White paper: Succesvol lokaal innoveren
-
Upload
marlies-hakvoort -
Category
Documents
-
view
217 -
download
1
description
Transcript of White paper: Succesvol lokaal innoveren
iMMovator Cross Media Expertisecentrum is mede gefinancierd met steun van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling van de Europese Commissie
Succesvol lokaal innoveren
Freek Bomhof, TNO, 1 oktober 2012
Inleiding In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een kort onderzoek naar ‘succesvol lokaal
innoveren’. De highlights uit een aantal interviews en observaties worden gecombineerd met wat
‘de wetenschap’ erover te vertellen heeft. Het resultaat wordt in een aantal conclusies samengevat.
Context
Het Branche Innovatie Contract dat TNO met iMMovator heeft afgesloten richt zich op het
stimuleren van innovatie bij de achterban van iMMovator: het MKB in de multimedia-sector. De
activiteiten van iMMovator zijn grotendeels in de regio rondom Hilversum geconcentreerd:
Amsterdam, Almere, Utrecht, Amersfoort. Met name in Amersfoort loopt een aantal projecten als
onderdeel van het Amersfoort Breed programma waarin goede voorbeelden te vinden zijn van
succesvolle pilots die met een vorm van multimedia te maken hebben.
Een innovatie kan worden gezien als ‘een uitvinding die ook gebruikt wordt’. Alleen een nieuwe
techniek is geen innovatie (het is een inventie). In het Branche Innovatie Contract wordt aandacht
geschonken aan de techniek en hoe je daarin tot vernieuwing komt, maar het plaatje is niet
compleet als niet ook gekeken wordt naar de manier waarop de inventie tot toepassing gebracht
wordt.
Een pilot is daarbij een beproefd concept dat echter in de praktijk lang niet altijd leidt tot een
succesvolle opvolging (‘death by pilot’ is een term die daar wel voor gebruikt wordt).
Vraagstelling
Binnen het genoemde Branche Innovatie Contract is een aantal workshops georganiseerd, met
mensen die bezig zijn met het introduceren van nieuwe videodiensten op lokaal niveau. Bij een flink
aantal workshopdeelnemers leefde de volgende vraag:
Hoe ziet succesvol lokaal samenwerken eruit?
Vervolgvragen die daarbij horen zijn:
• Welke succesfactoren zijn er?
• Wat zijn voorbeelden van do’s en don’ts?
• Welke processtappen zijn goed om te doorlopen?
• Hoe de samenwerking vormgeven?
Aanpak
De volgende aanpak is gekozen:
• Houden van interviews bij verschillende mensen rondom Amersfoort Breed
• Met TNO deskundigen bepalen welke wetenschappelijke modellen relevant zijn
• Vergelijking met ervaringen uit eerdere vergelijkbare projecten waar TNO bij betrokken was
Interviews Een aantal projecten rondom het Amersfoort Breed programma heeft ervaring opgedaan met lokaal
innoveren. Hun inzichten en bevindingen zijn in een aantal interviews op een rij gezet.
Interview ICASUS
Mark Brenninkmeijer
Icasus is voortgekomen uit de actie van Ton Jansen om glasvezel in de Amersfoortse wijk Vathorst
aan te leggen. Een investeerder wilde hier instappen als het de toenmalige bewonersinitiatief
(voorloper van de Stichting Bewoners Netwerk Amersfoort, SBNA) het zou lukken om meer dan 50%
van de wijk mee te krijgen binnen 6 weken. Deze vraagbundeling was de eerste in Nederland en was
succesvol: Daarna zijn er meer dan 14 van die projecten in Nederland met een deelname van
minimaal 40%. In alle gevallen zonder subsidie. Inmiddels wordt de vraagbundeling formule voor
glasvezel commercieel door Reggefiber geïnitieerd en gefinancierd.
Ander voorbeeld: binnen de wijk Vathorst ligt een oude dorpskern, Hooglanderveen, die zich
ingesloten voelde door de grote nieuwe wijk. Er ontstond toen een idee om WijkTV te introduceren.
Vanuit de min of meer identiteitscrisis ontstond een sterk gevoel dat het nodig was om te knokken
voor het realiseren van WijkTV: een initiatief 100% voor en door bewoners, waarbij Icasus slechts
faciliterend is geweest.
De aanpak van Icasus loopt via het ICA-model:
Interactie
CommitmentActivatie
Interactie
Het is van belang om de ‘pijn’, de emotie bij de doelgroep te vinden. Om dingen van de grond te
krijgen ga je op zoek naar ambassadeurs, die volgens de 90/9/1 regel verdeeld zijn: 90% van de
mensen zijn passief/reactief; 9% draagt actief bij, 1% loopt voorop en trekt: de ambassadeurs. Het is
vervolgens de kunst om met behulp van de ambassadeurs, en op basis van de ‘pijn’, op zoek te gaan
naar de werkelijke behoeften van een groep.
Commitment
Een tweede pijler van het ICA-model adresseert de commitment: hoe organiseer je je initiatief en
hoe zorg je ervoor dat alle betrokkenen zich committen aan het realiseren van het doel? Vanaf dit
stadium gaat een initiatief ook geld kosten; het is dus van belang dat betrokkenen eerst echt geraakt
zijn; pas daarna kan vastgesteld worden hoeveel iets waard is of mag kosten. Eerst is een
commitment-plan nodig, pas dan kan een business case gemaakt worden.
In dit stadium worden afspraken gemaakt met de organisaties die het initiatief concreet in kunnen
vullen. Het zoeken van die organisaties gebeurt op basis van kenmerken als het belang wat een
organisatie heeft, wat het imago is, of het bereik goed is.
Activatie
De activering, of de realisatie van het initiatief, is een belangrijke stap omdat hier vaak fouten
worden gemaakt. Een betrokken organisatie heeft vaak de neiging om in deze fase de zaken op zijn
eigen manier te doen en daarmee de ambassadeurs en de rest van de doelgroep van zichzelf te
vervreemden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als het initiatief overduidelijk commercieel wordt
aangepakt en men bijvoorbeeld mensen gaat betalen om dingen te doen. Omdat een
bewonersinitiatief uit ‘pijn’ en een echte behoefte voortkomt, past betalen niet en treedt de
vervreemding op.
Rol van Icasus
Icasus begeleidt het proces maar doet niet de realisatie van initiatieven. Financiering voor Icasus kan
voortkomen uit het initiatief zelf, als er voor een (commerciële) partij een duidelijk financieel belang
ligt dan is het goed mogelijk om dan een vergoeding te vragen voor het opzetten van initiatief, maar
in andere gevallen kan financiering ook van andere (publieke) bronnen komen.
