logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk....

25
Opleiding Gespecialiseerd Pedagogisch Medewerker, niveau 4 Profiel onafhankelijk Profiel afhankelijk Basis Examenvorm en tijdvak Examenvorm en tijdvak Kind in beeld B1-K1-W1 Inventariseert behoeften en wensen van het kind Praktijkexamen Examennummer: 1 Activiteiten goed geregeld B1-K1-W4 Stemt de werkzaamheden af op de betrokkenen P2-K1-W2 Stelt een (gespecialiseerd) activiteitenprogramma op P2-K2-W1 Voert coördinerende taken uit P2-K2-W4 Voert beheertaken uit Praktijkexamen Examennummer: 4 Ontwikkeling gestimuleerd B1-K1-W2 Bereidt de uitvoering van activiteiten voor B1-K1-W3 Richt ruimten in ter voorbereiding op activiteiten B1-K1-W5 Stimuleert de ontwikkeling door het aanbieden van activiteiten Praktijkexamen Examennummer: 2 Gespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat P2-K1-W1 Voert gesprekken met de ouders/vervangende opvoeders en het kind P2-K1-W3 Ontwikkelt (mede) een begeleidingsplan P2-K1-W4 Biedt (gespecialiseerde) opvang P2-K1-W5 Biedt persoonlijke verzorging P2-K1-W6 Draagt zorg voor huishoudelijke werkzaamheden Praktijkexamen Examennummer: 5 Van goed verzorgd naar zelfredzaam B1-K1-W6 Ondersteunt bij verzorgende taken Praktijkexamen Examennummer: 3 Aandacht voor ontwikkelingsgericht werken B1-K1-W8 Evalueert de werkzaamheden P2-K1-W7 Biedt (specifieke) ontwikkelingsgerichte activiteiten aan P2-K2-W2 Bouwt en onderhoudt een netwerk P2-K2-W3 Voert beleidsondersteunende taken uit Praktijkexamen Examennummer: 6 Lint examens Basis Examenvorm en tijdvak Werken aan kwaliteit en deskundigheid B1-K2-W1 Werkt aan de eigen deskundigheid Criterium gericht interview

Transcript of logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk....

Page 1: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

Opleiding Gespecialiseerd Pedagogisch Medewerker, niveau 4 Profiel onafhankelijk Profiel afhankelijk

Basis Examenvorm en tijdvak

Examenvorm en tijdvak

Kind in beeldB1-K1-W1 Inventariseert behoeften en wensen van het kind

Praktijkexamen Examennummer: 1

Activiteiten goed geregeldB1-K1-W4 Stemt de werkzaamheden af op de betrokkenenP2-K1-W2 Stelt een (gespecialiseerd) activiteitenprogramma op P2-K2-W1 Voert coördinerende taken uitP2-K2-W4 Voert beheertaken uit

Praktijkexamen Examennummer: 4

Ontwikkeling gestimuleerdB1-K1-W2 Bereidt de uitvoering van activiteiten voor B1-K1-W3 Richt ruimten in ter voorbereiding op activiteitenB1-K1-W5 Stimuleert de ontwikkeling door het aanbieden van activiteiten

Praktijkexamen Examennummer: 2

Gespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijkB1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaatP2-K1-W1 Voert gesprekken met de ouders/vervangende opvoeders en het kindP2-K1-W3 Ontwikkelt (mede) een begeleidingsplan P2-K1-W4 Biedt (gespecialiseerde) opvangP2-K1-W5 Biedt persoonlijke verzorgingP2-K1-W6 Draagt zorg voor huishoudelijke werkzaamheden

Praktijkexamen Examennummer: 5

Van goed verzorgd naar zelfredzaamB1-K1-W6 Ondersteunt bij verzorgende taken

Praktijkexamen Examennummer: 3

Aandacht voor ontwikkelingsgericht werkenB1-K1-W8 Evalueert de werkzaamhedenP2-K1-W7 Biedt (specifieke) ontwikkelingsgerichte activiteiten aan P2-K2-W2 Bouwt en onderhoudt een netwerkP2-K2-W3 Voert beleidsondersteunende taken uit

Praktijkexamen Examennummer: 6

Lint examens

Basis Examenvorm en tijdvak

Werken aan kwaliteit en deskundigheidB1-K2-W1 Werkt aan de eigen deskundigheidB1-K2-W2 Werkt aan bewaken en bevorderen van kwaliteit

Criterium gericht interview Examennummer: 7

Keuzedelen

Page 2: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

Praktijkexamen 5 Gespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijkInleidingDe kinderopvang is voor de kinderen een ‘tweede thuis’. Jij en je collega’s zorgen voor een fijne sfeer waarbinnen kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen. Het is belangrijk dat thuis en kinderopvang goed op elkaar aansluiten; daarom heb je regelmatig contact met ouders/vervangende opvoeders. Doordat je de kinderenintensief begeleidt en regelmatig met ouders in gesprek bent, weet je welke kinderen specifieke begeleiding nodig hebben. Verzorgende en huishoudelijke taken zijn hierbij ook altijd onderdeel van je werk.

De opdracht van het examen is als volgtJe begeleidt de kinderen en draagt zorg voor alle voorkomende werkzaamheden. Je schrijft een begeleidingsplan voor een kind met een specifieke begeleidingsbehoefte.

Uitvoering1. Je begeleidt de kinderen gedurende twee dagdelen en je voert daarbij

verzorgende en huishoudelijke taken uit. Je wisselt de dagelijkse informatie uit met de ouders/ vervangende opvoeders van de kinderen.

