Violet, hoofdstuk 6

9
6 Violet De regen striemde nog steeds over het glas toen ik wakker werd. Buiten was het donker en de deken die ik van het bed had gehaald was van mijn schouders gegleden en lag in een knoedel op de grond. Er gleden een paar druppels water over mijn wang toen ik die losmaakte van het vensterglas, dat beslagen was door mijn adem. Mijn handen gingen naar mijn hals. Vampiers. Het was allemaal te gek voor woorden. Toch kun je het niet ontkennen, zei het stemmetje, en ik schudde mijn hoofd in een poging het met andere gedachten te overstemmen. Buiten gleden een paar regendruppels vanaf de bovenkant van het kozijn naar beneden. Ik knipperde. Drup, drup, drup. Achter mijn gesloten oogleden kon ik een bevlekt lichaam op de straatstenen zien liggen. Nee, ik kan het niet ontkennen. Ik wil het ook niet ontkennen. Als ik dat zou doen, zou dat betekenen dat een mens dát een ander mens had aangedaan. Vampiers zijn monsters. Monsters doen monsterlijke dingen. Mensen niet. Op de klok naast me zag ik dat het vijf uur ’s morgens was. Ik wreef in mijn ogen en besefte dat ik in geen jaren zo vroeg was opgestaan en dat er nu een nieuwe dag moest zijn aangebroken, de eerste augustus. Eén dag. Eén dag zou voor de politie lang genoeg zijn om getuigen te vinden, een zoektocht op touw te zetten en uit te komen bij mij. Er waren bewijzen te over. De vrienden met wie ik omging. Mijn hoge hakken. De man die voor mijn vader werkte had me zelfs gezien. Toch had hij geen poot uitgestoken. Een ongemakkelijk gevoel verbreidde zich door mijn borstkas. Stel nou dat hij van de vampiers op de hoogte was geweest? Had hij zich op afstand gehouden omdat hij zijn eigen leven niet in de waagschaal wilde stellen? Het was niet zo vergezocht dat mensen binnen de regering van de vampiers zouden weten; er moest toch iemand van hen weten. Maar als hij ervan wist en toch niets had gedaan, betekende dat dan dat ze niet naar me op zoek zouden gaan? Ik wilde er niet over nadenken. Mijn vader zou me komen zoeken. Mijn vader zou me niet in de steek laten, zelfs niet als het om vampiers ging. Of toch wel? zei het stemmetje in mijn hoofd. Ik wierp een blik op Lyla’s briefje, op het tapijt. Ik pakte het op en las het nog een keer door. Ze had geschreven dat het me vrijstond om door het huis te dwalen en ik wilde ontzettend graag het vuil van mijn voeten wassen. Ik legde het briefje neer en haastte me naar de deur, terwijl ik een van de sandwiches – die nu uitgedroogd en oudbakken waren – in mijn mond propte. Met mijn oor plat tegen de deur gedrukt bleef ik staan luisteren. Aan de andere kant leek het stil, maar de deur was van hout en waarschijnlijk dik, zodat ik er niet van op aankon. Ik haalde diep adem, deed hem open en trof de gang verlaten aan. Een stukje verderop zag ik in de tegenoverliggende muur een andere deur, die vast en zeker naar de badkamer leidde waar Lyla het over had gehad. Daar weer tegenover, in de muur aan dezelfde kant als ‘mijn’ kamer, was een stel dubbele deuren. Ze waren bekleed met panelen en zouden onopvallend in de wand zijn opgegaan als ze niet iets naar achteren in een nisje waren geplaatst. Aan weerszijden hingen twee gaslampen in houders, hoewel ze niet brandden en de gang alleen werd

description

Door een toevallige ontmoeting op een verlaten plein stort Violet in een wereld die haar wildste fantasieën overtreft – een wereld vol elegantie en schoonheid waar aristocratische vampiers wonen. Een plaats van waaruit geen ontsnapping mogelijk is... Onder die pracht en praal gaat een duisternis schuil, belichaamd in de charismatische, maar gevaarlijke erfgenaam van de troon, Kaspar Varn. Als Violet en Kaspar zich overgeven aan een passie die hun gescheiden werelden overstijgt, ontdekken ze dat het een passie is die een prijs heeft.