Succesfactoren
Het is essentieel dat de doelgroep eigenaarschap van het initiatief neemt en houdt. Tijdens de
realiseatiefase moet de implementerende organisatie niet proberen dit over te nemen.
Het is ook belangrijk dat de doelgroep / initiatiefnemers / ambassadeurs inzicht krijgen in het
bedrijfsproces van de organisaties die uiteindelijk de diensten gaan leveren. Het leidt er toe dat er
meegedacht wordt en er misschien betere oplossingen worden gekozen.
Als er niet ‘vanzelf’ ambassadeurs van de grond komen, is het verleidelijk om daar bijvoorbeeld met
communicatiebureaus flink aan te gaan trekken. De ervaring leert dat dit toch niet snel succesvol
wordt omdat er dan kennelijk geen authentieke pijn is. Icasus ziet zichzelf als een ‘bemiddelaar voor
het wegnemen pijnpunten’; een goede manier om te testen of er een sterke behoefte is, is ‘dreigen’
met “dan krijg je het niet”.
Vraagbundeling is een belangrijk kenmerk van de initiatieven die Icasus ontplooit.
Het is meestal van groot belang om “localiteiten”, de lokale plaatsen en hun organisatie, te
betrekken: scholen, buurthuizen, kerken, sportverenigingen.
Als er bij het realiseren van het initiatief meer partijen betrokken zijn is er sprake van een vorm van
ketensamenwerking. Meestal gaat dit goed omdat Icasus als onafhankelijke partij hierbij betrokken
is. Mochten er toch verborgen agenda’s zijn dan blijkt vanzelf: “laat ze maar tegen de muur lopen”.
Toepassingsgebieden
Icasus is bezig met initiatieven op een aantal gebieden:
• Energie
• Zorg
• Educatie
• Telecom
Bij het kiezen van initiatieven in deze gebieden is het soms lastig om duidelijk te maken wat de
waarde van een pilot is. Dit is voor Icasus nog een open vraag: hoeveel is vraagbundeling waard?
Hoeveel is de belangeloze inzet van vrijwilligers waard? (Bij de eerste glasvezel-projecten kwam dit
op 3500 vrijwilligersuren neer.) Deze vragen zijn van belang omdat het soms nodig is een initiatief zó
te presenteren dat ook het bedrijfsleven erin gelooft.
Interview Amersfoort Breed
Jouko Huismans, projectleider Amersfoort Breed
Bij pilotprojecten waarbij nieuwe technologie wordt ingezet, is de kernvraag “hoe ontdek je de
waarde van de innovatie?”. Het antwoord op die vraag is op veel aannames gebaseerd; en ga er
maar van uit dat de helft van die aannames niet klopt. Een pilot komt er dus op neer dat je er achter
moet zien te komen welke kloppen en welke niet.
De traditionele aanpak is dat je via watervalmethodes, sequentieel tewerk gaat: inventarisatie,
keuzes, ontwerp, gedetailleerd ontwerp, realisatie, test, uitrol. De praktijk is echter weerbarstig. Een
betere aanpak is een agile methode waarbij je in korte(re) blokken steeds naar een werkende
situatie werkt, waarbij steeds de op dat moment belangrijkste eisen zijn ingevuld. Waarna er een
evaluatie plaatsvindt en – mede op basis daarvan – de belangrijkste eisen voor het volgende blok
worden vastgesteld.
Daarbij komt nog dat voor veel organisaties projecten een soort Fremdkörper zijn: ze vallen buiten
het reguliere werk, ze brengen wijzigingen aan in (producten en diensten van) die organisatie en zijn
daarmee potentieel bedreigend.
Betrokkenen en hun rol
Pilots binnen Amersfoort Breed vinden plaats binnen de volgende driehoek:
• Gebruikers/bewoners: heeft een behoefte
• Instellingen, bijv. zorg: levert de dienst aan gebruikers/bewoners
• ICT/Media/Creatieve industrie: heeft kennis, levert concepten of deeloplossingen (soms
rechtstreeks aan gebruikers/bewoners, soms aan een instelling)
Voor Amersfoort Breed zijn de instellingen de partners waarmee gewerkt wordt. Het
zusterprogramma Amersfoort Creatieve Stad beschouwt de ICT/Creatieve industrie primair als
partners.
Voor zowel de instellingen als de ICT/Media bedrijven is Amersfoort Breed een leer- en
ontwikkelomgeving. Het is de bedoeling dat de projecten na de ondersteuning vanuit AB op eigen
benen kunnen staan, op basis van de praktijkervaring die onder AB is opgedaan. Voorbeelden zijn
een pilot op het gebied van cultuurhistorie en online muzieklessen.
De waarde voor de ICT/Media is:
• Betaalde opdracht (vanuit AB)
• Opdoen van ervaring, kennis
• Opbouwen van relaties
• Het hebben van een showcase
Ontwikkeling
Ontwikkeling binnen Amersfoort Breed gebeurt in een drietal fases/blokken, die steeds de volgende
onderdelen hebben:
• Service design: door Amersfoort Breed met gebruikers en ondersteund/ingevuld door
ingehuurde gespecialiseerde bureaus
• Uitwerking van de applicatie: dit wordt aan een ICT bedrijf aanbesteed
• Toepassing en toetsing aannames
Hierbij zijn service design en applicatie-ontwikkeling grotendeels parallel, en wordt er in
kortcyclische stappen gewerkt (“agile development”):
Het proces wordt uitgevoerd door de instellingen, in samenwerking met de creatieve en ICT
bedrijven. Amersfoort Breed faciliteert, adviseert en begeleidt.
Alle ontwikkeling wordt als Open Source beschikbaar gesteld. Amersfoort Breed maakt daarbij ook
een ‘starter kit’ waarin naast de sourcecode van de applicatie ook de documentatie,
dienstbeschrijving en lessons learned worden opgenomen. Het doel hiervan is dat anderen
(bijvoorbeeld in vergelijkbare programma’s in andere Nederlandse steden) hiermee een snelle start
kunnen creëren. Het aanpassen van de applicaties is daarnaast business voor de ICT-bedrijven die de
Servicedesign
Applicatieontwikkelling
Toetsing Start iteratie
ontwikkeling gedaan hebben. (Daarom kan het ook goed voorkomen dat een ICT-bedrijf zelf mede-
investeert in een project.)
