komen

rèttereere

ook: rittereere

ww., zw.

bedrijvig zijn zonder veel te presteren

CR Wè rèttereerde gij toch hil den dag rónd;

FVb 'rittereere' - hinderlijk bedrijvig zijn, beredderen

WBD III.1.2:140 'rettereren' = druk heen en weer lopen

ook: 'rondretireren, rondridderen' — rèttereere - rèttereerde - gerèttereerd

Biks rittereere ww - druk beredderen

Bont zw.ww.intr. 'rettereren' (< retireren), bedrijvig heen en weer lopen (zodanig dat het anderenverveelt).

Verh. Verbastering van 'reïtereren', telkens herhalen? Door De Bont in verband gebracht met'retireren'. onov.ww RETTEREREN - druk doende zijn en grote bedrijvigheid uitstralen zondernochtans opvallend produktief te worden; vooral gezegd in verbinding met 'rond': ze rèttereerdemèr rond - ze gaf blijk van nerveuze dadendrang.

Hees retterere (IV:62)

WNT REÏTEREEREN 1)(Handelingen enz.) opnieuw doen, verrichten of toepassen, herhalen;2)(bestaande verordeningen, overeenkomsten enz.) vernieuwen, opnieuw vastleggen

rèttereur

zn.

slomerik

HvR dieje rèttereur is meej zen hielen òn de vurkaart geboore die slomerik is met zijn hielen aande voorkant geboren FVb sloom persoon (van Fr. retarder - vertragen, talmen)

rèùf, röfke

zn.

WBD paarderuif

CR hij frèt vórt meej de knèèn öt de rèùf;

rèùg, rèùger, rögst

bn. ruig, ruw

Page 24: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

24

CR den rèùgen sloeber (TT 740125)

vB zó rèùg as en flès (gezegd van een jongeman die zich onnodig scheert)

Kern 'nen ruigen board (ui als in Fr. Meuse, fleuve)

BrSp zó rèùg zèèn as en flès (vB TT'79) - ironisch voor 'heel glad' zijn (tegen een puber die ergvolwassen wil overkomen)

rèùke

ww., st.

ruiken

B rèùke - rôok - gerooke

- in praesens vocaalkrimping: gij/hij rökt

Bont st.ww.tr. en intr. - ruiken

rêûke

ww., zw.

roken (van vlees o.i.d.)

WBD 'rôôke', rêûke', 'ruuke' - roken van vlees ter conservering K+B gerukte pòlling

- rêûke - rukte - gerukt

— ook in praesens vocaalkrimping: gij/hij rukt

Naglijder op basis van verwantschap met 'rooken' met scherplange oo.

rèùle

ww, zw/st ?

ruilen

uitdr. rèùlen èn tèù(te)le - combinatie van ruilen en handelen

CR zal oe rèùle vur den buurman?

BrSp kòp óp stèrt rèùle (vB TT'73)- met gesloten beurzen afrekenen

WBD III.3.1:55 'ruilen', 'kwanselen, tuitelen, verhandelen' = kwanselen

B rèùle - rölde - geröld

ook vocaalkrimping in praesens: gij/hij rölt

WBD III.3.1:49 'ruilen', 'tuitelen, vertuitelen, vertutselen, matsen' = verkwanselen

WBD III.3.2:191 rèùle, rèùtele, tèùtele = tuitelen, ruilen

WBD III.4.4:304 'ruilen' = wisselen

SN Hij hò zene pindòl meej mèn geroole (281007)

Bont zw.ww.tr. en intr. - ruilen

Bosch gerole - geruild

rèùm

bw. / bn.

ruim; nogal

WBD 'röm', (Hasselt) 'rèùm' staon (v.e. paard) - met de benen te ver uit elkaar staan, ookgenoemd 'breed', resp. (Hasselt) 'wèèd' staon

CR Tis wèl rèùm kort;

FVb wèèvershöskes waare vruuger rèùm klèèn

Page 25: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

25

rèùme

ww., zw.

MTW ruimen

Btk rèùme - gerömd (blz.41)

WBD III.1.4:347 'ruimen' = goed opschieten met zijn werk

WBD III.4.4:199 'ruimen' = plaatsmaken

rèùn

zn.

WBD gesneden mannelijk paard, ook 'run' of 'reujn' genoemd

Bont znw.m. - ruin, gesneden manlijk paard.

rèùse

ww, zw.

ruisen

Btk roe:se = ruisen (blz. 3)

rèùt, rötje

zn.

ruit; kaarten met het ruit-teken

Rèùtes troef, meej schuppenaos

BrSp tis en rèùt öt een glas (D'16) - het is een klein verlies (Vroeger bestonden de ramen uitkleine ruitjes.)

WBD rèùtstuk (II:918) - ruitjesgoed, ook 'rèùt'

HvR snòt òn de rèùte smèère - etalages kijken, niets kopen

Bont znw. m.(kaartspelersterm) - ruiten, mv. 'rötes'

Antw. RUITENS - ruiten. Ruitens is troef

rèùteketèùt

zn.

uitdr. óp de rèùteketèùt - zonder voorzorgen, op de bonnefooi

CR Ik ging óp de rèùteketèùt nòr ónzen ôome Sooj.

BrSp óp rèùte kadèùt ('78) - op goed geluk (Wsch. een overblijfsel van de toverformule 'har-uit,kaduit, de schoorsteen uit'; zie ald.)

D'16 "ruiterkenduit - zonder geld (op zwart zaad)"

CiT (79) 'Daor gao'k niemir nor toe op de rùiteketùit'

Verh. Wellicht een schertsende vorming van 'ruiten' = volgens Van Dale: 'roof plegen', op woestewijze rondlopen, rinkelrooien.

CR Herkomst onduidelijk.

WNT RUITEN (IV) - 1) roof plegen, rooven, plunderen; 2) in Belgisch Brabant voor: op eenwoeste wijze rondloopen, rinkelrooien

reutel

zn.

MTW steeds weerkerende handeling

Page 26: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

26

óp de reutel kôope - op de pof kopen

CR Valt er nog wè te rèùtele of te tèùtele?

WBD III.3.1:56 ''op de reutel kopen', 'op de pof kopen' = poffen

Antw. REUTEL znw.v. - speelterm. Handvol knikkers die niet goed rond zijn (Turnhout) (Ditcitaat ook in het WNT) (7)

WNT REUTEL 6) kerfstok z.a.

rèùtele

ww., zw.

ruilen (niet bij De Jager; in WNT 'Westfries voor RUIEN)

BrSp valt er nòg wè te rèùtele òf te tèùtele? ('72)

WBD (III.3.2:191) rèùtele, tèùtele, rèùle = ruilen

WBD (III.4.4:304) 'ruitelen' = wisselen - te handelen

rèùter

zn.

