Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11...

52
Voorbij BBP: naar een land waar het echt goed leven is Naïm Cordemans, Benoît Decerf en Ferdi De Ville Oktober 2013 Op iniatief van de Koning Boudewijn- stichting Een rapport aan de Koning Boudewijnstichting

Transcript of Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11...

Page 1: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

Voorbij BBP: naar een land waar het echt goed leven is Naïm Cordemans, Benoît Decerf en Ferdi De VilleOktober 2013

Op iniatief van de Koning Boudewijn-

stichting

Een rapport aan de Koning Boudewijnstichting

Page 2: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

2

Page 3: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

3

BEKNOPTE SAMENVATTING _p6INLEIDING _p9hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17hOOfDSTuK DrIE: Samengestelde indicatoren _p21hOOfDSTuK VIEr: Een tabel met welzijnsindicatoren voor België _p25BESLuIT _p40BIBLIOGrAfIE _p42BIJLAGE _p45

Page 4: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

4

Page 5: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

5

In het algemeen streeft de Vrijdaggroep naar het formuleren van aanbevelingen rond maatschappe-lijke vooruitgang in België. Dit rapport is een denkoefening over de grondideeën achter dat doel: hoe definiëren en meten we maatschappelijke vooruitgang, of welzijn? En, als dat geregeld is, hoe doet België het echt?

Hoewel vrij algemeen wordt erkend dat het bruto binnenlands product (bbp) geen goede indicator is voor welzijn, staat het nog altijd centraal in politieke en publieke discussies. Ten eerste dient dit rap-port een pedagogisch doel; het vat duidelijk samen wat het bbp betekent en welke fouten het oplevert als indicator van economische en maatschappelijke vooruitgang. Ten tweede pleiten we ervoor dat er een aanvulling op het bbp zou worden ontwikkeld om duurzaam welzijn te meten. Deze aanvulling zou een dubbele functie hebben: ten eerste, zorgen voor een betere ontwikkeling, evaluatie en aanpassing van beleidsmaatregelen die het welzijn willen maximaliseren en, ten tweede, bijdragen tot een beter onderbouwd publiek debat over de gewenste richting voor onze samenleving. Tot slot geven we een eerste impressie van hoe België het echt doet op basis van enkele gekozen welzijnsindicatoren.

Naïm Cordemans*Benoît Decerf*Ferdi De Ville*

* we zijn speciale dank verschuldigd aan Prof. Isabelle Cassiers voor de tijd die ze uittrok om een voorlopige versie van dit rapport te voor-zien van veel inzichtelijke opmerkingen en constructieve kritiek. we danken ook Prof. André Sapir, Alexi walckiers en Prof. Micaël Castan-heira voor hun waardevolle opmerkingen. Tot slot zijn we veel dankbaarheid verschuldigd aan de leden van de Vrijdaggroep en alle vrienden die op allerlei manieren bijdroegen tot dit rapport. Alle fouten en vergissingen zijn voor onze rekening.

Voorbij BBP: naar een land waar het echt goed leven is

Page 6: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

6

west, recent al veelbelovende werkzaamheden opgestart. Ook zijn er al veel gegevens die als componenten voor het meten van welzijn zouden kunnen dienen, verzameld op diverse niveaus en door verschillende agentschappen en besturen. we moeten echter nog wel de juiste structuren oprichten om deze gegevens samen te brengen volgens dezelfde, regelmatige intervallen en om ze te integreren en te bekrachtigen.

Als voorbeeld en denkstof stelt dit rapport het Better Life Initiative van de OESO voor als een inspirerende poging en biedt het, op basis van deze indicatorentabel en ook van andere gegevens, een ruwe inschatting van de welzijnssi-tuatie in België. Dit voorbeeld is ook nuttig om te illustre-ren welke moeilijke beslissingen er soms moeten worden genomen bij het uitwerken van een welzijnsindex.Op basis van de analyse in dit rapport doet de Vrijdag-groep de volgende aanbevelingen:

• het bbp mag niet het ultieme – zij het vaak impliciete – doel zijn van ons beleid. we suggereren dat ‘duur-zaam welzijn’, rekening houdend met niet-materiële dimensies van welzijn, ongelijkheid en duurzaamheid, het richtinggevende doel van onze samenleving zou moeten zijn, en de informatiebron van ons overheids-beleid en het publieke discours. Daarom:

het bruto binnenlands product (bbp) wordt vaak gebruikt als de ultieme indicator om uit te maken hoe goed een sa-menleving het doet. Dat was echter nooit de bedoeling, en daar zijn goede redenen voor. het bbp vertoont im-mers belangrijke tekortkomingen als indicator van maat-schappelijke vooruitgang. het is een goede indicator voor marktproductiestromen, maar het is beperkt als meetin-strument voor materiële levensomstandigheden en het houdt geen rekening met verschillende factoren die nor-maal verwijzen naar belangrijke aspecten van maatschap-pelijk en individueel welzijn: duurzaamheid, gelijkheid, ge-zondheid, vrije tijd, sociale cohesie en groene ruimtes, om er maar enkele te noemen.

In de afgelopen jaren won de zoektocht naar alternatieven of aanvullingen voor het bbp aan momentum. De veelvou-dige crisissen waarmee we vandaag geconfronteerd wor-den (economisch, sociaal, klimatologisch, democratisch) verplicht ons om preciezer te zeggen waar wij, als sa-menleving, naar streven en hoe we dat kunnen bereiken. Aangezien ‘wat we meten, voorschrijft wat we doen’, start een beter beleid met het beter definiëren en meten van ‘duurzaam welzijn’, wat voor de Vrijdaggroep het ultieme doel van het beleid zou moeten zijn.

België moet bij deze oefening niet van nul beginnen. Er lopen al veel internationale initiatieven waarvan België kan leren en waaraan het kan deelnemen, en bovendien zijn er binnen ons land, in het bijzonder in het waals Ge-

BeknopteSamenvatting

Page 7: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

7

• Ten eerste zouden onze regeringen en media een al-ternatieve indicator die de materiële levensomstan-digheden beter meet, zoals een reëel netto-aange-past beschikbaar inkomen, ook moeten gebruiken voor het beoordelen van de materiële vooruitgang in ons land en onze gewesten;

• Ten tweede zou er een maatschappelijke beraadsla-ging moeten zijn over hoe we welzijn moeten defini-eren en over de dimensies die opgenomen moeten zijn in deze definitie. Een groep experts zou een brede denkoefening moeten starten, inclusief een ruime consultatie van het middenveld en van allerlei belan-gengroepen;

• Ten derde zouden er door de federale en gewestrege-ringen voor deze welzijnsdimensies hoofdindicatoren moeten worden uitgewerkt met dezelfde kwaliteit en frequentie zoals voor het inkomen - een initiatief waarmee het waals Gewest overigens onlangs al be-gonnen is;

• Ten vierde zou een groep van experts moeten beslis-sen op welke manier het bbp het best kan worden aangevuld met een welzijnsindex. we identificeren drie (niet-exclusieve) opties: i) een gecorrigeerd bbp dat welzijn weerspiegelt, ii) een nieuwe synthese-indicator en iii) een tabel/nationale rekeningen met indicatoren die de dimensies apart weergeven. Aan-

gezien de eerste twee stuiten op veel onopgeloste uitdagingen, adviseren we om minstens te starten met de laatste benaderingsoptie. De regeringen en media zouden deze nieuwe indicator/indicatorentabel moeten gebruiken om het discours over de vooruit-gang in onze samenleving te veranderen;

• Ten vijfde, het meten van materieel welzijn aanvul-len met relevante niet-materiële aspecten is niet voldoende. Er moet bijzondere aandacht worden be-steed aan de verdeling van individueel welzijn over de huidige en toekomstige bevolking (armoede is daar een belangrijk aspect van). Dit betekent dat ook de verdeling van individueel welzijn en de duurzaamheid van ons welzijn moeten worden gemeten;

• Tot slot, er zou een toegankelijke en gebruiksvriende-lijke website rond ‘welzijn in België’ moeten worden ontwikkeld zodat de burgers snel kunnen te weten komen hoe het gesteld is met het welzijn in België: in het algemeen, volgens de verschillende dimensies en volgens meer specifieke indicatoren. Beter meten dient immers twee doelstellingen tegelijk: beter on-derbouwde beleidsmaatregelen en een beter geïnfor-meerd democratisch debat.

Page 8: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

Inleiding

Page 9: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

9

Als we aan een vriendin vragen hoe ze het maakt, verwachten we niet dat ze antwoordt met: ‘fijn, mijn output is dit jaar gestegen met drie percent’. we willen graag horen hoe het gaat met haar gezondheid, hoe haar kin-deren het doen op school, of ze haar job graag doet en hoe ze haar vrije tijd invult. Op dezelfde manier zouden we geschokt zijn als de dokter na een volledige check-up alleen maar zou zeggen: ‘Goed, je bent gegroeid. Vol-gende patiënt’.

Als we verbaasd zijn als het antwoord op de vraag hoe het gesteld is met een vriendin, laat staan onze eigen gezondheid, wordt gereduceerd tot marktoutput, waarom evalueren we de prestaties van een land dan door-gaans op zo’n beperkte basis?

Toch is het dit dat we vrijwel altijd hebben gedaan sedert de Tweede wereldoorlog. In het beleid, in de me-dia en bij het grote publiek was de evolutie van het bruto binnenlands product het ultieme criterium om de prestaties van een land in te schat-ten. het bbp vertoont echter enkele belangrijke tekortkomingen. het houdt rekening met de brandstof die we verbruiken als we opgejaagd met onze auto in de file staan, maar niet

met de gelukkige uren die we als vrij-williger doorbrengen in onze lokale sportclub. het bbp kan een stimulans zijn om een woud te kappen voor de houtmarkt, maar het houdt geen re-kening met de kostprijs voor het eco-systeem. het bbp kan ook geen beeld geven van een voor de reiziger ver-beterde openbare dienstverlening en het houdt geen rekening met de ver-deling van de welvaart. En het zegt ook niets over de duurzaamheid van het productiesysteem van een land. En tot slot maakt meer productie en inkomen ons niet noodzakelijk geluk-kiger.

het is niet onredelijk om aan te ne-men dat veel mensen liever in een land zouden wonen met een bbp/ca-pita van 30.000 € waar de welvaart niet fundamenteel ongelijk verdeeld is; waar mensen gemiddeld 1.500 uren per jaar werken, 25 dagen ver-lof hebben, en langer in goede ge-zondheid leven; waar er veel groene ruimtes zijn en waar het leefmilieu schoon is dankzij een groen produc-tiesysteem; en waar mensen veel tijd besteden aan vrijwilligerswerk. Liever dan te wonen in een land waar het bbp/capita 40.000 € bedraagt, maar waar 10% van de bevolking 50% van de welvaart in handen heeft; waar mensen meer uren werken, minder vrije dagen hebben en de gemiddelde gezondheids- en levensverwachting lager zijn; waar een vuiler produc-tiesysteem gepaard gaat met een slechte luchtkwaliteit en vervuilde parken; en waar mensen minder tijd en energie hebben voor sociale inter-acties en ‘er alleen voor staan’. Toch verwijzen we bij een vergelijking van landen vaak alleen naar het bbp per capita.

Met dit rapport wil de Vrijdaggroep in België het debat over welzijn en maatschappelijke vooruitgang stimu-

leren. Dit rapport is dus zeker niet al-leen bedoeld voor politici, experts in statistiek of (andere) regeringsamb-tenaren. het mikt ook op de media en op het grote publiek. we willen het erg interessante lopende internati-onale werk rond de manier van de-finiëren en beter meten van welzijn breed onder de aandacht brengen binnen België. Daarom leggen we in het eerste hoofdstuk uit wat er fout is met het verafgoden van het bbp en werpen we wat licht op de manier om welzijn correct te meten. In het twee-de hoofdstuk geven we een samen-vatting van internationale initiatieven om de levenskwaliteit beter te meten. In het derde hoofdstuk hebben we het dan over samengestelde of com-posiete welzijnsindicatoren, vooral-eer we ons in hoofdstuk vier meer in detail gaan bezighouden met de con-ceptualisering van welzijn en met een bespreking van een indicatorentabel inzake de verschillende dimensies van welzijn. In dit hoofdstuk laten we ook zien hoe België presteert volgens een gekozen aantal specifieke wel-zijnsindicatoren. Op basis van ons onderzoek en onze analyse doen we enkele algemene aanbevelingen over hoe welzijn in België beter kan wor-den gedefinieerd, gemeten en dus, hopelijk – en dat is het belangrijkste -, verbeterd.

we denken dat dit meer is dan een bijtijdse oefening. In een periode van beperkte budgetten moet het beleid de juiste prioriteiten stellen. we den-ken dat dit betekent: het maximali-seren van het welzijn voor de huidige en de latere generaties, met andere woorden: streven naar ‘duurzaam welzijn’. we zijn er vast van overtuigd dat het beter definiëren en meten van welzijn daarvoor cruciaal is en dat het bij een correcte implementatie ook helpt voor het verhogen van het de-mocratisch gehalte van ons bestuur.

Inleiding

Page 10: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

10

Page 11: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

11

Hoofdstuk één

BBP: marktProductie, niet welzijn

het bruto binnenlands product (bbp) volgt de marktac-tiviteit in een land door het samentellen van de waarde van alle eindgoederen en -diensten die geproduceerd en verhandeld zijn voor geld binnen een bepaalde tijdruimte – meestal een kwartaal of een jaar. het is een uitvoerig meetinstrument: het dekt de consumptie-uitgaven van de huishoudens, de overheidsuitgaven, de netto export (de waarde van de export min de import), en de investeringen (de waardestijging van kapitaalgoederen). Aangezien de waarde van de productie in een economie overeenkomt met de vergoeding van de productiefactoren, arbeid en kapitaal, en ook met de betaling van indirecte belastingen zoals de BTw, stemt het bbp ook overeen met de som van de inkomens die door een economie worden verdeeld. het bbp werd in de jaren 1930 ontwikkeld in de Verenigde Staten door de economist en Nobelprijswinnaar Simon Kuznets en zijn team. Oorspronkelijk was het de bedoeling om de economische bedrijvigheid meer accuraat te meten zodat men de juiste stimulerende maatregelen kon nemen om de grote depressie te stoppen. het meetsysteem werd verder uitgewerkt in de nasleep van wOII, een periode van heropbouw en schaarste waarbij economische groei hand

in hand ging met maatschappelijke vooruitgang, terwijl ecologische bezorgdheden beperkt bleven of zelfs niet meespeelden.

Vandaag steunt de berekening van het bbp op ingeburger-de internationale normen en door het synthetisch karak-ter en zijn eenvoud is het bbp het meest gebruikte instru-ment om de economische activiteit te meten. Aansluitend daarbij is het ook een van de meest geraadpleegde eco-nomische statistieken: politieke en economische leiders beschouwen een verandering in het bbp – economische groei of contractie – in ruime mate als een ijkpunt voor het rechtvaardigen van het fiscaal en monetair beleid; de za-kenwereld gebruikt het voor de planning van de productie, investeringen en tewerkstelling; en journalisten en kiezers bekijken het routineus als een maatstaf voor het succes of het falen van het beleid. Bovendien is het bbp een popu-laire indicator geworden voor het inschatten van de evo-lutie van de welvaart van een land, en het bbp per capita dat de koopkracht meet op een paritaire basis, wordt vaak gebruikt voor het vergelijken van levensomstandigheden in verschillende landen.