2. Je kiest uit de groep die je begeleidt een kind met een specifieke begeleidingsbehoefte. Je verzamelt doelgericht informatie uit relevante bronnen en schrijft een begeleidingsplan zoals gebruikelijk in de BPV-instelling.

3. Je bespreekt met de ouders/vervangende opvoeders en eventueel met het kind het begeleidingsplan.

Page 3: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

WerkprocessenB1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaatP2-K1-W1 Voert gesprekken met de ouders/vervangende opvoeders en het kind P2-K1-W3 Ontwikkelt (mede) een begeleidingsplanP2-K1-W4 Biedt (gespecialiseerde) opvang P2-K1-W5 Biedt persoonlijke verzorgingP2-K1-W6 Draagt zorg voor huishoudelijke werkzaamhedenIndien er op de BPV-instelling geen sprake is van contact met ouders/vervangende opvoeders dan mag er voor ouders/vervangende opvoeders ook professionals gelezen worden.

TheorieNU Pedagogisch Werk, Basisboek Opvoeding en Ontwikkeling– Hoofdstuk 2: Het lichaam ontwikkelt– Hoofdstuk 3: Denken en leren– Hoofdstuk 4: Creatieve ontwikkeling– Hoofdstuk 5: Taal– Hoofdstuk 6: Het kind en de groep– Hoofdstuk 7: Observeren– Hoofdstuk 8: Een veilig klimaat

NU Pedagogisch Werk Basisboek: Didactiek, Communicatie en Organisatie– Hoofdstuk 1: Methodisch en didactisch werken– Hoofdstuk 2: Materiaal en omgeving– Hoofdstuk 3: Ontwikkeling stimuleren: denken– Hoofdstuk 4: Ontwikkeling stimuleren: voelen en bewegen– Hoofdstuk 5: Als het anders gaat– Hoofdstuk: Verzorging en gezondheid– Hoofdstuk 7: Communicatie en reflectie

NU Pedagogisch Werk Profielboek: Gespecialiseerd Pedagogisch Medewerker: Communicatie en Organisatie– Hoofdstuk 1: Methodisch handelen– Hoofdstuk 3: Een dagprogramma maken– Hoofdstuk 4: Een gezonde en veilige omgeving

NU Pedagogisch Werk Profielboek: Gespecialiseerd Pedagogisch Medewerker: Pedagogiek– Hoofdstuk 2: Opvoeden en begeleiden– Hoofdstuk 3: Persoonlijke aandacht bij de verzorging– Hoofdstuk 4: Groepen begeleiden– Hoofdstuk 5: Diversiteit– Hoofdstuk 6: Taal– Hoofdstuk 7: Kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte– Hoofdstuk 8: Ouders en opvoeders

Interactievaardigheden– Hoofdstuk 1: Sensitieve responsiviteit– Hoofdstuk 2: Respect voor autonomie– Hoofdstuk 3: Structureren en leidinggeven– Hoofdstuk 4: Praten en uitleggen– Hoofdstuk 5: Ontwikkeling stimuleren– Hoofdstuk 6: Begeleiden van onderlinge interacties

Sporen van Reggio; Margot

Meeuwig. De honderd talen van

kinderen; Reggio

Page 4: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

1: De student maakt contact met de ouders/vervangende opvoeders.A. De student is op de hoogte van de informatie die wordt gedeeld met de

ouders/ verzorgers tijdens het haal- en brengmoment.– Indien er geen sprake is van een haal-en brengmoment dan wordt het

doel uitgewerkt voor een ander overdrachtsmoment met ouders/vervangende opvoeders. Dit kan een overdracht tussen professionals zijn.

– De student kan de noodzaak benoemen voor het uitwisselen van informatie tijdens het haal- en brengmoment.

– De student kan vijf voorbeelden geven van informatie die wordt uitgewisseld tijdens een haal en brengmoment.

B. De student maakt contact met ouders/vervangende opvoeders door middel van uitwisselen van de dagelijkse informatie met ouders/vervangende opvoeders.– Indien er geen sprake is van een haal-en brengmoment dan wordt het

doel uitgewerkt voor een ander overdrachtsmoment met ouders/vervangende opvoeders. Dit kan een overdracht tussen professionals zijn.

– De student toont aan ten minste drie keer zelfstandig informatie te hebben overgedragen over een kind aan ouders/vervangende opvoeders bij het haal- en brengmoment.

– De student legt uit hoe zij omgaat met ouders die weinig tijd hebben of de Nederlandse taal niet goed spreken.

– De student toont aan ook informatie uit te wisselen met ouders die weinig tijd hebben of de Nederlandse taal niet goed spreken.

– De student vraagt feedback op de bovenstaande criteria aan de BPV-begeleider.

– De student verwerkt de gekregen feedback in tips en tops.– De student zet de tips om in leerdoelen.

C. De student kan een kennismakings- of intakegesprek voeren met een kind en de ouders/vervangende opvoeders.– De student kan uitleggen welke informatie de pedagogisch medewerker

in een kennismakings- of intakegesprek met ouders/vervangende opvoeders en kinderen geeft.

– De student kan uitleggen welke informatie de pedagogisch medewerker in een kennismakings- of intakegesprek van ouders/vervangende opvoeders en kinderen verzamelt.

– De student toont aan een kennismakings- of intakegesprek met ouders te hebben gevoerd volgens de richtlijnen van de BPV-instelling.

– De student toont aan in het gesprek de situatie, verwachtingen en wensen in kaart te hebben gebracht.

– De student reflecteert op het kennismakings- of intakegesprek.

Page 5: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

– De student verzamelt feedback van het kennismakings- of intakegesprek.– De student zet de gekregen feedback om in tips en tops en verwerkt de tips

in leerdoelen.

