WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

42
Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse ____________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1 ste jaar Ergotherapie 1 WERKBOEK ANATOMIE - BEWEGINGSANALYSE: 1.4 HEUP DOELSTELLINGEN Na de hoorcolleges en de practica anatomie van blok 1.4 ben je in staat om: 1. in detail de structuur en de functie van de botstukken van de lumbale wervels, bekken, sacrum en femur te beschrijven; 2. de oorsprong en aanhechting van de besproken ligamenten en spieren te benoemen; 3. de hoofd- en hulpfunctie van de besproken spieren te onderscheiden; 4. volgende beenderige referentiepunten op een medestudent te palperen: spina iliaca anterior superior spina iliaca anterior inferior tuberculum pubicum (eigen lichaam) crista iliaca sina iliaca posterior superior spina iliaca posterior inferior os sacrum oc coccygis (eigen lichaam) articulatio sacro-iliaca tuber ischiadicum trochanter major 5. volgende spieren op een medestudent te palperen en te activeren: m. sartorius trigonum femorale laterale m. rectus femoris m. tensor fasciae latae tractus iliotibialis m. gluteus medius m. adductor longus m. gracilis m. adductor magnus trigonum femorale mediale m. iliopsoas m. pectineus m. gluteus maximus hamstrings m. quadriceps femoris m. rectus abdominis m. obliquus externus en internus abdominis De opdrachten in dit werkboek beperken zich niet alleen tot lesuren anatomie. Hiervoor is er onvoldoende tijd. We verwachten dan ook dat je buiten de lesuren van dit werkboek gebruik zal maken en meerder opdrachten thuis zal uitvoeren.

Transcript of WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Page 1: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 1

WERKBOEK ANATOMIE - BEWEGINGSANALYSE: 1.4 HEUP

DOELSTELLINGEN

Na de hoorcolleges en de practica anatomie van blok 1.4 ben je in staat om:

1. in detail de structuur en de functie van de botstukken van de lumbale wervels,

bekken, sacrum en femur te beschrijven;

2. de oorsprong en aanhechting van de besproken ligamenten en spieren te

benoemen;

3. de hoofd- en hulpfunctie van de besproken spieren te onderscheiden;

4. volgende beenderige referentiepunten op een medestudent te palperen:

• spina iliaca anterior superior

• spina iliaca anterior inferior

• tuberculum pubicum (eigen lichaam)

• crista iliaca

• sina iliaca posterior superior

• spina iliaca posterior inferior

• os sacrum

• oc coccygis (eigen lichaam)

• articulatio sacro-iliaca

• tuber ischiadicum

• trochanter major

5. volgende spieren op een medestudent te palperen en te activeren:

• m. sartorius

• trigonum femorale laterale

• m. rectus femoris

• m. tensor fasciae latae

• tractus iliotibialis

• m. gluteus medius

• m. adductor longus

• m. gracilis

• m. adductor magnus

• trigonum femorale mediale

• m. iliopsoas

• m. pectineus

• m. gluteus maximus

• hamstrings

• m. quadriceps femoris

• m. rectus abdominis

• m. obliquus externus en internus abdominis

� De opdrachten in dit werkboek beperken zich niet alleen tot lesuren

anatomie. Hiervoor is er onvoldoende tijd. We verwachten dan ook dat je

buiten de lesuren van dit werkboek gebruik zal maken en meerder opdrachten

thuis zal uitvoeren.

Page 2: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 2

OSTEOLOGIE

LUMBALE WERVELS

Om enig inzicht te krijgen in het functioneren van de rug volgt hier een kort overzicht.

De rug bestaat uit de wervelkolom met de gedeeltelijk daaraan vastzittende ribben. Aan de

ribben en de wervelkolom hechten de belangrijkste rug- en buikspieren aan. De wervelkom

bestaat ui 24 wervels die op verschillende manieren met elkaar verbonden zijn:

- tussen de wervels ligt een soort schokbreker, de tussenwervelschijf of discus.