Transcript of Violet, hoofdstuk 6

Page 1: Violet, hoofdstuk 6

6  Violet  De  regen  striemde  nog  steeds  over  het  glas  toen  ik  wakker  werd.  Buiten  was  het  donker  en  de  deken  die  ik  van  het  bed  had  gehaald  was  van  mijn  schouders  gegleden  en  lag  in  een  knoedel  op  de  grond.  Er  gleden  een  paar  druppels  water  over  mijn  wang  toen  ik  die  losmaakte  van  het  vensterglas,  dat  beslagen  was  door  mijn  adem.  Mijn  handen  gingen  naar  mijn  hals.  Vampiers.  Het  was  allemaal  te  gek  voor  woorden.  Toch  kun  je  het  niet  ontkennen,  zei  het  stemmetje,  en  ik  schudde  mijn  hoofd  in  een  poging  het  met  andere  gedachten  te  overstemmen.  Buiten  gleden  een  paar  regendruppels  vanaf  de  bovenkant  van  het  kozijn  naar  beneden.  Ik  knipperde.  Drup,  drup,  drup.  Achter  mijn  gesloten  oogleden  kon  ik  een  bevlekt  lichaam  op  de  straatstenen  zien  liggen.  Nee,  ik  kan  het  niet  ontkennen.  Ik  wil  het  ook  niet  ontkennen.  Als  ik  dat  zou  doen,  zou  dat  betekenen  dat  een  mens  dát  een  ander  mens  had  aangedaan.  Vampiers  zijn  monsters.  Monsters  doen  monsterlijke  dingen.  Mensen  niet.  Op  de  klok  naast  me  zag  ik  dat  het  vijf  uur  ’s  morgens  was.  Ik  wreef  in  mijn  ogen  en  besefte  dat  ik  in  geen  jaren  zo  vroeg  was  opgestaan  en  dat  er  nu  een  nieuwe  dag  moest  zijn  aangebroken,  de  eerste  augustus.  Eén  dag.  Eén  dag  zou  voor  de  politie  lang  genoeg  zijn  om  getuigen  te  vinden,  een  zoektocht  op  touw  te  zetten  en  uit  te  komen  bij  mij.  Er  waren  bewijzen  te  over.  De  vrienden  met  wie  ik  omging.  Mijn  hoge  hakken.  De  man  die  voor  mijn  vader  werkte  had  me  zelfs  gezien.  Toch  had  hij  geen  poot  uitgestoken.  Een  ongemakkelijk  gevoel  verbreidde  zich  door  mijn  borstkas.  Stel  nou  dat  hij  van  de  vampiers  op  de  hoogte  was  geweest?  Had  hij  zich  op  afstand  gehouden  omdat  hij  zijn  eigen  leven  niet  in  de  waagschaal  wilde  stellen?  Het  was  niet  zo  vergezocht  dat  mensen  binnen  de  regering  van  de  vampiers  zouden  weten;  er  moest  toch  iemand  van  hen  weten.  Maar  als  hij  ervan  wist  en  toch  niets  had  gedaan,  betekende  dat  dan  dat  ze  niet  naar  me  op  zoek  zouden  gaan?  Ik  wilde  er  niet  over  nadenken.  Mijn  vader  zou  me  komen  zoeken.  Mijn  vader  zou  me  niet  in  de  steek  laten,  zelfs  niet  als  het  om  vampiers  ging.  Of  toch  wel?  zei  het  stemmetje  in  mijn  hoofd.  Ik  wierp  een  blik  op  Lyla’s  briefje,  op  het  tapijt.  Ik  pakte  het  op  en  las  het  nog  een  keer  door.  Ze  had  geschreven  dat  het  me  vrijstond  om  door  het  huis  te  dwalen  en  ik  wilde  ontzettend  graag  het  vuil  van  mijn  voeten  wassen.  Ik  legde  het  briefje  neer  en  haastte  me  naar  de  deur,  terwijl  ik  een  van  de  sandwiches  –  die  nu  uitgedroogd  en  oudbakken  waren  –  in  mijn  mond  propte.  Met  mijn  oor  plat  tegen  de  deur  gedrukt  bleef  ik  staan  luisteren.  Aan  de  andere  kant  leek  het  stil,  maar  de  deur  was  van  hout  en  waarschijnlijk  dik,  zodat  ik  er  niet  van  op  aankon.  Ik  haalde  diep  adem,  deed  hem  open  en  trof  de  gang  verlaten  aan.  Een  stukje  verderop  zag  ik  in  de  tegenoverliggende  muur  een  andere  deur,  die  vast  en  zeker  naar  de  badkamer  leidde  waar  Lyla  het  over  had  gehad.  Daar  weer  tegenover,  in  de  muur  aan  dezelfde  kant  als  ‘mijn’  kamer,  was  een  stel  dubbele  deuren.  Ze  waren  bekleed  met  panelen  en  zouden  onopvallend  in  de  wand  zijn  opgegaan  als  ze  niet  iets  naar  achteren  in  een  nisje  waren  geplaatst.  Aan  weerszijden  hingen  twee  gaslampen  in  houders,  hoewel  ze  niet  brandden  en  de  gang  alleen  werd  