“De welvaart van een natie kan nauwelijks afgeleid worden uit het meten van het nationaal inkomen”

Simon Kuznets, rapport voor het VS-Congres in 1934

Page 12: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

12

Met de tijd verwezen economisten, beslissers en de media steevast naar de groei van het bbp alsof dit overeenkwam met globale vooruitgang1. Maar sedert de invoering van het instrument hebben er al veel mensen voor gewaarschuwd – inclusief de bedenkers – dat het niet correct en gevaar-lijk kan zijn om het bbp te beschouwen als een indicator van algemeen welzijn, omwille van verschillende redenen2

• Ten eerste, het bbp is een monetaire waardemeter. het verwijst hoofdzakelijk naar de productiemarkt3, terwijl activiteiten zoals vrijwilligerswerk, kinderzorg en onbetaald huishoudelijk werk er niet in opgeno-men zijn. Bovendien houdt het bbp geen rekening met de vrije tijd, terwijl, zoals Stiglitz et al. (2009) vermel-den, iedereen het erover eens is dat het verbruiken van eenzelfde bundel goederen en diensten, waar-voor 1.500 per jaar wordt gewerkt in plaats van 2.000 uren, een verhoging betekent van de levensstandaard van die persoon. Tot slot houdt het bbp ook geen re-kening met morele, spirituele of esthetische waarde. Toen het Volkshuis van horta, een van de architectu-rale parels van België, in 1965 werd afgebroken en vervangen door een functioneel gebouw zonder enig erfgoedkarakter, dan droeg dat bij tot het bbp, maar was er in de stad wel een mooi gebouw minder.

• Ten tweede, het bbp meet stromen. het meet de in-komensstromen, niet de vaste welvaart in een econo-mie. Deze vaste welvaart is nochtans een belangrijke determinant voor de levensstandaard, nu of later, en ze wordt beïnvloed door veel factoren die het bbp niet in aanmerking neemt. Daarbij horen herzienin-gen (variaties van vermogensprijzen), waardeverlies (slijtage) of vernietiging (natuurrampen, oorlog). Aldus is bijvoorbeeld de slijtage van wegen door vrachtwa-gens niet opgenomen in het bbp. Bovendien kunnen natuurrampen het vastgestelde bbp vergroten, als de heropbouwwerken het outputverlies en een daling van het toerisme in de getroffen gebieden compense-ren, hoewel het effect op de levensomstandigheden uiteraard negatief is. Als illustratie hiervan noteerde de wereldbank in haar Developing Trends van maart

1 Costanza et al. (2009).

2 Voor een gedetailleerd overzicht van de statistische aspecten van het bbp, zie Boarini et al. (2006) of Stiglitz et al (2009).

3 Enkele productieve activiteiten die buiten de marktsfeer plaatsvin-den zijn toch opgenomen in het bbp. De belangrijkste daarvan heeft betrekking op de diensten die huiseigenaars verkrijgen als ze hun eigen woning betrekken (Stiglitz et al. 2009).

20114 dat “als de aardbeving in Kobe [in 1995] al een effect had, dit een positief effect was voor het Japanse bbp”. Een andere illustratie van de slechte werking van het bbp als een maatstaf voor welzijn is het feit dat de BP-olieramp in 2010 in de Golf van Mexico, vol-gens sommige marktanalisten, in het bbp van de VS zou worden opgenomen als nettowinst vanwege de uitgaven die gepaard gaan met de schoonmaak- en reddingsoperaties5 .

• Ten derde, het bbp is niet perfect als kwaliteitsme-ter. he bbp meet de kostprijs en de hoeveelheid pro-ducten en diensten, maar het geeft geen informatie over hun kwaliteit. we kunnen wel denken dat de marktprijzen een weerspiegeling zijn van de appreci-atie van de verbruikers voor marktgoederen en -dien-sten, maar dat gaat zeker niet op voor de goederen en diensten die de overheid levert want daarvoor be-staat er geen marktprijs. De overheidsproductie is in het bbp opgenomen als een waarde die gelijk is aan de som van de bijhorende kosten, in plaats van aan de reëel geproduceerde output. Dit betekent dat het bbp een zwakke maatstaf is voor elementen die voor individuen erg belangrijk zijn zoals gezondheidszorg, persoonlijke veiligheid, het leefmilieu, onderwijs of de efficiëntie van overheidsdiensten. Volgens OESO-gegevens bijvoorbeeld gaven de Verenigde Staten in 2010 tweeëneenhalf keer meer uit dan de andere OESO-landen gemiddeld uitgaven, terwijl, tegelijker-tijd, de gezondheidsindicatoren zoals levensverwach-ting of kindersterfte slechter zijn in de Verenigde Sta-ten6 . Verder zijn er producten en diensten met een complexe, multidimensionale en snel veranderende kwaliteit, zoals computers of medische diensten. Ver-anderingen in de kwaliteit kunnen een aanzienlijke bijdrage betekenen voor de levenskwaliteit, maar bij de berekening van het bbp worden ze maar gebrekkig in aanmerking genomen.

• Ten vierde, het bbp heeft geen weet van verdelings-mechanismen. De groei van het bbp kan aldus wel ten goede komen aan sommige delen van de bevolking, terwijl andere delen armer worden. Zoals we zullen zien in het daaraan gewijde hoofdstuk is de verdeling van de rijkdom tussen de individuen echter een be-langrijke determinant van welvaart. Bovendien kan er

4 wereldbank (2011)

5 Di Leo (2010)

6 OESO-gezondheidsgegevens (2012).

Page 13: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

13

in een geglobaliseerde wereld een discrepantie opdui-ken tussen de productie van rijkdom binnen een land en de manier waarop ze ten goede komt aan de be-volking. In Ierland bijvoorbeeld is het netto nationaal beschikbare inkomen – de som van de beschikbare inkomens van alle inwoners – sinds het midden van de jaren 1980 aanzienlijk gedaald als percentage van het bbp, wat een weerspiegeling is van de repatrië-ring van winst door buitenlandse investeerders7 . het inkomen van de bevolking is dus veel trager toegeno-men dan het bbp ons wil doen geloven.

• Ten vijfde, het bbp zegt niets over negatieve externe effecten, dat wil zeggen, de slechte effecten die een derde partij ondergaat als een goed of dienst gepro-duceerd of verbruikt wordt. Aldus zijn luchtvervuiling, de verslechtering van het leefmilieu en de uitputting van niet-hernieuwbare bronnen niet opgenomen in het bbp. Zo is het absurd dat dagelijks met de auto naar het werk rijden leidt tot een stijging van het bbp, zonder dat er aandacht is voor de vervuiling en de fi-les die daarmee gepaard gaan. Daar tegenover staat dat naar het werk fietsen het bbp niet doet stijgen en ook geen vervuiling of files veroorzaakt. Zoals werd genoteerd door Beachy en Zorn (2012) “lijkt het bbp in feite te stijgen bij maatschappelijke problemen zoals misdaad, vervuiling, huishoudelijke schulden, reistijd van pendelaars, en het uiteenvallen van gezinnen”. Anders gezegd: veel activiteiten die opgenomen zijn in het bbp verminderen in feite het welzijn van het volk.

• Tot slot, het bbp houdt geen rekening met duurzaam-heid. Een ongebreidelde exploitatie van hulpbronnen of toenemende schulden voor consumptie-uitgaven dragen bij tot het bbp, maar ze kunnen de productie van rijkdom in de toekomst in gevaar brengen. De rommelhypothekencrisis in de Verenigde Staten en de staatsschuldencrisis in de eurozone zijn daar goede voorbeelden van. De ramp in het Japanse fukushima biedt een goede illustratie van de beperkingen van het bbp als indicator van welzijn en duurzaamheid: zoals werd vermeld door fitoussi & Stiglitz (2011) “kan het bbp hoger zijn vanwege een grotere efficiëntie (besparing van kosten) ten gevolge van het steunen op kernenergie (en niet op hernieuwbare energie). De berging van het ge-bruikte nucleair materiaal op een manier die het hele land in gevaar bracht, wat vandaag duidelijk gebleken is, kan toen ook hebben bijgedragen tot een ogenschijnlijk hoger

7 Stiglitz et al. (2009)

bbp”.

uit dat alles blijkt duidelijk dat het bbp, als een zuiver eco-nomische maatregel, sociale en milieufactoren die direct bijdragen tot het welzijn, weglaat; dat het, als een zuiver courant meetinstrument, het economische potentieel van morgen negeert en dat het, als een zuiver marktmeetin-strument, geen volledig beeld geeft van de huidige eco-nomische welvaart. het is een gebrekkig meetinstrument voor materiële levensomstandigheden en meer nog voor het welzijn van de samenleving, maar dat betekent niet dat het bbp nutteloos is. Bbp groei of bij voorkeur reële bbp groei – dat aanpast voor inflatie – schenkt wel vol-doening voor het meten van economische activiteit die leidt tot monetaire transacties – die onder meer het werk-gelegenheidsniveau bepalen – en is als dusdanig relevant. het meten van de statistische economische activiteit is inderdaad nuttig voor het uittekenen van een economisch beleid dat werkloosheid en inflatie aanpakt volgens de conjunctuur, of voor het nemen van zakelijke beslissingen over investeringen.

Door zijn tekortkomingen is het bbp echter een slechte gids voor beleidsmaatregelen die gericht zijn op maat-schappelijke vooruitgang en wie het volgt als een kompas op zoek naar welzijn in de samenleving kan danig misleid worden. Dat is in het bijzonder waar voor rijke landen met een levensstandaard die al hoog is en waar de klemtoon dus kan worden gelegd op het verbeteren van de niet-materiële dimensies van welzijn zoals sociaal kapitaal, ge-zondheid, onderwijs, ondernemerschap, kwaliteit van het leefmilieu, openbare veiligheid enz. Omdat het gekozen meetsysteem waarmee we vooruitgang meten onze prio-riteiten bepaalt – zoals Stiglitz et al (2009) stelden in hun beroemde statement “wat we meten heeft een invloed op wat we doen” –, is het cruciaal om de tekortkomingen van het bbp te overwinnen door te zoeken naar indicatoren die welzijn correct meten. Geschikte indicatoren zouden be-leidsmakers moeten helpen om beslissingen te nemen die beter afgestemd zijn op wat voor de mensen echt belang-rijk is en ze zouden moeten zorgen voor een objectieve voorlichting van de bevolking over de reëel gerealiseerde vooruitgang.

Page 14: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

14

de kloof vullen vereist nieuwe meetsystemen

het vullen van de kloof tussen het bbp en globaal welzijn vereist dus een nieuw meetsysteem dat het bbp aanvult door te zorgen voor een bredere benadering van de hui-dige economische welvaart, door rekening te houden met duurzaamheid en door het integreren van milieu- en so-ciale gegevens. Er bestaan allerlei alternatieven: een eer-ste optie is een apart meetsysteem met geaggregeerde variabelen die ofwel onderscheiden variabelen (bv. inko-men, ongelijkheid, luchtkwaliteit, levensverwachting, on-derwijsniveau enz.) bundelen in een enkel cijfer ofwel het bbp aanpassen door het inbrengen van externe gegevens, huishoudelijke productie of “defensieve” maatregelen (bv. gevangenissen, alarmsystemen) die mee stijgen met de misdaadcijfers. Een tweede optie is een “indicatorenta-bel”, waarin verschillende indicatoren van sociale vooruit-gang in allerlei dimensies van welzijn worden voorgesteld naast het bbp. Een indicatorentabel kan zowel niet-ge-aggregeerde als geaggregeerde metingen omvatten. hij kan worden gebruikt voor het uitwerken van milieu- en sociale/humane nationale rekeningen die de huidige eco-nomische nationale rekeningen, die steunen op het bbp, kunnen aanvullen.

Geaggregeerde indicatoren bieden het voordeel dat ze een eenvoudiger, krachtiger verhaal vertellen dan complexe indicatorentabellen met niet-geaggregeerde variabelen. Ze vormen de basis voor eenvoudige rangschikkingen en vergelijkingen die een gezonde competitie bij overheids-prestaties kunnen helpen aanzwengelen. Aan de andere kant is het bij aggregatie noodzakelijk om allerlei welzijns-dimensies samen te voegen tot een enkel cijfer. Dat ver-hult specifieke ontwikkelingen en maakt het formuleren van concrete beleidsvoorschriften moeilijker. we denken dat beide opties complementair zijn en onderzocht moe-ten worden.

In het volgende hoofdstuk worden recente initiatieven die gericht zijn op het beter meten van welzijn kort voorge-steld. hoofdstuk 3 heeft het dan meer in detail over geag-gregeerde variabelen, terwijl hoofdstuk 4 ingaat op spe-cifieke indicatoren voor allerlei welzijnsdimensies, en ook een beeld geeft van de prestaties van België volgens deze indicatoren.

Het BBP meet alles “…BeHalve dat wat Het leven de moeite waard maakt”

“Ons bruto binnenlands product telt luchtvervuiling en re-clame voor sigaretten en ziekenwagens die onze snelwegen vrij maken van slachtoffers. het telt speciale sloten voor onze deuren en gevangenissen voor wie ze breekt. het telt de vernietiging van onze sequoia’s en de verandering van onze natuurwonderen in chaotische wildgroei. het telt na-palm en kernkoppen en gepantserde wagens voor de poli-tie die worden ingezet bij rellen in onze steden. het telt het geweer van whitman en het mes van Speck, en de televi-sieprogramma’s die geweld verheerlijken om speelgoed te verkopen aan onze kinderen.

Maar het bruto nationaal product geeft geen beeld van de gezondheid van onze kinderen, de kwaliteit van hun on-derwijs of hun speelplezier. het zegt niets over onze mooie poëzie of onze sterke huwelijken, intelligente publieke de-batten of onze integere ambtenaren. het meet noch onze grappigheid, noch onze moed, noch onze wijsheid, noch ons leren, noch ons medelijden noch onze devotie voor ons land, kortom, het meet alles, behalve dat wat het leven de moeite waard maakt.”

Senator Robert F. Kennedy, speech aan de University of Kansas,

18 maart 1968

Page 15: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

15

Page 16: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

16

Page 17: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

17

Hoofdstuk twee

nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld

Zoals reeds werd gezegd in het vorige hoofdstuk had-den de bedenkers van het bbp nooit de bedoeling om er de ultieme indicator van maatschappelijke ontwikkeling van te maken. Toch heeft het in veel academische en be-leidskringen tot vandaag deze status verworven. Enkele vooraanstaande economisten hebben echter geprobeerd om tegen de huidige stroom in te roeien en ontwikkel-den alternatieven1. Een van de meest belangrijke van hen is Mahbub ul haq, die de human development index (hDI) uitwerkte, die later werd voortgezet door zijn vriend Amartya Sen, en een eerste rapport – dat sindsdien jaar-lijks verschijnt - lanceerde in 1990. De hDI houdt naast het bbp ook rekening met de levensverwachting en het onderwijs bij het meten van de verwezenlijkingen van een natie. De index kreeg kritiek voor zijn arbitraire (evenredi-ge) weging van zijn drie componenten, maar ul haq recht-vaardigde dit als volgt: “we hebben een meetinstrument nodig dat even gevulgariseerd is als het bnp2 – slechts

1 Pogingen om het bbp aan te vullen of te vervangen waren er eigenlijk al in de jaren 1960-70, door uitmuntende economisten zoals Nordhaus en Tobin en Easterlin (voor een overzicht zie fleurbaey and Blanchet, 2013). Maar men mag stellen dat de werkzaamheden expo-nentieel versneld zijn sedert 2007.

2 ul haq verwees naar bruto nationaal product, wat staat voor de marktwaarde van alle producten en diensten die geproduceerd zijn door de onderdanen van een land (inclusief het buitenland) in plaats van bin-nen het grondgebied van een land zoals bij het bbp.