Alleen tussen de eerste en tweede nekwervel ontbreekt deze discus;

- elke wervel heeft uitsteeksels die weer met de uitsteeksels van de boven- en

onderliggende wervel verbonden zijn. Deze uitsteeksels noemt men de

tussenwervelgewrichtjes. Zoals bij elk gewricht het geval is worden deze

gewrichtjes bij elkaar gehouden door een gewrichtskapsel;

- tevens worden de wervels op verschillende plaatsen bijeengehouden door

ligamenten.

De vijf lendenwervels vormen de lumbale wervelkolom. De onderste lendenwervel is

verbonden met het sacrum dat uit vijf aan elkaar gegroeide wervels bestaat waaraan dan het os

coccygis vastzit.

Het sacrum is door middel van twee gewrichten met het bekken verbonden. Dit zijn de sacro-

iliacale gewrichten.

Page 3: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 3

Opdracht 1 Terminologie lumbale wervel

Op de onderstaande figuur van een lendenwervel worden een aantal regio’s aangeduid. Maak

gebruik van onderstaande lijst om deze regio’s te benoemen. Nadien tracht je ze op het skelet

aan te duiden.

- processus articularis inferior

- processus costarius

- corpus

- facies articularis superior

- epifyse

- discus intervertebralis

- processus articularis superior

- processus spinosus

- lamina arcus vertebrae

- foranem intervertebrale

- processus accessorius

Page 4: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 4

HEUPGEBIED

Mobiliteit en stabiliteit

Het heupgewricht is, net als de schouder, een kogelgewricht. Daarom zijn bewegingen in vele

richtingen mogelijk. Er zijn echter ook een aantal verschillen tussen schouder- en

heupgewricht. Het caput femoris “past” veel mooier in het acetabulum dan het caput humeri

in het cavum glenoïdale: de heup is mooier congruent dan de schouder.

Het gewrichtskapsel van de schouder is slap in vergelijking met het kapsel van het

heupgewricht, dat bijzonder stevig is. De heup vormt als het ware één geheel met het bekken

en de lumbale wervelkolom. De schoudergordel kan min of meer worden beschouwd als een

vrij losse gordel, die als een soort juk op de thorax is geplaatst. Eén en ander heeft tot gevolg

dat de beweeglijkheid van het schoudergewricht veel groter is dan van het heupgewricht,

maar dat de “passieve stabiliteit” van de schouder veel geringer is dan die van de heup. De

stabiliteit van de schouder wordt grotendeels bepaald door de spieren. Hoewel de spieren

rond het heupgewricht nog sterker zijn dan de spieren rond de schouder is de stabiliteit van de

heup daarvan minder afhankelijk. In de praktijk is het verschil in stabiliteit ook heel duidelijk:

schouderluxaties komen veel voor; een heupluxatie is zeldzaam en ontstaat als gevolg van een

zeer fors trauma.

Opdracht 2 Overeenkomsten en verschillen tussen schouder en heupgewricht.

heup schouder

Type gewricht

Mobiliteit

Congruentie kop/kom

Gewrichtskapsel

Musculatuur

Stabiliteit

Page 5: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 5

Opdracht 3 Beschrijf de assen, vlakken en bewegingen van het heupgewricht

� Bewegingen in de att. coxae, vaak gecombineerd met bewegingen in de lumbale

wervelkolom, in de art. lumbosacralis en in de art. sacroiliacae, waarbij de bekkenhelling

groter wordt, heten voorwaarts kantelen (anteversie) van het bekken. De tegengestelde

beweging wordt achterwaarts kantelen (retroversie) genoemd. Bewegingen waarbij het

bekken zijdelings gekanteld wordt heten lateroversie.

Page 6: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 6

BEKKENGEBIED

Opdracht 4 Terminologie sacrum

Op de onderstaande figuur van het sacrum worden een aantal regio’s aangeduid. Maak

gebruik van onderstaande lijst om deze regio’s te benoemen. Nadien tracht je ze op het skelet

aan te duiden.

- cornu sacrale

- foranem sacrale dorsale

- os coccygis

- crista sacralis lateralis - canalis sacralis

- crista sacralis mediana

- hiatus sacralis

- crista sacralis intermedia

- basis

- facies auricularis

- processus articularis superior

Page 7: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 7

Opdracht 5 Terminologie bekken

Op de onderstaande figuur van het bekken worden een aantal regio’s aangeduid. Maak

gebruik van onderstaande lijst om deze regio’s te benoemen. Nadien tracht je ze op het skelet

aan te duiden.

