Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig...

259
Vijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra

Transcript of Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig...

Page 1: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Vijfenveertig ToerenEen kleine geschiedenis van C.S.R.

Renier Daudey en Harmen Talstra

Page 2: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Inhoudsopgave

Ouverture1 Die vrijheid uit waarheid verkregen

1886-1939 Vooroorlogse bloei en verzuiling bij S.S.R.2 Tranen en donderjool

1940-1949 S.S.R. in de oorlog: naoorlogse verwarring3 Het rijke gereformeerde leven

1950-1960 Bloei en discussie in de jaren vijftig4 Een vereniging ging stuk

1960-1961 Ontstaan van C.S.R.: de teloorgang van S.S.R.5 Het grote overdoen

1961-1967 De eerste experimentele jaren6 Het waren van het spook

1967-1973 Maatschappelijke revolutie; C.S.R. in de branding7 De eeuwige studenten

1973-1980 Mooie anekdotes uit de jaren zeventig8 Het volmaakt worden in Hem

1980-1985 Verbreding van de grondslag; C.S.R. wordt algemeen-christelijke vereniging

9 De vaart der volkeren1985-1995 Groei van de vereniging; uitdijing van het verenigingsleven

10 Radicaal en ridicuul1995-2001 C.S.R. in tijden van crisis en bloei, oppervlakkigheid en opwekking

EpiloogVerantwoording en dankwoordLiteratuurlijst

Page 3: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Ouverture

Ik ben een feut in ’t diepst van mijn gedachten,En zit in het binnenst van mijn ziel ten troon

Ondanks mijn groene kleed en oud’rejaarsgeboônBewust van eigen zege en eigen krachten, –

Maar als een heir van dronken-wilde machtenMij aanvalt en belacht, val ik, gevloôn

Voor ’t heffen van hun hand en held’re kroon:Ik ben een feut in ’t diepst van mijn gedachten.

En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rondDe fiere Uniemaagd den arm te slaan,

En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed

En trieste groene glorie te vergaanMet al mijn weten in een wilde vloed

Van kreten, waar ‘k niet langer woorden vond.

***

O God, Uw licht schijnt helderIn de donkere kelder

Van mijn hart.Gij slaat mij gade

In Uw genadeEn heelt mijn smart.

O Heer, wees mij nabijOpdat Uw liefde in mij zij

Bij dag en nacht.Vergeef mij ook mijn zonden, Heer,

Opdat mijn leven tot Uw eerMag zijn op aard.

O God, waar is uw gelijkenis?Meer dan alles wat op aarde is

Zijt Gij mij waard.De zonde tart mijn moe geweten;

Met welke maat zult Gij mij meten?Mijn hart is stil!

O God, houd mij gestadig in het oogEn hef mijn hart tot U omhoog

Om Jezus’ wil.

Page 4: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

1 Die vrijheid uit waarheid verkregen

Geluiden. Geroezemoes en glazengeklink, dat zijn vrijwel zeker de eerste dingen die je hoort in een groot studentengezelschap. Geschuif met barkrukken, opgewekte borrelblaat, lachsalvo’s en af en toe een stemverheffing als gevolg van een hoog opgelopen discussie. Individuele geluiden, maar ook collectieve: belgeluid, de joviale stem van iemand die op een stoel geklommen is, het schreeuwerige commentaar uit de rokerige zaal. En gezang. Gezang dat voor een niet-student een bijna intimiderende kracht heeft. De roodgezwollen aderen op de opgezette strot, terwijl de militante melodieën synchroon uit de kelen knallen. Als er één zintuig fundamenteel is om het studentenleven te kunnen beschrijven, dan is dat het gehoor.Zo ook op C.S.R., maar C.S.R. kent tevens totaal andere geluiden. Geluiden die een niet-lid zelden of nooit hoort, maar toch horen bij het hart van de vereniging. Langdurige stiltes, afgewisseld met bedachtzame, welgemeende woorden, ‘s nachts om half vier tijdens een uitgelopen borrel in een bijna lege sociëteit. Het aarzelende getokkel of het ongecoördineerde gerach van de gitarist op bijbelkring. Geschuif met stoelen op een H.V., als iedereen zich met gevouwen handen voorover buigt. Het innige stemgeluid van iemand die hardop dankt, het gemurmel van een zaal in kringgebed. Een collectief gepreveld “amen”. En gezang. Gezang dat nu eens dreigt te verzuipen in een lawaaiige stemming, maar dan weer ineens met de opperste aandacht gebeurt, tijdens een kring of een LEO, zodat iedereen door de tekst wordt geraakt. Gods Geest in actie.

Met het lawaai op een studentenvereniging is iets vreemds aan de hand. De geluiden die burgers op hun borrels en recepties doorgaans produceren vermengen zich bijna onmerkbaar tot een serene achtergrondruis, waarvan je de aanwezigheid op den duur bijna niet meer merkt. Het wordt een lui kabbelend, ademend geheel. Zo niet op de gemiddelde studentensociëteit. Ieder geluid staat op zichzelf en gaat niet op in de massa. Het resultaat is een amorfe brij van herrie, waarin alle geluidsbronnen om het hardst om aandacht vragen. Je went er nooit helemaal aan.Als een student van honderd jaar geleden een reis door de tijd kon maken en vandaag een sociëteit zou binnenstappen, zou hij waarschijnlijk getroffen worden door de geluiden, die nog zo weinig veranderd zijn. Hij zou zijn jas op de haak smijten, aan de bar gaan hangen en binnen tien minuten zijn draai weer kunnen vinden, ook al zijn de gespreksonderwerpen met hun tijd meegegroeid. We zijn een eeuw verder, de wereld heeft zich honderdmaal omgekeerd, maar studentenverenigingen hebben nog steeds iets weg van de besloten biotopen die het altijd waren: reservaten met een heel eigen cultuur, voor jonge mensen die wat wilden, die hard bezig waren om de lessen van het leven te leren en zich bezonnen op alles wat los en vast zat. Voor christelijke verenigingen geldt dat nog in sterkere mate. De reden waarom christenen ooit studentenverenigingen hebben opgericht is nog steeds actueel: bezinnen, leren en leven. Een antwoord vinden op de vraag hoe je in de cultuur van de universiteit een eigen identiteit kunt handhaven, zonder te vergeten midden in de wereld te staan en daarin een eigen geluid te laten horen. Het ín de wereld zijn maar niet ván de wereld, dat is de spanning die aan christelijke studentenverenigingen iets tijdloos geeft.

Dit is het verhaal van een bijzondere vereniging met een bijzondere geschiedenis. Wie let op de leeftijden van studentenverenigingen in Nederland, kan er niet

Page 5: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

omheen: de meeste christelijke verenigingen bestaan ongeveer veertig jaar, en de meeste ex-christelijke verenigingen zijn ongeveer honderd jaar oud. Dat is geen toeval; het heeft alles te maken met bewegingen in de geschiedenis van christenen en van Nederland. C.S.R. is vijfenveertig jaar geleden ontstaan uit een vereniging die bijna honderd jaar geleden werd opgericht: S.S.R.-Delft. Die combinatie maakt C.S.R. uniek: een scharnier in de tijd. Ze is tegelijkertijd traditioneel en modern, studentikoos en bijbelgetrouw, reformatorisch en evangelisch.Eigenlijk is het een wonder dat C.S.R. bestaat. Ze heeft heel wat stormen doorstaan, en het had allemaal ook heel anders kunnen aflopen. Allerlei kleine gebeurtenissen en besluiten, schijnbaar onbeduidend, blijken achteraf van beslissende invloed te zijn geweest. Om met Bilderdijk te spreken: ‘In ‘t verleden ligt het heden, in ‘t nu, wat worden zal’. God heeft de vereniging nooit in de steek gelaten, daar ben ik van overtuigd.

***

C.S.R. is een jonge vereniging, en de studentenvereniging is een jong fenomeen. Hoewel al in 1253 te Parijs de eerste universiteit werd gesticht, is de oudste studentenvereniging van ons land momenteel nog geen tweehonderd jaar oud. Toch is het duidelijk dat de studentenwereld altijd een sterke subcultuur is geweest. Wie anno 2006 beschrijvingen leest van het studentenleven in de middeleeuwen, ontmoet veel herkenningspunten.Victor Hugo geeft in zijn roman De klokkenluider van de Notre-Dame een vermakelijke beschrijving van de manier waarop een troep studenten van de Parijse Sorbonne, anno 1482, een openbare toneelvoorstelling op stelten zet. Het decor is uitgesproken dat van de late middeleeuwen: processies en prinsessen, kooplieden en bisschoppen, bedelaars en pestepidemieën. Maar daartussendoor buitelen de studenten die, in de woorden van Hugo, ‘geen last hadden van de vermoeidheid of verveling waaraan de rest van het publiek ten prooi viel, en zich op eigen kracht prima wisten te vermaken’ (p.18). Wie de dialogen in het boek leest, herkent alle ingrediënten van een tafelgesprek of borreldiscussie van vandaag. Vindingrijkheid, creativiteit en brutaliteit zijn altijd kenmerken van studentikositeit geweest.Ook de tegenstelling tussen studenten en burgers is van alle tijden, evenals de tegenstelling tussen student-zijn en studeren. Geert Mak vertelt in zijn boek Ooggetuigen van de vaderlandse geschiedenis het anonieme relaas van een Leidse student die in 1756 een nacht uit stappen gaat met zijn studievrienden (p.104 e.v.):

Op een zekere avond, nadat we braaf gebekerd hadden, besloten wij met ons zessen die nacht wat grolletjes aan te richten; want wij waren, naar ons oordeel, al wat te lang stil geweest en moesten derhalve het volk weer reden geven om van de studenten te kunnen spreken. Zodra dan de nacht was aangebroken en wij ons van een pot met teer en een kwast voorzien hadden, begaven wij ons op weg, om een partij ramen te gaan bederven.

Na de ruiten van enkele huizen geteerd te hebben wordt het gezelschap op heterdaad betrapt door een bataljon van de Groene Geuzen, de speciale anti-studentenschutterij die elke nacht door de stad patrouilleerde – Leiden was toen overduidelijk nog niet het huidige damesbolwerk. Vol trots beschrijft de student hoe hij en zijn kornuiten korte metten maken met hun tegenstanders, waarna ze er

Page 6: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

vandoor gaan uit vrees voor latere represailles. Zelf evalueert hij het voorval als volgt:

Hoewel wij nu overwonnen hadden kostte het ook onszelf enig bloed, want twee van ons gezelschap waren nogal gewond. Maar een student die wil gaan lichtmissen moet dat ervoor over hebben, en aan het gezegde van de kwakzalver denken: op zulke waters vangt men zulke vissen. En zeker, het is met deze messieurs net zoals met de soldaten: wie niet een litteken of twee kan tonen van wonden die hij bij een dergelijke gelegenheid heeft opgelopen, diens dapperheid wordt in twijfel getrokken, en men hoort nooit loffelijk over hem spreken. Want een student wordt zeer zelden om zijn geleerdheid, maar wel om zijn roekeloosheid en stoutheid geprezen.

Einde citaat. Afgezien van het hoge zinloos-geweldgehalte van het verhaal valt vooral een andere overeenkomst met vandaag op: de fictie, dat het studentenleven een ánder leven is dan het burgerleven en dat studenten er alles aan dienen te doen om die fictie in stand te houden, desnoods met geweld.Studenten wisten elkaar altijd en overal te vinden, in collegebank en stamkroeg. Toch duurde het in ons land tot de 19e eeuw voordat er iets van studentenverenigingen ontstonden.Tot de Franse Tijd waren universiteiten machtige instituten geweest, wetenschappelijke staten in de staat. Dat veranderde toen door de Napoleontische wetgeving de overheid de centrale zorg voor het onderwijs op zich ging nemen. Aan alle privileges van studenten kwam een einde en de eigen interne rechtspraak kwam te vervallen. De overheid kon nu rechtstreeks tegen de studenten optreden in geval van ontgroeningsexcessen en botsingen met politie en burgerij. De behoefte van studenten om zich wel als een deel van de universiteit, maar toch op een eigen wijze te presenteren en te doen vertegenwoordigen, deed het verschijnsel studentenvereniging ontstaan.Nederland telde drie universiteiten, alle drie daterend uit de Tachtigjarige Oorlog: Leiden, Groningen en Utrecht, samen goed voor nog geen duizend studenten. De universiteiten van Franeker en Harderwijk waren in 1811 gesloten door Napoleon. In 1815 beet Groningen de spits af met Vindicat Atque Polit. Leiden en Utrecht volgden met Minerva (1839) en Placet Hic Requiescere Musis (1816). Bij deze verenigingen – beter bekend als de corpora – waren in die tijd bijna alle studenten lid. In 1848 kregen ze gezelschap van een vierde corps: Phoenix, dat ontstond nadat in 1842 in Delft – bij Koninklijk Besluit van Willem II – een Polytechnische School was gesticht.Het waren mannenbolwerken bij uitstek, en dat hield men graag zo; toen er na 1871, in navolging van Aletta Jacobs, steeds meer vrouwelijke studenten kwamen – rond de eeuwwisseling waren het er in heel Nederland 75, twintig jaar later 1000 – werden er aparte vrouwencorpora opgericht. Deze zijn na de Tweede Wereldoorlog bijna allemaal gefuseerd met de mannencorpora, behalve in Utrecht en Rotterdam: daar vindt men dan ook de laatste ongemengde studentenverenigingen van Nederland.De 19e-eeuwse studentenwereld was klein en elitair. Godfried Bomans ontdekte in 1948 op een rommelmarkt een kleine honderd Leidse studentenalmanakken. Gefascineerd bladerde hij ze door en ja hoor, daar stonden ze allemaal op een rijtje, de jeunesse dorée van honderd jaar eerder: Nicolaas Beets, François Haverschmidt, Thorbecke, Busken Huet, alle grote jongens van de negentiende

Page 7: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

eeuw waren zonder enige moeite terug te vinden op de “smoelenpagina’s” van het Leidsch Studentencorps, soms zelfs naast elkaar, even vanzelfsprekend als in de C.S.R.-almanak van 2005 de namen Geerts en Gelderloos naast elkaar stonden, of Schaafsma en Schoonhoven.De burgerwereld werd aangeduid als de “kille” of de “ploerterij”; de studenten beschouwden zichzelf als heren en ze waren het ook, ze creëerden hun eigen wereld en die wereld was romantisch en “weltflüchtig”. Ze verachtten met verve alle “ploerten” en hen die zich als ploerten gedroegen. Dat waren de minder gegoede studenten die een bijbaantje namen om rond te komen. ‘Er bestaan ook studenten, die buiten hunne studie eenig anti-studentikoos of geheel in de studentenwereld niet thuis behoorend, betrekkinkje vervullen. Het is bijna niet te gelooven, maar tot onteering van den schoonen naam die zij dragen, helaas, eene waarheid’, verzucht een jaarboek uit 1842. Honderdvijftig jaar later heeft vrijwel iedere student een bijbaantje als aanvulling op de studiefinanciering, en wordt de tijdens de studie opgedane werkervaring bij sollicitatiegesprekken als een pluspunt beschouwd. Het verdiende geld wordt voornamelijk besteed aan auto’s, computers, mobiele telefoons en andere “geheel in de studentenwereld niet thuis behoorende” dingen. Het kan verkeren.

***

Christelijke studentenverenigingen bestonden nog niet – evenmin als niet-christelijke trouwens. Het overgrote deel van de bevolking was op zijn minst vrijzinnig christen; slechts 2% van de Nederlanders behoorde tot geen enkele kerk. Lang niet iedereen zal in die tijd bewust christen geweest zijn, maar het geloof was een vanzelfsprekende achtergrond van vele mensenlevens. De kerk was een instituut; theologie was in veel universiteitssteden een van de grootste studierichtingen. De meeste theologiestudenten werden lid bij een van de corpora, en niemand keek hen daarop aan. De verzuiling, de versnippering van de samenleving in geïsoleerde biotopen van gelijkgezinden, bestond in de 19e eeuw nog helemaal niet. Het idee om aparte christelijke verenigingen op te richten kwam in niemands hoofd op. Het is dan ook niet verbazend dat, toen in Kampen in 1854 een theologische hogeschool werd opgericht, de bijbehorende studentenvereniging zich “corps” noemde, al luidde de volledige naam Fides Quaerit Intellectum. Hetzelfde gebeurde toen in Amsterdam naast de pas opgerichte UvA de Vrije Universiteit van de grond kwam: de eerste vereniging van VU-studenten droeg weliswaar een christelijke naam, Nil Desperandum Deo Duce, maar stond algemeen bekend onder de naam “VU-corps”.

De laatste decennia van de negentiende eeuw veranderde alles. Na 1870 kwam ook in Nederland de industriële revolutie op gang, waardoor naast klassieke studies – zoals rechten, theologie en filosofie – andere wetenschappen ineens veel belangrijker werden: natuurkunde, scheikunde, economie en nog vele andere. De betekenis van het onderwijs nam enorm toe; steeds meer jonge mensen kregen de kans om te gaan studeren. Het aantal studenten steeg sterk. De evolutieleer van Charles Darwin brak door in liberale kringen, waar de ideeën uit de Verlichting nog steeds werden aangehangen. Door de technische ontwikkeling ontstond er een totaal nieuw, optimistisch levensgevoel, een gevoel dat we tegenwoordig aanduiden als het Modernisme. De wetenschappelijke wereld ontkerstende in hoog tempo, en de allereerste symptomen van secularisatie traden aan de dag. Al die

Page 8: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

veranderingen voltrokken zich binnen één generatie, en precies op dat omslagpunt ontstond S.S.R.De Nederlands-Hervormde staatskerk was in die tijd een liberaal bolwerk, en ging mee met de maatschappelijke hoofdstroom. Het geloof werd hoe langer hoe rationalistischer beleefd, wonderen moesten met alle geweld worden verklaard, Jezus was voortaan slechts een aardige meneer uit Nazareth en er ontstond een “vooruitgangstheologie”: het geloof dat het mogelijk zou zijn om met hulp van christelijke normen en waarden een ideale wereld op te bouwen, een man-made Hemels Utopia.Reacties vanuit de orthodoxe hoek bleven niet uit. Sommige groepen trokken zich terug in eigen besloten gemeenschappen, maar bleven binnen het Hervormde kerkverband – later zou hieruit de Gereformeerde Bond ontstaan. Een andere groep had al in 1834 de staatskerk verlaten. Deze zogenaamde Afscheiding, onder meer geïnspireerd door Isaäc da Costa en zijn publicatie Bezwaren tegen de Geest der Eeuw (1823), begon in het Groningse Ulrum onder leiding van ds. Hendrik de Cock en resulteerde uiteindelijk in de oprichting van de Christelijke Gereformeerde Kerk. De belangrijkste reactie kwam echter tot stand onder leiding van de charismatische predikant Abraham Kuyper. Hij was de spreekbuis van de zogeheten “kleine luyden”; onder het motto “Soevereiniteit in eigen kring” smeedde hij deze groeiende groep dissidente orthodox-protestanten om tot de eerste “zuil” van Nederland, met een eigen krant, een eigen weekblad, een eigen vakbond, een eigen partij (de ARP), en vanaf 1880 een eigen universiteit op gereformeerde grondslag: de Vrije Universiteit. Kuyper en de zijnen hadden het liefst de Hervormde staatskerk overgenomen; in januari 1886 mislukte dit en werd Kuyper met 79 andere ambtsdragers uit de Hervormde kerk gezet. De Doleantie was een feit. Eerst hielden de Doleerenden nog vol dat zij recht op de Hervormde kerkgebouwen hadden – de Amsterdamse Nieuwe Kerk is nog een koude winterochtend lang letterlijk gekraakt geweest door Kuyper en enkele collega’s – maar al spoedig zagen zij van hun claim af en bouwden zij in Amsterdam hun eerste echte “gereformeerde” kerk, de Keizersgrachtkerk. Al spoedig, in 1892, verenigden de Doleerenden en de Afgescheidenen zich tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. Een kleine groep Afgescheidenen ging niet mee in de fusie en bleef de naam Christelijk Gereformeerd dragen. Intussen was de ontwikkeling van de zuil verder gegaan: een maand na de Doleantie hadden de gereformeerden hun eerste eigen studentenvereniging.

***

De ontkerstening van de wetenschappelijke wereld zette door. Het geloof was niet populair en de inhoud stond steeds vaker op gespannen voet met de inzichten van de moderne tijd. De positie van studenten die hun geloof beleden werd aan openbare universiteiten en op de corpora steeds moeilijker. Niet alleen werden ze geregeld het mikpunt van spot en kritiek, maar ook kon het gebeuren dat zijzelf – of hun ouders – een kerkelijke vermaning kregen. Nadat een wijziging in de hoger-onderwijswet de stichting van bijzondere universiteiten mogelijk had gemaakt, werd in 1880 in Amsterdam de Vrije Universiteit opgericht. Maar het sprak voor zich dat niet alle gereformeerde studenten op de eerst kleinschalige VU de studie van hun gading konden vinden. Er moest iets gebeuren voor studenten in andere steden, en geleidelijk aan werd dat beseft.Op 9 februari 1886 om 19.20 uur, op een studentenkamer aan het Noordeinde 45

Page 9: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

in Leiden, werd door vijf gereformeerde studenten de Unie Hendrik de Cock opgericht, genoemd naar de “vader der Afscheiding”. De Unie was bedoeld als een vriendenkring van studenten van gereformeerden huize met als doel:

Den omgang te bevorderen tusschen deze geestverwante jongemenschen, teneinde ze op die wijze met Gods hulp te behoeden voor de gevaren en de verleiding van het studentenleven (…) en ze te wapenen tegen de ongeloofstheorieën, die in deze dagen als de hoogste wijsheid ex cathedra verkondigd worden.

Het is moeilijk in te denken: hoe vijf studentjes bij elkaar kwamen om een vereniging op te richten met zo’n ambitieus doel, en dat in zulke verheven, militante termen. Toch gebeurde het. De eerste leden zullen wel nooit hebben gedroomd dat hun Unie zeventig jaar later meer dan 2700 studenten in acht steden zou tellen. Maar niettemin gaven de oprichters hun “vriendenkring” zo snel mogelijk de allure van een echte studentenvereniging. Al op de derde vergadering werd er een erelid benoemd: Herman Bavinck, de hoogleraar uit Kampen die later beroemd werd met zijn standaardwerk Gereformeerde Dogmatiek. Hij had de Unie na de oprichting direct steun toegezegd. Op dezelfde vergadering koos de Unie een zinspreuk: Libertas ex Veritate, Vrijheid uit Waarheid, op grond van Johannes 8:31: ’Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken’. De sporen van deze zinspreuk zijn vandaag ook nog terug te vinden in de Ichthus-zangbundel: ‘Het Woord van de Waarheid maakt vrij, het maakt vrij!’

Hoe moeten we ons de sfeer uit die eerste jaren voorstellen? Kleinschalig, dat zeker, maar ook formeel. Uit de eerste notulen van de Unie valt te zien dat de vijf leden elkaar aanspraken met “de heer” plus achternaam, terwijl we het hier toch hebben over een vriendenclub. Later vonden ze de gulden middenweg in het welbekende “amice”: formeel en informeel tegelijk. Nu nog worden veel christelijke studentenverenigingen in Nederland gekenmerkt door dit contrast. Iedereen kent iedereen, eigenlijk is iedereen vriend van elkaar, maar er blijft een zekere omgangsvorm van kracht om toch te laten merken: dit is een échte studentenvereniging.Nog een begrip uit deze oertijd heeft standgehouden: amicitia. Dat was het ideaal van de eerste Unie-studenten. Wat is amicitia? Amicitia is te omschrijven als de vriendschap die ontstaat daar waar christenstudenten samen voor dezelfde zaak staan en verantwoordelijkheden dragen. Het is niet de vriendschap van mensen die elkaar hebben uitgezocht op karakter of gaafheid, maar de vriendschap die het gevolg is van het aan-elkaar-gegeven-zijn in een gemeenschap van Christus. Het is ook de samenzweerderige saamhorigheid die hoort bij het samen een minderheid zijn. Ook de amicitia is een poging van de oprichters om de geest van hun vereniging uit te drukken in een studentikoze vorm. Het mos van het “amicitia drinken” is waarschijnlijk net zo oud als het begrip zelf. Deze gewoonte is door alle latere S.S.R.-afdelingen overgenomen, heeft stormen en scheuringen overleefd en is nog steeds terug te vinden bij vrijwel alle reformatorische studentenverenigingen van Nederland. Ook bij C.S.R. is, als er amicitia wordt gedronken, nog iets waar te nemen van het ideaal dat de bedenkers voor ogen hadden. In feite blijkt C.S.R. op zo’n moment één grote vriendenkring te zijn.

Omdat enkele Unie-leden in Amsterdam woonden, vonden de ledenvergaderingen

Page 10: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

afwisselend in Leiden en Amsterdam plaats. In 1889 waren er negen Amsterdammers lid; op 20 oktober van dat jaar werd in Amsterdam een afdeling opgericht, waarna de Leidse afdeling uitdoofde.Het aantal leden was op de vingers van een paar handen te tellen, maar toch moet deze eerste christelijke studentenvereniging op niet-leden een zekere indruk hebben gemaakt. De eerste generaties kenmerkten zich door ‘levensernst, gepaard gaande met gepaste vrolijkheid en jovialiteit’. Het zal een groot verschil hebben gemaakt dat de studenten van de Unie niet aan de VU studeerden – daar hadden ze zich immers gemakkelijk kunnen afschermen in een gereformeerd milieu, waar ze gezelligheid konden beleven zonder al te veel over de inhoud te hoeven piekeren. Deze vriendenclub echter moest zich staande houden in de branding van een openbare universiteit, waar velen op zijn minst sceptisch tegenover het geloof stonden en waar sommige geloofswaarheden danig op de schop gingen. Over alles moest worden nagedacht en gediscussieerd. En dat dit gebeurde door zulke jonge mensen, met zoveel gedrevenheid, dat moet in die tijd iets ongehoords geweest zijn. Al spoedig ontstond er ook belangstelling van Nederlands Hervormde en Lutherse studenten; omdat zij door de kerkelijk gebonden grondslag in de statuten uitgesloten waren van het lidmaatschap werd voor hen een apart dispuut opgericht, het dispuut M.E.D.I.C.U.S.Rond 1900 waren er 25 leden. In 1901 werd, op initiatief van am. P.B. Bouman en am. W.J. Kolkert, de grondslag verbreed. De Unie veranderde in een confessioneel-gereformeerde vereniging waartoe “alle studenten van gereformeerde belijdenis” toe konden treden. Als logisch gevolg hiervan werd in 1905 ook de naam van de Unie gewijzigd: Societas Studiosorum Reformatorum, Organisatie van Studenten aan openbare universiteiten en hogescholen. Zinspreuk en erelid bleven onveranderd. De verbreding van de grondslag leidde snel tot nieuwe groei: op 17 oktober 1906 werd in Utrecht een S.S.R.-afdeling opgericht en op 26 november van hetzelfde jaar kon de wederoprichting plaatsvinden van S.S.R.-Leiden.In dezelfde tijd dat de gereformeerden hun zuil vormgaven was ook een andere bevolkingsgroep begonnen aan een maatschappelijk emancipatieproces: de rooms-katholieken. Aanvankelijk onder leiding van de priester Hermanus Schaepman begonnen ze aan eenzelfde proces als de gereformeerden: eigen media, een eigen partij (die al snel coalities aan kon gaan met de ARP), eigen katholieke organisaties op welk gebied dan ook. Op wetenschappelijk gebied imiteerden ze de VU: katholiek hoger onderwijs werd vanaf 1923 mogelijk aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, die werd gesticht op initiatief van de in 1905 opgerichte Radboudstichting. Studentenorganisaties voor studenten in andere steden bleven niet achter; in 1897 ontstond in Delft zo al de R.K.S.V. Sanctus Virgilius.

Op 1 november 1907 kwamen tien mensen – vijf Delftenaren en vijf Leidenaren – bijeen in het Delftse stationskoffiehuis. Hun doel was de oprichting van een Delftse afdeling der S.S.R. Op de agenda stonden: opening, gebed, bijbellezing, toespraken en een rondvraag. De afdeling had als doel: ‘de organisatie van studenten van gereformeerde belijdenis, zonder onderscheid van kerkelijke richting, aan de Technische Hogeschool’.De tweede vergadering was uitgebreider: nu was er ook een inleidende lezing over een literair onderwerp, een “recitatie”, een boekbespreking en een “improvisatie”: de voorloper van de huidige debatteer-wedstrijden op C.S.R. Vanaf dat moment werd er maandelijks bij de leden thuis vergaderd. In 1909 studeerden vier leden echter af, en het vijfde lid zocht zijn toevlucht bij S.S.R.-Leiden. Pas op 16 januari

Page 11: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

1912 zou S.S.R.-Delft opnieuw worden opgericht, ditmaal door zeven leden.Opnieuw was het een Leidenaar die het initiatief nam: de pas afgestudeerde Johannes Itjeshorst. Itjeshorst was een duizendpoot, een homo universalis in de letterlijke zin van het woord. Hij was in 1880 in Delft geboren en was na de kweekschool enkele jaren als onderwijzer werkzaam in Gorinchem. In de avonduren leerde hij voor zijn staatsexamen gymnasium en studeerde daarna in Leiden tegelijk Nederlands, Geschiedenis en Aardrijkskunde. Hoewel al wat ouder – én bovendien “spoorstudent” – zag hij kans om nog actief lid te worden van S.S.R.-Leiden en een jaar praeses te zijn. Hij hielp S.S.R.-Delft oprichten en was gedurende de eerste jaren de geestelijke pa van deze vereniging; op de derde Dies, 7 november 1914, werd hij dan ook geïnstalleerd tot lid van verdienste. Nog vele malen zou hij in die hoedanigheid verschijnen op Dies Natales en besturen ontvangen die bij hem hun opwachting kwamen maken. Deze mores werden door hem altijd buitengewoon op prijs gesteld.Na zijn verlengde studententijd zou hij snel promoveren, in 1917, op een proefschrift over het leven van Du Plessis Mornay. Het was oorlog, en door papierschaarste kon een aantal hoofdstukken niet in zijn geheel worden uitgegeven. Itjeshorst was jarenlang leraar aan christelijke gymnasia, publiceerde leerboeken over geschiedenis en was medewerker van een encyclopedie. Hij trouwde met Maria Giessen. In 1919 en 1920 ontfermde het kinderloze echtpaar zich over twee dertienjarige Hongaarse zusjes. De Eerste Wereldoorlog was net voorbij, in half Europa waren mensen op drift geraakt of hadden dierbaren of ouders verloren. De zusjes kregen een liefderijke opvoeding en trouwden tenslotte beiden met een gereformeerde predikant. Dr. Itjeshorst had een voorliefde voor Hongarije en het Hongaars, maar bestudeerde daarnaast nog een dertigtal andere talen.Negenenveertig jaar na de oprichting van S.S.R.-Delft – hij was toen 81 jaar – bedankte hij plotseling als lid van verdienste, toen de vereniging verscheurd werd door de danskwestie waaruit C.S.R. zou ontstaan. Hoe zal hij als geestelijke vader de teloorgang van S.S.R. hebben ervaren? Eén en ander belette hem echter niet om vervolgens vol energie de contacten met C.S.R. aan te knopen en nog op ettelijke Diesfeesten te verschijnen.

Zover was het in 1912 allemaal nog niet. S.S.R. was een organisatie in volle opbouw toen de Delftse vereniging werd opgericht; sinds kort waren de plaatselijke afdelingen van S.S.R. overkoepeld door het landelijke Uniebestuur. Op 25 januari 1912 kwam het Uniebestuur naar Delft, voor de officiële erkenning van de Delftse afdeling in café-restaurant De Phoenix, aan de Oude Langendijk 13. De aanwezigen droegen “geklede jassen”, en na afloop was er een souper.Ongeveer eens per maand werd er in Delft vergaderd op een studentenkamer. De activiteiten zullen ongeveer dezelfde geweest zijn als in 1886: bijbelstudie, zelfgemaakte lezingen, discussies over een thema, gezelligheid en natuurlijk de improvisaties. Eerstejaars waren verplicht om zich hierin te oefenen; ze kregen vijf minuten bedenktijd. Aparte bijbelkringen waren er nog niet. De heropgerichte S.S.R.-Delft had meer geluk met het vinden van nieuwe leden dan haar voorganger. In september 1912 waren er vijf eerstejaars, bijna een verdubbeling, en ditmaal zette de groei van de vereniging door: veertig leden in 1918, zodat voor de gezamenlijke activiteiten nu een zaal gehuurd moest worden. In het kader van de kennismakingstijd waren de ouderejaars verplicht om alle eerstejaars persoonlijk te bezoeken…

Page 12: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

In februari 1913 werd de eerste Dies gevierd. Een Huishoudelijke Vergadering met alles erop en eraan: jaarverslagen, bestuursverkiezing en -installatie direct daarna, een Dieslezing en een slotdiner. Vanaf 1914 zou de Dies eind oktober, begin november worden gevierd. De huidige OJV De Koornbeurs viert haar Dies nog steeds in november, maar de oprichters van C.S.R. hebben de geschiedenis weer teruggedraaid: de Dies van de Civitas vindt plaats begin februari, rond het geboortetijdstip van de oude Delftse S.S.R.-afdeling.

***

De Eerste Wereldoorlog kwam en ging; Nederland lag in Europa als een eiland in een zee van ellende. Veel studenten, ook S.S.R.-leden, verdwenen tijdelijk onder de wapenen om de neutraliteit te beschermen, maar blijvend getekend door de oorlog werd de vereniging niet. Terwijl Europa stierf in de loopgraven en de hoop en het optimisme van een complete generatie jongeren voorgoed aan scherven werd geschoten, debatteerden de “geestverwante jongemenschen” rustig over de Institutie van Calvijn, de jongste redevoering van Abraham Kuyper, de ontwikkelingen in de wetenschap, de mores en wat niet al. De spaanse-griepepidemie maakte in heel Europa veertig miljoen slachtoffers, maar als door een wonder bleven alle S.S.R.-afdelingen gespaard. In de laatste roerige weken van oktober 1917, terwijl in Rusland een bolsjewistische dictatuur gevestigd werd die zeventig jaar lang zijn stempel op de wereldgeschiedenis zou drukken, werd in Delft de viering van het eerste lustrum voorbereid. Tijdens de bijbehorende Diesreceptie werd er thee geschonken, doch niet dan na een “principiële discussie”.In hetzelfde jaar had de vereniging haar eerste discussie over de structuur. Na zeer lange debatten besloot S.S.R.-Delft tot de instelling van vier (jawel, vier) disputen. Deze disputen waren natuurlijk veel kleiner dan een hedendaagse C.S.R.-moot: qua grootte waren het eerder flinke bijbelkringen. De opzet van de eerste S.S.R.-disputen was dan ook vrij ambitieus, zoals am. J.F.T. Roosjen in het landelijke S.S.R.-lustrumboek Vier Glazen uit 1961 beschrijft:

De disputen zijn bedoeld als plaatsvervangers en opvolgers van de oude vriendenkringen, die de kleine afdelingen van S.S.R. aanvankelijk zelf waren; […] ze zijn de voortzetting van wat het oude “Hendrik de Cock”-S.S.R. wilde zijn. De disputen zijn de plaats waar de vorming tot christenacademicus kan en moet plaatsvinden: hier dienen de voor de christen actuele maatschappelijke problemen in ruime zin aan de orde gesteld te worden; hier moeten, vanuit de verschillende faculteiten belicht, de vraagstukken over de verhouding geloof-wetenschap de aandacht hebben; hier moet de voor de S.S.R. zo kenmerkende, open en eerlijke gedachtenwisseling over al deze levensvragen worden aangeleerd; hier zal spelenderwijs oefening worden gegeven in het spreken, het verdedigen van stellingen, het houden van lezingen, enz. Hier zal de vriendschapsband ontstaan, ook tussen oudere- en jongerejaars, die uitgaat boven een toevallig “elkaar liggen”, maar die gevoed wordt door een groeiende gelijke gezindheid, door een elkaar leren kennen als studenten die samen de Here willen dienen.

Amicitia, dus.Maar de kinderziekten lieten niet lang op zich wachten: wat waren de bevoegdheden van de disputen, en hoe moest het dispuutsleven zich verhouden tot

Page 13: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

het verenigingsleven als geheel? Sommige disputen liepen slecht en leidden een kwijnend bestaan. Andere disputen liepen juist veel te goed; met name het dispuut Newton liep nogal hard van stapel bij het zichzelf profileren. Dit dispuut moet vrij sterk een eigen leven geleid hebben; men benoemde zelfs drie dames tot erelid, die echter snel weer uit hun functie ontheven werden, vermoedelijk op last van het verenigingsbestuur. Met de overige disputen wilde het niet vlotten, en in 1919 kwam aan het experiment een eind.In 1922 waren de disputen ineens terug op het toneel, ondanks tegenwerking van het bestuur dat bang was voor nieuwe verdeeldheid. De disputen D.O.N.A.R en D.R.A.L.L. ontstonden, H.E.T. volgde in 1923. Ditmaal slaagde de opzet wel, en de abactis van het jaar 1923-1924 evalueerde de heroprichting als positief: ‘Dat slechts driemaal door leden een lezing werd gehouden […] vindt zijn oorzaak in de fenomenale bloei der disputen, die elk zeker eens per maand een vergadering uitschrijven, waarop één der leden een lezing of causerie houdt. De vraag of dit niet een versnippering van krachten geeft is hier niet aan de orde, doch een feit is dat de discussie in kleinere kring over het algemeen genomen vruchtbaarder is, terwijl ook is gebleken dat de ontwikkeling der disputen een verlevendigenden invloed heeft uitgeoefend.’In de loop der jaren zouden er steeds meer disputen ontstaan. Ze zouden hun naam als “vormingskernen” à la Hendrik de Cock eer aandoen. Tegelijk zouden de disputen ook gezelligheidscentra blijven, een onderlinge rivaliteit ontwikkelen en nog meer dingen doen waarvoor het afdelingsbestuur bang was geweest. Ook het aantal activiteiten nam verder toe. Tijdens verenigingsactiviteiten werd er geen alcohol geschonken, in tegenstelling tot de dispuutsactiviteiten.

In diezelfde jaren twintig ontstonden er de nodige onderverenigingen. De oudste was de schaakclub A.M.A. uit 1912, korte tijd was er sprake van een Seniorenconvent, de dichtclub L.I.E.D.J.E. en de pingpongclub “Pipotate” zagen het licht. In de stukken van het jaar 1925 wordt voor het eerst een bijbelkring genoemd; kennelijk was het aantal activiteiten zo gegroeid dat het bestuderen van de Bijbel ondergebracht moest worden in een aparte activiteit.Vanaf het midden van de jaren twintig was S.S.R.-Delft te kenschetsen als een studentikoze vereniging. Mores werden ingevoerd, de “improvisatie” werd steeds belangrijker om je in het verenigingsleven te kunnen redden en het bestuur – praeses, abactis, fiscus en assessor – trok voor het eerst een jacquet aan.

Landelijk bloeide de S.S.R. steeds verder op. Van een kleine groep idealistische maar bescheiden studenten groeide de Unie uit tot een zelfbewuste organisatie met vaandels, congressen, liederen, mores en een landelijk bestuur met daarin vertegenwoordigers van alle afdelingen. In hetzelfde jaar waarin S.S.R.-Delft werd heropgericht besloot de in 1899 opgerichte Gereformeerde Studenten Debatingclub Veri Et Recti Amici uit Groningen om zich bij S.S.R. aan te sluiten. Na S.S.R.-Groningen (1912) zouden worden opgericht: Rotterdam (1918), Wageningen (1921, heropgericht 1931) en tenslotte Eindhoven (1957). Iedereen die lid werd van een afdeling kreeg naast een plaatselijke installatiebul ook een Uniebul – door het calligraferen soms met jaren vertraging. Het prestigieuze S.S.R.-Unievaandel uit 1911 bevat alle symbolen die de vereniging in de loop van de tijd ging hanteren: in het midden de fiere Uniemaagd, naam en zinspreuk van de Unie in een boog om haar heen, omringd door de acht wapens van de steden waar S.S.R. was gevestigd.Rond 1910 kozen de S.S.R.-afdelingen een gezamenlijk symbool om zich aan de

Page 14: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

buitenwereld te presenteren. Sindsdien prijkte de “Uniemaagd” op praktisch alle officiële en minder officiële stukken, en tot de dag van vandaag vormt ze het embleem van de S.S.R.-N.U. Er blijkt een sterke gelijkenis te zijn tussen haar en de Nederlandse Maagd op het Onafhankelijkheidsmonument op Plein 1813 in Den Haag. De Uniemaagd moest een visuele uitdrukking geven aan het motto van de S.S.R.: “Vrijheid uit Waarheid”. Ze hield een speer in haar rechterhand met op de punt daarvan een Phrygische muts, een klassiek vrijheidssymbool, vaak ten onrechte betiteld als “lampekap” (de Uniemaagd zelf werd ook meer dan eens uitgemaakt voor “Phrygische Muts”). Met haar linkerhand hield ze het Boek der Waarheid vast, dat rustte op een kolom. De Uniemaagd werd al spoedig geadoreerd door alle S.S.R.-ers, en nog altijd is het onverstandig om als gast bij de S.S.R.-N.U. iets verkeerds over haar te zeggen.Met de Uniemaagd kreeg S.S.R. een gezicht. De “geestverwante jongemenschen” lieten zien dat hun vereniging meer was geworden dan een vriendenkring. Ze hadden een symbool om te laten zien dat ze meetelden in de studentenwereld, zoals de gereformeerden over de hele breedte van de Nederlandse samenleving lieten zien dat er rekening met hen moest worden gehouden. Dat groeiende zelfbewustzijn blijkt ook uit het S.S.R.-lied bij uitstek, de Banierzang die rond 1911 moet zijn ontstaan.

Societas hef omhoog uw banier,Uw vrijheidsleuze zo schoon en zo fier,Geen ijdele klanken, geen valse schijn,Maar heerlijk wezen moet zij ons zijn:

Libertas ex Veritate!Libertas ex Veritate!

Societas hef omhoog uw banier,Met d’ Unie-jonkvrouw, zo schoon en zo fier,

Haar reinheid, haar fierheid, zij zijn ons een beeldVan ‘t schone leven hun toebedeeld:Die vrijheid uit waarheid verkregen!Die vrijheid uit waarheid verkregen!

Wij socii blijven trouw deze vaan,Waarlangs de weg van ons leven moog’ gaan.Want Eén is de Waarheid, de Weg en ‘t Leven,

Hij Zelf heeft ons als leuze gegeven:Libertas ex Veritate!Libertas ex Veritate!

In 1922 zag een nieuwe, belangrijke tak van de S.S.R. het licht: de Reünisten-Organisatie. Deze R.O. was niet te vergelijken met het huidige oudledenbestuur van C.S.R. De S.S.R.-reünisten organiseerden zich in kringen in de verschillende universiteitssteden, die periodiek bijeenkwamen om de vriendschap in stand te houden, ‘alsmede ter bespreking van vraagstukken van allerlei aard’. Er werden conferenties georganiseerd en bovendien was er elk jaar, tijdens de Dies van S.S.R.-Landelijk, een wetenschappelijk congres. De reünisten deden erg hun best om de contacten met de S.S.R.-leden te onderhouden en ontvingen regelmatig studenten bij hen thuis. De band tussen leden en oudleden was veel sterker dan

Page 15: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

tegenwoordig normaal is, en in alle S.S.R.-almanakken wordt het honderd keer herhaald: ’De Unie en de Reünie vormen sámen S.S.R.!’Ik sla een oud lustrumboek open. Wat onmiddellijk opvalt is dit: slechts een kwart van het lijvige boekwerk is gewijd aan een historisch overzicht, toespraken, toekomstwensen en een aantal In Memoriams. De rest van het boek is gevuld met wetenschappelijke bijdragen van oudleden op allerlei gebied: literatuur, gezin, politiek, bijbelgebruik, cultuurfilosofie, moderne kunst, natuurwetenschap, en dat alles uiteraard in christelijk perspectief. De reünisten deden er alles aan om hun kennis en visie over te dragen aan de studenten waarvoor ze schreven. Zo hielpen ze S.S.R. actief om het ideaal – de vorming van studenten tot christenacademici – te verwezenlijken, daar waar C.S.R.-leden vandaag de dag grotendeels op zichzelf en de IFES-boekentafel aangewezen zijn.

***

Zo langzamerhand deden de eerste ontgroeningsgewoonten hun intrede in Delft; de eerstejaars werden niet meer in de watten gelegd, zoals in 1912 nog gebeurde. Vanwege uitspattingen moest de “groentijd” al spoedig worden gereglementeerd, maar betekende echter niet dat de eerstejaars minder hard werden aangepakt. ‘Wij hopen dat in de toekomst op dezen ingeslagen weg zal worden voortgegaan en dat de ontgroening der feuten steeds krachtig ter hand zal worden genomen, in de eerste plaats om paedagogische redenen, maar daarnaast ook om reeds in den novitiaatstijd een hechte amicitia-band te doen ontstaan, zoowel tusschen de eerstejaars onderling als tusschen de oudere- en jongerejaars,’ aldus een Novciepraeses uit de jaren dertig. De groentijd bestond nog alleen uit “kastbezoeken”, die niet voor 17 uur en niet na 24 uur mochten plaatsvinden. Vrijwel iedere eerstejaars kreeg in zijn novitiaatstijd een bijnaam, waar hij gedurende zijn studententijd niet meer vanaf kwam. De betrokkenheid van eerstejaars werd vaak geremd door het lidmaatschap van kerkelijke “jongelingenvereenigingen”; een kwestie die tot op vandaag eigenlijk nog steeds speelt.Het eerste vrouwelijk lid werd na het novitiaat van 1928 begroet, het tweede rond 1932.

Aanvankelijk bestonden de externe contacten alleen uit het bezoeken van andere S.S.R.-afdelingen. Banden met de Technische Hogeschool (zoals de Polytechnische School vanaf 1905 heette) waren er niet. S.S.R.-ers hadden in de collegebanken wel wat contact met leden van Virgiel; vanaf de jaren twintig bezochten de besturen de wederzijdse Diesrecepties. Verder was S.S.R. een echte besloten vereniging, gericht op interne bezinning. Er werd wel gesproken over evangelisatie: dat beschouwde men niet als een taak van de vereniging, maar van individuele leden en kerken.Af en toe leidde dit tot felle discussies met de in 1896 opgerichte NCSV (Nederlandsche Christen-StudentenVereeniging), die wél sterk missionair gericht was. De NCSV was een heel aparte club die, in de woorden van Geert Mak, ‘buiten de aangewezen kerkelijke paden viel, die christenen en niet-christenen van allerlei pluimage trok, die een oecumenische beweging was voordat daar een woord voor bestond. De zomerkampen waren gemengd, er werd gesport, gezeild, gefietst en er werd met een voor die tijd ongekende openheid over God, politiek, liefde en de rest van het leven gesproken.’ De latere ARP- en CDA-voorman W.F. de Gaay Fortman

Page 16: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

betitelde de NCSV-vakanties als ‘hagepreken voor jongelui onder elkaar, dwars door kerkelijke grenzen heen in de vrije natuur, bij mooi weer onder de open sterrenhemel.’De geloofsovertuiging van vele jonge mensen werd er gevormd, ook van buitenkerkelijke jongeren. Met hun grote openheid naar “andersdenkenden” haalde de vereniging zich echter het ongenoegen van de gereformeerden op de hals; VU-studenten mochten zelfs officieel geen lid worden van de NCSV, en het aantal S.S.R.-leden dat ook bij de NCSV hoorde was op de vingers van één hand te tellen. Saillant detail is dat dezelfde prof. Bavinck die aan de wieg van S.S.R. gestaan had, ook de NCSV had helpen oprichten. Toen Bavinck in 1921 overleed, waren beide organisaties al volledig uit elkaar gegroeid.Er brak zo langzamerhand een andere fase aan in het karakter van S.S.R.-Delft. Toen de vereniging nog maar net was opgestart was de afdeling klein en had ze een grote openheid naar buiten toe. In de jaren twintig groeide het landelijke S.S.R.-netwerk steeds verder aan en zo raakte de vereniging steeds meer “op zichzelf”, precies zoals bijvoorbeeld bij het Delftsch Studentencorps het geval was. Het interne verenigingsleven werd steeds belangrijker en de gereformeerde studenten in Nederland vormden meer en meer een kliek. De S.S.R. ging contacten onderhouden met de twee eerder genoemde gereformeerde corpora: de FQI uit Kampen en het VU-corps. Deze drie verenigingen vormden samen de GSB: de Gereformeerde Studentenbond, die het blad Fraternitas uitbracht.In 1926 hadden de gereformeerden hun eerste kerkscheuring: de “Kwestie Geelkerken”. Tijdens een preek in Amsterdam-Zuid had ds. J.G. Geelkerken, oud-voorzitter van de NCSV, openlijk betwijfeld of de slang, die in het paradijs Eva tot de zondeval had verleid, wel een fysieke sprekende slang was geweest of dat het verhaal slechts overdrachtelijk moest worden opgevat. Er ontstond een burgeroorlog, die met giftige krantenartikelen en schermpartijen met bijbelteksten werd uitgevochten, die een verwoestend spoor trok door alle mogelijke menselijke relaties en die tenslotte leidde tot de oprichting van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband. Zesduizend gereformeerden scheidden zich af onder leiding van Geelkerken, ds. Jan J. Buskes en ds. Evert Smelik. (In 1946 zou het Hersteld Verband toetreden tot de Hervormde Kerk, waarmee dus in zekere zin een stukje Doleantie werd teruggedraaid.)De Kwestie Geelkerken luidde ook het einde in van de GSB. De drie verenigingen gingen voortaan weer hun eigen weg, en S.S.R.-Landelijk gaf vanaf 1929 – bij gebrek aan Fraternitas – haar eigen orgaan uit onder de naam, hoe kan het ook anders, Libertas ex Veritate. Dit blad had ongeveer het karakter zoals De Civitate, het landelijke blad van de CSFR, dat nog altijd heeft: een wetenschappelijk blad, gevuld met talloze thema-artikelen, discussiestukken en bijdragen van (oud)leden over alle mogelijke onderwerpen.De GSB werd wel voortgezet onder de naam CSB: de Calvinistische Studentenbond, waarbij geen verenigingen waren aangesloten maar individuele studenten. De CSB gaf het blad Sola Fide uit. In de jaren dertig was ongeveer twintig procent van S.S.R.-Delft lid van de CSB. De zomerconferenties duurden een week, en behoorden met toespraken van alle “bobo’s” van de toenmalige gereformeerden – waaronder Schilder, Dooyeweerd, Vollenhoven en Bavinck jr. – tot de hoogtepunten van het jaar, net zoals de TOKO nu.