GG cavaleriesoldaat, ruiter

SN Iedere rèùter is wir kappietein - we zijn allemaal weer gelijk (290306)

rèùtes

bn.

MTW ruiten (bij kaartspel)

MTW 'Röötes is troef'

WBD (III.3.2:174(rèùtes = ruiten (v.e. kaartspel)

WNT RUITEN (I) gewestelijk (Vlaanderen) ook RUITENS - znw., mv., vr. benaming voor deroode ruitvormige figuren op sommige speelkaarten

revèllie

zn.

reveille, réveil

op revèllie gaon - ongeveer 'óp sjanternèl gaon', later afgezwakt tot 'het zoeken naargelegehheden om het huishouden in de steek te laten en zich met als prettiger ervaren zakenbezig tehouden'. Als bij de soldaten 'de réveille geblazen was' wisten de vrouwen dat die wakkerwaren. (TT 181)

Naar fr. 'réveille' met spellinguitspraak van de 'll'

revier

zn.

rivier

Goem. RIVIER - revi:r znw.vr.(zeldz.) Men zegt doorgaans: een water of zelfs eene Dijl.

rezèèn, rezèntje

zn.

rozijn

rib

Page 27: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

27

zn.

rib

BrSp iets tusse de ribbe zien te krèège (HM'70) - eten,geld zien te krijgen

FVb ginne stèùver op zen ribbe hèbbe

ribbelmikske

zn., dim.

FVb geribbeld (casino)brood

Biks ribbelmikske zn. - casinobrood

riddeneere

ww., zw.

redeneren

K+B riddeneere

WBD III.1.4: (?) 'redereren' = idem

- riddeneere - riddeneerde - geriddeneerd

Bont zw.ww.intr. 'riddeneren' - redeneren

riddere

ww, zw.

beredderen, regelen

HvR der valt hier nog hil wè te riddere - ... te regelen, organiseren CiT (106) 'Er valt hier noghilwè te riddere'

WBD III.1.2:140 'rondridderen' = druk heen en weer lopen (rèttereere)

141 'ridderen' idem

WNT REDDEREN, RIDDEREN - l) Hetzelfde als REDDEN l) in orde brengen, voor elkaarbrengen; opknappen, opruimen; 2) uit een moeilijke situatie helpen, in veiligheid brengen, voorondergang behoeden

riddermajoor

zn.

vB iemand die weet hoe alles gedaan moet worden maar zelf geen hand uitsteekt

Verbastering van 'redderen'?

WNT REDDERMOER - vrouw die altijd aan het redderen is. Bont znw.m. riddermeester -persoon die alles bereddert

riek, riekske

zn.

mest- of hooivork

WBD mestriek, ook genoemd 'riek'

MP gez. Meej ginnen riek te voejere zèèn. (Van kwaadheid niet willen eten.)

MP gez. Ammòl zèèk óp ene riek

K+B Meej ginnen riek te voejere

CR hij heej zene riek hard noodeg óm ooverènd te blèeve;

BrSp et trèkt erop as zèèk óp ene riek ('47) - het lijkt nergens op

Page 28: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

28

WNT RIEK l) In den landbouw: vork met drie (somtijds vier of ook twee) hetzij ronde hetzijplatte tanden, voor verschillende doeleinden.

Hft RIEK, eene hooivork óf mestvork;

Kiliaan: = furca tridens, ter onderscheiding van een 'gaffel', die tweetandig is.

Bont ri.ik, znw.m. riek

Antw. RIEK znw.m, niet v. - drie- of viertandige vork.

Biks riek zn. - riek

riem

zn.

riem

BrSp naa de riem vant gat is (HM'70)- nu de moeilijkheden voorbij zijn. (Bedoeld is de riemwaarmee geslagen wordt.)

riggeleteur

zn.

regulateur

WBD riggeleteur (II:1041) - regulateur (ook; reejgelateur)

rije

ww, st.

rijden

WBD van een koe: bronstig op een andere koe springen, ook 'brulle' genoemd

Hij rijdt em - hij is kwaad, opgewonden

vB laote ligge rije - laten slingeren

WBD (Korvel:) mis rije - mest naar de akker brengen

B rije - reej - gereeje

WBD (Hasselt:) gier rije - gier uitrijden

CR Goed gelaoje dès half gereeje; al drie daoge gereeje; Kern rije

WBD III.4.2:25 'rijden', ook: 'bespringen', 'dekken'

Biks rije ww - boos worden; geschenken brengen

WNT RIJDEN, in de spreektaal, de gemeenzame schrijftaal en het rijm ook RIJEN

de Rije

zn., eigenn.

Rijen (deel van de gemeente Gilze-Rijen)

rijnaogel

zn.

WBD (II:2818) 'rijnaogel' - schamelbout / draaipin v.e. samengestelde kar

rijtèùg

zn.

rijtuig

Kern 'n nij rêtuig mid 'n aauw pêrd er veur

Page 29: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

29

rikkemedaosie

zn.

MTW aanbeveling

Bosch rikkemedaosie - aanbeveling

WNT RECOMMANDATIE, recommendatie

rikraoje

ww, zw.

geen beslissing durven nemen (?)

MTW niet kunnen besluiten (spec. bij kaartspel)

Millingen: zich beraden wat te doen

riks

zn.

reeks

K+B rikse (plur.)

rillek(e)

bw/bn

redelijk

Ze stellen et er rillek goed. - Ze stellen het er tamelijk goed.

BrSp 'rilleke', zi Paulus (D’16) zeispreuk: Het kan door de beugel

D'16 "rilleke - redelijk, tamelijk"

Verh. RILLEKE - redelijk, tamelijk (zie ook blz. 63)

Biks rillek bn - redelijk

rillekwie

zn.

relikwie

HvR rillekwiekes mar gin rillekwiekus

WBD (III.3.3:58) rillekwiekasje = relikwiekastje

Biks rillekwie zn. - relikwie

rils, rilze

znw. mv.

rail; rails

K+B 'rels' (plur.)