Page 2: Violet, hoofdstuk 6

verlicht  door  het  daglicht  dat  naar  binnen  viel  vanaf  de  andere  kant  van  de  gang.  Voorzichtig  stapte  ik  het  vertrek  uit,  gespannen  en  klaar  om  als  het  moest  meteen  mijn  kamer  weer  in  te  schieten.  Er  kwam  niemand  en  ik  begon  me  al  te  ontspannen;  ik  waagde  het  zelfs  mijn  hand  om  een  van  de  deurknoppen  te  slaan.  Die  voelde  glad  aan  en  werd  bij  mijn  aanraking  meteen  warm,  als  glas,  hoewel  hij  er  hetzelfde  uitzag  als  het  marmer  beneden.  Ik  legde  mijn  andere  hand  om  de  knop  van  de  tweede  deur  en  draaide  eraan.  De  linkerknop  ging  rond  en  liet  moeiteloos  een  klikje  horen,  maar  in  de  rechterknop  was  geen  beweging  te  krijgen.  De  linkerdeur  zwaaide  een  fractie  open.  Ik  staarde  ernaar.  Zou  ik?  De  verleiding  was  groot,  maar  mijn  nieuwsgierigheid  zou  me  vast  slecht  bekomen.  Net  toen  ik  de  deur  weer  wilde  sluiten,  hoorde  ik  voetstappen  op  de  trap.  Mijn  hart  hamerde  en  ik  glipte  snel  door  de  deuren  heen.  Terwijl  ik  die  zo  zachtjes  mogelijk  sloot,  bleef  ik  de  knop  vasthouden,  zodat  hij  niet  vanzelf  kon  draaien,  en  klikte  hem  dicht.  Als  versteend  bleef  ik  staan  wachten,  en  pas  toen  alles  weer  stil  werd  stond  ik  mezelf  toe  het  vertrek  in  me  op  te  nemen.  Dat  was  gigantisch  –  een  stuk  groter  dan  de  kamer  waarin  ik  had  geslapen.  Alle  wanden  waren  met  hout  bekleed,  en  de  ene  kant  werd  in  beslag  genomen  door  een  diepzwart  hemelbed  van  smeedijzer  en  de  andere  kant  door  een  open  haard.  Boven  de  schoorsteenmantel,  die  bezaaid  lag  met  tijdschriften,  hing  een  schilderij  van  een  man  en  een  vrouw.  De  man  leek  op  Kaspar,  al  zag  hij  er  ouder  uit.  De  vrouw  naast  hem  was  waarschijnlijk  zijn  echtgenote,  want  de  man  had  zijn  hand  op  haar  blote  schouder  gelegd.  Ze  zat  op  een  kruk  en  haar  smaragdgroene  japon  omsloot  een  welgevormd  lichaam.  Haar  donkere  kastanjebruine  krullen  reikten  helemaal  tot  aan  haar  middel,  dat  zo  smal  was  dat  ze  haast  wel  een  korset  moest  dragen.  Haar  ogen  waren  groot  en  helder,  met  precies  dezelfde  kleur  en  glans  als  haar  jurk.  Maar  wat  me  het  meest  opviel  was  haar  huid:  terwijl  die  van  haar  man  er  bleek  en  papperig  uitzag,  had  haar  teint  een  zweem  van  olijfbruin,  al  werden  haar  ogen,  die  diep  in  hun  kassen  lagen,  omlijst  door  donkerpaarse  kringen  –  ze  was  zonder  twijfel  een  vampier.  Zo  zachtjes  als  ik  kon  trippelde  ik  om  het  bed  heen,  waarbij  ik  bijna  struikelde  over  een  gitaar  die  eronder  uitstak.  Een  luchtstroom  speelde  om  mijn  enkels  en  toen  ik  bij  de  haard  was  gekomen  bewogen  de  zwarte  draperieën  die  de  geopende  openslaande  deuren  omgaven.  Een  ongemakkelijk  gevoel  kroop  over  mijn  armen  omhoog.  Je  laat  de  deuren  alleen  open  als  je  niet  ver  uit  de  buurt  bent.  De  lampen  die  her  en  der  in  de  kamer  stonden  waren  ook  aan  gelaten,  hoewel  het  eerste  daglicht  al  door  de  bomen  filterde  en  over  het  terrein  viel.  Terwijl  ik  mezelf  dwong  om  rustig  te  blijven,  ging  ik  op  mijn  tenen  staan  en  streek  met  een  vinger  over  het  doek  van  het  schilderij.  Er  zat  een  dikke  laag  stof  op  en  toen  ik  het  afveegde,  warrelde  het  in  vlokken  omlaag;  het  rook  sterk  naar  muskus,  vermengd  met  de  geur  van  duur  reukwater  die  toch  al  in  de  lucht  hing.  Hoestend  en  proestend  wapperde  ik  met  mijn  handen.  Ik  kan  wel  zien  –  of  liever:  ruiken  –  waarom  de  deuren  open  zijn  gelaten.  Ik  pakte  een  van  de  tijdschriften  op  om  er  het  stof  mee  weg  te  vegen,  maar  toen  ik  zag  wat  er  op  de  cover  stond,  liet  ik  het  blozend  vallen,  omdat  tot  me  

Page 3: Violet, hoofdstuk 6

doordrong  wiens  kamer  dit  moest  zijn.  ‘Verdorie,’  zei  ik  zachtjes,  achterwaarts  naar  de  deur  lopend.  Ik  nam  niet  de  moeite  om  te  checken  of  er  iemand  aan  de  andere  kant  was,  maar  tuimelde  zo  ongeveer  naar  buiten  en  schoot  meteen  door  een  andere  deur  de  badkamer  in.  Met  een  klap  viel  hij  achter  me  dicht  en  tot  mijn  opluchting  zag  ik  dat  er  een  zware  grendel  op  zat,  die  ik  dichtschoof.  Toen  ik  me  omdraaide,  werd  ik  weer  getroffen  door  alle  luxe.  Bijna  het  hele  vertrek  was  bekleed  met  rood  marmer,  zelfs  het  bad.  De  douche  had  royale  afmetingen;  er  zouden  wel  drie  mensen  onder  kunnen  staan  zonder  dat  ze  bewegingsruimte  tekortkwamen.  Het  was  er  ook  brandschoon.  Nergens  zag  ik  een  oude  tandenborstel  of  een  uitgeknepen  tube  tandpasta  liggen.  Ik  morrelde  wat  aan  de  douchekranen,  waarvan  ik  niet  helemaal  begreep  hoe  ze  werkten,  totdat  er  water  uit  de  douchekop  kwam.  Ik  begon  me  uit  te  kleden,  maar  toen  ik  in  de  spiegel  een  glimp  van  mezelf  opving  staakte  ik  mijn  bewegingen.  Ik  zag  er  niet  uit.  Mijn  haar  leek  wel  onder  stroom  te  hebben  gestaan  en  er  zaten  kleine  takjes  tussen  de  klitten.  Op  mijn  hals  zaten  talloze  sneetjes  en  schrammen,  en  mijn  gezicht  zat  onder  de  modder,  vermengd  met  uitgelopen  make-­‐up.  Met  de  rest  van  mijn  lichaam  was  het  al  niet  veel  beter  gesteld.  Opgedroogd  bloed  vormde  korstjes  op  mijn  armen;  mijn  voeten  waren  bruin  en  bemodderd,  en  ik  besefte  dat  ik  vast  een  uur  in  de  wind  stonk.  Maar  mijn  ogen  zagen  er  het  allerbelabberdst  uit:  oud  en  vermoeid,  alsof  ze  getuige  waren  geweest  van  honderd  jaar  ellende  in  plaats  van  twee  dagen.  Ik  schudde  mijn  hoofd  en  wendde  me  vol  walging  en  woede  af.  Ik  deed  de  rest  van  mijn  kleren  uit,  stapte  onder  de  douche  en  liet  het  water  over  mijn  pijnlijke  spieren  stromen.  Toen  het  water  niet  meer  warm  aanvoelde  op  mijn  huid,  kwam  ik  onder  de  douche  vandaan.  Ik  pakte  een  handdoek,  droogde  me  af  en  trok  het  tshirt  en  de  spijkerbroek  weer  aan.  Ik  wrong  zo  veel  mogelijk  water  uit  mijn  haar  en  glipte  terug  naar  ‘mijn’  kamer,  waar  ik  verstijfde  toen  ik  zag  dat  er  iemand  binnen  was  geweest  en  had  opgeruimd.  De  deken  die  ik  de  vorige  dag  van  het  bed  had  gepakt  was  daar  weer  op  neergelegd  en  de  lakens  waren  ingestopt.  Het  bord  met  eten  was  weggehaald,  en  alsof  dat  een  teken  was  begon  mijn  maag  meteen  te  knorren.  Ik  besteedde  er  geen  aandacht  aan  en  liet  me  op  het  bed  zakken.  Maar  het  werd  alleen  maar  erger,  en  ik  besefte  dat  ik  Lyla  zou  moeten  gaan  zoeken  om  nog  wat  te  eten  te  krijgen.  Zij  leek  me  de  kwaadste  niet,  maar  toch  was  het  geen  prettig  vooruitzicht.  Buiten  op  de  gang  was  het  nog  steeds  rustig,  hoewel  ik  het  idee  had  dat  dat  niet  kwam  doordat  iedereen  sliep.  Ik  passeerde  de  dubbele  deuren,  bloedzenuwachtig  omdat  dat  Kaspars  kamer  moest  zijn.  Boven  aan  de  trap  gekomen  wilde  ik  me  vooroverbuigen  om  de  butler  te  vragen  waar  Lyla  was.  Net  op  dat  moment  kwam  beneden  Fabian  door  de  gang  aanlopen.  Ik  schoot  weer  omhoog  en  wilde  me  alweer  terugtrekken  in  de  schaduwen,  maar  hij  zag  me  en  glimlachte.  ‘Môge,’  zei  hij  opgewekt  terwijl  hij  bleef  staan.  Ik  reageerde  niet,  maar  liep  terug  naar  de  balustrade  en  wierp  hem  een  behoedzame  blik  toe.  ‘Honger?’  vroeg  hij.  Zodra  hij  iets  over  eten  zei  begon  mijn  maag  weer  te  knorren  en  