Een interessante ontwikkeling is User Generated Services (UGS). Dit gaat verder dan User Generated
Content: er worden bouwblokken gecreëerd waar bewoners zelf mee aan de slag kunnen om eigen
diensten te bouwen / uit te proberen. Op welke manier gaan UGS invulling geven aan
maatschappelijke diensten en hoe relateert dat dan aan commerciële B2B diensten? Bijvoorbeeld als
een groep bewoners iets met energiebesparing wil en zelf een dienst bedenkt om energiefeedback
via de WijkTV-infrastructuur te geven gekoppeld aan een wedstrijd.
Starten en stoppen van projecten
Het starten van een project gaat niet via een heel strak vastgelegd proces. In een workshop worden
dienstideeën bedacht en wordt met betrokkenen en partners vastgesteld wat de uitvoerbaarheid en
impact van elk project is.
Een stopcriterium is de levensvatbaarheid: zodra een project op eigen benen kan staan, trekt AB zich
terug van verdere begeleiding en ondersteuning. Stoppen zodra het oorspronkelijke doel bereikt is,
is lastiger omdat de inzichten continu veranderen.
Succesfactoren
Je moet wel partners hebben die actief aan de gang willen en niet alleen op het geld afkomen.
Criterium is dat ze zelf iets willen.
Bij de afsluiting van het project is het de bedoeling dat er relaties zijn ontwikkeld zodat ze niet naar
AB kijken voor voortzetting maar in samenwerking met de partners verder willen investeren.
Eigenaarschap van de pilots ligt bij de instellingen zelf.
Het is van belang dat bij elke pilot duidelijk is van wie de dienst of het product is: hun logo staat er
dan ook op, zij hebben het projectleiderschap.
Interview Gemeente Amersfoort
Ton Willebrands, Han Engels
Aanleiding
De aanleg van glasvezel was de aanleiding. Hierbij is de gemeente met vraagbundeling aan de slag
gegaan onder de randvoorwaarde dat de mensen er wel wat aan moeten hebben. Dus stimuleren
dat er diensten ontwikkeld moeten kunnen worden.
Keus samenwerkingspartners
De opzet in pilots was primair met maatschappelijke instellingen. Dat was een randvoorwaarde van
de subsidiebron die ingezet was (EFRO1). Het project heeft enorm geprofiteerd van het bestaan van
SBNA Stichting Bewoners Netwerk Amersfoort. Zij hebben zich heel sterk gemaakt voor FttH en daar
veel energie in gestopt.
1 Europees Fonds Regionale Ontwikkeling
Het samenwerken met maatschappelijke instellingen was niet altijd even bevorderlijk voor de
snelheid. Zonder de EFRO randvoorwaarden zou de gemeente wellicht met andere partijen in zee
gegaan zijn.
Inbedding en organisatie
Er was in Amersfoort al sprake van een innovatieprogramma. Ook is Amersfoort Breed gekoppeld
aan Amersfoort Creatieve Stad – doel daarvan is om de organisatiegraad2 van de bedrijven te
versterken. De combinatie / crossover tussen ICT en creativiteit werkte goed. Evenementen rondom
gaming zijn daar een voorbeeld van.
De gemeente investeert wel in SBNA omdat het van groot belang is dat er mensen zijn die opstaan
om “de kar te trekken”. SBNA is actief in dienstontwikkeling; de operationele rol van de gemeente is
klein. Het individuele enthousiasme van mensen bij SBNA en Amersfoort Breed is van groot belang
voor het slagen van het geheel.
Keus onderwerpen en activiteiten
Het EFRO-geld is zowel “procesgeld” (budgetten om te organiseren, initiëren, begeleiden, etcetera)
als ook geld wat bedoeld is voor ontwikkeling: het zorgen dat er een enabler, een platform ontstaat.
Ten behoeve van het projectplan is aan ‘de stad’ gevraagd wat de mensen het interessantst vonden.
Marktgericht dus.
Wat wel gebeurde was dat bij een langzame projectstart de vraag in de tussentijd weer veranderd
was.
Het kader van alle activiteiten moest breed genoeg zijn (zodat je niet te veel belemmerd wordt)
maar dat kostte wel veel moeite in de besluitvorming (binnen de gemeente); je bent continu aan het
kiezen en aan het aanpassen. Wat daarbij wel positief meetelt is dat er een financiële multiplier op
zit: geld dat de gemeente erin stopt, wordt door de subsidie een aantal keren vergroot.
De maatschappelijke business case is het moeilijkst te kwantificeren.
De aanpak is overal hetzelfde en is in de basis goed; alhoewel je natuurlijk altijd wel tegenkomt dat
er bij een betrokken organisatie interne problemen zijn waardoor dingen niet werken zoals het zou
moeten.
Followup
Als de EFRO subsidie afloopt is de hoop en verwachting dat bedrijven het resultaat van de projecten
gaan oppakken. Dat is nu ook al te zien.
Interview Stichting Open Netwerk Zeewolde (ONZ)
Patrick Beitsma
Zeewolde Glasvezel is/was een ‘hobby’ project: particulieren die het leuk / interessant/ nuttig
vinden om glasvezel in Zeewolde te realiseren. Het werk bestaat vooral uit uitleggen en PR
bedrijven. Het project is in eerste instantie succesvol: er ligt glasvezel in Zeewolde. “Als er een
2 de mate waarin ze georganiseerd samenwerken; niet het percentage vakbondsleden
economische case is, stapt er wel iemand in”, en dat gebeurt links en rechts in Nederland wel. Maar
de maatschappelijke case blijft vaak liggen. Daar concentreert ONZ zich op. Het gaat er om hordes
weg te nemen zodat initiatieven wél ‘vanzelf’ gaan lopen. ONZ wil graag een omgeving creëren voor
mensen waarin ze zelf initiatieven kunnen ontplooien, op dezelfde manier waarop in de begindagen
van internet mensen op hun zolderkamer goede ideeën konden uitproberen.
Op dit moment is het lastig om projecten en dienstontwikkeling op te zetten: door de crisis is er niet
zoveel investeringsgeld. Daarom gaat het langzamer dan de stichting zou willen.