- ala ossis ilii met fossa iliaca

- sympfysis pubis

- spina ischiadica

- spina iliaca anterior superior

- discus intervertebralis

- os sacrum

- ramus superior ossis pubis

- crista iliaca

- spina iliaca anterior inferior

- incisura acetabuli

- vertebra L4

- spina iliaca posterior inferior - promontorium

- incisura ischiadica major

- pecten ossis pubis

- foranem obturatorium

- articulatio sacroiliaca

- bovenrand acetabulum

- eminentia iliopubica

- ramus ossis ischii

- tuberculum pubicum

- linea arcuata

- acetabulum

- corpus ossis pubis

- os coccygis

Opdracht 6 terminologie femur

Page 8: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 8

- corpus

- epicondylus lateralis

- fovea capitis

- facies poplitea

- linea pectinea

- trochanter major

- fossa intercondylaris

- collum femoris

- epiconylus medialis

- tuberositas glutea

- crista intertrochanterica

- trochanter minor

- condylus medialis

- epifysaire lijn

- linea aspera

- caput femoris

- linea intertrochanterica

- facies patellaris

- condylus lateralis

- fossa trochanterica

Page 9: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 9

Opdracht 7 Palpatie van de botstructuren van het bekkengebied

- Spina iliaca anterior superior (1)

Vervolg de duidelijk zichtbare liesplooi in craniolaterale richting. Een opvallende

verhevenheid, daar waar de liesplooi ophoudt, is de SIAS. De beide SIAS zijn normaal

gelegen ter hoogte van S1.

- Spina iliaca anterior inferior (2)

In de door m. sartorius en de m. tensor fasciae latae gevormde ruimte kan bij passief

uitgevoerde flexie in het heupgewricht dit botpunt meestal indirect gevoeld worden.

- Tuberculum pubicum (3)

Wanneer men de liesplooi in caudomediale richting volgt dan is de eerst voelbare

botverhevenheid het tuberculum pubicum. De tubercula zijn gelegen in hetzelfde transversale

vlak als het centrum van de trochanter major.

- Ligamentum inguinale

De liesplooi is meestal goed zichtbaar. Palpeert men in de liesplooi met de vingers dwars op

de lengterichting ervan, dan voelt men een collagene streng onder de vingers rollen: het lig.

Inguinale. Deze structuur verloopt van de SIAS naar het tuberculum pubicum. Het lig.

Inguinale dient niet opgevat te worden als een zelfstandige band, maar als een verdikking van

de oppervlakkige fascia; zowel van de buikmusculatuur als van de fascia lata. De buikspieren

zijn alle verbonden met, of bevestigd aan het lig. inguinale.

- Crista iliaca (4, 5)

Palpeer de crista van de spina iliaca anterior superior tot de spina iliaca posterior superior.

- Spina iliaca posterior superior (6)

Dorsocaudaal verdikken de cristae iliacae zich tot de spinae iliacae posteriores superiores.

Deze bevinden zich ter hoogte van de dikwijls goed zichtbare “bekkenkuiltjes”. De distale

begrenzing van de spinae bevindt zich ter hoogte van S2.

Page 10: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 10

- Sacrum (7)

De palpatie van dit botstuk is ondanks zijn oppervlakkige ligging moeilijk. De laterale

begrenzing is lateraal van de verbindingslijn lopend van SIPS naar craniale punt van de

bilnaad voelbaar. In het midden is de crista sacralis mediana voelbaar als een kleine opstaande

richel.

1. SI-gewricht

2. tuber

ischiadicum

3. SIPS

- Os coccygis (8)

- Tuber ischiadicum (9)

Dit grote naar dorsocaudaal en lateraal gerichte botuitsteeksel van het os ischii is palpabel

distaal van de onderrand van de m. gluteus maximus, juist lateraal van het midden van de

bilplooi.