R.J. ''n koei van de rils jaogen'

CR De rils ligge der al.

meervoudsvorm in het enkelvoud; in meervoud stapelvorm

WBD III.3.1:409 'rails' = rails, spoorweg

409 'railsbaan' = spoorweg

Bont rils, resp. rilse(n), waarnaast ook 'rails', 'riels,rails' - rails

Page 30: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

30

rimmetiek

zn.

reuma(tiek)

WBD III.1.2:305 'reumatiek' = reumatiek

Bont znw. en bnw. 'rimmetiek'; znw.o. reumatiek

WNT RHEUMATIEK - naast RHEUMATIEK komen een groot aantal vervormingen voor, o.a.ram(m)atiek, ro(e)matiek, rimmetiek.

ring, ringeske

zn.

ring

gez. HvR meej ne smalle ring getrouwd zèèn - het niet zo nauw nemen met het huwelijk

Btk dim.: ringske (blz.53) (vorm, gereedschap); ringetje (vinger)

WBD III.1.3:263 'oorring', 'oorbelletje', 'belletje' =oorring

WBD III.4.4:229 'ring' = cirkel

Antw. RINK znw.m. -ring, fr. anneau; in den rink komen - komen vechten.

ringeloore èn blòkstarte

uitdr.

vB dreigement met een manier van straffen (inhoud onbekend)

MTW oren ringen en staart afknotten

WNT RINGELOOREN - l) Eig. van sommige dieren ... 2) oneig.: meestal van menschen:bedwingen, in bedwang, in toom houden, kort houden, klein houden, 'ringelen' enz. z.a.

ringspinmesjien

zn.

MTW snelwerkende fijnspinmachine

rink

zn.

ring

WeijD rink (krt.38)

Bont rink, znw.m. 'rink' - ring

Goem. RING - rink

Antw. RINK zn.w.m. - ring, fr. anneau; in den rink komen - komen vechten

WNT RING (Mnl. rinc)

rinnewaosie

zn.

MTW ravage, schade

ripke

zn., dim.

reepje

WBD ripke (II:918) - reepje, stuk (afgesneden) weefsel, ook 'koepónneke'

Page 31: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

31

WBD III.2.3:50 'reepke' = lapje spek

Btk (blz. 53) rêep - ripke

rippereere, rèppereere

ww.

repareren, herstellen

rippertwaar

zn.

MTW repertoir, lijst

rippeteere

ww., zw.

repeteren

R.J. 'ik probeer en ik rippeteer'

Naar fr. 'répéter', met verkorting v.d. 1e en reductie v.d. 2e vocaal

rippetiesie

zn.

repetitie

GD.06 ons Sjaan is venaovend nòr de rippetiesie

Naar fr. 'répétition'

ript

ww, pv

reept, hoepelt

2e + 3e pers. enk. praesens van 'rêepe', met vocaalkrimping

ripte

pv

hoepelde

imperf. van rêepe

riske, risje

zn., dim.

MTW rijtje

WBD III.2.3:152 'ris', 'rist', 'rits' = tros vruchten

WBD III.4.4:307 'op rij zetten' = idem

308 'ris' = rij of reeks; 'riske' en 'rits' idem

rissele

ww, zw

WBD III.4.4:246 'risselen' = ritselen

rits

Page 32: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

32

zn.

vB vrouw die alles heel vlug doet

WBD III.4.3:267 rits - perzikkruid (Polygonum persicaria)

óp rits - op stap

WBD III.1.4:378 'in ene rits' = in alle haast

WBD III.1.4:399 'het rits hebben' = geen rust hebben

WBD III.2.5:152 'rits', 'ris', 'rist' = tros vruchten WBD III.4.4:308 'rits' = rij, reeks

SN Ons wèrkvrouw is me tòch en rits: meejdèsse binnen is, staoget hèùs al op zene kòp (170906)

Bont rits III, znw.m, 'rits' - de daad v.h. ritsen: Hij is aaltèn op s'ne rits.

Antw. RITS bw 'rits zijn' - alles verloren hebben; weg, verdwenen, vertrokken.

rits

bn

WBD geslachtsdrift vertonend (van een koe), ook 'brösteg' of 'stiereg' genoemd; hs K 183: 'rits(ritsig, tochtig)

Bont rits IV, bnw. 'rits' - 1) tochtig (vooral v. geiten gezegd, soms ook wel v. manzieke meisjes envrouwen en verder v. manlijke wezens): 'n ritse gaet (van een meisje gezegd).

Antw. RITS(CH) bvw - ritsig, bokkig, paardriftig, sprek. v. eene geit.

WNT RITS (VII) 1) eig. m.b.t. de geslachtsdrift: een sterke geslachtsdrift gevoelende, geil, ingroote mate wellustig, dartel, wulpsch

ritse

ww., zw.

snel, nerveus en bedrijvig ergens heen gaan

WBD III.1.2:90 'ritsen' = weggrissen; ook: 'gritsen, ratsen'

WBD III.1.2:l49 'ritsen' = door een staand gewas lopen

WBD III.1.2:157 'ritsen' = beweeglijk rondlopen; ook 'rondritsen'

WBD III.4.4:305 'ritsen' = rijgen; 306 'ritsen' = afritsen

ritse - ritste - geritst

Antw. RITSEN - vlug loopen, vliegen, snel door de lucht varen.

WNT RITSEN (IV) Van het in z.-nederl. dialectwdbb. voorkomende 'ritsen': "wegloopen, ijlings,stillekens heengaan, opstelen, vluchten, wegsluipen, wegvluchten, vlug loopen enz. isverwantschap met 'rijden' hoogstwaarschijnlijk.

Bont zw.ww. intr. 'ritsen' - vlug en licht lopen.

Goem. RITSEN - ritse wkw (rg.) - hard loopen

WNT RITSEN (IV) ... zich wegpakken, maken dat men weg komt, er van door gaan

ròdsel, ròdseltje

zn.

raadsel

R.J. 'raodseltje'

ròdselèèchteg

bn

MTW 'ròtselèègteg' - raadselachtig

Page 33: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

33

ròdslid, ròdsleeje

raodslid

zn.

V raadslid

V alle ròdsleeje zaaten in van die grôote ròtsleeje MTW 'raotslit'

roefel

zn.

wasbord; bedrag

WBD (III.2.1:329) roefel - wasbord

- uitdr. de volle roefel betaole - alles tot de laatste cent betalen

D'16 'hij kreeg roefel' (slaag)

Bosch roefel - geribbeld metalen wasbord

Biks roeffel zn. - wasbord, bedrag, slaag

Bont rufel, znw. roeffel (in de verb. 'roeffel krege' - slaag krijgen.

WNT ROFFEL IV,2: in Zuid-Ned. bekend in de zin van 'slaag' . Z.a.