De jaren dertig braken aan. Een paar maanden tevoren was de wereld in een economische crisis gestort, die in Nederland door inadequaat overheidsbeleid bijna

Page 17: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

het hele decennium zou duren. Tijdens de crisisjaren nam de studentikositeit verder toe; een paar voorzichtige stemmen gingen op, dat de mores ten opzichte van de geestelijke bezinning wel érg veel tijd in beslag begonnen te nemen.Vanaf het begin had S.S.R. een nauwkeurig gedefinieerde grondslag gehad: de Bijbel en de Drie Formulieren van Enigheid, bestaande uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels. In de jaren dertig speelde de discussie op of S.S.R. een Unie moest blijven met een landelijk bestuur, of dat het een federatie van onafhankelijke studentenverenigingen moest worden. Op de achtergrond speelde echter ook een andere vraag mee: moet S.S.R. een confessioneel-gereformeerde vereniging blijven, of mogen we vrijer omgaan met de grondslag en ook mensen toelaten die de grondslag – in het bijzonder de drie formulieren – niet helemaal onderschrijven? Het was een discussie die zich jarenlang zou voortslepen en die uiteindelijk pas in de jaren zestig rigoureus werd beslecht, toen de grondslag van S.S.R. werd verbreed en het Uniebestuur opgeheven. Er was een soort logische lotsverbondenheid tussen het de Uniestructuur en de gezamenlijke grondslag, en het handhaven van de grondslag werd dan ook een belangrijke taak van het Uniebestuur.In dezelfde jaren dertig kreeg de Unie er nog een andere taak bij: de landelijke propaganda. Veel christelijke eerstejaars bleken nog altijd lid te worden van de corpora. Het Uniebestuur riep daarom een Commissie tot Onderzoek van Propagandamiddelen in het leven, later gevolgd door de Centrale Propagandacommissie. Alle gereformeerde nuldejaars in Nederland kregen voortaan een brochure thuisgestuurd en de centrale commissie speelde de adressen van belangstellenden door naar de afdelingen. Mede door dit werk steeg het aantal leden van S.S.R.-Delft: vijfenvijftig in 1936, vijfenzeventig in 1939. Voor de Haagse verenigingsleden, de “spoorstudenten”, bestond vanaf 1936 de Kring Den Haag. Het aantal betrokken oudleden nam telkens toe dankzij het werk van de Reünistenorganisatie. Ter gelegenheid van het vijfde lustrum in 1937 werd ir. G. De Rooij, een van de zeven oprichters, geïnstalleerd tot eerste erelid van de Delftse afdeling.

***

Laten we nog eens proberen een beeld te vormen van het vooroorlogse studentenleven. Delft was een echte studentenstad; bijna alle afdelingen van de TH waren nog gevestigd in de binnenstad, in doorgebroken herenhuizen, ook al waren onlangs enkele faculteiten verhuisd naar een ruime nieuwbouwlocatie aan de zuidrand van de stad – het gebied rondom de tegenwoordige Mijnbouwstraat. De nieuwe gebouwen waren echte kathedralen van de wetenschap, met hoge plafonds, natuurstenen arcaden en gebrandschilderde ramen in de trappenhuizen. De techniek werd zonder gêne gepresenteerd als de religie van de moderne tijd.Ook alle studenten woonden in het centrum. Uiteraard waren er nog geen studentenflats, maar ook nog bijna geen studentenhuizen: praktisch iedereen woonde bij een hospita of een gezin op kamers. Behalve deze zogenaamde “ploerterij” was er bijna geen contact tussen studenten en burgers; het waren twee werelden, nog veel meer dan nu. ‘De ploerterij, dat waren vaak gereformeerden die kamers verhuurden’, vertelt oud-S.S.R.-erelid Hendrik van Riessen, die in 1932 in Delft aankwam, in een interview uit 1986. ‘We zeiden vaak: “de dochter van de ploerterij, die is er als de kippen bij”. Die moest natuurlijk een student aan de haak

Page 18: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

slaan.’De TH telde tweeduizend studenten – minder dan het leerlingenaantal van een hedendaagse scholengemeenschap. Het Corps telde driehonderd leden; de ontgroening en het roeien bij Laga vergden zoveel tijd dat eerstejaars begonnen met een jaar studieachterstand. Virgiel – dat nog geen sociëteit had en niet als Virgiel werd aangeduid, maar als “Sanctus” – had honderdvijftig leden, de DSB honderd en S.S.R. rond de zestig. Meer verenigingen waren er nog niet. Niet-corpsleden heetten “knor” en niet-verenigingsleden heetten “nihilist”. De verenigingen waren stuk voor stuk het centrum van het heelal, omdat ze nog geen concurrentie ondervonden van een gezellig studentenhuisleven. Alleen het Corps had een sociëteit, die avond aan avond volstroomde. De Bond had wel een eigen pand, maar een echte sociëteit was dat niet. Pas in 1953 zou de DSB verhuizen naar haar huidige monumentale pand.De studie aan de TH was intensiever dan aan universiteiten in andere steden: ‘s morgens colleges, ‘s middags tekenzaal of laboratorium en ‘s avonds vrij. S.S.R.-Delft had maar tweemaal per maand een officiële activiteit: één van de vereniging en één van het dispuut. De afdelingsactiviteiten vonden plaats bij “Chris de Lange” – een verbastering voor het gebouw van Christelijke Belangen – en waren een kruising tussen een lezing, een H.V. en een borrel. Alles werd genotuleerd.Van Riessen: ‘Soms werd een spreker door het stellen van rare vragen belachelijk gemaakt. De vergaderingen begonnen pas echt als de spreker weg was. Dan vonden er vaak geestige speeches plaats en werden de notulen “gekraakt”. Gedronken werd er niet – een enkele keer was er bier. S.S.R.-Delft blonk erg uit in speeches; er waren zeer goede sprekers. Het was een geestelijk genot, als tijdens het diner op de Dies mes en vork neergelegd moesten worden, om naar een speech te luisteren. Eens hield iemand een speech die tien minuten duurde en die uit één zin bestond; hij gaf aan wanneer er een komma kwam.’Als er geen activiteit was ging men vaak met een heel stel op vriendenbezoek om te kletsen, te schaken of te bridgen. ‘Bridgen, dat was het typische studentenkaartspel’, aldus oudlid am. Anne van der Vegt in 2001. ‘Hele bridgemarathons hielden we, nachtenlang, en je had bridgecompetities met jongens van S.S.R.-afdelingen in andere steden. Bridge had standing. Klaverjassen, dat was goed voor burgers en arbeiders.’ Rigoureuze studentengrappen waren niet van de lucht: eens zag Van Riessen bij thuiskomst dat vrienden al zijn meubilair aan de gracht hadden gezet, als represaille werden in hun kamers vervolgens alle lampen losgedraaid en verstopt, en zo ging het door. Verenigingsmaaltijden waren er niet; de meeste studenten zaten ‘s avonds bij de ploerterij aan tafel. Tijdens de Dies Natales van de afdeling en van S.S.R.-Unie droegen de leden de studentenbaret. Onder de Diesdames zullen zich ongetwijfeld veel “dochters van de ploerterij” hebben bevonden.De novitiaatstijd duurde een volle maand. Van Riessen: ‘Bij aankomst was het klimaat hartelijk en niet al te serieus; je moest vooral jezelf niet te serieus nemen. Er werd niet kaalgeschoren, alleen het Corps deed dat. De eerstejaars moesten handtekeningen van ongeveer vijftig leden verzamelen. De ontgroening was niet hatelijk, maar het gebeurde wel met autoriteit.’ Onder de eerstejaars bevond zich ooit de zoon van de gouverneur van Danzig – de Poolse stad die de aanleiding zou worden tot de Tweede Wereldoorlog – die was aangesteld door de Volkenbond, de voorloper van de Verenigde Naties. Deze jongen moest bij een ouderejaars op schoot komen zitten. ‘Wie ben je?’ ‘De zoon van de gouverneur van Danzig!’ ‘Die ken ik niet. Wel een schoenmaker die zo heet.’

Page 19: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Zelf moest Van Riessen, bij een bezoek aan een ouderejaars, in het donker twee hoog een trap op stommelen. Boven gekomen streek hij een lucifer aan om iets te kunnen zien. ‘Ga maar onder die stoel zitten’, hoorde hij een stem zeggen. Uiteindelijk vond zo een gesprek plaats over films. Zijn gastheer praatte zo op hem in, dat hij ging geloven dat een film die hij goed vond slecht was.

We hebben de verhalen uit die tijd, maar wat kunnen we verder reconstrueren? Beelden: een groepje van zo’n vijftig mensen in een gebouwtje in een stille straat, op bijeengeschoven stoelen rond een kolenkachel. Een jongen in jacquet op een tafel, weidse gesticulaties, amicitia drinken met druivensap. Geuren: spruitjes en griesmeelpudding van de ploerterij, en bij harde wind in de winter moet het in de stad geroken hebben naar alle fabrieken die er stonden, waarvan de Gist vandaag de dag de laatste is. En geluiden. Geroezemoes en glazengeklink, maar nog geen bierglazen. Lange speeches en lachsalvo’s, een toost op de Uniemaagd, verhitte discussies over grondslag en doel. En gezang. A capella gezongen psalmen op de bijbelkring, een unaniem aangeheven Banierzang. En dat alles in het correcte Polygoonjournaal-Nederlands dat iedereen sprak, dat streng en beschaafd klonk, maar ook onschuldig en naïef. En onder dat alles de ondertoon van een grenzeloos optimisme – de visioenen over het technische paradijs dat komen zou, maar tegelijk de zorgeloosheid van een besloten studentenwereld die eigenlijk in de negentiende eeuw was blijven hangen, en die zich geen voorstelling kon maken van wat komen ging.

Page 20: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

2 Tranen en donderjool

De avond van de negende mei 1940 ging Nederland rustig naar bed, welterusten gewenst door oud-premier Hendrik Colijn. In een radiotoespraak voor de NCRV had hij verzekerd dat het gevaar van een eventuele Duitse invasie geweken was en dat de Nederlandse neutraliteit zou worden gerespecteerd. Hij wenste de luisteraars een goede nachtrust: ‘Ga maar rustig slapen, uw regering waakt’. En, denk erom, oogjes dicht en snaveltjes toe. Tot de weinigen die opbleven, behoorden redacteurs van de verschillende kranten die nachtploeg moesten draaien. Met het uur sijpelden steeds meer verontrustende berichten binnen uit het oosten. Van Nieuweschans tot Maastricht meldden correspondenten een vreemd lawaai, dat van achter de grens leek te komen en vooral buiten de bebouwde kom goed hoorbaar was; ook geloei van onrustig vee, blaffende honden, op hol slaande paarden. Er zat iets in de lucht.Vanaf half twee maakte het Centraal Luchtwachtbureau van het Ministerie van Defensie melding van onbekende vliegtuigen boven Nederlands grondgebied, golf na golf. Even later bleek de telexverbinding met een aantal grenssteden verbroken. De overvliegende toestellen verdwenen weer, maar maakten boven de Noordzee een draai en begonnen hun aanval op de Randstad. In Delft werden de inwoners rond vier uur wakker van zware ontploffingen. In het noorden en zuiden was de horizon rossig: de vliegvelden Waalhaven en Ypenburg stonden in lichterlaaie. Zo begon ook voor Nederland eindelijk de twintigste eeuw pas echt.

De dag bracht nieuwe enerverende gebeurtenissen. De kranten kopten over de toestand in het oosten van het land, maar ook het westen was direct strijdtoneel. De drie vliegvelden rondom Den Haag waren direct door Duitse eliteparachutisten bezet, van waaruit zij de residentie moesten binnentrekken om, onder andere, Koningin Wilhelmina te ontvoeren. De landingen op de vliegvelden Valkenburg en Ockenburg slaagden echter maar zeer ten dele, en een troep Nederlandse rekruten – pas opgeroepen voor de militaire dienst – slaagde erin om het vliegveld Ypenburg te ontzetten. Daarbij streed ook TH-compagnie mee, bestaande uit een paar honderd lichtbewapende Delftse studenten, die een aantal stellingen verdedigde langs de oude straatweg Rotterdam-Den Haag – de voorloper van de huidige A13. Zo maakte een samengeraapt zootje Nederlanders ondanks de overmacht op de eerste dag gehakt van een divisie Fallschirmjäger, en wel een divisie die tot de trots van de Wehrmacht behoorde. Gedurende de rest van de Tweede Wereldoorlog heeft Duitsland nauwelijks nog parachutisten ingezet.De TH-compagniestudenten hadden alleen een lichte karabijn als bewapening; ze hadden de achterliggende maanden slechts een paar uur per week geëxerceerd naast hun studie. Onder normale omstandigheden waren zij dienstplichtig geweest, maar omdat ze via de TH werden opgeleid tot Reserveofficier der Genie was voor hen deze uitzondering gemaakt. Onder hen zullen zich zeker leden hebben bevonden van de Delftsche Studenten Weerbaarheid, de schuttersondervereniging van het Corps. Na vier dagen was het afgelopen. Rotterdam lag in puin, regering en koningin waren naar Londen geëvacueerd en opperbevelhebber generaal H.G. Winkelman kon weinig anders doen dan capituleren. Binnen enkele dagen waren overal in Nederland geregelde Duitse troepen gelegerd en had het land een Duits bestuur gekregen. In tegenstelling tot andere landen was dat geen militair gezag, maar een burgerlijk bestuur in samenwerking met de SS en de SD – en dat is een van de

Page 21: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

redenen waarom uitgerekend in Nederland zoveel joden om het leven zijn gekomen.

Voor de Delftse studentengemeenschap veranderde er aanvankelijk weinig. De vijf oorlogsdagen waren een dramatisch intermezzo geweest, maar al spoedig werd de draad van het studentenleven weer opgepakt. De bordjes van het gezag waren verhangen, af en toe kondigden de Duitsers maatregelen af, de pers werd gecensureerd en maatschappelijke organisaties gelijkgeschakeld, maar verder draaide het leven gewoon door. Als “Arische stamgenoten” werden de Nederlanders aanvankelijk relatief redelijk behandeld. Door middel van uitgekiende propaganda probeerde het Duitse gezag onder leiding van Reichskommissar Seyss-Inquart de Nederlanders te winnen voor het nationaal-socialisme.Bij S.S.R.-Delft nam het aantal activiteiten toe: naast de tweewekelijkse activiteiten begon men nu ook met een wekelijkse borrel en een gezamenlijke lunch. De “Kring Den Haag” bloeide en het aantal leden groeide bereikte de tachtig: in september 1940 diende zich ondanks de oorlogstoestand een recordaantal eerstejaars aan in Delft.Toch was er ook vanaf het begin een bewustzijn dat het zo niet kon blijven. Tot 1939 hadden slechts weinig studenten zich actief geïnteresseerd voor politieke vraagstukken; de studenten leidden samen een zorgeloos en in zichzelf gekeerd leven. Dr. Lou de Jong schrijft in boek IV van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog: ‘De Duitse bezetting bracht hierin een radicale verandering teweeg: daar werd opeens de gehele Nederlandse samenleving, de studentenwereld inbegrepen, met een maatschappelijk feit van overweldigende betekenis geconfronteerd.’ In de zomer van 1940 zochten studenten uit verschillende steden steun bij elkaar en werd de Nederlandse Studenten Federatie opgericht – een prille voorloper van de Landelijke Kamer van Verenigingen – waarmee de verenigingen probeerden om zich een houding te geven tegenover de oorlogssituatie. Voortaan was het in de studentenwereld not done om pro-Duits te zijn. Ook werd vanuit de Federatie het eerste voorzichtige verzetswerk verricht.

Het was uiteindelijk een gewetenskwestie die de studentenwereld in het vaarwater van het georganiseerde verzet bracht: de jodenvervolging, die vanaf het najaar hand over hand toenam.Vanaf 3 oktober moesten alle Nederlandse ambtenaren de Arier-Nachweis – het bewijs dat men vier niet-joodse grootouders had – hebben ingevuld; op 22 november werden alle Joodse hoogleraren in Nederland ontslagen. De volgende dag brak in Delft direct een studentenstaking uit. Die ochtend zou één van de ontslagen professoren, prof.mr. A.C. Josephus Jitta, volgens het rooster zijn college geven, en minstens vijfhonderd studenten – een kwart van de TH-populatie – besloten dit laatste college demonstratief bij te wonen. Onder hen bevonden zich heel wat leden van de Delftsche Studenten Bond, de vereniging waar relatief de meeste joden lid waren. In het toenmalige gebouw van Weg- en Waterbouwkunde aan het Oostplantsoen – de latere universiteitsbibliotheek – was het stampvol; Jitta was er niet, de collegezaal was op slot en er hing een briefje op de deur. De verontwaardiging was groot. Een student hield ter plaatse in het trappenhuis een vurige toespraak. Die student was de achtentwintigjarige J.B. Frans van Hasselt, voorzitter van de Civiele studievereniging Practische Studie. Kort maar krachtig onderstreepte hij het onrecht dat hier plaatsvond, en hij eindigde met de woorden:

Page 22: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

‘Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen.’ Daarop werd er twee dagen gestaakt; de studenten bleven massaal weg van colleges en practica, tot ontsteltenis van de meeste hoogleraren. Waar die bang voor waren gebeurde inderdaad: op 25 november kwam het bericht dat de TH door de bezetter gesloten was. De studenten kregen een verbod om zich aan een andere universiteit in te schrijven; half december werd de sociëteit van het Delftse Corps door de Sicherheitspolizei bezet. Van Hasselt werd in augustus 1941 gearresteerd op verdenking van verzetsactiviteiten; hoewel hij hieraan niet schuldig was werd hij naar het concentratiekamp Buchenwald gestuurd, waar hij in de zomer van 1942 bezweek. De Van Hasseltlaan is naar hem genoemd.Ook in Leiden kwam het tot een staking, op 26 november. Toen de hoogleraar Cleveringa hoorde van het ontslag van zijn Joodse collega prof. Meijers, gaf hij college in diens plaats, een college dat uitliep op een hartstochtelijke toespraak waarin hij opriep tot protest. Van die toespraak bestaan filmbeelden: een kleine man met een brilletje, in een donker en afgeladen auditorium aan het Leidse Rapenburg, die zijn hart uit zijn lijf staat te preken. Als hij uitgesproken is, is het even stil. Een luid, lang applaus. Dan is het opnieuw stil. Wat nu? Ineens begint midden in de zaal een student het Wilhelmus te zingen. In minder dan geen tijd zingt iedereen mee, huilend soms, het eerste en daarna het zesde couplet; en het oudste volkslied ter wereld wordt ter plekke een psalm, een smeekbede om de tyrannie te mogen verdrijven, ‘die mij mijn hert doorwondt’. Dan verdwijnt het beeld.De volgende dag werd prompt ook de Leidse universiteit gesloten. Prof. Cleveringa werd op 28 november gearresteerd; na acht maanden werd hij weer vrijgelaten.Door de studentenstakingen in Delft en Leiden – en later ook de Februaristaking in Amsterdam – werd duidelijk dat het beleid van Seyss-Inquart faalde: veel Nederlanders prikten door het nationaal-socialisme heen, en de joden waren zodanig in de samenleving geïntegreerd dat er weinig basis was voor jodenhaat. De holocaust in Nederland is meer het gevolg geweest van opportunisme dan van echt antisemitisme. Geleidelijk aan begon ook de Duitse houding tegenover de rest van de Nederlandse bevolking te verharden. Vanaf nu ging het hard tegen hard.

***

Na de studentenstaking begon er in Delft een georganiseerd studentenverzet te ontstaan. Ook S.S.R. was hierbij vanaf het begin nauw betrokken; voor de uiterlijke schijn draaide het verenigingsleven echter gewoon door. Sommige studenten probeerden op eigen kracht wat door te studeren, daarbij geholpen door de college-uittreksels die verstrekt werden door de Centrale Commissie voor Studiebelangen, de in 1906 opgerichte voorloper van de huidige VSSD. Veel studenten doken het verzet in, tot ongenoegen van de Senaat van de TH die vreesde dat door deze subversieve houding de TH de rest van de oorlog gesloten zou moeten blijven. Dat viel uiteindelijk mee: op 16 april 1941 mocht de Hogeschool weer worden geopend, zij het onder strikte voorwaarden. Rector van Nieuwenburg drukte in een toespraak de studenten op het hart ‘zich op hun studie te richten en de oorlog de oorlog te laten’. Zijn ideaal – en dat van de meeste hoogleraren – was dat van een apolitieke TH, een oase van wetenschap die zich niet interesseerde voor de rest van de wereld.Slechts een minderheid van de hoogleraren vertoonde een actieve verzetshouding.

Page 23: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

De belangrijkste onder hen zijn bekende namen voor wie wel eens door de straten van de TU-wijk fietst: prof. R.L.A. Schoemaker en prof. J.A.A. Mekel. Zij bouwden vrijwel direct na het begin van de bezetting een ondergronds verzetsnetwerk op waarin ook studenten betrokken waren. Deze groep legde zich met name toe op wapensmokkel en spionage. Er ontstond geleidelijk ook een landelijk hooglerarenverzet, met prof.mr. J. Oranje van de VU en prof.dr.ir. H.J. van der Maas van de TH – beiden gereformeerd – als belangrijke kopstukken.Begin mei 1941 kregen de studenten te horen dat Mekel en Schoemaker verhinderd waren om college te geven. Verhinderd door de Duitsers wel te verstaan: hun beider verzetsgroepen waren in één klap opgerold. In het “Oranjehotel”, het Huis van Bewaring te Scheveningen tegenover de Waalsdorpervlakte dat als gevangenis voor verzetsstrijders dienst deed, had het nog nooit zo vol Delftse studenten gezeten. Mekel en Schoemaker werden op 3 mei 1942 in het concentratiekamp Sachsenhausen met 69 anderen – onder wie drie leden van S.S.R.-Delft – gefusilleerd. Eén van hen was de 21-jarige Han Kilsdonk. Hij woonde op geen andere plek dan de Oude Delft 251, in de kamer waar later het bestuur van C.S.R. zou huizen.‘Op 1 mei 1941 liep huisgenoot Jan van Marken, die op de tweede verdieping woonde, naar beneden en zag in de kamer van Han twee heren zitten, die hem scherp opnamen. Han liep even de gang op naar hem toe en maakte een gebaar met zijn handen en polsen, alsof er handboeien om zaten. Jan van Marken kon gewoon doorlopen zonder dat hij zelfs maar werd ondervraagd. De “heren” waren de beruchte, bij de Sicherheitspolizei gedetacheerde Haagse rechercheurs L.A. Poos en M. Slagter, die de dag daarop ook prof. Schoemaker zouden arresteren’ (dr. Annie Huisman-van Bergen in Omgekomen Delftse S.S.R.-leden). Jan zou zijn huisgenoot nooit meer terugzien.Vijf dagen eerder was een ander lid van de groep opgepakt: Herman Bolt, en twee weken later volgde de derde man, Jan Woltjer, die in het S.S.R.-huis Van Leeuwenhoeksingel 26 woonde. Zijn hospita wist door een huiszoeking vierentwintig uur eerder dat de Duitsers op hem loerden, en waarschuwde hem om onder te duiken. Maar Jan weigerde; hij vreesde dat hij daardoor zijn verloofde Jeanne in gevaar zou brengen, en bovendien wilde hij nog een tentamen doen. Op de ochtend van 14 mei legde hij zijn tentamen met goed gevolg af; ’s middags werd hij door Poos en Slagter gearresteerd.Het is treffend dat er reeds in de oorlog een link bestond tussen S.S.R. en de latere C.S.R.-sociëteit Civitas Centrum, terwijl C.S.R. het pand Oude Delft 251 pas in 1965 aankocht. Het is mogelijk dat de toenmalige huiseigenaar gereformeerd was en daarom overwegend gereformeerde studenten in huis had. Dat kan verklaren waarom de erfgenamen van het pand in de herfst van 1964 contact legden met een gereformeerde studentenvereniging, die zich profileerde als potentiële koper. Dit is echter niet meer precies na te trekken.

De Nederlandse geschiedschrijvers Jan en Annie Romein constateren in hun standaardwerk De lage landen bij de zee. Een geschiedenis van het Nederlandse volk dat het grootste aantal verzetsslachtoffers in Nederland gevallen is onder studenten. De mentaliteit in de studentenwereld veranderde bijzonder snel: van een introverte elite werd het een maatschappijbewuste groep jonge mensen, die bij allerlei illegale activiteiten het voortouw namen. Een belangrijke verklaring hiervoor ligt in hun hoge organisatiegraad. Anders dan in de burgerwereld lagen bij de studenten vanaf het begin de kaders klaar van waaruit het verzetswerk kon

Page 24: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

plaatsvinden: de studentenverenigingen. Verder speelt natuurlijk een rol dat studenten nu eenmaal minder maatschappelijk gevestigd waren dan burgers, kritischer waren, minder te verliezen hadden en zich daarom meer risico konden permitteren. Maar ook mag niet worden vergeten dat studenten van oudsher de maatschappelijke groep vormden die over de meeste tijd beschikte om dingen te doen; en als er geen tijd was werd er tijd gemáákt. Zo bezien was het studentenverzet ook gewoon een sublieme vorm van “studieontwijkend gedrag”.Zonder het te beseffen kwamen de leden van S.S.R.-Delft op 31 oktober 1941 bijeen voor hun voorlopig laatste vergadering. Korte tijd later hief de bezetter het recht van vereniging op; daarmee waren alle studentenverenigingen als zodanig dus illegale organisaties geworden. Omdat S.S.R. geen sociëteit had, had deze maatregel minder grote gevolgen dan bij andere verenigingen, maar toch moest van nu af aan met de grootste voorzichtigheid worden geopereerd. Alleen via de studentenkamers van S.S.R.-leden was informeel contact mogelijk, en dan nog met niet te grote groepen tegelijk.Rond deze tijd begon Hendrik van Riessen, een jong dertigjarig oudlid van S.S.R., met een filosofiekring voor eerstejaars. Van Riessen deed in die tijd van alles door elkaar – werk, verzet, lezingen en boeken schrijven; en hij was kind aan huis bij de eerder genoemde professor Van der Maas. Deze had twaalf kinderen waarover hij, met liefde, als over een soort kazerne regeerde. Hoewel Van Riessen pas kort afgestudeerd was en bij een technisch bedrijf werkte, was hij gegrepen door de filosofie, de wetenschap waarmee hij uiteindelijk beroemd zou worden. De eerstejaars werden maandenlang, week na week, bewerkt met groepswerk. Ongeveer eens per maand moesten zij een onderwerp behandelen dat ze zelf hadden uitgekozen. Van Riessen had een ongewone stijl van college geven, die hij had ontleend aan een Amerikaanse theorie van “group dynamics” en die berustte op zelfwerkzaamheid van de studenten in een groep – een werkvorm die nu aan vele universiteiten gemeengoed is, maar toen nog revolutionair was. Al spoedig kwam er ook een kring voor ouderejaars van de grond, die plaatsvond op een van de twee complete studentenhuizen die de S.S.R. rijk was: het huis Vlamingstraat 24b, de buren van het huidige C.S.R.-woonoord Hotel Vlaams Gaius. De mensen die in dit huis bijeenkwamen, wisten soms niet van elkaar dat ze voor exact dezelfde landelijke organisatie in het verzet zaten.

***

De oorlog sleepte zich voort; Europa en Zuidoost-Azië waren begin 1942 stevig in handen van Duitsland en Japan. Toch was voor de goede verstaander al te bespeuren waar het uiteindelijk op zou uitdraaien: een onvoorwaardelijke nederlaag. Ver van Nederland vandaan werkte de Wehrmacht zich in de nesten op de Russische steppe, Mussolini maakte een janboel van zijn oorlog in Afrika, de Luftwaffe en de U-Boote begonnen het geleidelijk aan af te leggen tegen de RAF en de Royal Navy, en dag en nacht werden de Duitse industriële centra platgegooid door geallieerde bommenwerpers. Om de strijd vol te kunnen houden kondigde de bezetter in december 1942 ook in Nederland de Arbeitseinsatz af. In 1943 werden slechts drie lichtingen jonge mannen opgeroepen, maar in 1944 omvatte de maatregel alle mannen tussen 18 en 45 jaar. Door grootscheepse razzia’s trachtten de Duitsers de massale ontduiking te compenseren. En wat was een makkelijker methode om jonge mannen op te pakken dan gewoon een collegezaal binnen te lopen en iedereen te arresteren? Dat was de bui die de leiders van het Delftse

Page 25: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

studentenverzet zagen hangen, en zij stelden daarom alles in het werk om de TH opnieuw gesloten te krijgen.Hun vrees werd bewaarheid toen de Duitsers als vergelding voor de liquidatie van luitenant-generaal H.A. Seyffardt in Den Haag (op 5 februari 1943) op grote schaal studenten arresteerden. In Amsterdam, Utrecht, Delft en Wageningen bestormden eenheden van de SD en de Ordnungspolizei een serie collegezalen. Zeker zeshonderd mannelijke studenten werden geïnterneerd in het concentratiekamp Vught; onder hen waren de eerder genoemde Anne van der Vegt en nog 215 Delftenaren. Diezelfde dag besloten de meeste Nederlandse universiteiten om hun deuren te sluiten, behalve Delft: de Senaat had nog altijd geen zin om daadkracht te tonen tegenover de bezetter. Pas anderhalve dag later besloot de TH tot een tijdelijke sluiting.Eind februari kwam het bericht dat de studenten in Vught zouden worden vrijgelaten, in ruil voor een Loyaliteitsverklaring die door alle studenten in Nederland moest worden ondertekend: ‘Ondergeteekende verklaart hierbij plechtig dat hij de in het bezette Neederlandsche gebied geldende wetten naar eer en geweten zal nakomen en zich zal onthouden van iedere tegen het Duitsche Rijk gerichte handeling, zoomede van handelingen of gedragingen welke de openbare orde van de inrichtingen van hooger onderwijs, gezien de vigeerende omstandigheden, in gevaar brengen’. Het ultimatum om deze verklaring te tekenen lag voor Delft op 11 april. Begin april kwamen de meeste gevangenen inderdaad op vrije voeten, maar de bezetter liet weten dat een ieder die de Loyaliteitsverklaring niet tekende het risico liep om te worden gedeporteerd. Het studentenverzet riep op tot een algehele boycot, maar werd daarbij tegengewerkt door de Senaat van de TH. Dit ondanks een indringende toespraak van de Nederlandse minister van Onderwijs in Londen, dr. Gerrit Bolkestein (jawel, de grootvader van), die op 7 april via Radio Oranje namens het kabinet Gerbrandy eiste dat de universiteiten de Loyaliteitsverklaring vierkant zouden afwijzen. Een en ander leidde uiteraard tot een diepe vertrouwensbreuk tussen de studenten en de leiding van de TH.Op 11 april ging de TH weer open; 26% van de studenten bleek de verklaring te hebben getekend, aanzienlijk meer dan het landelijk gemiddelde. Dat betekende dat het aantal TH-studenten dat college mocht lopen in één klap daalde van 2906 tot 779. Enkele weken later werden de ruim tweeduizend weigeraars opgeroepen om zich vrijwillig te melden in Ommen voor deportatie naar Duitsland ten behoeve van de Arbeitseinsatz; zo niet, dan zouden hun ouders worden “aangepakt”. Ruim 850 studenten gaven aan deze oproep gehoor. Men voelde zich duidelijk toch wel geïntimideerd door de bezetter en door de leiding van de TH. Zo werd de stad waar het Nederlandse studentenverzet stond was ontstaan uiteindelijk de stad waar de studenten het meest gewillig waren.De 1200 resterende studenten konden zich niet meer op straat vertonen en doken onder. Dit gold voor verreweg het grootste gedeelte van S.S.R.-Delft. De nog in Delft aanwezige leden organiseerden zich vaak per studentenhuis, van waaruit verzetswerk plaatsvond. Dit werk werd nog eens extra gevaarlijk omdat het gevaar van lukrake razzia’s op straat altijd aanwezig was. De bezetter toonde steeds vaker aan niet te vertrouwen te zijn: eind april werden de 13 Delftse studenten die door een administratieve fout nog in Vught vastzaten weggevoerd naar Duitsland, hetgeen aan de TH alom verontwaardiging wekte. Een deel van de ondergedoken studenten werd Engelandvaarders: naar schatting hebben in de oorlog enkele tientallen Delftse studenten in zelfgebouwde kano’s gepoogd naar Engeland te ontkomen. Slechts enkelen hebben het levend gehaald.

Page 26: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Het academisch jaar 1943-1944 brak aan. De TH-Delft was de enige wetenschappelijke instelling in Nederland die nog normaal doordraaide, zo stelde de Senaat eind november met voldoening vast. Maar voor die business as usual was een hoge prijs betaald; door de oproep de Loyaliteitsverklaring te tekenen had de Senaat in de ogen van veel studenten haar integriteit verloren, en uiteindelijk zou het wederzijdse wantrouwen het hele onderwijsgebeuren verzieken.Langzaam veranderde de opvatting van de TH: eigenlijk was het feit dat duizenden Nederlandse studenten naar Duitsland waren gedeporteerd niet te accepteren. Toen in de volgende maanden steeds meer berichten doorsijpelden over erbarmelijke werkomstandigheden en een toenemend aantal sterfgevallen, groeide het besef dat protest een noodzaak was. Het hoogleraren- en het studentenverzet gingen hun krachten bundelen en in de Senaat, waarin alle hoogleraren zitting hadden, groeide de lobby die pleitte voor algehele sluiting van de TH en een herroeping van de loyaliteitsoproep een jaar eerder.Maar pas een jaar later, op 19 juni 1944 – ná D-Day! -, terwijl Eisenhower oprukte in Normandië, Rome al bevrijd was en de Russen voor de deur van Warschau stonden, gaf de Senaat de volgende verklaring uit die in alle TH-gebouwen werd aangeplakt:

De Senaat stelt vast dat de door hem in zijn vergadering van 8 april 1943 veronderstelde verhoudingen, welke hem leidden tot het aan de studenten uitgebrachte advies, niet aanwezig zijn geweest, en dat de door hem van dit advies verwachte uitwerking dientengevolge is uitgebleven. De door hem nagestreefde eenheid der studenten met de Hoogeschool is integendeel verbroken, de verbondenheid der studenten met de Hoogeschool is geschaad. Op grond hiervan moet de Senaat zijn toenmaals gegeven raad betreuren. Bovendien is uit de latere ontwikkeling ondubbelzinnig vast komen te staan, dat het onderwijs slechts gegeven kan worden aan een zeer klein gedeelte van hen, die dit – zoo voor zichzelf als in het belang van het Vaderland – noodig hebben, terwijl de goede sfeer, onmisbaar voor het Hooger Onderwijs, door talrijke omstandigheden te eenenmale ontbreekt. Derhalve heeft de Senaat, in overeenstemming met den Rector Magnificus, het noodzakelijk geacht den secretaris-generaal voor te stellen de taak van de Technische Hoogeschool te beperken en het onderwijs aan het eind van den loopende cursus te schorsen tot het tijdstip, waarop aan de onmisbare voorwaarden voor vruchtdragend hooger onderwijs opnieuw zal zijn voldaan.

Het hoge woord was eruit, maar pas op 5 september – Dolle Dinsdag! – stuurde de TH, als laatste, een officiële brief naar het Duitse Departement van Onderwijs dat het Hoger Onderwijs in Delft tot stilstand zou komen. De Rector Magnificus die voor dit dappere besluit verantwoordelijk was, ir. J. Muysken, was toen inmiddels al veroordeeld tot een jaar tuchthuisstraf. Tijdens zijn gevangenschap in Duitsland werd hij ernstig ziek; kort na de bevrijding zou hij in zijn huis in Delft overlijden.

Na de sluiting van de TH namen de verzetsactiviteiten binnen S.S.R. verder toe. ‘In de zomer van 1944 werd het contact gaandeweg beter. Menigeen durfde zich weer te vertonen, en als zeer belangrijk moet het zeker worden omschreven dat de Vlamingstraat 24b weer permanent was bewoond. Iedere student die het waagde zich in Delft te vertonen kon er vrijwel zeker van zijn dat hij op de Vlamingstraat iemand thuis trof en zich op de hoogte kon stellen van alles wat er in S.S.R. leefde’,

Page 27: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

zo zou am. E. van den Heuvel zich herinneren in de herdenkingsrede, die hij op 23 oktober 1945 uitsprak voor de S.S.R.-ers die het allemaal zouden overleven.Diezelfde zomer werd een verzetskoerierster door de Duitsers “vrijgelaten” op voorwaarde dat ze voor hen zou gaan werken. Uiteindelijk werd ze koerierster van een topman uit een landelijke verzetsorganisatie. In augustus 1944 gaf ze alle adressen die ze kende door aan de bezetter. Eén van de adressen die kort daarna door de Sicherheitsdienst zou worden overvallen, was de Vlamingstraat 24b. Hendrik van Riessen bevond zich op dat moment in Hilversum en ontsprong de dans: eenmaal terug in Delft werd hij nog net op tijd door een jongetje gewaarschuwd dat de Duitsers in het huis zaten. De drie vaste bewoners werden gearresteerd en waren ten dode opgeschreven: Kees van Bergeijk, Kees van Nes en Willem “Wampie” de Nie. Zij waren de Delftse leden van het zogenaamde Unie-contact, een collectief dat tijdens de oorlog fungeerde als landelijk S.S.R.-bestuur en ook verzetsactiviteiten in de verschillende steden coördineerde. Ook hadden ze zitting in de Contactgroep van verschillende Delftse verenigingen, en hadden ze nauw samengewerkt met de belangrijke Corps-verzetsman Johannes Hesselberg.Over de lotgevallen van S.S.R. in de laatste oorlogsmaanden is weinig bekend. Geallieerde tegenslagen, Duitse willekeur, een spoorwegstaking en strenge vorst leidden tot de grootste humanitaire catastrofe uit de Nederlandse geschiedenis, en voor iedereen in het westen van het land werd in leven blijven zo langzamerhand belangrijker dan verzetswerk. Eind april 1945 viel in de omgeving van Delft, als een deus ex machina, een bombardement van wittebrood van het Zweedse Rode Kruis uit de hemel, en kort daarna kwam het einde.

De Tweede Wereldoorlog had in totaal aan veertien Delftse S.S.R.-leden het leven gekost: onder hen waren de drie bewoners van de Vlamingstraat 24b. Volgens am. Van den Heuvel waren het er dertien: acht voor het vuurpeloton, één tijdens een gevecht, drie in gevangenschap en één bij een bombardement. De Leidse historica dr. Annie Huisman-van Bergen noemt echter een veertiende persoon, die omkwam als gevolg van de Engelandvaart. Naast de al genoemde Jan Woltjer, Herman Bolt en Han Kilsdonk uit de Groep Mekel-Schoemaker kwamen de volgende mensen om het leven:Simon Karel Luitse hield zich bezig met het vervalsen van persoonsbewijzen en het verspreiden van portretten van de koninklijke familie. Na verraad en gevangenschap in Nordhausen stierf hij, ná zijn bevrijding door de Amerikanen, op 16 april 1945 door uitputting. Gerrit van der Laan probeerde via Baskenland en Spanje per boot Engeland te bereiken, werd gevangengenomen en bezweek in Buchenwald. Arnold Jans dook na zijn weigering de Loyaliteitsverklaring te tekenen onder in de kop van Overijssel; zijn duikadres werd verraden en hij is waarschijnlijk begin april 1945 in Neuengamme gestorven. De drie bewoners van de Vlamingstraat 24b hielden zich voornamelijk bezig met hulp aan onderduikers. Willem de Nie en Kees van Bergeijk werden op 30 augustus 1944 in Vught gefusilleerd, Kees van Nes kwam op 16 oktober van dat jaar om in Neuengamme door geleden ontberingen. De 29-jarige Vilmos Obermeyer, van Hongaars-gereformeerde afkomst, was betrokken bij een Haagse knokploeg en allerlei spionagewerk. Annie Huisman-van Bergen werkte als achttienjarig meisje een half jaar voor hem als koerierster. Na verraad werd hij op 12 oktober 1944 gearresteerd op de Laan van Nieuw-Oost-Indië en twee weken later gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte. Hendrik de Haan sneuvelde na een overval op een distributiekantoor in het Groningse Eenum tijdens een vuurgevecht met de SD.

Page 28: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Folkert Bergsma, die zich in het Friese Sexbierum met soortgelijk verzetwerk bezighield, werd verraden en op 16 februari 1944 op Schiphol standrechtelijk geëxecuteerd. Mark Wierda deed in dezelfde provincie sabotagewerk vanuit zijn onderduikadres in Leeuwarden. Als represaille voor de geslaagde aanslag op de spoorbrug bij Dronrijp werd hij, na arrestatie en marteling, op 11 april 1945 met tien anderen gefusilleerd. En tenslotte kwam er ook een S.S.R.-lid om het leven door toedoen van de Geallieerden: bommenwerpers van de RAF hadden het op 3 maart 1945 op de V2-installatie in het Haagse Bos voorzien, maar door een fout in de coördinaten werd de volledige bommenlast afgeworpen op de naastgelegen woonwijk Bezuidenhout, op de plaats van het huidige station Den Haag Centraal. Jan Willem van Dijk was een van de honderden onschuldige slachtoffers.In totaal waren er in de oorlog honderdtachtig Delftse studenten omgekomen, dat is 6,5% van het totaal. Relatief hadden het Corps en S.S.R. de meeste doden te betreuren: het DSC verloor 84 van de 545 leden anno 1941 (15%) en van de 102 S.S.R.-leden stierven er 14 (14%). De actieve verzetshouding van zowel studenten als gereformeerden weerspiegelde zich in het hoge aantal slachtoffers. In vergelijking met S.S.R.-afdelingen uit andere steden had S.S.R.-Delft verreweg het zwaarst geleden.

***

De zomer van 1945 was de wildste en meest dramatische zomer van de eeuw, waarin vreugde, verdriet, hereniging en voorgoed gemis dwars door elkaar heen liepen. Het was de zomer van de grote feesten, de buurtfeesten, de straatfeesten, de zomaar feesten, de eindeloze bevrijdingsfeesten die nooit meer leken op te houden. In diezelfde tijd was half Europa op drift: De wegen en de grote stations waren vol mensen die uit militaire dienst, dwangarbeid, gevangenschap, vluchtelingschap of onderduik naar huis trokken. Miljoenen waren voor de Russische opmars op de vlucht geslagen, honderdduizenden konden juist niet meer uit de nieuwe Sovjetzones wegkomen. Overal in de Nederlandse kranten stonden in de zomer van 1945 kleine advertenties als: ‘Wie kan iets mededelen over […], laatst gesignaleerd in Neuengamme, februari 1945.’ Het hele continent was één groot kruispunt; het Rode Kruis startte een intensief programma voor gezinshereniging en schiep voorwaarden die het voor mensen mogelijk maakte om elkaar op te sporen en terug te vinden. Maar meer dan eens luidde de conclusie dat gezochte mensen nooit meer terug zouden komen.Nadat de eerste bevrijdingsroes was uitgewerkt was het voor de S.S.R.-ers in Delft allereerst zaak uit te vinden wat er met de circa honderd leden gebeurd was. Vanuit de Vlamingstraat 24b werd onder meer het initiatief genomen voor de uitgave van een stencil, met daarin informatie over de veelal aangrijpende lotgevallen van diverse leden.Het eerste nummer stond bol van de deportaties, overvallen, fusillades en herdenkingen van gevallenen. De daaropvolgende nummers berichtten over de herstart van de vereniging en andere naoorlogse ontwikkelingen in de stad, en uiteindelijk zou het stencil een blijvertje zijn: het kreeg de naam Forum en werd het officieel orgaan van S.S.R.-Delft. Het huidige blad van de OJV De Koornbeurs heet nu nog steeds Forum. Ook onze eigen “Arro” dankt haar naam aan dit stencil: wat het Forum is voor Rome, is de Areopagus voor Athene.Op 4 juli 1945 vond op de Vlamingstraat de eerste naoorlogse vergadering “in klein

Page 29: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

verband” plaats. Er werd een zuiveringscommissie in het leven geroepen, die moest onderzoeken welke leden de Loyaliteitsverklaring hadden getekend en wie eventueel met de bezetter had gecollaboreerd. Uiteindelijk zouden negen leden tijdelijk worden geschorst - conform de TH-schorsingstijd voor ondertekenaars - en drie geroyeerd. Enkele geschorsten besloten het lidmaatschap op te zeggen. Op 11 juli werd een interim-bestuur ingesteld onder leiding van amice C. Booy, die twee dagen later de eerste naoorlogse afdelingsvergadering uitschreef. Tegelijk met het interim-bestuur werd een “kroegbestuur” aangesteld. Hun doel: het vinden van een geschikte sociëteitsruimte voor de vereniging.

Spoedig na de zomer begonnen de problemen pas goed: maar liefst 147 eerstejaars gaven te kennen zich bij S.S.R.-Delft te willen aansluiten. Zoals er na de oorlog een geboortegolf plaatsvond, was er ook een “studentengolf”: talloze jonge mensen die het studeren vanwege de oorlog jarenlang uitgesteld hadden, vonden nu hun weg naar de universiteiten. Voor de overgebleven ouderejaars – die door de oorlog reeds vele jaren studie verloren hadden – was de opvang van deze eerstejaars een zeer zware taak. De ontgroening werd dan ook steviger dan ooit aangepakt: voor het eerst werd er kaalgeknipt, afgemat, “gekikkerd” en “gedonderd”. Voor een aantal jongerejaars die in een concentratiekamp hadden gezeten dreigde deze harde ontgroeningspraktijk een groot déjà-vu te worden; daarom werd voor hen een uitzondering gemaakt bij het kaalscheren, wat hun de bijnaam “haarfeuten” opleverde. Het begrip feut had nog niet de sfeer van politieke incorrectheid om zich heen die het later bij C.S.R. zou krijgen.De groentijd ging bestaan uit het uitvoeren van ongeveer 25 opdrachten – te volbrengen binnen twee weken – die vermeld stonden in het “groenboekje”: bedienen bij een afstudeerfeest, studentenkamers schilderen, klusjes doen of door allerlei rotzooi kruipen. De feuten werden, uitgedost in lange jassen, groene mutsen, strikken en dassen nachtelijk Delft ingestuurd. De tegenstelling tussen studenten en burgers werd tot het uiterste uitgewrongen: de feuten moesten midden in de nacht langs de grachten banjeren en serenades brengen aan ouderejaars, ‘en trotseerden daarbij bevelen van agenten, die tenslotte gingen schieten. ‘t Enige resultaat was echter dat er een hospita flauwviel…’. Aan het eind van de novitiaatstijd van twee weken volgde direct de installatie tot lid, inclusief groenencabaret en het amicitia-drinken. Het novitiaat van 1945 was waarschijnlijk het intensiefste en meest uitputtende ooit.

De verzwaring van de ontgroening had nog een tweede, belangrijker oorzaak: S.S.R. had de kunst van het ontgroenen afgekeken van het Delftsch Studenten Corps. Tijdens de duistere oorlogsjaren was er een grote saamhorigheid ontstaan tussen de verschillende verenigingen, die gebroederlijk hadden samengewerkt in het verzet. En niet alleen in de studentenwereld had de oorlog samenbindend gewerkt: overal in Nederland gingen stemmen op, dat het tijd was de knellende verzuilingsstructuren achter zich te laten en met alle Nederlanders als één man te werken aan de wederopbouw. Deze zogenaamde Doorbraakgedachte kwam het sterkst tot uiting in de politiek: katholieken en socialisten begonnen coalities te sluiten – voor de oorlog ondenkbaar – en er bestond zelfs enkele jaren lang een fusie tussen de PvdA en de VDB, de voorloper van de huidige VVD.Ook in Delft was de Doorbraakgedachte sterk aanwezig: nog voordat de oorlog was afgelopen begonnen S.S.R., Virgiel en het Corps al te praten over een fusie – dat alles onder de codenaam Scheve Jan. Het Corps zou de plannen coördineren: de

Page 30: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

voorlopige naam voor de nieuwe vereniging was het “Civitasverband”. Iedereen was bij voorbaat enthousiast over deze doorbraak. Maar al spoedig na afloop van de oorlog, toen het menens begon te worden met de fusie, begonnen er vragen te rijzen bij S.S.R. en Virgiel: moesten de christelijke verenigingen hun karakter handhaven binnen de nieuwe vereniging, of opgaan in de massa? Met andere woorden: federatie of fusie? Binnen een federatief verband zou S.S.R. wellicht nog haar grondslag kunnen vasthouden, binnen een homogene supervereniging zou dat onmogelijk zijn.Uiteindelijk zou de samenwerking struikelen over een bijzaak: het sporten op zondag. Bij de discussie over een gezamenlijke sportvereniging eiste S.S.R. dat colleges op zaterdag moesten komen te vervallen, en in het uiterste geval moesten worden geboycot, omdat sport op zondag anders onvermijdelijk zou worden. Het D.S.C. reageerde enigszins korzelig: ‘Als u niet op zondag wilt voetballen dan doet u het op zaterdag, maar wij blijven op zondag spelen’. De geestverwante jongemenschen hadden weer iets om over te discussiëren. Enkele leden spraken hun onaanvaardbaar uit en de spanning in de vereniging steeg. Kritische columns vulden de kolommen van Libertas ex Veritate.Op de S.S.R.-afdelingsvergadering van 10 oktober 1945 vond de definitieve stemming plaats: het plan Scheve Jan kwam er door, met een dikke tweederde meerderheid. En toen gebeurde er iets wonderlijks. Amice Herman van Hees stelde voor het zojuist genomen besluit niet ten uitvoer te brengen, ‘gelet op de principieele bezwaren van de minderheid’. Dit voorstel viel in goede aarde: S.S.R.-Delft besloot om niet deel te nemen aan het Civitasverband. Al spoedig waren de plannen helemaal van de baan, en in plaats van minder kwamen er al spoedig méér studentenverenigingen in Delft: in 1947 zag de D.S.V. Sint Jansbrug het licht en spoedig daarna De Bolk, die vanaf 1963 officieel D.S.V. Nieuwe Delft heette. Het waren typische Doorbraakverenigingen, zonder duidelijke ideologische achtergrond en niet gebonden aan een zuil. Voor de oudere verenigingen in Delft kwam de ontzuiling pas twintig jaar later. Wel kwam als gevolg van het fusieoverleg de Delftse Studentenraad van de grond, de voorloper van de huidige VeRa, waarin zeven verenigingen participeerden. De motie Van Hees is een van de helderste momenten uit de geschiedenis van S.S.R. – voor de meeste leden woog uiteindelijk de amicitia toch zwaarder dan de vooruitgang, en het genomen besluit getuigde van een opofferende solidariteit. ‘Juist deze vorm van amicitia’, zei een oudlid later, ‘was in die tijd kenmerkend voor de afdeling Delft. Een breuk in de vereniging is hierdoor zeker voorkomen.’Een breuk in de vereniging! Dat is precies de ontstaansreden van C.S.R., de vereniging die nu vijfenveertig jaar bestaat, de reden waarom deze regels zwart op wit staan. Een vereniging die ontstond door gebrek aan amicitia; de grondslag van S.S.R. stond op de tocht, maar uiteindelijk scheidden de geesten zich op grond van een bijzaak: de danskwestie. En dit keer leidde dat wél tot een Civitasverband: onze eigen Civitas. De analogie is compleet. Zonder de motie Van Hees was er al in 1945 een soort C.S.R. opgericht; en – gelet op de lotgevallen van de christelijke verenigingen uit die tijd – was die vereniging nu al lang en breed geseculariseerd geweest. C.S.R. had in haar huidige vorm ook net zo goed níet kunnen bestaan.Het is een onwerkelijke gedachte.