2: De student zet gesprekstechnieken effectief in om informatie te krijgen.A. De student kan een gesprek voorbereiden met ouders/vervangende

opvoeders over zichtbaar opvallend gedrag bij het kind.– De student beschrijft minimaal drie vormen van opvallend gedrag,

passend bij de doelgroep van de BPV-instelling.– De student kan vanuit de ontwikkelingsgebieden verantwoorden

waarom het gedrag opvallend is voor de ontwikkelingsfase van de kinderen van de BPV-instelling.

– De student heeft opvallend gedrag bij een kind van de BPV-instelling gesignaleerd.

– De student heeft bij de BPV-begeleider feedback gevraagd op het gesignaleerde opvallend gedrag.

– De student verantwoordt hoe zij het opvallend gedrag bespreekbaar maakt met ouders/vervangende opvoeders.

B. De student kan informatie verzamelen bij ouders/vervangende opvoeders over opvallend gedrag door middel van actief luisteren.– De student legt uit wat men verstaat onder actief luisteren.– De student legt uit welke non-verbale en verbale houding aansluit

bij een actieve luisterhouding.– De student maakt ten minste gebruik van één betrouwbare

literatuurbron.– De student kan het belang uitleggen van actief luisteren in het contact

met ouders/vervangende opvoeders.– De student kan minimaal drie gesprekstechnieken aantonen die horen

bij actief luisteren.– De student reflecteert op een gesprek met ouders/vervangende

opvoeders waarin de bovenstaande gesprekstechnieken zijn ingezet.

Page 6: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

3: De student geeft de kinderen ruimte voor eigen ideeën en oplossingen.A. De student kan de zelfredzaamheid bij de doelgroep stimuleren.

– De student kan uitleggen wat het begrip zelfredzaamheid inhoudt.– De student kan uitleggen waarom het belangrijk is om de

zelfredzaamheid van een kind te stimuleren.– De student maakt gebruik van minimaal één betrouwbare literatuurbron.– De student kan vijf voorbeelden geven van hoe zij de

zelfredzaamheid van kinderen op de BPV-instelling kan stimuleren.– De student beargumenteert in de vijf voorbeelden op welke wijze

de zelfredzaamheid wordt gestimuleerd.– De student toont aan dat zij het kind stimuleert om taken, passend bij

de ontwikkelingsfase, zo veel mogelijk zelf uit te voeren.B. De student kan de kinderen van de BPV-instelling stimuleren om tot

eigen oplossingen en ideeën te komen bij zelfredzaamheid door het inzetten van de interactievaardigheid ‘respect voor de autonomie’.– De student kan uitleggen op welke manier de interactievaardigheid

‘respect voor de autonomie’ toegepast kan worden bij de kinderen van de BPV- instelling bij het stimuleren van zelfredzaamheid.

– De student geeft minimaal drie voorbeelden waarin zij aantoont de interactievaardigheid ‘respect voor de autonomie’ toe te passen bij de kinderen van de BPV-instelling bij het stimuleren van zelfredzaamheid.

4: De student reageert adequaat op verbale en non-verbale signalen en handelt hiernaar.

A. De student kan demonstreren dat zij het taalgebruik afstemt op de verbale en non-verbale signalen van de doelgroep van de BPV-instelling.– De student kan uitleggen hoe de taalontwikkeling van de doelgroep op

de BPV-instelling verloopt.– De student maakt gebruik van minimaal één betrouwbare literatuurbron.– De student kan de taalontwikkeling van de doelgroep onderbouwen door

ten minste vijf voorbeelden van verbaal gedrag van kinderen op de BPV-instelling te benoemen.

– De student kan de taalontwikkeling van de doelgroep onderbouwen door ten minste vijf voorbeelden van non-verbaal gedrag van kinderen op de BPV- instelling te benoemen.

– De student reflecteert op minimaal drie situaties waarin ze haar taalgebruik verbaal en non-verbaal afstemt op de kinderen van de BPV-instelling en vraagt hierbij schriftelijk feedback van de BPV-begeleider.

B. De student kan demonstreren dat de non- verbale en de verbale communicatie congruent is.– De student toont aan te weten wat congruentie is.– De student kan het belang uitleggen van congruente verbale en non-

verbale communicatie.– De student geeft drie voorbeelden waarin zij aantoont dat de non-

verbale en verbale communicatie congruent is.C. De student past de interactievaardigheid sensitieve responsiviteit op

effectieve wijze toe.– De student benoemt het belang van sensitief responsief reageren op

non- verbale en verbale signalen van kinderen.– De student geeft vijf voorbeelden van sensitief responsief reageren

op de doelgroep van de BPV-instelling.D. De student kan signalen van sociale problematiek herkennen waaronder

pesten, huiselijk geweld, kindermishandeling, seksueel misbruik en ongeletterdheid.– De student kan uitleggen wat men verstaat onder de bovenstaande

sociale problematieken.– De student maakt gebruik van minimaal drie betrouwbare literatuurbronnen.– De student kan per sociale problematiek minimaal vijf signalen benoemen

die er op wijzen dat de problematiek plaatsvindt.E. De student kan bij signalen van sociale problematiek actie ondernemen

volgens de wet- en regelgeving en de richtlijnen van de BPV-instelling.– De student kan per sociale problematiek (zie doel D) uitleggen welke

actie er moet worden ondernomen volgens wet- en regelgeving.– De student kan uitleggen wat er wordt verstaan onder de meldcode.– De student maakt gebruik van ten minste drie betrouwbare

literatuurbronnen.– De student kan uitleggen wat zij moet doen bij vermoedens van signalen

van sociale problematiek volgens de meldcode.– De student kan per sociale problematiek uitleggen welke richtlijnen de

BPV-instelling heeft en welke acties de pedagogisch medewerkers moeten ondernemen.