één cijfer – maar wel een meetinstrument dat niet zoals het bbp blind is voor de sociale aspecten van het menselijk leven3”. Vandaag vinden we de hDI wat te beperkt, omdat we ervan uitgaan dat welzijn meer is dan materiële le-vensstandaard, gezondheid en onderwijs, die we veeleer beschouwen als basisnoden. Dat is logisch, aangezien ul haq vooral dacht aan hoe de vooruitgang in de ontwik-kelingslanden beter kon worden gemeten.

de dominantie van BBP in vraag stellen

Sedert enkele jaren zijn er ook in ontwikkelde economieën een toenemend aantal academici, beleidsmakers en inter-nationale instellingen dat nadenkt over een betere, om-vattende definitie en meetinstrument voor welzijn. In het begin van 2008 richtte de franse regering een Commissie op om de economische prestaties en sociale vooruitgang te meten. het resultaat was het befaamde ‘Stiglitz-Sen-fitoussi’-rapport dat in september 2009 publiek werd gemaakt. Op een moment dat de financieel-economische crisis ten volle voelbaar werd, won dit initiatief dat vra-gen stelde bij de dominantie van het bbp als de richtlijn om onze samenlevingen te evalueren en te besturen, ex-tra steun. De publicatie van het rapport kreeg, ook dankzij de prominente rol van de auteurs, aanzienlijke aandacht en goedkeuring. De aanbevelingen van de Commissie om alternatieven te gebruiken voor het bbp werden breed opgepikt. Ze hadden betrekking op het netto nationaal

3 uNDP (1999), human Development report 1999, p. 23.

Page 18: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

18

inkomen en het beschikbare inkomen van huishoudens, op rekening houden met verdeling en ongelijkheid, op het aanvullen van het bbp door gebruik te maken van objec-tieve cijfers over welzijn uit minstens zeven categorieën (werkgelegenheid, gezondheid, onderwijs, sociale net-werken, het leefmilieu, onveiligheid en bestuur) en op het rekening houden met duurzaamheid via het berekenen van voorraden van menselijk en natuurlijk kapitaal en na-tuurlijke hulpbronnen. het rapport biedt een blauwdruk, maar laat de regeringen beslissen hoe ze maatschappe-lijke vooruitgang precies willen definiëren en meten.

De oproep van de Stiglitz Commissie werd gehoord, on-der meer door de OESO4 en de Europese Commissie. De OESO lanceerde haar Better Life Initiative, met een Better Life Index die burgers in staat stelt om via een interactief webinstrument gewicht te geven aan de verschillende di-mensies van het leven op basis van hun eigen voorkeu-ren en om het globale welzijn in verschillende landen te vergelijken5. De OESO identificeerde 11 sleutelthema’s die essentieel zijn voor welzijn: voor wat betreft materi-ele levensomstandigheden (huisvesting, inkomen en jobs) en levenskwaliteit (gemeenschap, onderwijs, leefmilieu, bestuur, gezondheid, levenstevredenheid, veiligheid en het evenwicht werk-privéleven). Elk thema is gebouwd op specifieke indicatoren. Bij het maken van de eerste beoor-deling van welzijn in België, verderop in dit rapport, zullen we gebruik maken van het referentiekader en de gegevens van de OESO, aangevuld met enkele andere data.

De Europese Commissie begon ook in 2007 te werken rond geschikte indexen om vooruitgang te meten, aangevuld met bedenkingen over hoe ze het best kunnen worden geïntegreerd in het besluitvormingsproces en worden op-gepikt in het openbaar debat. Dit initiatief kreeg de naam ‘Voorbij het bbp’. Dat resulteerde al in een wegenkaart en een Mededeling6. De Commissie verwees later net als de

4 In feite organiseerde de OESO al een conferentie ‘Beyond GDP: Measuring progress, true wealth, and the well-being of nations’ in november 2007 in Brussel, in samenwerking met de Europese unie, de Club van rome en het world wide fund. Toch is het redelijk om te stel-len dat het Stiglitz rapport deze denkoefening onder de brede aandacht bracht en het analytische werk leverde dat zou worden gebruikt door de OESO, de Eu en anderen.

5 Zie http://www.oecdbetterlifeindex.org/

6 In deze Mededeling werden er vijf acties voorgesteld: het bbp aan-vullen met milieu- en sociale indicatoren; vrijwel real-time informatie voor de besluitvorming; meer accurate verslaggeving over de verdeling en ongelijkheden; ontwikkelen van een Europees Scorebord voor Duur-zame Ontwikkeling; uitbreiden van nationale rekeningen tot milieu- en sociale zaken.

OESO naar het Stiglitz rapport en bouwde erop voort.

initiatieven oP nationaal niveau

Ondertussen wordt aan deze min of meer gecoördineerde oefening ook deelgenomen door initiatieven op het na-tionale niveau, bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk7, Duitsland, Luxemburg, de VSA, Australië en Canada8 . Via internationale samenwerking en kennisverwerving9 , krijgt een consensus over wat een definitie van welzijn (min-stens) moet omvatten, steeds meer vorm10 .

we denken dat België niet mag achterblijven op dit vlak. we zijn verheugd over de oprichting vorig jaar – zoals be-paald in het regeerakkoord – van een senaatswerkgroep ‘Nieuwe indicatoren voor economische prestaties, sociale vooruitgang, levenskwaliteit en geluk’. we verwelkomen de recente beslissing van de waalse regering om vijf indi-catoren in te voeren ter aanvulling van het bbp11 . Met dit rapport willen we deze ontluikende initiatieven een boost geven en hopen we bij te dragen tot een breed debat over deze belangrijke oefening.

Via deze initiatieven groeit er een consensus over hoe welzijn gedefinieerd moet worden. In het volgende hoofd-stuk bespreken we de mogelijkheid dat dit uiteindelijk kan leiden tot een enkele geaggregeerde, samengestelde indicator die het welzijn van een samenleving echt weer-spiegelt, in tegenstelling tot de gebrekkige benadering van

7 Zie http://www.ons.gov.uk/ons/guide-method/user-guidance/well-being/about-the-programme/index.html.

8 hierbij moeten we vermelden dat er in 1972 al een indicator van bruto nationaal geluk werd voorgesteld door het minikoninkrijk Bhutan.

9 Voor een extensief overzicht van globale initiatieven, inclusief een korte beschrijving, zie Australian Bureau of Statistics (2012), pp. 67-81.

10 Deze consensus heeft in bepaalde mate betrekking op internation-ale organisaties en nationale regeringsinstanties. In de academische wereld en het middenveld is er, ook in België, een meer fundamenteel debat over de vraag of het mogelijk en wenselijk is om het bbp aan te vullen of te vervangen door een andere (set van) indicator(en) die welzi-jn objectief meet, en of we, gezien de talrijke crisissen op onze planeet, geen vragen moeten stellen bij de consumptiegerichte of economisch progressistische filosofie als dusdanig, die aan de basis ligt van ons politiek-economisch systeem. Zie, in ons land, bijvoorbeeld het werk van Isabelle Cassiers en Geraldine Thiry, of internationaal bijvoorbeeld Jean Gadrey, het ‘forum pour d’autres indicateurs de richesse’ (fAIr) of de befaamde Tim Jackson.

11 Zie de erg toegankelijke website http://www.indicateurswallonie.be/swf/index.html en http://nollet.wallonie.be/la-wallonie-met-en-place-ses-cinq-indicateurs-phares-compl-mentaires-au-pib voor achtergrondinformatie. Voor een initiatief op het federale niveau, zie http://www.iddweb.eu/?page_id=5.

Page 19: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

19

het bbp dat vandaag nog te veel wordt gebruikt. Enkele conceptuele en meetproblemen maken dat dit een lang-durige oefening wordt. Als bouwstenen voor zo’n ultieme samengestelde welzijnsindicator zou er ondertussen een set van indicatoren moeten worden ontwikkeld op basis van een relatieve consensus over die indicatoren die deel moeten uitmaken van een definitie van welzijn. In het vierde hoofdstuk presenteren we een voorbeeld van zo’n benadering.

Page 20: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK
Page 21: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

21

Hoofdstuk drie

samengestelde indicatoren

Zoals we in dit rapport voortdurend beklemtonen is het definiëren en meten van welzijn geen doel op zich. het dient een tweevoudige doelstelling: ‘duurzaam welzijn’ integreren in zowel het publieke discours als in het over-heidsbeleid. Aangezien het aggregeren van verschillende variabelen in een enkele indicator conceptuele en meet-problemen stelt (waarvan er enkele meer gedetailleerd worden besproken in het volgende hoofdstuk), denken we dat een mogelijk kwalitatief enkel cijfer minstens bestu-deerd en nagestreefd moet worden op lange termijn, aan-gezien alleen een enkel cijfer dezelfde ‘verhalende kracht’ zal hebben als het bbp vandaag.

Een redelijk aantal meetsystemen die onderscheiden va-riabelen bundelen, bestaat vandaag al, gaande van het combineren van drie indicatoren in de reeds vermelde hDI tot 64 in de Canadese welzijnsindex1. Om dergelijke vari-abelen te aggregeren in een enkel cijfer gebruikt men ver-schillende methoden om gewicht toe te kennen aan elke factor.

Een alternatief voor samengestelde indexen is het ‘gecor-rigeerd bbp’. Zo’n meetsysteem start met de gekende bbp-formule, en gaat dan materiële of niet-materiële welzijns-dimensies toevoegen of aftrekken door het invoeren van marktwaarden voor niet-marktgoederen. Een voorbeeld

1 https://uwaterloo.ca/canadian-index-wellbeing/

daarvan is de ‘duurzame maatstaf voor economische wel-vaart’ (SMEw) die in 1973 werd ontwikkeld door Nordhaus en Tobin. Bij de tweede indicator worden elementen die niet leiden tot welvaart – zoals pendeltijd – afgetrokken en elementen die de levenskwaliteit verhogen – zoals vrije tijd – worden opgeteld. Zo bekomen ze een cijfer voor de economische welvaart (MEw), waarvan ze een bedrag dat nodig is om de kapitaalvoorraad constant te houden, af-trekken zodat ze uiteindelijk een duurzame maatstaf voor economische welvaart (SMEw) bekomen. Een interessant recent voorbeeld is de ‘Genuine Progress Indicator’ (GPI) die wordt gebruikt in de VS-staat Maryland2. Daaruit blijkt sinds 1970 een breder wordende kloof tussen het bbp van de staat en de GPI, wat nog meer uitgesproken het geval is in de VS als geheel.

Ter illustratie laten we in de onderstaande tabel zien hoe België scoort op sommige van de bestaande samenge-stelde indicatoren, en wie de 10 best presterende landen zijn volgens deze indexen. we starten met bbp/capita als benchmark, momenteel de meest gebruikte inschatting van de levensstandaard.

het is duidelijk dat België, net als de 10 best presterende landen, anders scoort afhankelijk van de index. Dat be-tekent, ten eerste, dat beslissingen over het samenstel-len en berekenen van een index belangrijke effecten zal hebben op de inschatting van hoe goed een land het doet,

2 http://www.green.maryland.gov/mdgpi/whatisthegpi.asp

Page 22: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

22

en dus ook op het publieke discours en de beleidsreac-ties. Ten tweede, getuigt het van nog altijd verschillende opinies over hoe welzijn gedefinieerd en gemeten moet worden. we pleiten voor verdere werkzaamheden op het internationale niveau om een consensus te zoeken over hoe welzijn gedefinieerd en gemeten moet worden (zodat internationale vergelijkingen mogelijk zijn), wat gecombi-neerd moet worden met nationale beraadslagingen (om andere maatschappelijke voorkeuren toe te laten en te in-corporeren). Ondertussen biedt een indicatorentabel be-staande uit niet-geaggregeerde indicatoren die samenge-vat zijn in een aantal beperkte hoofdindicatoren een goed alternatief en zal het altijd een noodzakelijke aanvulling zijn bij een synthetische indicator (voor beleidsbeoorde-ling en -voorschriften). Over een dergelijke indicatorenta-bel hebben we het in het volgende hoofdstuk.

Index Score Plaats van België (totaal aantal landen) Top 10

BBP/Capita3 39270 $ ppp 18 (200) Qatar, Luxemburg, Noorwegen, Singapore, Macao SAr, Koe-

weit, Zwitserland, hongkong SAr, Brunei, VS

human Develop-ment Index4 (hDI) 0.886 18 (187) Noorwegen, Australië, Nederland, VS, Nieuw-Zeeland, Cana-

da, Ierland, Liechtenstein, Duitsland, Zweden

happy Planet Index (hPI)5 37.1 107 (151) Costa rica, Vietnam, Colombia, Belize, El Salvador, Jamaica,

Panama, Nicaragua, Venezuela, Guatemala

Better Life Index (BLI)6 7.2 14 (36) Australië, Noorwegen, VS, Zweden, Denemarken, Canada,

Zwitserland, Nederland, Nieuw-Zeeland, Luxemburg

Nationale rekenin-gen voor welzijn (NAw)7

5.08 11 (22) Denemarken, Zwitserland, Noorwegen, Ierland, Oostenrijk, Zweden, finland, Nederland, Spanje, Cyprus

3 http://databank.worldbank.org/databank/download/GNIPC.pdf

4 http://hdrstats.undp.org/en/tables/. De hDI combineert de indicator levensverwachting, onderwijsniveau (bestaande uit gemiddelde aantal schooljaren en verwachte schooljaren) en (bruto nationaal) inkomen (per capita). De hDI stelt een minimum en een maximum voor elke dimensie en laat dan zien waar elk land staat in relatie met deze doelstellingen, uitgedrukt als een waarde tussen 0 en 1.

5 http://www.happyplanetindex.org/data/. De hPI gebruikt globale gegevens over levensverwachting, ervaren welzijn (via de ‘Levensladder’-vraag uit de Gallup world Poll) en ecologische voetafdruk, en wordt als volgt berekend: ervaren welzijn x levensverwachting / ecologische voetafdruk.

6 http://www.oecdbetterlifeindex.org/. De Better Life Index omvat 11 thema’s die allemaal gebaseerd zijn op een tot drie indicatoren. hier steunen de resultaten op gemiddelde, gewogen indicatoren.

7 http://www.nationalaccountsofwellbeing.org/explore/indicators/zwbi. De NAwB-indicator is opgebouwd rond twee hoofdmetingen: persoonlijk welzijn en sociaal welzijn. Deze worden verder afgebroken in component- en subcomponentindicatoren. Om deze indicatoren te berekenen worden gegevens van de Europese Social Survey gebruikt.

Page 23: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

23

Page 24: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

24

Page 25: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

25

Hoofdstuk vier

Welzijn heeft zowel te maken met economische bronnen zo-als inkomen, als met niet-economische aspecten in het leven van mensen (wat ze doen en wat ze kunnen doen, hoe ze zich voelen, en de natuurlijke omgeving waarin ze leven). Of deze welzijnsniveaus langdurig vastgehouden kunnen worden is afhankelijk van het feit of kapitaalvoorraden die belangrijk zijn voor ons leven (natuurlijke, fysieke, humane, sociale) worden doorgegeven aan toekomstige generaties.

rapport van de Commissie over het Meten van Economische Prestaties en Sociale Vooruitgang (‘Stiglitz Commissie’)

een taBel met welzijnsindicatoren voor België

hoe beslissen over een definitie van welzijn en over welke dimensies moeten worden gemeten, is een netelige vraag. Conceptueel hebben mensen verschillende ideeën over de bouwstenen van welzijn en ze kennen een ander gewicht toe aan die onderdelen. Daarnaast zijn er meetproblemen die nog niet allemaal opgelost zijn. Toch is er dankzij het enthousiaste denken daarover binnen de academische wereld, internationale organisaties en veel landen, een bepaalde consensus aan het groeien1.

Daarom denken we dat de OESO-definitie van welzijn (die zelf gebaseerd is op het Stiglitz rapport) een interessant startpunt is. Maar het definiëren van welzijn moet bin-

1 Zie hfst2, voetnoot 10 voor een kwalificatie van deze consensus.

nen België gebeuren via een brede publieksraadpleging die gaat over de verschillende (andere) dimensies die op-genomen moeten worden en hun relatief belang. Dat is geen contradictie. Internationaal werk (van experts) kan zorgen voor input en voor het uitklaren van methodolo-gische problemen, en omwille van de vergelijkbaarheid, kunnen landen beslissen om een geharmoniseerde index te gebruiken. Op het nationale niveau echter moet een samenleving ultiem kunnen beslissen over het definiëren van welzijn, voor het voeden van het publiek discours en de beleidsvorming.