- Trochanter major

De trochanter major is bijna altijd goed palpabel. Wanneer het been geabduceerd wordt,

verschijnt er een duidelijk zichtbare depressie boven de trochanter major.

De trochanter major behoort in hetzelfde vlak te liggen als het tuberculum pubicum, de

femurkop en het os coccygis.

Page 11: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 11

SYNDESMOLOGIE Het kapsel van het art. coxae wordt ventraal en dorsaal door krachtige ligamenten versterkt:

- het lig. iliofemorale dat waaiervormig is bestaat uit een pars superior (3) en een

pars inferior (4);

- het lig. pubofemorale (5)

Deze twee ligamenten vormen aan de ventrale kant van het gewricht een Z, waarvan het

craniale stuk, het lig. iliofemorale , pars superior bijna horizontaal ligt; het middelste stuk,

het lig. iliofemorale, pars inferior, bijna vertikaal ligt en het onderste stuk, het lig.

pubofemorale horizontaal ligt.

Aan de dorsale zijde is slechts één ligament: het lig. ischiofemorale (6). Aan de mediale kant

zit het vast aan de dorsale rand van het acetabulum. De vezels lopen naar de mediale kant van

de trochanter major.

Page 12: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 12

Opdracht 8 Functie ligamenten

Leidt uit volgende figuren de functies af van desbetreffende ligamenten.

Page 13: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 13

Page 14: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 14

MYOLOGIE

De thoraco-abdominale en de rugmusculatuur spelen een belangrijke rol bij de

positieveranderingen van de romp. De functie van deze spieren is sterk afhankelijk van de

uitgangsstand van de romp en de inwerking van andere krachten, zoals de zwaartekracht.

De rompspieren zijn behalve voor bewegingen van de romp en voor het regelen van de

houding, van grote betekenis voor de ademhaling. De voornaamste ademhalingsspier is het

diafragma.

De buikwandmusculatuur regelt ook de abdominale druk.

De intrinsieke rugspieren spelen de voornaamste rol bij het handhaven van de houding. De

activiteit van deze spieren is nauwkeurig gecorreleerd met de ligging van de

deelzwaartepunten en de zwaartelijn ten opzichte van de wervelkolom.

M. Rectus Abdominis

Page 15: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 15

M.Obliquus Externus Abdominis M. Obliquus Internus Abdominis

M. Transversus Abdominis

Page 16: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 16

Rugspieren

Page 17: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 17

Opdracht 9 Functies van de rugspieren

Wat is de functie van de rugspieren binnen elk systeem als de spieren unilateraal of bilateraal

contraheren?

Functionele systemen van de

rugmusculatuur

A. Interspinaal systeem

B. Intertransversair systeem

C. Tranversospinaal systeem

D. Spinotransversair systeem

E. De 4 systemen samen

Page 18: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 18

Ademhalingsspieren

Diaphragma

Page 19: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 19

Page 20: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 20

Page 21: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 21

Page 22: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 22

Page 23: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 23

(An

te)flex

oren

spier oorsprong aanhechting hoofd/hulpfunctie innervatie

m. iliopsoas - Psoas major: D12, L1-L4

proc. costales L1-L5

- Iliacus: fossa iliaca

Plexus lumbalis en N.

femoralis

m. sartorius

Pes anserinus superficialis

N. femoralis : L1-L3

m. rectus femoris

- Extensie knie

- Flexie heup N. femoralis : L2-L4

m. tensor fasciae latae - SIAS

- gaat over in tractus

iliotibilalis N. gluteus superior: L4-L5

m. pectineus - os pubis

N. femoralis: L2-L3 en n.

obturatorius: L2-L4

m. adductor longus

Linea aspera

R. anterior van n.

obturatorius: L2-L4

m. gracilis - os pubis

- Flexie heup

- Adductie heup

- Flexie knie

R. anterior van n.

obturatorius: L2-L4

m. gluteus minimus en

medius

facies glutea van os ilium

N. gluteus superior: L4-L5

Page 24: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 24

(retroflex

oren

) exten

soren

spier oorsprong aanhechting hoofd/hulpfunctie innervatie

m. gluteus maximus

- crista iliaca

- SIPS

- os sacrum

- os coccygis

- lig. sacrotuberale

- proximaal deel :