Page 7: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

5: De student toont overwicht in haar wijze van optreden, structureert en stelt grenzen.

A. De student stelt grenzen bij de begeleiding van kinderen.– De student kan uitleggen wat wordt verstaan onder grenzen stellen.– De student kan uitleggen waarom het belangrijk is om grenzen te stellen

bij de begeleiding van kinderen.– De student maakt gebruik van minimaal één betrouwbare literatuurbron.– De student kan vijf voorbeelden geven van grenzen die zij naar kinderen

stelt en kan per voorbeeld uitleggen waarom zij deze grens stelt.– De student heeft feedback gevraagd op het grenzen stellen naar

kinderen toe op de BPV-instelling.– De student heeft de bovenstaande feedback omgezet in tips en tops en

de tips verwerkt in leerdoelen.B. De student structureert in inrichting van de ruimte.

– De student kan het begrip ‘de ruimte als derde pedagoog’ uitleggen.– De student kan belangrijke factoren benoemen waar een ruimte aan

moet voldoen volgens ‘de ruimte als derde pedagoog’.– De student kan uitleggen waar een ruimte aan moet voldoen volgens de

regels van de ‘ruimte als derde pedagoog’.– De student maakt gebruik van ten minste één betrouwbare

literatuurbron.– De student vergelijkt de ruimte van de BPV-instelling met de regels

van de ‘ruimte als derde pedagoog’.C. De student structureert in dagindeling van de BPV-instelling.

– De student kan uitleggen wat men verstaat onder een dagindeling.– De student kan uitleggen op welke manier een dagindeling bijdraagt aan

structuur voor de kinderen van de BPV-instelling.– De student geeft een overzicht van de dagindeling van de BPV-instelling.– De student benoemt in een gesprek met een leercoach op welke

manier de dagindeling van de BPV-instelling zorgt voor structuur voor de kinderen.

D. De student biedt structuur aan de kinderen van de BPV-instelling door gebruik te maken van rituelen.– De student kan uitleggen wat men verstaat onder rituelen.– De student kan uitleggen op welke manier rituelen bijdragen aan

structuur voor de kinderen van de BPV-instelling.– De student geeft een overzicht van minimaal drie rituelen van de BPV-

instelling.– De student benoemt in een gesprek met een leercoach op welke

manier de rituelen van de BPV-instelling zorgen voor structuur voor de kinderen.

E. De student structureert door de overdracht van waarden en normen het stellen van vaste regels.– De student kan uitleggen wat men verstaat onder waarden, normen en vaste

regels.– De student kan uitleggen op welke manier waarden, normen en vaste

regels bijdragen aan structuur voor de kinderen van de BPV-instelling.– De student geeft een overzicht van de waarden, normen en vaste regels

van de BPV-instelling.– De student benoemt in een gesprek met een leercoach op welke

manier de waarden, normen en vaste regels van de BPV-instelling zorgt voor structuur voor de kinderen.

6: De student toont voorbeeldgedrag en stimuleert de kinderen tot het uitproberen van gedragsalternatieven.

A. De student toont voorbeeldgedrag.– De student kan benoemen wat wordt verstaan onder voorbeeldgedrag.– De student kan uitleggen waarom het belangrijk is om voorbeeldgedrag

te tonen.– De student geeft minimaal tien voorbeelden waaruit blijkt

dat zij voorbeeldgedrag laat zien in de praktijk van de BPV-instelling.

B. De student kan kinderen feedback geven op het gedrag en gedragsalternatieven bespreken.– De student onderzoekt welke sociale vaardigheden behoren

bij de ontwikkelingsfase van de kinderen van de BPV-instelling.

– De student beschrijft een casus over de afwijkende ontwikkeling van de sociale vaardigheden van een kind in de BPV-instelling.

– De student benoemt minimaal één gedragsalternatief voor het kind uit de casus en maakt daarbij gebruik van de theorie van Thomas Gordon.

– De student toont aan positieve opbouwende feedback te hebben geven aan het kind volgens de feedbackregels.

– De student reflecteert met de BPV-begeleider op deze situatie.

Page 8: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

7: De student past effectieve interventies toe gericht op de ontwikkeling van kinderen.

A. De student kent verschillende opvoedinterventies.– De student kan uitleggen wat opvoeden is.– De student kan uitleggen wat de vier verschillende opvoedstijlen zijn.– De student onderzoekt de uitgangspunten van de volgende pedagogen en

pedagogische visies; Rudolf Steiner, Lev Vygotsky, Maria Montessori, Janusz Korczak, Céleste Freinet, Emmi Pikler, Thomas Gordon, Marshall Rosenberg en Loris Malaguzzi.

B. De student past verschillende opvoedinterventies toe in de praktijk van de BPV-instelling.– De student beschrijft vanuit de doelgroep op de BPV-instelling een

casus waarin ze een interventie heeft toegepast.– De student beschrijft hoe zij, vanuit minimaal vier andere pedagogen of

pedagogische visies, zou handelen in deze casus.– De student benoemt in een gesprek met een leercoach wat het effect

van haar handelen was in de casus en de mogelijke verschillen vanuit de andere pedagogen of pedagogische visies.

– De student kan verantwoorden in een gesprek met een leercoach op welke manier de interventie(s) passend was bij ontwikkelingsfase van het kind van de BPV-instelling.

8: De student begeleidt interacties tussen kinderen, ook bij conflicten en problemen.