In dit centraal hoofdstuk focussen we, na het voorstellen van enkele algemene bedenkingen over het conceptuali-seren van welzijn (deel 1), op indicatoren van de materiële (deel 2) en niet-materiële (deel 3) dimensies van welzijn, met aandacht voor de verdeling ervan (deel 4) en de duur-zaamheid (deel 5).

welzijn concePtualiseren

Zoals reeds werd beklemtoond is het welzijn van een samenleving een begrip dat moeilijk kan worden gedefi-nieerd2, hoewel iedereen een idee heeft van de beteke-nis ervan. Twee hoofdproblemen staan centraal bij deze kwestie. het eerste probleem is het multidimensionale karakter van welzijn. het floreren van individuen vereist

2 Voor een recent overzicht van de bestaande conceptualisering van welzijn, zie fleurbaey en Blanchet (2013).

Page 26: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

26

volledig andere middelen zoals materiële bronnen, ge-zondheid, onderwijs, vrije tijd enz. Een zorgvuldige analyse van het welzijn van een land moet dus steunen op ver-schillende indicatoren die alle relevante dimensies ervan dekken3.

het tweede probleem is de verdeling van welzijn onder de mensen. Als twee landen hetzelfde aantal gevarieerde hulpbronnen hebben, dan zullen de meeste mensen vin-den dat het sociaal welzijn in het land waar een kleine minderheid de grote meerderheid van de bronnen con-troleert, lager is dan het welzijn van het andere land waar de middelen meer gelijk verdeeld zijn. Bij het kijken naar de verdeling van de beschikbare hulpbronnen moet men verder ook rekening houden met de toekomstige gene-raties. Een sleutelkenmerk van een indicator van sociaal welzijn is daarom dat hij de duurzaamheid ervan door de jaren heen kan meten. De duurzaamheidsvereiste moet opgevat worden als een intergenerationele rechtvaardig-heidsbeperking.

we denken dat voorlopig een combinatie van geïntegreer-de welzijnsindicatoren met niet-geaggregeerde indicato-ren te verkiezen is. Samengestelde indicatoren integreren meer specifieke indicatoren die naar een zelfde dimensie verwijzen (bv. veiligheid), zonder ook indicatoren gerela-teerd aan andere dimensies (bv. onderwijs) daarbij te ag-gregeren of integreren. Op deze manier doet de OECD het in haar Better Life Index. Dit laat tegelijkertijd een eenvou-dige evaluatie en communicatie van (relatieve) voor- of achteruitgang toe terwijl er een heldere en diepgaande analyse kan worden gemaakt van die gedetailleerde indi-catoren waarvoor een land het beter of slechter doet, wat dan via concrete maatregelen in het beleidsproces kan dienen.

Aangezien het opbouwen van een enkele welzijnsindica-tor een verdere conceptuele en meetbaarheidsverduidelij-king vereist, en maatschappelijke overeenstemming over welke indicatoren opgenomen moeten worden en hoe ze gewogen moeten worden, denken we dat er ondertus-sen al gemakkelijker een eerste stap kan worden gezet. het samenstellen en presenteren van een set indicatoren is een goede start voor een neutrale evaluatie van maat-schappelijk welzijn. Mensen kunnen dan zelf beslissen hoe ze de prestaties op de verschillende indicatoren van de verslaggeversentiteit interpreteren. Een volgende stap is

3 Er bestaat lopend wetenschappelijk onderzoek over samenhangen-de manieren om de verschillende dimensies van welzijn te aggregeren (zie bijvoorbeeld fleurbaey & Maniquet (2011)).

een brede maatschappelijke raadpleging over de definitie van welzijn en het afstemmen van de componenten ervan. In een laatste stap kunnen experts dan beslissen over hoe de verschillende metingen van welzijnsdimensies het best worden geaggregeerd en geïntegreerd. Aangezien voor-keuren van samenlevingen (kunnen) veranderen, moet deze cyclus (voorstel experts over welzijnsdimensies en manier van meten, publieke beraadslaging, uitwerking door experts van het synthetiseren van de metingen) ge-regeld herhaald worden.

In de rest van dit rapport willen we, geïnspireerd op de Better Life Index-benadering van de OESO, een overzicht geven van de potentiële welzijnsindicatoren die gebruikt kunnen worden, en laten zien hoe België daarop presteert in verhouding tot vergelijkbare landen. Naast OESO-gege-vens maken we gebruik van andere nationale en interna-tionale data.

materieel welzijn

Er is geen onenigheid over het idee dat welzijn een ma-teriële dimensie omvat, met inkomen en rijkdom als be-langrijkste symbolen in onze markteconomieën. Zoals de OESO4 stelt, weerspiegelen deze begrippen de huidige en toekomstige consumptiemogelijkheden van individuen. Ze kunnen dienen voor het invullen van noden, het be-reiken van persoonlijke doelstellingen en het versterken van vrijheden. Op het samenlevingsniveau gebruiken we financiële middelen om te investeren in sleuteldimensies van welzijn zoals gezondheid, onderwijs, leefmilieu, col-lectieve veiligheid en mobiliteit. Zowel voor individuen als voor de samenleving blijken inkomen en rijkdom dus be-langrijke componenten van welzijn te zijn, hoewel het gaat om een complexe relatie (zie kader verderop).

Aangezien het meten van beschikbare economische bron-nen kan bogen op een lange traditie bestaat er een rela-tief brede waaier van consistente, geharmoniseerde en geregeld geüpdatete metingen, waardoor het mogelijk is om landen over een langere tijd te vergelijken. we gaan hier achtereenvolgens in op de indicatoren gemiddeld in-komen, consumptie, rijkdom en huisvesting om een beeld te geven van het materiële welzijn in België, in vergelijking met andere ontwikkelde landen.

4 OESO (2011a).

Page 27: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

27

inkomen

Zoals reeds vermeld is het bbp niet perfect als maatstaf voor de levensstandaard van de mensen, maar andere metingen van nationale rekeningen corrigeren het en vul-len het aan om materieel welzijn beter te kunnen evalu-eren. Een voorbeeld: nettometingen van de economische activiteit zeggen meer dan brutometingen als het gaat over de depreciatie van kapitaal – hoewel de slechtere milieuk-waliteit niet in rekening wordt gebracht - terwijl nationale metingen van het inkomen van de burgers van een land een beter beeld geven dan binnenlandse metingen omdat ze rekening houden met het inkomen dat gegeven of ge-kregen wordt aan/uit de rest van de wereld. Zoals blijkt uit figuur 1 kunnen er grote verschillen zijn tussen het netto nationaal inkomen en het bruto binnenlands product per capita. Dit is vaak het geval in landen met een hoog aantal buitenlandse investeringen of werknemers zoals in Ier-land of Luxemburg.

netto-aangePast BescHikBaar inkomen

De via de nationale rekeningen beschikbare economische hulpbronnen van de bevolking kunnen echter nog be-ter worden gemeten via het netto-aangepast beschikbaar inkomen, dat informatie over een groot aantal markt- en niet-marktbronnen combineert5 . Deze manier van meten omvat inkomen uit arbeid en kapitaal, en ook sociale voor-delen en sociale transfers in natura (zoals gezondheids-zorgdiensten, onderwijs en huisvestingsvoordelen), waar-van een aantal zaken worden afgetrokken: inkomens- en vermogensbelasting, sociale zekerheidsbijdragen betaald door de huishoudens en ook de waardevermindering van kapitaalgoederen die worden verbruikt door de huishou-

5 OESO (2011a).

dens. het meetinstrument geeft in grote lijnen een beeld van het maximum bedrag dat een huishouden kan uitge-ven of sparen zonder het vermogen te verminderen of de passiva te vergroten (beschikbaar inkomen) terwijl ook rekening wordt gehouden met diensten die door overheid worden geleverd aan burgers (aangepast) en kapitaalde-preciatie (netto). hoewel deze indicator de levensstan-daard beter meet, moeten we wel vermelden dat hij meer bij benadering werkt, aangezien het bij sommige compo-nenten niet gaat om geobserveerde maar om afgeleide data, wat minder betrouwbaar kan zijn.

Op basis van het netto-aangepast beschikbaar inkomen duikt ons land op in het midden van het spectrum van vergelijkbare OESO-landen. Met een gemiddeld netto-aangepast beschikbaar inkomen van 26.388 uSD in 2011 lijken de gemiddelde Belgische gezinnen het beter te doen dan de Portugese of de Italiaanse, maar slechter dan de Luxemburgse, de Noorse of de Amerikaanse. Gespreid over de tien jaar tot 2011 was het gemiddelde groeicijfer van het netto-aangepast beschikbaar inkomen van huis-houdens in België lager dan in de meeste andere OESO-landen, maar lag het dicht bij de belangrijkste buurlanden.

Als illustratie bij de discrepantie tussen economische prestaties en de economische situatie van huishoudens is het interessant om tegelijk ook een blik te werpen op de evolutie van het reëel bbp en het reëel aangepast netto be-schikbaar inkomen (reëel netto-aangepast inkomen gecor-rigeerd voor inflatie) gespreid over de tien jaar tot 2011. hoewel het netto-aangepast beschikbaar inkomen van huis-houdens in veel landen meer toenam dan het bbp, is dat het tegenovergestelde in andere landen zoals België. In ons land is de discrepantie bijzonder hoog, wat wijst op

Figuur 1: Netto nationaal inkomen en bbp per capita in 2011, huidige PPPs, OESO = 100

Bron: OESO

Page 28: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

28

een grotere ontkoppeling tussen economische groei en de materiële levensomstandigheden van huishoudens. Dit weerspiegelt de inkomensverdeling tussen economische sectoren en hoewel het niet per se om een negatieve ont-wikkeling gaat, zou het interessant zijn om de oorsprong ervan meer in detail te bestuderen en te bekijken wat de impact ervan is op het toekomstige materiële welzijn van de huishoudens.

Naast het netto(-aangepast) beschikbaar inkomen dat een beeld geeft van de verbruiks- en spaarmogelijkheden, is er een andere relevante indicator van materieel welzijn, de fi-nale consumptie-uitgaven van huishoudens, die een samen-vatting biedt van alle uitgaven die de huishoudens echt deden en dus kan worden geïnterpreteerd als hun “ge-realiseerde” materiële levensomstandigheden. Op basis van deze indicator ligt België lichtjes achterop tegenover al zijn buurlanden, wat echter grotendeels te wijten is aan de uitgesproken spaarzin in ons land. het netto private spaargeld bedroeg in 2012 immers 8,5% van het beschik-

bare inkomen, het tweede hoogste cijfer in de eurozone, na Duitsland. Zoals verderop wordt aangetoond hebben de hoge spaartegoeden in Belgische huishoudens ook te maken met een hoog niveau van de netto financiële rijk-dom van de huishoudens.

individuele consumPtie

Net zoals voor het beschikbare inkomen kan het belang van internationale vergelijkingen inzake consumptie wor-den verbeterd door ook rekening te houden met de ge-leverde overheidsdiensten. Een meer relevante – zij het minder betrouwbare - indicator is dan de effectieve indivi-duele consumptie, een concept dat alle goederen en dien-sten dekt die effectief werden gebruikt door huishoudens, ongeacht door wie ze gefinancierd werden. De indicator stemt overeen met de finale consumptie-uitgaven van de huishoudens plus de (individuele) uitgaven van alge-mene overheidsinstellingen en non-profitorganisaties die zich richten tot huishoudens en waar deze laatsten direct

Figuur 2: Netto-aangepast beschikbaar inkomen van huishoudens per capita in 2011 (USD, PPA 2000)

Figuur 3: Reëel netto-aangepast beschikbaar inkomen van huishoudens en reëel bbp (gemiddelde jaarlijkse groei 2002-2011)

Opmerking: Huishoudens omvatten non-profitinstellingen die diensten leveren aan gezinnen, behalve voor Nieuw-Zeeland. Koopkrachtpariteiten verwijzen naar het effectieve individuele verbruik van huishoudens. Het laatst beschikbare jaar is 2009 voor Nieuw-Zeeland, de OESO en Luxemburg; en 2010 voor Australië, Canada, Japan, Zwitserland en de Verenigde Staten. Opmerking: Huishoudens omvatten non-profitinstellingen die diensten leveren aan gezinnen, behalve voor Nieuw-Zeeland. Koopkrachtpariteiten verwijzen naar het effectieve individuele verbruik van huishoudens. Het laatst beschikbare jaar is 2009 voor Nieuw-Zeeland, de OESO en Luxem-burg; en 2010 voor Australië, Canada, Japan, Zwitserland en de Verenigde Staten.Bron figuren: OESO en eigen berekeningen

Bron figuren: OESO en eigen berekeningen

Page 29: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

29

baat bij hebben. Zoals blijkt uit figuur 4 is het opmerkelijk dat de effectieve consumptie aanzienlijk hoger is dan de consumptie in de Scandinavische landen en ook in België, frankrijk en Nederland die een uitgebreid sociaal zeker-heidssysteem hebben.

vermogen

wat echt belangrijk is als het gaat over materieel welzijn is de consumptiemogelijkheid in de loop van de tijd, en daar-om gaan we nu dieper in op vermogen, wat een belang-rijke indicator is van de duurzaamheid van de effectieve consumptie. Een globale inschatting van de rijkdom van huishoudens zou ideaal al de componenten ervan moeten omvatten, dat wil zeggen alle soorten waardevolle activa en passiva die een huishouden bezit, in het bijzonder: fi-nanciële activa/schulden en reële activa zoals voertuigen en vastgoed. het meten van rijkdom wordt bemoeilijkt door een aantal uitdagingen, die een invloed hebben op de vergelijkbaarheid van de data en internationale ver-gelijkingen niet vanzelfsprekend maken. het meten van

rijkdom kampt inderdaad met veel benaderende cijfers, niet-samenvallende tijdsperiodes en definitieverschillen. Deze uitdagingen zijn bijzonder groot als het gaat over reële rijkdom – bovendien zijn er maar weinig data be-schikbaar – en de gegevens moeten dus erg voorzichtig gebruikt worden6.

figuur 5 hieronder geeft een beeld van de netto rijkdom van huishoudens op basis van de recente Eurosystem household finance and Consumption Survey die werd uitgevoerd door de Europese Centrale Bank (2013)7. Deze indicator stemt overeen met het verschil tussen de totale activa8 en de totale passiva9 van huishoudens. het blijkt duidelijk dat de Belgische huishoudens het met een me-

6 Voor een uitgebreid overzicht van de uitdagingen in verband met het meten van rijkdom, zie Europese Centrale Bank (2013).

7 Europese Centrale Bank (2013).

8 reële activa (hoofdzakelijk reëel vastgoed en voertuigen) en finan-ciële activa (deposito’s, investeringen in mutuele fondsen, obligaties, aandelen, goud enz.).

9 hypothecair krediet en andere soorten schulden.

Figuur 4: Finale consumptie van huishoudens per capita in 2011 (huidige PPPs) OESO = 100

Figuur 5: Netto rijkdom van huishoudens per huishouden in 2010 (duizenden euro’s)

Bron: OESO

Opmerking: De gegevens verwijzen naar huishoudens en niet naar capita. Data voor Griekenland, Finland en Nederland dateren van 2009 en die van Spanje van 2008.Bron: ECB

Page 30: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

30

diane en een gemiddelde netto rijkdom van respectievelijk 206.200 en 338.600 euro relatief goed doen. het Belgi-sche gezin is veel rijker dan het gemiddelde gezin in de eurozone, dat een mediaan en een gemiddeld inkomen heeft van respectievelijk 109.200 en 230.800 euro, en ook rijker dan de gemiddelde gezinnen in de belangrijkste buurlanden. In alle landen is het interessant om te zien dat er grote verschillen zijn tussen de mediane en de gemid-delde cijfers, wat een vrij ongelijke verdeling van rijkdom over de gezinnen zichtbaar maakt. Onder de belangrijkste factoren die de verschillen in netto rijkdom tussen landen verklaren horen inkomens, gezinssamenstelling10, wonin-geigenaarschap, de middelen om eigendom te kopen en de prijs van de woningen11. Aangezien de belangrijkste component van netto rijkdom woningrijkdom is, verklaart het feit dat zo’n 70% van de Belgische gezinnen eigenaar is van de eigen woning – in vergelijking tot gemiddeld 60% in de eurozone – en dat de woningprijzen in België aan-zienlijk stegen in de periode 2002-2010, voor een groot deel de relatief hoge netto rijkdom van de Belgen. Omdat sommige gegevens van voor de crisis dateren, geven ze niet helemaal adequaat de huidige situatie weer.