***

Het kroegbestuur vond in recordtijd in een geschikte sociëteitsruimte. Al in

Page 31: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

augustus kon de Societas in onderhandeling treden met de gemeente Delft over het huren van de kelder van de Koornbeurs. De S.S.R. had door haar rol in het studentenverzet de nodige goodwill gekweekt bij de gemeente, die er kennelijk niet tegenop zag om dit stelletje studenten op een pand van de monumentenlijst los te laten. Het was overigens niet de eerste bestemming voor de uit 1657 daterende Koornbeurs: het gebouw was al vleeshal geweest, korenbeurs, eierveiling, fietsenstalling, champignonkwekerij en luchtbeschermingspost. Er moest dan ook nog het nodige verbouwd worden. Op 9 november 1945 kon de kelder plechtig worden ingewijd als S.S.R.-sociëteit; het kroegbestuur werd omgedoopt in “sociëteitsbestuur” en ging de bar en de keuken beheren. De kok Manus werd aangetrokken voor het bereiden van de eerste verenigingsmaaltijden; elke avond werd er gezamenlijk gegeten onder leiding van een zogenaamde tafelpraeses, naar het voorbeeld van andere S.S.R.-afdelingen die al een sociëteit hadden.In de toekomst zou het sociëteitsbestuur steeds vaker een eigen positie in de vereniging in gaan nemen: het was geen verantwoording schuldig aan het afdelingsbestuur en het zou bijna 25 jaar lang een soort staat in de staat zijn. Vaak zouden er conflicten zijn tussen het sociëteitsbeleid en het bestuursbeleid, met name als het ging om het gereformeerde karakter van de vereniging. Om zulke situaties te voorkomen zou C.S.R. na 1961 daarom geen sociëteitsbestuur kennen, maar een sociëteitscommissie.De vereniging ontwikkelde zich in haar nieuwe jasje snel verder. Na in totaal acht gestencilde nummers verscheen het verenigingsblad Forum op 23 februari 1946 voor het eerst in drukvorm: ‘Gelukt! Delft drukt.’ In hetzelfde jaar werden twee belangrijke onderverenigingen opgericht: de toneelondervereniging B.U.B.A.S.T.I.S. op 9 juni en op 1 november de sportondervereniging Ariston, die nog steeds bestaat als onafhankelijke vereniging binnen de Delftse StudentenSportFederatie.

Het S.S.R. van 1946 leek in niets meer op de vereniging van 1939, of zelfs maar 1945. De fusiediscussies, de explosieve groei en de nieuwe sociëteit maakte een eind aan de in zichzelf gekeerde vriendenkring van “geestverwante jongemenschen”. De S.S.R.D. was een echte studentenvereniging geworden, met alle voors en tegens van dien. Veel “wereldse” gewoonten deden hun intrede en meer dan ooit moesten de leden nadenken over welk gedrag voor christenstudenten toelaatbaar was. De turbulente ontwikkelingen baarden een aantal mensen duidelijk zorgen, getuige de volgende “advertentie” in Forum: ‘Voor direct gevraagd: EEN GEEST voor de afdeling Delft der Societas Studiosorum Reformatorum, de oude schijnt verdwenen te zijn’.Tijdens de afdelingsvergadering van 27 juni 1946 werden voor het eerst leden geschorst, omdat ze laveloos waren aangetroffen op feesten van het DSC en Virgiel – vijf dronken S.S.R.-leden waren zelfs door een aantal Virgilianen bij de praeses thuis bezorgd. Die praeses, Rein-Jan van der Veen – hij was de zoon van de beroemde verzetsstrijder Gerrit van der Veen en zou later studentenpredikant worden in Delft – besloot tot strenge maatregelen. ‘Behoudens zeer bijzondere gevallen zullen leden die door dronkenschap zich aan wangedrag schuldig maken, daar waar ze geacht kunnen worden als S.S.R.-leden aanwezig te zijn, worden geschorst voor de tijd van minstens veertien dagen, terwijl ze gedechargeerd worden van alle functies die ze in de afdeling Delft der S.S.R. op dat moment bekleden’. Naast vermanende woorden waren er ook ruimschoots vermakelijke woorden. De

Page 32: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

notulen van de afdelingsvergadering van 24 mei 1946: ‘Amice Wagter voert nu het woord over de aanstaande feestelijkheden ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van Delft (Delft kreeg in 1246 stadsrechten van graaf Willem II van Holland). Hij acht het een schandaal dat er bij deze feestelijkheden wel een plaats zal worden ingeruimd voor “schiettenten met juffertjes om op te schieten”, doch niet voor de delvers van de Oude Delft, aan wier moeizame slaafse arbeid de stad haar ontstaan te danken heeft. Amice Wagter stelt nu voor, te hunner nagedachtenis en ere een optocht te houden, waarna bij de Oude kerk een krans te water gelaten zal worden in genoemde gracht. Het voorstel wordt met gejuich begroet.’ Prompt werd er een feestcommissie benoemd, bestaande uit am. Sjirk Wagter en alle meisjes die op dat moment lid waren: de amicae Aks Woudstra en Patty IJzerman. Het genoemde voorstel werd stipt uitgevoerd en op 27 juni 1946 kon de commissie alweer worden gedechargeerd, ‘met bijzondere dank voor de aan de Afdeling en de stad Delft bewezen diensten’.Ik heb het titelblad van een almanak uit 1959 voor me liggen. ‘Afdeling Delft, opgericht 1 november 1907, wederopgericht 16 januari 1912, Koninklijke erkenning 9 november 1946. Ereleden: ir. G. de Rooij, prof.dr.ir. H.J. van der Maas, prof.dr.ir. H. van Riessen. Lid van verdienste: dr.ir. J. Itjeshorst. Erelid voor het leven van alle feestcommissies: amice Sj. Wagter.’Sjirk Wagter was het prototype van de welsprekende student, een product van de tijd dat disputen nog echt letterlijk “disputen” waren. Zijn uitermate grote redenaarskwaliteiten kwamen elk jaar tot uitdrukking tijdens de Dies. Zijn speeches waarin hij het afgelopen verenigingsjaar onder de loupe, of beter gezegd onder zijn monocle of “glazen oog” nam, werden een traditie. Am. Wagter ondertekende zijn geschreven stukken steevast met “HgO” (Het glazen Oog, een variant op H2O).

Alle vrolijkheid en donderjool werd overschaduwd door het algemene gevoel van onbehagen en depressie, dat ging heersen toen de grootste bevrijdingsvreugde was weggeëbd. De hele samenleving was eigenlijk min of meer getraumatiseerd door de oorlogsjaren, en Nederland beleefde een zelfde soort geestelijke terugslag als de rest van Europa na 1918 al had beleefd. De literatuur uit de jaren veertig (zoals De Avonden van Gerard Reve) weerspiegelt veel van die triestheid. Het vooroorlogse optimisme en het geloof in het goede in de mens was de bodem ingeslagen, en de uitvinding van nucleaire vernietigingswapens maakte op iedereen een verpletterende indruk. ‘We leven sinds 1945 in een voortdurende apocalyps’, zei de Amerikaans-joodse schrijver Chaim Potok later hierover.‘Voor de oorlog was iedereen heel naïef’, zou prof. Van Riessen zich in 1986 nog herinneren. ‘Hitler was wel fout bezig maar zat ver weg. Niemand maakte zich daar echt druk om. Hierdoor kon onbezorgd plezier beleefd worden. Na de oorlog was alles anders. Men was zich van meer dingen bewust, bijvoorbeeld van de gevaren van kernwapens; men begreep dat men machteloos stond. Alles werd stijf en had geen feestelijk aanzien meer. Dit kwam door de druk van de zorgen die men had; men was aangetast door somberheid. Juist christenen moeten dit kunnen relativeren.’De enigszins geforceerde manier waarop S.S.R. in 1946 het zevenhonderdjarig bestaan van Delft meevierde komt, zo bezien, neer op het hard overschreeuwen van de bedruktheid en de chaos die binnenin veel mensen woedde. Er moest hard aan de wederopbouw worden gewerkt, tijd voor verwerking en slachtofferhulp na vijf jaar ellende was er niet; slachtoffers van concentratiekampen en Arbeitseinsatz

Page 33: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

konden hun verhalen niet kwijt. In stilte werden er nog onvoorstelbaar veel tranen vergoten.

***

In september 1946 steeg het ledental naar bijna vierhonderd: alweer honderdvijftig nieuwe leden. Aan de buitenkant leek S.S.R. een bloeiende vereniging te zijn. Elke dag bezochten honderd man de eettafel, zodat men in twee rondes moest eten. De zaterdagmaaltijd werd ingesteld. De prijzen waren ƒ1,10 inclusief vlees en ƒ0,60 exclusief vlees, respectievelijk voor “rijke” en de “arme” student – vegetariërs bestonden nog niet. De bar was geopend op dinsdag en vrijdag; gemiddeld waren er veertig borrelaars. Eens in de maand was er een verenigingslezing en het dispuutsleven bloeide: er was veel mogelijkheid voor bezinning en gesprek over geloof en wetenschap.Intern rommelde het echter. Er werd geklaagd over te weinig contact tussen oudere- en jongerejaars, de Huishoudelijke Vergaderingen werden slecht bezocht. Het aantal eerstejaars liep uit de hand, maar de betrokkenheid nam af; en bovenal was er weinig diepgang te bespeuren. In feite probeerde men op een vooroorlogse manier een naoorlogse vereniging te laten draaien. Veel ouderejaars waren druk bezig hun door de oorlog vertraagde studie af te ronden; ze hadden weinig tijd over om te investeren in hun veranderende vereniging, en de eerstejaars merkten dat.‘Spoedig raakten we thuis in de typische S.S.R.-mores’, zei een van hen later, ‘maar wat kwam er terecht van de gemeenschappelijke geloofsbeoefening? Wij kwamen praktisch leeg aan, ons eindexamen daargelaten. We bleven ongeveer leeg, behoudens onze vakstudie en wat hobby’s. En het ergste was dat er niets gebeurde, dat onze geestelijke eetlust opwekte.’ Door middel van rigoureus beleid probeerde het bestuur de knelpunten in het verenigingsleven aan te pakken. In 1946 werd de Centrale Raad ingesteld – een soort parlement waarin de dispuuts- en commissiepraesides zitting hadden en dat taken van het bestuur overnam – en korte tijd was er zelfs sprake van verplicht maaltijd- en borrelbezoek voor alle leden. Deze maatregelen raakten echter niet de kern van het probleem; er was een inhoudelijke herbezinning nodig, maar de stemmen die daartoe opriepen – onder andere van amice Stellingwerff en amice Booy, de interim-praeses uit 1945 – werden bijna niet gehoord.Ook de reünisten hadden het te druk met hun persoonlijke en maatschappelijke wederopbouw. Ze lieten het vaak afweten bij de taak die de ze voor de oorlog altijd hadden gehad: het geestelijk op de rails houden van S.S.R. Een uitzondering was professor Van der Maas, de oerdegelijke verzetsprof die direct na de bevrijding benoemd was tot Rector van de TH. Hij was het, die ervoor zorgde dat S.S.R.-Delft door de TH als officiële studentenvereniging erkend werd en ook een koninklijke erkenning ontving. Als oudlid bemoeide hij zich intensief met de verenigingskoers, en de opeenvolgende besturen hadden in deze periode van inhoudelijk vacuüm een grote steun aan zijn inbreng. Van der Maas was voorstander van een open samenwerking tussen de Delftse verenigingen, maar stimuleerde tegelijk S.S.R. in het waarmaken van haar specifiek gereformeerde doelstelling – een soort “verlichte verzuiling” dus. Over de spanning tussen deze twee doelen werd in de meeste S.S.R.-afdelingen – Utrecht voorop – flink gediscussieerd, getuige de ingezonden stukken in Libertas ex Veritate uit deze tijd. Dit blad werd echter in Delft niet veel gelezen.Op 9 oktober 1947 werd professor Van der Maas bij het zevende lustrum plechtig

Page 34: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

het erelidmaatschap van S.S.R.-Delft aangeboden, en hij kreeg het niet voor niets.

Intussen was een turbulente episode aan de vereniging voorbijgegaan: de Vrijmaking. Toen na de bevrijding de vele gereformeerde verzetsstrijders terugkeerden uit gevangenschap of onderduik, bleek dat de thuisblijvers op het dieptepunt van een wereldoorlog een kerkscheuring hadden georganiseerd. Ditmaal betrof het geschil onder meer de interpretatie van de doop en het leidde weer tot een soort Kwestie Geelkerken, maar dan op tienmaal grotere schaal: zestigduizend gereformeerden scheidden zich in 1944 onder leiding van de predikant Klaas Schilder (die zich in de oorlog overigens zeer heldhaftig gedragen had) af in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Deze scheiding der geesten leidde opnieuw tot talloze drama’s. Vriendschappen werden verbroken, verkeringen raakten uit, middenstanders verloren de helft van hun klantenkring, families werden uiteengescheurd. Opvallend was het daarom, dat verreweg de meeste vrijgemaakte studenten in Delft gewoon lid bleven bij S.S.R. Dat gold ook voor de meeste andere studentensteden. Weliswaar werd er flink gedebatteerd – met in de hoofdrol de vrijgemaakte amice G. Puchinger uit Utrecht – maar op de een of andere manier was de horizon binnen de interkerkelijke S.S.R. toch zo ruim dat men de eenheid wist te bewaren. Twee uitzonderingen waren er: in 1947 ontstonden de Vereniging van Gereformeerde Studenten te Amsterdam (VGSA) en te Groningen (VGSG “Hendrik de Cock”). De S.S.R.-afdelingen in deze twee steden stonden te boek als de meest progressieve in Nederland – en voor die tijd al vrij geseculariseerd – zodat de vrijgemaakte studenten aldaar overtuigd waren dat ze beter voor zichzelf konden beginnen. Verder ontstond in Kampen (na de scheuring van de theologische universiteit aldaar) de vrijgemaakte vereniging Fides Quadrat Intellectum – niet te verwarren met het andere FQI, dat synodaal-gereformeerd bleef. De overige vrijgemaakte verenigingen, waaronder de VGSD, zouden pas rond 1960 ontstaan.

Voor S.S.R.-Delft was 1947 een moeilijk jaar. Veel oorlogsouderejaars studeerden eindelijk af, zodat de leiding van de vereniging in handen kwam van jonge onervaren leden. Zij hadden duidelijk moeite met de ingewikkelde problematiek die op hen afkwam. Deze toestand had niettemin een voordeel: veel jonge leden van S.S.R. gingen zich weer afvragen wat hun geestelijke positie was, en of hun leven in overeenstemming was met de Bijbel en de belijdenisgeschriften. Bij menige discussie viel het woord “principe” weer. In alle eenvoud werd er opnieuw nagedacht over de basis van het gereformeerde gedachtengoed.In november 1947 trad het Bestuur Pars aan. Deze zeven jongens stortten zich vol energie op de heroriëntatie van de vereniging. Een belangrijke hervorming uit hun bestuursjaar lag op het gebied van de bijbelkringen. Tot nu toe waren dit vaak een soort maandelijkse turbokringen geweest, die werden geleid door de gereformeerde predikant in Delft. Eind 1947 ontstond een probleem toen er een nieuwe predikant werd benoemd, ds. J.T. Wiersma, een warm supporter van de invloedrijke Zwitserse theoloog Karl Barth, die geen heil zag in christelijke organisaties zoals studentenverenigingen. Het bestuur Pars besloot dominee Wiersma niet uit te nodigen, waarop een felle discussie ontstond. ‘Dominee Wiersma zelf reageerde sympathiek en vol begrip, maar de spanning in de vereniging steeg en we vergaderden als bestuur letterlijk nachtenlang’, zo herinnerde de abactis van dat jaar, am. Anne van der Vegt zich in 2001 nog levendig. Op de H.V. van 19 december 1947 werd tenslotte besloten dat de

Page 35: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

verantwoordelijkheid voor de bijbelkringen in het vervolg bij de individuele leden zou liggen. Positief effect hiervan was dat het bijbelstudiegebeuren een stuk minder consumptief werd: de leden werden nu wel gedwongen om zich persoonlijk met de bijbel bezig te houden.Tijdens diezelfde vergadering werd een aanvraag afgewezen van het gezelschap D.I.O.N.Y.S.O.S. – een groep ludieke volgelingen van de gelijknamige Griekse wijngod – dat graag een officiële ondervereniging wilde worden. D.I.O.N.Y.S.O.S. was een lolbroekenclub die geen dispuut wilde zijn maar alleen de gezelligheid wilde vernieuwen: de leden spraken van “mijnheer de president” in plaats van “amice praeses”. De H.V. toonde zich evenwel niet geïnteresseerd – men was hard bezig om het inhoudelijke leven op de vereniging te vernieuwen, en men had eventjes geen behoefte aan nog meer donderjool.

Het nieuwe erelid steunde het nieuwe beleid natuurlijk van ganser harte. Al bij zijn installatie uitte Van der Maas duidelijke taal: ‘Door verschillende omstandigheden zijn er leden van S.S.R. die het met de grondslag niet eens zijn en op verandering aansturen. Ik zou hen willen verzoeken de enige acceptabele weg te willen volgen: om, wanneer zij inderdaad met overtuiging een ander standpunt aanhangen en dat wensen te propageren, daarmede op te houden en indien zij zich daarin niet kunnen vinden, een andere kring te zoeken.’Ook via de TH werkten Van der Maas en S.S.R. nauw samen, bijvoorbeeld in Studium Generale, een pas nieuw opgerichte organisatie die zich bezighield met de relatie tussen techniek en samenleving. Tot op zekere hoogte paste dit prima in het vormingsprogramma van de Societas, en er zat dan ook standaard een S.S.R.-lid in het College dat de discussieavonden van SG organiseerde.Deze relatie tussen techniek en samenleving werd door een aantal S.S.R.-leden op een onorthodoxe wijze uitgewerkt: ‘vanwege het trieste feit dat Nederland diende te bezuinigen’ draaiden zij tijdens een maanloze nacht in de Hugo de Grootstraat alle lampen uit de straatlantaarns. Hierop volgde een diepgravende discussie met de politie, die van de studentengrap lucht gekregen had. Tijdens het verhoor maakte een agent één van de S.S.R.-leden uit voor “Corpspik”, die daarop prompt het misverstand uit de wereld hielp door de Drie Formulieren van Enigheid op te dreunen. De commissaris luisterde sprakeloos toe.

***

Terwijl in Delft een orthodoxe vereniging vocht tegen haar interne verwarring, kwamen in Boston (USA) vertegenwoordigers van christelijke studentenbewegingen uit tien landen bijeen, en ze besloten om samen de wereld te veroveren. Al vanaf 1920 hadden er contacten bestaan tussen christenstudenten uit verschillende landen, die zich groepeerden rondom charismatische mensen als de Noorse professor Ole Hallesby en de Engelse predikant Martyn Lloyd-Jones. Zij organiseerden internationale conferenties waarin de persoonlijke keuze voor Jezus en het leven in Hem centraal stond, totdat de Tweede Wereldoorlog roet in het eten kwam gooien.In 1946 werden de contacten hernieuwd en werd het initiatief genomen voor een overkoepelende wereldorganisatie voor christenstudenten. In 1947 kwamen in Boston tien landen bijeen: Australië, Nederland, Groot-Brittannië, Canada, China, Frankrijk, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland en de Verenigde Staten. Nederland werd vertegenwoordigd door de eerder genoemde CSB, waarbij nog

Page 36: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

steeds veel S.S.R.-ers aangesloten waren. In Boston verenigde men zich met een ambitieus doel: een christelijk studentengetuigenis op iedere universiteit, in elk land ter wereld. Per land zou maximaal één studentenbeweging kunnen toetreden: de eenheid in Christus werd belangrijker geacht dan etnische, culturele of taalkundige verschillen. Professor Ole Hallesby werd de eerste president van wat al snel IFES (International Fellowship of Evangelical Students) ging heten. Over deze beginperiode zou hij later zeggen: ‘Our work started as a prayer work. God Himself had to bend our stiff knees.’Anno 2006 verenigt IFES wereldwijd een half miljoen studenten in 140 landen, maar in 30 landen is nog steeds geen studentenevangelisatie mogelijk: hiertoe behoren de meeste moslimlanden en China, dat een paar jaar na de ontmoeting in Boston communistisch werd en alle christelijke organisaties torpedeerde. Er zijn echter nog steeds veel actieve christenstudenten in China – dankzij de voortgaande opwekking misschien wel veel meer dan vaak wordt gedacht.

***

In maart 1948 debatteerde S.S.R.-Delft druk over de samenwerking met de NCSV en de Vrijzinnig Christelijke Studentenbond, die in Delft ongeveer vijftig leden had. Besloten werd de discussie met de VCSB te bevorderen en het gesprek – dat een “getuigenis” van de zijde van S.S.R. moest zijn – te stimuleren, maar niet teveel gezamenlijk op te treden, omdat dit niet door alle leden werd goedgekeurd.Op 6 september van datzelfde jaar deed Koningin Wilhelmina na vijftig jaar en zes dagen afstand van de troon; in haar afscheidsrede benadrukte ze haar teleurstelling over het mislukken van veel Doorbraakinitiatieven. ’Veel is er in de oorlogsjaren gedroomd en verwacht van de toekomst. Voor velen is de werkelijkheid na de bevrijding een teleurstelling geworden. Ik vertrouw, dat gij sterk zult zijn en veel zult verwezenlijken van wat toen in ons leefde en thans nog leeft. Aan de vooravond van mijn troonsafstand bind ik u dit op het hart.’ Ter gelegenheid van de inhuldiging van Koningin Juliana werd door S.S.R. een openbare bijeenkomst belegd in de Nieuwe Kerk te Delft; de Utrechtse amice Puchinger sprak een rede uit over “Calvinisme en Koningschap”.

In oktober was het weer Dies. Het Bestuur Pars nam afscheid met een jaarrede die er niet om loog en erop was gericht de vereniging wakker te schudden. De praeses tekende scherp de op S.S.R. ontstane geestelijke onverschilligheid. De zaal ging recht op zijn stoel zitten toen amice Pars toepasselijke woorden citeerde uit de Diesrede van S.S.R.-landelijk van 1933 (toen met het oog op de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog): ‘De vraagstukken waarvoor S.S.R. in de naoorlogse jaren geplaatst werd, hebben haar overweldigd. Zij heeft ze niet aangekund. Helaas: S.S.R. gaat meer en meer in uitwendigheden op, in een bedroevende oppervlakkigheid glijden talrijke van haar leden over de meest principiële vraagstukken heen.’De praeses liet er geen gras over groeien: ‘Ons hart klopt niet meer fel voor Christus. S.S.R. moet een arsenaal worden waaruit we de wapenen kunnen halen om als strijdbare intellectuelen in de wereld te kunnen staan. Dit is geen overspannen eis voor onze vereniging.’ Een huidige praeses van C.S.R. zou vermoedelijk een stortvloed aan verontwaardigde reacties over zich heen krijgen als hij de vereniging op zo’n directe manier van lauwheid zou beschuldigen. Maar de S.S.R.-ers pikten het, ze lieten het zich zeggen. De jaarrede maakte een

Page 37: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

verpletterende indruk en zou nog jarenlang doorwerken in de verenigingsdiscussies.Het bestuur Pars had er bij zijn afzwaaien maar liefst 990 jacquet-uren opzitten en 1575 uren in bestuursvergadering. Dertien maal maakte het bestuur zijn opwachting; bijvoorbeeld bij de Delftse burgemeester, die bij het afscheid zo’n haast had, dat hij spontaan de trappen van het stadhuis afdonderde. Ook de Delftse predikanten werden gewoontegetrouw bezocht. Eén predikant had zichzelf reeds van oude klare voorzien toen hij voor de bestuursleden een nieuwe fles moest aanbreken, een fles die hij van iemand cadeau had gekregen. De studenten vertrokken geen spier, toen het illustere vocht slechts water bleek te zijn. Een dag later kwam de predikant tot zijn grote schrik tot de ontdekking wat hij de heren studenten had ingeschonken. Hij maakte het weer goed door het afdelingsbestuur een fles échte jenever aan te bieden.

In de jaren na 1948 slaagden opeenvolgende besturen erin om de lijn van het bestuur Pars door te zetten. Er werden meer studieprogramma’s ontwikkeld met kringen en weekenden, en de ereleden Van der Maas en De Rooij spraken tijdens de Dies van 1949 hun blijdschap uit over een “hernieuwde principiële koers”.Zo maakte de vereniging zich op voor de toekomst. Een toekomst waar voor het studentenleven muziek in zat, meer leden, grotere sociëteiten, meer geld, meer mogelijkheden. Maar ook een toekomst die voor een christelijke vereniging risico’s en zorgen met zich meebracht. Het verschil in toon tussen het jaarverslag van het afdelings- en het sociëteitsbestuur sprak boekdelen: daar waar het afdelingsbestuur duizend gevaren zag en voortdurend sprak over “bedenkelijke ontwikkelingen”, pakte het sociëteitsbestuur uit met een joviaal verhaal over De Koornbeurs en de heldendaden die binnen haar vier muren in het afgelopen jaar weer waren verricht. ‘Zoals de dood intreedt wanneer men het hart uit het lichaam uitsnijdt, zo zal het leven uit de Unie der S.S.R. wijken, wanneer De Koornbeurs zal ophouden te bestaan. Eén avond in de gewelfde ruimten zal u overtuigen, dat de Unie het hart op de rechte plaats draagt.’Zo ging S.S.R.-Delft de jaren vijftig in, uiterlijk welvarend, innerlijk verdeeld.

Page 38: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

3 Het rijke gereformeerde leven

‘Studenten, doodvermoeyt van ’t lesen hunner boeckenDie comen daeglycks hier vermaecklyckheden soecken,

Reeds smiddags packt ment saem in d’eetsael, juyst verbouwd,Alwaer men in de maegh een warmen prack verstouwt.

Tis costelycken spys die men er consumeert,Door Petrus toebereyt, door ’t ryck gesubsidieerd.

Oock snagts als hier de maen schynt over veld en tuynenSiet men veelvuldiglyck de heeren binnenstruynen

Sy haesten sich naer ’t ruym waar het ghewelf sich spantEn oock de tapkast staet, door ’t schenkersvolck bemand.

Sy suypen ’t schuymend bier dat uyt de craen komt spuytenEn speelen claverjasch en thoep met hun cornuyten;Oock is daer een clavier waarbij sy sanghen singhen

Verghetend alle sorgh en commervolle dinghen.Een enkeling die sich het pilsch te seer liet smaecken

Gaat wancklend naar de plee om ’t daer weer uyt te braecken,Docher syn oock die sich den gheest verryckenMet praeten over Godt, gheloof en politycken…’

Zo ging het avond aan avond. Er bestaan foto’s van de Koornbeurs uit die tijd: een verweerd, zwaar gebouw met verveloze kozijnen, bewoond door kortgeknipte, rokende jongemannen met ziekenfondsbrillen in tweedelig pak. Maaltijd aan lange tafels onder de keldergewelven, een borrelzaal vol houten fauteuils en kleine ronde tafeltjes, een rondhangend afdelingsbestuur. Sigaretten waren dé grote mode, overgewaaid uit Amerika in het kielzog van de bevrijders. En alles in zwart-wit. Het is soms moeilijk voor te stellen dat in dit Polygoonjournaaltijdperk de wereld ook kleur had.De vijftiger jaren vormden in veel opzichten een unieke tijd. Het optimisme begon langzaam terug te keren, het Wirtschaftswunder voltrok zich, de levensstandaard steeg fenomenaal. Longontsteking was voor het eerst in de geschiedenis niet langer dodelijk dankzij de penicilline, een van de belangrijkste oorlogsuitvindingen; zo bezien heeft de Tweede Wereldoorlog op wereldschaal misschien wel meer levens gespaard dan gekost. Vanaf 1954 bedroeg de werkloosheid nul procent en er werd een begin gemaakt met de opbouw van het beste sociale zekerheidsstelsel ter wereld. Plannenmakers en politici trokken rechte lijnen naar de toekomst. De wereld kreeg iets lichtvoetigs.Tegelijkertijd kende deze tijd nog iets van het kleinschalige van de vooroorlogse wereld. De kruidenier om de hoek was alomtegenwoordig, supermarkten bestonden niet. In de talloze plannen voor moderne flatwijken rondom de steden was nog ruimte gereserveerd voor de melkboer, de bakkerskar, moeders met boodschappenmanden, hoepelende kinderen op straat en “frisse, opgewekte werklieden”. Geen mens die eraan dacht dat diezelfde wijken vijftig jaar later niet met dit soort idylle zouden worden geassocieerd, maar met hangjongeren, zinloos geweld en pislucht in de liften. In Den Haag werd de dienst nog steeds uitgemaakt door de kopstukken van de diverse zuilen, zij het dat ze sinds 1945 eendrachtiger samenwerkten dan vroeger. De secularisatie leek door de oorlog even tot stilstand gekomen en was nog niet doorgedrongen tot de christelijke zuilen zelf. De gezagsverhoudingen op de universiteiten lagen vast: studenten keken torenhoog op

Page 39: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

tegen hun professoren, hoewel er veel meer dan nu sprake was van direct persoonlijk contact. Het was een tijd van vooruitgang en revolutie op alle fronten, maar de grootste revolte van allemaal – de culturele omwenteling van de jaren zestig – zag niemand aankomen. De student was nog een “Weledelgeboren heer” met een grote W.

Io vivat, io vivat nostrorum sanitas!Hoc est amoris poculum, dolores est antidotum.

Io vivat, io vivat nostrorum sanitas!Dum nihil est in poculo, iam repleatur denuo.

Io vivat, io vivat nostrorum sanitas!Nos iungit amicitia, et vinum praebet gaudia.

Io vivat, io vivat nostrorum sanitas!Est vita nostra brevior, et mors amara longior.

Io vivat, io vivat nostrorum sanitas!Osores nostri pereant; amici semper floreant.

Io vivat, io vivat nostrorum sanitas!Iam tota academia, nobiscum amet gaudia.

Io vivat, io vivat nostrorum sanitas!

Voor S.S.R.-Delft waren de jaren vijftig een tijd van bloei en relatieve rust. Het bestuur wist de vereniging geestelijk redelijk op koers te houden, en het sociëteitsbestuur ging de leden voor in het uitleven van het student-zijn. Er was intussen wel degelijk inhoudelijke tweestrijd binnen de vereniging, maar die zou pas na het decennium tot een uitbarsting komen. De amicitia had nog altijd de overhand.S.S.R. was te kenschetsen als een gezelligheidsvereniging met vormende activiteiten. Er waren lezingen, themaweekenden, bijbelkringen en het jaarlijkse S.S.R.-Uniecongres. Vorming en gezelligheid waren niet, zoals vandaag de dag bij C.S.R., twee gelijkwaardige pijlers van één en hetzelfde doel: de vorming was iets waarvoor je als lid bewust moest kiezen – wat niet wegneemt dat velen dat dan ook deden. Bijbelkring was niet verplicht. De disputen deden overigens ook aan vorming: er werden geregeld lezingen gehouden door de leden zelf.Het aantal leden daalde weliswaar, omdat de naoorlogse studentengolf nu zo’n beetje over was – 455 leden in 1949, 299 in 1956 – maar het aantal verenigingsactiviteiten groeide verder: zondagochtend was er koffie na kerktijd, inclusief lunch, en er werd nu elke avond in twee rondes gegeten, om 17.00u en 18.15u; twaalf maaltijden per week dus. De kok Manus was nog steeds in dienst, bijgestaan door zijn manusje-van-alles Herman die hem gaandeweg zou opvolgen. De tafelpraesides werden, net als op C.S.R. nog steeds gebeurt, gerecruteerd uit de tweedejaars. De eerstejaars moesten afwassen en de ouderejaars aan tafel bedienen. Een intekensysteem was er niet bij gebrek aan e-mail en antwoordapparaat. Er was dus ook geen sprake van smoezen vertellen door laatkomers; “te laat” betekende gewoon “geen maaltijd”. Daarmee is het smoezenmos een van de heel weinige C.S.R.-mores die niet uit de S.S.R.-tijd stammen.

TafelliedVan Schiedam naar Dellefshaven,Van Delfshaven naar Schiedam.

Page 40: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Van Schiedam naar Dellefshaven,Van Delfshaven naar Schiedam.

Van Schiedam naar Dellefshaven,Van Delfshaven naar Schiedam.

Landelijk bood S.S.R. het aanzien van een kleurrijk maar hecht gezelschap. De contacten waren goed, maar niet overdreven intensief. Met S.S.R.-Rotterdam vonden gezamenlijke tenniswedstrijden plaats en de wederzijdse Diesfeesten werden natuurlijk strak bezocht. Tijdens de jaarlijkse Uniedag was bijna iedereen van de partij; in rok nam men deel aan een diner en een feestavond. Iedere afdeling had zijn eigen klimaat: Utrecht was overwegend bonds, Amsterdam was sterk socialistisch getint in de lijn van Hersteld Verband-dominee J.J. Buskes, Leiden was traditioneel gereformeerd, Groningen was altijd rumoerig en Delft was lollig en creatief.Het is opvallend dat in geen enkele almanak of ander archiefstuk uit die tijd wordt gesproken over “botheid”. Pas na de jaren zestig valt de term “Delftse botterik” wel eens. De botheid waarom Delft tegenwoordig berucht is behoorde toentertijd kennelijk zo tot het studentenleven als geheel dat Delft geen uitzondering was. Veeleer stonden de Delftenaren binnen S.S.R. bekend als echte sfeermakers. Tijdens Diesfeesten trad Delft vaak op met een toneelstuk van de ondervereniging B.U.B.A.S.T.I.S. in dichtvorm, door de studenten zelf geschreven. Societassers uit andere steden die Delft bezochten voelden zich er direct thuis: op de achtergevel van het S.S.R.-huis Van Leeuwenhoeksingel 26 prijkte een levensgrote Uniemaagd, die vanuit de trein direct opviel.

Iedere dinsdag- en vrijdagavond was er borrel in de Koornbeurs. Tweedejaars stonden achter de bar en hadden de bijnaam “schenker” of “kroegwachter”; aan hun revers hing een klein koperen biertonnetje. De boete op kotsen in de sociëteit bedroeg tien gulden, voor die tijd een groot bedrag. Het sociëteitsbestuur en het afdelingsbestuur beconcurreerden elkaar op ludieke wijze, maar ondanks de rivaliteit kreeg de praeses van het afdelingsbestuur steevast een glas water met één à twee borrels erin van het sociëteitsbestuur aangeboden tijdens de ledenvergaderingen, bij wijze van vriendschapsgebaar.

BorrelliedBier, baas! Bier, baas! Haast u of ‘k val om, ja,ja!

Bier, baas! Bier, baas! Haast u of ‘k val om!Al uw bier ligt te bederven,

En Gij laat van dorst mij sterven.Bier, baas! Bier, baas! Haast u of ‘k val om!

Tevens was het een mos dat iemand van het sociëteitsbestuur tijdens een afdelingsvergadering het, in jacquet gestoken, bestuur als pedel op plechtige wijze aankondigde. De bestuursleden droegen een blauw-wit bestuurslint met penning, en bij hun decharge kregen ze een gouden S.S.R.-insigne aangeboden, die ze mochten houden. Naar iedere officiële receptie ging men compleet met S.S.R.-baret en dame; ook de bestuursvriendinnen hadden dus een druk jaar.

***

Page 41: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Toch was ook in deze rustig kabbelende periode de discussie niet uitgedoofd. De problemen van eind jaren veertig en de manier waarop die aangepakt waren, lieten zien dat er twee blokken leden begonnen te ontstaan, en beide wilden met S.S.R. een andere kant uit.De ene groep – de zogenaamde confessionalisten – wenste een gereformeerd réveil: ‘een terugkeer naar een levende gebondenheid aan Schrift, Confessie en Kerk’. In de lijn van Abraham Kuyper benadrukten zij sterk de antithese tussen de Gereformeerden en de rest van de wereld. Nu was S.S.R. in theorie een confessioneel-gereformeerde vereniging, maar in de praktijk hadden de meeste leden al een wijdere horizon dankzij de NCSV of het werk van de bij IFES aangesloten CSB. De confessionalisten legden sterk het accent op het unieke van het neocalvinistische gedachtengoed dat in driekwart eeuw was uitgebouwd: het werk van Bavinck, Dooyeweerd en andere mensen van dat kaliber. Ook hadden zij bezwaar tegen het “onchristelijke” ontgroeningssysteem en het overmatige alcoholgebruik dat op S.S.R. steeds normaler werd. Binnen S.S.R.-landelijk werden de confessionalisten aangevoerd door de eerder genoemde amice Puchinger, die inmiddels reünist was en het blad Polemios redigeerde.Anderzijds waren er de non-confessionalisten, die de Societas ook toegankelijk wilden maken voor christenstudenten die niet specifiek gereformeerd waren. Sterker nog, het liefste zouden zij de poorten van de vereniging ‘openstellen voor een ieder die begeerde in een christelijk milieu zijn studentenleven te leiden’. Deze ruime opvatting is terug te voeren op de ideeën van Karl Barth, die in die naoorlogse jaren de meest spraakmakende theoloog van het continent was. Samen met Dietrich Bonhoeffer was Barth voor en tijdens de Nazi-dictatuur de drijvende kracht geweest achter het verzet in de Duitse kerken, en dat was een van de redenen waarom hij in Europa alom gerespecteerd werd.Barths kerngedachte was dat God zich vrijwillig had geopenbaard in Jezus Christus en de Bijbel. Die openbaring ging ver uit boven de normale werkelijkheid, en daarom was God ook niet via de normale wetenschap te bewijzen. Het geloof was een kwestie van persoonlijke ervaring. Daarmee omzeilde Barth het probleem van de onfeilbaarheid van de bijbel, die sinds het begin van de Verlichting onder druk had gestaan. Iedere geloofservaring was als het ware door God zelf ingegeven, en eigenlijk bestond de hele kerk puur op Gods initiatief: de ware kerk was niet het instituut Kerk, maar het Lichaam van Christus dat God Zelf bij elkaar vergaderd had. Daarom was Barth een tegenstander van christelijke organisaties: hij verweet de kerk God in een instituut te hebben gevangen, zoals de rationalistische filosofen steeds hadden geprobeerd Hem in hun hokjes te stoppen. De kerkdeuren moesten open, de christelijke zuil moest uit zijn zorgvuldig dichtgetimmerde stellingen durven komen, studentenverenigingen inclusief.

Het probleem met de non-confessionalistische visie was natuurlijk dat S.S.R. snel zou seculariseren als de vereniging inderdaad iedereen zou mogen toelaten. De tegenstelling tussen de twee stromingen werd verscherpt doordat een aantal non-confessionalisten bekend stond als kroegtijgers – of op zijn minst als leden die de vorming minder prioriteit gaven dan gezelligheid.De bestuursverkiezingen liepen vaak uit op ware formaties, omdat de confessionalisten via het afdelingsbestuur hun invloed wilden laten gelden. Van 1945 tot ruwweg 1952 bestonden de afdelingsbesturen inderdaad grotendeels uit confessionalisten. Af en toe kwam het voor dat er een non-confessionalist in het bestuur zat, nadat hij als tegenkandidaat was ingediend en gekozen. Van lieverlede

Page 42: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

gingen de non-confessionalisten overwegend het sociëteitsbestuur bemannen, wat de concurrentie tussen beide besturen natuurlijk versterkte. Er ontstond zo in de ogen van veel leden een soort schematische tweedeling: vereniging tegen sociëteit, Confessie tegen kroeg, vorming tegen gezelligheid. Overigens moet van dit beeld geen overdreven karikatuur worden gemaakt: veel confessionalisten hielden ook wel van een pilsje – éénmaal versloeg een afdelingsbestuur zelfs het zittende sociëteitsbestuur tijdens een bierestafette! – en aan de andere kant waren er ook non-confessionalistische geheelonthouders die actief waren bij allerlei vormingsactiviteiten.

Carmen CerevisiaeAmici, die vreugd niet kent

Die fonkelt in uw glas –Waarheen gij uwe blikken wendt,

De weide is vol gras.Weerhoudt, mijn vriend, uw tong toch niet,

Maar spreekt ons liever toe.Uw taal die ied’re maagd verdriet,

Wij worden haar niet moe!Er is nog bier voor u. (bis)

Vreest voor geen gracht, gij wordt gebracht,Er is nog bier voor u!

Temidden van alle discussies waren het de reünisten en de ereleden die de vereniging telkens weer opbouwende input gaven en het eenheidsgevoel versterkten. Die rol werd met verve gespeeld door de eerder genoemde prof.dr.ir. Hendricus Jacobus van der Maas, het jongste erelid. Geboren in 1899 in Amsterdam, kwam hij in 1918 aan in Delft om er tot 1923 Scheepsbouwkunde te studeren. Hij was actief lid van S.S.R. en was fiscues in 1921-1922. Uiteindelijk zou hij geen carrière maken in de Scheepsbouwkunde, maar werd hij wél de vader van de Nederlandse vliegtuigindustrie. In 1925 werd hij de tweede Nederlandse ingenieur met een vliegbrevet, en zijn eerste baan had hij bij het Nationaal Luchtvaart-Laboratorium. In 1929 promoveerde hij al op een vliegtuigbouwkundig onderwerp: “Stuurstandslijnen van vliegtuigen”. Hij deed baanbrekend onderzoek en ontwierp vliegtuigroeren die in het buitenland al spoedig, veelbetekenend, bekend stonden als “Dutch tails”. Naast het testen van vliegtuigen onderzocht hij ook luchtvaartongelukken, waaronder het neerstorten van de DC-2 “Uiver” (bekend van de Melbourne-race).Zijn enorme inzet en zijn internationale faam bewerkten dat hij in 1940 benoemd werd tot de eerste hoogleraar Vliegtuigbouwkunde aan de TH-Delft. In 1943, midden in de oorlog, werd op zijn initiatief de voorloper van de faculteit Lucht- en Ruimtevaarttechniek opgericht. Kort daarna kwam de Loyaliteitsverklaring roet in eten gooien; prof. van der Maas was een van de weinige hoogleraren die zich verzette tegen de TH-Senaat. Het laatste oorlogsjaar bracht hij noodgedwongen door op een onderduikadres. Na de bevrijding werd hij prompt benoend tot Rector Magnificus (1945-1946) en voorzitter van de zuiveringscommissie, die moest oordelen over studenten die de Loyaliteitsverklaring getekend hadden. In die positie was hij in staat om leiding te geven aan het herstel van het vertrouwen tussen de TH en de studenten, dat in de oorlog zwaar was beschadigd. Daarna zat hij nog jarenlang in de TH-Senaat.

Page 43: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Door tussenkomst van prof. van der Maas werd S.S.R.-Delft voor het eerst door de TH erkend, zodat de vereniging voortaan kon participeren in Studium Generale en officiële aangelegenheden als de universitaire Dies, de Opening van het Academisch Jaar en de inauguratie van hoogleraren. Dat was de directe aanleiding voor zijn erelidmaatschap. Jarenlang zou hij een stimulerende en drijvende kracht zijn achter S.S.R., maar later ook nog voor C.S.R. in haar jonge jaren. Prof. van der Maas wist veel inhoud te geven aan zijn erelidmaatschap: opeenvolgende besturen kwamen regelmatig bij hem over de vloer, en hij en zijn vrouw stelden bovendien hun huis – het huidige Virgielhuis Voorstraat 42 – bijna elke zondagavond open voor alle S.S.R.-leden.In 1967 ging hij met emeritaat (‘op mijn leeftijd mag men toch althans zijn avonden wel vrij hebben’) en daarna bleef hij nog jarenlang energiek voorzitter van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium en nog wat andere gremia. In 1987 zou hij, hoogbejaard, op 87-jarige leeftijd overlijden. Het huidige laboratoriumvliegtuig van L&R draagt zijn naam.Prof. van Riessen omschreef Van der Maas als een soort paus: alles wat hij zei kwam er door. Dat kwam goed van pas bij de besluitvorming rond de vestiging van de bijzondere leerstoel Techniekfilosofie, die Van Riessen vanaf 1951 zou bekleden. ‘Het merkwaardige was echter dat hij geen gevoel voor humor had. Tijdens zijn afscheid van de TH bedankte hij het college van curatoren voor de samenwerking, en voor het feit dat ze het tenslotte altijd met hem eens waren geweest. Iedereen bulderde van het lachen, maar Van der Maas had niet door waar de grap in zat.’Van der Maas was een hoogleraar van de oude stempel. Niettemin had hij veel persoonlijk contact met studenten. Prof.ir. K.F. Wakker, de huidige Rector Magnificus van de TU herinnert zich: ‘In 1961 kwam ik aan in Delft. In mijn eerste jaar gingen we thuis bij professor Van der Maas op de thee om de studieresultaten te bespreken. De studieadviseur was daar dan ook en gaf advies over wat je allemaal wel en niet moest zeggen, waarna hij je stropdas nog even goed deed. Mevrouw van der Maas vroeg of je thee met een koekje wilde, nou dat wilde je graag natuurlijk.’

***

Rot ist die Liebe und rot der Tomat,Und rot ist die Schlipfe der Sozialdemokrats.

Holadihüpsa, holadiee!Mein Vater ist Brauer, sein Sohn das bin ich,

Er macht das Bier und das saufen tu ich.Holadihüpsa, holadiee!

In het C.S.R.-archief zijn de meeste landelijke S.S.R.-almanakken uit de jaren vijftig nog terug te vinden. Het waren lijvige boekwerken met informatie over de acht afdelingen, gedrukt door drukkerij Meinema in Delft en in bandjes van zwart vinyl verspreid door heel Nederland. Het verschil met de huidige C.S.R.-almanak kan bijna niet groter zijn. Met name één groot verschil loopt onmiddellijk in het oog: de S.S.R.-almanakken bevatten – behalve rijk versierde hoofdletters en een paar simpele handgetekende cartoons – nauwelijks illustraties, daar waar een almanak van vandaag van illustraties aan elkaar hangt. Vijfhonderd pagina’s platte tekst: een smoelenboek van alle leden uit alle steden, maar zonder pasfoto’s; lange lijsten met disputen, onderverenigingen en bijdragen van bijna iedereen. De cultuur van

Page 44: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

de jaren vijftig was nog geen beeldcultuur maar een woordcultuur, zoals het duizenden jaren lang geweest was. Door de opkomst van de televisie zou dat snel veranderen: in 1958 waren er in Nederland een half miljoen toestellen, in 1968 drie miljoen. Tegenwoordig is er geen almanak meer denkbaar zonder Photoshop, jpg-bestanden en scanners; vijftig jaar geleden waren een schrijfmachine en een drukpers voldoende.In de almanak stonden complete redevoeringen en wetenschappelijke studies van oudleden, maar ook schreef iedere S.S.R.-afdeling vele bladzijden “varia” vol: een allegaartje van bijdragen van nagenoeg alle leden. Opgetekende borreldialogen, gedichten, frivole en vrome overdenkingen, toneelstukjes, inside jokes en vooral héél veel citaten en oneliners: ‘Vult de maag en niet het hoofd; daarvan wordt u nooit beroofd.’ Of: ‘Wilt u eens een goede preek? Altijd prijs bij Van der Beek.’ Een citaat uit een dictaat Toegepaste Statistiek in 1956: ‘Ook is het mogelijk dat Diesdames gevleid zijn door de de extra aandacht die aan hen besteed is, zich niet realiserende dat zij “aselect” gekozen zijn’. Het verslag van het sociëteitsbestuur licht een tipje van de sluier op omtrent de wilde taferelen die zich onder de keldergewelven van de Koornbeurs afspeelden: ‘Sinterklaas kwam, snel, en ging, sneller, aangezien zijn gezondheid, zoals velen al zingende opmerkten, ook dit jaar ronduit slecht was. Het oudejaar werd doodgegooid met oliebollen’.

Aan de opeenvolgende almanakken is te zien dat in de jaren vijftig talloze gezelschappen en clubjes werden opgericht. Er bestonden al grote onderverenigingen die duidelijk omschreven dingen deden, zoals Ariston en de toneelondervereniging B.U.B.A.S.T.I.S., maar nu ontstond er een ware wildgroei aan genootschappen. Hier volgen enkele bloempjes die in de S.S.R.-almanakken bij tientallen te plukken zijn: de Studenten Motorclub Z.E.P.H.Y.R., het Hedonistisch Gezelschap “De Torren”, twee elkaar beconcurrerende jazzclubs, de vakantie-onderverenigingen Club d’Italie en Club de Paris, De vuur-ondervereniging “De Tondeldoos”, “Het Vagevuur”, de Club des Gastronomes, de Prot.Chr. Wielrijdersvereniging “Ezechiël”, de Prot.Chr. Jagersvereniging “Het Hijgend Hertje” (doel: het schieten van bokken), de Banana Consuming Company Ltd., de Bond tegen Pietlutten, De Club tot Rat-Eliminatie der Vlamingstraat (voerende de zinspreuk Psalm 84:4 ‘Zelfs de muis vindt een huis’), De “Ontzet-tende Leyenaars” (uitgaan in Leiden) en de Club van Anti-Eenrichting-verkeerders (motto: ‘Of de meisjes nu ja zeggen of weigeren, ze vinden het toch allen prettig gevraagd te zijn’).Ook buiten Delft werd er flink op los gedisputeerd: in Wageningen bestond A.Z.O.T.O.B.A.C.T.E.R., zich ten doel stellende ‘het oxyderen van de stikstof’, in Rotterdam de fotoclub “Hocus Focus” en in Groningen het V.E.R.A.-Mannenkoor (‘opgeheven bij gebrek aan mannen’) en het Esoterisch Genootschap Kosmisch Vuur. S.S.R.-Utrecht kende de meeste gezelschappen: onder meer het Illustere Meisjesdispuut I.O.V.E. (‘In Ons Verlangen Eén’), de Brabantse Bond (‘Agge maor leut het’; doel: infiltratie van het carnaval boven de grote rivieren), het Merkwaardig Gezelschap Nieuw-Nieuw en de Diëscipelen ’62 (‘Soyez toujours diësponible’). Het allerverst ging de zogenaamde Hitlerkring, die in 1959 en 1960 in Utrecht bestond. Hun zinspreuk luidde ‘Föten sollen ausradiert werden!’ en het gezelschap werd voorgezeten door een Führer, een Chlürer en een Stührer. Verder waren er een Historiker, een Kriminalverschnittener, een Eva Braun, een Oberstabveterinär en een Obereierbäcker. Alle overige leden waren “S.S.-eR’s”…Het is een raadsel hoe de toenmalige S.S.R.-ers kans zagen het lidmaatschap van al

Page 45: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

deze clubjes te combineren met hun studie en de normale verenigingsactiviteiten. Toch moet dit op de een of andere manier gelukt zijn, want de diverse onderverenigingen stonden jaren achtereen in de almanak en waren ook gemiddeld groter dan nu.

***

O ledikant, dat drie man kan bevattenO ledikant, naar waarde nooit te schatten;

O ledikant, zo gij niet had bestaan,We waren met zijn allen naar het Klabakarium gegaan.

Jongens, jongens, wat een gammel stel,’t Zijn me de Calvinisten wel.

Afgang voor en afgang na,Dat ’s nu amicitia!

De liedbundel Cantemus (‘laat ons zingen’) was een gezamenlijke uitgave van gereformeerde verenigingen: S.S.R., FQI, het VU-Corps en de VVSVU (Vereniging voor Vrouwelijke Studenten aan de Vrije Universiteit). In de bundel stonden geen geestelijke liederen, een ieder werd geacht de Psalmen te kennen. De nieuwe berijming bestond nog niet. Natuurlijk stonden alle vijftien coupletten van het Wilhelmus en andere vaderlandslievende liederen erin, alsmede de officiële verenigingsliederen van alle verenigingen. Liederen van acht of meer coupletten in het Latijn, die iedereen werd geacht probleemloos mee te kunnen brullen – de Nederlandstalige Banierzang van de S.S.R. was een uitzondering.