Page 4: Violet, hoofdstuk 6

hij  grinnikte.  ‘Vast  wel.  Kom  maar  mee,  dan  gaan  we  op  zoek  naar  iets  te  eten  voor  je.’  Hij  gebaarde  dat  ik  hem  moest  volgen  en  zette  koers  naar  de  deur  van  de  woonkamer.  Toen  ik  niet  achter  hem  aan  kwam,  bleef  hij,  weer  met  een  glimlach,  staan.  ‘Ik  doe  je  heus  niks.  Dat  beloof  ik.’  Hij  kwam  oprecht  op  me  over  en  ik  klom  de  trap  af  en  voegde  me  bij  hem.  Hij  opende  de  deur  en  ging  me  door  de  woonkamer  heen  voor  naar  een  andere  deur.  Het  was  net  of  ik  door  een  tijdsluis  stapte.  Terwijl  de  hal  bij  de  hoofdingang  eruitzag  alsof  er  in  geen  honderden  jaren  iets  aan  was  veranderd,  was  het  gangetje  waar  we  nu  doorheen  liepen  heel  modern,  en  toen  we  de  keuken  binnenkwamen  zag  ik  overal  roestvrij  staal  en  glazen  werkvlakken,  kastjes  en  tafels,  al  bestond  de  vloer  uit  hetzelfde  marmer  als  de  ingang.  Fabian  liep  om  de  ontbijtbar  heen  en  begon  de  kasten  te  doorzoeken.  ‘Hou  je  van  toast?’  vroeg  hij,  met  zijn  hoofd  boven  het  tafelblad  uit.  Ik  knikte  en  hees  me  op  een  kruk.  ‘Dan  maken  we  toast,’  zei  hij,  terwijl  hij  een  paar  sneetjes  bruinbrood  in  een  broodrooster  stopte.  Ik  sloeg  hem  gade  terwijl  hij  uit  een  andere  kast  een  bord  pakte,  gefascineerd  door  zijn  vloeiende  bewegingen.  Hij  onderschepte  mijn  blik.  ‘Hé,  ik  weet  ook  wel  dat  ik  bloedstollend  knap  ben,  maar  je  hoeft  niet  zo  te  staren.’  Er  verscheen  een  brede  glimlach  op  zijn  gezicht  en  hij  knipoogde.  Ik  kreeg  een  kop  als  een  biet  en  sloeg  mijn  ogen  neer,  waarna  ik  ze  meteen  weer  opsloeg.  ‘Ik  staarde  niet.’  Hij  stak  zijn  handen  in  de  lucht  en  grinnikte.  ‘Vast  niet.  Maar  fijn  om  je  weer  te  horen  praten.  Op  mij  kom  je  niet  over  als  een  schuchter  type.’  Daar  heeft  hij  gelijk  in,  dacht  ik.  Meestal  ben  ik  helemaal  niet  verlegen,  maar  ja,  meestal  word  ik  ook  niet  gevangengehouden  door  vampiers.  Ik  bleef  naar  hem  kijken  terwijl  hij  de  deur  van  de  koelkast  opentrok  en  daar  de  boter  uit  haalde.  Voordat  hij  hem  weer  dichtdeed,  ving  ik  een  glimp  op  van  verscheidene  grote  flessen  met  een  rode  vloeistof  erin  die  er  niet  uitzag  als  wijn.  Ik  huiverde.  ‘Sorry  dat  ik  niets  beters  te  bieden  heb  dan  toast,  maar  hier  bewaren  we  alleen  snacks,’  babbelde  hij,  terwijl  hij  boter  op  het  brood  smeerde,  dat  aan  de  randjes  verbrand  was.  ‘De  bedienden  koken  meestal  beneden  als  we  echt  iets  willen  eten,  anders  dan  bloed.’  Hij  schoof  het  bord  naar  me  toe,  keek  even  naar  mijn  gezicht  en  zei  toen:  ‘Oké,  je  hebt  vragen.’  Ik  knikte,  bijtend  op  mijn  onderlip.  ‘Mogen  er  dan  vragen  gesteld  worden?’  Heel  even  streek  er  iets  van  twijfel  over  zijn  gezicht,  maar  die  was  al  snel  weer  verdwenen.  ‘Natuurlijk,’  antwoordde  hij.  Ik  bleef  even  zwijgen,  terwijl  ik  in  gedachten  repeteerde  wat  ik  wilde  gaan  zeggen.  Hij  zei  niets,  schonk  een  glas  sap  in  en  schoof  ook  dat  naar  me  toe.  ‘Dit  is  allemaal  echt,  hè?’  Hij  plantte  zijn  ellebogen  op  de  bar  en  liet  zijn  kin  op  zijn  handen  rusten,  terwijl  hij  me  even  geboeid  opnam  als  ik  hem  had  opgenomen.  ‘Jazeker.  Hoezo?’  ‘Ik  wil  niets  van  dit  alles  geloven,  maar  dat  doe  ik  wel.  Ik  heb  te  veel  gezien  om  er  geen  geloof  aan  te  hechten.’  Ik  trok  aan  een  lok  van  mijn  haar  en  tuurde  naar  de  patronen  op  de  marmeren  vloer.  ‘Hoeveel  mensen  hebben  jullie  om  het  leven  gebracht?’  ‘Ik  weet  niet  of  ik  jou  dat  wel  moet  vertellen,’  mompelde  hij.  