Als we focussen op de netto financiële rijkdom van de huis-houdens12, die overeenstemt met het verschil tussen de financiële activa en de schulden van de huishoudens, en waarvoor de gegevens doorgaans ruimer beschikbaar zijn en meer betrouwbaar, dan behoren de Belgische huis-

10 Data zijn niet uitgedrukt in “per capita” hier, maar “per hu-ishouden”.

11 Europese Centrale Bank (2013).

12 De gegevens verwijzen hier naar huishoudens en non-profitinstel-lingen ten dienste van huishoudens en worden uitgedrukt per capita.

houdens ook tot de rijkste. Met gemiddeld 77.495 uSD (+/- 57.000 euro) per inwoner in 201113, zijn ze de rijk-sten van de huishoudens in de eurozone en liggen ze in de OESO-landen enkel achter op de Amerikaanse, Zwit-serse en Japanse huishoudens. Deze hoge netto financiële rijkdom van de huishoudens in België moet echter wat in perspectief worden geplaatst. In het bijzonder omdat een belangrijk deel van de rijkdom van een natie in handen kan zijn van andere sectoren, moet ze idealiter afgewogen zijn tegen de netto (financiële) rijkdom van het bedrijfsleven en de overheidssector. Een dergelijke meer gedetailleerde analyse valt buiten de reikwijdte van dit rapport, maar het is duidelijk dat het comparatief hoge niveau van de bruto overheidsschuld in ons land, die in 2012 99,6% van het bbp bedroeg, in vergelijking met gemiddeld 90,6% in de rest van de eurozone, deze goede prestatie van de huishou-dens al wat lijken te relativeren.

Huisvesting

Aangezien huisvesting een hoofdelement is van de ma-teriële levensstandaard van mensen, beëindigen we dit hoofdstuk, tot slot, met enkele relevante indicatoren daaromtrent. Huisvesting is inderdaad een kritieke aange-legenheid voor het floreren van individuen en gezinnen: ten eerste heeft ze een hoge intrinsieke waarde aange-zien ze essentieel is om te voldoen aan basisnoden zoals veiligheid en privacy. Ten tweede heeft ze een impact op een brede waaier van andere resultaten, bijvoorbeeld een slechte woonkwaliteit kan de gezondheid aantasten of

13 OECD financial statistics. Volgens gegevens van de Nationale Bank van België bedroeg (enkel) de netto financiële rijkdom van een huishouden per capita 74.930 euro op de eerste kwartaal van 2013, een stijging van 6,2% tegenover de eerste kwartaal van 2012.

Figuur 6: Netto financiële rijkdom van de huishoudens per capita in 2011 (Duizenden USD)

Opmerking: Gegevens voor Luxemburg verwijzen naar 2006 en 2011, terwijl gegevens voor Japan verwijzen naar 2002 en 2010. Bron: OESO

Page 31: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

31

een invloed hebben op het sociaal kapitaal van huishou-dens en individuen. Tot slot beperken hoge huisvesting-kosten de middelen die overblijven om andere essentiële uitgaven te doen bijvoorbeeld voor voeding, gezondheids-zorg en onderwijs, en kunnen ze dus het materiële welzijn van individuen bedreigen14. het spreekt vanzelf dat een kwalitatieve en betaalbare huisvesting essentiële com-ponenten van welzijn zijn, maar het is erg moeilijk om de huisvestingsomstandigheden in verschillende landen te vergelijken, wegens het gebrek aan geharmoniseerde gegevens. Opnieuw moeten de onderstaande resultaten behoedzaam worden geïnterpreteerd, ook omdat ze steu-nen op gegevens die enkel beschikbaar zijn met aanzien-lijke vertraging.

Als we twee benchmark-indicatoren nemen waarvoor er vergelijkbare gegevens bestaan – het aantal kamers per persoon en de huisvestingskost15 – dan blijkt dat België vrij goed presteert op het vlak van huisvesting. Met gemid-deld 2,2 kamers per persoon behoren de Belgische huis-houdens inderdaad tot diegenen met het grootste aantal kamers per persoon in Europa, terwijl de betaalbaarheid van een woning in ons land, met slechts ongeveer 20% van het netto beschikbaar inkomen van huishoudens dat besteed moet worden aan huisvesting, in vergelijking met 21% gemiddeld in de OESO en 27% in Griekenland, vrij be-nijdenswaardig is.

14 OESO financiële statistieken. Volgens data vna de Nationale Bank van België was het netto financiële vermogen van gezinnen per capita 74.930 euro in het eerste kwartaal van 2013, 6,2% meer dan in het eerste kwartaal van 2012.

15 Deze indicator bepaalt de uitgaven van huishoudens aan huur of afbetalingen en het onderhoud van een huis als een percentage van het bruto aangepast beschikbaar inkomen.

Alles bij elkaar genomen blijkt, op basis van deze snelle analyse, dat de Belgische huishoudens gemiddeld een re-latief hoog materieel welzijn genieten binnen de ontwik-kelde landen. In ons land duiken vier specifieke kenmerken op: de netto-aangepaste beschikbare inkomens liggen dicht bij het gemiddelde van vergelijkbare OESO-landen, het verbruik is relatief gezien enigszins lager vanwege de hoge spaartegoeden, de netto (financiële) rijkdom be-hoort tot de hoogste in de eurozone en de huisvestings-omstandigheden zijn in vergelijking goed. Dit zegt echter niets over verdelingsaspecten, die verderop in dit rapport worden besproken. Voorts blijft het stil rond de relatieve

Figuur 7: Huisvestingsindicatoren (2011)

Wat uitgaven betreft komen data voor Luxemburg uit 2009 en voor Zwitserland uit 2010. Data voor kamer per persoon voor Ierland verwijzen naar 2010.Bron: OESO, Statistieken over Inkomen en Levensomstandigheden van de Europese Unie (EU-SILC).

Page 32: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

32

kader: inkomen en welzijn

Over de aard van het verband tussen inkomen of rijkdom en welzijn wordt al nagedacht sinds de tijd van Epicurus, in de derde eeuw vóór Christus, maar in de afgelopen 40 jaar probeerden talrijke empirische studies de statistische link tussen inkomen en subjectief welzijn1 formeel te testen, zowel op het niveau van het individu als op dat van het land. Aangezien veel van deze werken het bbp gebruiken als inschatting van het inkomen, kunnen sommige resul-taten ook – en zelfs met meer reden – worden geïnter-preteerd als elementen die iets zeggen over het verband tussen bbp en (subjectief) welzijn. hier volgt een kort overzicht van de studies en de bijhorende besluiten.

hoewel de meeste mensen het erover eens zijn dat “ge-luk niet te koop is”, verwacht men op het eerste gezicht doorgaans een positieve correlatie tussen inkomen en welzijn. In 1974 stelde de Amerikaanse economist richard Easterlin echter vast dat dit “niet altijd opgaat”2 . hoewel subjectief welzijn positieve associaties oproept met inko-men in een gegeven land op een bepaald tijdstip, ontdekte Easterlin dat het gemiddelde niveau van verklaard welzijn voor een land als geheel in de loop van de tijd weinig ver-andert, zelfs niet bij een aanzienlijke groei van het gemid-delde inkomen. Deze paradox is nu algemeen gekend als de “Easterlin paradox” en hij werd sindsdien in verschil-

1 Dat is welzijn dat werd gerapporteerd door individuen via enquêtes. In deze inlas moet welzijn begrepen worden als “subjectief welzijn”.

2 Easterlin (1974)

lende studies in verschillende landen bevestigd3. Layard (2003) erkende bijvoorbeeld dat er in arme landen een dui-delijke impact is van inkomen op geluk, maar suggereerde dat zodra een land meer dan $ 15,000 per hoofd heeft, het geluksniveau los staat van het inkomen per hoofd.

het bovenstaande diagram lijkt de Easterlin paradox te bekrachtigen voor ons land. hij laat immers zien dat de levenstevredenheid in België in de periode 1975-2010 relatief stabiel bleef, terwijl het bbp per capita bijna ver-dubbelde. Dit resultaat moet echter behoedzaam geïnter-preteerd worden aangezien het steunt op een vergelijking tussen een indicator met een schaal die kan stijgen – reëel bbp per capita – en een andere met een gesloten schaal - levenstevredenheid.

Een van de verklaringen van de door Easterlin vastge-stelde paradox is het “verslavingseffect”, namelijk het feit dat als het inkomen stijgt, de materiële norm parallel mee stijgt. Zoals Easterlin zelf zei (1995) “Het inkomen van ie-dereen doen stijgen doet het geluk van iedereen niet stijgen, omdat het positief effect van een hoger inkomen op het sub-jectief welzijn wordt tenietgedaan door het negatief effect van het moeten voldoen aan een hogere levensstandaard wat doorgaans samengaat met een toename van het inko-men”. In dezelfde lijn ligt de verklaring voor het feit dat het welzijn van grote delen van de bevolking ondanks een in-komensstijging grotendeels constant blijft gedurende de

3 Zie bijvoorbeeld Easterlin (1995), Layard (2003), Easterlin et al. (2010) of Diener & Oishi (2000).

Figuur 8: BBP per capita en levenstevredenheid in België (1975-2010)

Bronnen: Internationale macro-economische dataset van USDA & World database on hap-piness (R. Veenhoven, Geluk in België (BE), World Database of Happiness, Erasmus Univer-siteit Rotterdam, Nederland).

Page 33: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

33

levenscyclus, volgens Easterlin (2001), in de variatie van de materiële ambities. hij noteert dat “Inkomensgroei […] veroorzaakt geen stijging van het welzijn, noch voor hoge in-komens, noch voor lage inkomens, omdat het een equivalente groei in materiële ambities genereert, en het negatieve effect van dat laatste op het subjectieve welzijn het positieve effect van het eerste ondergraaft”. Auteurs zoals Layard (2005) stellen als verklaring voor de Easterlin paradox dat indivi-duen misschien meer aandacht hebben voor hun relatief inkomen dan voor hun absoluut inkomen. Een aantal studies spreken de Easterlin paradox echter gedeeltelijk tegen4 en ontdekten voor sommige – zelfs rijke – landen – minstens op korte termijn – een positie-ve link tussen inkomen en welzijn. Stevenson & wolfers (2008) vonden bijvoorbeeld een betekenisvolle, positieve link tussen inkomensgroei en subjectief welzijn in Japan en sommige Europese landen. hetzelfde verband kunnen ze echter niet terugvinden voor de Verenigde Staten. In een meer recente paper beklemtonen Kahneman en Deaton (2010) van hun kant het belang van het onderscheiden van twee concepten van subjectief welzijn: emotioneel wel-zijn en levensevaluatie. Zij zeggen dat emotioneel welzijn verwijst naar de emotionele kwaliteit van de alledaagse beleving van een individu — de frequentie en intensiteit van het ervaren van plezier, fascinatie, angst, droefheid, woede, en affectie die het leven van iemand aangenaam of onaangenaam maken. Daartegenover staat levense-valuatie wat verwijst naar de gedachten van een persoon over zijn of haar leven. Ze onderzochten beide voor de VS en ontdekten dat emotioneel welzijn en levensevaluatie in het algemeen verschillende correlaties hebben. Inkomen en onderwijs worden doorgaans meer in verband gebracht met levensevaluatie, maar gezondheid, zorgverstrekking, eenzaamheid, en roken zijn relatief sterkere voorspel-lers van dagelijkse emoties. wat betreft de relatie tussen subjectief welzijn en inkomen, vinden ze voor de VS een sterke, stabiele correlatie tussen het percentage inko-mensgroei en levensevaluatie, zowel bij arme als bij rijke mensen. Ze vinden ook dat emotioneel welzijn toeneemt als het percentage inkomen toeneemt, maar dat er geen verdere vooruitgang is boven een jaarinkomen van zo’n $75.000. hun conclusie luidt: “met een hoog inkomen koop je levenstevredenheid, maar geen geluk, en een laag inkomen wordt zowel geassocieerd met een lage levensevaluatie als met een laag emotioneel welzijn”.

4 Zie bijvoorbeeld hagerty en Veenhoven (2003) of Stevenson & wolfers (2008).

Gezien een inkomen geen doel is op zich, is het ook inte-ressant om na te gaan hoe het correleert met een aan-tal indicatoren van niet-materiële welzijnsdimensies. Op basis van de door de OESO(2011b)5 voorgestelde indica-toren onthullen de nationaal berekende correlaties6 geen systematische positieve link tussen de inkomensindica-tor (aangepast netto beschikbaar inkomen van een huis-houden) en de waaier van voorgestelde niet-materiële welzijnsindicatoren. Een voorbeeld: hoewel het inkomen (lichtjes) positief gecorreleerd blijkt te zijn met gezond-heidstoestand, tewerkstellingscijfer en sociale relaties, is het negatief gecorreleerd met de kwaliteit van het leefmi-lieu en de persoonlijke veiligheid. In hun studie ontdekten Boarini et al (2006) van hun kant een zekere positieve cor-relatie tussen de hoogte van het bbp per capita en die van welzijnsindicatoren zoals tewerkstellingscijfer, het aantal jaren scholing of de sociale cohesie. Ze noteren echter dat deze correlaties laag zijn – gemiddeld minder dan 0,6 – en dat ze dalen als de analyse beperkt wordt tot de rijke lan-den. Tot besluit: het spreekt vanzelf dat de relatie tussen inkomen en welzijn complex is en moeilijk kan worden ge-vat in ruimte en tijd. Naast de aard van de relatie, die ook – minstens in een bepaalde mate – cultuurafhankelijk is, zijn de indicatoren die steunen op de metingen vatbaar voor discussie, net zoals de analytische technieken die worden gebruikt om ze te testen. Niemand kan deze kwestie de-finitief oplossen. Globaal lijken de studies echter wel te suggereren dat, als inkomen en materiële overvloed kun-nen bijdragen tot het openbloeien van individuen en het welzijn van een samenleving, hun groei zeker geen vol-doende voorwaarde is en, boven een bepaalde drempel, waarschijnlijk zelfs geen noodzakelijke voorwaarde.

5 Ze dekken acht dimensies van levenskwaliteit: gezondheidstoe-stand, balans werk-privéleven, onderwijs en vaardigheden, sociale connecties, burgerengagement en bestuur, milieukwaliteit, persoonlijke veiligheid en subjectief welzijn.

6 we benadrukken dat correlaties geen informatie geven over een causaal verband tussen bepaalde variabelen, maar enkel over de in-tensiteit van het wederzijds verband.

Page 34: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

34

levenstevredenheid van de Belgen, een thema dat wordt besproken in het kader hieronder en dat we proberen te benaderen door het introduceren van indicatoren van de niet-materiële welzijnsdimensies in het volgende hoofd-stuk.niet-materiële welzijnsdimensies

Zoals reeds aangekondigd stellen we hier de benadering van de OESO voor als een illustratie van welke indicatoren opgenomen kunnen worden in een definitie van welzijn en hoe ze gedefinieerd en gemeten moeten worden. we to-nen de relatieve prestaties van België op deze dimensies als stof tot nadenken en werpen een eerste blik op hoe België het echt doet in vergelijking met andere ontwik-kelde landen.