Antw. ROEFEL znw.m. - rammeling, vracht slagen. Roefel krijgen; hoop, menigte; pak, lukslag;vangst

roefele

ww., zw.

wrijven, strijken (nogal hardhandig)

CR Akkoe saoves oover oewen ruggestrang roefel, dan brèlde

Antw. ROEFELEN - aframmelen, ranselen; de trom roeren

roefele - roefelde - geroefeld

Bont zw.ww.tr. 'roeffelen' - roffelen, een roffel op de trom slaan

WNT ROFFELEN III, bedr. (en onz.) zw.ww. 2) In Zuid-Ned. is gebruikelijk 'roffelen' d.i.'roffel geven' slaag geven. ROFFELEN IV, 2) slaan, ranselen, rossen. Z.a.

roej

zn.

roede, lengtemaat = 5,75 m (Verhoeff) = 20 voet van elk 10 duim roede, b.v. gordijnroede

vB vlaktemaat van +_ 33 m2 (Verhoeff: 33,06 m2)

MP gez. Hij hòlden en roej vur zen èège gat.

WBD roede (oppervlakte-maat)

vB Hij heej zen liste roejke ingeslaon - hij ligt op sterven

DANB roej (locale landmaat)

BrSp der et roejke ingeslaon hèbbe (vB TT'69) - de laatste adem uitgeblazen hebben (Weverstaal:afronding van de zaak. Een roede in de sprong van de ketting betekende dat de wever een stukop het getouw af had. Daarlangs werd dan het stuk afgesneden.)

WBD roej (II:999) vitsroede; ook: flèsroej

- korte oe

WBD krèùsroej (II:1009) - kruisroede (onderdeel weefgetouw)

WBD flèsroej (II:1009) - flesroede; ook: 'roej'

Page 34: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

34

Bont ruj, znw.vr. 'roei' - roede l) twijg (mv. roei en roeie); 2) oppervl. maat.

Goem. ROEDE - ruj, znw.vr.: van (met) de - krijgen

Antw. R0EI znw.v. - roede, fr. verge

WBD (III.2.1:72) roej - roede (m.n. voor traploper)

WBD roej (II:1020) - roede; roetje

WBD klèmroej (II:1020) - klemroede: sluitroede

WBD roej (II:1021) - roede: aanrijgstok

WBD lèmroej (II:1023) - lijmroede: platroede; ook: lèmstòk

HvR de roej is van de kont - het gevaar is geweken

roeje

ww., zw.

roeien; fig. leven

vB niet lang roeje - het niet lang uithouden

roelèt

zn.

WBD roulette: het tandwieltje, al dan niet afgeschuind, waarmee men kanten en zolen vanfiguurtjes voorziet (II:782)

roesje

roux

zn., dim.

WBD (III.2.1:364) roesje = roux, ook genaamd 'maizenapap'

roest

zn.

hoenderstok

WBD kieperoest - kippenzolder

WBD hènneroest, (Hasselts:) roest - kippenhorde (een latwerk, vaak niet meer dan een oudeegge, opgehangen in de achterstal, bereikbaar langs een kippenladdertje, voor de kippen dienendals slaapplaats)

WBD III.4.4:154 'roest' = kwartszand

WBD III.4.4:200: 'roesten' = blijven hangen

WNT ROEST (II) l) de rust- of slaapplaats der hoenderen; idem van andere vogels; 3) te roestgaan - gaan slapen Bont rust, znw.m. 'roest' - latwerk in het hoenderhok waarop de hoendersslapen.

Antw. ROEST, RUST znw.m., niet v. - hoenderrek, staak waarop de hoenders slapen.

roetse

ww., zw.

zich snel verplaatsen

vB Dè wèèf roetst ooveral óp aaf

WBD III.4.4:306 : 'afroetse' = afritsen, ook 'afratsen'

roetse - roetste - geroetst

Page 35: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

35

ròfke

wondkorstje (dim. v. Ned. roof)

MTW 'rofke'

WNT ROOF (III) l) schurftachtige uitslag; 2) korst op een wond, op een zweer of puist. Inverkleinvorm 'roofje'

zn. dim.

röfke

zn., dim.

MTW ruifje

ròg

zn.

rogge

WNT ROGGE, in vele streken ROG

Antw. ROG znw. meest m. - rogge

voejerròg - rog bestemd voor veevoer

BrSp hier groeit ròg op de opkaomer (vB TT'73) - gezegd bij het zien van rogge op eenhooggelegen akker

WBD I:1403 rogge: koore, rog

WBD III.2.3:141 'roggemelepap' = roggepap; ook 'meelpap'

ròggebrôod

zn.

roggebrood

WBD ròggebrôodmesjien - machine om roggebrood-deeg te maken

WBD III.2.3:187 'roggebrood' = brood van ongezeefd meel

rögt

zn.

onkruid, wildernis, ruigte

Zenen hòf was niks as rögt.

CR Wól meej rögt òf wól meej kèmkes; 'röcht' èn 'rauwighed';

WBD rögt ègge - onkruid uiteggen

D'16 "röcht - onkruid"

WBD I:1484 wikke als onkruid: 'wikke', 'röcht'

CR ''t is paone en 't is enkelt röcht'

WBD III.4.3:217 rögt - onkruid; ook genoemd: onkrèùd, bocht

Btk (blz.34) 'rögt', 'rögte', 'rèùgte'

Antw. RUIGT (uitspr. röcht) znw.v. - uitschot, bucht, iets dat klein en gering is; allerlei afval vanhout, stroo, onkruid enz.; slecht volk, gepeupel Van 'ruig' met vocaalkrimping vóór suffix)

Hft RUIGTE, voor heeschheid, schorheid; somtijds voegt men daarbij 'in de keel'; z.a.

Verh. RUIGTE (rögt) m - wildgroei, onkruid: rögt plukke.

Bont znw. vr. 'ruigt' - ruigte

WNT RUIGTE, ook RUIGT - 2) alles wat in de natuur wild door elkander groeit, wild gewas

Page 36: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

36

rògzaajer

zn.

WBD (hs K 183) - oud versleten paard

D'16 "rogzaaier - een oud mager paard"

ròjbraoke

ww., zw.

radbraken

CR 'geraoibrokt'

CR zèlf ben ik ôok al geraoibrokt

- ròjbraoke - ròjbròkte - geròjbròkt (in praesens vocaalkrimping: gij/hij rojbròkt

Bont zw.ww.tr. 'raaibraken' (< radebraken) - radbraken

ròjmaoker

zn.