Projecten algemeen
Basisvoorwaarden voor een dienst:
• Je moet weten hoeveel het kost
• Het moet makkelijker, effectiever en goedkoper
Voorbeelden zijn local VPN of lokale omroep (televisie). Bandbreedte kan dan toch een probleem
zijn. Voor medische toepassingen zijn er minimale vereisten maar ook voor communicatie maakt het
veel uit dat de beeldverbinding echt heel goed is. Je krijgt dan toch met de ‘best effort’ aanpak te
maken die internet biedt. De meeste communicatie is op lokaal niveau, en lokaal is er heel veel
bandbreedte, maar het loopt toch via de routers van de ISP’s. Je wilt dus eigenlijk lokale shortcuts
nemen – dat betekent ook investeren in hardware.
Ook op een iets hoger niveau wil je de dingen goed regelen; als je videocommunicatie en lokale
omroep echt goed wilt inbedden, dan heb je functionaliteit nodig voor conversie, hosting, streaming,
editing. (Bijvoorbeeld: de vaders met camera’s langs de lijn bij lokale voetbalwedstrijden; hoe zorg je
ervoor dat de HDMI output van die camera’s in H264 streaming formaat komt?) Hardware encoders
zijn duur; centrale hosting kan wel maar met die bandbreedtes betaal je toch de hoofdprijs. Je gaat
dus ook hier op zoek naar lokale shortcuts: wie kan die conversie doen, wie kan hosting doen?
Voorbeelden van projecten
Een dienst was er op gericht om schoolkinderen die langer ziek zijn, door middel van een
videoverbinding toch mee te laten doen in hun klas. In de basis een goed en voor de hand liggend
idee, in de praktijk zijn er toch veel hobbels. Neem bijvoorbeeld privacy: als er een videostream van
de klas naar het kind is, moeten in principe de ouders van alle klasgenoten het daar mee eens zijn.
Het is van groot belang dat er dan bij dit soort initiatieven ambassadeurs zijn die deze hobbels weg
kunnen nemen.
Ander voorbeeld is kerk TV: het streamen van kerkdiensten. Punt is dat het gelijktijdig streamen van
die diensten (die allemaal tegelijk plaatsvinden) wel flink wat capaciteit vraagt. Dan heb je wel een
broadcast encoder nodig die door de kerken gezamenlijk gefinancierd wordt. Gekeken wordt of een
software based encoder (in plaats van een dure hardware encoder) haalbaar is.
Een minder video-gerelateerd voorbeeld is lokale energie (één van de IPIN3 proeftuinen). Hier wordt
inzicht in het energiegebruik aan bewoners gegeven op hun TV, en op een veel hogere frequentie
(niet eens in het kwartier) dan normaal, dus je hebt hier ook een snelle verbinding nodig.
3 Innovatie Programma Intelligente Netten
Beveiliging van bedrijven(terreinen): camerabeelden verzenden via het lokale snelle netwerk, en niet
op een lokale recorder opslaan (wat gebruikelijk is, maar wat ook een risico is omdat inbrekers die
lokale recorders weten te vinden en ze onklaar maken). Het verzenden van beelden van
beveiligingscamera’s geeft mogelijkheden om de beelden overal uit te kijken, bijvoorbeeld ook
mobiel. Het gelijktijdig streamen van beelden geeft echter nog wel wat technische problemen.
Samenwerking
De samenwerking wordt primair lokaal gezocht. Enerzijds vanwege de technisch/praktische kant: het
is dan makkelijker om de lokale shortcuts te creëren. Anderzijds vanwege de betrokkenheid en
inbedding: ONZ werkt niet commercieel en kan dus ook niet zomaar marktprijzen betalen.
Samenwerking met vergelijkbare initiatieven zoals in Harderwijk wordt ook opgezet, om daarmee
resources te delen.
Positionering
Voor bewoners is het een pré dat de stichting een bottom up initiatief is. Hierdoor is er een positieve
houding. Echter, richting formele partijen is dat niet per se een voordeel.
Vergelijking met Amersfoort Breed
Het grote voordeel dat Amersfoort Breed heeft is dat er met de EFRO subsidies gewerkt kan worden.
Hierdoor kan het Wijk TV project goedkoop draaien, en is het makkelijker om massa te maken. Ze
zijn dus verder in realisatie van de projecten dan in Zeewolde, maar het verschil is wel dat het daar
nog echt een pilotfase is, en in Zeewolde diensten al zelfstandig operationeel zijn.
Ervaringen vanuit andere projecten TNO heeft in een aantal (technologische) innovatieprojecten ervaring opgedaan met lokale
innovaties. De projecten die het meest relevant zijn voor de vraag zijn hieronder wat nader bekeken.
Smart Living
De gedachte achter het Smart Living initiatief was de overweging dat transsectorale innovatie nodig
is omdat innovaties binnen één sector vastlopen. Een uitgebreid programma is door TNO en een
aantal partners opgezet, wat op dit moment echter niet in deze vorm verder gekomen is. Het
gedachtengoed is niet achterhaald (of in ieder geval nog niet ontkracht) maar de uitwerking ligt nog
steeds op de tekentafel.
Achteraf kan in ieder geval gezegd worden dat het programma veel te veel een push-gedachte in
zich had. De ‘pull’ is niet georganiseerd en zou pas aan bod komen op het moment dat de pilots van
start zouden gaan.
Het investerings- en opbrengstmodel ging er van uit dat veel bestaande dienstleveranciers de
komende jaren ‘toch al’ strategische investeringsmomenten hebben. Door die investeringen vanuit
verschillende sectoren op een slimme manier naast elkaar te leggen, is er in totaliteit méér mogelijk
met dezelfde investering. Dat vereist natuurlijk wel afstemming. Een voorbeeld is de gedachte dat bij
een bouw- of renovatieproject het aspect “energie / comfort” los wordt opgepakt van het aspect
“veiligheid” of het aspect “zorg”. Zo kan het gebeuren dat er dan een klokthermostaat van 150 euro
wordt geïnstalleerd, een intercomsysteem van 100 euro en een alarmeringsmelder met
spraak/video-interface van 300 euro. Er zijn oplossingen denkbaar die deze functies verenigen, en
meer kunnen voor minder geld. Het vereist ‘slechts’ het afstemmen van investeringen. Zelfs binnen
één organisatie kan dit al lastig zijn: bij het door een woningcorporatie in Delft renoveren van een
serie driekamer-appartementen bleek het een eye-opener te zijn dat de investeringsagenda vanuit
energiebesparingsoogpunt gelijk getrokken kon worden met die vanuit veiligheidsoogpunt.