Deze 11 welzijnsdimensies die de OESO selecteerde, zijn: inkomen, huisvesting en jobs16, materiële dimensies, en niet-materiële aspecten van de gemeenschap, onderwijs, leefmilieu, bestuur, gezondheid, levenstevredenheid, per-

16 wat de OESO ‘materiële levensomstandigheden’ noemt.

soonlijke veiligheid en balans werk-privéleven17. In het onderstaande diagram laten we zien hoe België op deze thema’s scoort in vergelijking met andere OESO-landen. Een meer gedetailleerde tabel is opgenomen in Bijlage.

Deze grafiek geeft een eerste impressie van hoe België het – in vergelijking met de andere OESO-landen – doet op 11 welzijnsdimensies18. het biedt ons de kans om snel enkele domeinen te bepalen waar België ruimte heeft voor verbetering: het staat onderaan de rangschikkin-gen voor leefmilieu en veiligheid, en lager dan 75% van de beste presteerders op het vlak van inkomen, burgerenga-gement, levenstevredenheid en veiligheid. Dit beeld moet echter aangevuld worden met andere informatie. Ten eer-ste, trends: hoe presteert België in elk van de evoluerende dimensies? Ten tweede, hoe zijn deze prestaties verdeeld onder de sociaaleconomische, gender- en geografische

17 wat de OESO ‘levenskwaliteit’-thema’s noemt.

18 Voor een gedetailleerde bespreking van de precieze definitie van deze dimensies, uit welke indicatoren ze bestaan, en hun resultaten en ook hun verdeling binnen de OESO-landen, zie OESO (2011), how’s life?: Measuring well-being, OECD Publishing.

Figuur 9: Prestatievergelijking van België voor verschillende welzijnsdimensies (gebaseerd op OESO-indicatoren)

Deze grafiek laat zien hoeveel landen (alle 34 OESO-landen plus Brazilië en Rusland) voor deze indicatoren slechtere scores hebben dan België. Dus, hoe hoger de sta-ven, hoe beter de relatieve prestatie van België. Voor huisvesting bijvoorbeeld staat België op de vijfde plaats, en staan we dus in de top vijf van de OESO-landen. Voor veiligheid staat België op de 30ste plaats, en zitten we dus bij de laatste vijf van de OESO-landen.

Opmerking: de staven verwijzen naar het percentage van de OESO-landen die het slechter doen dan België, terwijl de diamanten verwijzen naar het percentage van de score van België tegenover het best presterende land, bv. als België 6,5 scoort op inkomen, en de VS 10, dan bedraagt de score van België 65% van de score van het best presterende land. Variërend van groen over geel en oranje tot rood, tonen de balken hoe goed België het relatief doet.Bron : http://www.oecdbetterlifeindex.org/ en eigen berekeningen.

Page 35: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

35

groepen19. Een voorbeeld: is veiligheid/persoonlijke vei-ligheid overal een groot probleem, of enkel (maar intens) voor sommige groepen in onze grotere steden? Zoals we kunnen zien in de meer gedetailleerde tabel in Bijlage scoort ons onderwijssysteem, hoewel België relatief goed scoort op onderwijs in het algemeen, slecht op sociale ge-lijkheid van studentenvaardigheden20, wat repercussies kan hebben voor de arbeidsmarkt, en misschien ook voor andere dimensies zoals sociale cohesie en veiligheid. Ten derde, de precieze richting en sterkte van deze repercus-sies kennen we niet, aangezien we geen informatie heb-ben over de relaties (op het individuele of groepsniveau) tussen deze dimensies21. Bijvoorbeeld: een lage scholing is (zoals we weten uit onderzoek) gecorreleerd met min-der kansen om een (fatsoenlijke) job te vinden, kan leiden tot een slechtere gezondheidstoestand, onder meer ook omdat er een grotere waarschijnlijkheid is dat de woon-omgeving minder schoon is. En tot slot zien we niet hoe duurzaam deze prestatie is.

Op dit punt moeten we een opmerking maken over de oordelen die worden afgeleid van de vergelijking van wel-zijnscijfers tussen landen. Een relatief slechte prestatie van een land in een dimensie mag niet automatisch wor-den gezien als een probleem. De achterliggende reden is dat voorkeuren over het relatieve belang van verschillende welzijnsdimensies kunnen verschillen van land tot land. Mediterrane landen kunnen bijvoorbeeld slecht preste-ren voor huisvesting, maar omdat het weer er beter is, is deze dimensie niet zo doorslaggevend voor het welzijn als in Scandinavische landen. Als we deze redenering volgen kan de relatief slechte prestatie van België inzake per-soonlijke veiligheid en leefmilieu misschien het resultaat zijn van een politieke keuze om liever te focussen op de inkomens- en de huisvestingsdimensies. Als deze keuze in overeenstemming is met de visie van de bevolking, dan is dat prima. Maar misschien is deze verklaring niet correct en kunnen we legitiem aannemen dat een lage rangschik-king te wijten is aan een gebrek aan politieke actie of in-efficiënte maatregelen. In dat geval kan de informatie die verzameld is in een indicatorentabel voor welzijn de priori-teiten voor de politieke agenda helpen uitklaren.

Meer algemeen moeten de gegevens die worden gebruikt

19 Enige informatie over gender en sociale ongelijkheid is, waar bes-chikbaar, gegeven in de tabel in Bijlage.

20 België staat 34ste inzake sociale gelijkheid bij studentenvaar-digheden.

21 Voor correlaties tussen de dimensies op het niveau van een land, zie: OESO (2011A), p. 35

voor de verschillende dimensies en de manier waarop ze worden gewogen, verder worden uitgewerkt. Bijvoor-beeld: we willen de milieuprestatie niet alleen beperken tot de lucht- en waterkwaliteit, en wat tewerkstelling be-treft willen we minstens een meting van de kwaliteit of fatsoenlijkheid van het werk. Bij de verdere ontwikkeling van het meten en verslag uitbrengen over welzijn advi-seren we zoals hierboven al werd beklemtoond, om ook rekening te houden met: trends, verdeling, onderlinge re-laties en duurzaamheid22. Op twee hiervan, verdeling en duurzaamheid, gaan we hieronder iets dieper in.

welzijnsverdeling

Een fundamenteel deel van maatschappelijk welzijn is de verdeling ervan op het individuele niveau, of minstens op het huishoudelijke niveau. Jammer genoeg is de analyse-eenheid van de meeste welzijnsindicatoren het land als geheel. De verstrekte informatie is dan een gemiddelde prestatie die geen inzicht geeft in de manier waarop deze prestatie verdeeld is onder de bevolking. De huidige onte-vredenheid over het meten van de vooruitgang van onze samenleving wordt niet alleen geassocieerd met de on-gevoeligheid voor belangrijke welzijnsdimensies van de mensen, maar ook in belangrijke mate met het feit dat er geen rekening wordt gehouden met de verdeling van de economische voordelen tussen de betrokken individuen. het is dus cruciaal om metingen van de verdeling van wel-zijn te integreren in de evaluatie van onze samenleving.

Er zijn twee hoofdredenen waarom een samenleving be-zorgd moet zijn over de verdeling van welzijn. De eerste is rechtvaardigheid. Een samenleving kan individuen wil-len compenseren voor kenmerken waarvoor ze niet ver-antwoordelijk zijn. Sommige mensen worden geboren in arme gezinnen, en worden dus geconfronteerd met min-der opportuniteiten; anderen worden geboren met een slechte gezondheid of lage intellectuele capaciteiten enz. Een samenleving kan het wenselijk vinden om de zware last die door een ongelukkig toeval op de schouders van sommige mensen is beland, te verminderen.

De tweede reden is efficiëntie. Volgens dit idee hebben ongelijkheden gevolgen die veel geld kosten aan de sa-menleving als geheel en dus kan een overheidstussen-komst die de ongelijkheid vermindert, ten goede komen

22 waar beschikbaar, worden verdeling en trends opgenomen in de OESO-tabel, zie Bijlage. Dit moet worden uitgebreid tot alle indicatoren.

Page 36: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

36

aan de samenleving23 . Bijvoorbeeld: sommige herver-delingsmaatregelen die opbrengsten transfereren naar mensen met lage inkomens, kunnen het totale verbruik in een maatschappij doen stijgen en een positief expansie-effect hebben dat ten goede komt aan de hele economie. Bovendien kan ongelijkheid een verderfelijk effect heb-ben op een samenleving omdat ze het vertrouwen onder-graaft en het aantal gezondheids- en sociale problemen doet toenemen24. Aan de andere kant kan een te sterke tussenkomst in de inkomensverdeling inefficiënt zijn als het mensen ontmoedigt om hard te werken, te studeren of te investeren, en kan ze aldus het globale welzijn ver-minderen.

Eens we het erover eens zijn dat er een ethische en ef-ficiëntielogica bestaat voor een bepaalde vorm van her-verdeling, luidt de volgende vraag hoe deze individuele, multidimensionale situaties geëvalueerd kunnen worden. welzijnsongelijkheid verminderen betekent niet dat onge-lijkheid binnen elke dimensie moet worden verminderd25. Bijvoorbeeld: de situatie van een man met een hoog in-komen, een slechte gezondheid en een gemiddelde scho-ling kan, in theorie, worden beschouwd als het equivalent van een vrouw met een gemiddeld inkomen, een goede gezondheid en een lage scholing. Ongelijkheden in ver-schillende dimensies zijn niet noodzakelijk problematisch als ze globaal in evenwicht zijn en beantwoorden aan de voorkeur van de betrokken individuen. Jammer genoeg, zoals we al citeerden, is het vaak het geval dat een indi-vidu dat slecht scoort in een dimensie, zoals scholing, ook in andere slecht scoort, zoals inkomen of gezondheid. het is daarom cruciaal om de correlaties die er zijn tussen de verschillende welzijnsdimensies te meten en te bestu-deren. Dat moet ons informatie verschaffen over de on-gelijkheid in individueel welzijn. Dat verklaart waarom de vereiste gegevens die noodzakelijk zijn voor een geregelde actualisering van de gekozen indicatoren op het individu-ele niveau verzameld moeten worden. Dat biedt de kans om ongelijkheidsindicatoren en correlaties tussen slechte individuele prestaties in verschillende welzijnsaspecten te berekenen.

inkomensongelijkHeid

In de volgende paragrafen gaan we ons hoofdzakelijk fo-

23 Zie Stiglitz (2012) en wilkinson en Pickett (2009).

24 wilkinson (2009).

25 Voor een dieper inzicht hierin, zie bijvoorbeeld fleurbaey & Mani-quet (2011).

cussen op inkomensongelijkheid, waarbij we er ons van bewust blijven dat inkomen slechts een van de indicato-ren van de materiële welzijnsdimensie is. Op dit moment is het de belangrijkste indicator waarvoor ongelijkheidscij-fers breed beschikbaar zijn zodat een vergelijking tussen landen mogelijk is. we mogen aannemen dat deze inko-mensongelijkheidsindicatoren ook kunnen worden toege-past op andere welzijnsdimensies.

Een eerste indicator van inkomensongelijkheid is de kwin-tiele deelverhouding S80/S20. Deze geeft de verhouding van het totale inkomen van 20% van de bevolking met de hoogste inkomens (topkwintiel) tegenover dat van 20% van de bevolking met de laagste inkomens (laagste kwin-tiel). In 2011 bedroeg deze verhouding 3,9 in België, wat erg dicht ligt bij deze van Nederland (3,8) en aanzienlijk la-ger dan die van Denemarken (4,4), Duitsland (4,5), frank-rijk (4,6) of het VK (5,3). Deze cijfers geven een eerste in-dicatie van de relatief gelijke verdeling van het inkomen in ons land.

Een andere indicator, en waarschijnlijk de meest bekende ongelijkheidsindicator, is de Gini-coëfficiënt, die statisti-sche dispersie meet. Toegepast op het inkomen laat deze indicator zien welke fractie van het totale inkomen in han-den is van elke fractie van de bevolking, gerangschikt per inkomen. De Gini-coëfficiënt heeft waarde 0 als iedereen het gemiddelde inkomen verdient (hetzelfde inkomen voor iedereen); de waarde is 1 als een persoon het totale inkomen van de samenleving verdient. Samengevat: hoe lager de Gini, hoe meer gelijk de verdeling.

De Gini-coëfficiënt van de inkomensverdeling in België is wat toegenomen van 1990 tot de late jaren 2000, zowel voor als na belastingen26. Toch scoort België in internatio-nale vergelijkingen altijd goed voor inkomensgelijkheid, en vindt men de gestegen ongelijkheid erg gematigd27. In de meeste OESO-landen is de ongelijkheid inderdaad meer gestegen in de afgelopen twee decennia. Dat stemt over-een met een fenomeen dat sommigen28 de «internalise-ring» van ongelijkheid noemen; daarachter schuilt het idee dat ongelijkheid op het globale niveau – tussen landen – gedaald is sinds de jaren tachtig, hoofdzakelijk door het

26 Bron: Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, fOD Economie.

27 OECD (2011) Growing Income Inequality in OECD Countries: what Drives it and how can Policy Tackle it.

28 Cf. françois Bourguignon, een franse economist, voormalig hoof-deconoom bij de wereldbank. Zie zijn bijdrage in het rapport “La crise économique et financière, quelles conséquences?”.

Page 37: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

37

opkomen van de dichtbevolkte Aziatische landen, maar op het niveau van een land is de ongelijkheid toegenomen29.In België bedroeg de inkomensongelijkheid in 2011 na belastingen en sociale transfers, zoals gemeten door de Gini-coëfficiënt, 0,26330, wat aanzienlijk onder het Eu-ge-middelde van 0,307 lag. Vergeleken met onze buurlanden staat België tweede na Nederland (0,258), voor frankrijk (0,308), Duitsland (0,29) en Luxemburg (0.272).

In het algemeen blijkt de verdeling van het inkomen in België relatief gelijk te zijn, in het bijzonder na belastingen en transfers, wat de relevante follow-up-informatie is. De inkomensongelijkheid vertelt echter niet het hele verhaal over materiële ongelijkheid. Ze zegt bijvoorbeeld niets over de ongelijke rijkdom, en is zeker slechts een compo-nent van welzijnsongelijkheid.

armoede

Onderaan de verdeling van individueel welzijn staat de categorie van de bestaansonzekere individuen. Een per-soon wordt bij de armen geteld als hij chronisch over te weinig bestaansmiddelen beschikt om te kunnen floreren in de eigen samenleving. Armoedemetingen moeten wor-den opgenomen bij de opvolging van welzijn, aangezien ze kritische informatie verzamelen over de welzijnsverdeling: ze geven een beeld van de onderkant van die verdeling.het lenigen van armoede krijgt meer aandacht sinds ver-schillende internationale instellingen recent verklaarden dat het voor hen een hoofddoel is. het is de eerste van de acht Millenniumontwikkelingsdoelstellingen die door de Verenigde Naties werden vastgelegd in 2000, en de Euro-pese unie selecteerde ze als een van de vijf doelstellingen voor haar strategisch groeiplan voor 2020, de zogeheten Eu2020-strategie31.

wat welzijn betreft werd de manier waarop armoede tra-ditioneel wordt gemeten zwaar bekritiseerd en er worden

29 De wetenschappelijke literatuur heeft dit fenomeen uitvoerig onderzocht en biedt drie complementaire verklaringen. De technis-che evolutie van de voorbije 30 jaar (ontwikkeling van ICT, etc.) heeft de vraag naar (vooral universitair) geschoolde arbeiders vergroot, die daardoor hun lonen zagen stijgen. Tegelijk heeft de handelsliberaliser-ing laaggeschoolde arbeiders in concurrentie gebracht met arbeiders in opkomende economieën. Dit zorgde voor een stagnering (en soms zelf reële daling) van de salarissen van laaggeschoolde arbeiders in de OESO landen. Een laatste verklaring is de meer dan proportionele toename van de topinkomens, die vooral zichtbaar is in Angelsaksische landen, maar minder uitgesproken in continentaal Europa.