WBD (II:2694) 'rojmaoker' - rademaker

(II:2694) 183 b (Hasselt): 'rojmóóker (en/of) raojmaoker?'

ròk

zn.

rok

BrSp hij heej daor nen baoje ròk binnegegoojd (vB TT'73) - gezegd als een fabrikant een nietonverwacht bezoek aan een arbeidersvrouw aflegde

rökske

zn., dim.

rokje

R.J. 'waaierige rùkskes'; 'hij hefte heur rùkskes'

dim. van 'rok' met umlaut

rokt

ww, pv

rookt

As ie rokt, ròkt ie van de wèès

uitdr. Et rokt er - het is er niet pluis

2e + 3e pers. enk. praesens van 'rooke', met vocaalkrimping

ròkt

ww, pv

raakt

CR bruukske ròkt men gatje nie

CR op den duur ròkt zôo toch ok iedereen van de straot aaf;

WvM 'en da munnen keel digt rakte'

Btk (blz. 37) raoke - hij ròkt

Page 37: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

37

2e + 3e pers. enk. praesens van 'raoke', met vocaalkrimping

rökt

ww, pv

ruikt

praesens sing. 2e + 3e pers. van 'rèùke', met vocaalkrimping

rolle

ww., zw.

rollen

WBD (v.e. paard) zich over de rug wentelen en met de benen in de lucht klauwen

BrSp iemand róllen as nen vrèdagse gaorenbôom (vB TT'79) - iemand erdoor halen (Vrijdagswerden de stukken van de doekboom gerold, waar ze tijdens het weven omgedraaid werden, omze 's zaterdags bij de fabrikant in te leveren.)

rolle - rolde -gerold

rölt, rölde

ww, pv

ruilt, ruilde

praesens sing., resp. imperf. van 'rèùle', met vocaalkrimping

ròmde(n)

ww, pv

MTW raamde(n)

römde(n)

ww., zw.

ruimde(n)

CR dan römden ik de kat op;

imperf. van '(op)rèùme'

ròmke

zn., dim.

raampje

WBD driehoekig raam om de nek v.e. kalf, ook genoemd 'raom' of 'juk'

CR der moet en gerdèntje vur et ròmke koome;

Kern raom - rumke (u als in mulder = mölder)

Kern rumke: de u = aan de oeu in boeuf, oeuf - zèttet ròmke mar oope

dim. van 'raom', met vocaalkrimping

romkooker

zn.

melkkoker

rommel

Page 38: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

38

zn.

rommel

WBD rómmels (Hasselt) - bellen aan het haam, ook 'bèlle' genoemd

WBD rómmels (Hasselt) - bellen aan het hoofdstel

WBD III.3.1:94 'rommel', 'bocht, rotzooi' = onbruikbare voorraad

WBD III.4.4:310 'rommelig' = ongeordend

WBD III.4.4:312 'rommel', 'rommelzooi' = warboel

rompeschompes

zn/bn

MTW ongeluk, ongans

roms

bn.

rooms

goed róms - veel melk (in de koffie) gebruikend

CR Gif mar ene scheut- ik bèn nog aaltij goed róms.

CR de miste kasteleins zèn nog et biste roms ook;

HvR ek zèè goed roms mar slèècht katteliek - graag veel melk in de koffie

GD05 agge zègt dègge goed roms zèèt ...

Bont ro'ms, bnw. 'rooms' - van melk houdende (vooral bij de koffie)

Biks 'roms' bn - Rooms

ròmscheut, ramscheut

zn.

opvliegende aanloop

Hij naam ene ramscheut èn ge zaagt em nie mir.

R meej ne ramscheut - met één snelle beweging

K+B et hundje naam ne ròmpscheut; 'hij nam 'nen rompscheut'

BrSp ene ròmscheut neeme (vB TT'65) - ergens plotseling op afvliegen; met vaart weglopen. (Bijhet melken komt de melk met scheuten of stralen uit de spenen.)

D’16 "roamscheut - op eens naam ie 'ne roamscheut (een aanloop)

FVb ramscheut/ ròmscheut - snelle start

Verh. RAMSCHEUT: plotselinge van binnenuit komende voorwaartse beweging, onverwachtactief optreden van voor lui of beschouwelijk gehouden personen: 'mee 'ne ramscheut'. Deafleiding is wsch. interessant, maar mij onbekend. Mogelijk is 'ram' een verbastering van 'romp'...Z.a.

Hees ne raom neme (III:53)

Haor RAMSCHEUT - plotselinge, onverwachte actie

ròmt, ròmde

ww, pv

zie 'raome'

- praesens, imperf. van 'raome', met vocaalkrimping

Page 39: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

39

römt

ww. pv.

ruimt

CR ons moeder die römt hier aaltij alles op

Btk (blz. 37) rèùme - hij römt

- praesens 2e + 3e pers. enk. van 'oprèùme' (met vocaalkrimping)

rondheure

ww., zw.

MTW informeren, navragen

WNT RONDHOOREN - Al rondgaande naar iets hooren, dat men wenscht te vernemen; her-en derwaarts gaan om onderzoek naar iets te doen, rondgaan om naar iets te vernemen ofinlichtingen aangaande iets in te winnen.

rondspòldere

ww., zw.

MTW wild spelen, rondspringen

ronsel

zn.

rondsel, getande cilinder of klein tandrad

WBD rónsel (II:1041) - onderdeel van regulateur: ook genoemd: kamwiel, kamwieleke, wisselwielof schaokelwiel

WNT RONDSEL, RONSEL

rontelom

bw.

rondom

Róntelóm de kiejòs waar veul vòlk.

CR pikdonker was ter rontelom; rontelom;

CR in de stilte rontelom (= rondalom, met verscherping van de d)

Haor RONTELOM - rondom

WNT RONDOM, rontom, rondsom, rontsom

Bont róntelon, vz.+ bw. 'rontelurn', 'rontelom', - rondom

Biks 'rontelom' vz - rondom

EDW rommetom, rommedom - rondom (wnbr.)

rôod, rôoj(e)

bn

rood

HvR rôoje tiest - rood hoofd

Schôon rôod is nie lillek. -Mooi rood is niet lelijk (gezegd van iemand met rood haar).

CR den pot stond rôod (v.d. kachel)

WBD rôodschimmel - bep. gekleurde schimmel

Page 40: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

40

CR ze zen naa nog rôod, omdè ze nog gruun zèn:

CR ik moet er nog vèèf rôod maoke;

HvR iemand meej en rooj paspoort - landloper, ex-gevangene

BrSp beeter rooj haor dan blónd óp en eezelskont ('71) WBD I:1446 'rooj witbloem' = rodewitbloem, bep. aardappelsoort

WBD I:1446 'blaeke rooj' = bleke rode, bep. aardappelsoort

HvR rôoj gerdèène vuuge daor nie bij - rode gordijnen staan daar niet bij

WBD III.2.3:177 'rode bezie', 'rode bezem' - rode aalbes

rôof, rofke

zn.

WNT ROOF (III) 1) schurftachtige uitslag, 2) korst op een wond, zweer of puist

BrSp tis en roof van men hart (D'16) - het is een pak van mijn hart

WBD III.1.2:267 'roof' = roof; ook: korstje

268 'roofje' = roof, korstje

Str. rôof (2:110)

rôojbont

bn.