De ervaringen binnen Smart Living geven aan dat het niet vanzelfsprekend is dat deelnemende
bedrijven verder kijken dan alleen hun eigen business case; de contactpersonen bij het initiatief
zagen dit wel, maar hadden moeite om de reguliere business van de rest van het bedrijf ‘mee te
krijgen’.
In feite is de business case voor één bedrijf te klein om vast te stellen wat de waarde van een
initiatief is, en zou een maatschappelijke business case opgesteld moeten worden om dit in kaart te
brengen. Eventuele onbalans tussen wie de kosten heeft en wie de baten ontvangt wordt zo sneller
duidelijk.
Amsterdam Smart City
In dit programma is een groot aantal projecten opgezet waarbij het doel was om (lokale)
ondernemers, publieke partijen en burgers/bewoners/gebruikers innovatieve toepassingen uit te
laten proberen. Technologie-ontwikkeling was niet aan de orde; de focus lag op de toepassing ervan
en de impact op bijvoorbeeld gedragsverandering.
Er zijn veel projecten opgezet waar de volgende conclusies uit te trekken zijn:
• (Subsidie)geld bij de opstart van een pilot kan verlammend werken op het moment dat het
budget op is en de pilot door zou moeten gaan of opgeschaald moet worden. De financiële
ondersteuning zou niet moeten gaan over het creëren van randvoorwaarden (bij opschaling
moet je dan steeds opnieuw diezelfde randvoorwaarden creëren), maar over het wegnemen
van eenmalige belemmeringen (weg is weg; bijvoorbeeld een technologie die geschikt
gemaakt is, een regel die aangepast is, een inzicht wat verkregen is)
• Het daadwerkelijk betrekken van bewoners in wijken is zeer arbeidsintensief en kan alleen
goed gedaan worden door ‘de wijk in te gaan’: een vorm van ouderwets buurtwerk waarbij
de opinion leaders geïdentificeerd en benaderd worden.
• De rol van de initiërende partij moet duidelijk gemaakt worden: als de initiërende partij
alleen de projectontwikkeling (opstart) doet en niet de uitvoering begeleidt, dan moet dit
van het begin af aan duidelijk zijn, anders blijft het eigenaarschap bij het centrale
programma liggen.
• Naamgeving is relevant. Twee voorbeelden:
1. De term ‘pilot’ geeft voor de ene partij aan dat er nog zwaar geëxperimenteerd wordt en
dat alles nog kan veranderen; voor de andere partij is een pilot de allerlaatste stap waarin je
nog even checkt of alles goed klaar staat voor de operationele uitrol. Een bedrijf zal voor een
experiment nog wel apparatuur gratis ter beschikking stellen, maar voor een pre-
operationele uitrol zal er gewoon geld voor de spullen gevraagd worden.
2. Als een pilot door de gemeente wordt gecommuniceerd, reageren mensen anders dan
wanneer er de naam van een (onbekend) projectbureau boven de brief staat. Of wanneer
communicatie vanuit een commerciële organisatie gedaan wordt.
• Het value case concept is toegepast binnen een aantal projecten. Dit concept beoogt de
kosten en baten van een project breder in kaart te brengen dan alleen de financiële kosten
en baten voor één organisatie (de business case), bijvoorbeeld langs de lijnen People, Planet
en Profit. Hierdoor wordt er wel een veel bredere blik op een project geboden. Punt is
echter wie de ‘eigenaar’ danwel ‘investeerder’ van zo’n value case is. Een overheid
(gemeente) is de meest voor de hand liggende partij, maar dat is in Amsterdam Smart City
niet verder ingevuld.
Opschalingsmodel zorgdiensten
Dit model is gebruikt bij het project E-Cardiocare, een dienst waarmee patiënten met chronisch
hartfalen thuis gemonitord kunnen worden, en waarbij de hartverpleegkundigen in de ziekenhuizen
de patiënt in de gaten houden. Ze hoeven daardoor niet naar het ziekenhuis maar zijn in hun eigen
omgeving (wat kwaliteit van leven verbetert) en de kosten zijn ook lager. De technologie was
beschikbaar en succesvol, doel van het project was om tot een opschaling te komen.
Het ‘groene’ deel van de cirkel is in bovenstaand model heel erg gericht op de zorgsector en moet
aangepast worden in andere sectoren.
De dienst E-Cardiocare is wel een voorbeeld van een ‘push’: voortgekomen uit technologische
ontwikkeling, en niet bedacht door de gebruikers (patiënten en zorgverleners) zelf. Vandaar dat de
term ‘acceptatie’ gebruikt wordt; bij een ‘pull’ dienst (die de mensen zelf primair willen) is er eerder
sprake van ‘adoptie’.
Van belang is ook nog dat de aanpak mede gebaseerd is op een waardeweb analyse: welke actoren
zijn er in het spel, wie investeert waarin (geld, tijd, moeite), wie profiteert waarvan? Het is gebleken
dat deze waardewebanalyse de sleutel was voor succes in het project. De beoogde opschaling is
inmiddels in volle gang.
Digitale Agenda Fryslân
De provincie Friesland heeft (ook hier met EFRO-ondersteuning) een ambitieuze ‘digitale agenda’
opgesteld. TNO was betrokken bij de invulling daarvan. Omdat dit programma hetzelfde soort
onderwerpen oppakt als rondom Amersfoort Breed (infrastructuur, diensten) en ook gericht is op
lokale innovatie, is het nuttig om de lessen uit dit programma hier ook mee te nemen.
De belangrijkste conclusies van TNO over de invulling van de Digitale Agenda Fryslân zijn:
• Usual en unusual mixen werkt goed. Veel aanpakken en projectideeën zijn bekend en
vertrouwd, en dat is goed. Maar het toevoegen van echt onverwachte ingrediënten, zoals
afwijkende ideeën of bijzondere aanpakken, kan goed gedoseerd tot enthousiasme en
creativiteit leiden. Voorbeeld is het projectidee “onbereikbaar Fryslân”: bezoekers komen op
vakantie naar de provincie om “er uit te zijn”; zou het daarom een goed idee zijn om een gebied
compleet onbereikbaar te maken voor digitale media?
• Denken vanuit behoeften en niet meteen oplossingen. De klassieke valkuil bij veel mensen is om
uit te gaan van oplossingen; die zijn concreet en men kan zich goed voorstellen hoe die zouden
kunnen gaan werken. Behoeften zijn veel abstracter en daar kan en wil niet iedereen goed en
lang over nadenken.