30 www.eurostat.eu.

31 Zie Europese Commissie (2010).

momenteel verschillende pogingen ondernomen om beter rekening te houden met de multidimensionale aard van armoede. Een van de meest bekende pogingen is de Mul-tidimensional Poverty Index32 die werd ontwikkeld door het Oxford Poverty and human Development Initiative en de Social Protection Performance Monitor (SPPM)33 van de Europese Commissie, die werd opgebouwd om de voortgang bij het nastreven van de armoedeverminde-ringsdoelstelling van de Eu op te volgen.

De SPPM die werd goedgekeurd op het Europese niveau, maakt vergelijkingen tussen landen mogelijk waardoor goede praktijken vlotter geïdentificeerd kunnen worden. het Belgisch federaal Bureau voor Maatschappelijke Inte-gratie besliste recent om deze cijfers via de interfederale armoedebarometer34 op een pedagogische en gebruiks-vriendelijke manier bekend te maken. De eerste resul-taten van deze follow-up voor België35 gaven aan dat de armoede in België globaal stabiel is gebleven tijdens het afgelopen decennium, hoewel werd vastgesteld dat het aantal mensen dat in een huishouden woont met een erg lage werkintensiteit, toeneemt. Deze cijfers betekenen dat we momenteel de lijn van de Eu2020-doelstelling36 niet volgen.

het SPPM-initiatief toont aan dat sommige openbare in-stellingen al reeksen indicatoren identificeren als nuttige instrumenten voor het opvolgen van complexe sociale be-grippen zoals armoede. Naast de initiële doelstelling van beter bestuur is dit initiatief ook opmerkelijk omdat het de evolutie van de armoedesituatie in België probeert bekend te maken bij het publiek.

duurzaamHeid

Nog niet geboren kinderen en burgers zijn niet in staat om hun belangen te verdedigen, maar ook zij verdienen een eerlijk deel van de hulpbronnen van ons land. wij zijn verantwoordelijk voor het welzijn van de toekomstige ge-neraties en deze verantwoordelijkheid betekent dat we geen onbeperkt gebruik mogen maken van onze hulp-

32 Zie http://www.ophi.org.uk/policy/multidimensional-poverty-index/

33 Zie Europese Commissie (2012).

34 http://barometer.mi-is.be

35 Voorgesteld op de Open Dag van het Belgisch Platform tegen Ar-moede en sociale uitsluiting Eu2020, dat plaatsvond op 28 maart 2013.

36 Volgens de doelstelling van België moet het aantal mensen met een risico op armoede en sociale uitsluiting in ons land vóór 2020 ver-minderd worden met 380 000 personen.

Page 38: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

38

bronnen. Deze intergenerationele rechtvaardigheidsplicht wordt geconcretiseerd door metingen van de voorraden hulpbronnen die zorgen voor ons huidig welzijn: dit omvat natuurlijk kapitaal zoals bosbestand, menselijk kapitaal zoals een geschoolde bevolking, fysiek kapitaal zoals de spoorweginfrastructuur, financieel kapitaal zoals over-heidsschuld of sociaal kapitaal zoals burgerengagement. het beschermen van ons welzijn in de toekomst vereist ook het hoofd bieden aan allerlei andere uitdagingen: gaande van de demografische evoluties die de duurzaam-heid van onze welvaarstaat bedreigen tot het behouden van onze economische concurrentiekracht in een geglo-baliseerde wereld of de snelle ontwikkeling van de BrIC-landen37 wat gevolgen kan hebben voor de beschikbaar-heid van de energiebronnen in de wereld.

het spreekt vanzelf dat sommige dimensies van duur-zaamheid, in het bijzonder op het vlak van leefmilieu, niet volledig autonoom binnen de staatsgrenzen kunnen worden bereikt. De klimaatverandering bijvoorbeeld is een van de grootste uitdagingen voor intergenerationele rechtvaardigheid. Maar omdat de potentiële impact van een unilaterale actie beperkt zou zijn, moet deze uitda-ging grotendeels worden aangepakt op het Europese of, bij voorkeur, op wereldniveau. De klimaatverandering ef-ficiënt bestrijden vereist dus pleiten voor internationale samenwerking en concrete actie, in het bijzonder via Eu-ropese instellingen. Dat belet niet dat we onze ecologi-sche voetafdruk in het oog en onder controle moeten houden. Bovendien kunnen veel initiatieven op het nati-onale niveau die streven naar het verminderen van onze consumptie van fossiele energie, worden beschouwd als productieve investeringen, die best uni-lateraal worden genomen. het promoten van energie-efficiëntie in gebouwen of het ontwikkelen van een effectief open-baar vervoer zijn goede voorbeelden.

Een belangrijke duurzaamheidsindica-tor van sociaal welzijn is de overheids-schuld van een land, die wordt uitgedrukt in percentage van zijn bbp. Dit meet het aandeel van de overschotten en tekorten van de opeenvolgende regeringen, die op de schaal van het totale inkomen van een land worden gezet, wat een idee geeft van de capaciteit van een land om het hoofd te bieden aan zijn schuld. De schuld door-

37 Voor een recente studie, zie holslag en renard (2013).

schuiven naar toekomstige generaties is niet direct een probleem, zolang de schuld werd opgebouwd voor de be-vordering van het welzijn van die toekomstige generaties. Dit is bijvoorbeeld het geval bij menselijk kapitaal, dat de capaciteiten van individuen vergroot, terwijl het tegelijk een sleutelfactor is voor de productiviteit. Naast de in-trinsieke waarde van scholing kan schuld die wordt aan-gegaan voor de scholing van onze kinderen dus bijdragen tot hun materieel welzijn als de opgedane vaardigheden aansluiten bij de noden van onze economie.

In België bedroeg de overheidsschuld in verhouding tot het bbp op het einde van 2012 99,6%, wat hoger is dan het gemiddelde in de eurozone dat uitkomt op 90,6%, en aanzienlijk hoger dan dat van al onze buurlanden. Bij de huidige conjunctuur zijn de interestvoeten voor België op de financiële markten bijzonder laag, maar dat kan niet blijven duren en het controleren van onze overheidsschuld moet dus een belangrijke doelstelling blijven op basis van de intergenerationele rechtvaardigheid. Dit vereist zowel een zorgvuldig als een visionair management van het overheidsgeld en ook het koesteren van duurzame eco-nomische activiteit.

In dezelfde lijn vormt het ouder worden van de Belgische bevolking een ernstige uitdaging voor de duurzaamheid van onze welvaart. het federale Planbureau dat projec-ties38 maakt over de evolutie van de gemiddelde leeftijd van de bevolking verwacht dat deze zal stijgen van 41 jaar vandaag naar 44 jaar in 2030 en 45 jaar in 2050. De

38 Zie federaal Planbureau (2002).

Figuur 10: Overheidsschuld en jaarlijkse economische groei in België

Bron: Eurostat

Page 39: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

39

verhouding van individuen boven 60 jaar tegenover indi-viduen tussen 20 en 59 jaar (de afhankelijkheidsratio) zal evolueren van 0,44 in 2010 tot 0,63 in 2030 en 0,69 in 2050. Deze demografische ontwikkelingen en hun finan-ciële consequenties worden op jaarbasis opgevolgd door de Studiecommissie voor de vergrijzing. In hun laatste jaarverslag39 schatten ze dat het ouder worden van de Belgische bevolking kan leiden tot een stijging van de so-ciale uitgaven met niet minder dan 5,4% van het bbp tus-sen 2012 en 2060.

uit enkele specifieke indicatoren inzake menselijk kapi-taal in België blijkt dat het percentage Belgen met een universiteitsdiploma toenam van 5,4% in 1994 tot 9,5% in 20114041. Tegelijk zakte het percentage mensen met hoogstens een diploma basisonderwijs van 31,4% tot 18,9%. In 2012 had 71,6% van de bevolking van 25-64 minstens een diploma hoger secundair onderwijs, tegen-over 59,5% in 2001. hoewel dit een opmerkelijke evolutie is, bedroeg het Eu-gemiddelde voor deze laatste indicator echter 74.2% in 2012, wat betekent dat België achterop geraakt tegenover veel andere Europese landen. Ook presteert België relatief slecht wat betreft het aantal per-sonen met een laag scholingsniveau (max. lager secundair onderwijs). In 2012 bevond 28,4% van de bevolking tussen 25-64 jaar zich in deze situatie in ons land, tegenover een Eu-gemiddelde van 25,8%. Een onderbouwde conclusie over de sterkte van ons menselijk kapitaal zou een gron-dige analyse vergen van nog veel andere aspecten, zoals de kwaliteit van ons onderwijssysteem, de uitmuntend-heid van onze onderzoekers of de afstemming van onze diploma’s tegenover de arbeidsmarkt. Dat valt echter bui-ten de doelstelling van dit rapport.

Er zijn heel wat duurzaamheidsindicatoren denkbaar: op-pervlakte beschikbare en cultiveerbare landbouwgrond, visreserves, opslag van kernafval, watervervuiling, om-vang en toestand publieke infrastructuren enz. regerin-gen moeten ze definiëren en nauwlettend opvolgen om het welzijn van onze burgers en hun nakomelingen te waarborgen. Dat moet gebeuren met redelijkheid en ge-paste zorg, wat betekent dat ze moeten anticiperen op voorspelbare evoluties die in de toekomst een impact

39 hoge raad voor financiën (2013).

40 Bron: www.statbel.fgov.be, uitgegeven door de fOD Economie.

41 we moeten er ons echter bewust van blijven dat het niet per definitie een goede doelstelling is om aan ieder lid van de samenleving een universiteitsdiploma af te leveren, aangezien loopbaanambities sterk verschillen van het ene individu tot het andere, en een dergelijke opleiding niet nodig is voor alle beroepen.

zullen hebben op onze hulpbronnen en dat ze de vereiste acties moeten goedkeuren. het belang van deze beden-kingen werd al erkend door de federale regering die in 2007 besliste om elke belangrijke beleidsbeslissing te on-derwerpen aan een duurzaamheidstest (DOEB/EIDDD)42. Toch kunnen de politieke problemen om daarmee reke-ning te houden, worden verminderd door het publiek meer gevoelig te maken voor de beperkingen die voortvloeien uit de test, namelijk door duidelijk te communiceren dat een beperking van de impact op de hulpbronnen beter is voor het welzijn in onze samenleving. Dat kan een oplos-sing bieden voor het bekende (beruchte) politieke gezeg-de, dat recent werd herhaald door Jean-Claude Juncker, de voormalige voorzitter van de Eurogroep, toen hij werd ge-interviewd over de schuldencrisis in de eurozone:

“We weten allemaal wat we moeten doen, maar we weten niet hoe we opnieuw verkozen kunnen worden als we het ge-daan hebben.”

42 Zie http://www.sppdd.be/nl/inhoud/doeb.

Page 40: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

hoewel de bedenkers van het bbp het nooit zo bedoeld hadden, is het bbp in de loop van de tijd in ruime mate de ultieme indicator geworden om uit te maken hoe goed een samenleving het doet. het bbp gebruiken als een indicator van algemeen welzijn is echter niet alleen onnauwkeurig, maar het kan ook een gevaarlijke misrekening zijn. Als zui-ver economisch meetinstrument houdt het bbp immers geen rekening met sociale en milieufactoren die direct bijdragen tot welzijn; als een zuiver courant meetinstru-ment, zegt het niets over het economisch potentieel van morgen en als een zuiver marktmeetinsrument, geeft het geen volledig beeld van de huidige economische welvaart. het bbp is een pertinente meting van de economisch ac-tiviteit en moet dan ook als dusdanig worden behandeld, maar niets meer.

Veel initiatieven die de dominantie van het bbp in vraag stellen en zoeken naar geschikte instrumenten voor het meten van welzijn zijn recent opgedoken. In het bijzonder in de afgelopen jaren zijn veel regeringen in verschillende delen van de wereld, op basis van het Stiglitz-Sen-fitoussi rapport, begonnen met het construeren van instrumen-ten om duurzaamheid en welzijn meer uitgebreid te me-ten.

het adequaat meten van welzijn vereist nieuwe meetsys-temen die het bbp aanvullen, die de huidige economische welvaart op een meer relevante manier inschatten, die milieu- en sociale gegevens integreren en die rekening houden met duurzaamheid. Aangezien “wat we meten een invloed heeft op wat we doen”, moeten geschikte in-dicatoren beleidsmakers helpen om beslissingen te ne-men die beter gericht zijn op wat echt van tel is voor de mensen en hen in staat stellen om de bevolking objectief te informeren over de effectief gerealiseerde vooruitgang. Er bestaan allerlei alternatieven: een eerste optie is een

Besluit

Page 41: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

41

enkel meetinstrument van geaggregeerde variabelen die ofwel onderscheiden indicatoren samenvoegen (bv. in-komen, ongelijkheid, luchtkwaliteit, levensverwachting, scholingsniveau enz.) in een enkel cijfer ofwel het bbp aanpassen zodat het ook rekening houdt met externe ge-gevens, huishoudelijke productie of “defensieve” uitgaven (bv. gevangenissen, alarmsystemen) die mee stijgen met de misdaadcijfers. Een tweede optie is een “indicatorenta-bel”, waarin meerdere indicatoren van sociale vooruitgang in de verschillende welzijnsdimensies samen met het bbp worden voorgesteld. Indicatorentabellen kunnen zowel niet-geaggregeerde als geaggregeerde metingen omvat-ten. Ze kunnen dienen voor het ontwikkelen van milieu- en sociale/humane nationale rekeningen die de huidige eco-nomische nationale rekeningen die steunen op het bbp, zouden aanvullen.

we denken dat een combinatie van niet-geaggregeerde indicatoren met geïntegreerde welzijnsindicatoren mo-menteel de voorkeur verdient, omdat ze kan zorgen voor een vlotte inschatting en communicatie van de voortgang (gelijk aan de communicatieve kracht van het bbp van-daag) en voor een duidelijke analyse van waar precies een entiteit het beter of slechter doet, wat dan kan wor-den opgenomen in het besluitvormingsproces. Aangezien het opbouwen van een enkele welzijnsindicator verdere verduidelijking van het concept en de manier van meten vereist, en ook maatschappelijke overeenstemming ver-eist over welke indicatoren opgenomen moeten worden en hoe ze gewogen moeten worden, denken we dat een eerste stap het samenvoegen en voorstellen van een reeks indicatoren kan zijn. Dat zou een goede start kunnen zijn voor een neutrale evaluatie van het maatschappelijk welzijn. Mensen kunnen dan voor zichzelf uitmaken hoe ze de prestaties op de verschillende indicatoren van de verslaggevingsentiteit interpreteren. Een volgende stap is

een brede maatschappelijke deliberatie over de definitie van welzijn en het afstemmen van de componenten er-van. In een laatste stap kunnen experts beslissen over de beste manier om de verschillende topkwaliteitsmetingen van welzijnsdimensies te aggregeren en te integreren. Aangezien de voorkeuren van samenlevingen (kunnen) veranderen, moet deze cyclus (voorstel welzijnsdimensies door experts, publieke beraadslaging, en uitwerking door experts) op regelmatige basis herhaald worden.

wat betreft de prestaties van België voor sommige wel-zijnsdimensies kunnen er op basis van een beperkte reeks specifieke indicatoren, vier grote besluiten worden gefor-muleerd. Ten eerste is het duidelijk dat de Belgische huis-houdens gemiddeld een relatief hoog materieel welzijn genieten binnen de ontwikkelde landen. In het bijzonder zien we dat het netto-aangepast beschikbaar inkomen dichtbij het gemiddelde van vergelijkbare OESO-landen ligt, dat de consumptie relatief gezien iets lager is wegens de hoge spaartegoeden, dat de netto (financiële) rijkdom behoort tot de hoogste in de eurozone en dat de huisves-tingsomstandigheden in vergelijking goed zijn. Ten tweede verschijnt België, als het gaat over niet-materieel welzijn, onderaan de rangschikking van OESO-landen voor de di-mensies leefmilieu en veiligheid, terwijl het land relatief goed presteert voor het evenwicht werk-privéleven. Ten derde blijkt de verdeling van het inkomen in België relatief gelijk te zijn, in het bijzonder na belastingen en transfers, wat relevante informatie is om op te volgen. Tot slot: als we de duurzaamheid van ons welzijn willen verzekeren, dan komt het er hoofdzakelijk op aan om onze overheids-schuld onder controle te houden, om ons aan te passen aan een ouder wordende bevolking en om de milieu-uit-dagingen aan te gaan in samenwerking met de rest van de wereld.