WBD roodbont (vee)

WBD rôojbónt pèrd - roodbont paard, ook genoemd 'vòsbónt pèèrd' of (Hasselt) 'koepèèrd'

rôoje

ww., zw.

vB de plavuizen vloer rood maken met rooisel

vB de plevèùze rôoje (gebeurde vroeger in een ordentelijke woning) (TT 167)

rôoje - rôojde - gerôojd

rôoje

bn.

rode, socialist

Rôoj gerdèène vuuge daor nie bij. - Rode gordijnen staan daar niet bij.

Rôojen hond - roodvonk

FVb rôoje rôoje, ik zal oe gôoje, meej ene stêen teegen oew bêen, meej ene klèùt teegen oewsnèùt; rôoje rôoje, de kèèrk is èùt.

Btk et hèùs is rôod / rôoj - het huis is rood

Bijn. de rôoj harte = congregatie van paters (blz. 95)

Bijn. rôoje Stien = Christina Janssen-Quinten (blz. 45)

WBD III.1.2:367 'rode' = roodvonk

Verster ROIJEN HOND, roden hond, - roodvonk, roodgrond.

Kil: roodjonk, roodhond.

rôojèèrd

zn.

roodaarde

Page 41: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

41

WBD rôojèèrd (II:1008)- roodaarde om mee te smetten. Z.a.

WNT ROODAARDE - aardsoort, bestaande uit een mengsel van klei of leem en ijzeroxide,roodbruin van kleur ...

rôojeg

bn.

MTW roodachtig

rôojenhond

zn.

besmettelijke kinderziekte die op mazelen lijkt (rubeolae)

WBD III.1.2:368 'rodehond' = rodehond

Bont znw.m. 'rooienhónd' - rodehond (de bekende ziekte)

Antw. ROO(D)ENHOND znv, m. - roode koorts, roodvonk

WNT ROODEHOND, oudtijds roodhond - 2) Thans in Z.-Nederl. als benaming voor eenongesteldheid of ziekte, die zich kenmerkt door huiduitslag of vurigheid van de huid ...

rôojsel

zn.

BTW roodaarde, dodekop

WBD III.4.4:163 'roodsel' = dodekop

rôok

ww, pv

rook (van ruiken) (van ruiken, stinken)

Btk (blz. 40) met postencliticum 'ier' (er) veroorzaakt verkorting.

CR daor rôok et nòr saffraon

imperf. van ruuke en rèùke

rôok

zn.

rook

WBD III.2.1:218 'rook' = 'blaak', 'damp'

WBD III.4.4:213 'rook' = damp, stoom, ook 'waas', 'blaak'

rôoke

ww., zw.

roken; niet pluis zijn;

Der wòrdt nie veul pèèptebak mir gerokt. - Er wordt niet veel pijptabak meer gerookt.

CR Meej kaoj weer rôoket bij ons tèùs.

CR as ge der ötschaajt meej rôoken èn drinke;

CR niks as rôoken èn ötgaon; ok al rôoket er meej toere; - al is het er nu en dan niet pluis.

rôoke - rokte - gerokt; met vocaalkrimping

Ook in praesens vocaalkrimping: gij/hij rokt

BrSp rôokende nòr de kèèrk is schèètend nòr de hèl (D'16)

Page 42: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

42

HvR ok al rôoket er meej toere - ook al spant het er wel eens

Btk (blz. 40) Het postencliticum 'der' (er) veroorzaakt verkorting, b.v. ''k rok-der vier', maar (blz.41): 'ik rôok-er vier'

Antw. ROOKEN - schier uitsl. gebezigd in den zin van 'in den rook hangen; hesp rooken, spekrooken, gerookt vleesch'.

rôome

zn/ww

volle melk

veul rôome in de kòffie.

M rôom

WBD rôome - melk v.h. paard ook genoemd 'zog' of 'biest'

CR ge vat en tas wèèrme rôome;

DANB de rôome spöt öt den èùjer van de koej

D'16 "rôome - zoete melk: de rôome zen zuur"

HvR vur mèn meude nèt zolang dèddere tòt er rôome van komt -wat mij betreft, mag je wachtentot je een ons weegt

WBD III.2.3:134 'room' = room van de melk Bosch romme - melk

Hees romme, roome (IV:60)

Bont znw. mv. (pl.tant.) 'roomen' - melk 'Melk hiet hier rome'

Verh. ROME (roo:me) v - melk, dikwijls mv: d'r romen optrekken, van een koe gezegd die haarmelk inhoudt; daarnaast ook van iemand die zich plotseling genoodzaakt ziet een toontje lager tezingen.

WeijD roome = melk (krt.92)

Biks 'ròòme' zn. - melk

GD05 en goej scheut rôome in oew tas kòffie

rôomkènneke

zn., dim.

MTW melkkannetje .

WBD (III.2.1:199) 'roomkanneke' = melkkannetje

rôomkooker

zn.

MTW melkkoker

rôos, ruske

zn.

roos

DANB die rôoze hèbbe lange doores

BrSp schôon is de roos, mar de doore die stikt (Si'67) - gezegd van iets dat men van tevoren alsprettig beschouwde, maar dat achteraf tegenvalt

WBD III.4.3:152 'wilde roos' = idem, ook 'wild roosje'

Antw. ROOS (de o is scherplang) fr. rose; fig. bloemig meisje, meisje met fleurig, blozend gelaat.

rôove

Page 43: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

43

ww., zw.

roven

WBD III.3.1:386 'roven' = plunderen, ook 'jatten'

rooze

ww, zw.

WBD bep. ziekte bij drachtige runderen; ook genoemd 'roozeg zèèn'

rôozekraans

zn.

rozenkrans

MP gez. Ik was liever zene rôozekraans as zen wèèf.

CR Ik was ok liever oewe rôozekraans as oew vrouw

CR en dan bidde we nog ene rôozekraans

CR den rôozekraans kwaamp van de muur

BrSp bij de kweezels moete gin rôozekraanse kôope, want die bidde zèlf te gèère (JM50)

Bijn. de rôozekraans (Jos Vasteravendts) (blz. 79)

WNT ROZENKRANS 3) in de R.-K. kerk: een gebedsformulier bestaande uit ... het bidsnoer(Corona sive corolla precatoria)

Bont ro'zekrans, znw.m. - rozenkrans, bep. gebed

Biks 'ròòzekrans zn. - rozenkrans

rôozenhuuke, -huudje

zn. dim.

rozenhoedje, rozenkrans (abstract)

GD05 toen wier et rôozenhuudje nòg gebeeje

Bont znw.o. - rozenhoedje, vijf tientjes van de vijftien

die tot de rozenkrans behoren.