Gaudeamus igitur, iuvenes dum sumus, (bis)Pos iucundam iuventutem, post molestam senectutem,

Nos habebit humus. (bis)Vivat academia, vivant Professores! (bis)

Vivat membrum quodlibet, vivant membra quaelibet,Semper sint in flore! (bis)

Enzovoort. De belangrijkste verenigingsliederen mochten alleen door de praeses of door een cantor worden ingezet. Daarnaast bevatte de bundel nog talloze borrel- en bralliederen met quasi-vrome, baldadige en soms scabreuze teksten.

Wenn die Soldaten durch die Stadt marschieren,Dann öffnen die Mädchen Fenster und Türen.Wenn in felde blitzen bomben und Granaten,

Weinen die Mädchen um ihre Soldaten.Kommen die Soldaten wieder in der Heimat,

Sind schon die Mädchen alle verheirat’.

VVSVU-LiedDochteren van Abrahams stam,Houten klazen, hoog die glazen,Gunt u heel de slok der dwazen,

Eénmaal dolle maagd te zijn.

Page 46: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Zotte lof en rechte leer, op en neer,Semper Calvinissimo,Vivat Crescat Mansio.

MisverstandOp het hoekje van de Zuidwal / en het eind van d’Oude Delft,

Zei je zacht, je zou mijn leven / vullen als mijn wederhelft.Maar bij het schijnsel van de Koornbeurs / zei je: ‘Luister es, dat van zopas,

Dat moet je maar vergeten, want / ik zag niet wie je was.’

Er was een “terzake”-lied om langdradige speeches mee af te kappen:

Op de hoge eiken kansel / staat de preekheer in zijn hemd.De gemeente is gaan slapen / omdat zij ’t verhaal al kent.

En hoe hard de man studeert, / niemand wordt er ooit bekeerd.Hoe saai is mijn herder, hoe saai is mijn herder, mijn herder.

Er was een kernachtige canon die vandaag de dag op C.S.R. prima als anti-mobiele-telefoonlied in de sociëteit zou kunnen dienen:

Ego sum pauperNihil habeo

Et nihil dabo.

In sommige liederen werd ook op een ludieke manier de tegenstelling tussen kerkgenootschappen nog wat aangedikt, zoals wel blijkt uit het lijflied van het VU-Corps:

Carmen AntithomaticonDe Roomse horden rukken aan / Om ’t vrije VU-corps neer te slaan.Vermomd verschuilt zich in de schaar / Een Jezuïet met veldaltaar!Hoe roert het Rooms Studentendom / De kardinale dogmentrom,Opdat de vrije VU – hoe grof – / Weer zoenen zou des Pauses slof!

Hoe leven zij bij gratia / Der pontificocratia!Geen tijd nu voor de rust des slaaps! / Nog liever zijn wij Turks dan Paaps!

Staat pal, geschoren geuzenheir –Denk aan Jan de Bakker! Denk aan Jan de Bakker! Hoj!

Vecht voor ’t volle biervat en uw eer!

(Jan de Bakker was de eerste Nederlandse protestant die in de 16e eeuw door keizer Karel V op de brandstapel was gezet – red.) Er bestond sinds 1886 al een gezonde, ludieke concurrentie tussen VU-studenten en S.S.R.-ers. Het “VU-busje”, het collectebusje ten behoeve van het gereformeerd hoger onderwijs dat bijna ieder gereformeerd gezin tot 1960 in de ouderlijke woning had staan, heeft menig S.S.R.-studentenbestaan van een zoon of dochter niet overleefd. ‘Moeder, u kunt dat geld veel beter aan onze nieuwe sociëteit geven.’ De acht afdelingen van S.S.R. stuurden ook hun specifieke plaatselijke liederen naar de Cantemus-redactie. Onder de Delftse inzendingen bevond zich natuurlijk een aloude kraker:

Aan de oever van de Rotte tussen Delft en Overschie

Page 47: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Zat een kikvors die ontbotte aan te grote fantasie.Want er stroomt geheel geen Rotte tussen Delft en Overschie;

Ieder schoolkind weet tenslotte wat daar stroomt: de Delftse Schie.Dus wat leert ons nu dit rotte beest (bij Delft? Of Overschie?):

Mensen, laat je niet bedotten door een zogend amfibie!

Ieder jaar werd er op grote schaal energie gestoken in het werven van nieuwe leden; onder andere werd via Orakel, het blad van de voorloper van de VSSD, de aandacht van ouderejaars getrokken. Opvallend is de tekst waarmee zij gelokt werden: ‘Niet allen zullen zich geroepen voelen zich bij een studentengezelligheidsvereniging aan te sluiten, doch er zullen gelukkig ook weer velen zijn die beseffen, dat deze verenigingen een opvoedende taak in het leven van de student te vervullen hebben.’Een opvoedende taak: daarmee is precies het verschil aangegeven tussen studentenverenigingen vroeger en nu. Anno nu proberen Delftse studentenverenigingen hun leden te lubben met termen als “persoonlijke ontplooiing”, “vrienden voor het leven leren kennen” en “maatschappelijke ervaring opdoen”, maar de eerstejaars zelf kijken vooral naar de gaafheid van de sociëteit, de keuze aan onderverenigingen, het percentage dames en het aantal vriendjes dat ook lid werd. In 1958 besefte de aankomende student vaak terdege dat je niet volwassen werd door een diploma. Het lidmaatschap van een studentenvereniging was vitaal voor je vorming in een wereld die veel vormelijker was dan nu. De ouderejaars leerden de jongeren hoe ze moesten vergaderen, hoe ze zich aan een diner dienden te gedragen, hoe het met meisjes zat, wanneer een smoking geoorloofd was en nog duizend andere wetenswaardigheden uit de grote wereld.Studentenverenigingen waren meer dan gezelligheidsverenigingen, het waren plekken waar toekomstig maatschappelijk kader werd gevormd. Er was nog sprake van een enigszins overzichtelijke studentenwereld, omdat de geboortegolvers nog niet aan studeren toe waren (vanaf 1965 zouden de universiteiten zo massaal worden bevolkt door studenten dat je nauwelijks nog van een elite kon spreken). Dat verklaart ook de in onze ogen vreemde, overdreven formele manier waarop binnen S.S.R. de onenigheden werden uitgevochten. Niemand zou vandaag de dag op het idee komen om bij een onenigheid op C.S.R. partijen aan te gaan duiden met “confessionalisten” of een andere kerkpolitieke term. Maar bij S.S.R. waren discussies meer dan discussies. Het waren oefeningen voor het echte leven, exercities voor de grote wereld die open zou gaan na het behalen van het ingenieursdiploma. En zo vochten de Delftse gereformeerden als rasechte politici hun geschillen uit, ernstig en gewichtig, alsof de wereld op het spel stond.

***

Tussen de Delftse en de Utrechtse afdeling ontstonden in deze tijd hechte banden, omdat ook in de Domstad de confessionalistische discussie woedde. Het bestuur kreeg af en toe waardevolle adviezen van de Utrechtenaren.Op landelijk niveau laaide de discussie hoog op toen Amsterdam in 1948 had aangedrongen op een grondslagwijziging: S.S.R. zou van een confessioneel-gereformeerde vereniging veranderen in een orthodox-protestantse. In onze ogen is dat nauwelijks een verandering te noemen, maar toentertijd was het een wereld van verschil. Het Uniebestuur Penning, dat vanzelfsprekend direct in het geweer

Page 48: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

was gekomen voor het behoud van de grondslag, riep voor dit vraagstuk de hulp in van het Moderamen van de Reünistenorganisatie, dat onder leiding stond van am. de Lange. Op het Uniecongres van 1950, onder het Uniebestuur Van Harten, stond het onderwerp op de agenda. Met overgrote meerderheid werd de zogenaamde Moderamenverklaring aanvaard, die stelde dat grondslag en doel van S.S.R. onverzwakt gehandhaafd moesten blijven. De Unie bleef gereformeerd, met Abraham Kuyper, de Drie Formulieren en alles erop en eraan.In 1951 dreigde er even een non-confessionalistische “coup” in Delft: bij de verkiezingen voor het bestuur 1951-1952 op 8 juni van dat jaar werd een tegenbestuur ingediend dat het roer radicaal om wilde gooien, tegen de Moderamenverklaring in. Het zittende bestuur had vijf confessionalisten voorgedragen. Voorafgaand aan de stemming op de H.V. hield de praeses een betoog waarin hij stelde dat ‘er respect kan zijn voor een in vrijheid gevormde anders gerichte overtuiging, maar dat men de S.S.R. vrij moet laten om haar karakter te handhaven.’ De coup ging niet door. Of de tegenkandidaten werden weggestemd of zich terugtrokken is niet bekend, maar de kou was uit de lucht. Het was tien jaar te vroeg voor een revolutie.In 1952 was er voor het eerst sprake van de “danskwestie”. De toneelvereniging B.U.B.A.S.T.I.S. wilde een bal organiseren, maar dat werd net op tijd door moties op de H.V. verijdeld, hetgeen het nodige kwaad bloed zette. De danskwestie begon als een incident, maar zou met de jaren escaleren tot een discussie die het hele verenigingsleven zou beheersen.

Aan de eerstejaars werden steeds meer beperkingen opgelegd. Zij mochten geen gebruik maken van de fauteuils in de sociëteit en niet aan de bar hangen. Om de haverklap werden ze getackled om voor de aanwezigen een “lullepot” te houden, een geïmproviseerde rede over het verband tussen twee zaken die niets met elkaar te maken hadden.Het aantal sociëteitsmores nam telkens toe. Vanouds was het een mos dat men slechts in gepaste kledij – dus minimaal in tweedelig pak met al dan niet bijpassende das – de sociëteit mocht betreden, maar nu werd het eveneens verboden om in de sociëteit te fietsen. Waarschijnlijk was dit mos het gevolg van een van de vele onzinnige moties die standaard op H.V.’s werden ingediend. Prompt presteerde een ouderejaars het om te paard de sociëteit binnen te rijden. Dit moet gebeurd zijn na 1958, in de tijd dat ook de bovenverdiepingen van de Koornbeurs bij de sociëteit getrokken waren, want het plafond van de kelder was voor zo’n actie natuurlijk te laag.

De ontgroening werd almaar zwaarder en begon standaard met de gang naar de kapper. De huiskapper van de S.S.R.-Delft was de heer Groot aan de Julianalaan. Kaalscheren deed hij voor slechts één gulden onder het motto: ’De wetenschap goed geknipt te zijn geeft u zelfvertrouwen en maakt u representatief.’ Iedere feut moest de handtekening van zoveel mogelijk ouderejaars te pakken zien te krijgen; per ouderejaars kostte dat gemiddeld een uur. De opdrachten die de noviet moest doen waren vaak zuur, variërend van het doorgezaagd worden over de Drie Formulieren tot aan het rondlopen met een brandend kaarsje op het kale hoofd. Tot rust kwamen de eerstejaars eigenlijk alleen op de wekelijkse bijbelkringen, waar ze even als normaal mens behandeld werden. Naar kring ging sowieso iedereen toe, ‘want dan had je meteen weer een aantal handtekeningen’. De liederen uit de Cantemus-bundel werden er door de novitiaatscommissie vakkundig ingestampt, de

Page 49: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

HBS-klanten zagen voor het eerst in hun leven Latijn, en zo hadden leden van S.S.R.-Delft vanaf het allereerste begin een zangdiscipline die er niet om loog.

Brief van een moeder aan haar zoon die groen looptM’n lieve zoon, je moeder laat je weten / alsdat ze jou geheel niet kan vergeten’t Is negen uur, ik kijk naar jouw portret, /en vraag me af: lig jij nu wel in bed?’t Is stil in huis, maar voordat ik ga leggen, / o jongenlief, moet ik je nog wat

zeggen:Dat ik van narigheid geen raad meer weet, / dat ik geen rustig stukkie brood meer

eet.

Ik zie j’al met zo’n wereld meisje lopen / op dansvloer, kroegen en in bioscopen,Zo’n griet met niks an als een verfmake-up, / het haar op zolder of een jongenskop.

Net als de dochter van onze notaris, / die laatst moest trouwen met een functionaris;

O jongen ‘k heb mijn ogen roodgeschreid: / m’n zoon op ’t pad der wereldg’lijkvormigheid.

En als ik ’s nachts maar niet in slaap kan komen, / lig ‘k elk kwartier hardop van jou te dromen,

En streel de beddekwast die ‘k heb gemaakt / van al het haar, dat jij bent kwijtgeraakt.

Maar dan zie ik, met uitgestreken smoelen, / die stinkers om mijn lieve zoon krioelen:

Na alles, wat je voor ze hebt gedaan, / moet jij dan blootsvoets in het toilet staan.

Ze leren jou eerst hele vieze woorden, / en gaan jou daar sterakkies om vermoorden.

Hun helse razernij raakt niet bekoeld / voor jij door de WC bent weggespoeld.Ik zie ze allen aan de trekker hangen, / ze zingen van die wereldse gezangen…

De trekker breekt, en jij zakt door de bril / en ik word wakker, badend in een… gil.

Is je patroon nu heus wel goedertieren? / spreek dan met hem over die Formulieren:

Wat mij betreft, zet maar je handtekening, / want jongenlief: pa is toch ouderling.Ik stuur je hier wat sokken van jezelleve / en sluit de brief, het is nu al bij elleve.

De groeten van je Pa en je broeder / en ook van mij, je liefhe… (snik) moeder.

Aan het eind van twee weken groentijd was iedereen bekaf – de ouderejaars misschien nog wel meer dan de eerstejaars, want zíj moesten de feuten al die tijd aan de gang houden. Met slaapgemiddelde van twee uur per nacht sleepte men zich naar het einde toe, en dan brak eindelijk de laatste avond aan. Amice Krabbendam zou dertig jaar later in een interview zo’n avond uit de jaren vijftig beschrijven. ‘In de kelder van de Koornbeurs brandde gedempt licht. Alle feuten werden door een van tafels en stoelen gemaakte “slang” geperst. Iedere feut kroop, in zwemkleding en helemaal zwart, door allerlei vis- en fruitafval. Wanneer je uit deze zooibaan was gekomen, nam je uiteraard revanche op de ouderejaars; die waren immers in pak en bovendien nog niet vuil. Uiteindelijk werd iedereen met water schoon gespoten en was er een verbroederingsfeest.’Drie weken later volgde de officiële inauguratie. Iedere feut werd met een

Page 50: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

“verlostang” van zijn groenenmuts verlost, waarna hij officieel geboren was en de S.S.R.-bul kreeg aangeboden. Na de plechtigheid werd er natuurlijk amicitia gedronken en was het feest. De eerstejaars organiseerden zich in een eerstejaarsbestuur en ergens in de jaren vijftig liggen ook de wortels van het patroonstelsel: iedere eerstejaars kreeg een ouderejaars-“pa” of -“ma” van de zelfde studierichting toegewezen die hem begeleidde met zijn studie en hem in het S.S.R.-leven introduceerde.

Na 1957 begon het ledenaantal weer toe te nemen; in datzelfde jaar werd prof.dr.ir. H. van Riessen geïnstalleerd tot derde erelid van S.S.R.-Delft. Dat was op het negende lustrum. Van Riessen had zich toen al zo’n vijftien jaar op allerlei manieren voor de vereniging ingezet. Hij was in 1911 in Bloemendaal geboren en had van 1932 tot 1936 Electrotechniek gestudeerd aan de TH. Als eerstejaars werd hij lid van S.S.R.-Delft, waarvan hij in 1934-1935 praeses was; aansluitend was hij nog een jaar praeses van S.S.R.-Landelijk, dat toen precies zijn gouden jubileum vierde. Na een aantal jaren werk bij de Nederlandse Bell Telephone Company en een zeer actief verzetsstrijderschap (de Duitsers arresteerden hem tot tweemaal toe) wierp hij zich op de techniekfilosofie, een terrein waarop hij één van de pioniers was. Hij zou in 1949 promoveren op een proefschrift getiteld “Filosofie en Techniek”. Alleen al de algemeenheid van deze titel laat zien hoezeer hij aan de wieg van dit vakgebied stond. Hij gaf uiteraard ook zijn eigen specifiek christelijke draai aan de materie.Al in de oorlog was Van Riessen op eigen houtje begonnen met filosofiekringen voor S.S.R.-Delft, maar rond 1950 werden overal in Nederland aan de universiteiten bijzondere leerstoelen filosofie ingesteld door wat tegenwoordig de Stichting voor Reformatorische Wijsbegeerte heet. In 1951 begon Van Riessen te doceren als hoogleraar in “zijn” vak aan de TH-Delft, later ook in Eindhoven, Breda en Amsterdam. Ook was hij politiek actief, in de aloude gereformeerde ARP. Tot zijn emeritaat in 1974 zou hij zijn vak trouw blijven. Zijn colleges waren heel gemoedelijk: studenten mochten altijd onderbreken om vragen te stellen of kritiek te geven. Voor het doen van een tentamen mochten studenten thuis langskomen – de professor woonde in Delft. Ook gebeurde het vaak dat studenten ’s avonds langskwamen om nog een paar uur te kletsen en een glaasje te drinken; ze gooiden dan wat grind tegen het raam, om zijn vrouw niet wakker te maken.‘Het geestelijk klimaat aan universiteiten en hogescholen werd in Nederland bepaald door de gedachte dat wetenschap neutraal is’, vertelde hij later. ‘Abraham Kuyper had de VU opgericht om juist gestalte te geven aan de gedachte dat het geloof het denken leidt. De oprichters van S.S.R. wilden hetzelfde bereiken voor christenstudenten die niet aan de VU studeerden. Dat is ook de achtergrond geweest van het stichten van de bijzondere leerstoelen Reformatorische Wijsbegeerte.’Prof. Van Riessen was getrouwd en had zes kinderen. Hij verzorgde regelmatig lezingen, bijbelstudies en andere inhoudelijke evenementen voor S.S.R., en in 1957 kreeg zijn affiniteit met de vereniging de vorm van een erelidmaatschap. Net als Van der Maas, die ook in Delft woonde, had hij veel invloed in de vereniging en was hij voor veel leden een soort vaderfiguur. Uiteraard had hij tijdens zijn colleges veel S.S.R.-leden onder zijn gehoor; één van hen was Egbert Schuurman, zijn latere opvolger als hoogleraar en oprichter van C.S.R., die in 1958 in Delft aankwam.

In datzelfde jaar was er weer een Uniecongres, en nu werd besloten om de

Page 51: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Moderamenverklaring uit 1950 wat meer concreet te gaan maken. Want de vergadering had indertijd wel met grote meerderheid besloten dat S.S.R. strak gereformeerd diende te blijven, de praktijk was vaak anders. Daarom werd er een “denktank” van studenten én afgestudeerden ingesteld: de URC, de Unie-en-Reünisten-Commissie. Zij kreeg de opdracht mee te onderzoeken ‘hoe het calvinistische studentenleven beter zou kunnen worden vormgegeven, en daarvoor wegen aan te geven’. Eén van de leden van de URC was de Delftse amice Ton van den Hout – een van de latere oprichters van C.S.R.De URC zou de vervlakking en secularisatie van S.S.R. niet meer op tijd kunnen keren, maar voor C.S.R. is het werk van de URC van onschatbare waarde geweest: tot op de dag van vandaag kent iedere C.S.R.-er (zonder het te beseffen overigens) de belangrijkste regels van het URC-rapport uit 1961 uit het hoofd, en de vereniging heeft er veel boodschap aan.

Op 3 september 1959 werd de verbouwde sociëteit geopend. Op de zolder na was vanaf nu de hele Koornbeurs voor S.S.R.-Delft beschikbaar. De voorbereidende werkzaamheden waren reeds in 1955 aangevangen, maar de eigenlijke verbouwing startte in september 1958 en kostte uiteindelijk liefst ƒ200.000,- (omgerekend naar het prijspeil van vandaag was dat meer dan C.S.R. in 2001 neertelde voor haar huidige sociëteit Confide). In de kelder kwam een nieuwe bar, een sociëteitsbestuurskamer en een grote garderobe. De begane grond werd een grote eetzaal met een keuken en twee toiletten en er werd een entresol gebouwd, een tussenverdieping met onder andere een bibliotheek, twee dispuutskamers, een commissiekamer en een afdelingsbestuurskamer. Een wenteltrap verbond de keldergewelven met de zolder.

***

StudenteafskeidDie studentejare gaan verbij:

Verbij studenteweelde!Nooit keer hul ooit terug vir mij –

Die tijd, die lieflingsbeelde.Die koringmeul wil nie meer maal,

Mij skulde moet ik self betaal:O, treurigheid op note –

Ek staan op eie pote!

De bezadigde vijftiger jaren liepen ten einde. Eigenlijk was er in tien jaar tijd niet zoveel gebeurd, en de vereniging leek in tamelijk rustig vaarwater beland te zijn. Maar het was een stilte voor de storm. Langzamerhand begon de tegenstelling tussen de twee hoofdstromingen in de vereniging scherpe kanten te vertonen. Er was verdeeldheid over bijna alles: de groentijd, het sociëteitsleven, de dans, de grondslag, de omgang met maatschappelijke en politieke vraagstukken. Aan de literaire bijdragen in de opeenvolgende almanakken is te zien hoe de vereniging veranderde: was de poëzie in 1950 nog bijna helemaal religieus, tien jaar later ging meeste poëzie over het studentenleven, de liefde en het eigen gevoel.In de C.S.R.-bibliotheek staat het gedenkboek Vier Glazen, het 75-jarig jubileumboek van S.S.R.-Landelijk dat in 1961 verscheen en zelfs werd aangeboden aan Koningin Juliana. Vijfenzeventig jaar daarvoor, in 1886, was op een Leidse

Page 52: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

studentenkamer door vijf jongens de Unie Hendrik de Cock opgericht; nu was S.S.R. een landelijke unie van 2700 studenten, tien procent van het totaal aantal studenten in Nederland, een club waarmee in de academische wereld terdege rekening gehouden werd. De oprichters konden tevreden zijn. Maar terwijl de Unie steeds groter en krachtiger werd was de wereld veranderd, en de gereformeerden konden die wereld steeds moeilijker buiten de deur houden.Ik laat de 400 bladzijden door mijn handen glippen. Glossy papier van hoge kwaliteit, dat in 41 jaar tijd nog geen fractie is vergeeld. De vormgeving van het boek is modern, het had gisteren gedrukt kunnen zijn. De inhoud is ouderwets S.S.R.: een lange reeks bijdragen van oudleden, een nauwkeurige beschrijving van de structuur van de Unie en de problemen en vraagstukken waar ze voor stond, een korte geschiedschrijving door amice Puchinger die inmiddels een van de meest toonaangevende oudleden was. Hij verklaarde ook kort de titel van het boekwerk: ‘Gedurende de eerste 25 jaar had S.S.R. aan zichzelf genoeg’, schreef hij, ‘en gedurende de tweede 25 jaar drongen diverse schokken van buiten tot S.S.R. door; in de derde periode moest S.S.R. een strijd strijden om haar identiteit te handhaven. Thans nadert de vierde periode, en die zal zeer beslissend zijn.’ Inderdaad: die vierde kwart eeuw zou de S.S.R. niet overleven.

Het boek Vier Glazen was de laatste klaroenstoot van de “rijke gereformeerde” S.S.R., een boek waarin tevredenheid, nostalgie en onrust om de voorrang streden. ‘Vijfenzeventig jaar lang heeft de Societas getracht haar zinspreuk Libertas ex Veritate te handhaven en koers te houden tegen sterke stromingen in. Er is een merkwaardige lotsverbondenheid tussen S.S.R. en het met haar geestverwante gereformeerde volksdeel. Er is zwaar weer op til voor de gereformeerde gezindte in ons land. De Societas kampt sinds jaar en dag met zwaar weer, en fungeert in dit opzicht, zeker de laatste 15 jaar, als barometer voor de geestelijke weersgesteldheid van deze gezindte. Zo moge dit boek bijdragen tot de voor koersbepaling zo noodzakelijke bezinning van de gereformeerde gezindte als geheel. Vijfenzeventig jaren op wacht: een lange wake. Vier Glazen. De hondewacht.’

‘Zwaar weer op til.’ Geen van de schrijvers van het boek besefte hoe snel deze voorspelling bewaarheid zou worden, te beginnen in de Koornbeurs. Toen het boek begin 1961 verscheen waren binnen S.S.R.-Delft de middelpuntvliedende krachten al aan het werk, en ze waren niet meer te stoppen.

Page 53: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

4 Een vereniging ging stuk

‘Er waren eens twee broertjes. Uit overleveringen heb ik gehoord dat het vroeger wel gezellig geweest moet zijn, erg gezellig zelfs. Afgezien van kleine kibbelarijen konden de beide broertjes het wel goed met elkaar vinden. Dat kwam natuurlijk ook omdat ze geen zusjes hadden.’ Zo begint het abactiaal jaarverslag van S.S.R.-Delft in de almanak van 1962. De allegorie zet zich anderhalve pagina voort. Langzaam gaat het fout tussen de twee broers. De schrijver, am. Bosch, hoefde zijn lezers niets uit te leggen, want heel gereformeerd Nederland wist wat er in Delft was gebeurd.‘De jongste broer heeft het nest verlaten en is de wereld ingetrokken. De oudste is achtergebleven, een beetje geschrokken en wat bleekjes. Teneinde deze bleekheid te verhelpen schreef de Lustrumcommissie een goed recept voor: een feest. Aan dit tiende lustrum is op waarlijk grootse wijze vorm gegeven. Dit heeft de jongeman, tezamen met het jonge bloed van 106 eerstejaars dat de novitiaatscommissie hem toediende, er totaal bovenop geholpen. De afdeling Delft is weer een sterke kerel geworden, gezond en vitaal, al denkt hij soms nog wel eens terug aan de tijden van weleer, toen zijn broertje er nog was.’S.S.R.-landelijk en S.S.R.-Delft bestonden respectievelijk 75 en 50 jaar en dat moest gevierd worden, maar het was een feest met een lange schaduw eroverheen.

Er zat beweging in christelijk Nederland. De grote, tevreden christelijke zuilen die in de jaren voor de oorlog hun maatschappelijke emancipatie hadden bevochten werden langzamerhand minder hecht. In Rome was paus Johannes XXIII aangetreden, een vernieuwende vaderfiguur. Onder zijn leiding zou door het Tweede Vaticaanse Concilie en de encycliek Rerum Novarum het gezicht van de Rooms-Katholieke Kerk een metamorfose ondergaan. In Nederland deed de populaire monseigneur W.M. Bekkers, bisschop van ’s-Hertogenbosch, zijn eerste voorzichtige uitspraken ten gunste van geboortebeperking en het gebruik van voorbehoedmiddelen. Ook bij het protestantse volksdeel werden de teugels gevierd: de dominee verloor geleidelijk zijn positie als centrum van het heelal, en vele gereformeerde jongens en meisjes zagen rond 1960 voor het eerst een bioscoop van binnen. Leerstellingen werden steeds meer bespreekbaar, zelfs vanaf de kansel. De Wereldraad van Kerken in Genève begon het standpunt te huldigen dat ‘alle religies in beginsel aan elkaar gelijk’ waren. En onder internationaal georiënteerde christenen werd er gefluisterd over een gehucht in Frankrijk, genaamd Taizé, waar een Zwitserse protestant in de oorlog een oecumenische broederschap had gesticht. Ook in de jaren zestig kwamen daar al jaarlijks duizenden jongeren uit heel Europa op af, die zich niet of niet meer thuis voelden in de traditionele kerken en op zoek waren naar geestelijke vernieuwing.Terwijl de grote volkskerken langzaam terrein verloren en elkaar opzochten was er ook een omgekeerde beweging: evangelische christenen kregen meer zelfvertrouwen en lieten steeds vaker een eigen geluid horen in de maatschappij. Het was de tijd van de massale evangelisatierally’s op het Haagse Malieveld, waar Amerikaanse preachers en gebedsgenezers optraden en waar talloze mensen tot geloof kwamen. In diezelfde tijd reisde de Nederlandse evangeliste Corrie ten Boom de wereld af om overal te getuigen van Jezus Christus, zelfs in Duitsland waaraan ze nota bene concentratiekampherinneringen bewaarde. In Noord-Holland fietste de jonge Anne van der Bijl, de latere man achter Open Doors, stad en land af om mensen te bekeren. Een grote evangelisatieactie in de Haagse

Page 54: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Morgenstondwijk leidde tot de oprichting van nieuwe kerken; tegen het einde van de eeuw zou er in een hele reeks plaatsen in Zuid-Holland een Morgenstond-gemeente bestaan.

Ook in studentenland ging het erop los. In 1959 had er een grote evangelisatieactie plaatsgevonden op de Utrechtse universiteit – de week was zelfs officieel geopend door Prins Bernhard – en om de nazorg aan de jong bekeerde studenten in goede banen te leiden ontstond op 25 februari 1960 de Evangelische Studentenbeweging Ichthus. Na Ichthus-Utrecht zouden nog in negen andere steden Ichthusgroepen worden opgericht en ontstond er een overkoepelend verband. Intussen had de internationale beweging van de Navigators ook belangstelling gekregen voor het studentenwerk; in verschillende steden werden evangelisatieplatforms actief. ‘We gingen er meerdere avonden in de week samen op uit om studenten op te zoeken’, zou de latere Navigators-stafwerker Jelle Jongsma in 1998 op een C.S.R.-lezing vertellen. ‘Gewoon aanbellen, en vragen of we met mensen een gesprek mochten voeren over Jezus. Dat ging er altijd heel open aan toe, maar bijna elke week was het wel raak en werd er iemand christen. In die modernistische, naoorlogse jaren was er toch kennelijk een honger naar het evangelie die er nu, in het postmoderne tijdperk, veel minder is.’ Zelf kwam hij als student tot geloof tijdens zo’n gespreksavond van de NSD in Delft, een van de actiefste Navigators-groepen uit die tijd.Tot na de oorlog hadden mensen met een academische opleiding in de reformatorische kerken een kleine minderheid gevormd. Omstreeks 1948 zaten er in de Christelijk Gereformeerde Kerk in Delft welgeteld twee studenten, en die werden vaak met bevreemding bejegend. Daarna nam het aantal snel toe. De reformatorische studenten konden zich vaak maar moeilijk oriënteren binnen de seculariserende studentenwereld, en ook hadden de meer bevindelijken onder hen moeite met het Kuyperiaanse neocalvinisme binnen S.S.R. Er bestond al een Christelijk Gereformeerde Studentenbond (CGS) naar het voorbeeld van de CSB, maar op 12 oktober 1950 ontstond in Delft ook het Dispuut Johannes Calvijn, dat speciaal werd opgericht voor studenten uit de Gereformeerde Bond, de Gereformeerde Gemeenten en de Christelijke Gereformeerde Kerk. Dit dispuut zou uitgroeien tot een landelijke studentenvereniging met disputen in acht steden, die momenteel in totaal zo’n 700 leden telt: de Civitas Studiosorum in Fundamento Reformato, beter bekend als de CSFR of de “F-side”.Iets soortgelijks gebeurde bij de vrijgemaakten. In 1947 hadden zich in Amsterdam en Groningen al de VGSA en de VGSG “Hendrik de Cock” losgemaakt uit S.S.R., maar nu ontstond er in praktisch elke studentenstad een Vereniging van Gereformeerde Studenten. Het draagvlak daarvoor nam telkens toe. Hoewel S.S.R. nog steeds veel vrijgemaakten in haar gelederen had, zagen veel nieuw instromende vrijgemaakte studenten het gereformeerde karakter van S.S.R. steeds meer verwateren en besloten voor zichzelf te beginnen. Op 23 maart 1961 ontstond zo de Vereniging van Gereformeerde Studenten te Delft (VGSD) en vele andere zouden volgen. De oudste verenigingen VGSA en VGSG zouden binnen enkele jaren hun puur vrijgemaakte karakter laten varen – “Hendrik de Cock” was anno 2006 zelfs geheel geseculariseerd – maar met de jongere VGS-en zou dat niet meer gebeuren: de oprichters waren zich veel te bewust waaraan ze begonnen, en bovendien zou de sterke binding van de verenigingen met de Vrijgemaakte Kerk een waarborg zijn voor een stabiele verenigingskoers.Zo werden er aan de vooravond van de grote secularisatiegolf, die Nederland zou

Page 55: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

overspoelen, tientallen nieuwe christelijke studentenverenigingen geboren – en in tegenstelling tot hun oudere “verzuilde” broers en zusters zouden het veertig jaar later nog steeds bloeiende christelijke verenigingen zijn. Van al die nieuwe verenigingen had er maar één directe wortels in een oudere vereniging: C.S.R., dat op het moment van de oprichting van de VGSD al in wording was.

***

In de Christelijke Encyclopedie uit 1961 wordt een halve pagina besteed aan S.S.R.-Landelijk. Naast een omschrijving van de vereniging, met grondslag en doel, wordt ook aandacht besteed aan de actualiteit:

De geestelijke spanningen en conflicten binnen de christenheid in Nederland, het inslaan van nieuwe wegen, het uiteenwijken der richtingen in onze tijd, dat alles is S.S.R. niet bespaard gebleven. De vereniging is zelfs één van de belangrijkste arena’s voor deze strijd geworden. De kritische zin van de student, zijn openhartigheid en zijn drang tot geestelijk ondernemen brachten dat mee. Er is daardoor ook in S.S.R. veel verwarring ontstaan. Maar men heeft elkaar vastgehouden en S.S.R. is zo één van de zeer weinige plaatsen gebleven, waar de grote verscheidenheid der Christusbelijders binnen de gereformeerde gezindte nog tot een diepgaand, niet aflatend gesprek komen. Zeer waardevol voor deze vormende discussie is de amicitia, die in S.S.R. een sterk accent krijgt.

De schrijver van dit stukje: Hendrik van Riessen, erelid van S.S.R.-Delft. Op het moment dat hij deze laatste regels schreef, moet hij hebben geweten dat die voor Delft al niet meer opgingen.

Het jaar 1953 was sterk door Karl Barth beïnvloed geweest. Dat tastte de vanzelfsprekendheid aan waarmee aankomende christenstudenten lid werden van een christelijke vereniging. De non-confessionalistische partij binnen S.S.R. veranderde van karakter: konden eind jaren veertig beide groepen nog vreedzaam naast elkaar leven, na 1955 ontwikkelden ze steeds verder verschillende en onderling botsende levensstijlen. De visie van beide groepen op S.S.R. liep sterk uiteen: volgens de confessionalisten moest S.S.R. mensen vormen tot christenacademicus, voor de latere non-confessionalisten was S.S.R. er vooral voor de gezelligheid. Van Riessen: ‘Uiteindelijk waren er van de vijfhonderd leden slechts vijftig op de serieuze vergaderingen aanwezig. Het afdelingsbestuur wilde de vereniging geestelijk leiden, het sociëteitsbestuur was slechts geïnteresseerd in het laten draaien van de sociëteit. Alles werd hierdoor bedorven en het begon fout te gaan. Lange tijd kwamen echter alleen de “serieuzen” op de Huishoudelijke Vergaderingen en die konden de omslag van serieus naar louter gezellig tegenhouden.’Het omgaan van sommige amici met sterke drank was een aantal anderen een doorn in het oog; vele dronkenschappen leken niet langer het gevolg te zijn van een vergissing, maar een kwestie van serieus alcoholisme waarbij drank een deel van het leven werd. Ook waren er heftige debatten over de groentijd. Maar alle verschillen kristalliseerden zich tenslotte uit rondom een relatief minder belangrijke discussie: het toelaten van de moderne paardans op de Dies en andere S.S.R.-feesten.

Page 56: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Als in de geschreven stukken uit die tijd de term “moderne paardans” wordt gebruikt, dan gaat het om de normale vormen van stijldans zoals wij die kennen, maar ook om stijlen als Rock ’n Roll die toen splinternieuw waren. Op het C.S.R. van vandaag wordt dansen doorgaans gewoon gezien als een manier om gezelligheid te beleven, maar in het gereformeerde milieu van de jaren vijftig was het nog not done om zelfs maar naar een café met een dansvloer te gaan. Van de seksuele revolutie, die binnen tien jaar opeens alles bespreekbaar zou maken, hadden weinig mensen een vermoeden. In sommige steden werd de film Rock around the clock – in onze ogen nou niet bepaald schokkend – verboden door de burgemeester.De danskwestie zou uiteindelijk bijna tien jaar lang de discussie in S.S.R. bepalen. De verschillende data van de gebeurtenissen laten duidelijk zien hoe het zwaartepunt in de vereniging langzaam naar de non-confessionalisten opschoof.

1952: De toneelondervereniging B.U.B.A.S.T.I.S. organiseert een bal met stijldansgelegenheid, maar enkele H.V.-moties gooien “net op tijd” roet in het eten. B.U.B.A.S.T.I.S. zal ook in latere jaren een bolwerk van voorstanders van de moderne paardans zijn.

1956: Het bestuur Aalbertsberg geeft een verklaring uit, waarin het zijn bezorgdheid uitspreekt over ‘de geestelijke uitholling van het verenigingsleven en de verglijding van de levensstijl’. Het veroordeelt de dans op haar “structuur”. Als deze verklaring door de H.V. verworpen wordt, treedt het bestuur af, maar besluit toch om aan te blijven als de vergadering een motie aanneemt om het dansen ‘om praktische redenen tot nadere datum na te laten’.

1958: De voorstanders van het dansen betogen dat de motie niet meer representatief is voor de heersende opinie in de afdeling. De tegenstanders nemen wat verschillende posities in: sommigen wijzen de dans pertinent af, anderen hebben geen behoefte aan een scheuring ten gevolge van een meningsverschil over een bijzaak. De voorstanders dienen een motie in om ‘de kleine gemeenschappen binnen de afdeling welke niet unaniem tegen het dansen zijn de vrijheid te laten in dit opzicht naar eigen inzicht te handelen’. Hoewel in de motie wordt gesuggereerd dat de voorstanders een minderheidsstandpunt innemen, vindt de motie toch een meerderheid.Nadat bekend wordt dat een aantal leden de afdeling hierom wil verlaten, wordt onder leiding van amice Van Selm op een volgende H.V. een motie ingediend die de leden oproept zich binnen S.S.R. van het dansen te onthouden, omdat deze kwestie geen breuk waard is. Deze motie wordt met een kleine meerderheid aangenomen.

1959-1960: In de vereniging groeit een gevoel van onbehagen met de huidige situatie. Dit uit zich in en wordt veroorzaakt door het bewust negeren en overtreden van de besluiten van de ledenvergadering. Een toenemend aantal overtreders wordt door de achtereenvolgende besturen berispt. De sfeer op feesten wordt hierdoor verziekt en de hoeveelheid kwaad bloed neemt toe.

Hoewel de danskwestie de meeste discussie opriep in de vereniging, was er in toenemende mate ook sprake van een diepgaand meningsverschil over levensstijl in het algemeen. Een aantal amici was fel gekant tegen ontgroeningsexcessen en bepaalde praktijken in het sociëteitsleven, terwijl die praktijken voor anderen juist

Page 57: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

een essentieel onderdeel van het S.S.R.-leven vormden. De leden die het fout zagen gaan met S.S.R. besloten, op advies van met name prof. Van Riessen, de verschillen van inzicht op één concreet punt – het dansen – uit te vechten. Zo brak het jaar 1961 aan.

Intussen werd op landelijk niveau de laatste hand gelegd aan het rapport van de Unie-en-Reünisten-Commissie, de denktank die in 1958 was aangesteld door het Uniebestuur met de opdracht tot een algehele bezinning op de vormgeving van het christelijke studentenleven. De URC stond onder voorzitterschap van prof.dr. J.P.A. Mekkes, die als erelid van S.S.R.-Landelijk een zelfde soort geestelijke vaderrol vervulde als Bavinck vijfenzeventig jaar eerder.Het URC-rapport dat in mei uitkwam was een degelijk stukje werk, waarin alle denkbare visie op het functioneren van S.S.R. was samengebald. Het rapport bevatte een groot aantal aanbevelingen omtrent de organisatiestructuur en de te volgen koers van de plaatselijke afdelingen. Wie als C.S.R.-lid het URC-rapport leest heeft zelfs nu nog onmiddellijk het gevoel: dit is bekend terrein. Het is net of je de Statuten van C.S.R. aan het lezen bent. Het rapport heeft dan ook een grote invloed gehad op de jonge vereniging. Overbekende C.S.R.-termen als “integrale vorming tot christenacademici” komen oorspronkelijk hiervandaan.Een van de belangrijkste voorstellen van de commissie was het toevoegen van een Artikel Nul aan de S.S.R.-statuten: de Declaratie van Grondslag en Doel, zoals die ook in de C.S.R.-statuten terug te vinden is. Daarnaast prefereerde de commissie een gereformeerd verenigingskarakter boven een algemeen-christelijk, en was ze voor versteviging van de banden binnen de Unie. Er zou een permanente adviesraad moeten komen voor het Uniebestuur – te vergelijken met de latere VormingsRaad bij C.S.R. – en de commissie vond dat S.S.R. een “kadervormingsinstituut” nodig had, waar bestuursleden en bijbelkringleiders door vaste stafwerkers beter zouden kunnen worden voorbereid op hun taak. Een soort IFES-achtige instantie dus, met KIK’s en BIK’s avant la lettre. Er moesten nieuwe vormende activiteiten komen, de bijbelkring zou verplicht worden, maar om overorganisatie tegen te gaan zouden die kringen moeten worden ingepast in de disputenstructuur (in juni 2000 zou de C.S.R.-structuurcommissie exact hetzelfde aanbevelen).Wat betreft het sociëteitsleven verwierp de commissie twee uitersten. Enerzijds het zogenaamde kroeg-en-genadeschema, ‘de vereniging is er voor de leer en de sociëteit voor het leven’; maar anderzijds ook de opvatting waarin S.S.R. eenzijdig als een studievereniging werd opgevat, want naast de leer bleef het leven toch ook nodig. Gezelligheid en vorming stonden niet tegenover elkaar, maar moesten elkaar aanvullen: gezelligheid door vorming, vorming door gezelligheid. Ook een borrelavond was dus in zekere zin een vormende activiteit.In de Declaratie van Grondslag en Doel stond het zo: ‘Het sociëteitsleven als centrum van verenigingsactiviteiten wordt derhalve beheerst door het streven naar een integraal christelijke vorming van de leden. Een gezelligheidsleven dat uit dit streven niet voorkomt, leidt tot bandeloosheid in levensstijl, overwoekert de andere aspecten van het verenigingsleven en wordt daarom geweerd.’ Maar ook: ‘Zowel het nalaten van de strijd voor christelijke wetenschapsbeoefening als het verengen van de vereniging tot een studievereniging zijn niet toegestaan omdat zij afbreuk doen aan het karakter van de vereniging.’ In de preambule van de C.S.R.-statuten staat vandaag de dag nog bijna exact hetzelfde.Een ander heet hangijzer was de groentijd. De commissie was hier vrij kort over:

Page 58: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

bij het ontgroenen diende er gehandeld te worden naar christelijke normen, hetgeen allereerst neerkwam op het zonder meer afschaffen van verkeerde gewoonten en methoden in de bestaande groentijd. De Declaratie zegt hierover: ‘De leden der vereniging onthouden zich van alles wat een grondig leren kennen van de vereniging door de toekomstige leden, met wie zij als medegelovigen omgaan, in de weg staat.’ Basta. C.S.R. zou echter voorlopig de enige vereniging zijn die dit advies zou opvolgen.

Op 12 en 13 december 1961 werd er in Unieverband gedebatteerd over het URC-rapport. De Declaratie werd – na wat amendementen – opgenomen in het S.S.R.-Reglement, om er echter in 1966 alweer uitgegooid te worden toen de grondslag werd geseculariseerd. Het verlangde kadervormingscentrum kwam er: de mr. P.B. Boumanstichting (genoemd naar het oud-erelid van de Unie die zich altijd zeer sterk had gemaakt voor vormingswerk) die echter binnen vijf jaar zou doodbloeden. Verder heeft het rapport weinig invloed gehad, en de excessen in de groentijd en het sociëteitsleven gingen gewoon door.Voor C.S.R. was het URC-rapport echter precies de dikke pil vol visie die de jonge vereniging nodig had, de Declaratie van Grondslag en Doel kwam vrijwel letterlijk in de Statuten terecht en zelfs na vijfenveertig jaar kun je het rapport en de Statuten nog moeiteloos naast elkaar leggen.

‘Integrale vorming van de leden.’‘Christenen die, geleid door de Heilige Geest, bereid zijn tot de navolging van Christus en het getuigen van Hem in al hun levensuitingen.’‘Alles wat deze vorming kan belemmeren wordt uit het verenigingsleven geweerd.’Het URC-rapport sprak een heldere taal die na vijfenveertig jaar nog niets aan actualiteit heeft ingeboet, maar voor S.S.R. kwam het allemaal te laat.Uit een achterafhoekje van het rapport komt tenslotte het volgende omineuze citaat: ‘De laatste jaren zijn sommige afdelingen (Delft, Utrecht, Groningen) zo groot geworden dat niet meer voldaan kan worden aan een noodzakelijke voorwaarde voor een juist verenigingsbesef, namelijk dat de leden elkaar allen kennen. De commissie is daarom van mening dat in de S.S.R. een volgend stadium is aangebroken van onderverdeling, namelijk die van een splitsing van één afdeling in twee andere.’ In diezelfde maand mei waarin het rapport verscheen kwam het eerder genoemde jubileumboek Vier Glazen uit, waarin am. J.F.T. Roosjen nagenoeg hetzelfde schreef. Hij stelde dat 150 à 200 leden de ideale grootte voor een christelijke vereniging was – nog steeds ongeveer de huidige grootte van C.S.R. ‘Dit houdt in, dat splitsing van de grootste afdelingen met kracht bevordert dient te worden. Totale splitsing wel te verstaan, met eigen besturen, Uniebestuursleden en sociëteiten.’ Binnen een maand zou hij op zijn wenken worden bediend.

***

30 januari 1961: Op de H.V. wordt een motie ingediend om alle bestaande afspraken rondom de dans te laten vervallen. Met goedvinden van de motie-indieners wordt de behandeling uitgesteld, zodat de leden zich kunnen bezinnen. Een maand van intensieve onderlinge gesprekken volgt. De voorstanders betogen dat de bestaande afspraken in 1958 onder druk zijn gemaakt en bovendien niet meer representatief zijn voor de hele vereniging. Ook laten ze blijken dat ze zich door de tegenstanders niet gerespecteerd en als volwaardig lid beschouwd voelen.

Page 59: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

De tegenstanders doen een beroep op de voorstanders om ter wille van de minderheid (die inmiddels inderdaad een minderheid is) het dansen na te laten: de afdeling moet in principe openstaan voor iedereen die zich gereformeerd noemt, ook voor hen die een structureel bezwaar tegen de moderne dans hebben.

Medio februari: Het bestuur Van IJken brengt een discussiestuk uit met als strekking dat het dansen een bijzaak is, die niet tot verstoring van de roeping van S.S.R. mag leiden. Het bijbelse principe om na te laten waaraan anderen aanstoot nemen (Romeinen 14) zou de norm moeten zijn. De tegenstanders van het dansen zetten hun offensief voort met een onderbouwing van hun bezwaar: ‘Tot het wezen van deze dans behoort immers ook een uitnodiging tot het erotisch elkaar boeien, op een wijze die volgens Gods Woord slechts in de liefdesrelatie tussen een man en een vrouw past’.

Ook in Forum werd uiteraard het nodige gepubliceerd, door voor- en tegenstanders. Ik heb de jaargang 1961 voor me liggen, en wat ik lees is ontstellend. Je ziet het venijn van de woorden nog nagloeien. De ingezonden stukken in de Areopagus uit 1998, geen makkelijke tijd voor C.S.R., zijn er niets bij. Hier wordt de ene steek onder water gepareerd met de volgende persoonlijke aanval. Op een oprecht maar enigszins zwaartillend artikel – Exsultate Jubilate, van de hand van het latere C.S.R.-lid am. Bert Middel – komen achter elkaar vijf sarcastische reacties waarin woordgrapjes over de naam van de schrijver de hoofdmoot vormen (‘Het Middel is erger dan de kwaal’, ‘Middelmatigheid’, etcetera). Opvallend is verder dat de redactie in haar commentaar zonder gêne partij kiest (nl. voor de anti-danspartij), alhoewel ze van beide partijen evenveel stukken plaatst. Nummer na nummer zie je de boel escaleren. In het redactionele stukje stelt de redactie dat de voorstanders van het dansen eigenlijk moreel verplicht zijn om de vereniging te verlaten, want de tegenstanders zijn “de echte S.S.R.”. ‘En nu zal men het dan beleven dat, door een besluit over een ondergeschikte kwestie als dansen, men de gemeenschap op gaat breken, en het juist die amici onmogelijk maakt nog langer lid te blijven die het meest S.S.R. zijn. Maar er is een andere oplossing. De amici die anders willen kunnen dat doen. Buiten S.S.R.’ Tussen de polemieken in stonden ook nog wel eens wat andere dingen: A.J. Prins in de Choorstraat prees tekentafels en tekenmachines aan en in een andere paginahoek stond een advertentie van Waltman, ook toen al de spreekwoordelijke studentenboekhandel in Delft.

9 maart: Op een volgende H.V. wordt de nog niet behandelde motie ingetrokken en vervangen door een nieuwe, waarin wordt voorgesteld het gesprek voort te zetten in kringen en in een forumdiscussie. Terwijl de leden doordisputeren, bereidt het bestuur een nieuwe verklaring voor.

20 april: De bestuursverklaring wordt op een nieuwe H.V. in behandeling genomen. De verklaring stelt dat ‘het ideaal zou zijn als het dansen zonder enig besluit ter wille van de ander wordt nagelaten’. Het bestuur beseft dat de kans hierop klein is omdat het voor velen een groot offer betekent, maar roept de leden niettemin op dat offer te brengen. De verklaring haalt het niet, met 58 stemmen voor en 78 tegen, 2 blanco en 22 onthoudingen. Het bestuur trekt ogenblikkelijk de consequenties, stelt zijn functie ter beschikking en zal alleen demissionair nog werkzaam blijven tot een nieuw bestuur gevormd is.

Page 60: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Jurjen Battjes, vierdejaars student Weg- en Waterbouwkunde (de latere internationaal bekende hoogleraar Vloeistofmechanica), was in juni 1960 fiscus in het bestuur Van IJken geworden. Hij was huisgenoot van Egbert Schuurman in het grote S.S.R.-huis aan de Oude Delft 100 (twintig kamers) en als eerstejaars had hij tijdelijk ingewoond bij professor Van der Maas op de Voorstraat. Hij wist wat er leefde bij de verschillende groepen leden, en als bestuurslid probeerde hij een weg te vinden tussen de uiteenlopende standpunten in. ‘Ik had zelf absoluut geen probleem met het dansen op feesten’, vertelde hij later. ‘Maar ik was toch wel van mening dat het minderheidsstandpunt moest worden gerespecteerd. Dat hoorde bij de amicitia die je samen zei te beleven. Als bestuur stonden we daarom vierkant achter onze bestuursverklaring, en toen die op 20 april 1961 afgewezen werd hadden we geen twijfel over wat we zouden doen.’ Toch bleef hij in de maanden daarna S.S.R. trouw, in tegenstelling tot verschillende van zijn huisgenoten.Achteraf keek hij met verbazing en korzeligheid terug op de felle discussies. Ons gesprek was kort en bondig, en hij ergerde zich duidelijk toen hij over de danskwestie sprak. ‘Ik begrijp niet hoe we toen met zijn allen zo kinderachtig hebben kunnen doen over iets dat eigenlijk zo futiel is. Af en toe vond ik dat de tegenstanders van het dansen nogal doordramden, maar daartegenover staat dat zij door de voorstanders lang niet altijd werden gerespecteerd.’ Toen ik hem vertelde dat er op de C.S.R.-Dies al twintig jaar gestijldanst werd, grinnikte hij ironisch.