• “Do not expect a rose garden”: bij het betrekken van gebruikers trek je soms ook wonden open;
participatie gaat met echte mensen en die reageren niet zoals op de tekentafel. Er zal weerstand
zijn, er zullen mensen boos worden.
• Subsidie is een soort suikerverslaving: het maakt lui en je wilt altijd meer. Van het begin af
werken aan een bestendige business case is van groot belang. Eigenaarschap en mentaliteit zijn
de sleutelwoorden daarbij.
• Je plan verandert continu. De praktijk is altijd anders dan wat je gepland had, en je moet continu
een Plan B achter de hand hebben.
• Niet denken in termen van ‘acceptatie’ maar in ‘participatie’. Als er iets ‘geaccepteerd’ moet
worden, is dat een teken dat er sprake is van het doorduwen van ideeën. De kans dat mensen
dan echt iets willen, is dan kleiner geworden.
• Communiceren, communiceren, communiceren: veranderingsprojecten bestaan voor een heel
groot deel uit communicatie. Zowel gebruikers, leveranciers, financiers, uitvoerenden en alle
andere belanghebbenden hebben hun eigen beelden van wat het project inhoudt en beoogt. Ga
er maar van uit dat die beelden verschillen.
• “To assume is to make an ass of u and me”. Elke aanname moet getoetst worden. Zie ook de
punten hiervoor: een plan dat continue verandert; beelden van stakeholders die verschillen.
Literatuur / wetenschap Uit de vele literatuur over (lokale) innovatie en samenwerking is een drietal voorbeelden gekozen.
Eén voorbeeld over samenwerking en coalitievorming en wat daarbij komt kijken; één voorbeeld
over het bestendig maken van innovaties, en één voorbeeld over de rollen die verschillende
stakeholders bij innovaties innemen. De gekozen methodes en modellen zijn overigens allemaal van
Nederlandse oorsprong, maar geven samen een goed en relevant overzicht.
LOCI – Levels of Chosen Interdependence
Dit model is opgesteld door TNO (W. Kamphuis cs) en behandelt de afwegingen die gemaakt kunnen
worden als je een keus voor samenwerkingspartners maakt.
Onderlinge afhankelijkheid
De onderlinge afhankelijkheid, of interdependence, tussen partijen kan een op drietal verschillende
manieren uitpakken:
• Inputafhankelijkheid: de ander heeft iets waar jij ook gebruik van wilt maken
• Procesafhankelijkheid: de ander doet iets wat jij kunt gebruiken
• Outputafhankelijkheid: de ander wil iets bereiken wat jij ook wilt bereiken
Het ‘iets’ is natuurlijk nooit precies hetzelfde als wat jij wilt. Zo heb je:
• De mate van afhankelijkheid: sterk of zwak? Welk deel van jouw doel hangt af van de
samenwerking met de ander?
• De wederkerigheid van de afhankelijkheid: is de ander net zo afhankelijk van jou als jij van hem?
• De overeenkomst van de afhankelijkheid: wil/heeft/doet de ander hetzelfde als jij?
Keuze van samenwerkingspartners
Er zijn allerhande vragenlijsten en afwegingsmodellen opgesteld om de soorten afhankelijkheid voor
verschillende potentiële partners in kaart te brengen.
Kort samengevat komt het keuzeproces er op neer dat je de volgende ‘regels’ stuk voor stuk afwerkt:
• Hoe meer overeenkomst er is in een outputafhankelijkheid, hoe aantrekkelijker een
samenwerkingspartner. Kortom: zoek naar partijen die hetzelfde willen als jij.
• Hoe meer overeenkomst er is in een inputafhankelijkheid of procesafhankelijkheid, hoe
aantrekkelijker een samenwerkingspartner. Kortom, als je stap 1 gedaan hebt, ga op zoek naar
degenen die hetzelfde hebben of doen als jij.
• Als er dan nog keuzes overblijven in samenwerkingspartners, kies dan degene die het meest
afhankelijk is van jou.
Keuze in mate van samenwerking
Vervolgens kun je nog keuzes maken in de mate van samenwerking. Hierin zouden een vijftal
niveaus in kunnen worden onderscheiden:
• Geen samenwerking. Dit levert niets op; maar kost ook niets. Samenwerking kost tijd! Soms is
niet samenwerken toch een goede optie.
• De-conflictatie: Je spreekt af dat je elkaar niet in de weg zit.
• Coördinatie: Informatie wordt gedeeld, met als doel dat plannen en werkzaamheden worden
afgestemd en dat middelen gedeeld kunnen worden.
• Samenwerking (“collaboratie” in de literatuur): er worden gezamenlijke plannen opgesteld met
als doel synergie te bereiken. Er zijn gemeenschappelijke werkzaamheden en er is veel
informatieuitwisseling.
• Integratie: doel is om te denken en te handelen als één organisatie. Alle middelen en
werkzaamheden worden gedeeld.
De gedachte is nu dat je niet altijd naar de hoogste mate van samenwerking zou moeten streven;
zoek naar de minst intensieve vorm die toch nog aan je doelen bijdraagt.
Een indicatie van hoe dat uit zou kunnen pakken:
Soort samenwerking →
↓ Afhankelijkheid
Geen De-conflic-
tatie
Coördinatie Collabo-
ratie
Integratie
Inputafhankelijkheid X X
Procesafhankelijkheid (laag
tot medium)
X X
Procesafhankelijkheid
(hoog)
X X
Outputafhankelijkheid
(sterke overeenkomst)
X X
Outputafhankelijkheid
(neutrale overeenkomst)
X X
Outputafhankelijkheid
(tegengesteld)
X
Systeeminnovatiemodel
Systeeminnovatie gaat over de vraag wanneer een innovatie ook echt blijvend is en het systeem (de
spelregels, de manier waarop een organisatie of samenleving werkt) veranderd wordt. Onderstaand
model komt van het werk van Suurs4. Het model gaat er van uit dat er een aantal functies nodig zijn
als je zo’n systeeminnovatie wilt bewerkstelligen.
De indeling is interessant omdat dit model zowel publieke als private partijen benoemt die goed te
plotten zijn op de rollen binnen Amersfoort Breed en andere lokale innovaties. Wel is het zo dat een
lokale innovatie niet altijd een echte systeeminnovatie beoogt.
Een toelichting op de rollen:
Kennisontwikkeling. Er moet een bron van kennis zijn. Dat kan natuurlijk een universiteit of
kennisinstelling zijn, maar kan afhankelijk van de soort innovatie ook een bureau zijn dat ‘alles’ weet
of met de nieuwe ideeën, producten of voorstellen komt.