Besluit

Page 42: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

42

BiBliografie

Australian Bureau of Statistics (2012), “Measures of Aus-tralia’s Progress: Aspirations for our nation: A conversation with Australians about progress”, beschikbaar op: http://www.abs.gov.au/ausstats/[email protected]/mf/1370.0.00.002.

Boarini, r. A. Johansson and M. Mira d’Ercole (2006), “Al-ternative Measures of well-being”, OECD Social, employ-ment and migration working papers n°33, OESO, Parijs.

Beachy, B. and J. Zorn (2012) “21st century GDP National Indicator for a New Era”, John f. Kennedy School of Gover-nment, harvard university, rapport voorbereid voor Con-greslid hansen Clarke

Cassiers I. et al. (2011), « Redéfinir la prospérité », Editions de l’aube.

Cassiers, I. and G. Thiry (2009) « Au-delà-du PIB : réconci-lier ce qui compte et ce que l’on compte », IrES, regards économique n°75, december 2009

hoge raad voor financiën (2013), Studiecommissie voor de Vergrijzing, Jaarverslag, juli 2013.

Costanza, r., M. hart, S. Posner and J. Talberth (2009), « Beyond GDP: The Need for New Measures of Progress ». Boston university report. The Pardee Papers No.4.

De Vos M. (2011), “reclaiming happiness from politics”, discussiepaper Itinera Instituut, november.

Diener, E. and S. Oishi (2000), “Money and Happiness: In-come and Subjective Well-being Across Nations, in Subjective well-being Across Cultures,” (Eds. E. Diener and E. M. Suh) Cambridge MA: MIT Press, 185-218.

Di Leo, L. (2010), “Oil Spill May End up Lifting GDP Slight-ly”, wall Street Journal, juni 15. http://blogs.wsj.com/eco-nomics/2010/06/15/oil-spill-may-end-up-lifting-gdp-slightly.

Easterlin, r. (1974), “Does Economic Growth Improve the human Lot? Some Empirical Evidence in Nations and households in Economic Growth”, Academia Press, New York.

Easterlin, r. (1995), “will raising the incomes of all incre-ase the happiness of all?”, journal of Economic Behaviour and Organization, 27, 35-47.

Easterlin, r. (2001), “Income and happiness: towards a unified theory”, The Economic Journal, 111, 465-484.

Easterlin, r., A. McVey, L. Angelescu McVey, M. Switek, O. Sawangfa, J. Smith Zweig (2010), “The happiness–income paradox revisited”, Proceedings of the National Academy of Sciences of the united States of America 107 (52): 22463–22468, doi:10.1073/pnas.1015962107.

European Central Bank, (2013), “The Eurosystem house-hold finance and Consumption Survey, results from the first wave”, Statistics Paper Series 2, april.

Europese Commissie (2010), “Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”, Mededeling Europese Commissie, maart 2010.

Europese Commissie (2012), “Social protection perfor-mance monitor (SPPM)”, methodologisch rapport van de Subgroep Indicatoren van het Comité voor Sociale Be-scherming, Comité voor Sociale Bescherming, 17 oktober 2012.

federaal planbureau (2002), “Verkenning van de financiële evolutie van de sociale zekerheid 2000-2050: de vergrij-zing en de leefbaarheid van het wettelijk pensioensys-teem, Planning Paper 91.

fleurbaey, M and D. Blanchet (2013), “Beyond GDP: Mea-suring Welfare and Assessing Sustainability”, Oxford: Oxford university Press.

fleurbaey M. and f. Maniquet (2011), “A theory of fairness and social welfare”, Cambridge university Press.

fitoussi, J-P. en Stiglitz (2011), « Nouvelles réflexions sur la mesure du bien-être », mededeling voorgesteld op het 16de Congres van de Association internationale d’économie, Beijing, 4-8 juli.

hagerty M.r. en r. Veenhoven (2003), “wealth and hap-piness revisited – Growing National Income Does Go with Greater happiness”, Social Indicator research, 64(1): 1-27.

Page 43: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

43

holslag, J. en renard, T. (2013), “Getting our way in a fragmented world: how a more competitive world or-der challenge our society to get its act together”, fri-day Group reports, April 2013, http://www.kbs-frb.be/uploadedfiles/2012-KBS-frB/05%29_Pictures,_docu-ments_and_external_sites/09%29_Publications/VDG_rapport_NL_final_website.pdf.

Jackson, T. (2009), “Prospérité sans croissance, la transi-tion vers une économie durable », Etopia & De Boeck, Na-mur & Bruxelles, 2009.

Kahneman, D. and A. Deaton (2010) “high Income Im-proves Evaluation of Life But Not Emotional well Being” PNAS vol. 107no. 38 16489-1649, September 21, 2010

Layard, r. (2003), “happiness: has Social Science a Clue” Lionel robbins Memorial Lectures 2002/3. Gegeven op 3, 4, 5 maart 2003 aan de London School of Economics.http://cep.lse.ac.uk/events/lectures/layard/rL030303.pdf

Layard, r. (2005), “Happiness: Lessons from a New Science”, London: Penguin.

OESO (2011a), «Comment va la vie? : Mesurer le bien-être», Éditions OCDE, Paris.http://dx.doi.org/10.1787/9789264121195-fr

OESO (2011b), “Compendium of OECD well-being indica-tors”, OECD, Paris.

OESO (2012), « Taux d’épargne des ménages », in Pano-rama des comptes nationaux 2011, Éditions OCDE. http://dx.doi.org/10.1787/na_glance-2011-10-fr

Stevenson, B. and J. wolfers (2008), “Economic Growth and Subjective well-being: reassessing the Easterlin Pa-radox”, IZA DP No. 3654.

Stiglitz, J.E. (2002) ‘Employment, social justice and societal well-being’, International Labour Review, 141(1), 9-28.

Stiglitz J. (2012), “The price of inequality, how Today’s Divi-ded Society Endangers Our future” w.w. Norton & Com-pany Ltd.

Stiglitz J., Sen A. et fitoussi J.-P. (2009), « rapport de la Commission sur la mesure des performances économi-ques et du progrès social », Éditions Odile Jacob.

Tversky, A. and Kahneman, D. (1991),”Loss Aversion in ris-kless Choice: A reference-Dependent Model,” The Quar-terly Journal of Economics, MIT Press, vol. 106(4), pages 1039-61, november.

wilkinson r. and K. Pickett (2009), “The Spirit Level. why greater equality makes societies stronger”, New York, Bloomsbury Press.

wereldbank (2011), Developing Trends: March 2011.

Page 44: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

44

Page 45: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

45

Bijlage

Hoofdindi-catoren en

componentenscore België oeso-

gemiddelde

rangschikking oeso-landen

(/36)

extra informatie (indien beschikbaar) top 10

Huisvesting 7.1 6VS, Canada, Ierland, Noorwegen, België, Nederland, Spanje, Portugal, Nieuw-

Zeeland

kamers/persoon 2.2 1.6 5

woning met ba-sisvoorzieningen 98.60% 97.80% 25

huisvestingskos-ten 20% 21% 12

inkomen 6.1 4

Sociale ongelijkheid: 3,91 (rang: 8)

VS, Zwitserland, Luxemburg, België, Canada, Japan, VK,

Nederland, Oostenrijk, Duitsland

netto-aangepast beschikbaar inkomen per huishouden

26,874 uS$ 23,047 uS$ 11

financiële rijkdom per huishouden 74,007 uS$ 40,516 uS$ 4

kleuren rangschikking Belgium

1 tot 6

7 tot 12

13 tot 18

19 tot 24

25 tot 30

31 tot 36

legende

Page 46: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

46

Hoofdindi-catoren en

componentenscore België oeso-

gemiddelde

rangschikking oeso-landen

(/36)

extra informatie (indien beschikbaar) top 10

joBs 6.7 16

Zwitserland, Noorwegen,

Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, VK, IJsland,

Australië, Canada, Denemarken

tewerkstellings-cijfer 62% 66% 25

Trend: jaarlijkse toename sedert 1995: +0,6% Genderongelijkheid2: 1,18 (rangschikking: 22) Sociale ongelijkheid: 2,09 (rangschikking: 24)

cijfer langdurige werkloosheid 3.45% 3.1% 26

trend: jaarlijkse toename sedert 1995: -2,32% Genderongelijkheid: 1,07 (rangschikking: 7) Sociale ongelijkheid: 3,45, rangschikking: 22)

persoonlijke inkomsten 44,321 uS$ 34,466 uS$ 8

trend: jaarlijkse toename sedert 2005: +0,1% Genderongelijkheid: 1,11 (rangschikking: 5) Sociale ongelijkheid: 1,73 (rangschikking: 3)

jobzekerheid 7.45% 10% 8Genderongelijkheid: 1,04 (rangschikking: 10)

gemeenscHaP 7.6 18 IJsland, Ierland, VK, Zwitserland, Nederland,

Denemarken, Oostenrijk, Austalië,

Spanje

kwaliteit van steunnetwerk

92% 90% 18

Genderongelijkheid: 1, 01 (rangschikking: 9) Sociale ongelijkheid: 1,07 (rangschikking: 16)

scHoling 7.4 15

finland, Japan, Zweden, Korea, Polen,

Duitsland, Australië, Estland, Slovenië,

Canada

jaren in onderwijs 18.7 16.5 5Genderongelijkheid: 1,06 (rangschikking: 24)

studenten-vaardigheden

509 497 11

Genderongelijkheid: 1,00 (rangschikking: 1) Sociale ongelijkheid: 1,29 (rangschikking: 34)

scholingsniveau 70% 74% 28

Trend: jaarlijkse gemiddelde groei sinds 2000: +1,9%Genderongelijkheid: 1,02 (rangschikking: 6)

1 ‘Sociale ongelijkheid’ vergelijkt de landenscores met betrekking tot sociale ongelijkheden. hoe hoger de score, hoe breder de kloof. Een score van 1 betekent dat er gelijke omstandigheden zijn ongeacht economische of sociale status.

2 ‘Genderongelijkheid’ vergelijkt de landenscores met betrekking tot sociale ongelijkheden. hoe hoger de score, hoe breder de kloof. Een score van 1 betekent dat er gelijke omstandigheden zijn ongeacht economische of sociale status.

Page 47: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

47

Hoofdindi-catoren en

componentenscore België oeso-

gemiddelde

rangschikking oeso-landen

(/36)

extra informatie (indien beschikbaar) top 10

leefmilieu 6.9 25Zweden, VK,

Noorwegen, IJsland, Denemarken,

Duitsland, finland, Australië, Nieuw-

Zeeland, Luxemburg

waterkwaliteit 80% 84% 22

Genderongelijkheid 1,04 (rangschikking: 24) Sociale ongelijkheid: 1,11 (rangschikking: 33)

luchtvervuiling 21mg 21mg 22trend: gemiddelde jaarlijkse toename sedert 1990: -2%

Burger-engagement

5.9 15

Mensen die zeggen ver-trouwen te hebben in hun politieke instellingen: België: 46%, OESO: 56%, Australië, Zweden,

Korea, Nieuw-Zeeland, uK, Denemarken,

Luxemburg, Oostenrijk, Noorwegen

consultatie over regelgeving

4.5 index 30trend: gemiddelde jaarlijkse toename sedert 2005: +4,0%

opkomst bij verkiezingen

89% 72% 3

trend: gemiddelde jaarlijkse toename sedert 1981: -0,2% Genderongelijkheid: 1,04 (rangschikking: 21)

gezondHeid 7.8 18

Gezondheidsuitgaven: België 10,5% bbp, OESO 9,5%, per persoon: België 3669 uSD, OESO 3268 uSD

Nieuw-Zeeland, Australië, Zwitserland, Canada, Israël, Ijsland,

Zweden, Spanje, VS

zelfverklaarde gezondheid

73% 69% 14

trend: gemiddelde jaarlijkse toename sedert 2004: 0,2% Genderongelijkheid: 1,05 (rangschikking: 13)

levensverwach-ting

80.5 80 23

trend: gemiddelde jaarlijkse toename sedert 1960: +0,3% Genderongelijkheid: 1,07 (rangschikking 18)

levens-tevredenHeid

7.3 17 Zwitserland, Noorwegen, Ijsland,

Zweden, Denemarken, Nederland, finland, Canada, Oostenrijk,

Mexico

levenstevreden-heid

6.9 6.6 17

Genderongelijkheid: 1,03 (rangschikking: 20) Sociale ongelijkheid 1,22 (rangschikking: 27)

Page 48: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

48

Hoofdindi-catoren en

componentenscore België oeso-

gemiddelde

rangschikking oeso-landen

(/36)

extra informatie (indien beschikbaar) top 10

veiligHeid 7.4 30

Japan, Canada, Polen, VK, Australië, Nieuw-

Zeeland, IJsland, Ierland, Oostenrijk,

Korea

moordcijfer 1.7/100,000 2.2 24

trend: gemiddelde jaarlijkse toename sedert 1995: +1,2% Genderongelijkheid: 1,47 (rangschikking: 8)

aanrandingscijfer6.67% of

population/y4% 33

Gender ongelijkheid: 1,13 (rangschikking: 9)

veiligheidsgevoel 68% 67%

evenwicHt werk-Privé

9.1 4

Denemarken, Nederland, Noorwegen, België, Spanje, Zweden,

rusland, Ierland, Luxemburg, Duitsland

tijd besteed aan vrije tijd en lichaams-verzorging

15.71h 3Genderongelijkheid: 1,0 (rangschikking: 10)

bedienden die erg veel werkuren kloppen

4.43% 13

trend: gemiddelde jaarlijkse toename sedert 1995 +2,4% Genderongelijkheid: 2,5 (rangschikking: 13)

Bron: OESO

Page 49: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

49

Page 50: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

50

serie

auteurs

de vrijdaggroeP

vertaling

coÖrdinatie voor de koning BoudewijnsticHting

grafiscH concePtvormgeving

wettelijk dePot:isBn-13:

ean:Bestelnummer:

Page 51: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK

51

Vrijdag GroepVoorbij BBP: naar een land waar het echt goed leven is

Cette publication est également disponible en français sous le titre:Au-delà du PIB : pour un pays où il fait vraiment bon vivre.

This publication also exists in English under the title:Beyond GDP: towards a country where life is really good

Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel

Naïm CordemansBenoît DecerfFerdi De Ville

De Vrijdaggroep is een gevarieerde mix van jonge professionals die over de toekomst van onze maatschappij nadenken.

Antoine Pennewaert

Brigitte Duvieusart

Klaas Van de Moortelwww.klaasvdm.be

Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze websitewww.kbs-frb.be en van www.fridaygroup.be

D/2893/2013/24978-90-5130-824-297890513082423181

oktober 2013

serie

auteurs

de vrijdaggroeP

vertaling

coÖrdinatie voor de koning BoudewijnsticHting

grafiscH concePtvormgeving

wettelijk dePot:isBn-13:

ean:Bestelnummer:

COLOfON 51

Page 52: Voorbij BBP - ADEMLOOS · INLEIDING _p9 hOOfDSTuK ÉÉN: BBP: marktproductie, niet welzijn _p11 hOOfDSTuK TwEE: Nadenken over welzijn: initiatieven overal ter wereld _p17 hOOfDSTuK