Page 5: Violet, hoofdstuk 6

‘Hoeveel?’  vroeg  ik  nog  eens.  ‘Honderden,  duizenden  misschien...  Ik  ben  de  tel  kwijtgeraakt,’  zei  hij.  Ik  voelde  mijn  ogen  groot  worden  en  boog  me  van  hem  weg.  Zoveel?  Hij  schudde  zijn  hoofd.  ‘Kijk  me  niet  zo  aan.  Zo’n  gek  aantal  is  dat  niet,  gezien  het  feit  dat  ik  tweehonderd-­‐en-­‐een  ben.’  Het  kalme  blauw  van  zijn  ogen  loste  op  en  werd  zwart.  ‘En  de  anderen?’  wist  ik  fluisterend  uit  te  brengen;  mijn  stem  klonk  hees  terwijl  ik  mijn  afgrijzen  probeerde  te  bedwingen.  ‘Kaspar  duizenden  en  Cain  een  stuk  of  dertig,  maar  dat  is  alleen  omdat  hij  nog  niet  volledig  ontwikkeld  is.  Van  de  anderen  weet  ik  het  niet  precies.’  Mijn  vingers  grepen  de  rand  van  de  stalen  eetbar  vast  en  verwarmden  het  plekje  dat  ze  aanraakten.  ‘Kunnen  jullie  geen  donorspul  drinken?’  ‘Jawel,  hoor.’  ‘Maar  in  plaats  daarvan  kiezen  jullie  ervoor  mensen  te  doden.’  ‘Nee,’  snauwde  hij,  en  ik  schrok  van  de  plotselinge  verandering  in  zijn  stem.  ‘We  kiezen  ervoor  bij  mensen  te  drinken.  We  zijn  er  niet  op  uit  ze  te  doden.’  ‘Aha,  ik  snap  het,’  zei  ik  zachtjes.  ‘Was  dat  het  plan  toen  jullie  al  die  mensen  op  Trafalgar  Square  om  zeep  hielpen?  Want  het  zag  er  in  mijn  ogen  niet  naar  uit  dat  jullie  alleen  maar  een  glaasje  kwamen  halen.’  Zijn  wenkbrauwen  gingen  omlaag.  ‘Dat  was  anders.’  ‘O  ja?’  Hij  gaf  geen  antwoord  en  ik  at  verder  van  mijn  toast.  Omdat  ik  me  ervan  bewust  was  dat  hij  me  gadesloeg,  boog  ik  mijn  hoofd  en  verstopte  me  achter  mijn  haar,  dat  weer  droog  begon  te  worden  en  kleine  krulletjes  vormde.  Ik  verkilde  bij  de  gedachte  dat  hij  over  mensen  die  hij  had  gedood  kon  praten  alsof  ze  alleen  maar  getallen  waren,  en  geen  mensen  die  dierbaren  hadden  en  hoop  en  dromen  koesterden.  Ik  kreeg  het  er  nog  kouder  van  dat  hij  blijkbaar  mijn  goedkeuring  wilde.  Maar  ze  waren  zijn  prooi  en  het  was  waarschijnlijk  makkelijker  voor  hem  om  zo  te  denken.  ‘Ik  weet  dat  je  denkt  dat  we  moordenaars  zijn,  Violet.  En  ik  weet  dat  je  er  op  dit  moment  alles  aan  zou  willen  doen  om  hier  weg  te  komen,  maar  voor  je  eigen  bestwil  is  het  misschien  beter  als  je  je  oordeel  nog  even  opschort  tot  je  ons  beter  hebt  leren  kennen.’  Ik  bleef  strak  naar  mijn  bord  kijken,  want  ik  was  bang  dat  hij  zou  zien  dat  ik  ongelovig  mijn  wenkbrauwen  optrok.  Ik  ga  jullie  helemaal  niet  beter  keren  kennen,  dacht  ik.  Ik  ben  niet  van  plan  hier  zo  lang  te  blijven.  Het  stemmetje  in  mijn  hoofd  grinnikte.  Wees  daar  maar  niet  zo  zeker  van.  Ik  stelde  me  niet  voor  dat  ik  iemand  hoorde  grinniken,  maar  hoorde  het  echt  en  het  geluid  weerkaatste  binnen  in  mijn  schedel.  Ik  hoorde  Fabian  iets  zeggen  en  kwam  knipperend  met  mijn  ogen  weer  bij  zinnen.  ‘Wat  betekent  “volledig  ontwikkeld”?’  Hij  liep  om  de  eetbar  heen  en  trok  er  naast  me  een  kruk  onder  vandaan.  Ik  schoof  mijn  kruk  naar  achteren.  ‘Over  een  ander  onderwerp  beginnen,  hè?’  Zijn  ogen  waren  nu  weer  blauw  en  hadden  een  waterige  glans  gekregen,  zodat  ze  twinkelden  in  het  licht  dat  door  de  smalle  ramen  hoog  in  de  muren  naar  binnen  viel.  ‘Een  “volledig  ontwikkelde”  vampier  is  een  volwassen  vampier.’  Toen  hij  mijn  verwarde  gezicht  zag,  moest  hij  glimlachen.  ‘Een  vampier  