WNT ROZENHOED 2) In de R.-K-Kerk, in den verkleinvorm 'rozenhoedje'. Rozenkrans alsgebedsformulier en bidsnoer.

ròpke

zn. dim.

MTW raapje

ròpkoek, raopkoek

zn.

vB raapkoek, afvalprodukt bij het olie-maken

ròpt(e)

ww., pv.

raapt(e)

- praesens/imperf. van 'raope', met vocaalkrimping

ròs

Page 44: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

44

zn.

PM graszode; bosje gras

Verh. ROS m - rus, graszode

WNT RUSCH (I) - rosch, ruisen; risch, resch, zn. - l) zode, graszode; b) heizode, plag, c)rietzode, losdrijvend stuk riet; 2) kluit, aarde, aardkluit; 3) grasbosje, struikje gras; enz. Z.a.

Antw. ROS(CH), ROES(CH), RUS(CH) znw.m. - zode, graszode, afgestoken zode.

Biks 'ros' zn. - graszode

ròsdoek

zn.

vB zak onder de wagen voor paardevoer

CR bevestigt dit

BrSp hil wè in zene ròsdoek hèbbe (vB TT'68) - heel wat in zijn mars hebben (Rosdoek= zak dieboeren en voerlui vroeger onder hun kar of wagen hadden hangen, waarin hooi, haver, broodvoor het paard zat.)

Antw. ROSDOEK znw.m. -bij voerl.: een zak waarin het voeder voor het peerd is, en die onderaan de kar hangt.

WNT ROSDOEK, in de Kempen (ook in N.-Brabant en Limburg): een doek, zak of net, onderaan de kar hangende, waarin het voeder wordt gedaan dat het paard onderweg eet.

rösmis

zn.

WBD kouter (lang smal mes dat voor het rister in de ploegbalk verankerd zit), ook 'kouter'genoemd

Bont znw.o. 'rusmes', met dat zich loodrecht voor de eigenlijke ploegschaar bevindt. WNT nietvermeld

ròsse

ww., zw.

WBD ròsse - roskammen (v.e. paard), ook genoemd 'ròskamme' of 'afbuune'

WBD III.3.1:388 'rossen' = wild, woest rijden

ròsse - ròste - geròst

Antw. ROSSEN - hard aan iets werken. Vgl. 'rosse'

rösse

ww, zw.

wrijven

CR ge röst em ene keer oover zen bikkeltje;

D'16 "rössen - ze hebben hem ongemakkelijk geröst (klopgegeven)"

D'16 "rössen - iets aafrössen (afwrijven)"

FVb 'hij röst erteegenaon'

- rösse - röste - geröst

Hees ruise (IV:32)

EDW ruisen - wrijven (znl., wnbr.)

Antw. RUIS(CH)EN (uitspr. rössen) - wrijven, schuren, fr. frotter. Mee 'ne wolle' lap over 'tzilverwerk r.; fig. hard werken.

Page 45: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

45

Goem. RUISCHEN - wkw (rg.) wrijven: mijnen schoen ruischt; bet. ook: slaan, overslaan: iem. - ,en dan meer 'afruischen'; in 't spel: overwinnen.

Bont zw.ww.intr. 'russen' - met grote kracht (ergens over) wrijven.

Hft RUISCHEN, zie RUIDSCHEN: wordt hier veel gebruikt voor 'wrijven, schurken ofkraauwen' ter verdrijving van jeukte, omdat degenen die de RUID (= rui) hebben, gewoon zijnzulks te doen. Meestal spreekt men van 'ruischen'. Z.a.

Verh. RUISEN (rösse) ov.ww - wrijven, schurken.

Biks rösse ww - stevig wrijven

WNT RUISCHEN - een nog thans in Z—Nederl. gebruikelijk woord voor 'wrijven'. Naast'ruischen' vermeldt Kiliaan 'ruidschen', een vorm dien men ook in Hoeufft vindt, doch die daar(evenals bij Kil.) onder invloed van een onwaarschijnlijke etymologie (van ruid: schurft) kan staan... l) wrijven, schuren; 2) hard werken

Kil. RUYDSCHEN - scabere, fricare, confricare, terere, atterere

CiT (112; 'Z'hebbener wir lilluk tegenóngeröst'

WBD III.1.2:56 'afruisen' = een pak slaag geven; ook: 'afranselen'

56 'ertegenaan ruisen' idem;

76 'ruisen' = wrijven; ook: 'strijken, frotten'

103 'ruisen' = krabben;

WBD III.4.4:247 'ruizen' = ritselen;

247 'ruisen' = suizen; ruizen = suizen

HAOR RUSSE - wrijven, schuren

ròssege

zn.

MTW roodharige

rössele

ww., zw.

de kachel oppoken door het rooster te schudden

rössele - rösselde - gerösseld

WNT RUISCHEN -(I) C) Afzonderlijke vermelding verdient 'ruischen' als bedr. ww. in deverouderde beteekenis: verbrijzelen (met lawaai of geweld) stuk breken, stuk slaan.

roster

zn.

rooster

WBD III.2.1:237 'rooster' - idem, ook 'rosel'

ròt

bn.

rot

gez. Die zenèège bewaort, bewaort gin ròt appel.

MP gez. As ge oewèège goed doet, dan doedet gin ròtte appel.

Antw. ROT bvw. - rot: Zoo rot als kampernoelie, als mok, als 'n mispel, als stront, als spijs. Ook'onsterk': rot garen.

Page 46: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

46

Bont bnw. - rot l) van menschen die aan tering of borstziekten lijden en veel hoesten en fluimen:hij is zeu rot a's 'n mispel; 2) ondegelijk, onsterk (v. allerlei stoffen v. slechte kwaliteit); 3) vochtig,nat,

regenachtig; 4) kaartspelersterm. Z.a.

Biks 'rot' bn - rot

rötje

zn., dim.

ruitje

R.J. 'naa zitte ze aachter et rötje'

- dim. van 'rèùt', met vocaalkrimping

rötjesbroek

zn.

WBD bakkersbroek

rötjesklêed

zn.

WBD III.1.3:63 'ruitjeskleed' = geruite jurk

rug, ruggeske

zn.

rug

MP gez. Gij zult vant wèèrke ginne krommen rug krèège (Jij werkt niet hard)

MP gez. Ge snijdt gin twee rugge öt êen vèèreke;(geen dubbel profijt)

Kern ze droeg 'n maand op den rug

BrSp iemand meej zene rug nòg nie ònkèèke (RL'48) - links laten liggen

BrSp van et wèèreke ginne kròmme rug krèège (vB TT'71)- niet hard werken

WBD III.3.1:174 'rode rug' = bankbiljet van f 1000

Btk dim.: rugske

WBD (III.2.1:149) 'rug' - botte kant aan het lemmet v.e. mes

WBD (III.1.2:379) 'hoge rug' = schoft, bochel

WBD III.1.:125 'rug' = schouders

WBD III.4.4:144 'rug' = hoogte

Btk (blz.53) rug - rugske

rugdèèk

zn.

straat lopend van de Vlashoflaan naar de Quirijnstokstraat

BrSp nòr de rugdèèk gaon (D'16) - naar bed gaan

ruggestrang

zn.