A. De student kan interacties tussen kinderen begeleiden.– De student kan uitleggen wat het belang is van de beheersing

van de interactievaardigheid ‘begeleiden van onderlinge interacties’.

– De student kan uitleggen wat het effect is van de interactievaardigheid ‘begeleiden van onderlinge interacties’ op de ontwikkeling van kinderen.

– De student kan de interactievaardigheid ‘begeleiden van onderlinge interacties’ benoemen voor de doelgroep 0-12 jaar en laat zien dat zij deze kan toepassen.

B. De student kan de interacties tussen kinderen bij conflicten en problemen begeleiden.– De student kan uitleggen op welke manier de interactievaardigheid

‘begeleiden van onderlinge interacties’ toegepast wordt bij conflicten en problemen.

– De student beschrijft een casus vanuit de praktijk waarin zij aantoont de interactievaardigheid ‘begeleiden van onderlinge interacties’ heeft

toegepast

Page 9: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

bij de begeleiding van conflicten en problemen tussen kinderen.– De student kan uitleggen op welke manier de pedagogische visie van

Thomas Gordon ingezet kan worden bij de begeleiding van conflicten en problemen tussen kinderen.

– De student beschrijft een casus vanuit de praktijk waarin zij aantoont de pedagogische visie van Thomas Gordon te hebben toegepast bij de begeleiding van conflicten en problemen tussen kinderen.

9: De student stimuleert positief gedrag van kinderen.A. De student kan positief gedrag stimuleren door interventies in te zetten.

– De student benoemt minimaal drie interventies die ingezet kunnen worden om positief gedrag te stimuleren.

– De student voert minimaal één van deze interventies uit op de BPV-instelling.

– De student reflecteert op deze interventie met een leercoach.B. De student kan positief gedrag stimuleren door een voorbeeld te zijn.

– De student benoemt minimaal drie situaties waarin je voorbeeldgedrag laat zien om positief gedrag te stimuleren.

– De student toont in minimaal één situatie voorbeeldgedrag aan.– De student reflecteert op deze situatie met een leercoach.

C. De student kan positief gedrag stimuleren door complimenten te geven.– De student kan beschrijven waar een goed compliment aan voldoet.– De student kan beschrijven op welke manier complimenten kunnen

bijdragen aan de ontwikkeling van faalangst.– De student benoemt minimaal drie complimenten die ingezet kunnen

worden om positief gedrag te stimuleren.– De student voert minimaal één van deze complimenten uit op

de BPV-instelling.– De student reflecteert op deze interventie met een leercoach.

Page 10: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

10: De student laat kinderen in de groep tot hun recht komen.A. De student heeft kennis van de groepsdynamica.

– De student beschrijft wat een groep is.– De student onderzoekt de verschillende fasen die een groep doorloopt

in het groepsproces.– De student beschrijft hoe een groepsproces begeleid wordt.– De student toont aan het groepsproces op de BPV-instelling te

kunnen begeleiden en reflecteert hierop met de BPV-begeleider.B. De student schenkt aandacht aan elk individu in de groep.

– De student kan uitleggen waarom individuele aandacht binnen de groep belangrijk is voor de ontwikkeling van kinderen.

– De student kan uitleggen op welke manier(en) zij kinderen individuele aandacht binnen de groep kan bieden met respect voor de autonomie en eigenheid van het kind.

– De student toont aan dat zij kinderen individuele aandacht binnen de groep kan bieden en reflecteert hierop met de BPV-begeleider.

11: De student toont rust en zelfvertrouwen, ook in onzekere en onduidelijke situaties.

A. De student toont aan rust en zelfvertrouwen te kunnen laten zien.– De student beschrijft het belang van het uitstralen van rust en

zelfvertrouwen voor de groep.– De student beschrijft waaraan je bij haar kan zien dat ze rust uitstraalt.– De student beschrijft waaraan je bij haar kan zien dat ze

zelfvertrouwen uitstraalt.– De student beschrijft een situatie waarbij ze rust en zelfvertrouwen

heeft laten zien.B. De student kan de kinderen begeleiden bij verandering of aanpassing.

– De student beschrijft drie situaties waarin verandering of aanpassing van toepassing zijn.

– De student beschrijft per situatie hoe gehandeld moet worden vanuit het belang van de kinderen.

– De student reflecteert in een gesprek met een leercoach hoe zij gehandeld heeft in een situatie van verandering of aanpassing.

12: De student begeleidt de kinderen door met hen te praten en uitleg te geven.A. De student kan de interactievaardigheid praten en uitleggen toepassen

in de praktijk.– De student kan uitleggen wat het belang en het effect is van de

beheersing van de interactievaardigheid praten en uitleggen voor de ontwikkeling van het kind in de dagelijkse praktijk van de kinderopvang.

– De student kan uitleggen dat zij bij het praten en uitleg geven kan aansluiten bij de taalontwikkeling van de kinderen van de BPV-instelling.

– De student kan reflecteren op twee praktijksituaties waarin zij de interactievaardigheid praten en uitleggen inzet.

– De student heeft feedback gevraagd op de toepassing van de interactievaardigheid praten en uitleggen op de BPV-instelling.

B. De student kan demonstreren dat zij tijdens het geven van uitleg het verbale en non-verbale taalgebruik afstemt op de doelgroep.– De student toont aan in een dagelijkse situatie één of meerdere

kinderen uitleg te hebben gegeven.– De student verantwoordt hoe zij tijdens de uitleg het non-verbale en

verbale taalgebruik afstemt op de doelgroep.

Page 11: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

13: De student reageert snel en effectief op signalen van behoefte aan persoonlijke verzorging en gaat daarbij discreet om met lichaamscontact.