Page 6: Violet, hoofdstuk 6

die  als  vampier  geboren  is  –  ja,  de  meeste  vampiers  worden  geboren  en  veranderen  niet  pas  later,’  voegde  hij  eraan  toe,  zichzelf  onderbrekend.  ‘Een  geboren  vampier  ontwikkelt  zich  op  een  normale  manier,  tot  hij  of  zij  achttien  is.  Elk  jaar  zien  ze  er  weer  een  jaartje  ouder  uit.  Maar  ze  zijn  nog  niet  helemaal  volgroeid,  dus  zijn  ze  iets  zwakker  en  hebben  nog  niet  zoveel  dorst.  Cain  is  zestien,  dus  het  duurt  nog  twee  jaar  tot  hij  volledig  ontwikkeld  is.  Gesnopen?’  Ik  knipte  een  kruimeltje  weg  over  het  bord.  ‘Zo’n  beetje.  Maar  wat  gebeurt  er  dan  als  een  vampier  achttien  wordt?’  Ik  wilde  nog  een  kruimeltje  wegknippen,  maar  het  bord  kantelde  en  viel  van  de  eetbar  af.  Ik  zette  me  al  schrap  omdat  het  rinkelend  kapot  zou  vallen.  Maar  er  volgde  geen  geluid,  want  Fabian  stak  zijn  hand  omlaag  en  griste  het  uit  de  lucht.  Zonder  te  verblikken  of  te  verblozen  zette  hij  het  weer  op  de  bar  en  veegde  de  kruimels  die  er  nog  op  zaten  op  de  grond.  ‘We  worden  sneller  en  sterker,’  zei  hij  met  een  lage  stem,  terwijl  hij  toekeek  hoe  ik  naar  hem  keek,  met  mijn  mond  halfopen.  Hij  had  zich  zo  snel  bewogen,  zo  moeiteloos.  ‘En  we  beginnen  te  verouderen,  maar  heel  langzaam.  Er  kunnen  eeuwen  verstrijken  zonder  dat  we  er  ook  maar  een  jaar  ouder  uitzien.’  ‘Dus  vampiers  zijn  niet  onsterfelijk?’  vroeg  ik,  terwijl  ik  een  heel  klein  beetje  belangstelling  begon  te  voelen.  ‘Strikt  genomen  niet.  Maar  we  verouderen  zo  langzaam  dat  we  dat  wel  bijna  zijn.  De  oudste  vampier  in  het  Koninkrijk  is  hondderdduizend  jaar  oud,  en  hij  gaat  nog  steeds  als  een  speer.’  ‘Wauw,’  fluisterde  ik.  Ik  kon  me  niet  eens  voorstellen  dat  iemand  zo  oud  zou  kunnen  zijn.  Er  kwamen  een  heleboel  vragen  in  me  op  nu  ik  mijn  aanvankelijke  weerstand  van  me  af  zette.  ‘Kunnen  jullie  ook  naar  buiten  de  zon  in?’  ‘Jawel,  maar  dan  lopen  we  het  risico  flink  te  verbranden.  Dus  ik  ga  niet  dood  als  je  me  naar  buiten  duwt,  mocht  je  dat  overwegen,’  zei  hij  terwijl  hij  gekke  bekken  trok  en  probeerde  uit  te  beelden  dat  hij  wegsmolt.  ‘En  als  je  dacht  dat  je  me  van  je  af  kunt  houden  door  me  knoflookbrood  te  eten  te  geven:  ik  krijg  er  alleen  maar  een  slechte  adem  van;  en  met  een  ketting  met  een  kruis  eraan  zie  ik  er  alleen  maar  uit  als  een  geestelijke;  en  als  je  wijwater  over  me  heen  giet,  word  ik  gewoon  nat.’  Bij  zijn  spottende  toon  proestte  ik  in  mijn  drankje.  ‘Hoe  kun  je  een  vampier  dan  wél  ombrengen?’  ‘Je  kunt  een  staak  door  zijn  hart  drijven  en  zijn  nek  breken,  of  zijn  nek  breken  en  erin  bijten,  of  hem  leegzuigen,’  legde  hij  met  een  schalkse  blik  in  zijn  ogen  uit.  ‘Wat  er  dan  overblijft  wordt  vaak  verbrand,  maar  dat  hoeft  niet  per  se.’  ‘Wat  beestachtig.  Kunnen  jullie  je  in  vleermuizen  veranderen?’  Zijn  lippen  trilden,  en  ik  zag  aan  hem  dat  hij  zijn  best  deed  om  niet  te  lachen.  ‘Nee.’  ‘Kunnen  jullie  over  stromend  water  lopen?’  ‘Nee.’  ‘Hoezo  niet?’  