PM ruggestreng, ruggegraat, wervelkolom

WBD III.1.1:128 rug(gen)strang', 'ruggenstreng' = ruggengraat

Page 47: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

47

Verh. RUGGESTRANG m - ruggegraat

WNT RUGGESTRENG, voorheen ook en nog thans in Z.-Ned. RUGSTRENG, -STRANG,znw, vr. Nd. rüggestrang, enz. Z.a.

Bont znw.m. 'rugstrank' - ruggegraat.

Antw. RUGSTRANG, RUGSTRENG znw.v. - ruggegraat

Biks ruggestreng zn. - wervelkolom

ruk

zn.

afstand

WNT RUK 3) in overdr. toepassing: a) de afstand over welken de ruk zich beweegt

rukkerd

zn.

WBD paard dat met rukken trekt

rukt(e)

ww, pv

rookt(e) (overg.)

praesens sing., resp. imperf. van 'rêûke', met vocaalkrimping

rulleke

zn., dim.

rolletje

WBD rullekes (II:1036) - rolletjes: spoelrollen; ook: rólle of wieltjes

runstoof

zn.

R kachel in de vorm van een plattebuis, zonder de versmalling boven de asla, waarin als looistofgebruikte fijngestampte eikeschors (zgn. run) werd gestookt.

WNT RUNSTOOF - groot komfoor met gedroogde schors, waaruit de looistof reeds getrokkenis

ruske

roosje

dim. van 'roos' (met umlaut)

zn., dim.

russel

zn.

rooster

R.J. Men vadder heej et gèld al op de russel ötgetèld.

HvR de russel zaat hòst himmel toe - bijna helemaal dicht

WNT Zie WNT XIII:1344 'Het geld wordt daar op den rooster geteld.'

WBD (III.2.1:237) 'rosel' = rooster

Page 48: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

48

SN Onze vadder heej et gèld op de russel getèld - Mijn vader heeft zijn geld verbrast (040109)

Bont znw.m.'reussel, reustel, roostel' - rooster. Z.a.

rüsel, znw.m. 'russel' l) rooster (v.e. kachel), voetschrapper enz.; 2) onderdeel v.e. ploeg

Biks russel zn. - rooster

russele, hussele

ww. zw.

FVb schudden (van speelkaarten)

russelstòk

zn.

MTW stok of pook waarmee men het kachelrooster heen en weer beweegt; zenuwachtig persoondie steeds heen en weer loopt en niet weet waaraan te beginnen

rut

bn.

alles verloren hebbend

WBD (III.3.2:38) rut, blut, kèps, tèp = alles kwijt (bij een spel)

rutsele

ww, zw.

schudden

et sjèpflèske rutsele - het flesje dropwater schudden

WBD (III.3.2:208) rutsele, hutsele, schudde = hutselen

rutsele - rutselde - gerutseld

Bont zw.ww.tr. 'rutselen' - door elkaar schudden, hutselen...

Antw. RUTSELEN - eenige vloeistof sterk schudden, hutselen. Ge moet dieën drank goedrutselen.

WNT RUTSELEN 2) flink schudden, door elkaar schudden, hutselen

rutselflèske

zn., dim.

sjèpflèske, waarmee uiteraard geschud werd

ruuk

zn.

Btk 'rük' - geurtje

GG reukwater, geurtje, onjeklonje

WBD III.1.3:278 'reuk' = eau de cologne

ruuke

ww., st.

ruiken, rieken, stinken

CR de ólliebolle ruuke goed;

Kern ruike; (ruikt eens = rukt is) ui als fr. Meuse; u als in pötje

Page 49: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

49

BrSp kóm òn men hart, want ge ruukt nor sneevel (D'16) - schertsende liefdesverklaring; van eendrinker aan zijn glas

- ruuke - rôok - gerooke

WBD III.1.1:252 'ruiken' = stinken

- steeds korte uu

WeijD ruuke (kort) / ruuke (lang) in het westen v. Midden-N-Brab.

rèùke in het oosten v. Midden-N-Brab. (blz.5l)

Hft RUEKEN, voor ruiken, rieken.

ruukske

zn., dim.

MTW reukje, geurtje, parfum, eau de cologne

ruure

ww., zw.

roeren, beroeren, aanraken

R Ruure, vrouw Paones, de sèùker is nòr den bójem gezakt. (tegen iemand die in zijn koffie/theeblijft roeren)

R.J. die kan,zen smoel zó ruure

CR Wègge rèpt, wègge ruurt, dègge meevuurt; nie dur den nist ruure;

B ruure - ruurde - geruurd

CR snaachs doek niks as ruuren èn wèène;

vB een kind moet 'ruuren òf truure' = in beweging of treurig zijn (TT 120)

steeds lange uu

gez.vB 'Hij heeft in het nest geroerd' (zie boven CR) wil zeggen dat een vrijer niet de oudstedochter uit een gezin koos, maar een der volgende.

gez. HvR en kèènd moet ruuren of truure - als een kind zich niet beweegt, heeft het verdriet (?)

Hft RUEREN voor roeren. Men vindt dit heel veel bij de oude Vlaamsche en Brabandscheschrijvers. Zoo ook berueren, verrueren enz.

Antw. RUREN - roeren: zijnen bek/ zijn bakkes ruren - veel praat hebben; rure-rure, de papbrandt aan.

WBD III.4.4:314 'roeren' = vermengen

ruurèèzer

zn.

MTW koffie- of theelepel

ruuzing

zn.

ruzie

K+B 'ruziemokster'

WBD III.3.1:237 'ruzing' = twist; ook 'bekvechterij'

WBD III.1.4:240 'ruzie maken', 'ruziën' = kibbelen

WBD III.3.1:24= 'ruzie maken' = bekvechten

Bont znw.vr. 'ruzing' - ruzie, twist

Page 50: Wil Sterenborg R – Raamp - ruuzing - cubra.nl · PDF fileDe Bont RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', ... woordenboeken;

50

Antw. RUZING znw.v. - hetzelfde als ruzie, twist

WNT RUIZING, RUZING (van 'ruizen' (i) - luidruchtig zijn) - leven, lawaai, rumoer, twist