21 april: Vier leden – Jan Bok (de o.t. praeses van 1959), Ton Van den Hout (URC-lid), Egbert Schuurman en Cor Zeillemaker – besluiten daags na het aftreden van het bestuur om S.S.R.-Delft te verlaten. Ze voeren hun besluit nog niet direct uit om overhaast handelen te voorkomen. Een grote groep amici om hen heen denkt er ook over om weg te gaan, maar wil eerst de reactie van de vereniging afwachten. In totaal zijn er zo'n zestig mensen die vinden dat het zo niet verder kan. Zij zoeken raad en steun bij de twee Delftse ereleden prof. Van der Maas en prof. Van Riessen, en bij Rein-Jan van der Veen, de praeses uit 1946 die net tot Delfts studentenpredikant benoemd is. Van der Maas heeft al geruime tijd eerder positie gekozen, maar ook voor Van Riessen, die lange tijd een trait d'union tussen beide partijen heeft willen zijn en die de ledenvergaderingen steeds meegekregen heeft, is de maat nu vol. De studenten plegen eind april en begin mei veel overleg met hun drie mentoren.

24 april: De “Bende van Vier” van am. Bok bezoekt de secretaris van het Moderamen van de Reünisten-Organisatie om de opinie van de oudleden van S.S.R.-Delft te peilen.

28 april: Tijdens een borrelavond in de sociëteit maken de vier amici tot aller schrik hun besluit bekend.

5 mei: Buiten de sociëteit beleggen de uittreders een openbare vergadering, waar een conceptbedankbrief wordt opgesteld. Het demissionair Bestuur Van IJken en am. Bok brengen een bezoek aan Unie-erelid prof. Mekkes, waarbij veel gesproken wordt over het URC-rapport dat dan net op punt van verschijnen staat.

15 mei: Er is een extra H.V. aangevraagd om te proberen de breuk te lijmen. De

Page 61: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Bende van Vier is niet aanwezig, teneinde de besluitvorming niet te beïnvloeden. Bij de ingekomen post van de vice-abactis bevinden zich de afscheidsbrieven van twee ereleden, prof. van der Maas en prof. van Riessen. Zij spreken daarin hun teleurstelling uit over het verwerpen van de bestuursverklaring.Er wordt een motie ingediend met de strekking dat het te betreuren is dat een aantal amici de vereniging verlaat, terwijl er nog niet is gesproken over andere aspecten van het verenigingsleven dan de dans, zoals de groentijd. Aan beide meningen ten aanzien van de dans worden gelijke rechten toegekend. Direct daarna wordt een motie van am. Vegter aangenomen, die stelt dat de dans in de praktijk van het verenigingsleven zal worden nagelaten ter wille van degenen met onoverkomelijke bezwaren.

25 mei: Alweer een H.V. De uittreders zijn opnieuw niet aanwezig, maar hebben wel een reactie in briefvorm gestuurd. De brief wordt voorgelezen en uitvoerig besproken. De vier amici besluiten de vereniging niet te verlaten, omdat ze blij zijn met het radicale besluit van 15 mei: er wordt niet meer gedanst binnen S.S.R.-Delft. Wat betreft de overige punten van discussie, zoals de groentijd, verwijzen ze in hun brief veelvuldig naar het net gepubliceerde URC-rapport dat ze hartgrondig onderschrijven. De brief wordt begeleid door een motie van amice Bok, waarin hij zich aansluit bij een van de standpunten uit het rapport: de novieten moeten tijdens de ontgroening op normale wijze iets van het inhoudelijke S.S.R.-programma meemaken, zoals bijbelstudies en lezingen. De vergadering wordt verdaagd.

29 mei: De motie Bok wordt behandeld en… verworpen. Dan dient, als uit het niets, am. Geudeke een motie in om aan al het geharrewar definitief een einde te maken. Aangezien geen enkel besluit rondom het dansen naar behoren functioneert, moet het dansen gezien worden als een zaak van persoonlijke beslissing: alle besluiten met betrekking tot het dansen dienen daarom opgeheven te worden. De motie wordt aangenomen met 62 stemmen voor, 33 tegen en 18 onthoudingen.

7 juni: Er wordt een door 48 mensen ondertekende afscheidsbrief verstuurd. Hoewel de door de motie Vegter op hun besluit teruggekomen uittreders zeer gedesillusioneerd zijn over het verwerpen van de motie Bok, is dit voor de meesten geen reden om de vereniging te verlaten. De motie Geudeke is echter de druppel. De afscheiding is nu een feit. Enkele tientallen tegenstanders van het dansen blijven wel lid van S.S.R., omdat voor hen de eenheid toch zwaarder weegt.

8 juni: Het demissionair bestuur Van IJken draagt zijn taak definitief over aan de voorgestelde en verkozen opvolgers. Het is een rare H.V., want op diezelfde vergadering wordt ook de afscheidsbrief van de uittreders voorgelezen. Het aftredende bestuur Van IJken uit in haar slotrede nog eenmaal haar teleurstelling over het verwerpen van de bestuursverklaring. Maar het gaat niet om het bestuur als zodanig, zo verzekert de scheidende praeses. Veel erger is het dat een constructieve visie op de danskwestie voor de vereniging onaanvaardbaar is gebleken.‘Is het dan onmogelijk dat men ter wille van een gemeenschappelijk, hoog ideaal voorbijziet aan afgeleide zaken? S.S.R.-zijn is geen kleinigheid. Is een eenheid onder hen die waarlijk S.S.R. willen zijn dan niet ten strengste geboden? En dan te bedenken dat er velen zijn geweest die puur vanuit een lauwheid en een ongeïnteresseerdheid middels hun stem over de bestuursverklaring juist over het

Page 62: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

hart van ons S.S.R.-zijn een oordeel uitgesproken hebben, terwijl hun enige overweging uiteindelijk was om op het lustrum te willen dansen. (…) De aanname van de motie Geudeke, als emotionele reactie op de gang van zaken rond de motie Bok, is S.S.R. onwaardig.Thans zijn 47 amici en één amica (de helft van het totaal, red.) uit de afdeling gegaan, en hebben twee ereleden voor hun lidmaatschap bedankt. Zijn dit dingen die moesten gebeuren? Zijn nu ineens alle controversen uit de vereniging verdwenen? Men diene beter te weten. Of het moet zijn, omdat door het uittreden veler amici de spankracht voor de handhaving van het S.S.R.-ideaal verdwenen is. Maar dan is S.S.R. geen S.S.R. meer.’Nog voor het einde van de maand komen er nog twee bedankbrieven binnen. De brieven van erelid De Rooij en lid van verdienste Itjeshorst.

Zevenendertig jaar later vierde C.S.R. haar 37e Dies Natalis in een partycentrum in Monster. Tientallen leden hadden zich op het grote feest voorbereid door middel van stijldanslessen bij de in Delft overbekende Dansschool Wesseling. Na het diner was er ruimschoots gelegenheid om het geleerde in de praktijk te brengen, en daarvan werd massaal en gretig gebruik gemaakt. Vele paren zweefden over de dansvloer – op niet al te bijpassende muziek overigens. Erelid en oprichter Egbert Schuurman, die diezelfde avond het bestuur officieel had gefeliciteerd met de verjaardag van de vereniging, keek glimlachend toe.

***

In oktober 1961 vierde S.S.R.-Delft haar tiende lustrum. Er werd uit alle macht gefeest om te vergeten; de leden lieten zien dat S.S.R. nog bloeide en dat er leven was na de scheuring. En ze moesten de 99 kersverse eerstejaars overtuigen dat ze lid waren geworden van een vereniging die de moeite waard was en waar toekomst in zat. Daarin slaagden ze wonderwel, zoals valt op te maken uit het abactiaal jaarverslag van 1962. Maar ondanks dat wist iedereen dat S.S.R.-Delft een definitieve wissel over was gegaan. Vanaf nu zouden er namelijk bijna geen confessionalistische eerstejaars meer lid worden; zij gingen allemaal naar die nieuwe, kleine vereniging die al spoedig de honderd leden zou halen. Nu bij S.S.R. de tegengasgevers waren weggevallen ging het hard. In eerste instantie probeerden een aantal ouderejaars – die toch wel geschrokken waren van de scheuring – nog een vormingsgezinde koers in te zetten, maar na hun afstuderen veranderde de vereniging razendsnel van karakter.

Het URC-rapport verscheen, het werd beleefd gelezen en verdween al spoedig in een lade. In plaats daarvan installeerde het Delftse bestuur een ORC: de Organisatie- en Reorganisatiecommissie, die de gevolgen van de groei van de vereniging moest bestuderen. Iedereen zag aankomen dat binnen een paar jaar de geboortengolvers zouden gaan studeren; S.S.R. verwachtte op basis van demografische cijfers dat het aantal leden zou groeien van 540 in 1961 tot ruim duizend in 1970. De ORC zag de oplossing in het decentraliseren van de afdeling: minder verenigingsactiviteiten, meer disputenwerk. Daarmee werd in feite het vormingswerk vogelvrij verklaard, omdat dit werk uit handen van het afdelingsbestuur werd genomen. De Praktische Commissie die de ORC opvolgde gaf deze adviezen handen en voeten: naast bijbelkringen kwamen er nu ook maatschappelijke en politieke kringen, en het oude dispuut H.E.T. organiseerde

Page 63: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

een “sociale aktie”. Wel werd in 1962 begonnen met een weeksluiting, verzorgd door een predikant.Nieuwe rapporten en verenigingsbrede discussies volgden elkaar op. In mei 1966 verscheen het “vereniging-in-perspektief”-rapport (met een harde k, de knuffelmedeklinker van de jaren zestig en zeventig). Dit rapport beval aan de groentijd oude-stijl af te schaffen, de sociëteit open te stellen voor niet-leden en S.S.R. te verzakelijken: het afdelings- en het sociëteitsbestuur zouden alleen “de tent moeten runnen”, en voor de liefhebbers zou een aparte vormingsondervereniging worden opgericht. De al jaren bestaande praktijk dat veel leden niet aan het vormingswerk deelnamen werd daarmee officieel gelegitimeerd. Een jaar later vond de “groentijd-in-perspektief”-discussie plaats; in 1968 werd de groentijd als gevolg daarvan ingrijpend gewijzigd en werd onder andere het beruchte kaalknippen afgeschaft.In 1966 kon eindelijk ook de zolder van de Koornbeurs in gebruik genomen worden: deze werd ingericht als archiefruimte en een sfeervolle theezolder. Het belendende pand Voldersgracht 5 werd aangekocht en in gebruik genomen als dispuutshuis. Het zou spoedig veranderen in een “open-aktiviteiten-kafee” dat fungeerde als bioscoop, theater, concertzaal, discotheek en vergaderruimte. In 1968 zou men het weer verkopen. Het aantal eters steeg nog altijd: rond deze tijd schafte men de traditionele eettafel af en begonnen de experimenten met het lopend buffet, dat anno nu nog steeds bestaat.Op 10 februari 1966 gebeurde dan eindelijk waar al dertig jaar over gedebatteerd was: de grondslag van S.S.R.-Landelijk werd verbreed en verwoord in niet-kerkelijke termen. Het duurde nog enige tijd voordat alle acht de afdelingen deze wijziging hadden geratificeerd. In 1967 werd er in Delft gestemd: de wijziging zou met algemene stemmen goedgekeurd moeten worden, wilde men de afdeling niet hoeven opheffen en opnieuw oprichten. Het bestuur zorgde voor een bijna gratis maaltijd op de sociëteit, en dat werkte: 334 van de 525 stemgerechtigde leden kwamen opdagen op de aansluitende H.V. Van de afwezigen had niemand zijn afkeuring laten blijken of zijn onaanvaardbaar uitgesproken; de grondslagwijziging werd per acclamatie goedgekeurd.

Intussen begonnen de prognoses van de ORC bewaarheid te worden. Er kwamen hordes eerstejaars aan in Delft, de pas gerealiseerde grootschalige TH-nieuwbouw in de Wippolder bleek meer dan nodig. Het aantal S.S.R.-leden steeg met sprongen, maar de betrokkenheid nam af: in feite deden op den duur de beide besturen en een paar commissies al het werk. De internationale studentengemeenschap raakte in een stroomversnelling na de Parijse studentenopstand van 1968. “Demokratisering” werd het toverwoord. Het voorstel om S.S.R.-Delft politiek stelling te laten nemen werd aangenomen; alles was zich studentikoos noemde werd opeens verdacht, ouderwets en elitair. Er kwamen baarden, de mores sleten, truien en geitenwollen sokken (jawel) vervingen de blauwe colberts. De Diesfeesten verpieterden. De B.U.B.A.S.T.I.S.-feesten bloeiden daarentegen: iedereen, lid of niet-lid, ongeacht kleding of haardracht was welkom. Het bestuur liep nog in jacquet maar de bestuursleden heetten inmiddels “prezus”, “abaktis” of zelfs “viskus”.In deze jaren veranderde Delft als studentenstad sterk van karakter. De TH was nu bijna helemaal verhuisd naar hypermoderne kolossen rondom de Mekelweg – het gebouw van Electrotechniek was, kerktorens uitgezonderd, zelfs korte tijd het hoogste gebouw van Nederland – en verdween uit het stadsbeeld. Als het aan de

Page 64: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

gemeente en de TH-Senaat lag zouden ook de studenten en hun sociëteiten binnenkort uit de binnenstad verdwijnen. De in de jaren vijftig opgerichte TH-mensa – een soort gaarkeuken gevestigd in een grachtenpand aan de Oude Delft – verkaste naar het futuristische Aula-Congrescentrum. In Delft-Zuid, dat na 1965 in hoog tempo verrees, werden nieuwe studentenflats uit de grond gestampt, studentenhuisvesting in de binnenstad werd ontmoedigd en de TH ontwikkelde het MAST-plan: een campus naar het voorbeeld van de pas opgerichte Universiteit Twente. Alle studenten zouden in de TH-wijk worden gehuisvest, en de studentenverenigingen moesten allemaal samen in één gebouw worden ondergebracht. Dat Delft heden ten dage in vergelijking met andere steden nog een redelijk sfeervolle studentenstad is, is met name te danken aan het heftige protest van de samenwerkende Delftse studentenverenigingen, die zich uit alle macht verzetten tegen de tijdgeest.Na verloop van tijd waren de meest rigoureuze plannen van de baan, maar het Delftse studentenleven veranderde toch ingrijpend van karakter. Steeds meer studenten woonden met tientallen tegelijk op een verdieping in massale flats, de hospita was niet langer alomtegenwoordig en het sociëteitsleven kreeg voor het eerst concurrentie van het huisleven. De leden van S.S.R. werden consumptiever en begonnen steeds meer verenigingsactiviteiten te selecteren. Studentikositeit was uit. Uit oogpunt van efficiëntie fuseerden het roemruchte sociëteitsbestuur en het eens zo gerespecteerde afdelingsbestuur – ooit elkaars grote tegenpolen – in 1969 tot een Dagelijks Bestuur. Er werden steeds meer activiteiten in het weekend georganiseerd.In het najaar van 1970 kon uit de ruim zevenhonderd leden geen nieuw bestuur meer gevonden worden. In november trad het zittende bestuur af, maar er waren geen opvolgers. De sociëteit werd gesloten en een opheffingscommissie aan het werk gezet. Eind december verklaarden enkele leden zich bereid in het bestuur te gaan, mits ze konden rekenen op voldoende animo en medewerking van de leden. Ongeveer 250 leden bleken na een enquête achter hen te staan, en met deze groep mensen werd de vereniging voortgezet.

De voortgezette vereniging rekende in een klap af met het restant van haar vroegere karakter. De disputen werden opgeheven en er ontstonden “projectgroepen”, een soort geseculariseerde C.S.R.-werkgroepen die allerhande maatschappelijke thema’s behandelden. De oude studentensociëteit werd nu een open jongerenvereniging met een sterk maatschappijkritische instelling; het kreeg de naam een linkse “aktieclub” te zijn, met de Koornbeurs als “thuisbasis”. En als klap op de vuurpijl werden de púntjes afgeschaft: de vereniging noemde zich nu heel bewust SSRD, en al spoedig wisten weinig leden meer dat de R ooit voor “Reformatorum” had gestaan. De “jongemenschen” waren nog steeds geestverwant, maar nu op totaal andere gronden: de theorieën van de Neomarxistische filosoof Herbert Marcuse die het ideaal van de homo ludens propageerde, de “eksistentialistiese” boeken van Sartre en Beauvoir, de gezamenlijke strijd voor mensenrechten, wereldvrede en democratisering. Het aantal leden bleef de eerste jaren constant, maar zou in de tweede helft van de jaren zeventig steeds sneller gaan dalen. Er werden weer activiteiten in het weekend georganiseerd om de opkomst op peil te houden. Een zwart-witfoto uit die tijd toont een bijeenkomst in de kelder van de Koornbeurs: een besloten groepje sigarettenrokende mannen met baarden, bedachtzaam luisterend naar mededelingen van het bestuur. In een van de nissen onder het keldergewelf hangt

Page 65: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

een kleurig geborduurde wereldkaart, er zijn wat Greenpeace- en Amnesty-achtige symbolen en over alles heen hangt een spandoek met de nieuwste interpretatie van de letters SSRD: ‘Samen Sterkstaan, Resoluut Doorgaan’.Dat laatste was nog de vraag. De betrokkenheid en het aantal leden vielen steeds sterker terug. In 1980 was de OWee extra groots opgezet, maar ondanks het spectaculaire programma bleef het grote aantal leden uit. Het bestuur stelde voor tot opheffing over te gaan. Opnieuw verklaarden enkele leden zich bereid in het bestuur te gaan, mits alle ouderejaars zouden helpen de vereniging levend te houden. Opnieuw werd het roer omgegooid: De SSRD uit de jaren zeventig, waarin nog redelijk veel aandacht was voor – links-geseculariseerde – vorming, werd nu echt een pure gezelligheidsvereniging. In 1982 waren er weer veertig eerstejaars; het ledenaantal was ongeveer 160. De activiteiten in het weekend werden nu structureel: disco’s, theatergroepen en andere hobbyclubs maakten op zaterdag en zondag gebruik van de “thuisbasis”. Het nieuwe concept bleek bij niet-studenten aan te slaan, en vanaf 1985 zouden studenten een minderheid zijn in de toen 190 leden tellende vereniging, die zou uitgroeien tot een belangrijke schakel in het Delftse uitgaansleven.In de daaropvolgende jaren zou het ledenaantal sterk schommelen, maar het nieuwe concept bleek definitief levensvatbaar: anno 2006 telde de SSRD – die vanaf 1991 officieel Openbare Jongerenvereniging De Koornbeurs heette – ruim vierhonderd leden. De vereniging stond in studerend Delft nog altijd als alternatief bekend, maar van de geitenwollensokken-cultuur was niets meer terug te vinden. In plaats van sigaretten werd er soms ook geblowed, de wollen truien waren vervangen door gothic-uitgaanskleding en de baarden door piercings. Op vaste dagen in de week waren er themadisco’s als Underground en The Triangle (’We draaien alles, als het maar dansbaar is’); boven de hoofden van de talloze eters in de vijfdaagse mensa hing een reusachtige triangel, die desgewenst de meest spectaculaire lichteffecten kon produceren.De open eettafel van de was de populairste in Delft, en dit was ook zo ongeveer de enige gelegenheid dat C.S.R.-leden nog wel eens in het gebouw kwamen. “Dan maar naar de Koornbeurs” was de standaardopmerking als een C.S.R.-maaltijd weer eens afgeladen vol was en de koks gedwongen waren mensen een plaats te weigeren. Met name op dinsdag, bijbelkringdag, de vaste “patatdag” van de mensa, schaarden vele Civitassers zich rond de tafels van de Koornbeurs. En vaak werd er gedacht: we zijn dom geweest in 1961, dit had ónze sociëteit kunnen zijn.

***

Zo eindigde het verhaal van de Societas Studiosorum Reformatorum afdeling Delft. Geen enkele christelijke studentenvereniging in Nederland zou zo radicaal van karakter veranderen als De Koornbeurs, maar ze stond bepaald niet alleen in de ontwikkeling die ze doormaakte. Over de hele linie seculariseerden de christelijke verzuilingsbolwerken uit het begin van de eeuw, maar links-revolutionaire aktiegroepen werden het niet. De meeste S.S.R.-afdelingen in het land bleven ondanks de secularisatie traditionele, studentikoze gezelligheidsverenigingen – te vergelijken met Virgiel – en ondanks de teloorgang van de gereformeerde S.S.R.-Unie bleven ze elkaar beschouwen als zusterverenigingen en zochten ze elkaar geregeld op. S.S.R.-Wageningen sloot zich aan bij de Federatie van Unitates en Bonden en werd zo een zustervereniging van de DSB.Slechts twee verenigingen uit het verzuilde tijdperk bleven onverkort

Page 66: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

reformatorisch: het honderdvijftig jaar oude Kampense Fides Quaerit Intellectum – ‘Het geloof zoekt te verstaan’ – dat nog altijd voor honderd procent uit theologen bestond, en de GTSV Voetius, het Utrechtse theologendispuut voor gereformeerde-bonders dat in 1999 zijn honderdjarig bestaan vierde. Deze beide verenigingen zouden rond het jaar 2000 hun weg vinden naar IFES.In Amsterdam werd het roemruchte, oergereformeerde VU-Corps Nil Desperandum Deo Duce – ‘Wanhoopt nooit, want God leidt ons’ – omgedoopt in LANX, en na een proeftijd van enkele jaren kon deze seculariere vereniging in 2001 toetreden tot het AllerHeiligen Convent, de landelijke alliantie van ex-katholieke verenigingen. ‘De Roomse horden rukken aan, om ’t vrije VU-Corps neer te slaan…’ Zo was het alsof katholieken en protestanten elkaar eindelijk toch nog hadden gevonden: het VU-Corps was een zustervereniging van Virgiel geworden. ‘Nog liever zijn wij Turks dan Paaps…’ Uiteindelijk werd het Turks én Paaps: in Amsterdam studeerden talloze allochtonen, en de Amsterdamse studentenverenigingen waren dan ook de meest multiculturele van het land.

Met C.S.R. hadden deze gebeurtenissen allemaal niets meer te maken. Op 16 juni 1961 begon een heel nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van christelijk studerend Nederland, en na de jaren zestig verdween voor de Civitas de S.S.R. definitief achter de horizon. Met een dosis goede moed moesten vijftig zelfbewuste, principiële mensen proberen zich opnieuw een eigen vereniging en een eigen vorm te scheppen.

***

Het is lente 2001, en ik kruip onder de hanebalken van de Koornbeurs door op de veel te kleine archiefzolder. Een bestuurslid met een zwart T-shirt en geverfd punkhaar heeft me binnengelaten, maar waarschuwt me dat er niet zoveel meer te vinden is, vreest hij: er is in de loop der jaren enorm veel weggesmeten. Het dak is aan één kant tijdelijk weggebroken vanwege een verbouwing, en de eerste zonnestralen van het jaar denderen enthousiast naar binnen. Ik knipper met mijn ogen en probeer de titels in de archiefkasten te lezen. Ik hoop op oude H.V.-notulen, de almanak uit 1961, de beslissende afscheidsbrief, het URC-rapport. Niets van dat alles. Wel staan er andere almanakken, het gedenkboek Vier Glazen (in exact dezelfde uitvoering als op C.S.R.) en bovendien vind ik alle complete jaargangen van Forum terug, keurig gearchiveerd. Ik begin te zoeken en blader dwars door de tijd heen. Het eerste nummer, waarin de in de oorlog gevallen S.S.R.-ers worden herdacht. Het Scheve Jan-project, de maatregelen van het Bestuur Pars, de redes van amice Puchinger. Lollige artikelen uit de jaren vijftig, ingezonden stukken over de danskwestie, mededelingen van het sociëteitsbestuur.En op de onderste plank staat, vergeeld en beschimmeld, een complete serie van anderhalve meter Bijbelcommentaar. Veertig delen, in zwart gebonden, uitgave 1930. Ongetwijfeld aangeschaft door een bestuur in de jaren dertig ten behoeve van de verenigingsvorming. Op de ruggen staan de namen van alle bekende VU-theologen van voor de oorlog: Van Gelderen, Gispen, Noordtzij, Ridderbos, Bouma, Van Leeuwen, Jacobs, Goslinga, Aalders, Greijdanus, Grosheide. Hoeveel huidige Koornbeursleden zouden weten dat hun pand deze schat bevat? Ik sla een deeltje open en kom terecht bij I Koningen 8:29, als Salomo het inwijdingsgebed voor de tempel des Heren uitspreekt. ‘Dat Uw ogen geopend zijn over dit huis nacht en dag, de plaats waarvan Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal aldaar zijn…’ Zelfs na

Page 67: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

vijfenveertig jaar is God nog niet uit dit huis verdwenen, en houdt Hij hier op zolder een Oogje in het zeil. ‘Hoort dan naar de smeking van Uw knecht en van Uw volk Israël, die zij te dezer plaatse opzenden zullen. Ja, Gij zult het horen in de plaats Uwer woning, in de hemel; en wanneer Gij het hoort, zult Gij vergiffenis schenken.’Ik sla het boek dicht.

Page 68: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

5 Het grote overdoen

Het huis is van buitenaf weinig opvallend. Dagelijks fietsen talloze studenten er achteloos langs op weg naar de TU, ook C.S.R.-leden. Toch heeft dit pand op de Achterom 88 een bijzondere rol gespeeld in de geschiedenis van de vereniging, zij het slechts op de eerste dag. Het heet “De Open Deur” en is eigendom van de Gereformeerde Gemeente. Het is nu op de kop af vijfenveertig jaar geleden dat vier ex-leden van S.S.R.-Delft ’s avonds rond acht uur bijeenkwamen in een zaaltje op de eerste verdieping van dit huis, dat ze hadden afgehuurd. Het waren de amici Bok, Van den Hout, Schuurman en Zeillemaker. In hun omgeving hadden ze deze bijeenkomst luidkeels aangekondigd als “openbare vergadering”. Behalve henzelf waren nog zo’n vijftig studenten aanwezig: niet alleen voormalige S.S.R.-ers, maar ook een aantal andere belangstellenden. Ook Van Riessen, Van der Maas en een TH-studentendecaan waren erbij, alsmede bestuurslid am. van Dijk van de landelijke S.S.R.-Unie en twee vertegenwoordigers van de Reünisten-Organisatie, de amici Van de Fliert en Van de Kerk.Toen deze openbare vergadering werd belegd was het al negen dagen geleden dat achtenveertig S.S.R-leden hun handtekening onder een gezamenlijke afscheidsbrief hadden gezet. Er volgde een week van intensief contact en overleg om het concept van een nieuwe vereniging uit de grond te stampen. De uittreders waren kind aan huis bij elkaar en bij het “Comité van Vier”, onder voorzitterschap van Ton van den Hout, en nu zou het dan eindelijk gaan gebeuren.

Notulen van de bijeenkomst, tijdens welke de Civitas Studiosorum Reformatorum te Delft is opgericht.Met een hamerslag opent amice van den Hout dit samenzijn en laat Psalm 138:1 zingen, waarna hij Johannes 4 leest en voorgaat in gebed. Het Comité doet enige mededelingen bij monde van Am. van den Hout. Slechts twee artikelen van de statuten zijn al geformuleerd, namelijk doel en grondslag. Over ongeveer twee maanden, dat wil zeggen na de vacantie, zal er een conceptontwerp van de statuten aanwezig zijn.Wat de naam der vereniging betreft, het Comité heeft twee voorstellen: “Civitas Studiosorum Reformatorum” en “Corpus Studiosorum Reformatorum”. De voor- en nadelen van de woorden Civitas en Corpus worden besproken, waarna bij handopsteken de balans blijkt door te slaan ten gunste van “Civitas”.

Vervolgens ontstond er meteen al een fikse discussie over het voorlopig geformuleerde verenigingsdoel en het woord “gezelligheid”. Bijna iedereen wilde hierover zijn ei kwijt, want het waren juist de excessen in het gezelligheidsleven geweest die hen S.S.R. hadden doen verlaten. Moest het woord gezelligheid in de statuten voorkomen of niet?

Prof. van Riessen meent van wel; gezelligheid en ontspanning moeten een legale plaats hebben in de vereniging. Am. van den Hout heeft bezwaar tegen het in dit verband belaste woord gezelligheid en spreekt liever van “het nauwer aanhalen van de vriendschapsbanden”. Am. Jaap Krabbendam meent alle moeilijkheden uit de weg te kunnen gaan door te spreken over “een aan de Bijbel genormeerd verenigingsleven”. Volgens Am. Hans van Roon is de vorming het doel, en deze gezamenlijke, wederzijdse en integrale vorming geeft vanzelf gezelligheid.

Page 69: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Amice van den Hout sloot voorlopig de discussie met de verzekering dat de discussie verder zou gaan als de volledige statuten in concept klaar zouden zijn. Alle aanwezigen bleken zich wel min of meer te kunnen vinden in de voorlopige formulering, die in de pauze ter ondertekening zou liggen. ‘De vereniging stelt zich in al haar werkzaamheden onder het gezag van de Bijbel, het geschreven Woord van God, en aanvaardt wat beleden wordt in de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels. Het doel van de vereniging is de integrale vorming van haar leden tot academici, die in gehoorzaamheid aan God hun taak in het leven aanvaarden.’De klok sloeg negen uur. Het werd tijd om tot actie over te gaan. Ton van den Hout begon met het uitspreken van de oprichtingsrede die hij had voorbereid. ‘De omstandigheden, waaronder nu bijna 75 jaar geleden enkele studenten te Leiden bijeenkwamen om een vereniging van Christelijke Gereformeerde studenten op te richten, zijn in veel opzichten gewijzigd. Het aantal studenten was kleiner, hun ervaring op organisatorisch gebied minder. De smaad, die zij moesten verdragen aan de openbare universiteiten als christen, is vandaag ondenkbaar. De emancipatie van de christen in de universitaire wereld heeft naast vele voordelen ook nadelen gebracht. Dat christenstudenten vroeger feller werden aangevallen en bijgevolg zich wel moesten bezinnen op een weerwoord, was wellicht gunstiger geweest. Wij willen voortzetten wat zij begonnen. Hun doel is het onze: “het nauwer aanhalen van de vriendschapsbanden tussen studenten uit de gereformeerde gezindte, om een gezamenlijke bezinning mogelijk te maken op vragen rondom geloof en wetenschap”. Dit is een positief bezigzijn, maar ook een afwijzen van alles wat deze vorming kan belemmeren.…Laten we ons niet verbeelden dat dit alles vroeger eenvoudiger was; de verleiding is vandaag groter. Ook, en dat is een nadeel van de tijd waarin wij leven, laat de tegenstand van het evangelie zich minder duidelijk onderkennen. Zo u dit een verleiding wilt noemen, zijn we er nu slechter aan toe. Zowel bij ongelovigen als bij gelovigen is de duidelijkheid vaak zoek. De twijfelaar wordt vaak meer gewaardeerd dan hij die iets met stelligheid durft te beweren. Tegenover dit nadeel staat dat wij beschikken over een geestelijke erfenis, die onze voorgangers ons nalieten en die zij zelf moesten ontberen. Deze erfenis is het die ons tot een adeldom verheft, die verplicht.…De twijfel, de onzekerheid, het gebrek aan leiding, de voortgaande secularisatie, alle kenmerken van deze tijd hebben hun invloed in de gereformeerde gezindte, en ook in de S.S.R. doen voelen. Wil men dit bestrijden, dan is het in een gemeenschap nodig dat men het eens is over de analyse van de situatie waarin men verkeert. Zo min als een leger waarin verschillend over de vijand wordt gedacht in staat is deze vijand te bestrijden, zo min waren wij in staat binnen S.S.R.-Delft te weren wat geweerd diende te worden. De gemeenschap is tenslotte gebroken op de elementaire eis, waaraan een christelijke gemeenschap moet voldoen: alleen die ontspanning te beoefenen waaraan allen mee kunnen doen. S.S.R.-Delft heeft duidelijk laten blijken dat zij op geen enkel punt zich die maatregelen wil opleggen die onzes inziens nodig zijn.…Wat willen wij? In Réveiltermen beantwoord: wij moeten de eredienst handhaven, maar de vormendienst afschaffen. Wat dienstbaar is in een groentijd en een

Page 70: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

sociëteit moeten wij niet overnemen, maar zelf instellen. Hetzelfde geldt voor omgangsvormen en de beoefening der welsprekendheid.Amica (let op het enkelvoud, red.) amicique, het moment waarop de vereniging zal worden opgericht nadert. Het is de taak van het bestuur om aan ons streven vorm te geven. Wanneer u echter niet al uw krachten inzet om aan hun beleid uitvoering te geven, komt er niets van terecht. Daarom verzoek ik u dringend uw krachten in te zetten, nu, maar ook in de komende jaren, in het geloof dat God de Vader ons de kracht zal geven als wij Hem daarom vragen.…Amica, amici, aanstaande bestuurders, een grote taak wacht u. De ijver die u de afgelopen week aan de dag gelegd hebt belooft veel voor de toekomst. Geve God u de wijsheid en de kracht om onze vereniging zo te leiden, dat zijn naam erdoor verheerlijkt worde!’

De spreker keek op zijn horloge: het was zes voor half tien. Zo werd dan op de avond van vrijdag 16 juni 1961 om 21.24 uur C.S.R. geboren: met een hamerslag verklaarde Ton van den Hout de Civitas Studiosorum Reformatorum te Delft voor opgericht.Hierna werd direct overgegaan tot de installatie van het eerste bestuur, dat in de voorafgaande week door het Comité bereid was gevonden. Maartje van Asperen, de enige amica, werd tot circumpendulatrix benoemd en Ton van den Hout verrichtte zijn laatste officiële daad als Comitévoorzitter door het bestuur met hamerslagen te installeren. De vergadering werd geschorst, en tijdens de pauze werden grondslag en doel door in totaal 51 leden ondertekend. Toen de vergadering werd hervat lag de leiding bij het nieuwe bestuur, en wachtte het comité bescheiden achter in de zaal de loop der gebeurtenissen af.

Egbert Schuurman sprak zijn intreerede uit, die in de eerste jaren van C.S.R. nog “troonrede” werd genoemd. Hij vertolkte de dubbelheid van het moment: droefheid en blijdschap tegelijk. ‘Droefheid omdat het werk dat we tot nu toe deden niet meer voortgezet kan worden binnen S.S.R.-Delft. Het is vooral verdrietig te moeten ervaren, dat zij die met ons altijd van harte het gereformeerd studentenleven wilden bevorderen, nu gemeend hebben binnen S.S.R. te moeten blijven. De moeite van het voortaan gescheiden optrekken zal ons blijven volgen. Maar ook is er vreugde en blijdschap, omdat we nog de gelegenheid hebben gezamenlijk als studenten te mogen werken in het Koninkrijk Gods. Het bestuur verheugt zich dat onze vereniging zodanig is samengesteld dat gesproken kan worden van een “intergereformeerd” karakter. Moge de Here geven dat onze vereniging in positieve zin mag meewerken aan de kerkelijke eenheid.’Daarna gaf de kersverse praeses een korte weergave van het bestuursbeleid, althans in grote lijnen, want amper een week geleden hadden hij en zijn vier collega’s nog niet kunnen vermoeden dat ze nu, geïnstalleerd en wel, in een bestuur zouden zitten. Voor wie het activiteitenpakket van S.S.R. ook maar een beetje kende klonk het beleid verdacht bekend in de oren: bijbelkring, maaltijden, lezingen, academische vorming, weekenden, alles zat erin. Het was duidelijk dat C.S.R. niet op revolutie zon maar eigenlijk gewoon de S.S.R. wilde “overdoen”, met behoud van het goede en een radicaal afwijzen van de rest – al was die rest in de begintijd wel heel erg groot.

Am. Schuurman ontvangt applaus voor zijn rede en hamert door naar het punt

Page 71: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

ingekomen stukken. Vooral van belang is een schrijven van het Uniebestuur der S.S.R., waarin het zegt de gang van zaken in Delft te betreuren. De leden der Civitas kunnen echter, ondanks het feit dat zij geen lid zijn van S.S.R.-Delft, voorlopig Unielid blijven. Een mededeling van het voorgenomen huwelijk tussen amice Reinier F. van Mill en mejuffrouw T. Wiersema roept een enthousiast applaus en enige hilariteit op.

Al vanaf de allereerste tijd bestond er zo een logisch verband tussen C.S.R. en huwelijk, en zo zou het blijven. Of de oprichtingsdatum van C.S.R samenhangt met het gegeven dat die samenvalt met de verjaardag met mevrouw Schuurman is niet bekend.Er werd nu een hele trits commissies tegelijk geïnstalleerd: een novitiaatscommissie, een statutencommissie, een huisvestingscommissie, een propagandacommissie en een naamloze commissie die een verenigingsorgaan moest gaan verzinnen. Een voor een mochten de praesides het woord voeren over hun ideeën; bijna allemaal refereerden ze aan het komende Visieweekend in Reeuwijk dat de volgende dag zou beginnen, en waar ze veel input van de leden verwachtten.De rondvraag begon. Cor Zeillemaker – de eerste Novciepraeses – stelde voor om het historische moment van de oprichting fotografisch vast te leggen, en aldus geschiedde nadat een van de leden thuis zijn immense camera had opgehaald. De 33 nog op de vergadering aanwezige leden poseerden in een configuratie die op C.S.R. anno nu nog elke junimaand wordt gebruikt, als het nieuwe bestuur zich met de vereniging laat kieken op de wissel-H.V.: het bestuur achter de tafel, de leden in drie of vier rijen daarachter. Tegenwoordig is het sport om zo uitbundig en brallerig mogelijk op zo’n groepsfoto te staan. Op deze plaat uit 1961 staan alle hoofdrolspelers van het eerste uur, stuk voor stuk strak in pak met lichte stropdas – de standaardkleding van de toenmalige student – en ernstig in de lens blikkend. Een enkeling lacht.Tijdens de rest van de rondvraag passeerde een massieve hoeveelheid zin en onzin, in de ouderwetse S.S.R.-stijl. Ondanks de ernst en de zwaartillendheid van het moment bleken de nieuwbakken Civitassers toch al weer in staat tot het nodige studentikoze vuurwerk. De kersverse Novcie begon om linten te zeuren, versierselen die het C.S.R.-bestuur zelf pas enkele jaren later zou krijgen.

De Novitiaatscommissie stelt bovendien eisen. Zij wil geen kwastjes aan de linten. Novciepraeses Am. Zeillemaker wil graag de kleuren blauw en goud in het lint verwerkt zien: het goud als symbool voor het blonde haar der jonge novieten. Am. Wim Nijenhuis stelt voor om een groot aantal amici in een klein kastje te duwen; iets dat door Am. Wim Beeftink “grof stapelwerk” wordt genoemd. De praeses sluit echter de rondvraag. De vergadering wordt besloten met het zingen van het eerste en zesde couplet van het Wilhelmus.

Het gebouwtje stroomde leeg. Iedereen zat middenin de tentamens – ook het bestuur –, de vakantie stond voor de deur en pas in september zou C.S.R. pas echt van start gaan. De nieuwe vereniging ging op weekend naar Reeuwijk, de abactis Jan van Bemmel zond een bestuursbericht rond naar andere verenigingen, er verscheen een artikel in het dagblad Trouw en dat was het voorlopig wel eventjes.

***

Page 72: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Op maandag 4 september waren alle leden terug in Delft en luisterden naar een toespraak van amice Zeillemaker. Samen met zijn Novciegenoten had hij in amper twee maanden tijd een novitiaatsprogramma uit de grond gestampt. Dit was niet alleen een enorme opgave door het korte tijdsbestek, maar ook door de totaal nieuwe manier waarop het programma moest worden ingevuld: de eerste Novcie moest letterlijk zin het wiel uitvinden. De novitiaatsrede was dan ook een soort donderpreek, waarmee de Novcie voor eens en voor altijd hoopte af te rekenen met de oude S.S.R.-ontgroening. Niet meer kaalknippen, geen groenboekje, geen donderjool. De leden werd op het hart gedrukt niet toe te geven aan de verleiding om alsnog op eigen houtje te gaan “feuten”. Deze oproep was eigenlijk ten overvloede, want nagenoeg alle ex-S.S.R.-ers waren het erover eens dat de oude elitaire groentijd vervangen moest worden door een kennismakingstijd, waarin de eerstejaars daadwerkelijk aan kennismaken toe zou komen. C.S.R. was haar tijd ver vooruit: pas na 1968 zouden de andere Delftse verenigingen het kaalknippen afschaffen. De eerstejaars kregen van de Novcie een bemoedigende toespraak, om aan te geven dat de vereniging hen met open armen ontving en dat ze op volstrekte voet van gelijkheid stonden met de ouderejaars. Het begrip “feut” kon niet meer, en pas in de jaren negentig zou het worden herontdekt.

Het novitiaat duurde drie weken, net als dat van de grote verenigingen; het academisch jaar begon wat later dan tegenwoordig, en er was dus tijd zat voor een introductieprogramma. Vanaf dinsdag tot de woensdag in de week daarop werden de novieten bezig gehouden in Delft: “kastbezoek” (huisbezoek), lezingen, kringen, sport en excursies. De eerstejaars moesten aan de Novcie verslag uitbrengen over hun verplichte bezoeken aan ouderejaars; het idee achter het groenboekje leefde dus nog voort. Nog steeds kwam het voor dat een noviet tot vervelens toe werd doorgezaagd over de grondslag – toen de Drie Formulieren nog in de grondslag van C.S.R. zaten viel er nog lekker veel te discussiëren. De oude “lullepot” werd voortgezet onder de naam “causerie” en tijdens de maaltijden moesten de eerstejaars zich standaard hierin oefenen. Die maaltijden vonden plaats in het Conventum, het nieuwe bijgebouw van de Christelijk Gereformeerde Kerk in Delft. Lunchen deden de novieten bij de ouderejaars thuis. De zaterdag en de zondag waren vrij.Op 14 september, middenin het novitiaat, riep het bestuur de 1e Huishoudelijke Vergadering bijeen in de kantine van de Palletfabriek Hordijk aan de Rotterdamseweg, achter het huidige Elektro toen daar nog weiland was. In feite was dit de eerste sociëteit van C.S.R.: deze ruimte zou gedurende de eerste jaren de installatie van eerstejaars, bestuursverkiezingen en andere plechtige ogenblikken binnen haar muren zien. Deze eerste H.V. werd er uitvoerig gedebatteerd over de statuten die nu in concept klaarlagen, de positie van C.S.R. binnen S.S.R.-Landelijk en het novitiaat. Tijdens deze vergadering werd onder meer besloten dat de totale novitiaatstijd zou duren tot februari en dat eerstejaars een lagere contributie zouden betalen dan ouderejaars, zoals het tot op vandaag nog steeds is. Halverwege de vergadering deed Cor Zeillemaker enkele mededelingen voor de eerstejaars over het kampgedeelte van het novitiaat, dat die avond zou beginnen. Hierna verlieten alle novieten de vergadering. Even later klonk van buiten het geknal van dertig bromfietsmotoren, zodat het spreken in de vergadering korte tijd onmogelijk werd. Bromfietsen waren begin jaren zestig dé grote trend, het symbool van de door de nieuwe welvaart verworven vrijheid, en

Page 73: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

bijna iedere student in Nederland had anno 1961 wel een brik in zijn bezit om in het weekend aan te klussen.

Het kamp had meer dan de week een padvinderkarakter, maar was tegelijk geestelijker: er vonden nu ook bijbelstudies plaats. Tijdens het kamp was er de Aspirantenvergadering; daar werden in tegenstelling tot nu niet alleen eerstejaarscommissies gekozen, maar ook een eerstejaarsbestuur. Dit bestuur organiseerde gedurende een half jaar allerlei speciale activiteiten, coördineerde de eerstejaarscommissies en onderhield een eigen officieel contact met het échte bestuur. Het eerstejaarsbestuur was zo een ideale gelegenheid om te oefenen voor later.Toch werd het verschil tussen feut en ouderejaars niet helemaal opgeheven: tijdens het slotweekend van het kamp sliepen de ouderejaars apart van de eerstejaars, in de betere slaapzaal natuurlijk. De tegenactie van de eerstejaars liet niet lang op zich wachten. Bij enkele boeren rondom de kamplocatie werd een aantal kippen op de kop getikt, die midden in de nacht in de ouderejaarsslaapzaal werden losgelaten. Een gigantische “kakelfonie” ontstond, vele slaapzakken werden volgepoept. Bovendien kostte het de slaperige ouderejaars heel wat moeite de kippen weer te vangen. Eén troost: de volgende dag was er kakelverse kippensoep.Het lichamelijke element was uit het novitiaat verdwenen, maar geestelijk was het vaak nog zwaar. De ouderejaars verwachtten dat een noviet over álles een mening had, in het bijzonder over de Drie Formulieren. De kastbezoeken werden vaak zo irritant mogelijk gemaakt – het werd de eerstejaars alleen al buitengewoon moeilijk gemaakt bij het maken van de afspraak – en iedere ouderejaars was “meneer” en “u”. Pas na het amicitia-drinken aan het einde van het novitiaat kwam er een einde aan het gemeneer. Vlak voor zijn installatie in februari moest elke noviet zijn opwachting maken bij de Novcie, die met vier man achter een tafel zat, om in kruisverhoorvorm een aantal vragen over grondslag en doel te beantwoorden. De Drie Formulieren stonden daarbij niet ter discussie – die waren vanzelfsprekend.Het bleek de ouderejaars toch moeilijk te vallen de oude groentijd te vergeten. De tweede Novciepraeses, Pieter Bos, merkte in zijn novitiaatsrede van februari 1963 op: ‘We hebben elk op onze manier ook een beetje groentijd gespeeld. Ouderejaars met S.S.R.-ervaring nu en dan, als ze zich boos maakten omdat de novieten zo ongemanierd zouden zijn; en jongerejaars, het is niet verwonderlijk waar ze het vandaan hebben, als ze zich een houding aanmeten om boven de noviet te staan, om zichzelf te strelen. Enkele leden gingen zelfs heel ver. Eén liet door novieten de auto van de vader van zijn geliefde schoonmaken, een ander schreef een noviet af voor een werkje, een week na het novitiaat, als besprak hij een huurauto voor die dag; ook waren er ouderejaars, die het bestonden de novieten straffen op te leggen… De enige instantie die gezag heeft over de novieten is de novitiaatscommissie; de groentijd, haar wijzen van doen en haar terminologieën moeten voor ons afgedaan hebben.’ Nog tot 1965 waren geluiden over zulke excessen te horen, maar daarna niet meer. In de lieve en democratische jaren zeventig en de zakelijke jaren tachtig was het begrip ontgroening al helemaal over en uit, en pas in de jaren negentig zouden sommige ontgroeningachtige praktijken weer voorzichtig terugkeren.

De structuur van C.S.R. begon in hoog tempo vorm te krijgen. Het bestuur kwam met een uitgebreider beleid, dat eens te meer liet zien dat de leden de S.S.R. wilde overdoen. Het eerste halfjaarthema zag het licht: de Doorbraakgedachte, die

Page 74: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

vijftien jaar daarvoor zoveel invloed had gehad. De volgende halfjaarthema’s gingen bijna allemaal over technische en wetenschappelijke onderwerpen in relatie tot het geloof. Deelname aan de bijbelkringen werd op C.S.R. rigoureus verplicht; de kringen werden uit de disputen gevormd. Er was één grote eerstejaarskring, die in de twee beginjaren onder leiding stond van prof. Van Riessen. Deze kring werd altijd uitermate goed bezocht. De novieten bestudeerden enkele onderwerpen, hielden twee-op-twee-gesprekken waarvan verslag uitgebracht moest worden en moesten kritiek op elkaar leveren. Vanaf 1963 zou Egbert Schuurman – inmiddels afgestudeerd – deze kring overnemen, en na 1968 werd de zogeheten jeugdcommissie met deze taak belast.In een verenigingsjaar werden naast zo’n zes lezingen een forum, acht bijbelinstructies en exegeses gehouden; het vormingsprogramma had dus een vrij hoog turbokringgehalte. De bijbelinstructies hadden met het dagelijks leven te maken, de exegeses waren vaak pure tekstanalyses. Deze activiteiten werden vaak geleid door studentenpredikant. Iedere christenacademicus werd zo ook een klein beetje tot theoloog geschoold. Er was een najaars- en een voorjaarsweekend: dit waren ware conferenties, compleet met thema’s, lezingen en badges. De jaarvergadering in juni vond plaats tijdens een verenigingsweekend in Brielle. Deze vergadering werd vaak zó gerekt, dat voor de op vrijdagavond gestarte bijeenkomst inderdaad zo ongeveer het hele weekend nodig was. Na een dagenlange slijtageslag keerde de vereniging met een nieuw geïnstalleerd bestuur terug naar Delft.