- distaal deel :

N. gluteus inferior : L5-S2

m. biceps femoris -caput longum: tuber

ischiadicum

- caput breve: linea aspera

- extensie heup

- flexie en exorotatie knie

Caput longum: n. tibialis: L5-

S2

Caput breve:: n. peronealis

communis: S1-S2

m. semitendinosus Tuber ischiadicum

N. tibialis: L5-S2

m. semimembranosus - Pes anserinus profundus N. tibialis: L5-S2

m. adductor magnus - os pubis

- os ischii

- N. obturatorius

- N. tibialis: L3-L5

Page 25: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 25

ab

du

ctoren

spier oorsprong aanhechting hoofd/hulpfunctie innervatie

m. gluteus medius facies glutea van os ilium

N. gluteus superior: L4-L5

m. gluteus minimus facies glutea van os ilium

N. gluteus superior: L4-L5

m. tensor fasciae latae - SIAS

- gaat over in tractus

iliotibilalis N. gluteus superior: L4-L5

m. gluteus maximus

- crista iliaca

- SIPS

- os sacrum

- os coccygis

- lig. sacrotuberale

- proximaal deel :

- distaal deel :

N. gluteus inferior : L5-S2

m. piriformis - facies pelvina os sacrum

- abductie

- exorotatie Plexus sacralis: L5-S2

Page 26: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 26

ad

du

ctoren

spier oorsprong aanhechting hoofd/hulpfunctie innervatie

m.adductor magnus - Os pubis

- Os ischii

- N. obturatorius

- N. tibialis: L3-L5

m. adductor longus - Os pubis R. anterior van N.

obturatorius: L2-L4

m.adductor brevis - Os pubis R. anterior van N.

obturatorius: L2-L4

m. gracilis - Os pubis

- Flexie heup

- Adductie heup

- Flexie knie

R. anterior van n.

obturatorius: L2-L4

m. semimembranosus - Pes anserinus profundus N. tibialis: L5-S2

m. semitendinosus Tuber ischiadicum

N. tibialis: L5-S2

m. biceps femoris -caput longum: tuber

ischiadicum

- caput breve: linea aspera

- extensie heup

- flexie en exorotatie knie

Caput longum: n. tibialis: L5-

S2

Caput breve:: n. peronealis

communis: S1-S2

m. gluteus maximus

- crista iliaca

- SIPS

- os sacrum

- os coccygis

- lig. sacrotuberale

- proximaal deel :

- distaal deel :

N. gluteus inferior : L5-S2

m. quadratus femoris Crista intertrochanterica N. gluteus inferior : L5-S2

m. pectineus - os pubis

N. femoralis: L2-L3 en n.

obturatorius: L2-L4

Page 27: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 27

m. obturatorius

internus Binnenkant foranem

obturatum N. gluteus inferior: L5-S2

m.obturatorius

externus

Buitenkant foranem

obturatum N. obturatorius: L1-L4

exo

rota

toren

spier oorsprong aanhechting hoofd/hulpfunctie innervatie

m. piriformis - facies pelvina os sacrum

- abductie

- exorotatie Plexus sacralis: L5-S2

m. obturatorius

internus

Binnenkant foranem

obturatum N. gluteus inferior: L5-S2

m. obturatorius

externus

Buitenkant foranem

obturatum N. obturatorius: L1-L4

mm. gemelli - sup.: spina ischiadica

- inf.: tuber ischiadicum N. gluteus inferior: L5-S2

m. quadratus femoris Crista intertrochanterica N. gluteus inferior : L5-S2

m. pectineus - os pubis

N. femoralis: L2-L3 en n.

obturatorius: L2-L4

m. adductor magnus - Os pubis

- Os ischii

- N. obturatorius

- N. tibialis: L3-L5

m. gluteus maximus

- crista iliaca

- SIPS

- os sacrum

- os coccygis

- lig. sacrotuberale

- proximaal deel :

- distaal deel :