A. De student kan verbale en non-verbale signalen van het kind herkennen, wanneer het behoefte heeft aan persoonlijke verzorging.– De student kan benoemen wat men verstaat onder persoonlijke

verzorging van een kind van 0-1 jaar.– De studenten kan 10 voorbeelden van signalen geven waaruit blijkt dat

een kind van 0-1 jaar behoefte heeft aan persoonlijke verzorging.– De student kan benoemen wat men verstaat onder persoonlijke

verzorging van een kind van 2-4 jaar.– De student kan 10 voorbeelden van signalen geven waaruit blijkt dat een

kind van 2-4 jaar behoefte heeft aan persoonlijke verzorging.– De student kan benoemen welke persoonlijke verzorging de kinderen

van de BPV-instelling nodig hebben.– De student kan reflecteren op twee verschillende situaties waarin een

kind signalen gaf van behoefte aan persoonlijke verzorging.B. De student kan adequaat reageren op signalen van het kind

wanneer het behoefte heeft aan persoonlijke verzorging.– De student kan in een gesprek met een leercoach verantwoorden op

welke wijze ze adequaat heeft gereageerd op signalen van kinderen van de BPV- instelling die behoefte hadden aan persoonlijke verzorging.

C. De student kan discreet omgaan met lichaamscontact.– De student kan verwoorden wat men verstaat onder ‘discreet omgaan

met lichaamscontact’.– De student toont aan in het contact met een kind discreet om te gaan

met lichaamscontact.

14: De student geeft de kinderen passende persoonlijke verzorging en gaat daarbij discreet om met lichaamscontact.

A. De student past tijdens de persoonlijke verzorging de interactievaardigheid respect voor de autonomie toe.– De student kan uitleggen wat het belang is van de beheersing van de

interac- tievaardigheid respect voor de autonomie tijdens de verzorging van een kind.

– De student kan uitleggen wat het effect is van de interactievaardigheid respect voor de autonomie tijdens de persoonlijke verzorging op de ontwikkeling van de kinderen.

– De student geeft minimaal vijf voorbeelden van hoe een pedagogisch medewerker de interactievaardigheid respect voor

de autonomie kan toepassen tijdens de verzorging van een kind van 0-1 jaar.

Page 12: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

– De student geeft minimaal vijf voorbeelden van hoe een pedagogisch medewerker de interactievaardigheid respect voor de autonomie kan toepassen tijdens de verzorging van een kind van 2-4 jaar.

– De student kan reflecteren op twee praktijksituaties waarin zij tijdens de persoonlijke verzorging respect had voor de autonomie van het kind.

– De student heeft feedback gevraagd op de toepassing van de interactievaardigheid respect voor autonomie tijdens de persoonlijke verzorging van kinderen op de BPV-instelling.

– De bovenstaande feedback is zichtbaar omgezet in tops en tips.– De tips zijn verwerkt in leerdoelen.

B. De student past tijdens de persoonlijke verzorging de interactievaardigheid sensitieve responsiviteit toe.– De student kan uitleggen wat het belang is van de beheersing van de

interactievaardigheid sensitieve responsiviteit tijdens de verzorging van een kind.– De student kan uitleggen wat het effect is van de interactievaardigheid

sensitieve responsiviteit tijdens de persoonlijke verzorging op de ontwikkeling van de kinderen.

– De student geeft minimaal vijf voorbeelden van hoe een pedagogisch medewerker de interactievaardigheid sensitieve responsiviteit kan toepassen tijdens de verzorging van een kind van 0-1 jaar.

– De student geeft minimaal vijf voorbeelden van hoe een pedagogisch medewerker de interactievaardigheid sensitieve responsiviteit kan toepassen tijdens de verzorging van een kind van 2-4 jaar.

– De student kan reflecteren op twee praktijksituaties waarin zij tijdens de persoonlijke verzorging sensitief responsief reageerde op het kind.

– De student heeft feedback gevraagd op de toepassing van de interactievaardigheid sensitief responsief tijdens de persoonlijke verzorging van kinderen op de BPV-instelling.

– De bovenstaande feedback is zichtbaar omgezet in tops en tips.– De tips zijn verwerkt in leerdoelen.

C. De student biedt kinderen met een specifieke zorgbehoefte de gewenste specifieke verzorging.– De student kan benoemen welke specifieke zorgbehoeften kinderen van de

BPV-instelling kunnen hebben en welke specifieke verzorging daarbij nodig is.– De student beschrijft minimaal twee praktijksituaties waaruit blijkt dat zij

gewenste specifieke verzorging kan bieden aan kinderen met een specifieke zorgbehoefte.

– De student bespreekt de praktijksituaties met een leercoach.

Page 13: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

15: De student gaat adequaat om met de dynamiek van kinderen tijdens de persoonlijke verzorging.

A. De student kan de persoonlijke verzorging afstemmen op de dynamiek van een druk en beweeglijk kind.– De student beschrijft hoe je als pedagogisch medewerker omgaat met de

dynamiek van een druk en beweeglijk kind tijdens de verzorgingsmomenten.

– De student demonstreert op de BPV-instelling hoe zij de persoonlijke verzorging afstemt op de dynamiek van een druk en beweeglijk kind.

– De student bespreekt bovenstaande met de BPV-begeleider.B. De student kan de persoonlijke verzorging afstemmen op de dynamiek

van een rustig kind.– De student beschrijft hoe je als pedagogisch medewerker omgaat

met de dynamiek van een rustig kind tijdens de verzorgingsmomenten.