Op basis van het URC-rapport ontstond het IVI-concept: een Integraal VormingsInstituut, een soort moot waarbinnen niet alleen bijbelkringwerk en gezelligheid, maar ook studiekringen en lezingen zouden plaatshebben. De vereniging werd opgedeeld in zes IVI’s, die werden aangeduid met een Latijns rangtelwoord: Prima, Secunda etcetera. Op die manier werd gesuggereerd dat alle IVI’s even belangrijk waren en niet aan “clanvorming” zouden gaan doen. Hier ligt een sterke parallel met de moten Eén, Twee, Drie en Vier van vandaag.Al snel ontstonden uit de IVI’s echter zes disputen, net als bij S.S.R., zodat de traditie toch nog als winnaar uit de bus kwam. In plaats van nummers werden er namen verzonnen: Vicondes, Stentor, Graal, Geldan, Sec en Eureka. Tot 1967 zouden deze disputen bestaan. In plaats van gelijkwaardige vomingsunits werden het kleurrijke gezelschappen met een bestuur, eigen tradities en, onvermijdelijk, groepsvorming. In de meeste disputen bleef de IVI-gedachte echter duidelijk herkenbaar, en de latere werkgroepen zouden vanaf 1967 hierop voortbouwen.Een dispuut telde vijftien tot twintig leden, verdeeld over twee à drie bijbelkringen. Eens per maand kwamen de disputen bijeen op de huizen of in een stamcafé. Een dispuutslid hield zelf een lezing over een onderwerp, waarna er flink gedebatteerd werd. Elk dispuut werd ingeschakeld bij de viering van de Dies en hield eens per jaar een open dag. Tijdens de jaarvergadering werden de dispuutsverslagen uitgebracht. Het was alsof de dagen uit de jaren twintig herleefden: kleinschalige studentikositeit in een sfeer van onschuld en veiligheid.De bovengenoemde disputen ontwikkelden allemaal hun eigen karakter. Van Sec en Vicondes is helaas weinig bekend: van Vicondes weten we alleen dat het een afkorting was van “Virtus, Concordia, Fides”. De leden van IVI Secunda wilden geen traditioneel dispuut vormen en kozen als naam Werkgemeenschap Stentor. Dit dispuut deed het meest van alle aan vorming en was van mening dat gezelligheid een logisch uitvloeisel van die vorming was (‘werkgemeenschap is

Page 75: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

gemeenschap in en door werk’), maar niet iets om apart te organiseren. Dit dispuut is de meest uitgesproken voorloper van de huidige werkgroep.De leden van het dispuut Graal trachtten hun doel onder meer te bereiken door het nastreven van Ridderlijke Deugden en het zoeken naar de Graal, in navolging van Koning Arthur en de zijnen. Hun lijflied hadden ze overgenomen uit de oude Cantemus-liedbundel van de S.S.R.: ‘Chevaliers de la table ronde, goûtons voir si le vin est bon!’ In 1967 was dit het enige dispuut dat niet werd opgeheven, omdat de Graal op dat moment nog niet gevonden was. Blijkens H.V.-notulen uit 1973 zou dit kort voor die tijd wel gebeurd zijn.Het jongste dispuut, Geldan, werd geregeerd door een College van Schepenen, dat op haar beurt gevormd werd door een Ouderman en een Waerdijn. De leden waren “gildebroeders”; hierin werden meesters, gezellen en leerlingen onderscheiden.Het oudste (september 1961!) en kleurrijkste dispuut was Eureka, de wereldberoemde oneliner van Archimedes (287-212 v.Chr.). Het probeerde zijn doel te bereiken door het benaderen van het vaste punt van Archimedes. De leden waren onderscheiden in burgers en slaven van de stad Syracuse. Het bestuur bestond uit twee personen: de Archimedes en de Archivaris. Niet-dispuutsleden werden steevast “barbaren” genoemd. Het dispuut hield de tijdrekening van Archimedes aan, zodat de oprichting in het jaar 2248 plaatsvond. Het had een eigen lied, eigen briefpapier, lintjes en een uitgebreid notulenboek.

Er waren twee verenigingsmaaltijden per week, op maandag en vrijdag om zes uur, en daar ging het er bijna net zo aan toe als op S.S.R.: een tweedejaars tafelpraeses, eerstejaars kelners en afwassers. Ouderejaars waren van corveeën vrijgesteld. Een Maalcie was er niet: het bestuur regelde alles. Leverancier van de maaltijden was de mensa van de TH, een soort gaarkeuken gevestigd in een monumentaal pand aan de Oude Delft. Het eten werd in grote pannen opgehaald met de bestuursauto – de witte Mercedes Cabriolet van het bestuur Schuurman – en naar het Conventum vervoerd, alwaar de hongerige Civitas zich in slagorde had opgesteld. Er was geen intekensysteem; mensen moesten van tevoren bonnetjes kopen die tijdens de maaltijden weer werden ingeleverd. Ook andere activiteiten vonden (behalve in de Palletfabriek Hordijk) veelal in het Conventum plaats. Borrels waren er niet, maar dat mocht de pret niet drukken; bijna iedereen was altijd aanwezig op elke activiteit, jasje-dasje en al. De opkomstcijfers lagen bij C.S.R. in de eerste jaren hoger dan bij welke vereniging ook.

***

‘De mens gevoelt in een voortdurende hardnekkigheid behoefte zijn gedachten op schrift te stellen. Dit stond het bestuur kennelijk voor ogen toen de vereniging, na het optrekken van de ergste mist waarin C.S.R. zich in haar prille bestaan hulde, voor het gemis van een lijfblad gesteld werd. Er is niet veel fantasie nodig om hiervoor de oplossing te vinden. Het resultaat van een bestuursidee is veelal een commissie.’ Zo begint het kaftloze, gestencilde bulletin “Orgaan van de C.S.R.” dat in september 1961 uitkwam, en dat de belangrijkste toespraken van de oprichtingsvergadering en de novitiaatsrede van 4 september bevatte. De redactie schreef een prijsvraag uit voor het vinden van een geschikte naam voor het blad (‘Naamloosheid is een kenmerk van het onbelangrijke’) en beloofde de inzender van de winnende naam op een nader te bepalen tijdstip een “aangename verrassing” te bezorgen.

Page 76: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Een maand later werd het bulletin op grotere schaal verspreid en verscheen het tweede nummer – ditmaal met kaft. ‘U zult wel met een klap wakker geworden zijn, amica amicique; u wrijft zich de ogen nog eens uit en knijpt zich in de arm om maar zekerheid te hebben’, schreef de Arcie-praeses Leen Wallast. ‘U rukt zich van spijt de haren bij bossen het hoofd uit, u werpt zich al huilend op de grond en u kruipt, schaamtevol het hoofd buigend, onder zacht weeklagen in een hoek. EN U HEBT GELIJK. Er staat immers een naam op deze omslag. Enkele amici hebben de eervolle kamp gewaagd met de redactie; maar deze, op een van haar dienstreizen door het antieke Athene wandelend, bevond zich eens midden op de Areopagus (Handelingen 17), alwaar zij de Atheense huisvaders koortsachtig zag samenscholen rond een aantal wereldvermaarde filosofen, die elkaar met verhitte gezichten de laatste slimmigheidjes naar het hoofd wierpen. Op dit moment nu sprong de vonk der inspiratie ratelend over. Uw lijfbladverzorgers, die reeds te Rome het Forum met enige argwaan beschouwd hadden en er koud onder waren gebleven, namen schielijk de gehele Areopagus onder de arm en mee naar hun herberg, waarna zij door een revolutionaire chemische omzetting een transformatie tot bedrukt papier tot stand brachten. De redactie zal zichzelf op een nader te bepalen tijdstip ontvangen voor de beloofde verrassing.’

De Arcie had vanaf het begin geen gebrek aan kopij. Met de in de oprichtingsredes gespuide visie was de kous niet af; vele leden moesten hun ei kwijt over de vraag welke kant de nieuwe vereniging op zou gaan. Er werd heftig gediscussieerd over de disputen, het verenigingsleven en het al dan niet toevoegen van een Declaratie van Grondslag en Doel aan de statuten. Gelukkig waren er ook meteen luchtiger stukken, zoals de beschrijving van het eerste startkamp door am. K. Hoogendoorn. ‘Het kamp heeft ons meer gegeven dan alleen inzicht in interessante zaken. We hebben elkaar leren kennen, wanneer we op zolder in onze onderbroek, of tijdens een tafeldebat in ons hemd stonden. We wandelden samen en hadden nachtelijke gesprekken. Ruig gezang steeg somtijds op aan tafel, wanneer dit niet de bedoeling van de tafelpraeses was. Het slotfeest zullen we niet licht vergeten. Het toneel in het licht van de schijnwerpers. De hooggeleerde met vier zinnen uitgesproken in tien minuten. Of die steeds weer terugkerende lofzangen op de culinaire en andere kwaliteiten van Maartje.’De bewuste Maartje – amica van Asperen, de enige amica die C.S.R. rijk was – staat vandaag de dag in de oudledenlijst te boek als M. Hoogendoorn-van Asperen. Daarmee was een toon gezet die tot op vandaag voortduurt: de kans dat een C.S.R.-dame aan de zijde van een C.S.R.-heer de vereniging verlaat, is wel eens geschat op negentig procent. Dit eerste C.S.R.-echtpaar kreeg drie dochters, die in de jaren tachtig alle drie lid werden van C.S.R. en op hun beurt alle drie een mannelijke Civitasser huwden. De eerste telgen van de derde generatie zijn inmiddels geboren, en de wereld wacht dan ook gespannen de verdere loop der geschiedenis af.

Het was nog geen gewoonte dat ieder bestuurslid een apart “aaltje” moest volschrijven; dat zou pas gewoonte worden nadat in 1978 de Areopagus en het “bestuursblaadje” werden samengevoegd. Vanaf jaargang 2 was er wel een vaste rubriek met bestuursmededelingen en in jaargang 1, nummer 3 van de Areopagus is het allereerste “Fiscaaltje” te vinden:

Contributies kunnen in twee gedeelten worden geïnd: de eerste helft, naar boven afgerond op hele guldens, moet betaald zijn op 15 november en de rest op 28

Page 77: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

februari van het lopende verenigingsjaar. Is hieraan niet voldaan, dan wordt een boete opgelegd van 20% van het te betalen bedrag, naar boven afgerond op kwartjes. (…) Is een maand na bovengenoemde data aan de verplichtingen niet voldaan, dan kan het betrokken lid door het bestuur worden geschorst.Het verdient aanbeveling het verschuldigde bedrag (ƒ30,–) te storten op postrekening 514867 t.n.v. de fiscus der C.S.R., Oudraadtweg 3, Delft.U een warm hart toedragend,Chiel Verheij, h.t. fiscus

Dertig gulden: omgerekend naar het prijspeil van nu is dat bijna meer dan de huidige contributie. De eerste Civitassers hadden het nodige voor hun vereniging over, want ze wisten dat ieder lid er één was. De inning van de contributie werd modern aangepakt: de toenmalige S.S.R.-fiscus inde zijn gelden nog grotendeels contant, maar C.S.R. had onmiddellijk na de oprichting een postrekening – de voorloper van de huidige giro – aangevraagd. Zowel de betaaldeadlines en de bijbehorende sancties zijn vandaag de dag nog exact hetzelfde; het gironummer verviel rond 2004, toen C.S.R. overstapte naar de Rabobank.

In januari 1962 werden maar liefst 32 nieuwe leden geïnstalleerd. Voor een vereniging van in totaal tachtig man was het helemaal veel. C.S.R. maakte een voorspoedige groei door, waarschijnlijk mede dankzij de uitgebreide publiciteit rond de oprichting, natuurlijk met name in Trouw. De pers was de vereniging goed gezind. Opvallend uit die artikelen is de grote aandacht en seriositeit waarmee de kranten toen over studentenverenigingen schreven. Er bestond nog duidelijk een beeld van enigszins elitaire genootschappen waarin het toekomstig kader van de maatschappij werd klaargestoomd. De heren studenten waren nog altijd heren. Maar na 1968 was dat voorbij.Iedere zomer werd er nu een speciaal propagandanummer van de Areopagus uitgebracht, dat aan eerstejaars kon worden meegegeven. C.S.R. kwam daaruit naar voren als een jonge, energieke, maar serieuze vereniging die precies wist waar ze voor stond. Voor wie het zomernummer van 1962 leest met ogen van nu is er, vreemd genoeg, eigenlijk nauwelijks sprake van propaganda. ‘Gehoorzamen aan Christus en dienstbaar zijn in het Koninkrijk Gods, dat houdt een belijdenis in. Dat is wat van een christen verlangd wordt. Voor onze vereniging betekent dit dat je, voorzover je nog niet overtuigd de keus voor je Heiland genomen hebt, er eerlijk naar zult streven tot deze keus te komen. Het betekent ook dat iemand bij zijn lid-worden belooft voor het lidmaatschap te zullen bedanken, als hij tot de overtuiging komt dat hij niet tot die keuze kan komen.’ Geen woord over onderverenigingen, aantrekkelijke faciliteiten, sport, persoonlijke ontplooiing en al die andere termen uit een OWee-folder van vandaag.‘Je bent natuurlijk naar Delft gekomen om te studeren. Maar student zijn is meer dan studeren alleen’, kopte de C.S.R.-folder uit 1998 voorzichtig, een full-color A4-tje met nauwelijks dertig regels tekst en een overdosis aan leuke verenigingsfoto’s. Eerstejaars die lid willen worden van een vereniging zijn schaars, dus moeten ze voorzichtig worden gelokt en vooral niet afgestoten met een verhaal over christelijke verantwoordelijkheid. In de propaganda-Arro van 1962 stond niet één foto, de helft van de statuten werd integraal afgedrukt, de inmiddels landelijke beroemdheid prof. Van Riessen schreef een hele verhandeling over het belang van het christelijk studentenleven en de eerstejaars werden bekogeld met alle finesses van het doel van de vereniging. Het dispuutsleven werd beschreven: ‘Het gaat niet

Page 78: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

aan overal vrijblijvend en gekscherend over te praten. Het blijft zaak niet langs elkaar heen te gaan, maar elkaar op te bouwen in geloof, in alles.’ Over het studentikoze gezelligheidsleven dat C.S.R. ook toen al kende werd met bijna geen woord gerept: ‘Ondervinding is hier de beste verteller. Tot ziens dan maar. Het novitiaat vangt aan op 3 september a.s.’. Deze spetterende en attractieve propaganda-actie leverde niettemin alweer meer dan dertig nieuwe leden op, en het ledental passeerde de honderd.

Toen deze eerstejaars in februari 1963 geïnstalleerd werden, was het tijd voor een feestje. De Civitas bestond nu anderhalf jaar en er was nog steeds geen Dies geweest. Gekozen werd om deze in de winter te vieren, rond de oude oprichtingsdatum van S.S.R.-Delft. Een erg spetterend feest was het niet – meer een soort veredelde borrel – want allerlei Diespraktijken, zoals de dans, waren nadrukkelijk uit den boze. Een foto van de eerste Dies Natalis in Rijswijk toont een soort luxe restaurant met zware gordijnen, lage tafeltjes en gemakkelijke leunstoelen, bevolkt door ernstige, sigarenrokende jongeheren in jacquet. Centraal een oude heer met baard en een klein, slim brilletje. Het is de heer Itjeshorst, die nog altijd enthousiast de lotgevallen van jonge christenstudenten volgt en een graag geziene gast is op feesten en recepties, waar hij altijd veel studenten om zich heen weet te verzamelen. Ik vermoed dat ze het op deze foto over techniekfilosofie hebben. Diesdames zijn nergens te bekennen.

‘Nadat de Civitas de Uniemaagd een jaar lang van nabij heeft mogen bewonderen, en van beide zijden de gebreken tegen de goede eigenschappen zijn afgewogen is heel voorzichtig en uiterst kuis de eerste kus uit de verf gekomen. Bijna ongemerkt pinkte de Uniemaagd een traan weg. Misschien was het vanwege de inwendige spanningen, misschien ook was het haar droefheid, omdat ze door haar minnaar niet ten dans gevraagd was, wat de conversatie gestimuleerd en de wederzijdse liefde geprikkeld zou hebben. Doch de Civitas prefereerde de wandelgangen boven de dansvloer.’Vanaf de oprichtingsvergadering was C.S.R. steeds contact blijven houden met S.S.R., ondanks de scheuring waardoor leden van beide verenigingen niet altijd goed door een deur konden. De Civitas wilde toch graag affiniteit met de Societas houden, niet alleen om zo binnen S.S.R. een degelijke duit in het zakje te kunnen doen, maar ook om zichzelf niet te vervreemden van sympathisanten binnen andere S.S.R.-steden. In alle S.S.R.-afdelingen in het land bestonden behoudende groepen, en alleen de Delftse groep was in 1961 opgestapt. In de andere steden, waar de danskwestie niet zo heftig had gespeeld als in Delft, hoopten de “orthodoxen” van binnenuit invloed op hun vereniging uit te kunnen oefenen. Vaak zaten er veel mensen van deze groep in het landelijke Unie-bestuur, een orgaan waarmee C.S.R. dan ook prima overweg kon. Verder wilde C.S.R. graag in Unie-verband mee kunnen doen aan de discussie over het URC-rapport, omdat C.S.R. de vereniging was die de meeste adviezen uit dit rapport had waargemaakt. En tenslotte was er bij veel leden ook een stuk nostalgie: de Civitas en de Societas hadden dezelfde grondslag en hetzelfde doel, ze streefden – in theorie – hetzelfde ideaal na, en de Civitassers hadden toch wel een beetje heimwee naar de mooie oude landelijke gereformeerde Unie met haar charmante Uniemaagd.Op 1 maart 1962 verleende het Unie-bestuur C.S.R. het waarnemend lidmaatschap voor de periode van een jaar. Zowel S.S.R.-Delft als C.S.R. hadden volgens het Unie-bestuur schuld aan de scheuring, en daarom was het goed dat de Unie toch

Page 79: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

haar samenbindende taak kon blijven vervullen. Voorwaarde was wel dat de beide Delftse verenigingen een praktische modus vivendi vonden ten aanzien van propaganda en toelating: geen keiharde concurrentie en geen wederzijdse negatieve verhalen. C.S.R. zou als zelfstandige S.S.R.-afdeling erkend worden indien bleek dat zij aan de uitvoering van de doelstelling van de Societas vruchtbaar wilde meewerken. Op onderverenigingengebied werd er eveneens verbroederd: in 1962 werd Ariston de gezamenlijke sportondervereniging van beide verenigingen, aangezien het Ariston-bestuur veel belangstelling had voor enkele zeer begaafde C.S.R.-sporters.Op 13 februari 1963 kon C.S.R. zo toetreden tot S.S.R. als “Afdeling Delft II”, en het leek alsof er nooit iets veranderd was. Dat was echter schijn.

In dezelfde tijd waarin de vereniging toenadering zocht tot haar wortels verscheen er nog een andere organisatie op het toneel, en C.S.R. was er bijna vanaf het begin bij betrokken. Al in de zomer van de oprichting hadden enkele leden, waaronder am. M. Kwakernaak, in Engeland een conferentie bijgewoond, een soort TOKO van de Britse InterVarsity Fellowship die aangesloten was bij de wereldwijde IFES. In Nederland bleek kort geleden een dergelijke organisatie te zijn ontstaan: de CNI (Commissie Nederland IFES), die later kortweg omgedoopt zou worden in IFES-Nederland.Ongeveer tegelijk met de CSFR vroeg C.S.R. het aspirantlidmaatschap aan. In diezelfde tijd ontstonden overal in Nederland Ichthusgroepen, die ook vrijwel meteen betrokken raakten. C.S.R. wilde geen volledig lid worden omdat de CNI evangelisatie hoog in haar vaandel had staan, en de meeste Civitassers waren van mening dat dit geen taak was van hun vereniging. Voorlopig bleef IFES een hobby van enkele leden die conferenties in Engeland en Duitsland bezochten, maar voor de toekomst zou het IFES-lidmaatschap voor C.S.R. van allesbepalend belang blijken te zijn.

***

Ook op een ander front was C.S.R. bezig een lange-termijninvestering te doen. Voor de oprichters stond het buiten kijf dat de kleine vereniging een eigen pand nodig had. Al tijdens de oprichtingsvergadering werd een huisvestingscommissie geïnstalleerd met als praeses Chiel Verhey, de verenigingsfiscus. De taak van de commissie bestond uit het zoeken naar een geschikt gebouw en het bijeenbrengen van de benodigde financiële middelen. Ze werd terzijde gestaan door een commissie van aanbeveling (de oud-president van de Hoge Raad mr. Donner, prof. Van der Maas, prof. van Riessen en dhr. Wilschut) en een commissie van advies (de amici van de Berg, Brink, Van de Kerk, Van der Maas en Van Riessen). De spaarpot van de commissie werd aanvankelijk gevuld door werkacties en vrijwillige bijdragen van ouders van leden. Vooral in 1963-1964 werd veel geld ingezameld, de leden werkten zich in het zweet en het was nog maar de vraag wat het resultaat zou zijn.Vanaf de eerste tijd werd er uitvoerig gedebatteerd over de manier waarop het toekomstige sociëteitsleven moest worden vormgegeven. ‘De barkrukken moeten op de fles’, schreef Ton van den Hout in de Arro, ‘een gezonde exploitatie van ons nieuwe gebouw mag niet afhangen van de verkoop van dranken in het algemeen, en zeker niet van alcoholica.’ Hij stelde zelfs voor om geen traditionele bar in het verenigingspand aan te brengen, maar alleen een soort minibar waar mensen

Page 80: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

zichzelf van frisdrank zouden kunnen bedienen. Sommigen wilden het gebruik van alcohol in het verenigingspand helemaal verbieden, anderen alleen de verkoop. Die tweede optie zou echter de bizarre situatie doen ontstaan dat leden op C.S.R. alcoholica zouden nuttigen die ze eerst elders bij een slijter hadden ingeslagen. Cor Zeillemaker stelde voor om een heel nieuwe traditie te beginnen: die van de non-alcoholische cocktails. Hij had al een hele waslijst aan smakelijke voorstellen klaarliggen. Ook was hij degene die voorstelde om het nieuwe verenigingspand Civitas Centrum te noemen. Alles was naar de naam “sociëteit” zweemde, was op C.S.R. tot in de jaren tachtig uit de gratie. ‘Ons verenigingsgebouw is beslist géén soos’, benadrukte het bestuur in 1966 tegenover een Trouw-journalist.

Na een aantal mislukkingen rond panden aan de Vlamingstraat, het Noordeinde en de Spoorsingel (compleet met marmeren vloeren en torentjes) liet de commissie in het najaar van 1964 haar oog vallen op het pand Oude Delft 251. Er kon echter niet direct tot aankoop worden overgegaan omdat één van de vier erfgenamen niet gelijk akkoord ging. Maar uiteindelijk kon am. Johan Kelderman op 18 november 1965 namens C.S.R. een garantstelling ondertekenen waarmee de aankoop van het pand formeel werd afgerond.Omdat verenigingen in deze tijd wettelijk nog geen onroerend goed in bezit mochten hebben – en om het risico van het eigendom van een pand niet bij de leden te leggen – was in november 1964 de Stichting Civitas Centrum opgericht, die de formele eigenaar zou worden. Het pand Oude Delft 251 werd in april 1965 aangekocht. Het aankoopbedrag van ƒ90.000.– werd opgebracht uit de inmiddels opgebouwde “spaarpot” van ƒ51,000,–, een actie onder de oudleden, een hoofdelijke omslag (“verplichte vrijwillige bijdrage”) van ƒ150,– per lid (omgerekend nu ruim ƒ900,– !) per lid en zo’n ƒ4.400,– aan giften en leningen van particulieren. Tevens sloot de Stichting een hypotheek af van ƒ45.000,– om de verbouwing te financieren. Die verbouwing werd uitgevoerd door aannemer Zeelenberg in samenwerking met de Bouwcommissie onder leiding van Cees van der Wildt. Een sponsoractie onder bedrijven voor de aflossing van leningen en de aanschaf van inventaris leverde in één klap ƒ13.000,– op. Ook later in de jaren zestig zouden nog werkacties plaatsvinden ten behoeve van de afbetaling van het pand. De leden waren opvallend bereid om hun energie in dit project te steken, maar ook waren in de Randstad de grond- en huizenprijzen nog niet zo uit de hand gelopen als tegenwoordig, en zelfs een kleine vereniging als C.S.R. maakte op de huizenmarkt nog een goede kans.

De bovenverdiepingen werden in september betrokken door maar liefst acht leden; tijdens de verbouwing in het najaar kregen zij enkele keren een huurkorting vanwege “geleden ontberingen”. In tegenstelling tot de bovenverdiepingen werd de begane grond voor vrijwel honderd procent verbouwd: na de herfst van 1965 was van de oorspronkelijke situatie niets meer te bekennen. De lange gang aan de zuidzijde was verdwenen, in de tuin was een keuken gebouwd, in het midden was er een kleine zaal en aan de straatzijde zat de bibliotheek annex bestuurskamer. Die bibliotheek werd gevuld met de boeken die al vanaf 1961 waren aangeschaft, maar altijd bij de praeses van de Arcie (en vanaf 1963 die van de bibliotheekcommissie) thuis hadden rondgeslingerd. De trap naar boven begon midden in de zaal, dwars op de zijmuur, recht onder de trap naar de zolder.Sociëteit Civitas Centrum werd officieel geopend op woensdag 16 februari 1966, nadat het pand qua inrichting en constructie honderdmaal op zijn kop was gezet.

Page 81: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Prof. Mekkes, erelid van S.S.R., mocht het lint doorknippen. De oude heer Itjeshorst was van de partij, dominee Van der Veen was er, vertegenwoordigers van S.S.R. en de Reünisten-Organisatie en vele anderen. De opening haalde Trouw en de Delftsche Courant, en de nog altijd zeer gereformeerde NCRV besteedde in haar Hart van Nederland-achtige programma De Radiokrant twintig minuten aan C.S.R. Het bestuur recipieerde na afloop van de plechtigheid; C.S.R. vierde juist die week haar vierde Dies, en alle feestelijkheden kon dus in een moeite door plaatsvinden. Later diezelfde dag vond de Dieslezing plaats – in de Lutherse Kerk, schuin tegenover de sociëteit, die nu al te klein was voor dit soort activiteiten. Toen de volgende pandzoekcommissie in 1997 constateerde dat het pand Civitas Centrum zo langzamerhand te klein werd voor bepaalde activiteiten, zei ze daarmee bepaald niets nieuws.

In het Civitas Centrum (CC) vonden voortaan bijna alle activiteiten plaats. In tegenstelling tot andere Delftse verenigingen stelde de Civitas haar pand ook open voor niet-leden. Alcohol geschonken werd er niet; niet zozeer uit principe – de grootste tegenstanders van alcohol uit de begintijd waren inmiddels afgestudeerd – maar als een statement naar andere verenigingen toe: men wilde laten zien dat een goed verenigingsleven ook zonder alcohol kon worden opgebouwd. Het was een experiment, dat wel. Bij speciale feestelijke aangelegenheden was er wel alcohol verkrijgbaar; op de vierde Diesreceptie kwam broedervereniging Sint-Wolbodo met enkele kratten bier aanzetten. En op Koninginnedag – dat in Delft, de Oranjestad, door alle studenten altijd driftig gevierd werd – was er de traditionele oranjebitter.Mevrouw Voorma werd de eerste werkster in dienst van de Stichting. Ze reinigde niet alleen de verenigingsruimte, maar ook de acht studentenkamers boven. De benedenverdieping werd beheerd door de fiscus en de belangen van de bewoners werden behartigd door de huidoudste. De Stichting rekende de vereniging ƒ4.200,– huur, en mede hierdoor waren in het voorjaar van 1968 alle renteloze leningen al afgelost. Plannen voor geluidsisolatie gingen niet door, en zo zou het tot 2003 blijven. De laatste handeling van de huisvestingscommissie vóór haar decharge was het planten van een boompje op de binnenplaats, als bescheiden opvolger van de appelboom die bij de verbouwing gesneuveld was. Toen de nieuwe boom jaren later ook moest wijken, financierde C.S.R. de planting van een boom “op een handige locatie” in een Israëlisch vredesbos.

***

De vereniging die op de Oude Delft 251 huisde was zo langzamerhand heel wat meer uitgekristalliseerd dan de huiskamer vol idealisten uit 1961.Enerzijds had de vereniging zich toch nog erg in de traditie van de S.S.R. ontwikkeld. Een vijfkoppig bestuur in jacquet, een novitiaatscommissie (nu compleet met zwaar uitgevoerde Novcielinten die voorzien waren van een belletje), de propagandacommissie (de term “propaganda” in plaats van “publiciteit” werd in de S.S.R. al sinds 1935 gebruikt, en pas in 1997 zou C.S.R. de naam propcie afschaffen), een statutencommissie, een Diescommissie en leden die steevast jasje-dasje op het Civitas Centrum verschenen. De vereniging kreeg een lijftekst: Efeziërs 6:10-18, ‘Doet de wapenrusting Gods aan’. Dody Huijbers, de verloofde van am. Hans van Roon, liet zich door deze tekst inspireren tot het ontwerp voor de kleine C.S.R.-penning: een gewapende krijgsman. Naar hetzelfde ontwerp maakte

Page 82: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

zij ook de grote penningen voor de vijf bestuurslinten, die in juni 1964 klaar waren. Ieder lid kreeg nu bij zijn installatie een penning en een bul aangeboden – een S.S.R.-bul wel te verstaan, want C.S.R. maakte nog altijd deel uit van de landelijke Societas. De traditie was compleet.Tegelijk was alles anders. De sfeer was minder formeel, iedereen was gelijk. De verenigingstradities waren niet vastgeroest, er was ruimte voor nieuwe initiatieven en nieuwe mores. Met de grondslag werd niet gespot en er werd weer in hoge mate amicitia beleefd: het oude sfeertje van onbevooroordeelde vriendschap en solidariteit in een minderheid, dat bij S.S.R. door de enorme groei steeds meer was weggesleten, herleefde weer in volle kracht. Een folder uit 1964 toont een vereniging die zich bewust is van zijn eigenheid. ‘C.S.R. is anders, moderner; want gereformeerd zijn is altijd reformeren!’Ook al had C.S.R. zo een heel eigen karakter, ze wilde niet alleen blijven staan. Contact met de S.S.R. was er al, en in 1963 knoopte de vereniging betrekkingen aan met de CSFR en de VGSD. Bovendien had C.S.R. in de eerste jaren nóg een broedervereniging: de RKSV Sint-Wolbodo. Deze vereniging was in 1961, pal na C.S.R., opgericht door een groep verontruste Virgilianen, omdat zij hun vereniging niet katholiek genoeg meer vonden – en verder om nagenoeg dezelfde redenen als waarom S.S.R. was gescheurd. Op een aantal fronten was Wolbodo minstens zo progressief als C.S.R.: zo namen de beide verenigingen een gezamenlijk standpunt in ten aanzien van de ontgroening, en na C.S.R. was Wolbodo de eerste vereniging die het kaalknippen afschafte. Er was veel bestuurlijk contact, maar van echte “oecumene” was nog geen sprake.In totaal had de Civitas in de jaren zestig dus vier broederverenigingen. Het contact met de VGSD werd echter snel weer op een laag pitje gezet vanwege de verwikkelingen die de Vrijgemaakte Kerk in die tijd doormaakte: was dit de enige “ware Kerk des Heren” of niet? Deze discussie leidde in 1969 uiteindelijk weer tot een scheuring, waarbij een honderdtal vrijgemaakte kerken “buiten verband” raakte. Later, in 1979, zouden deze kerken de naam Nederlands-Gereformeerde Kerken aannemen. Gek genoeg bleken bijna alle vrijgemaakte C.S.R.-leden buitenverbanders te worden, terwijl de VGSD in meerderheid vrijgemaakt bleef. In 1966 lieten de Amsterdamse VGSA en de Groningse VGSG “Hendrik de Cock” de band met de Vrijgemaakte Kerk juist los. Uit de VGSG ontstonden later de vrijgemaakte GSVG (momenteel lid van IFES-Nederland) en de algemeen-christelijke VCSG “Hendrik de Cock”; uit de VGSA kwamen de GSVA “Petrus Plancius” en de VCSA voort. C.S.R. knoopte begin 1966 contacten aan met de VGSA en in 1969 met “Hendrik”, die daarmee de eerste zusterverenigingen van de Civitas werden. Het lijkt misschien vreemd dat de op zichzelf staande, gereformeerde C.S.R. een zusterband aanging met twee ex-vrijgemaakte verenigingen, maar ieder op hun eigen manier waren deze drie verenigingen allemaal S.S.R.-splinters, en dat gaf een band.

De vereniging bloeide intussen vrolijk verder. Vanaf 1965 was er op vrijdagavond een alcoholvrije borrel waarbij leden de gelegenheid hadden om lange speeches af te steken naar het voorbeeld van de zogenaamde “Speaker’s Corner” in het Londense Hyde Park. De NCRV kwam weer op bezoek, ditmaal voor de late-avondrubriek Studio 2300, en bevroeg de Civitassers op hun mening over de pas gehouden verkiezingen als gevolg van de Nacht van Schmelzer, waarin het kabinet Cals viel.In deze tijd werd Delft-Zuid in hoog tempo volgebouwd met flats. Deze betonnen

Page 83: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

opbergsystemen hadden nog niet de zweem van negativiteit en anonimiteit om zich heen die ze tegenwoordig hebben. Wonen in een flat was modern en vooruitstrevend. Vanaf deze tijd hadden hospita’s niet meer het monopolie op de Delftse kamermarkt. De studenten stonden in de rij voor de nieuwe luxe woonvormen in de buitenwijken: Krakeelhof, Oudraadtweg, E. du Perronlaan, Van Hasseltlaan. Een nieuwe stichting, de SDSH – de voorloper van de huidige DUWO – coördineerde de toewijzing van kamers. In de zomer van 1966 wees de SDSH twee complete verdiepingen in haar panden aan C.S.R. toe: de Koornmarkt 81c (tien kamers) en de Jacoba van Beierenlaan 51 in de Krakeelhof (achttien kamers), die al spoedig bekend stond als “De Flat”.De Flat was een zeer actieve club mensen, die vaak voltallig van de partij was op C.S.R.-activiteiten. Maar er was ook een sterk huisleven: de “Flatfeesten” werden binnen de Civitas een begrip. De hele Krakeelhof was trouwens een gezellige bende, een spiksplinternieuw complex in de weilanden aan de rand van de stad, nog onverloederd, met enthousiaste bewoners en een stuk saamhorigheid. Elke eerste zomerse dag van het jaar was het raak: dan vonden de “verdiepingsrellen” plaats, enorme watergevechten in het hele complex, waarbij menig jong broekje van de politie een nat pak behaalde. De Koornmarkt 81 was zo ongeveer het oudste pand van Delft – het had onder meer gediend als pakhuis, bierbrouwerij, schietbaan en houtopslag – en ook deze verdieping vormde voor C.S.R. sociaal gezien een enorme aanwinst: een christelijk huis in een groot studentencomplex, midden tussen de andere Delftse studenten.Andere C.S.R.-huizen waren Vlamingstraat 51 en Oude Delft 220a, het achterhuis van schoenmaker Kouwenhoven recht tegenover CC. Dit laatste huis bestond onder de naam Civia-Têchi van 1966 tot 1968, en ondanks die korte tijd leidde het een turbulent en roemrucht bestaan. De bewoners waren Johan Grünbauer, Maurice Buitendijk, Walter Boekestijn en Arie Jansen; zij waren allen Civielers en Scheikundig Technologen, en zo kwam het huis aan zijn naam.Het belangrijkste mos van het huis was het gastenboek. Bij het betreden van het illustere studentenhuis werd je zeer dringend verzocht een spreuk in het gastenboek achter te laten, en steevast werd daarbij vriendelijk gewezen op de consequenties van het achterwege laten van zo’n spreuk: op de tafel naast het boek lag een mensenoog in een glas met zuur, en aan de muur hing een breed samoeraizwaard. Na twee jaar was er een imposante verzameling spreuken opgebouwd, en in het lustrumboek van 1987 zijn enkele bloempjes uit deze bundel geplukt:‘Beter goed getrouwd dan slecht afgestudeerd.’‘Meisje doe je rokje neer, anders komt de ooieveer.’‘Vrouwen zijn lucht voor mij, maar zonder lucht kan ik niet leven.’‘Zoekt en gij zult vinden, maar niet waar u zoekt.’‘Vrouwenogen zijn net als mannenvoeten: groot, vochtig, zwart en adembenemend.’Op oneindig veel creatieve wijzen hadden de leden van de degelijke, soms wat strenge vereniging lucht gegeven aan hun ondeugende hersenspinsels. In het gastenboek waren hun vondsten veilig. Alleen de bewoners van Civia-Têchi speelden openlijk met hun gedachten: ‘Wie als maagd hier binnenhuppelt, wordt er zwanger weer uitgeknuppeld.’Vanzelfsprekend hield de sympathieke doch degelijke hospita mevrouw Kouwenhoven een scherp oogje in het zeil als er dames het achterhuis binnenhuppelden, wat uitdrukkelijk niet de bedoeling was. Eens was de hospita

Page 84: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

niet thuis en had Walter Boekestijn een zekere Margot op bezoek. Al kletsend hoorde Walter op een gegeven moment tot zijn grote schrik mevrouw Kouwenhoven thuiskomen. Spoedig kreeg zij lucht van de zaak en schreed rap naar boven. Margot probeerde zich te verbergen en klauterde onder het bed – als een echte heldin op sokken, omdat zij haar schoenen had uitgetrokken. Niets van dit alles vermoedend liet Walter zijn hospita binnen, die, zoals ze zei, even wat water uit de regenton bij Walters raam moest halen. Tegelijk gaf ze echter haar ogen goed de kost en ontwaarde zowaar een paar damesschoenen. Zichtbaar triomfantelijk informeerde ze naar de herkomst, waarop Walter meldde dat hij die gewoon even bij een vriendin had opgehaald om ze te laten maken; hij woonde toevallig toch boven een schoenmaker. Zijn hospita droop af, met schoenen; zo ook even later Margot, zonder schoenen.Een groot deel van het huisleven speelde zich af rond de legendarische Civia-Têchi-theepot. Na twee jaar trouwe dienst moest er echter afscheid van haar worden genomen. Arie bewees de theepot de laatste eer door op een aftandse hoorn een gedragen lenteserenade ten gehore te brengen. Hierna was een schallend hoornsignaal uiteindelijk het teken dat de theepot begeleid kon worden naar haar laatste rustplaats. Maar toen de pot vanuit het raam werd losgelaten boven de op de binnenplaats staande vuilnisbak, viel ze op de rand van de vuilcontainer aan tig diggelen.De Civia-Têchi was het enige huis waar de ontgroeningsmores van S.S.R. nog onverkort in stand werden gehouden; elke novitiaatsweek weer was het raak, als de eerstejaars op kastbezoek kwamen. Een vast programmaonderdeel was de amicitia-toost, en het was een huismos dat die ad fundum moest geschieden. De eerstejaars kregen een glas witte wijn, de bewoners van het huis een glas rode. De huisoudste gaf het sein, argeloos hakten de novieten hun glas achterover en prompt sprongen hun de tranen in de ogen: hun witte wijn bleek levertraan te zijn! Heel gezond, zo vonden de heren van Civia-Têchi, en de feuten moesten er nog van groeien. Op deze manier werd het wonder op de bruiloft in Kana wel in het kwadraat teruggedraaid. De ouderejaars die het jaar ervoor slachtoffer van deze grap waren geweest zwegen als het graf, zodat het verrassingseffect telkens maximaal was. Zo ontwikkelde het huis een heel eigen cultuur van botheid, creativiteit en sterke verhalen.

In 1967 vierde C.S.R. haar eerste lustrum. Het werd een muzikaal feest: naast de Dieslezing en het Diesfeest was er een concert met am. Dijkstra op orgel en am. Boekestijn op trompet. Het muzikale thema luidde “C eS Re la” en de amici verwerkten deze vier noten in alles wat ze ten gehore brachten tot een inspirerende fuga. Intussen hadden twee oudleden een andere primeur: ze werden verblijd met de geboorte van een dochter, later óók C.S.R.-lid.Vlak voor het lustrumfeest had de Civitas in het teken gestaan van het C.S.R.-songfestival. Grote namen brachten uitzinnige menigten tot vervoering. Het OD-choir en de Civia-Têchi-Steelband lieten de harten van jonge meisjes sneller kloppen. Geen wonder dan ook, dat een platenbons van “His Masters Noise” bij dit evenement er als de kippen bij was. Dit mondde uiteindelijk uit in een vastlegging op het zwarte, slappe vinyl. De release van dit 45-toeren “zwieberplaatje” vond plaats tijdens het lustrumfeest, waarbij vele prominenten uit de Civitas-showwereld aanwezig waren. Het resultaat van uren mixen en musiceren was sprankelend, nieuw en getuigde van geestdrift en strijdlust.Op de dubbele A-kant van de single staan in totaal twee fraaie nummers. De

Page 85: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

openingstrack Wij Civitassers begint met subliem pianospel van Cees van Zwieten, direct gevolgd door uitermate harmoniërende zang van het OD-Choir, bestaand uit Kees Herder, Hans Moes en Thijs Soede. ‘Wij Civitassers zijn steengoed in het zetten van bomen, in het goede bekomen, in het drinken van sappen’, waarna een gerinkel van allerhande pilsflesjes losbarst. Verder wordt een blik in het innerlijke geworpen: ‘Wij Civitassers zijn heel knap in het leren van mores en zeggen vaak hoor’es, zo bot mag je niet wezen.’ Een portie maatschappijkritiek schuwen de muzikanten niet: ’Wij willen worden meegeteld in verschillende zaken – die ons nauwelijks raken.’ De Slottrack Daar komen de schutters wordt met veel verve gespeeld en dito gezongen door de Civia-Têchi-Steelband, bestaande uit Maurice Buitendijk (op fluitje en piano), Johan Grünbauer (op mondharmonica en viool) en Arie Jansen (op fietsbel). De song kenmerkt zich door gewaagde tempowisselingen. Na ieder refrein is het alles of niets; iedere muzikant geeft zich dan ten volle en speelt of zijn leven er van af hangt. Dit resulteert iedere keer in een bijzonder frisse kakofonie, die je de rillingen over de rug doet lopen. Een fluitsignaal is steeds het teken, dat iedere muzikant stil moet zijn, opdat de gevoelige tekst tot op het bot kan doordringen. ‘Zeg eerstejaars, zeg heb je al verkering? Ja ouwe bal, bij Bethel in de lering… Bij ons op het dispuut, daar heb je nog traditie, daar krijgen we een bel met een mooi wit fietsie…’ In 1998, tijdens een Arcie-weekend, stond ik opeens toevallig met dit plaatje in mijn handen: Johan Kardol, de vader van de toenmalige Arciepraeses, bleek in 1967 zelf ook C.S.R.-lid te zijn geweest. Op ons verzoek startte hij de grammofoon en ineens luisterden we dertig jaar terug in de tijd. Tussen de tikken en de krassen door ging een wereld open, en ineens begreep ik veel meer van de tijd waarin het plaatje ontstaan was. Wat me het meest opviel was het uiterst beschaafde en verzorgde Nederlands. De stem van Polygoonjournaal overdrijft dus niet, dacht ik, zo praatte iedereen toen echt. En hoewel de makers er vast van overtuigd waren een ondeugend en vernieuwend plaatje te hebben geproduceerd, is het belangrijkste kenmerk van de teksten in onze tijd de intense braafheid die overal vanaf straalt. ‘Wij zijn zo bang voor dronkenschap en we willen niet dansen, maar voor huwelijkskansen zij het lustrum geprezen.’ Het is net als met de Beatles: daar luisteren we tegenwoordig naar als interessante, onschuldige klassiekers, terwijl het indertijd nummers waren die, hetzij positief, hetzij negatief, heftige reacties opriepen. Het plaatje eindigde, actueel, met een vleugje erotiek: ’ Zeg Uniemaagd, wat heb je mooie benen… Ja Civitas, en jij hebt lange tenen.’

***

In het voorjaar van 1967 werd op een H.V. een motie ingediend die stelde dat de proef met een verenigingsleven zonder alcohol uitstekend was geslaagd, maar dat nu de proef mét alcohol moest worden genomen. Om procedurele redenen werd deze motie verworpen. Tijdens de bestuursmededelingen van de oktober-H.V. echter deelde de praeses, am. Thijs Soede, mee dat de prijs van het bier vijftig cent bedroeg. Daarmee had, zonder tegenstand, de alcohol zijn intrede gedaan op CC. Toch was men nog wat onwennig, wan de fiscus, am. F.Y. Dijkstra, moest een brief aan Heineken schrijven om er achter te komen waar hij in Delft bier kon verkrijgen. Hij kreeg een keurige brief terug, waaruit geen spoor van verbazing bleek om deze gereformeerde wereldvreemdheid. Tien jaar later kon de bar van C.S.R. alle mogelijke biersoorten zonder problemen leveren, en nog veel meer.

Page 86: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Zo werd de Civitas langzaam volwassen. Zes jaar terug waren vijftig leden weggelopen uit S.S.R. om wat achteraf gezien een bijzaak was, maar zo langzamerhand begon de vereniging die was ontstaan een eigen toon te zetten in het Delftse studentenleven. Zo kon het dus ook. Maar het belangrijkste was dat de vereniging een sterke geestelijke basis voor zichzelf had gelegd, een basis die ze in de toekomst hard nodig zou hebben. Want de jaren zestig begonnen in 1967 pas goed, de studentenwereld zou in enkele jaren tijd een metamorfose ondergaan, en de stormen die door christelijk Nederland raasden gingen ook aan C.S.R. niet voorbij.

Page 87: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

6 Het waren van het spook

In 1968 overleed de oude heer Itjeshorst, achtentachtig jaar oud. Hij had aan de wieg van twee studentenverenigingen gestaan, en op de Diesfeesten van C.S.R. was hij tot het einde toe steevast van de partij. Hij was voor de eerste besturen van de vereniging een vraagbaak en vaderfiguur; ondanks de generatiekloof hadden zijn adviezen vaak een verrassende actualiteit. Vaak kreeg hij van de Civitassers dezelfde soort vragen voorgeschoteld als vijftig jaar eerder van de Societassers, en zo leek aan het eind van zijn leven de cirkel zich te sluiten. Maar al leken de vragen op elkaar, de antwoorden waren in 1968 radicaal anders. Het was het jaar van de grote Parijse studentenopstand, het jaar van het Maagdenhuis en de democratisering van de universiteiten. De secularisatie greep nu overal om zich heen en van een beschermd, christelijk studentenmilieu kon geen sprake meer zijn. De hele samenleving was in rep en roer.

Het begon allemaal rond 1965, toen de naoorlogse geboortegolf volwassen werd en massaal de grote wereld in trok. Ineens telde Nederland een miljoen jongeren meer dan normaal – jongeren die nooit crisis, armoede of oorlog hadden meegemaakt, alleen maar een constant groeiende welvaart. Hun kansen en ontplooiingsmogelijkheden waren groter dan ooit tevoren, en dat terwijl de Nederlandse cultuur na de oorlog nog lang in de zuinige, verzuilde, kleinburgerlijke sfeer was blijven hangen. Vroeg of laat moest het tot een confrontatie van culturen komen, en die kwam er ook.Een van de eerste protesteerders was de drukker Rob Stolk, een rebelse Amsterdamse arbeidersjongen. Zijn trouwerij op een witte fiets, met zijn bruidje achterop naar het stadhuis, baarde zo’n opzien dat de foto’s de wereldpers haalden. In diezelfde tijd begonnen de glazenwasser Robert Jasper Grootveld, de schrijver Johny van Doorn (“the Selfkicker”) en nog enkele honderden kunstenaars en studenten met een reeks “magiese” bijeenkomsten in een garage. Toen die uitbrandde zetten ze hun “happenings” voort op het Spui bij het Amsterdamse Lieverdje, een bronzen beeldje van een straatschoffie uit de Jordaan dat door een sigarettenfabrikant aan de stad geschonken was. Het waren non-conformistische demonstraties tegen de braafheid van de verslaafde consument, voortdurend werd de draak gestoken met de “koelkasten en roomkloppers van het klootjesvolk” en er werden door de “provo’s” rondom het Lieverdje talloze plannen uitgebroed ter verbetering van de wereld. Vaak waren ze hun tijd ver vooruit: in het Witte Schoorstenenplan werd voor het eerst de milieuvervuiling aan de orde gesteld, het Witte Fietsenplan pleitte als eerste voor autovrije binnensteden, het Witte Kippenplan wilde van de politieagenten op straat een soort sociale werkers maken. ‘Zij dragen lucifers en voorbehoedmiddelen bij zich, alsmede appeltjes van oranje en kippenboutjes voor het hongerende provotariaat.’Er ontstond voor het eerst een soort turbotaal, want de provo’s hanteerden een heel nieuw jargon en dankzij het nieuwe medium televisie kende het hele land binnen de kortste keren de beelden en de leuzen: ‘Bram, bram, uche uche’, ‘Kanker’, ‘Gnot’, ‘Klaas komt’, ‘vogel’, ‘chick’, ‘kip’, ‘hip’, ‘blowen’, ‘te gek’.De politie zag het “ludieke” (ook al zo’n nieuw woord) van de happenings niet erg in, wist totaal niet hoe ze met dit nieuwe verschijnsel moest omgaan en timmerde elk weekend de betogingen met de blanke lat uit elkaar. Het werkte averechts. De provo’s riepen zinnen als ‘Republiek!’, ‘Image, image!’ en ‘Smurf die de smurf smurft!’, ze zetten het gezag voortdurend in zijn hemd en wekten zo de sympathie

Page 88: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

en de interesse van het jonge publiek op.

De provo’s waren idealisten van de bovenste plank. Eens organiseerden ze rondom het Lieverdje een alternatieve collecte, in het kader van de rechtvaardige verdeling: wie geld missen kon deed het in de collectezak, wie geld nodig had mocht er wat uitpakken. Met dit experiment was het overigens na één keer al afgelopen. De plannen die werden gesmeed getuigden van een grenzeloos vertrouwen in het goede in de mens: de provo’s stelden voor dat de gemeente Amsterdam duizenden witte fietsen zou aanschaffen die, zonder slot, op talloze plaatsen zouden worden neergezet. Wie een fiets nodig had om ergens te komen kon een witte fiets lenen en op de plaats van bestemming achterlaten, in goed vertrouwen dat er geen diefstal zou worden gepleegd. De bedenker van dit plan was Luud Schimmelpenninck, de man die op de trouwdag van Prinses Beatrix op 10 maart 1966 de rookbom naar de Gouden Koets gooide. De gemeente deed een proef met enkele tientallen fietsen; in korte tijd waren ze alle spoorloos verdwenen.In het voorjaar van 1997 vond in een collegezaal van Civiele Techniek in Delft een pauzelezing plaats over het Witte Fietsenplan nieuwe-stijl van de gemeente Amsterdam. De spreker: Luud Schimmelpenninck, nu een welgestelde vijftiger aan het hoofd van een glimmend adviesbureau. In een vlotte presentatie vertelde hij hoe de grachtengordel binnen enkele jaren voorzien zou worden van een soort witte scooters, waarmee gebruikers tegen betaling tussen twintig vaste standplaatsen heen en weer zouden kunnen pendelen. Er was nog slechts één probleem: de brasvastheid, en daarom werd er uitvoerig geëxperimenteerd met de meest geavanceerde sloten en chipkaarten. Het kan verkeren.

***

Uiteindelijk heeft Provo amper twee jaar bestaan. Eenmaal deed de beweging mee aan de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen onder het motto ‘Stem Provo! Kejje lachen’ – ze kregen één zetel – maar al in 1967 begroef de organisatie zichzelf onder fluitspel in het Vondelpark. Maar na de “likwidaatsie” van de “organisaatsie” begon het pas goed. Overal in de maatschappij deden de geboortegolvers van zich spreken. Jonge journalisten en intellectuelen zetten de media, de literaire wereld en de politiek op hun kop. Er vormden zich rebellerende bewegingen binnen de politieke partijen, die al gauw het debat wisten te domineren. Sommigen vonden dat het oude “verziekte systeem” helemaal overboord moest en richtten nieuwe partijen op, onder meer de Politieke Partij Radicalen (PPR), de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) en de Democraten ’66. De voormalige provo’s richtten ook zelf een partij op; de Kabouterpartij, die onder leiding van Roel van Duijn in 1970 de alternatieve “Oranjevrijstaat” uitriep.Intussen was de feministische beweging op stoom. Het “Witte wijvenplan” van de provo’s propageerde al vrije abortus, betere kinderopvang, gelijkberechtiging in het arbeidsproces en de pil in het ziekenfondspakket, kortom, alle strijdpunten van de vrouwenbeweging uit de jaren zeventig en tachtig. Talloze jongeren haakten aan bij de uit Amerika overgewaaide hippiebeweging, een conglomeraat van groepen die zich overgaven aan spiritualiteit, communeleven, macrobiotische landbouw, wierook, softdrugs, seks en anders zachte krachten. Deze beweging is spreekwoordelijk geworden voor de jaren zestig, en Amsterdam was een van de grootste hippiecentra van de wereld. Tot vandaag toe heeft de stad iets weten vast te houden van de “navel van de wereld”-sfeer die in die dagen rondom het

Page 89: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Nationaal Monument en het Vondelpark hing. De jonge protestzanger Boudewijn de Groot was een van de spreekbuizen van de hippies; hij woonde in een typische sixties-commune met een stapel geestverwanten, onder wie de jonge zangeres Elly Nieman en haar vriend Rikkert Zuiderveld. Op een goede dag bekeerden deze rashippies zich ineens tot Jezus Christus, en dat was het begin van de een van de meest bijzondere muzikale fenomenen van de eeuw.