4 Te vinden op http://en.wikipedia.org/wiki/Technological_innovation_system
Kennisuitwisseling. Er moet een manier zijn waarop de kennis over de innovatie zich verspreidt. Dat
kan via bijeenkomsten, via internet, via papieren media of op een andere manier, maar van belang is
dat er een proces is wat er voor zorgt dat alle betrokken partijen weten wat de innovatie inhoudt,
hoe het werkt, wat er mogelijk is, etcetera.
Ondernemersactiviteiten. Er zijn ondernemers nodig die investeren in de innovatie en de wil hebben
om deze verder te brengen. De rol houdt in dat kennis omgezet wordt in business of activiteiten. Dat
hoeven niet per se ‘klassieke’ ondernemers te zijn: een actieve wijkbewoner die een stichting opricht
om een doel te verwezenlijken vervult ook zo’n rol.
Richting geven aan het zoekproces. Dit zijn de activiteiten die er voor zorgen dat de juiste keuzes
gemaakt worden voor de innovatie: welke features, welke doelgroepen, welke processen? Deze rol
brengt vraag en aanbod bij elkaar en zoekt naar de optimale vorm.
Mobilisatie van middelen. Er zijn middelen voor een innovatie nodig. Vaak is geld zo’n middel, en
dan is subsidie of investeringsgeld belangrijk. Maar minstens zo belangrijk is tijd en aandacht:
vrijwilligersuren zijn ook zeer belangrijke middelen. Daarnaast kunnen middelen zijn: een ruimte,
informatie, spullen.
Marktontwikkeling. Een innovatie is niet in één keer zo goed dat het voordeel ervan direct voor
iedereen duidelijk is. Het kan nodig zijn om een dienst of product een kunstmatig voordeel te geven
door het goedkoper aan te bieden, of door er andere (tijdelijke) voordelen aan te koppelen.
Hierdoor krijgt de innovatie kans om zijn eigen markt te verwerven en daarna op eigen kracht te
concurreren.
Ondersteuning door belangengroepen. Bewonerscomités, consumentenorganisaties, ‘waakhonden’:
ze kunnen een innovatie breken, maar ook maken. Het is dus van belang om dit draagvlak op te
zoeken. Dit vergt lobbyen, politiek, en veel communiceren.
Bij een succesvolle lokale innovatie zijn al deze rollen op de één of andere manier ingevuld, sterker
nog: als ze goed ingevuld zijn hebben ze de neiging elkaar te versterken en een opwaartse spiraal te
vormen.
Innovatiecyclusmodel Berkhout
Prof. Guus Berkhout (TUD) heeft in zijn “cyclisch innovatiemodel”5 een viertal hoeken in kaart
gebracht waar veranderingen uit voort kunnen komen.
Wetenschappelijk onderzoek kan de aanleiding zijn voor technologieontwikkeling (de “beta-
kenniscyclus”) en dat is het soort innovatie wat we vaak zien. Maar een markttransitie kan er ook
voor zorgen (via de “gedifferentieerde dienstencyclus”) dat er productvernieuwing gestimuleerd
wordt. Productvernieuwing kan ook door technologieontwikkeling gestimuleerd worden. Zo
beïnvloeden en versterken deze veranderingen elkaar. Soms is één verandering de aanzet tot een
innovatie, soms komt het allemaal tegelijk.
5 “Vooruitzien is regeren – Leiderschap in innovatie”, Pearson Benelux, 2008
De boodschap van het model is dat er technology push is (die komt vanuit de bovenkant van het
model, de technologieontwikkeling) en dat market pull is (vanuit de onderkant van het model), en
vooral dat deze elkaar, via wetenschap en via productvernieuwing, beïnvloeden.
Conclusies Ook al zijn de bestudeerde initiatieven nogal verschillend van aard en zijn de bekeken
wetenschappelijke modellen erg algemeen, er zijn toch wel een aantal lessen te trekken uit de
verzamelde informatie.
Hoe ziet succesvol lokaal innoveren eruit?
Een toelichting op de drie woorden in deze vraag. Succesvol houdt in dat de innovatie “uit” kan. Een
bedrijf zou zeggen: “we verdienen de investering terug”, een vrijwilliger zou zeggen: “het was de
moeite waard”. De innovatie moet iets toevoegen aan de maatschappij: gebruikers moeten het leuk,
handig of anderszins nuttig vinden. En de innovatie is blijvend, kan zichzelf bedruipen: ook als de
pilot voorbij is, blijft het gebruikt worden (hiermee is ‘succesvol’ bijna hetzelfde als duurzaam: profit
moet in orde zijn; people moeten bediend worden; en het moet qua resources houdbaar zijn,
planet).
Waarom lokaal innoveren? Lokaal innoveren heeft voordelen omdat gebruikers het er onderling
over kunnen hebben; ook in de rij bij de bakker hoor je erover. Lokaal innoveren maakt ook gebruik
van “spillover” effecten: de reden waarom Silicon Valley succesvol is, en er initiatieven zijn als de
High Tech Campus in Eindhoven; bedrijven die dicht bij elkaar zitten versterken elkaar. En de aard
van de innovatie is soms gewoon lokaal: het aanleggen van een glasvezelnetwerk doe je niet
verspreid over 1000 huizen in Nederland, maar in één wijk. Tot slot innoveren: een uitvinding
(inventie) is niet voldoende, pas als de vernieuwing echt gebruikt wordt, is er sprake van een
innovatie en daarbij zijn verschillende functies nodig.
Welke succesfactoren zijn er?
De succesfactoren zijn goed aan het ICA-model van Icasus op te hangen.
Interactie: het is belangrijk om de interactie met de doelgroep, de gebruikers, van het begin af aan
te gaan. In bijna alle interviews kwam naar voren dat communiceren en uitleggen heel veel aandacht
nodig heeft.
Commitment: bij alle interviews en bij de ervaringen van de andere projecten blijkt telkens weer
hoe belangrijk het is dat er één of meer echte “kartrekkers” zijn, de ambassadeurs die
onvermoeibaar in de weer zijn om het initiatief te realiseren, én dat er bedrijven en organisaties zijn
die zich op welke manier dan ook committeren aan het initiatief.
Activatie: het wegnemen van hobbels, waarvan er in de praktijk altijd veel zijn, is een belangrijke
succesfactor bij de uitvoering van het initiatief.
Opvallend: in de geselecteerde wetenschappelijke innovatiemodellen ontbreekt deze ‘persoonlijke’
succesfactor.