Page 7: Violet, hoofdstuk 6

‘Omdat  dat  van  slechte  manieren  zou  getuigen.  En  om  antwoord  te  geven  op  je  volgende  vraag:  de  enige  manier  waarop  een  mens  een  vampier  kan  worden  is  door  zijn  bloed  te  laten  wegzuigen  door  een  vampier  terwijl  hij  zelf  het  bloed  van  de  vampier  drinkt,  en  ja:  onze  ogen  veranderen  van  kleur  al  naargelang  onze  stemming.’  Ik  sloeg  mijn  armen  voor  mijn  borst  over  elkaar  en  schoof  een  stukje  bij  hem  weg.  ‘Hoe  wist  je  dat  ik  dat  wilde  gaan  vragen?’  Grijnzend  tikte  hij  met  een  vinger  tegen  zijn  slaap  en  hij  blies  zijn  wangen  rond  en  bol.  ‘Helderziendheid.’  Ik  trok  een  wenkbrauw  op.  ‘Meen  je  dat  serieus?’  ‘Ja,  en  we  zijn  ook  telepathisch,  maar  niet  met  mensen,’  deelde  hij  op  feitelijke  toon  mede.  ‘En  ik  zal  je  een  beroepsgeheimpje  verklappen:  zolang  je  hier  bent,  kun  je  alles  wat  privé  is  het  best  in  gedachten  in  een  doosje  stoppen  en  je  maar  op  één  ding  focussen  wanneer  iemand  je  geest  probeert  binnen  te  komen.  Ik  weet  dat  het  idioot  klinkt,  maar  het  lachen  vergaat  je  wel  als  het  tot  je  doordringt  dat  er  hier  figuren  rondlopen  die  geen  enkel  respect  hebben  voor  je  privacy.’  Dat  ontnuchterde  me.  ‘Zoals  Kaspar?’  ‘Wie  weet.’  Hij  haalde  zijn  schouders  op  en  draaide  zich  rond  op  de  kruk  om  achter  zich  te  kijken.  ‘Als  je  het  over  de  duvel  hebt...’  Naast  de  koelkast  stond  ineens  Kaspar,  en  binnen  een  oogwenk  had  de  donkerharige  jongen  met  de  bril  plaatsgenomen  op  de  kruk  naast  me  en  vouwde  de  krant  die  hij  onder  zijn  arm  had  uit  op  de  bar.  Over  de  rand  van  zijn  bril  heen  turend  begon  hij  te  lezen.  Even  later  kwamen  ook  de  andere  vampiers  binnen.  De  betrekkelijk  ontspannen  sfeer  die  tussen  Fabian  en  mij  was  ontstaan  was  tegelijk  met  de  warmte  in  het  vertrek  meteen  verdwenen.  ‘Môge.  Ik  zei  toch  dat  mijn  kleren  je  goed  zouden  passen?’  merkte  Lyla  monter  in  mijn  richting  op.  ‘En  ik  hoor  dat  dit  stelletje  rouwdouwen  zich  nog  niet  eens  behoorlijk  heeft  voorgesteld,’  kwetterde  ze  verder.  ‘Dat  is  Charlie.’  Ze  knikte  naar  de  blonde  jongen,  die  op  zijn  beurt  ook  een  knikje  gaf.  ‘Dat  is  Felix.’  De  jongen  met  het  vlammend  rode  haar  zwaaide.  ‘En  dat  is  Declan.’  De  laatste  jongen  keek  op  van  zijn  krant.  ‘Tot  genoegen,  neem  ik  aan,’  zei  hij  met  een  vet  Iers  accent  –  zo  vet  dat  ik  hem  amper  kon  verstaan.  ‘Die  malle  broers  van  me  ken  je  al.’  Ze  gaf  een  kneepje  in  Cains  wang  en  met  een  opgelaten  kreun  schuifelde  hij  van  haar  weg.  Haar  lippen  krulden  zich  licht  en  ze  ging  aan  de  andere  kant  naast  hem  zitten  toen  een  van  de  rode  flessen  en  diverse  glazen  werden  doorgegeven.    ‘Kaspar,’  mompelde  Declan  met  een  duistere  ondertoon  in  zijn  stem,  terwijl  hij  een  pagina  van  zijn  krant  omsloeg.  ‘Moet  je  dit  eens  zien.’  Kaspar  kwam  naar  hem  toe  en  zwijgend  schoof  Declan  de  krant  zo  zijn  kant  op  dat  hij  hem  kon  lezen.  Ik  verschoof  mijn  kruk  een  stukje  en  wierp  een  blik  over  zijn  schouder.  Mijn  ogen  rolden  bijna  uit  mijn  hoofd.  Het  grootste  deel  van  een  dubbele  pagina  werd  in  beslag  genomen  door  een  luchtfoto  van  Trafalgar  Square,  dat  was  afgezet  en  grotendeels  voor  het  publiek  was  afgeschermd  door  grote  witte  tenten.  Het  was  een  zwart-­‐witfoto,  maar  op  het  plaveisel  zag  je  donkere  plekken  waar  zich  plassen  bloed  hadden  verzameld.  Erboven  stond  in  vette  letters  de  kop:  bloedbad  in  