En dan had je het neomarxisme. De samenleving ontzuilde snel, en veel jonge mensen vulden de levensbeschouwelijke leegte door het oude communisme nieuw leven in te blazen. Vele jongeren werden lid van de CPN – toen nog een belangrijke machtsfactor in Nederland – en zetten vervolgens in die partij de boel op stelten.In deze tijd werden de linkse partijen geconfronteerd met een groot probleem, dat tot op de dag van vandaag speelt: er kwamen steeds minder “arbeiders”. Het oude fabrieksproletariaat bestond bijna niet meer, de meeste werkers waren welvarender dan ooit en niemand had nog zin in revolutie. Het socialisme had zichzelf overleefd, juist door het succes van de voorbije decennia. De oude revolutionairen à la Domela Nieuwenhuis konden wel inpakken.Maar toen kwam de Franse filosoof Herbert Marcuse met zijn bestseller The one-dimensional man. Hij verklaarde het gebrek aan revolutiegeest uit wat hij noemde “repressieve tolerantie”: de verdraagzaamheid van de “kapitalisten”, die de arbeiders zo welvarend had gemaakt, was in zijn optiek alleen maar een heel slimme manier om de grote massa eronder te houden en hen de revolutie te doen vergeten. Hij riep de onderdrukten op om er vooral niet in te trappen en alsnog “de gevestigde structuren omver te halen”. Dat was het begin van de neomarxistische beweging, die vooral talloze studenten in heel Europa aansprak. De neomarxisten geloofden in de maakbaarheid van de samenleving: het onrecht was een “probleem” dat met andere structuren “opgelost” kon worden. Democratisering werd het medicijn tegen alle kwaad. Eindelijk zou dan toch het langverwachte Utopia ontstaan, het “rijk der vrijheid” waarin de mens een homo ludens, een spelende mens zou zijn en waaruit alle ongelijkheid zou zijn geëlimineerd.Hoewel de neomarxisten en de provo’s even optimistisch waren, verschilden ze in werkwijze totaal van karakter. De aanhangers van Marcuse hadden totaal geen gevoel voor het “ludieke” en misten ten enen male de speelsheid van de provo’s. Het was hard tegen hard, recht tegen onrecht. In mei 1968 sloeg aan de Parijse Sorbonne, de oudste universiteit ter wereld, de vlam in de pan; studenten eisten meer rechten, minder willekeur, democratisering van het onderwijssysteem. Er vielen doden. Op datzelfde moment was aan de andere kant van het IJzeren Gordijn de Praagse Lente aan de gang, hervormers pleitten voor aansluiting bij het Westen en toen de Russen Tsjechoslowakije binnenvielen sloeg een golf van anticommunisme door Europa heen; maar in datzelfde vrije Westen, waar Oost-Europa zo graag bij wilde horen, werden op dat moment door de jongere generatie Marx en Lenin weer op hun sokkel gehesen. Parijs ‘68 werd een begrip en een inspiratiebron. Net als in 1789 en 1848 begon het spook van de revolutie rond te waren, en een jaar na dato vloog ook in Nederland de geest uit de fles. In het voorjaar van 1969 werden het Amsterdamse Maagdenhuis en enkele universiteitsgebouwen in andere steden bezet; de Universiteit van Amsterdam werd omgedoopt in Domela Nieuwenhuis Universiteit. Een paar dagen later werd het Maagdenhuis al weer ontruimd, de zeshonderd bezetters werden in een snelrechtprocedure veroordeeld, de bezettingen van de andere universiteiten verliepen ook, en toen brak de vakantie aan. De officier van justitie die de

Page 90: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Maagdenhuisprocessen aanhangig maakte, mr. J.J. Abspoel, schreef een boek over die roerige maanden met de veelzeggende titel Studenten, moordenaars en ander volk.De revolutie leek voorbij, maar uiteindelijk bleken de verliezers toch de winnaars te zijn. De universiteiten hadden blijkbaar geen behoefte aan Parijse toestanden, want een voor een beloofden ze dat de bestuurlijke structuren zouden worden herzien. De TH-Delft sloot de rij. Toen de vakantie voorbij was bestonden er ineens universiteitsraden, faculteitsraden, medezeggenschapsraden, ondernemingsraden en nog veel meer raden. Het bestuur van de starre, wetenschappelijke instituten werd ineens een politieke aangelegenheid en de studenten stortten zich er met vol enthousiasme in; in Delft werd de spits afgebeten door de eerste studentenpartij, de Afdelings-AktieGroepen, beter bekend als de AAG.

***

C.S.R. bleef redelijk zichzelf, in die eerste jaren van protest. De vereniging ontwikkelde zich nog steeds, het aantal leden was gestegen tot 125, oude activiteiten werden vervangen door nieuwe, maar wezenlijk van karakter veranderen deed de vereniging tot 1970 niet. Toch werd er weer heel wat afgediscussieerd, want met de tijd meegaan wilde iedereen wel.Op de H.V. van 10 juni 1967 werd besloten tot een reorganisatie, omdat er ontevredenheid bestond over de manier waarop de disputen de vorming aanpakten. Omdat dispuutsleden zelf hun eigen lezingen en boekbesprekingen verzorgden dreigde het gevaar van te weinig kennis en diepgang, terwijl niet alle dispuutsleden altijd even geïnteresseerd waren het onderwerp. En al vergoedde de dispuutsgezelligheid met al haar mores veel, toch wilde men de vorming professioneler aanpakken.Het bestuur Verhey had in februari 1967 een nota Vormingswerk uitgebracht, die vol stond met ideeën over de renovatie van de vorming in de disputen. Maar toen klom een oudlid, Hans van Roon, in de pen. Hij had een beetje een status aparte, want formeel was hij nooit lid geweest. Maar hij was tegelijk met de andere uittreders uit S.S.R. gestapt, en hoewel hij wat te oud was om nog lid te worden had hij qua visie aan de wieg van C.S.R. gestaan – samen met de latere EO-coryfee Hans Schouten –, zijn vrouw had de bestuurspenningen van C.S.R. ontworpen, en al met al hoorde hij er helemaal bij.In 1967 was het nog normaal dat oudleden op Huishoudelijke Vergaderingen van de partij waren of zich anderszins actief met de verenigingspolitiek bemoeiden. En zo kwam Am. van Roon op de februari-H.V. met de dikke nota Van oriëntatie naar bestek op de proppen, waarin hij betoogde dat de disputen moesten worden afgeschaft en vervangen door circa vier “werkgroepen”: groepen leden die zich gedurende een jaar in een bepaald onderwerp moesten verdiepen. Ze zouden onder leiding staan van twee werkgroepsleiders plus een mentor die het onderwerp tot zijn vakgebied kon rekenen. Deelname was facultatief. De H.V. vroeg de oudleden Van Roon en Bok dit concept uit te werken, en in juni vond hun voorstel voor de nieuwe structuur een meerderheid.De afschaffing van de disputen betekende ook een verandering voor de bijbelkringen: omdat er nu niet meer per dispuut gekringd kon worden, werden de kringen vanaf nu elk jaar compleet nieuw samengesteld. In feite had C.S.R. nu geen enkele structuur meer van ledengroepen die langer dan één jaar bij elkaar bleven, en zo zou het blijven tot 2000. Overigens bestond er over de noodzaak van de

Page 91: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

nieuwe structuur allerminst consensus. Am. van Roon en Am. Bok praatten als Brugman, maar niettemin bleef er een harde kern van tegenstanders die de studentikositeit van de disputen niet graag zagen verdwijnen. Vaak waren zij echter al laatstejaars en toen het reorganisatieplan er toch doorkwam, betekende dat in de praktijk dat zij minder actief werden op de vereniging. Om het verlies aan dispuutsgezelligheid te compenseren kwamen er culturele avonden op CC, georganiseerd door een speciale Cultcie. Leden en niet-leden konden zich actief of passief bezighouden met beeldende kunst, literatuur of “Bach, Beat en Beethoven”, en na afloop was er – jawel – een echte borrel.

In september 1967 werden de eerste werkgroepthema’s gepresenteerd, die het bestuur had uitgezocht in samenwerking met de splinternieuwe VormingsRaad (VoRa). Vaak wordt gedacht dat de VeRa ouder is dan de VoRa, maar het is precies andersom. De VoRa bestond in het begin uit twee leden en twee oudleden (wie anders dan Hans van Roon en Jan Bok?), en het was de bedoeling dat zij het bestuur slechts over de werkgroepen zouden adviseren. Later zou de VoRa flink groeien tot uiteindelijk dertien man, en ook het takenpakket zou telkens toenemen. Tenslotte dacht de VoRa mee over zowat alles: lezingen, bijbelkringen, het beleid van het aankomend bestuur en de Novcie, de verenigingsstructuur en verder alle politieke perikelen die een bestuur tijdens zijn bestuursjaar tegenkwam. Een ding bleef echter al die tijd bij het oude: de VoRa-vergaderingen begonnen altijd stipt om negen uur op zaterdagochtend, en de abactis zorgde voor de koek.Er zijn weinig mensen die zoveel invloed op C.S.R. hebben gehad als de oudleden die lang in de VoRa hebben gezeten. Jaar in jaar uit stonden ze vijf maal per jaar in het weekend voor dag en dauw op en karden naar Delft om daar hun voormalige vereniging van advies te dienen, terwijl de gewone leden uitsliepen. Tijdens jaren van crisis ontleenden besturen een grote steun en continuïteit aan hen, maar ook in rustige tijden ondervond het bestuur wat de leden van de VoRa waard waren. Het is mede aan de VoRa te danken dat C.S.R. altijd onverkort een visionair-christelijke vereniging gebleven is. Hans van Roon zou meer dan dertig jaar VoRa-lid zijn, en tot aan zijn dood in 1998 bleef hij de vereniging zo mede geestelijk trekken, terwijl het doorsnee lid er niets van merkte. ‘Ik ken weinig vergaderingen waar de inhoudelijke en visionaire aspecten van het leiden van een christelijke organisatie zo grondig worden doorgesproken als in de VoRa’, zou IFES-stafwerker René van Loon bij zijn afscheid in juni 1999 in de Arro schrijven. ‘Met name de inbreng van Hans van Roon was altijd heel bijzonder. Er zou eens een biografie van hem geschreven moeten worden.’

***

De nieuwe werkgroepen verliepen naar tevredenheid, ondanks de groepsgrootte van meer van 25 man per werkgroep. Pas later kwamen er veel meer werkgroepen tegelijk en daalde de groepsgrootte aanzienlijk. Vijfentachtig procent van de ouderejaars volgde werkgroep; de eerstejaars niet, want zij hadden de eerstejaarskring. Eigenlijk leken de werkgroepen verdacht veel op de activiteiten van S.S.R.-Delft in de Koornbeurs – met dat verschil dat het bij C.S.R. via een omweg altijd weer om het geloof draaide.Er veranderde meer dat jaar. De vrijdagmaaltijd werd verschoven naar de donderdag, er kwamen abonnementen en een intekensysteem. Het gastlidmaatschap werd ingevoerd. In 1968 ontstond uit een bijbelkring de REKcie,

Page 92: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

die via de Stichting Redt Een Kind (REK) vier kinderen in de Derde Wereld adopteerde. C.S.R. was daarmee een van de allereerste donateurs bij deze nieuwe stichting. De REKcie zou in 1997 opgaan in de nieuwe Donatiecommissie.

Maar de grootste verandering van het jaar 1968 was wel de uittreding van C.S.R. uit de S.S.R.-Unie. Tussen C.S.R. en S.S.R. waren altijd wel wat irritaties blijven bestaan. De Delftse afdeling van de Societas verklaarde dat C.S.R. ‘bezig was met een nieuwe opzet van het studentenleven en dat het nuttig was deze experimenten nauwlettend te volgen’, maar vond ook dat C.S.R. een remmende invloed op de Unie had en dat het moeilijk discussiëren was gezien de ‘bijbelharde standpunten’. Niettemin zaten beide verenigingen (samen met de CSFR) gebroederlijk in één fractie in de Delftse Studentenraad (de voorloper van de VeRa), en nadat die in 1965 was vervangen door de Presidentenraad bleef dat zo. De Koornbeurs en het Civitas Centrum stonden open voor elkaars leden, af en toe waren er gezamenlijke lezingen, bijbelkringen en weekendconferenties – en niet te vergeten vond er ook nog veel gezamenlijke propaganda plaats.Ieder jaar kwamen de eerstejaars in groten getale naar het Hoofdgebouw aan de Julianalaan om zich in te schrijven voor een studie. Het eerste stalletje op de infomarkt na dat van de TH werd steevast bemand door een Corpspik. ‘Wat ben jij?’ ‘Eerstejaars meneer!’ ‘Nu, dan ben jij dus niets. Ben je gelovig? Dan ga je maar daar naar toe’, en een vinger wees in de richting van de gezamenlijke stand van S.S.R. en C.S.R. Daar moest je – als je belangstelling had – meteen een keuze maken, want je had geen tweede kans om je op te geven voor het novitiaat: de OWee bestond nog niet. Veel studenten spraken simpelweg van “de twee gereformeerde verenigingen” en zagen absoluut geen verschil, maar spoedig zou dat verschil veel duidelijker worden.

In 1964 kwam C.S.R. voor het eerst sinds drie jaar weer met S.S.R. in botsing. Wat was er aan de hand? In Enschede zou de pas opgerichte TH-Twente haar deuren openen voor de eerste studenten. Omdat Enschede geen enkele studentencultuur kende besloot het bestuur van de nieuwe hogeschool tot een uniek experiment: een Campus waar alle studenten zouden komen te wonen, voorzien van alle gemakken en faciliteiten. Voor studentenverenigingen was in deze visie geen plaats. Vanuit alle universiteitssteden deden studentenverenigingen natuurlijk pogingen om tóch zusterverenigingen in Enschede op te zetten. Om enigszins aan de wensen van de TH-Twente tegemoet te komen staken de landelijke christelijke verenigingen (S.S.R., NCSV, VCSB en de Unie van Katholieke Studentenverenigingen) de koppen bij elkaar: ze zouden samen één algemeen-christelijke studentenvereniging in het oosten oprichten, want niemand vond het nodig om de verzuiling anno 1964 nog in stand te houden.Niemand, behalve C.S.R. Deze kleine club zag de bui van de secularisatie al levensgroot boven haar grote broers hangen, en pleitte voor de oprichting van een aparte reformatorische vereniging. Dit uiteraard tot grote irritatie van S.S.R. Het overleg met de andere verenigingen strandde. Uiteindelijk zou door de starre houding van de TH-Twente de eerste jaren geen enkele vereniging worden opgericht. Pas in de jaren zeventig kwam het er alsnog van. De christelijke verenigingen gingen voorop: de Reformatorische StudentenKring (RSK) in 1972, de VGST enkele jaren later en in 1980 C.S.V.-Alpha, de christelijke zustervereniging van C.S.R. De overige studentenverenigingen in Enschede zijn allemaal later pas ontstaan.

Page 93: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Het tweede grote conflict vond plaats in 1966. De grondslag van de S.S.R. werd verbreed en verwoord in niet-kerkelijke termen. De zin: ‘De grondslag van de vereniging is de bijbel, opgevat overeenkomstig de Drie Formulieren van Enigheid’ werd vervangen door: ‘De grondslag van de vereniging is de boodschap van de bijbel zoals zij in de traditie van de christenheid, met name in de reformatorische, doorwerkt als richtsnoer voor de vormgeving van het studentenleven.’ C.S.R. had graag als grondslag gezien: ‘De grondslag van de vereniging is het Woord van God, de bijbel; richtsnoer voor het gehele verenigingsleven.’ Ogenschijnlijk kleine veranderingen, maar achter dit verschil in woordkeus schuilde een kloof tussen twee denkwerelden die steeds verder van elkaar afdreven.C.S.R. stelde ook voor om de Declaratie van Grondslag en Doel uit het URC-rapport te handhaven, maar tevergeefs; de S.S.R.-Unie vond dat de afdelingen in verschillende steden de grondslag maar op hun eigen wijze uit moesten werken. ‘Er bestaat geen eenstemmigheid over wat de bijbel is. Een a priori zich als vereniging onder het gezag van de Bijbel plaatsen zou frustrerend werken.’Daarmee bezegelde de Unie zijn eigen lot. Vanaf het eerste begin van S.S.R. was de gezamenlijke grondslag het cement tussen de acht afdelingen én het bestaansrecht van het Uniebestuur geweest. Maar nu had de Unie zichzelf in feite overbodig verklaard. De secularisatie die in de jaren vijftig in enkele S.S.R.-afdelingen begonnen was, drong na 1965 ook door in S.S.R.-Landelijk. Vaak was de C.S.R.-vertegenwoordiger in het Unie-bestuur – achtereenvolgens de amici J. van den Berg, Gert Kuiper, E. Mink, Rein Willems, B. Boon en A.B. Smaal – de enige die nog wel eens iets “bijbels” zei. Van een aantal afdelingen werden rond deze tijd de eerste buitenkerkelijke studenten lid. Ook het gebruik van softdrugs deed zijn intrede.De geschreven stukken laten zien hoe snel dat proces ging. ‘Behalve in de naam onderscheiden wij ons nauwelijks van de Corpora, Unitates en Bonden: ook bij ons is in principe iedereen welkom’, schreef het Uniebestuur in een memorandum uit 1969. ‘De activiteiten tenderen daarbij in de richting van een algemeen studententrefcentrum’. Ook de term sociëteit raakte bij S.S.R. snel uitgeburgerd: die klonk niet progressief genoeg. In datzelfde jaar 1969 werd het hele Unie opgeheven en vervangen door een Federatie, die binnen een jaar als een nachtkaars uitging. De Unie der S.S.R. was eigenlijk tachtig jaar lang één vereniging geweest met plaatselijke afdelingen, zoals CSFR dat ook is. Het bestuur van S.S.R.-Delft had zich daarom altijd Afdelingsbestuur genoemd in plaats van bestuur. Maar binnen de nieuwe opzet was iedere stad in feite een zelfstandige vereniging geworden; het Federatiebestuur had niets meer te doen.

De Civitas had er in meerderheid genoeg van. Tijdens dezelfde H.V. waarop het reorganisatieplan was aangenomen was al een principebesluit gevallen om S.S.R. definitief te verlaten, maar omdat daarvoor een statutenwijziging nodig was werd het officiële besluit nog even opgeschort. Er waren nog wel ouderejaars die vonden dat C.S.R. de Societas niet in de steek mocht laten; daardoor verliep de discussie over de uittreding moeizaam en de besluitvorming was ronduit rommelig.Op 19 december 1967 werd de statutenwijziging met betrekking tot de uittreding door de H.V. verworpen, waarna het bestuur op een volgende H.V. nog een poging wilde wagen. Op 9 april 1968 leek het zover, maar als een donderslag bij heldere hemel dienden vijf leden een motie in, die de herroeping van het principebesluit van juni 1967 voorstelde. Deze motie werd met één stem verschil (!) verworpen.

Page 94: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Vervolgens vond op de extra H.V. van 1 mei een herstemming voor uittreding plaats – ditmaal met succes – en zo hadden vanaf 1 januari 1969 C.S.R. en S.S.R. officieel niets meer met elkaar te maken.Kort daarop kreeg het bestuur een brief van de Reünisten-Organisatie, die de ontwikkelingen bij S.S.R. ook niet zo kon waarderen. Ze liet weten dat oudleden van C.S.R. bij hen van harte welkom zouden blijven, ook al hoorde de Civitas niet meer bij de Unie. De reünisten vergaderden nog dapper iedere maand door en bleven dat nog vele jaren doen. De Reünisten-Organisatie zou S.S.R. decennia lang overleven: in 1986 zou ze zelfs nog “100 jaar S.S.R.” vieren, compleet met lustrumboek, terwijl S.S.R. al lang niet meer bestond. Pas rond het jaar 2000 werd de Reünisten-Organisatie opgeheven, want de oudleden van S.S.R. begonnen langzaam uit te sterven. Maar tot die tijd kreeg C.S.R. nog altijd ieder jaar trouw de uitnodiging toegestuurd voor de landelijke reüniedag, in oktober.

***

In de zomer van 1968 zat de wc van CC voor het eerst verstopt. Er kwamen vierkante tafels met een stalen onderbouw in de verenigingszaal – ze worden nog steeds gebruikt – en in het najaar traden de eerste lekkages van het platte dak op. De lucht tussen de balken in de kruipruimte stroomde niet door, zodat de vloer dreigde te verrotten. De Stichting Civitas Centrum pleegde direct het nodige onderhoud en verspijkerde en passant nog het een en ander aan de studentenkamers van de OD (inclusief de huidige bestuurskamer), die vanaf nu door vijf leden werden bewoond. De Stichting telde in die jaren een hele reeks actieve oudere leden, die nog zeer betrokken waren bij alles wat in C.S.R. leefde. De Stichtingsvergaderingen leken soms wel wat op die van de VoRa: er werd gediscussieerd van alles en nog wat, van het al dan niet toelaten van alcohol tot de “Rode Areopagus” waarmee het Bestuur Stahlie in maart 1969 op de nieuwe verenigingsstructuur had gereageerd. Mevrouw Voorma nam afscheid, maar haar opvolgster kwam niet opdagen. Twee leden namen het schoonmaakwerk over totdat mevrouw Deutekom op het toneel verscheen. De oudleden werden weer eens aangeschreven voor een extra pandgift, zodat de huur van de vereniging omlaag zou kunnen. De bibliotheek werd steeds voller: iedereen die zijn propedeuse haalde of afstudeerde stortte een bedrag in het boekenfonds van de vereniging. De biebcie (die het beheer van de bibliotheek in 1963 van de Arcie had overgenomen) had een duidelijke visie: de C.S.R.-bibliotheek was bedoeld als een aanvulling op andere bibliotheken. De collectie moest daarom bestaan uit boeken die elders minder gemakkelijk verkrijgbaar waren. Tijdschriften kwamen er ook steeds meer. Op een onbewaakt ogenblik in 1968 werd de bibliotheek overvallen door enkele leden, die op grote schaal tijdschriften verbrandden die volgens hen niet in de C.S.R.-bieb thuishoorden. Het werd een hele rel.Het contact met de CSFR werd steeds beter. De eerste gezamenlijke lezing had al plaatsgevonden in 1965 (samen met Sermo-Delft) en ging over het werk van IFES-wereldwijd. De reformatorische broeders zagen C.S.R. steeds meer staan nu de Civitas uit S.S.R. was gestapt, en vanaf 1968 werden er gezamenlijke bestuursvergaderingen gehouden. Ook de CSFR had toenadering gezocht tot de CNI, en de gezamenlijke IFES-affiniteit schiep een soort band. Er kwamen gezamenlijke werkgroepen en lezingen, en ook het broedersporttournooi stamt uit deze tijd. Samen met de “F-side” deed C.S.R. mee in de zogenaamde Disputorenraad, die in 1968 werd opgericht om het vormingswerk van de Delftse

Page 95: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

studentenverenigingen te coördineren; ook Lancet, het vormingsdispuut van Virgiel deed mee. Een paar jaar later zou deze raad alweer opgaan in de Raad voor Studentenvoorzieningen, zodat er in feite alleen een subsidiepot van overbleef. C.S.R. kreeg op die manier inderdaad TH-subsidie voor een hele reeks werkgroepen. Ook de katholieke Radboudstichting werd een regelmatige sponsor. Vanaf Pasen 1969 waren er elk jaar gezamenlijke zustercongressen met de VGSA en de VGSG “Hendrik de Cock”; het eerste congresthema luidde “Secularisatie”. Na 1967 raakte de vorming zo flink op dreef.

Gazitte, zo heette het blaadje dat in augustus 1968 bij alle Civitassers op de mat viel. Het was het eerste Bestuursblaadje, een fenomeen dat het tien jaar lang vol zou houden. Het kwam elke maand uit, het bestuur stencilde het blaadje eigenhandig. Dat was een zeer tijdrovend karwei, maar studenten hadden in die dagen nog overal tijd voor. Ieder nieuw bestuur verzon een nieuwe naam voor het blaadje: het heette achtereenvolgens Gazitte, 2CV, Klupstuk, Knapzak, Pieremagoggeltje, Ampel, Idéfix, Dram, Joebel en FluxieFlux. Het bevatte de verenigingsagenda, mededelingen, informatie over kringen en werkgroepen, kortom alle dingen die vanaf 1978 standaard in de Arro zouden staan.

Terwijl C.S.R. nog met één been half in S.S.R. stond, probeerde men het andere been alvast bij te trekken richting IFES. Op de H.V. van 14 november 1968 kwam het bestuur Stahlie met het idee om het aspirantlidmaatschap van de CNI om te zetten in een volledig lidmaatschap.De Nederlandse tak aan de IFES-boom had toen al tien stormachtige levensjaren achter de rug. In 1959 was ze opgericht toen de oude CSB, de CGS en Sermo (het latere Studentenpastoraat) besloten om hun krachten te bundelen in de Commissie Nederland IFES (CNI). Voortaan had Nederland één gezicht binnen de Fellowship, en de achterban werd snel groter: de hele CSFR sloot zich in 1963 aan, het pas opgerichte Ichthus kwam in 1964 erbij, C.S.R. en S.S.R.-Landelijk werden aspirantlid.Maar snel ontstond er een crisis, omdat sommige verenigingen met hun tijd meegingen en andere niet. Halverwege de jaren zestig maakte Sermo een omslag van behoudend naar progressief, en het Landelijk Coördinaat van Ichthus begon te rebelleren: met vrijzinnige clubs wilden de evangelicalen niet samenwerken. Uiteindelijk zouden de Sermo-groepen hun CNI-lidmaatschap opzeggen en begonnen ze zich te ontwikkelen tot de Studentenpastoraten die het nu zijn. Bovendien gingen in deze tijd veel christelijke jongerenorganisaties op de fles: de NCSV en de VCSB eind jaren zestig, de CSB in 1968, de CGS in 1971. De S.S.R.-Unie ging in 1969 terziele. Maar Ichthus werd weer IFES-lid, en nu zou C.S.R. dan definitief toetreden.Het spande er nog even om. Veel leden hadden nog geen duidelijk beeld van IFES, en het woord “evangelisatie” werkte nog steeds een beetje afschrikwekkend. Maar het bestuur Stahlie liet er geen gras over groeien en bombardeerde de vereniging met informatieavonden over de CNI en IFES-wereldwijd. En niet zonder resultaat: op de H.V. van 1 mei 1969 besloot C.S.R. om IFES-lid te worden, en nadat er was gestemd volgde er een spontaan applaus. De bestuursleden waren buitengewoon blij met de uitslag, want het IFES-lidmaatschap was in hun visie de beste manier waarop de vereniging het hoofd zou kunnen bieden aan de secularisatie. Daarin kregen ze later volkomen gelijk.Nu de rust binnen de CNI was weergekeerd werd er hard gewerkt aan een

Page 96: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

hechtere band tussen de drie overgebleven leden: Ichthus, CSFR en C.S.R. Vanaf nu werden er ook stafwerkers aangesteld om het werk (conferenties, bijbelkringinstructies en dergelijke) te leiden. C.S.R. zou achtereenvolgens vanuit de IFES-staf worden begeleid door: Pieter Boomsma (1970-1972), Edjan Westerman (1972-1976), Willem Ferguson (1976-1979), Jan van Bruggen (1979-1981) Niek Tramper (1981-1986), Age Romkes (1986-1989), René van Loon (1989-1999), Johan Visser (1999-2005) en Carolien van der Kolk (2005-heden).In de loop der jaren kwamen er meer stafwerkers bij om de groeiende IFES-organisatie te dragen. Ze zetten zelf complete nieuwe studentenverenigingen op: vanaf 1983 zouden vanuit de CNI in HBO-steden “Alpha”-verenigingen worden opgericht, eerst in Zwolle en later in vijftien andere plaatsen. Ook de Enschedese RSK werd lid, een aantal theologendisputen sloot zich aan en het evangelisatiewerk onder buitenlandse studenten werd in de loop der jaren een bijna geheel zelfstandige tak van het IFES-werk. In de loop van de tijd kwamen er ook afgestudeerdenorganisaties bij (Ichthus-Plus, Omega en de RRQR) en speciaal voor afgestudeerdenwerk werd het Internationaal Christelijk Studiecentrum (ICS) opgericht.. De naam “Commissie” paste niet meer bij zo’n organisatie; in 1984 werd de CNI dan ook omgedoopt in IFES-Nederland. Die naam stond anno 2006 voor zo’n 40 studentenverenigingen en 15 werkgroepen voor buitenlandse studenten. Daarmee was de Nederlandse IFES-beweging een van de meest bonte takken van de internationale IFES-boom, die wereldwijd een half miljoen studenten in 140 landen verenigde.‘A complex situation, to say the least’, schreef de Britse stafwerker Pete Lowman in zijn boek The Day of His Power in 1983 over IFES-Nederland. Het was het understatement van de eeuw.

***

Inmiddels begonnen de christelijke studentenverenigingen de gevolgen van de secularisatie steeds harder te voelen. Het traditionele geloof verkeerde in een crisis. Tussen 1968 en 1976 nam bij de hervormden en de rooms-katholieken het kerkbezoek met de helft af, bij de gereformeerden met een derde. De geboortegolfjeugd begon massaal te deserteren, maar ook veel oudere kerkgangers haakten af. De achterblijvers, vooral de jongeren, brachten in de kerken een ware revolutie teweeg: soms begon de maatschappijkritiek de plaats van het evangelie in te nemen. Er verschenen steeds vaker spandoeken in de kerk. De studentenactiegroep Synoodkreet zette in 1972 de gereformeerde synode in Lunteren op stelten door te eisen dat de kerken stelling zouden nemen tegen het Amerikaanse optreden in Viëtnam. Sommigen begonnen een flirt tussen het evangelie en het marxisme; in verkiezingstijd hingen in heel Nederland de gereformeerde studentenhuizen vol met posters van de CPN.In de literatuur werd het mode om denigrerend over het christendom te schrijven; auteurs als Jan Wolkers en Maarten ‘t Hart begonnen in deze tijd hun carrière. De oude pijlers van de christelijke zuilen – de KRO, de NCRV, de politieke partijen – ontzuilden in hoog tempo, en voormalige bolwerken van orthodoxie veranderden langzamerhand in vestingen van vrijzinnigheid. Omstreeks 1970 las gereformeerd Nederland voor het eerst de artikelen van de jonge VU-theoloog Herman Wiersinga, die stelde dat Jezus zelf nooit bedoeld had te zeggen dat Hij voor de zonden van de wereld zou sterven; dat zou een verzinsel van Paulus zijn geweest. Het halve land viel over hem heen en in elke kerk werd heftig gediscussieerd over

Page 97: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Wiersinga. De meer voorzichtige en salonfähige boeken van zijn leeftijdgenoot Harry Kuitert vonden gretig aftrek; maar dat Kuitert een schrijversloopbaan van dertig jaar veel meer van zijn geloof zou verliezen dan Wiersinga besefte nog niemand.‘We zitten met de ogen te knipperen’, schreef een christelijke auteur eind jaren zestig. ‘We weten het niet meer en we hebben ook geen voormannen en leiders meer die het wel weten. We zijn bezig om, teneinde God vast te kunnen houden, een heleboel dingen los te laten.’Het ging zoals de theoloog en verzetsstrijder Dietrich Bonhoeffer in 1945, vlak voor zijn executie, voorspeld had. De kerken hadden zoveel jaren alleen gevochten voor hun zelfbehoud als instituut dat ze niet meer in staat waren om het Evangelie aan de mensen te brengen. ‘De tijd dat je mensen alles kon zeggen met woorden – theologische of vrome woorden – is voorbij en ook de tijd van innerlijk en geweten, kortom, de tijd van de religie.’ Uiteindelijk verwachtte hij dat er, in de verre toekomst, weer een taal gevonden zou worden van ‘een nieuwe rechtvaardigheid en waarheid, een taal die de vrede verkondigt tussen God en mensen en de nabijheid van Zijn Rijk’. Maar voorlopig, zo voorzag hij, zouden de Europeanen een godsdienstloos tijdperk tegemoet gaan. ‘Ons christen-zijn zal in deze tijd bestaan uit slechts twee elementen: bidden en onder de mensen het goede doen.’

Niet heel christelijk Nederland stortte in. De kleinere reformatorische en evangelische kerken bleven vrij stevig overeind, en allerlei groepen christenen die elkaar jarenlang hadden verketterd zagen elkaar ineens weer staan. De tijd van de massale scheuringen was grotendeels voorbij. Nog steeds vonden er vrij veel evangelisatieacties plaats, en ze hadden nog effect ook. Nieuwe en oude christenen vonden elkaar in nieuwe organisaties, zoals de Evangelische Omroep – een experiment dat in de wereld zijn gelijke niet kende –, de Evangelische Alliantie, IFES, Youth for Christ en ook een nieuwe politieke partij, de RPF. De “eenheid van de gemeente” werd een modeuitdrukking. Ook was er ineens een grote belangstelling voor het werk van de Heilige Geest, en de charismatische Jezus-Beweging vormde anno 1970 zelfs een soort christelijke tak binnen de hippiewereld. Het is aan deze Jezus-Beweging te danken dat de evangelische beweging, die vroeger qua uiterlijke vorm vrij veel reformatorische trekken had, tegenwoordig nogal eens wordt geassocieerd met gitaren, lange haren en bloemetjesjurken. Nog in 1997 plaatste het Nederlands Dagblad boven een paginagroot artikel over IFES-Nederland de veelzeggende kop: Mietjes met gitaren.

In 1969, het jaar van het Maagdenhuis, bereikte het progressief-activistische studentenleven tenslotte ook Delft. Als laatste onderwijsinstelling in Nederland werd de TH “gedemocratiseerd”. Democratisering van het onderwijs en solidariteit met de slachtoffers van onderdrukkende regimes en de Viëtnamoorlog werden stokpaardjes van veel studenten. Dat een student lid werd van een traditionele studentenclub, laat staan een reformatorische, dat werd steeds onvanzelfsprekender. De studenten moesten zich niet opsluiten in hun elitaire sociëteiten, maar solidair zijn met de burgers. In 1970 hield de VSSD – een bolwerk van de Maagdenhuis-progressievelingen – zelfs een agressieve campagne onder eerstejaars tegen de Delftse studentenverenigingen. Het “nihilisme” nam enorm toe; ook de grote gezelligheidsverenigingen slonken snel in ledenaantal. Al gauw openden de studentenverenigingen uit verschillende steden het tegenoffensief en

Page 98: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

richtten ze de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) op, via welke ze hun belangen gingen behartigen en vanwaaruit ze de reclame voor het traditionele verenigingsleven konden coördineren. Maar tot in de jaren tachtig zouden studentenverenigingen toch altijd een beetje not done blijven – pas daarna kwam het herstel.

C.S.R. was bijna tien jaar oud en de tijd van het opstarten en de kinderziektes was voorbij. De vereniging moest nu opboksen tegen de secularisatie die overal om zich heen greep; de ontkerkelijking was allesbepalend in de cultuur, veel meer dan nu. Het ging allemaal in een adembenemend tempo. Het in stand houden van een christelijke vereniging was in deze omstandigheden geen kleinigheid, getuige de ontkerstening van S.S.R. en bijna alle katholieke verenigingen. Vanaf pakweg 1970 was Virgiel geen broedervereniging meer.Hoewel C.S.R. erg interkerkelijk was en veel reformatorische leden via IFES al evangelische affiniteit hadden, kwam de hoofdmoot van de eerstejaars nog altijd uit de synodaal-gereformeerde kerk, en dat begon de vereniging nu te merken aan het ledental: dat nam af van 125 in de jaren zestig naar minder dan negentig in 1972. Per jaar werden er amper tien mensen lid. Jongeren uit de kerk hadden geen behoefte meer aan een gereformeerde studentenvereniging, of überhaupt aan zaken met het woord “gereformeerd” in de naam. De studenten die nog wel hun weg vonden naar C.S.R. verschilden vaak hemelsbreed van elkaar: van confessionelen tot en met jonge Wiersinga-aanhangers en neomarxisten, die het geloof wilden herdefiniëren in revolutionaire termen. Zo groeide er een tegenstelling die de sfeer in de vereniging danig op de proef zou stellen.

Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Dat werd het devies van de student nieuwe-stijl, en zo ging het ook op C.S.R. Het vormingswerk begon van karakter te veranderen. Niet langer stond alleen de persoonlijke kennisvermeerdering centraal; de leden hadden behoefte aan meer betrokkenheid, standpuntbepaling en de confrontatie van verschillende visies. Aan de invulling van de werkgroepen was dat goed te merken.Tekenend voor de veranderende mentaliteit was de werkgroep Chaos, die maar liefst vier jaar achter elkaar draaide (1969-1973) en in feite neerkwam op een milieuactiegroep. Deze werkgroep was onder auspiciën van C.S.R. en de NCSV begonnen, maar werd steeds zelfstandiger en werkte tenslotte samen met allerlei niet-christelijke organisaties. Bijna elke H.V. werd er weer flink gediscussieerd over het feit dat de vergaderingen van Chaos niet met gebed begonnen. Hoe dan ook, één resultaat van deze werkgroep is dertig jaar later nog steeds zichtbaar – en dat is iets dat geen enkele andere werkgroep van C.S.R. kan zeggen. Op een gegeven moment vestigde Chaos de aandacht van de gemeente Delft op de grote hoeveelheid fossiele brandstoffen die dagelijks verspild werd door de rijen wachtende auto’s bij de vele beweegbare bruggen over de Schie. De gemeente liet prompt bij alle Delftse bruggen bordjes plaatsen met de tekst ‘Brug open, motor af’. Ze staan er nog steeds.

Een ander teken des tijds vormde het verval van de mores. Tot 1968 bestond de standaardkleding voor de mannelijke student uit een tweedelig blauw pak, een wit overhemd en een grijze stropdas. Zo volgde hij colleges, zo ging hij naar de tekenzaal of het laboratorium, zo deed hij tentamen, liep hij door de stad en bezocht hij zijn vereniging. Voor officiële gelegenheden, zoals sommige mondelinge

Page 99: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

tentamens, feesten, opwachtingen en natuurlijk zijn buluitreiking, trok hij een jacquet aan. Wie in gewone kleren een sociëteit probeerde binnen te komen, werd er consequent en resoluut weer uitgebrast. Praktisch iedere Delftse student had een jacquet in de kast hangen. Besturen van verenigingen, C.S.R. niet uitgezonderd, droegen zo ongeveer áltijd hun jacquet, zeker op Huishoudelijke Vergaderingen. En iedere grote en kleine gelegenheid werd door de “heren studenten” te baat genomen om hun verbale kwaliteiten verder te ontwikkelen. Een student leerde door het spel van het sociëteitsleven vlot en goed praten, onder alle omstandigheden.Na 1968 vond men deze vormen van studentikositeit ineens elitair en achterhaald. Zonder dat er een duidelijk besluit over viel lieten de Civitassers vanaf dat jaar massaal het blauwe pak in de kast hangen; in plaats hiervan kwamen de trui en de geitenwollen sokken. Het bestuur hield het jacquet-dragen nog dapper vol tot 1971, toen was het afgelopen. Alleen het bestuurslint vormde nog een zeker onderscheid tussen het bestuur en de gewone leden. Rond deze tijd moeten ook de roemruchte Novcielinten met belletjes zijn afgeschaft, en sindsdien zijn ze spoorloos.Na de afschaffing van de disputen werd de studentikositeit langzaam verder uitgekleed. Het beruchte, door de novieten gevreesde en door sommige ouderejaars bekritiseerde “kastbezoek” werd al in september 1967 afgeschaft; het tutoyeren van de ouderejaars werd zowat verplicht gesteld. Om toch nog enig onderscheid met de ouderejaars aan te brengen droegen de eerstejaars tijdens het novitiaatskamp van 1968 een veiligheidsspeld op de revers van hun blauwe jasje. Het novitiaat bestond nu uit een ontmoetingsdag, werkacties, excursies, sportdagen en een tiendaags kamp. In 1969 kwam het kastbezoek nog één keer terug, maar de eerstejaars mochten ieder een ouderejaars meenemen die ze vertrouwden en die er op moest toezien dat hen niets overkwam. In 1970 was er tijdens het slotweekend van het kamp tijd ingeruimd voor een nieuw fenomeen, dat via IFES zijn intrede deed in de reformatorische wereld: Stille Tijd. En tenslotte werd in 1971 de term “novitiaat” helemaal afgeschaft en was er ineens sprake van een “startcommissie”, die het “startkamp” en het “startweekend” organiseerde. Deze laatste termen zijn nooit meer helemaal teruggedraaid.De nieuwe invulling van het novitiaat en het verdwijnen van de disputen leidden ertoe dat de Civitassers langzamerhand het praten afleerden. In de plaats van de formele spreek- en schrijftaal, die onder studenten altijd heel gewoon was geweest, kwam een soort turbotaal. Al met al had C.S.R. rond 1970 een heel dubbelzinnig karakter gekregen: aan de ene kant wilde iedereen zo gewoon mogelijk doen, aan de andere kant handhaafde men nog wel een aantal mores. Zo kon het gebeuren dat tijdens H.V.’s het bestuur, in coltrui en met lange haren, maar met bestuurslinten om, officieel werd aangekondigd door een pedel die er minstens zo eigentijds uitzag, maar mét pedelstaf.In 1970 wilde het bestuur Schut duidelijkheid scheppen: óf alle mores restaureren, óf alles afschaffen en nieuwe vormen zoeken. In dat jaar werden dan ook alle uiterlijke vormen in het verenigingsleven ter discussie gesteld en beoordeeld op “functionaliteit”. Er kwamen Huishoudelijke Vergaderingen rond een tafel met een pot koffie, met de “voorzitter” (praeses) als “diskussieleider”, het tafelpraesidiaat werd afgeschaft, vrijwilligers verrichtten het corvee. Er werd gedebatteerd over toelatingsbeleid, doel en grondslag – in die volgorde – en over het nut van de bibliotheek. De H.V.’s nieuwe-stijl bleken chaotisch te verlopen, de notulen hadden een hoog telegramstijlgehalte en bevatten voor inhoudelijk en historisch geïnteresseerde leden nauwelijks feiten. Na een jaar experimenteren werden

Page 100: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

sommige veranderingen weer teruggedraaid: het bestuur nam weer plaats achter de bestuurstafel, de bestuurslinten werden in ere hersteld, de decharges en installaties kwamen terug, er werden weer moties ingediend. Ook een aantal andere mores werd in ere hersteld, alleen vanaf nu mochten ze geen mores meer heten; die term was verouderd, vond de meerderheid. De maaltijden werden weer geleid door een tafelpraeses, maar het bestuur schreef streng in het bestuursblaadje dat deze er was ‘om de algemene gesprekken te leiden, en níet voor de lol!’.Zo zocht de vereniging moeizaam haar weg door de nieuwe tijd, waarin niets meer normaal was en alles opeens anders moest.

***

Alle debatten over stijl en mores konden de aandacht niet afleiden van een heel andere, veel wezenlijker discussie, die het verenigingsleven steeds meer ging beheersen. In februari 1971 hield Johan Grünbauer, de Novciepraeses, een zeer kritische rede vlak voordat hij zou worden gedechargeerd. De Novcie had in die tijd niet alleen de functie om eerstejaars op te voeden, maar ook om inhoudelijke trends in de vereniging te signaleren, want tenslotte was het de Novcie die de eerstejaars warm moest krijgen voor de C.S.R.-vorming. Amice Grünbauer constateerde dat er ‘twee fundamenteel verschillende benaderingswijzen ten aanzien van het doel van de vereniging’ aan het ontstaan waren, twee benaderingswijzen die hoorden bij twee groepen binnen de Civitas. Binnen de kortste keren praatte de hele vereniging over dit probleem. ‘De ene groep legt de nadruk op het persoonlijk geloofsleven, bijbelstudie en gebed spelen een belangrijke rol en men zal zich niet zo volledig inzetten voor het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Deze personen zijn vaak terug te vinden in werkgroepen met een uitgesproken bezinnend karakter. De andere groep legt juist het accent op het oplossen van maatschappelijke problemen: oorlog en vrede, het rassenvraagstuk, het ontwikkelingsvraagstuk, ecologie enzovoort’, schreef de praeses, am. Peppink, in het bestuursblaadje Klupstuk.Het is achteraf gezien verleidelijk om deze tegenstelling te vereenvoudigen tot “christelijk versus seculier”. Maar zo simpel lag het niet. Eigenlijk was er sprake van een eeuwenoude tegenstelling die al sinds de Reformatie af en toe de kop opstak. Wat was de rol van de mens in de wereld? Moest hij zijn lot stilzwijgend van God verwachten (‘Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw’), of mocht hij zelf initiatief nemen en proberen de wereld eigenhandig te verbeteren?Activistische christenen hadden altijd een sterke dadendrang gehad, die erop neer kwam dat ze God graag een handje wilden helpen met de vestiging van Zijn Koninkrijk op aarde. Daarom waren activisten door de eeuwen heen soms geneigd geweest om complete ideologieën te ontwikkelen, waarmee ze een Utopia wilden vestigen (de staatsgreep van de Wederdopers in Münster en een aantal andere Duitse steden, anno 1533, is daarvan een goed voorbeeld). In feite bliezen de christenen die rond 1970 onder invloed van het neomarxisme kwamen het oude activisme nieuw weer leven in, en zo ook een groep jonge Civitassers.Hun tegenstanders – je zou ze piëtisten kunnen noemen – bestonden niet automatisch uit alle niet-activisten op de vereniging. Het waren vooral de mensen uit de bevindelijke en evangelische hoek, die als reactie op de activisten het persoonlijk geloofsleven en de noodzaak van persoonlijke bekering benadrukten. Gebed en bijbelstudie waren voor de hoofdstroom van de C.S.R.-leden natuurlijk

Page 101: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

belangrijk, maar voor de piëtistische leden hadden ze een allesbepalend belang, zodat er in het verenigingsleven weinig ruimte meer zou overblijven voor iets anders. Behalve de twee genoemde kampen was er natuurlijk ook een flinke middenmoot, die een middenweg zocht tussen beide visies: persoonlijke bekering en actief in de wereld staan waren twee geloofsaspecten die elkaar gewoon in evenwicht moesten houden.

Het bestuur Peppink wilde de tegenstellingen zorgvuldig boven tafel krijgen en organiseerde een debat over het onderwerp. De vereniging werd aselect in zes groepen verdeeld, die met elkaar moesten debatteren totdat de beide standpunten waren uitgekristalliseerd. Zo werd er geprobeerd om de tegenstelling met enige objectiviteit te kanaliseren, maar al tijdens het startkamp van die zomer werd de sfeer door de tweedeling zo verziekt dat, in de woorden van een lid, ‘het samenzijn tot een niet-zijn werd’. Vanaf dat startkamp werden de twee groepen met kleuren aangeduid: de “piëtisten” met rood, de “activisten” met groen. Daarmee kreeg het conflict een naam: de Rood-Groencrisis.Sommige werkgroepen liepen in het honderd. Bij de Werkgroep Revolutie bijvoorbeeld redeneerde de één vanuit de “revolutie in je hart” – bekering dus – terwijl de ander het had over de “revolutie op straat”. Ook bij de Werkgroep Dienstplicht bleek zinvol vergaderen praktisch onmogelijk te zijn. Andere werkgroepen waren minder gemengd, maar ontwikkelden zich tot bolwerken van de ene of de andere partij. De groenen verrichtten vrijwilligerswerk voor Amnesty International; de roden begonnen als reactie een gebedskring. Ook tijdens de landelijke Vredesweek in september 1972, die in die tijd jaarlijks veel aandacht trok, botsten de twee partijen heftig. Activistische leden hadden toestemming gekregen om een Vredesweekkraam in te richten op CC, maar toen bleek dat de mensen die de stand bemanden expliciet politiek kleur bekenden, was het huis te klein voor alle H.V.-vragen en ingezonden Arro-artikelen.Groen vond dat rood van C.S.R. een soort kerk wilde maken, terwijl rood groen ervan verdacht het op de vereniging ‘zonder Christus te willen doen’. De situatie leek wel een beetje op de tegenstelling tussen de confessionalisten en non-confessionalisten op S.S.R. in de jaren vijftig, maar er was één fundamenteel verschil: het ging nu niet om orthodoxie tegen vrijzinnigheid, maar om twee totaal verschillende manieren van christen-zijn. Alleen: de activistische manier bevond zich wel degelijk op een hellend vlak richting secularisatie, en de rode partij voelde dat aan. En dat is achteraf terecht: verreweg de meeste “activistische” christelijke initiatieven uit het Nederland van de jaren zeventig hebben tegenwoordig al lang niets meer met het geloof te maken. Ook C.S.R. was vandaag de dag allang geseculariseerd geweest als de vereniging de weg van de groene partij was opgegaan. In deze jaren had C.S.R. het aan haar lidmaatschap van IFES te danken dat ze bleef vasthouden aan haar christelijke identiteit.Aan de tegenstellingen zat ook een topografisch aspect: veel prominente groenen woonden op De Flat in de Krakeelhof, en de Koornmarkt 81c ontwikkelde zich sterk tot een rood bolwerk. Zo werd de richtingenstrijd ook een strijd tussen de twee grootste C.S.R.-huizen.