Wat zijn voorbeelden van do’s en don’ts?
Het is niet moeilijk om voorbeelden te vinden van “don’ts” waarvan iedereen zal zeggen dat ze
‘natuurlijk’ niet in die valkuil zullen stappen, maar waarvan het toch elke keer weer blijkt dat ze zo
aantrekkelijk zijn dat ze toch tot struikelpartijen leiden. De belangrijkste don’ts:
• Subsidie kan helpen om een zetje te geven, maar werkt snel verslavend en verlammend.
Subsidies gebruiken voor ‘procesgeld’ is gebruikelijk en tolerabel, subsidies gebruiken voor
platformontwikkeling is al dubieuzer, maar een subsidie in de (pre)operationele fase is een echte
don’t.
• De verleiding is groot om eerst goed na te denken en pas de gebruikers te betrekken als je er al
uit bent en alle bezwaren hebt weggenomen. Dat is push, en het werkt niet. Al was het maar
omdat daarmee betrokkenheid onder de doelgroep doodgeslagen wordt omdat er geen of te
weinig eigen inbreng meer is.
• Aannames: de helft ervan klopt niet, alleen je weet niet op voorhand welke. Dat breekt je op als
je je projectplan op die aannames gebaseerd hebt. Het geldt voor technisch-inhoudelijke
aannames, en voor aannames over samenwerking met andere organisaties.
Wat dan wel?
• Flexibiliteit: plannen pakken altijd anders uit dan gedacht, plannen die met innovatie en mensen
te maken hebben nog meer. Wees altijd voorbereid op aannames die niet kloppen, mensen die
niet reageren zoals je op tekentafel bedacht hebt.
• Houd rekening met weerstand: innovatie is verandering en kan daarmee een bedreiging zijn.
Soms zijn er eerdere negatieve ervaringen van niet-ingeloste beloftes.
• Maak het waardeweb expliciet: wie investeert, wie heeft voordelen? Wat is ieders belang om
mee te doen? Zijn de baten eerlijk verdeeld?
• Maak de rol van de initiatiefnemer helder: Zorg dat je antwoord hebt op de volgende vragen.
Ben je alleen procesbegeleider en initiator, of zorg je er ook voor dat het initiatief gerealiseerd
wordt? En als je het initiatief overdraagt, aan wie dan en onder welke randvoorwaarden?
Welke processtappen zijn goed om te doorlopen?
Ook hier is het goed te bedenken dat een initiatief de fasen doorloopt van het ICA-model: interactie,
commitment en activatie.
Interactie. De allereerste stap bij succesvolle lokale innovatie. Wat willen mensen echt? Zoek de
‘pijn’.
Commitment. Als duidelijk is wat ongeveer de behoefte is, kunnen de doelen van het initiatief goed
verwoord worden. Daarbij kunnen samenwerkingspartners gezocht worden. Welke partners zijn
nodig voor het beproeven van het eerste prototype, welke zijn later nodig (de ‘systeeminnovatie’
actoren).
Activatie. Wees voorbereid op veranderingen, werk dus cyclisch in plaats van sequentieel via een
waterval ontwerpmethode. Bereid je voor op de operationele fase: wanneer en hoe vindt de
overdracht van pilot naar operationeel plaats?
Hoe de samenwerking vormgeven?
Let bij het vormgeven van de samenwerking op de volgende punten:
• Werk niet méér samen dan nodig (maar zeker ook niet minder)
• Gebruikers / instellingen / bedrijven / kennis / overheid
• Lokaal samenwerken waar het kan
Samenwerken kost tijd en energie; weeg dus af welke soort samenwerking vereist is. Werk niet meer
samen dan nodig, maar zeker ook niet minder!
Bedenk bij het kiezen van samenwerkingspartners of de volgende groepen vertegenwoordigd zijn:
• Gebruikers: degenen die van de inventie een innovatie maken, door hem te omarmen en te
gebruiken.
• Instellingen: afhankelijk van de gekozen pilot kunnen instellingen een brug naar gebruikers
vormen en voor vertrouwen zorgen.
• Bedrijven: zullen voor de bestendigheid en de verdere ontwikkeling van de innovatie gaan
zorgen. Werk samen met lokale bedrijven waar het kan. Landelijke bedrijven geven meer
armslag maar staan verder af van gebruikers, instellingen en lokale overheid.
• Kennis: een innovatie is een vernieuwing met een zekere complexiteit; een universiteit of
hogeschool, een kennisinstelling als TNO, een consultancy-bedrijf of de ontwikkelafdeling van
één van de betrokken bedrijven kan een bron van kennis zijn.
• Overheid: overheden zijn vaak stimulerend, kunnen een rol bij subsidieverwerving en –
verstrekking spelen en kunnen ook ondersteunen bij het wegnemen van formele hobbels
(regels, vergunningen) en het verlenen van een zekere legitimiteit aan het initiatief.
Open vragen
Er is een tweetal onderwerpen waarvan het opvallend is dat ze eigenlijk niet aan bod gekomen zijn.
De “maatschappelijke value case”. Het concept van zo’n value case is dat niet alleen het geld, maar
ook de maatschappelijke waarde expliciet gemaakt wordt, en dat dit de onderbouwing kan zijn om
een initiatief door te zetten, ook al is de directe business case misschien negatief. Maatschappelijke
waarde kan bestaan uit duurzaamheidsdoelen, of doelstellingen als sociale cohesie, waardoor dit
automatisch bij overheden terecht lijkt te komen. Maar de waarde kan ook gevonden worden in de
hoeveelheid tijd die vrijwilligers bereid zijn eraan te besteden. Hoe zo’n value case in elkaar zit en
wie erdoor beïnvloed (zou moeten) worden, is alleen nog een open vraag.
Het keuzeproces. Hoe komt een initiatief tot stand? In de innovatieliteratuur wordt er meestal
vanuit gegaan dat er een hele stapel aan ideeën en mogelijkheden is, waar dan vervolgens op
verschillende manieren een keus uit gemaakt wordt om tot “het beste” voorstel te komen: de
“innovatiefunnel”. De praktijk lijkt veel organischer. Vaak is er helemaal niet zo’n longlist van ideeën
en is er zeker geen sprake van een keuze- en selectieproces. In workshops komt een rudimentair
idee tot stand dat vervolgens uitgewerkt wordt, aangepast wordt en groeit, waardoor “het beste”
vanzelf ontstaat.