Page 8: Violet, hoofdstuk 6

londen:  massamoord  op  trafalgar  square.  Het  drong  tot  me  door  dat  ik  was  opgestaan  en  me  had  vastgegrepen  aan  de  ontbijtbar  om  niet  om  te  vallen.  Gisterochtend  werd  Londen  in  alle  vroegte  opgeschrikt  door  een  van  de  ergste  massamoorden  die  in  eeuwen  hebben  plaatsgevonden,  nadat  dertig  slachtoffers,  allen  mannen,  dood  op  Trafalgar  Square  waren  aangetroffen.  De  Londense  politie  zette  op  31  juli  om  ongeveer  drie  uur  het  gebied  af.  Toen  ze  ter  plekke  arriveerden,  werd  geconstateerd  dat  alle  slachtoffers  waren  overleden.  Alle  dertig  mannen,  die  nog  niet  geïdentificeerd  zijn,  werden  aangetroffen  met  een  gebroken  nek  en  ernstige  vleeswonden,  eveneens  aan  het  keelgebied.  Negen  van  hen  hadden  ook  geen  bloed  meer  in  hun  lichaam,  wat  onder  het  publiek  veel  stof  deed  opwaaien.  John  Charles,  hoofd  van  de  Londense  politie:  ‘We  zijn  diep  geschokt  door  dit  afschuwelijke  incident,  en  we  hebben  ons  vast  voorgenomen  deze  kwaadaardige  en  uiterst  gevaarlijke  moordenaars  voor  het  gerecht  te  brengen.  Er  zijn  momenteel  forensische  teams  ter  plaatse  aan  het  werk,  maar  we  verzoeken  getuigen  die  zich  in  de  nacht  van  31  juli  tussen  middernacht  en  twee  uur  op  het  plein  hebben  opgehouden  zich  te  melden.’  Mevrouw  Ruby  Jones,  die  het  bloedbad  ontdekte,  was  niet  in  staat  commentaar  te  geven  en  wordt  bij  het  Chelsea  and  Westminster  Hospital  behandeld  voor  shock.  Tevens  is  er  een  paar  schoenen  met  hoge  hakken  gevonden;  deze  worden  als  bewijsmateriaal  behandeld,  hoewel  deskundigen  van  mening  zijn  dat  ze  mogelijk  toebehoren  aan  een  jonge  vrouw  die  tijdens  het  incident  ter  plekke  aanwezig  kan  zijn  geweest.  Gevreesd  wordt  dat  zij  door  de  moordenaar(s)  is  meegenomen,  hoewel  dat  nog  niet  is  bevestigd.  Deze  afschuwelijke  moord  wordt  vergeleken  met  het  beruchte  incident  omtrent  de  ‘Bloedzuigers  van  Kent’,  waarbij  tweeënhalf  jaar  geleden  drie  jonge  vrouwen  in  de  omgeving  van  Turnbridge  Wells  dood  werden  aangetroffen.  Bij  hen  alle  drie  was  de  nek  gebroken  en  het  bloed  was  uit  hun  lichaam  verdwenen.  Eventuele  getuigen  wordt  door  de  Londense  politie  dringend  verzocht  zich  te  melden  ofwel  bij  een  plaatselijk  politiebureau,  ofwel  door  het  speciale  telefoonnummer  voor  deze  zaak  te  bellen:  05603  826111.  Meer  beeldmateriaal  is  te  vinden  op  pagina  9.  Zie  pagina  23  voor  commentaar.  Door  Phillip  Bashford.  Ik  pakte  het  hoekje  van  de  pagina  al  vast,  omdat  ik  verder  wilde  bladeren  naar  de  andere  foto’s,  maar  Declan  legde  zijn  hand  zo  stevig  over  de  mijne  dat  het  papier  scheurde  toen  ik  hem  optilde.  Ik  liet  los  en  hij  vouwde  de  krant  op,  met  de  sportpagina  naar  boven.  Ik  proefde  zout  op  mijn  lippen  en  besefte  dat  ik  huilde.  Het  was  om  niet  goed  van  te  worden.  Maar  mijn  tranen  golden  vooral  Ruby,  omdat  zij  als  eerste  had  moeten  zien  wat  er  was  gebeurd.  Ze  was  niet  zo  sterk  als  ik.  Ik  keek  op  en  zag  Kaspar  naast  me  staan,  met  een  glas  bloed  in  zijn  hand.  Ik  viel  tegen  hem  uit:  ‘Waarom  hebben  jullie  het  gedaan?’  Hij  fronste  en  toen  hij  zijn  ogen  tot  spleetjes  kneep  om  me  aan  te  kijken,  

Page 9: Violet, hoofdstuk 6

verschenen  er  kleine  plooitjes  bij  zijn  ooghoeken.  ‘Dat  begrijp  jij  toch  niet,’  mompelde  hij,  vrijwel  zonder  zijn  lippen  te  bewegen.  ‘O  nee?’  daagde  ik  hem  uit,  en  ik  zette  een  stap  naar  hem  toe.  ‘Nee.’  Zijn  lippen  gingen  wat  verder  vaneen  en  het  leek  alsof  hij  nog  iets  wilde  zeggen,  maar  zich  bedacht.  Op  het  geluid  van  mijn  zware,  onregelmatige  ademhaling  na  was  het  doodstil  in  de  keuken.  ‘Die  mannen  hadden  familie!’  ‘Wij  ook,’  mompelde  hij.  Ik  schudde  mijn  hoofd.  ‘Jullie  zijn  ziek!’  beet  ik  hem  toe,  terwijl  ik  mijn  handen  tegen  het  shirt  drukte  dat  zijn  borstkas  omspande.  Ik  duwde  tegen  hem  aan  en  wilde  hem  met  alle  emotie  die  ik  in  me  had  iets  aandoen.  Tot  mijn  grote  verrassing  zette  hij  een  stap  achteruit.  Niet  omdat  hij  wankelde;  ik  had  hem  niet  van  zijn  plek  geduwd.  Hij  liet  zich  gewoon  zonder  een  woord  te  zeggen  door  mij  naar  achteren  duwen.  ‘Ziek!’  zei  ik  nog  eens.  Ik  wrong  me  langs  hem  heen  en  stormde  de  keuken  uit,  terwijl  de  tranen  zonder  dat  ik  er  iets  tegen  kon  doen  over  mijn  wangen  biggelden.  Almaar  moest  ik  denken  aan  de  mannen  die  in  een  plas  van  hun  eigen  bloed  lagen,  en  bij  die  gedachte  draaide  mijn  maag  zich  om.  Ik  vloog  de  trap  op  naar  de  badkamer,  en  toen  was  het  mijn  beurt  om  ziek  te  zij