– De student demonstreert op de BPV-instelling hoe zij de persoonlijke verzorging afstemt op de dynamiek van een rustig kind.

– De student bespreekt bovenstaande met de BPV-begeleider.

16: De student communiceert tijdens de persoonlijke verzorging actief met de kinderen.

A. De student toont aan bij de persoonlijke verzorging de interactievaardigheid praten en uitleggen toe te passen.– De student kan uitleggen wat het belang en effect is van de beheersing

van de interactievaardigheid praten en uitleggen tijdens de verzorging van een kind.

– De student kan uitleggen wat de interactievaardigheid praten en uitleggen inhoudt tijdens de persoonlijke verzorging van de kinderen op de BPV-instelling.

– De student kan reflecteren op twee praktijksituaties waarin zij tijdens de persoonlijke verzorging van een kind de interactievaardigheid praten en uitleggen inzet.

– De student heeft feedback gevraagd op de toepassing van de interactievaardigheid praten en uitleggen tijdens de persoonlijke verzorging van kinderen op de BPV-instelling.

– De bovenstaande feedback is zichtbaar omgezet in tops en tips.– De tips zijn verwerkt in leerdoelen.

B. De student toont aan hoe zij tijdens de persoonlijke verzorging het taalgebruik afstemt op de taal- en denkontwikkeling van de doelgroep.– De student kan de taal- en denkontwikkeling van de doelgroep

beschrijven vanuit de theorie.– De student demonstreert tijdens minimaal drie verzorgingsmomenten hoe

zij haar taalgebruik afstemt op de taal- en denkontwikkeling van de doelgroep van de BPV-instelling.

– De student verantwoordt vanuit de theorie op welke wijze zij haar taalgebruik heeft afgestemd op de taal- en denkontwikkeling van de doelgroep van de BPV-instelling.

C. De student toont in haar communicatie aan de kinderen voor te bereiden op de handelingen rondom de persoonlijke verzorging.– De student beschrijft minimaal drie praktijksituaties waarin zij,

onderbouwd met de theorie van interactievaardigheid praten en uitleggen, aantoont kinderen voor te bereiden op de handelingen rondom de persoonlijke verzorging.

– De student bespreekt deze praktijksituaties met een leercoach.

Page 14: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

17: De student gebruikt materialen en middelen op een doeltreffende en verantwoorde manier.

A. De student toont aan hoe zij tijdens de persoonlijke verzorging gebruik maakt van materialen en middelen.– De student maakt een lijst van de benodigde materialen tijdens

een verschoonmoment.– De student maakt een lijst van de benodigde materialen tijdens een wc-

ronde.– De student maakt een lijst van de benodigde materialen tijdens een

eetmoment.– De student beschrijft het belang van het tijdig klaar hebben liggen van

de materialen.– De student legt uit waar deze materialen voor gebruikt worden en hoe

deze gebruikt dienen te worden.– De student beschrijft waar de materialen op de BPV-instelling

bewaard worden en onderbouwd waarom dit wel of geen goede plek is.

B. De student toont aan hoe zij tijdens huishoudelijke taken gebruik maakt van materialen en middelen.– De student maakt een lijst van de benodigde materialen bij het

schoonmaken van de keuken.– De student maakt een lijst van de benodigde materialen bij het

schoonmaken van de wc/verschoontafel.– De student maakt een lijst van de benodigde materialen bij het

schoonmaken van de groep.– De student legt uit waar deze materialen voor gebruikt worden en hoe

deze gebruikt dienen te worden.– De student beschrijft waar de schoonmaakmiddelen en materialen op de

BPV- instellingen bewaard worden en onderbouwt waarom dit wel of geen goede plek is.

C. De student beschrijft welke materialen kinderen van thuis meenemen en op welke manier omgegaan wordt met deze materialen.

18: De student werkt volgens de vastgestelde voorschriften (veiligheid, vier-ogen-principe en hygiëne).

A. De student toont aan kennis te hebben van de protocollen en regels die gelden op de BPV-instelling rondom veiligheid en hygiëne.– De student legt uit wat wordt verstaan onder veiligheid en hygiëne.– De student kan het belang benoemen van veiligheid en hygiëne.– De student geeft een overzicht van de protocollen en regels die gelden

in de BPV-instelling rondom veiligheid en hygiëne.– De student toont aan te werken volgens de voorschriften rondom

veiligheid en hygiëne van materialen en middelen op de BPV-instelling.– De student reflecteert op vier verschillende praktijksituaties waarin

zij heeft gehandeld volgens de veiligheids- en hygiëne voorschriften op de BPV-instelling.

B. De student toont aan zelf een interventie te hebben bedacht voor de BPV- instelling die bijdraagt aan een hygiënische of gezonde omgeving.– De student onderzoekt op de BPV-instelling welk protocol of welke

regel rondom veiligheid en hygiëne niet (voldoende) gehandhaafd wordt.

– De student bedenkt een interventie rondom dit protocol of deze regel en voert deze interventie uit.

– De student reflecteert op deze interventie met de BPV-begeleider.C. De student toont aan te werken volgens het vier-ogen-principe.

– De student kan vanuit de literatuur uitleggen wat het vier-ogen-principe inhoudt.

– De student kan het belang van het vier-ogen-principe benoemen.– De student verantwoordt hoe zij op de BPV-instelling werkt volgens het

vier-ogen-principe.D. De student toont aan te weten hoe, wat, wanneer en hoe vaak er in de

BPV- instelling schoongemaakt moet worden.– De student zoekt bij het RIVM het document “Hygiënerichtlijn voor

kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang” op.

– De student zoekt bij het RIVM het document “Hygiënerichtlijn voor basisscholen” op.