N. gluteus inferior : L5-S2

m.gluteus medius facies glutea van os ilium

N. gluteus superior: L4-L5

Page 28: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 28

m. biceps femoris -caput longum: tuber

ischiadicum

- caput breve: linea aspera

- extensie heup

- flexie en exorotatie knie

Caput longum: n. tibialis: L5-

S2

Caput breve:: n. peronealis

communis: S1-S2

m. semitendinosus Tuber ischiadicum

N. tibialis: L5-S2

m. semimembranosus

- Pes anserinus profundus N. tibialis: L5-S2

end

oro

tato

ren

spier oorsprong aanhechting hoofd/hulpfunctie innervatie

m. tensor fasciae latae - SIAS

- gaat over in tractus

iliotibilalis N. gluteus superior: L4-L5

m. gluteus minimus facies glutea van os ilium

N. gluteus superior: L4-L5

m. gluteus medius facies glutea van os ilium

N. gluteus superior: L4-L5

Page 29: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 29

Opdracht 10 Palpatie van spieren in het bekken en bovenbeengebied

- M. sartorius

De m. sartorius is de langste spier van ons lichaam. De origo is aan de SIAS, daarna loopt de

spier in een eigen fasciaschede spiraalvormig naar mediaal en distaal in het bovenbeen. De

spier verloopt vervolgens dorsaal van de mediale femurcondylus en zwenkt dan weer naar

voor. De insertie is gezamenlijk met de m. gracilis en de m. semitendinosus via de pes

anserinus aan de tuberositas tibiae.

De spier is in het proximale gedeelte goed zichtbaar te maken door de heup in exorotatie,

abductie en (ante)flexie te brengen met de knie in gebogen stand. Levert men weerstand tegen

deze stand dan wordt d palpatie vergemakkelijkt.

- Trigonum femorale laterale

Deze driehoekige ruimte wordt mediaal begrensd door de m. sartorius, lateraal door de m.

tensor fasciae latae en de apex wordt gevormd door de SIAS. Het trigonum is zichtbaar te

maken door de heup actief te laten buigen en exoroteren onder geringe abductie.

- M. rectus femoris

De pees van de m. rectus femoris is palpabel in het trigonum femorale laterale, het duidelijkst

ongeveer 5 cm distaal van de SIAS, tussen de m. tensor fasciae latae en de m. sartorius in.

- M. tensor fasciae latae en tractus iliotibialis

De spier is zichtbaar te maken door het gestrekte been in abductie en anteflexie te brengen. De

spier is distaal en lateraal van de SIAS als een verhevenheid zichtbaar. De spier wordt van

proximaal naar distaal gepalpeerd tot aan de overgang in de tractus iliotibialis. De tractus

iliotibialis is een versteviging van de fascia lata, die als een bandachtige structuur lateraal op

het been kan gevoeld worden.

Page 30: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 30

1. m.sartorius

2. m. tensor fasciae latae

3. m.rectus femoris

- M. gluteus medius

De spier kan het best gepalpeerd worden door het gesterkte been te abduceren. De spier wordt

voor een groot gedeelte bedekt door de m. gluteus maximus. Het voorste gedeelte van de spier

ligt direct achter de m. tensor fasciae latae.

Page 31: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 31

- M. adductor longus

Laat men het been een adductiebeweging tegen weerstand uitvoeren dan wordt een “rond

koordje” juist distaal van het tuberculum pubicum voelbaar. Dit is de rand van de m. adductor

longus die palpabel is van het tuberculum pubicum tot aan de kruisende m. sartorius.

- M. gracilis

De m. gracilis is direct mediaal en dorsaal van de m.adductor longus palpabel. De als rollende

band aanvoelende spier is vanaf de lies te volgen tot aan de pes anserinus.

- M. adductor magnus

Deze spier is slechts over een klein gedeelte van haar groot oppervlak palpabel. Posterior van

de m.gracilis en anterior van de m. semimembranosus ligt een kleine driehoek waarin een

gedeelte van de spier voelbaar is.

Schuift men de diep palperende vingers op de mediale zijde van het bovenbeen in distale

richting naar de knie, dan komt men op de proximale zijde van de condylus medialis femoris.