– De student verantwoord in een gesprek met een leercoach dat zij kennis heeft van de Hygiënerichtlijnen van de BPV-instelling

Page 15: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

19: De student voert de huishoudelijke werkzaamheden vlot en vakkundig uit.A. De student demonstreert dat zij veilig en hygiënisch te werk gaat

op de BPV-instelling.– De student toont aan de Hygiënerichtlijnen van het RIVM toe te passen.– De student vraagt feedback aan de BPV-begeleider en verwerkt de tips en

tops in leerdoelen.

20: De student trekt relevante conclusies uit de beschikbare informatie.A. De student toont aan verschillende bronnen en methoden gebruikt te

hebben om relevante informatie over een kind te verzamelen.– De student kiest in overleg met de BPV-begeleider een kind met

een specifieke begeleidingsbehoefte.– De student observeert het kind.– De student houdt een gesprek met het kind/ de

ouders/vervangende opvoeders.– De student bekijkt de informatie in het kinddossier.– De student bespreekt met collega’s het kind.

B. De student trekt relevante conclusies die logisch voortkomen uit de verzamelde informatie.– De student vat de verzamelde informatie samen.– De student koppelt de verzamelde informatie aan de theorie

van ontwikkelingspsychologie.– De student formuleert een conclusie.

C. De student onderzoekt wat de mogelijke oorzaken zijn van afwijkingen in de ontwikkeling of het gedrag.– De student onderbouwt de mogelijke oorzaken van de afwijkingen in

de ontwikkeling of het gedrag met ten minste één betrouwbare literatuurbron.

D. De student bespreekt de conclusies met een collega.– De student bespreekt de verzamelde informatie en conclusies uit A, B en

C met een collega en past zo nodig haar conclusie aan.

21: De student heeft een plan geschreven dat passend is bij de specifieke begeleidingsbehoefte van het kind.

A. De student heeft op basis van de conclusie uit leerdoel 20 een begeleidingsplan geschreven dat gericht is op de begeleidingsbehoefte van een kind met specifieke begeleidingsbehoeften.– De student heeft in het begeleidingsplan de stappen van

methodisch handelen zichtbaar verwerkt.– De student heeft in het begeleidingsplan de beginsituatie beschreven.– De student heeft in het begeleidingsplan de

hulpvraag/probleemstelling beschreven.– De student heeft in het begeleidingsplan de doelen SMART beschreven.– De student heeft in het begeleidingsplan de aanpak en de

middelen beschreven.– De student heeft in het begeleidingsplan beschreven hoe de uitvoering

past binnen het beleid van de BPV-instelling.– De student heeft in het begeleidingsplan beschreven aan de hand van

de vijf W-vragen hoe het plan wordt geëvalueerd.– De student heeft in het begeleidingsplan gebruik gemaakt van ten

minste twee betrouwbare literatuurbronnen.– De student heeft in het begeleidingsplan de

ontwikkelingsopgaven/doelen passend bij de leeftijd van het kind verwerkt.

– De student heeft in het begeleidingsplan een tijdsplanning opgenomen.

22: De student licht het begeleidingsplan in gesprek met ouders/ vervangende opvoeders en eventueel het kind helder en concreet toe.

A. De student toont aan het taalgebruik af te stemmen op ouders/ vervangende opvoeders en het kind.– De student toont aan passende gesprekstechnieken toe te passen.

Page 16: logboekpw.files.wordpress.com€¦  · Web viewGespecialiseerde opvang in de dagelijkse praktijk. B1-K1-W7 Zorgt voor een veilig pedagogisch klimaat. P2-K1-W1 Voert gesprekken met

23: De student geeft ouders/ vervangende opvoeders en eventueel het kind op tactvolle wijze heldere, relevante informatie en passend advies.

A. De student beschrijft het belang van samenwerking tussen ouders/vervangende opvoeders en pedagogisch medewerkers.

B. De student beschrijft aan de hand van het begeleidingsplan een passend advies voor ouders/vervangende opvoeders in de thuissituatie.

C. De student toont aan het taalgebruik af te stemmen op ouders/ vervangende opvoeders en het kind.– De student toont aan passende gesprekstechnieken toe te passen.– De student toont aan zich in te kunnen leven in de

ouders/vervangende opvoeders.D. De student reflecteert op het gesprek en verzamelt tips en tops.

– De student zet de tips om in leerdoelen.

24: De student stemt taalgebruik af op ouders/vervangende opvoeders en eventueel het kind en gebruikt zo nodig ondersteunende visuele communicatiemiddelen.

A. De student toont aan bij taalproblemen gebruik te maken van non-verbale communicatie en visuele communicatiemiddelen.

B. De student stemt de communicatiestijl af op de gesprekspartner(s).

C. De student snijdt ‘moeilijke’ en vertrouwelijke zaken tactvol aan.

D. De student stelt open en reflecterende vragen.

25: De student licht de afwegingen toe die geleid hebben tot de conclusies in het begeleidingsplan.

A. De student verantwoord aan de hand van theorie alle gemaakte keuzes in het begeleidingsplan.

26: De student geeft door middel van voorbeelden aan hoe is bijgedragen aan een veilig pedagogisch klimaat.

A. De student beschrijft wat er verstaan wordt onder een veilig pedagogisch klimaat.

B. De student beschrijft hoe een pedagogisch medewerker kan werken aan een veilig pedagogisch klimaat.

B. De student verantwoord hoe zij heeft bijgedragen aan een veilig pedagogisch klimaat.– De student beschrijft vijf voorbeelden waarin zij heeft bijgedragen aan een

veilig pedagogisch klimaat.