Een diepe dwarse palpatie laat dan juist posterior van de m. vastus medialis een peesachtige

structuur voelen. Dit is het meest distale gedeelte van de m. adductor magnus die hier

aanhecht op het tuberculum adductorium.

- Trigonum femorale mediale (trigonum van Scarpa)

De meest ideale uitgangshouding is een stand waarbij het bovenbeen in lichte flexie,

exorotatie en abductie wordt gebracht.

Het trigonum wordt craniaal begrensd door het ligamentum inguinale. Mediaal wordt de

ruimte begrensd door de m. adductor longus en lateraal door de m. sartorius. In de diepte van

het trigonum liggen de m. iliopsoas en de m. pectineus.

m. iliacus

m. psoas major

m. psoas minor

Page 32: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 32

- Arteria femoralis

De a. femoralis is ter hoogte van het middelste inguinale punt palpabel.

- Inguinale lymfeklieren

In het liesgebied bevinden zich nogal wat lymfeklieren. Bij veel mensen zijn wel enige

klieren gezwollen waarvan kleine ontstekingen in het been de meest frequente oorzaak

vormen.

- M. gluteus maximus

Deze spier geeft de typische ronde vorm aan de billen. De spier is duidelijk zichtbaar te

maken door een sterke extensie in de heup te late uitvoeren.

- De ischiocrurale groep (hamstrings)

De ischiocrurale groep heeft een gemeenschappelijke origo aan het tuber ischiadicum. Deze

origo is zichtbaar te maken door in buiklig het onderbeen tegen weerstand te laten buigen.

Distaal in het midden van de bilplooi is dan een duidelijke spierverhevenheid zichtbaar.

- M. semitendinosus

Wanneer het onderbeen wordt gebogen en geëndoroteerd, is de dunne ronde pees goed

zichtbaar en palpabel mediaal in de knieholte. De spier is tot aan de origo te volgen.

-M. semimembranosus

Deze spier is distaal ter weerszijden van en dieper dan de m. semitendinosus-pees zowel

mediaal als lateraal palpabel.

- M. biceps femoris

Maak de spier zichtbaar door een flexie en exorotatie in het kniegewricht te laten uitvoeren.

Deze spier is tot en met de insertie op het caput fibulae voelbaar.

Page 33: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 33

- M. quadriceps femoris

Deze spier is bij de meesten goed zichtbaar te maken door het been krachtig te strekken in het

kniegewricht.

Page 34: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 34

Opdracht 11

Tijdens het normale gaan blijft het bekken stabiel. De bekkenlijn, voorgesteld door de

interspinale lijn, blijft horizontaal en parallel met de schouderlijn.

Als bepaalde spieren aan de ondersteunende kant verlamd zijn of onvoldoende functioneren,

zal het bekken naar de tegengestelde kant kantelen. Dit zou vallen ten gevolge hebben, als de

romp niet in zijn geheel naar de ondersteunende kant gebogen wordt, waarbij de schouderlijn

mee kantelt.

De vorm van deze karakteristieke houding, waarbij het bekken aan één kant ondersteund

wordt en naar de andere kant kantelt terwijl het bovenste deel van de romp naar de

ondersteunende zijde buigt, wordt het teken van Duchenne-Trendelenburg genoemd.

Welke spieren zijn volgens jou in deze situatie verlamd of insufficiënt?

Onderstaande figuur kan je misschien helpen bij het beantwoorden van de vraag.

Page 35: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 35

Opdracht 12

Bestudeer onderstaande testen.

Welke spieren zijn er volgens jou verkort?

a.

b.

Page 36: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 36

Onderzoek van de heupregio vanuit ergotherapeutisch standpunt.

Voor wat betreft de situering van de goniometrie en spierkrachtmetingen binnen het

ergotherpeutisch onderzoek verwijzen we je naar werkboek 1.6.2 (p. 32-34)

HEUP – FLEXIE

GONIOMETRIE

Uitgangshouding

• Persoon in ruglig

Positie goniometer

• As: ter hoogte van trochanter major

• Vast segment: parallel met romp/tafel

• Bewegend segment: parallel met

bovenbeen / epicondylus lateralis

Normale waarde: 125°

SPIERTESTING

Uitgangshouding

• Persoon in zit (spierwaarde 3)

Werkwijze

• Spierwaarde 3: volledige

bewegingsbaan tegen ZK

• Spierwaarde 2: gedeelte baan tegen ZK

• Spierwaarde 1: ruglig – observatie /

palpatie bij poging contractie

• Spierwaarde 4-5: zie foto

Page 37: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 37

HEUP – EXTENSIE

GONIOMETRIE

SPIERTESTING

Uitgangshouding

Persoon in buiklig

Positie goniometer

• As: ter hoogte van trochanter major

• Vast segment: parallel met romp/tafel

• Bewegend segment: parallel met

bovenbeen/epicondylus lateralis

Normale waarde: 15°

Uitgangshouding

• Persoon in buiklig

Werkwijze

• Spierwaarde 3: volledige

bewegingsbaan tegen ZK

• Spierwaarde 2: gedeelte baan tegen ZK

• Spierwaarde 1: buiklig – observatie /

palpatie bij poging contractie

• Spierwaarde 4-5: zie foto (therapeut

drukt bekken tegen tafel)

Page 38: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 38

HEUP - ABDUCTIE

GONIOMETRIE

Uitgangshouding

Persoon in ruglig

Positie goniometer

• As ter hoogte van SIAS

• Vast segment: gericht op andere SIAS

• Bewegend segment: parallel met

bovenbeen, gericht naar midden patella

Normale waarde: 40-45°

SPIERTESTING

Uitgangshouding

Persoon in zijlig

Werkwijze

• Spierwaarde 3: volledige

bewegingsbaan tegen ZK

• Spierwaarde 2: gedeelte baan tegen ZK

• Spierwaarde 1: observatie / palpatie bij

poging contractie

• Spierwaarde 4-5: zie foto

Page 39: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 39

HEUP - ADDUCTIE

GONIOMETRIE

Uitgangshouding

Persoon in ruglig

Positie goniometer

• As ter hoogte van SIAS

• Vast segment: gericht op andere SIAS

• Bewegend segment: parallel met

bovenbeen, gericht naar midden patella

Normale waarde: 25°

SPIERTESTING

Uitgangshouding

Persoon in zijlig

Werkwijze

• Spierwaarde 3: volledige

bewegingsbaan tegen ZK

• Spierwaarde 2: gedeelte baan tegen ZK

• Spierwaarde 1: observatie / palpatie bij

poging contractie

• Spierwaarde 4-5: zie foto

Page 40: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 40

HEUP - EXOROTATIE

GONIOMETRIE

Uitgangshouding

Persoon in zit

Positie goniometer

• As: midden patella

• Vast segment: vertikaal

• Bewegend segment: parallel met

onderbeen (margo anterior tibiae)

Normale waarde: 45°

SPIERTESTING

Uitgangshouding

Persoon in zit

Werkwijze

• Spierwaarde 3: volledige

bewegingsbaan tegen ZK

• Spierwaarde 2: gedeelte baan tegen ZK

• Spierwaarde 1: observatie / palpatie bij

poging contractie (zeer moeilijk te

palperen)

• Spierwaarde 4-5: zie foto

Page 41: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 41

HEUP - ENDOROTATIE

GONIOMETRIE

SPIERTESTING

Uitgangshouding

Persoon in zit, benen afhangend

Positie goniometer

• As: midden patella

• Vast segment: vertikaal

• Bewegend segment: parallel met

onderbeen (margo anterior tibiae)

Normale waarde: 45°

Uitgangshouding

Persoon in zit, benen afhangend

Werkwijze

• Spierwaarde 3: volledige

bewegingsbaan tegen ZK

• Spierwaarde 2: gedeelte baan tegen ZK

• Spierwaarde 1: observatie / palpatie bij

poging contractie

• Spierwaarde 4-5: zie foto

Page 42: WERKBOEK ANATOMIE heup 0910[1]

Academiejaar 2009-2010: blok 1.6.4 – werkboek anatomie – bewegingsanalyse

____________________________________________________________________________________

______________________________________________________________________________________

Provinciale Hogeschool Limburg – Departement Gezondheidszorg – 1ste

jaar Ergotherapie 18