De meeste discussies knetterden binnenskamers; naar buiten toe was er niet veel te merken van het conflict. In de H.V.-notulen is het verloop van het conflict soms redelijk te volgen, maar van de Areopagus word je niet veel wijzer. De Arro’s uit die jaren staan letterlijk bol van de werkgroepartikelen, lezingverslagen en vormende

Page 102: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

vervolgartikelen van zes pagina’s lang. Maar over de broedertwist in de Civitas vind je bijna geen woord terug in het verenigingsorgaan. In hun toespraken hadden praesides het in een bijzin soms even over “de heersende spanningen”, en één keer was er een giftige serie ingezonden stukken over de Vredesweek en de Amnesty-werkgroep, maar verder hing niemand de vuile was buiten. Toch zie je duidelijk dat de meeste artikelen werden geschreven voor en door twee totaal verschillend denkende doelgroepen. Het lijkt soms net alsof de Areopagus schizofreen was. De stukken over evangelisatie en IFES enerzijds, de artikelen over geweldloos verzet en mensenrechten anderzijds – ze stonden dwars door elkaar op papier, maar het waren twee werelden. Onderaan een artikel stond vaak, veelbetekenend, het zinnetje: ‘Bel gerust de Koornmarkt voor meer informatie, tel. 32975’ of: ‘Kom eens langs op De Flat voor een goed gesprek’. Veel gebruik werd daar wederzijds waarschijnlijk niet van gemaakt.Ondertussen werd er ook nog veel joligs en creatiefs geschreven. Uitvoerige beschouwingen over de TH-zaalvoetbalcompetitie, waarin enkele Civitassers samen een team hadden gevormd, Ampel genaamd. Of een uitgebreid verslag van de logeerpartij van Nel van Zeijll, het jongste zusje van amice Bob van Zeijll, op de OD251 in maart 1972. Vol enthousiasme schrijft ze in de Arro hoe ze door de huisgenoten van haar broer werd ontvoerd in de bestuursbak, een Saab 96. ‘De reis ging naar het ouderlijk huis van Bram waar we met zijn allen naar het voetballen op de TV gingen kijken. Het was erg leuk!’ Ze vond het enig, al die grote en gezellige mannen om haar heen. Geen woord over alle onderlinge fricties, ze had niets gemerkt. En inderdaad, veel goede en leuke dingen in het verenigingsleven gingen natuurlijk gewoon door. In 1972 organiseerde C.S.R. een zevendaagse studiereis naar Berlijn, de deelnemers bezochten onder andere Siemens (in West) en een kerkelijke gemeente (in Oost), er was het nodige museum- en theaterbezoek, en even leek het alsof er niets aan de hand was. Het Diesnummer van 1972 werd bijna helemaal volgeschreven door de Lustrumcommissie. ‘Tien jaar C.S.R. is niet eens zo’n heel lange tijd’, schreef Henk van Riessen junior in het voorwoord. ’Tien jaar is ook ongeveer de periode van de eerste TH-kriebels tot je afstudeerborrel.’ Daarna volgde een waslijst met vol adviezen voor het Diesfeest. ‘Heren, er staan enkele bomen in de zaal, gelieve hiervan slechts in noodgevallen gebruik te maken. Om te voorkomen dat er weer bezorgde moeders opbellen: verzoeke bij het naar buiten gaan uw jas uit te trekken. Bij verhindering door ziekte kan men slechts op vertoon van een verklaring van een der studentenartsen het feest later mondeling overdoen.’ De rest van het nummer stond vol met soortgelijke lol, met name Diesdame-onvriendelijke humor: ‘Een vrouw is een menselijk wezen dat zich aankleedt, babbelt en weer uitkleedt.’In het hele nummer werd de werkelijke sfeer op de vereniging uit alle macht overschreeuwd, met één uitzondering. Op pagina 4 stond een anoniem gedichtje, kort en simpel:

Lieve vrienden, hier tezamen / ’t Is vandaag een fijne dagWant de C.S.R. is jarig / Dat geeft reden tot een lach!C.S.R., wat wil dat zeggen? / Ja, dat weet u allen wel

’t is niet moeilijk uit te leggen, / Heel eenvoudig, alhoewel…D’ eerste letter van ons devies / is gebleven wat hij was

De C is niet van Communisties / ’t is nog steeds van Civitas

Page 103: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Dan de S, die baart wat zorgen / Studiosorum was zijn naamSex en Socialisme morgen? / Maar wat heb je daar nu aan!

Ook de R wordt wat verdrongen / Eerst sloeg men je er mee doodLigt juist daarom de Reformatie / Bij ons nu toch in de goot?

(Moraal)Ferme jongens, stoere knapen, / Verandert C.S.R. toch niet:

Revoluties na te apen, / Heus, dat brengt alleen verdriet!

De tweedracht begon zijn tol te eisen. De vaak emotionele discussies waren niet bepaald bevorderlijk voor de sfeer. Al in januari 1972 schokten zes eerstejaars de vereniging, toen ze vlak voor de Dies bekend maakten geen lid meer te willen worden. Ook ouderejaars schreven hun afscheidsbrief: eerst voornamelijk groenen, maar later ook roden.In 1973 bleek Navigators-Delft, tot die tijd een vrij stille vereniging, ineens een spetterende campagne te hebben opgezet, en de reclame voor C.S.R. kwam door alle verdeeldheid maar slecht uit de verf. Bovendien had de TH dat jaar nauwelijks eerstejaars: een paar jaar daarvoor had minister Cals zijn Mammoetwet door de Tweede Kamer laten goedkeuren, die bepaalde dat de vijfjarige HBS vervangen zou worden door het zesjarige VWO. Door dat extra jaar waren er in 1973 extreem weinig eindexamenklanten; en van de evenredig weinige christelijke eerstejaars ging de grote meerderheid dat jaar naar de Navigators. Het ledenaantal van C.S.R. bereikte dat jaar dan ook een absoluut dieptepunt: nauwelijks zestig.Tenslotte sloeg de balans binnen de vereniging door naar de roden: de meeste leden van de groene partij besloten massaal hun heil elders te zoeken. De Flat liep leeg toen een van de meest spraakmakende groenen, am. Schuringa, vertrok. De overgebleven bewoners hadden genoeg van het gekibbel en besloten daarom een hele reeks niet-leden in te stemmen. Tot 1985 woonden er nog twee C.S.R.-leden op De Flat, daarna niet één meer. De Koornmarkt bleef over als dominant huis: éénzesde van de vereniging woonde er.

***

Na het vertrek van de meest spraakmakende roden en groenen bleef voornamelijk de middengroep van C.S.R. over. Als reactie op alle progressiviteit in de wereld om haar heen ontwikkelde de vereniging een nogal krampachtige houding ten aanzien van het geloof en het leven. Veel leden hadden “moeite” met bepaalde dingen – met name het vieren van feesten was “een probleem”.Het leek soms alsof C.S.R.-ers wat bang waren om van het leven te genieten. Het trauma van de Rood-Groencrisis zat diep. Eerstejaars die lid wilden worden “voor de gezelligheid” werd kort maar krachtig duidelijk gemaakt dat zij daarvoor bij C.S.R. aan het verkeerde adres waren. De buitenwacht kreeg zo de indruk dat de vereniging een degelijke maar saaie bijbelclub was.C.S.R. kroop in zijn schulp. ‘Gereformeerd zijn is altijd reformeren!’, hadden de oprichters moedig en baldadig op hun eerste verenigingsfolder gezet. Zij hadden een vereniging voor ogen die ‘anders en moderner’ was en die de confrontatie met de maatschappij aan zou kunnen, maar toen de branding van de secularisatie over de vereniging heen spoelde zochten de leden een tijdlang het isolement.Na een paar jaar veranderde dat. Er kwamen nieuwe, frisse eerstejaars in Delft aan die niets van het conflict hadden meegekregen. En ze brachten nieuwe visie, geestkracht en nieuwe energie mee voor de afgepeigerde vereniging. Vooral in

Page 104: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

augustus 1975 werd C.S.R. door het lot getrakteerd op maar liefst vijfentwintig eerstejaars. Nog op de oudledendag van 2000 bestond een flink deel van de opkomst uit mensen van deze jaargang – en ze waren, blijkens het rumoer en gezang, niet vergeten dat ze ooit hadden behoord tot de “Lichting Vijfenzeventig”.

Page 105: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

7 De eeuwige studenten

Statig LiedDe kolder en het ernstig woord, de zucht, de schaterlach,

’t wordt allemaal bij jou gehoord, jij die er wezen mag.Van eerstejaars tot oude bal, wij strijden zij aan zij

en al wat jou bedreigen zal dat overwinnen wij.Nimmer, nimmer vergeet ik jou;

al word ik honderd jaren oud, ik blijf je trouw.Altijd, altijd al eerste klas,

zoals het is, zoals het was, o Civitas!

Dat was de tekst van het nieuwe, oorspronkelijk vierstemmige verenigingslied dat in 1976 uit de bus rolde. De liedcommissie, onder leiding van Henk van Riessen junior, presenteerde in totaal drie liederen; en uit elk lied sprak een bijna overdreven saamhorigheid en chauvinisme. Er was iets gebeurd met C.S.R. De failliete boedel van een paar jaar eerder was weer begonnen te bruisen.

Zestig mensen die jarenlang tussen twee vuren hadden gezeten, en de amper nog te dragen financiële verantwoordelijkheid over een eigen pand. Dat was er in 1974 van de Civitas over. Het hebben en onderhouden van een eigen pand werd een zo zware last dat er serieuze geldproblemen ontstonden. Op een H.V. werd het afstoten van CC als optie genoemd. Maar dit idee verdween snel weer in de ijskast, omdat men het niet fair vond tegenover de vele mensen die zich in 1965 voor de aankoop van het pand hadden ingezet.Vanaf 1975 loste het probleem zichzelf deels op doordat er vijfentwintig nieuwe eerstejaars aankwamen, tweemaal zoveel als normaal. Zoveel eerstejaars had C.S.R. sinds 1963 niet meer gehad. Op iedere twee actieve ouderejaars liep er nu één eerstejaars rond. Het ledenaantal bereikte de tachtig weer en kwam daar de eerstvolgende jaren niet meer onder. Maar de nieuwe lichtingen schonken de vereniging veel meer. De nieuwe leden waren net iets jonger dan de “protestgeneratie” die de studentenwereld jarenlang op zijn kop had gezet, en voor het eerst kwamen ze in meerderheid uit de orthodox-reformatorische hoek. Daardoor kreeg C.S.R. ineens een veel homogenere samenstelling en ontstond er ook een steviger consensus over een aantal geloofszaken. Bovendien bleek een lichting als die van 1975 buitengewoon actief te zijn en zo kreeg de Civitas een ware transfusie van creativiteit, talent en gezelligheid toegediend. Veel spraakmakende leden waarvan de namen ook nu nog bekend zijn – zoals Henk de Vries, Bert van der Schans, Peter-Jan Plooy en Gerard Verbeek – begonnen hun C.S.R.-carrière in dit jaar.

Ook buiten C.S.R. waren er tekenen dat de grootste protesttijd over was.In mei 1975 komen in een zaaltje in Hilversum een paar honderd jongeren bij elkaar om samen te zingen en te luisteren naar een aantal lezingen. Het is de eerste EO-Jongerendag, geleid door de jonge programmamaker Henk Binnendijk. Uit de diverse preken kwam een radicale boodschap naar voren; de sprekers daagden hun publiek uit om het evangelie van Jezus Christus een plaats te geven in de nieuwe jeugdcultuur. Een onbekend hippiemeisje stond op het podium met haar gitaar en speelde aarzelend een aantal Engelstalige gospelliedjes waarvan nog nooit iemand gehoord had.

Page 106: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Bij de 25e Jongerendag in juni 1999 maakte zij een eenmalige comeback, als intermezzo tussen de optredens van de wereldberoemde bands Delirious? en MIC. Op het podium van het Amsterdams voetbalstadion stond een zelfverzekerde vijftigjarige vrouw met – nog altijd – lange haren, en op dezelfde gitaar speelde ze dezelfde liedjes als vijfentwintig jaar eerder. Vijfenvijftigduizend jongeren op de ringtribunes brulden de tekst mee.De Jongerendag toonde aan dat jongeren nog altijd bereikbaar waren voor het evangelie. Er was een nieuwe brug aan het ontstaan. Organisaties zoals de EO en Youth for Christ – dat rond 1975 begon met het Kamperlandfestival, het latere Flevo Festival – bewezen dat je een jongerencultuur van protest en “je-afzetten-tegen” ook kon vervangen door iets positiefs: het evangelie. Voor sommige reformatorische jongeren bleef de “EO-cultuur” nog een tijdlang taboe, maar langzaam maar zeker zouden ook zij via IFES en andere verbanden een evangelische tic meekrijgen. Zo begon er iets van een christelijke jeugdcultuur te ontstaan die over kerkelijke grenzen heen reikte. Vanaf nu kregen steeds meer jongeren oog voor het idee van de eenheid van Christus’ gemeente, en binnen twee decennia waren de scherpe kantjes van de conflicten tussen veel kerkgenootschappen bij jongeren nagenoeg verdwenen. ‘Dat is een van de grootste wonderen in de Nederlandse kerk van deze eeuw’, zei Otto de Bruijne in 1998 in een toespraak op de TOKO, ’dat waar wij dertig jaar geleden elkaar nog met hardgekafte bijbels de hersens insloegen, we nu samen zij aan zij staan te praisen!’

***

In Utrecht werd in die tijd een poging gedaan om het voorbeeld van C.S.R. na te volgen. S.S.R.-Utrecht was altijd een van de meest traditionele afdelingen van de Societas geweest. Tot 1968 vormden zeer straffe ontgroeningen en strenge sociëteitsmores een soort studentikoze compensatie voor het verlies aan christelijke inhoud. Maar in dat jaar werden ontgroening en mores afgeschaft en de grondslag buiten werking gesteld. De vereniging werd omgedoopt tot Biton. Uit onvrede met dit afglijden besloot een groep reformatorische studenten binnen Biton in 1973 tot het “doorstarten” van de oude vereniging. En zo zag op 31 oktober 1973 de Nieuwe Afdeling Utrecht der S.S.R. het licht, kortweg S.S.R.-N.U. Het eerste bestuur nam direct contact op met C.S.R. over samenwerking, en binnen de kortste keren zat de S.S.R.-N.U. als vierde zuster in het zusterverband. Ook was de vereniging korte tijd aspirantlid van IFES. Met de S.S.R.-N.U. ontwikkelde C.S.R. de beste relaties, wat natuurlijk met de korte afstand te maken had, maar ook met het feit dat de eerste Utrechtenaren hetzelfde afscheidingselan hadden als de oprichters van C.S.R. hadden gehad. De zustercongressen bloeiden en de wederzijdse brasacties waren al spoedig niet van de lucht.

Intussen was de TH-mensa verhuisd van de Oude Delft naar een splinternieuwe betonnen ufo in de TH-wijk. Het eten voor de C.S.R.-maaltijden werd nog altijd bij de mensa gehaald, maar dat werd steeds lastiger; eind 1971 waren de maaltijden al een tijdlang bij Virgiel besteld. Het eten werd opgehaald met de bestuursauto. Bij iedere bocht of hobbel vloog de jus uit de pan, en bij aankomst op CC was de patat slap en het eten koud. In 1974 voerde het bestuur Van Driesten het koken op CC in. Per maaltijd waren twee koks nodig, die zich vrijwillig opgaven en in ruil daarvoor twee gratis maaltijden per persoon kregen; afwassen leverde één gratis maaltijd op.

Page 107: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

De Presidentenraad was in 1971 ter ziele gegaan, nadat de kleine verenigingen eruit waren gestapt uit protest over de manier waarop de grote verenigingen hun belangen behartigden. Maar binnen een paar jaar werd het gemis van een overleg tussen de verenigingen toch weer gevoeld, en in 1973 werd de VerenigingsRaad opgericht, kortweg VeRa. Ditmaal met een iets andere formule voor de mate van inspraak, zodat de kleine verenigingen een even grote stem kregen als de grotere. C.S.R. deed vanaf het begin volop mee. De drie witte weken voorafgaand aan de aanvang van de colleges in september waren langzaam maar zeker verkort tot één week. Daardoor moest C.S.R. haar novitiaat inkorten: de week in Delft verviel en het kampgedeelte werd ingekort tot vijf dagen. De grote verenigingen trokken zich echter niets van de nieuwe situatie aan en gingen tijdens de eerste collegeweken gewoon door met ontgroenen. Zo gaat het vandaag de dag nog steeds. Vanaf 1975 mochten ook HBO-ers lid worden van C.S.R.; in dat jaar stroomden de eerste studenten van de HTS-Rijswijk en de HAS-Delft (het tegenwoordige InHolland) binnen, en dat betekende dus meer werk voor de Novcie.Er veranderde meer. De TH had in 1971 de VAST-week (Voorlichting Aanstaande STudenten) ingevoerd, die vanaf 1974 OWee (OntvangstWeek) ging heten. Het aantal inschrijvingsdagen aan de TH werd verdubbeld tot vier, en bovendien kregen de studentenverenigingen de gelegenheid om zich te presenteren aan de nuldejaars. Vanaf nu hielden alle verenigingen in augustus open huis. Dat was iets revolutionairs. Geen Jansbrugger had ooit de sociëteit van Virgiel van binnen gezien, en zelfs aanstaande Corpsleden mochten pas in de loop van hun ontgroening voor het eerst het gebouw van Phoenix in. Dat werd nu anders. Het voorbeeld van de OWee vond in andere steden. Voor C.S.R. – vanaf het begin een open vereniging – was het allemaal niet zo schokkend, maar voor Delft als geheel veranderde de sfeer van de introductie drastisch. Eén week per jaar kreeg de Hollandse provinciestad een bijna Zuideuropees karakter. Groepjes nuldejaars met rugzakjes en T-shirts slenterden langs de grachten, buurtbewoners hingen voor hun huis met een boek en maakten een praatje met langskomende studenten. Ramen bleven ‘s nachts openstaan, rondvaartboten draaiden overuren, heel Delft kabbelde en borrelde erop los. De avondlucht was zweterig en broeide van toekomstdromen.

***

‘Dat C.S.R. een voetbalteam bezit hetwelk meedoet aan de zaalvoetbalcompetitie weet misschien nog niet iedereen. Dat dit team de naam Ampel draagt is waarschijnlijk nog minder bekend, en dat het Ampelteam reeds een wedstrijd gespeeld heeft is gezien het aantal supporters op de tribunes blijkbaar helemaal niet doorgedrongen tot het bewustzijn van de gemiddelde Civitasser.’Zo begint het eerste van een lange rij Arro-artikelen over de roemruchte voetbalondervereniging Ampel, opgericht in 1973 door Maarten Hofstra en genoemd naar het bestuursblaadje van dat jaar. Van 1973 tot 1980 stond in bijna elke Arro wel een wedstrijdverslagje met het nodige wijsgerige commentaar, steevast ondertekend met het pseudoniem Knelis Knobbel of Johan Druyff. De lichting vijfenzeventig ging zich massaal met voetbal bezighouden en zo maakte Ampel naam in Delft.‘Hoort allen, gij Civitassers, naar dit epos over de heldendaden van uw aller onvolprezen Ampelteam. Wij nemen u mee naar de grote zaal van de Sportstichting op donderdag de 25e oktober, waar op het punt staat te beginnen de wedstrijd FC

Page 108: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Oebele-Ampel. Dit treffen is niet van het nodige belang ontbloot. (…) De onovertroffen geestkracht der reformatoriese voetballers brengt hen over alle tegenslagen heen en het arme FC Oebele ervaart dit tot haar schade. Met liefst 5-0 (jawel, v-ij-f-n-u-l) worden de Oebelaars afgedroogd, ingeblikt, opgevreten en wat dies meer zij. (…) Viva Ampel über alles in de gloria, hoera, hoera, hoera! P.S. Alweer geen publiek…’Geïnspireerd door sportdeskundige mr. J. Druyff wist Knelis Knobbel over de jaren heen toch een hecht supporterspubliek op de been te brengen. Immers, om Druyff aan te halen: ‘Sport verbroedert, behalve damesvoetbal.’ Het Ampelteam kenmerkte zich door zeer afwisselend spel: promoveren, degraderen en weer promoveren. Tijdens het derde speeljaar volgde Rinus Rijbroek Ampel op de voet. ‘Een van de mooiste doelpunten maakt Handige Henkie (Henk Reedeker) als hij de bal ontvangt terwijl hij met de rug naar het vijandelijke doel gekeerd staat. Met een beweging die het best te omschrijven is als een rotatie om de lichaamsas schiet hij de bal in het net.’ De rubriek van Rinus Op de hort met sport stond bol van grote namen zoals de nietsontziende aanduiding voor Andries: Mittelamstürmerkanonenschiesser, en wat te denken van Holzhakkerbubenböhker, onder het motto ‘von dick Holz sagt man Plancke’. Voorts legde hij tactieken bloot: ‘Leo van der Ree laat zijn machtige biceps zwellen om de Dangeroes te intimideren.’ Tijdens het traditionele voetbaltoernooi in de Diesweek deden de illustere Ampelaars veel inspiratie op: ‘Kees Koppelaar holt steeds als een jonge hond achter de bal aan, en bij nadering van tegenstanders gromt hij.’ Menig oud-Ampelspeler werd een lichtend voorbeeld voor de jonge spelers en een tijdlang beoefende men het zogenaamde badmintonvoetbal: zo lang mogelijk de bal over en weer koppen.Ook het voetbal- en kwaadsprekerijgezelschap DuAmpel, opgericht door Jaap Stooker en Bert van der Schans, liet duidelijk van zich horen. ‘Een van de hoogtepunten van Ampel was dat we een keer wonnen van een team dat later kampioen werd’, herinnerde Bert zich in 1987. ‘Dit kwam doordat we met het complete team eendrachtig voor het doel gingen liggen. Wanneer we deze tactiek niet toepasten was het echt tandvleeswerk; geen van allen hadden we namelijk een echt goede conditie…’ Coryfeeën uit die tijd waren Martin Harder (loopt harder), Joop Slaa (slaat de bal uit het doel), Ad den Hengst (hengst tegen de bal) en Peter Dieleman (het grote linkse gevaar van rechts). ‘En als DuAmpel brachten we onder meer voetbal op trouwerijen, zoals het bruidschieten. Dat gaf niks, want de bruidegom schoot toch mis.’

Sinds 1967 was er alcohol verkrijgbaar op C.S.R., maar het had geen vaste plaats: in een hoekje van de zaal stonden enkele kratten pils. Sterke drank was vanaf 1974 niet meer taboe. In dat jaar kwam er ook een verrijdbare bar op CC. De koffie-uren op vrijdag werden omgedoopt tot borreluren, de culturele avonden bleven gehandhaafd. In 1977 werd tenslotte de Culturele Commissie omgedoopt tot Sociëteitscommissie en deze commissie bouwde in de lente van 1977 de eerste vaste bar. Deze stond aan de noordzijde van het pand, tegenover de latere bar. De leden dienden hun consumpties te noteren in het barboek. De culturele avonden en de borreluren werden nu samengevoegd tot een wekelijkse borrel op dinsdagavond. Een overblijfsel van de culturele avonden bleef gehandhaafd: eens per drie maanden organiseerde de Soccie de zogenaamde “Socciespecials” met een cultureel tintje. Vanaf 1998 sprak men van “themaborrels”. Ook regelde de Soccie het koffiedrinken na kerktijd en de sportactiviteiten, waaronder het

Page 109: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

broedersporttoernooi waarbij de Nederlands-Gereformeerde Civitassers zich ten doel stelden om de VGSD “buiten verband te schoppen”.Het contact met de broeders werd intensiever: vanaf 1974 ging ook de VGSD meedoen aan de gezamenlijke bestuursvergaderingen, CSFR-leden bezochten het najaars- en voorjaarsweekend van C.S.R. en een gezamenlijke bijbelkring ontwikkelde zich tot een evangelisatiekring met buitenlandse studenten. In 1988 zou hieruit IFES-Delft ontstaan. In datzelfde jaar ontstond de Evangelisatiebijbelkring (EBK), die om de week samenkwam voor bijbelstudie en om de andere week deur-aan-deurwerk deed bij randkerkelijke studenten uit het adressenbestand van de Hervormde Kerk in Delft. Ook de Navigators namen hieraan in het begin deel.

De huur die C.S.R. aan de Stichting moest betalen bedroeg in 1974 ƒ3.300,– bij een contributie van ƒ115,– per lid, bijna de helft van de verenigingsbegroting dus. Het onderhoud aan het pand had zich altijd beperkt tot het hoogst noodzakelijke; pas in het najaar van 1973 werd het Civitas Centrum voor het eerst sinds 1966 in een nieuw verfje gezet. In die tijd ontstonden ook weer plannen voor verbouwingen. Toen die in januari 1976 uitgevoerd waren bleek het echter meer groot onderhoud geweest te zijn. De houten vloer was gerepareerd en er werd marmoleum vloerbedekking op gelegd. De verlichting werd aangepast, de tafels opgeknapt, er kwamen houten banken langs de muur en er werden brandblussers geplaatst. Aan de gevel verscheen een uithangbord, haaks op de muur, met de letters C.S.R. erop – het huidige C.S.R.-logo bestond nog niet. Een “Noodgemeente” die geen eigen gebouw had huurde elke zondag het zaaltje om er twee kerkdiensten in te houden. Om alle alcoholica aan het oog te onttrekken werd, op verzoek van de kerkleden, ‘s zondags een gordijn om de bar gehangen. Ook de Navigators-Delft huurden het pand regelmatig af. In het lente van 1977 werden de zaken groter aangepakt: naast de bar werd een schotje gebouwd en het verlaagde plafond werd uitgebreid. In de zomer van 1978 kreeg het trappenhuis van de begane grond tot de zolder een opknapbeurt. De keuken werd door Tiddo Mooibroek en Henk Reedeker verbouwd, zodat die beter dan voorheen geschikt was voor het bereiden van maaltijden voor vijftig man. Ideaal was de indeling echter nog steeds niet.Enkele maanden later werd “een piano van goede kwaliteit” op de kop getikt, die het tot 2001 zou uithouden en in dat jaar, volkomen afgeragd, werd vervangen door een nieuwe. (De piano die in 2006 werd vernield door dronken gasten van de NSR was dus slechts vijf jaar oud.) De huur van de vereniging was inmiddels tot ƒ5400,– gestegen, maar het ledental was eveneens gegroeid en de contributie bedroeg nu ƒ150,–. In het voorjaar van 1979 kregen de OD-bewoners van de Stichting CC een spion in de vorm van een achteruitkijkspiegel aan de buitenmuur aangeboden. Het gasverbruik bleek tot grote hoogte gestegen te zijn; dit werd geweten aan het gedrag van de Noodgemeente. De brandbeveiliging werd uitgebreid door middel van brandmelders en – jawel! – door klimtouwen voor de ramen van de kamers op twee hoog achter. In de zomer kreeg de voorgevel een schilderbeurt, nadat de achtergevel een jaar eerder al door leden onder handen genomen was.Intussen was de Civitas er weer een traditie bij: sinds 1976 had de vereniging drie verenigingsliederen.

***

Page 110: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

MaaltijdliedCivitas, dat is voor mij

de suiker in de rijstebrij.Waar ben ik meer mee in mijn sas

dan met mijn Civitas!

Toen C.S.R. in 1969 definitief uit S.S.R. stapte werden daarmee tevens de aloude Banierzang en tientallen andere verenigingsliederen uit het repertoire van menig Civitasser geschrapt. Na een paar jaar was het gemis van een eigen verenigingslied zo groot geworden dat op de H.V. van 6 mei 1976 een liedcommissie werd ingesteld, bestaande uit Henk van Riessen, Frans van Brenk en Arjen van Essen. Henk van Riessen had nog een oudtante die in haar jonge jaren de eer had gehad als soliste op te treden in het bekende gereformeerde koor “Excelsior”, en daarom mocht hij voor voorzitter spelen.De commissie verzamelde alle elementen die een verenigingslied zou moeten bevatten: vastberadenheid, verbondenheid met de Civitas, chauvinisme, saamhorigheid, een klein beetje werkelijkheidszin, humor afgewisseld met ernst, en bepaalde thema’s zoals sport, maaltijden en installaties. Gezien de lengte van deze waslijst besloot men al gauw om dríe liederen te componeren: een Statig Lied (De kolder en het ernstig woord, het eigenlijke verenigingslied), een Brullied (Civitas, ik hou van jou) en een Maaltijdlied (De suiker in de rijstebrij). Het Treurlied (Leven is soms afscheid nemen) en het Ozonlied (Delftsch blauw bloed) zijn van latere datum.Al op 2 juni presenteerde de commissie de drie liederen aan de H.V. Wat het metrum betreft: de commissie is serieus onder druk gezet door een aantal leden om de verenigingsliederen op hele noten te zetten, maar naar het oordeel van de commissie ging dat toch iets te ver. Oorspronkelijk blijkt De kolder en het ernstig woord vierstemmig te zijn geweest; via o.t. praeses Paul Gelderloos kon ik de overige drie stemmen achterhalen. Door toeval kwam ik er tevens achter dat de melodie van het Civitas, ik houd van jou is gejat van een relatief onbekend topveertignummer uit 1975. De overige melodieën zijn origineel.

BrulliedCivitas, ik houd van jouen ik blijf je altijd trouw.

Je bent mijn lust, je bent mijn leven,zonder jou is ’t leven grauw, is ’t leven grauw…

Na verloop van tijd bleek vooral het brullied aan te slaan: de meeste leden ervoeren dit als het belangrijkste verenigingslied. Pas jaren later zou De kolder weer belangrijker worden. Van de vier stemmen bleef er slechts één in gebruik, en ook de tekst veranderde enigszins door gebruiksslijtage. Het brullied bewees uitstekende diensten bij het eruit zingen van andere verenigingen: in 1984 zou de Civitas tijdens de interstedelijke “Thee-race” Utrechtse meisjescorps UVSV zó overstemmen, dat de dames er – in de woorden van een deelnemer – stil van werden. Alleen de zangdiscipline van de VGSD bleek tegen het brullied van C.S.R. opgewassen. ‘VGSD-ers, met sterke levers, die brullen boven al het voetvolk uit… ’

In februari 1977 vierde C.S.R. haar derde lustrum Door de tijden heen met een eigentijdse uitvoering van Shakespeare’s Hamlet, in het Waagtheater achter het

Page 111: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

stadhuis. Het motto luidde, hoe kan het ook anders, Te zijn of niet te zijn. De Lustrumcie had in oktober 1976 aan twee tweedejaars, Peter-Jan Plooy en Eric Zinger, opdracht gegeven om een toneeluitvoering voor het lustrum te realiseren, om daarmee voor één keer te breken met de traditie dat allerlei groepjes kleine stukjes cabaret opvoerden. Bij gebrek aan dramatisch geschoolde acteurs – en vanwege de aard van het feest – besloten de beide heren de tragedie Hamlet om te werken tot een komedie. Dit gebeurde door de personages en hun eigenschappen te radicaliseren en door het voortdurend opbouwen van contrasten. Aan het oorspronkelijke verhaal werd wel zoveel mogelijk recht gedaan. De uitvoering vond plaats op 11 februari. Zelfs de coulissen waren geïmproviseerd: op een scherm van lakens werden bij wijze van decor dia’s geprojecteerd. Langs de trap naar het balkon daalde de geest van Hamlet sr. Neder, en een weggenomen plankier van het podium ondersteunde de doodgraverscène. In de hoofdrol traden op Arie Jansen en Jan Laan, respectievelijk als Hamlet en Horatio.De Diescommissie, bestaande uit het complete o.t. bestuur Van Brenk, nam een “bolhoedenfilmpje” op en de nieuwe verenigingsliederen raakten tijdens het lustrum definitief ingeburgerd. Tevens verschenen er C.S.R.-petjes. Het enthousiasme waarmee dit lustrum gevierd werd was tekenend voor de gigantisch ten goede veranderde sfeer binnen de vereniging. In 1972 was de lustrumviering een verplicht nummertje geweest, maar verder zonder enige extra activiteit gepasseerd. Maar ditmaal stond de hele Dies-Arro vol met enthousiaste artikelen over de vijftiende verjaardag van de vereniging. Bijvoorbeeld een interview met Egbert Schuurman (inmiddels hoogleraar geworden), evaluerende artikelen over de laatste vijf jaar en nog veel meer.‘Als christelijke vereniging weten we ons gesteund door de Almachtige met wiens Woord als richtsnoer we alle moeilijkheden het hoofd kunnen bieden’, schreef de redactie. ‘We hebben dan ook bewust de voor C.S.R. erg moeilijke periode rond 1970 in dit nummer opgenomen. In deze jaren heeft C.S.R. een duidelijke richting ingeslagen, welke koers tot nu toe nog steeds gevaren wordt.’ Geen feest op C.S.R. was tot dan toe zo uitbundig gevierd als het derde lustrum.Alhoewel, feesten? ‘De laatste Dies die ik heb meegemaakt was die in Nieuwkoop in 1975’, vertelde Egbert Schuurman in het genoemde interview, ‘en die heb ik toen wel als positief ervaren. Je moet alleen wel oppassen, dat het gezelligheidsleven niet gaat overheersen boven al het andere. Je leert meer van elkaar bij vormingsactiviteiten dan aan de bar.’ Wie als Civitasser van vandaag zoiets leest denkt al snel: kom op zeg, mag het tijdens een Diesfeest alsjeblieft een beetje gezellig zijn? Uit allerlei bijzinnetjes blijkt dat de Civitassers nog altijd “moeite” hadden met feestvieren. Het taboe-op-genieten en het trauma van de danskwestie speelden nog altijd op. Uit die tijd dateert een treffende cartoon, getiteld Feestvieren op C.S.R., waarop vier studenten in trui te zien zijn, verwikkeld in een ernstig en diepzinnig gesprek. Een enkeling zit peinzend bij het open raam: aan de overkant van de gracht is een gigantisch feest aan de gang, compleet met confetti en stripteasedanseressen.Ondanks het nieuwe elan was C.S.R. een ouderwets-gereformeerde vereniging. Dat had tot gevolg dat veel leden niet goed raad wisten met de CNI en het Studentenpastoraat. Ondanks de positieve rol die de CNI gespeeld had tijdens de moeilijke jaren die C.S.R. had doorgemaakt, hadden heel wat leden “gemengde gevoelens” over de sterk op evangelisatie gerichte IFES-beweging. Slechts een deel van de leden was actief. En het contact met het vrijzinnige Sermo-Delft was verbroken na de Rood-Groencrisis en het uittreden van Sermo uit de CNI. Dat

Page 112: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

veranderde niet toen Sermo opging in het nieuwe Studentenpastoraat – de meeste Civitassers leken soms een soort collectieve allergie te hebben voor deze organisatie. Wat, gezien de opeenvolgende beginselverklaringen van de Studentenpastores, niet helemaal onterecht was.

***

In september 1974 was Egbert Schuurman zijn leermeester Hendrik van Riessen opgevolgd als hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte aan de TH. Vanaf dit moment vereerde ieder C.S.R.-bestuur hem met een opwachting en woonde hij weer heel wat Diesfeesten bij.Egbert Schuurman was in 1937 in Nieuw-Buinen in Groningen geboren en had van 1956 tot 1958 aan de HTS in Groningen Weg- en Waterbouwkunde gestudeerd. In het laatste jaar vertrok hij naar Delft om aan de TH dezelfde studie te doen. Meteen werd hij ook lid van S.S.R.-Delft, maar niet voor lang: in 1961 was hij medeoprichter en eerste voorzitter van C.S.R. In 1963 studeerde hij af in een gezamenlijk afstudeerproject samen met de Corpsvoorzitter en latere grondmechanica-hoogleraar A. Verruijt. De colleges van Van Riessen wekten bij hem zoveel op dat hij (‘tot groot verdriet van mijn schoonvader’) wéér ging studeren: filosofie aan de VU in Amsterdam.In 1968 behaalde hij aldaar het doctoraalexamen, spoedig gevolgd door zijn promotie in 1972 bij prof. Van Riessen; zijn proefschrift heette Techniek en Toekomst. In datzelfde jaar werd hij benoemd tot hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte aan de TH-Eindhoven; de TH-Delft volgde in 1974 en de LH-Wageningen in 1986. Verder was hij van 1965 tot 1983 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de VU, was hij hoofdredacteur van Beweging (het blad van de Stichting voor Reformatorische Wijsbegeerte), voorzitter van de Stichting Ethica-Medica en sinds september 1983 Eerste-Kamerlid voor de RPF, voorloper van de ChristenUnie.Populair was zijn binnenstebuiten gekeerde stijl van tentamens afnemen: de studenten moesten de vragen formuleren, hij probeerde ze te beantwoorden en zo ontspon zich een discussie. Locatie van vele tentamens was, jawel, het gebouw van de Eerste Kamer aan het binnenhof in Den Haag.Naast zijn proefschrift schreef hij nog vele andere boeken: Techniek: middel of Moloch?, Christenen in Babel, Het Technische Paradijs, Tussen technische overmacht en menselijke onmacht, Filosofie van de technische wetenschappen en Geloven in wetenschap en techniek. Egbert Schuurman is getrouwd en heeft drie kinderen, waarvan er één later ook weer praeses van C.S.R. werd, in 1991. Vele tientallen, zo niet honderden C.S.R.-ers hebben in de loop der jaren bij hem enkele studiepunten behaald. In mei 2002 nam hij in Delft afscheid als hoogleraar en werd opgevolgd door prof. Marc de Vries.

Samen met Egbert Schuurman werd Henk de Vries begin 1995 tot erelid van C.S.R. geïnstalleerd. Henk de Vries kwam in Delft aan in het roemruchte jaar 1975, krap achttien jaar oud. Hij was tot 1982 lid en zit sinds 1983 in de VormingsRaad. Begin jaren negentig was Henk enkele jaren IFES-hulpstafwerker voor C.S.R., en dat was een van de redenen voor zijn erelidmaatschap. Hij is getrouwd met Anneke en vader van vier kinderen.Henk de Vries behoorde tot de eerste groep C.S.R.-leden die de Rood-groencrisis niet had meegemaakt en die ook geen boodschap meer had aan de protestcultuur.

Page 113: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Zijn studententijd verliep gladjes en zijn lidmaatschap van C.S.R. was op geloofsgebied uitermate vruchtbaar. ‘Voor het eerst maakte ik kennis met het fenomeen bijbelkring’, vertelde hij in 1996. ‘In de hervormde gemeente in Assen had je dat niet. Zelf in een groep hardop bidden was best een flinke drempel. Maar hoewel ik allerlei twijfels had, wilde ik in Delft bewust met mijn geloof aan de slag. De kennismaking met mensen uit allerlei andere kerken was heel goed, maar ook niet altijd een onverdeeld genoegen – met name bij mensen uit reformatorische hoek was het verschil tussen leer en leven soms opvallend groot.Als eerstejaars kregen we een klein boekje: Stille Tijd. Ook dat was nieuw voor mij: de dag om half acht ‘s morgens beginnen met bijbellezing en gebed. Maar soms was er weer die twijfel: is het niet allemaal schijn, zit ik mezelf niet voor de gek te houden? Op een dag had ik mij verslapen. Het was al acht uur, geen tijd meer voor stille tijd. Ik zette de radio aan voor het nieuws van acht uur. Wat bleek? Het was niet acht uur, maar toch half acht. De wekker gaf een verkeerde tijd aan. Ik zag het als een teken van de Heer: het is geen schijn, Ik ben er en Ik stel het op prijs als je Mij zoekt in gebed en bijbellezing. Toen ik ‘s middags thuis kwam, gaf de wekker weer de goede tijd aan, zonder dat ik hem had verzet… Als ongelovige Thomas werd ik tot de orde geroepen. En dat via een wekker! Een instrument dat wel bij uitstek het gesloten wereldbeeld van oorzaak en gevolg verbeeldt, zoals dat in het onderwijs aan de TU centraal staat.’Henk de Vries was een van de weinige niet-eeuwige studenten uit die jaren: toen hij in 1978 het bestuur in ging liep hij nog volledig nominaal, en zelfs in zijn bestuursjaar boekte hij nog 50% studievoortgang. ‘Dat was een heerlijk jaar, bestuurslid (vice-abactis) samen met Peter-Jan Plooy, Hans Dijkstra, Wim de Rijk en Eric Zinger. Vooral in dat jaar heb ik het meest intensief beleefd wat Hans van Roon later in de Vormingsraad als volgt verwoordde: gezelligheid ontstaat daar waar je samen ergens voor verantwoordelijk bent. Die gezamenlijke klus schept een band, daar voel je je happy bij. Daarom ook is het onderscheid vorming-gezelligheid, dat vaak binnen C.S.R. wordt gemaakt, een schijntegenstelling. De gezelligheid wordt ons “bovendien geschonken”, als wij eerst het Koninkrijk zoeken. Speciale evenementen waarop het “gezellig” moet zijn hebben dan ook iets kunstmatigs. De enige C.S.R.-commissie waar ik nooit in heb gezeten is de Soccie. Achteraf vind ik dat jammer. Juist bij die commissie ligt er de uitdaging om vorm te geven aan de tekst “Maar gij geheel anders”.’Na het bestuursjaar nam Henk gas terug en wist zijn studie toch nog te rekken tot 1982. ‘In 1979 startte op C.S.R. een kring die bijzonder belangrijk voor mij is geweest: een charismatische kring, begeleid door am. de Rijk en de katholieke pater Beijersbergen van Henegouwen. Het programma werkte toe naar een avond waar onder handoplegging gebeden werd om vervulling met de Heilige Geest. Op het moment zelf voelde ik daar niets bij, maar een paar uur later wel. Van het ene op het andere moment een aantal veranderingen. De belangrijkste daarvan is dat liefhebben sindsdien veel meer vanzelf gaat, van binnenuit, in plaats van dat het een “moeten” is.De studie ging hierna ook weer beter. Veel minder uit eigen kracht – sommige dingen die ik goed kon, zoals moeilijke wiskundige vraagstukken oplossen, kon en kan ik ook echt niet meer, die zijn “weggesnoeid”. Andere dingen gingen juist wel goed, maar dan meer geleid door de Geest. De eindstudie heb ik zo breed mogelijk gedaan. Het afstuderen heb ik gedeeltelijk bij Schuurman gedaan: filosofie verweven met het eigen vakgebied. Extra tijd heeft dit alles wel gekost. Deze ontknoping van mijn studie heb ik duidelijk aan C.S.R. te danken. Daar heb ik

Page 114: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

geleerd om te zoeken naar verbindingen tussen geloof, wetenschap en maatschappelijke vraagstukken. Vooral de werkgroepen waren hiervoor belangrijke proefpolders.’Na zijn afstuderen kwam Henk in 1984 bij het Nederlands Normalisatie-Instituut in de Tanthof terecht. In 1994 werd hij medewerker bij de faculteit Bedrijfskunde aan de Erasmus Universiteit, alwaar hij in 1999 promoveerde. Samen met Hans van Roon schreef hij een boek over ondernemen en zakendoen vanuit een christelijke visie.‘De sfeer bij een seculiere werkgever zet je weinig aan tot fundamentele bezinning, en voordat je het weet betrap je jezelf erop om in dat dagelijks werk wereldse gedachtepatronen over te nemen. De blijvende contacten met C.S.R. hebben een positieve invloed op mij gehad. Ook omdat ik zelf zoveel aan C.S.R. had gehad, zei ik ja op de vraag of ik hulpstafwerker wilde worden: een directe coach van de vereniging, als aanvulling op het stafwerk van IFES-Nederland.’ Met veel plezier deed hij dit werk vier jaar. ‘In wezen is C.S.R. denk ik in de laatste twintig jaar niet echt veranderd. (Henk schreef dit in 1996, red.) Omdat de tijden wél veranderen, is dat niet vanzelfsprekend goed. De uitdaging blijft om een vereniging te zijn waar iedereen zich thuis voelt die zich weet aangesproken door het Evangelie van Jezus Christus. En dat op een manier die uitdaagt om te groeien in geloof. In principe bieden de kerken dat ook; ik denk dat het in een aantal Delftse kerken nu beter toeven is dan twintig jaar geleden. De toegevoegde waarde van C.S.R. naast de kerk ligt denk ik vooral daarin, dat het een christelijk bruggenhoofd is in de wereld van HBO en universiteit. We willen medestudenten bereiken met het Evangelie, en samen nagaan hoe het Evangelie kan doorwerken in wetenschap en techniek. Daarvoor is een gemeenschap nodig, een “Civitas”, die ook echt als gemeenschap functioneert. Die moet de moed hebben om af te wijken van geijkte paden, ook van geijkte kerkelijke paden. Dingen moet je doen omdat ze goed zijn, niet omdat het traditie is… C.S.R., het ga je goed!’

***

Voor 1995, toen C.S.R. nog geen ereleden kende, waren er alleen opwachtingshoogleraren. Momenteel is dat alleen prof. Jan van Bemmel, de eerste C.S.R.-abactis; in de jaren tachtig was er, behalve Van Riessen en Van der Maas, ook prof. P. Jongenburger.Geboren in 1924 in Alphen aan den Rijn en opgegroeid in Alblasserdam studeerde hij van 1939 tot 1943 Physische Techniek aan de HTS in Dordrecht. Daarna werkte hij in het Natuurkundig Laboratorium van Philips in Eindhoven, onderbroken door anderhalf jaar vrijwillige dienstplicht. In 1947 begon hij aan de studie Technische Natuurkunde aan de TH-Delft, maar werd geen lid van een studentenvereniging: ‘Ik voelde er niets voor om me door een stel snotneuzen van twintig nog eens te laten ontgroenen. Bovendien wilde ik gezien mijn leeftijd vlug klaar zijn met mijn studie.’ Na zijn afstuderen in 1952 keerde ir. Jongenburger terug naar Eindhoven, maar reeds in 1958 werd hij benoemd tot hoogleraar materiaalkunde in Delft. In die tijd was het nog gewoonte dat besturen van studentenverenigingen elke nieuwe hoogleraar met een opwachting vereerden; prof. Jongenburger kreeg zodoende alle besturen van Delft over de vloer, maar alleen het contact met S.S.R. bleef bestaan. ‘Ik heb van het ontstaan van C.S.R. pas iets gemerkt toen in een zeker najaar ineens twéé besturen hun opwachting kwamen maken. Het bezoek van het C.S.R.-

Page 115: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

bestuur betekende trouwens mijn eerste contact met Egbert Schuurman. Vanaf toen is de binding met S.S.R. langzamerhand vervaagd. Het contact met C.S.R. is blijven bestaan, wat wel in de hand gewerkt zal zijn doordat ik bij C.S.R. meer geestelijke inhoud vond dan bij S.S.R.’Als er één opwachtingshoogleraar vaak bij C.S.R.-Diesfeesten was, dan was dat wel prof. Jongenburger met zijn vrouw. En als blijk van waardering deed de professor in 1975 zijn oud Ford Taunus Stationcar cadeau aan het bestuur Van Brenk. Dankzij een paar handige sleutelaars bewees deze Ford tot eind 1977 als bestuursauto haar waardevolle diensten. Toen was de auto op – en dat moet u letterlijk nemen: studentenauto’s uit het pre-APK-tijdperk verkeerden wel vaker in staat van ontbinding. Standaard had iedere zichzelf respecterende bestuursauto problemen bij het starten, dat was een cliché. ‘De nogal droevige staat van de toenmalige bestuursauto’s was meestal een mooi binnenkomertje om het gesprek tijdens de opwachtingen op gang te krijgen’, aldus Jongenburger, die eenmaal zelfs met behulp van zijn paard een bestuursauto moest wegslepen.

Bestuursauto’s zijn altijd uitermate stimulerend geweest voor een bijzonder fraaie anekdotevorming. Waarschijnlijk de eerste keer dat het afdelingsbestuur van S.S.R.-Delft zich met behulp van een automobiel trachtte voort te bewegen was in 1919, en niet zonder succes. ‘Dat het bestuur zich bij al deze plichtplegingen zelfs eenmaal heeft kunnen bedienen van een voertuig overeenkomende met haar waardigheid danken wij aan den heer Van der Ree, die geheel belangeloos zijn Benz tot onze beschikking stelde. In hoeverre dit misschien heeft mogen mede-werken om het aantal verloofde bestuursleden grooter te maken, moge interessant zijn om na te gaan.’Van latere vervoersmiddelen van de notabelen der S.S.R. is niet zo veel bekend. De fiets was het meest gebruikte doch beslist niet het meest populaire vehikel. Een statige automobiel, compleet met bestuursleden in jacquet met hoge hoed, grijze handschoenen en een paraplu staat immers gewoon veel beter. Zo ook de witte Mercedes met open kap van het C.S.R.-bestuur Schuurman I (1961-1962). En wat te denken van de “Civitroën” van het bestuur Mink (1963-1964), een Citroën “Traction Avant” waarbij je, zoals bestuurslid am. Arnold Zuiderent schreef, ‘na het instappen nog steeds op de grond stond’? Voor het geval dat een auto mocht weigeren, had men vaak plastic handschoenen bij zich. Zo kon het gebeuren dat het bestuur Kuiper (1965-1966) in vol ornaat – in jacquet dus – uiterst gedecideerd te Den Haag haar Opel “Kapitän” moest repareren.Een andere anekdote in dit verband is het volgende verhaal, waarvan de bron tot voor kort onbekend was, maar dat kon worden bevestigd via am. Jaap Kooiman, de oom van het huidige lid Bart Kooiman. Een auto, waarbij door een gat in de vloer de straat zichtbaar is, rijdt tijdens een uiterst zwoele zomerse dag de Boulevard van Scheveningen op. Bestuursleden, alweer in jacquet, bemannen dit voertuig. Op een gegeven moment gooit één van hen een groot blik met allerlei bouten en moeren door het hierboven vermelde gat. Prompt laat de auto het afweten. Het geheel trekt nogal de aandacht van een grote groep badgasten, zeker wanneer – tot hun stomme verbazing – iemand uit de auto stapt, met stoffer en blik diverse onderdelen opveegt, de motorkap opent, het blik leeggooit in de motor, de klep vervolgens weer dichtgooit, de auto start en… met piepende banden wegrijdt.Ook veel bekijks had de vice-abactis uit het bestuur Strijbos (1964-1965), Mees Visser, toen hij tijdens zijn verhuizing met bakfiets en al kopje onder ging in de gracht van de Gasthuislaan. Bij deze tewaterlating werden zijn benen enigszins

Page 116: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

beschadigd en moest hij hiervoor naar het ziekenhuis. Ontdaan van al zijn kledingstukken, en fier zijn behandeling afwachtend, vroeg de ene verpleegster aan de andere: ‘Is dit de heer Visser?’ Licht verontwaardigd antwoordde de andere verpleegster hierop: ‘Nee, de weledele heer Visser; dat zie je toch!’. Een laatste overblijfsel van de reputatie van studenten als “heren”. Dit voorval wordt trouwens nog in waarheid bevestigd doordat een deel van het vice-abactiaal archief uit de eerste jaren spoorloos verdwenen is. Dit deel rust hoogstwaarschijnlijk in vrede op de bodem van de desbetreffende gracht.Uit dezelfde tijd dateert oude Bedford van Bart Boon. Dit was een busje met slechts twee vaste zitplaatsen; de rest van de zetels bestond uit losstaande fauteuils. De achterdeuren gingen automatisch dicht: eerst optrekken, dan remmen. Een bestuursauto zonder banken, ook dat was mogelijk: in Utrecht werden tijdens een receptie de voor- en achterbank uit de bestuursauto (toen een Morris Major) gehaald. Dat resulteerde in een ongemakkelijke rit naar Delft, alwaar de banken stonden. Hetzelfde gebeurde in 1996 toen de amici Wilmar Visschers en Harmen Talstra een lange “queeste” door Delft ondernamen om op diverse locaties de gebraste banken van een Citroën 2CV weer bijeen te scharrelen, alvorens af te reizen naar Zeeuws-Vlaanderen voor het Novciekamp.Aanhoudingen door de politie vonden uiteraard ook regelmatig plaats: vanwege de slechte staat van de auto van Johan Grünbauer werd hem gesommeerd uit te stappen. Hierop draaide hij het raampje naar beneden en worstelde zich door de ontstane opening naar buiten. Reden: de deur kon niet meer open!Verder werd een bestuursauto natuurlijk op allerlei kwaliteiten getest. Amper een week nadat prof. Jongenburger zijn automobiel aan C.S.R. cadeau had gedaan, informeerde de hoogleraar belangstellend naar de maximumsnelheid van zijn afge-stane auto; dit belangwekkend testresultaat was inderdaad reeds bekend. Waarom deze bak toch al na een slordige twee jaar werd afgeschreven mag, blijken uit hoe het bestuur Ten Wolde met de auto omging. Zij maakten rond 1977 geschiedenis door na afloop van de opwachting bij prof. Van Riessen in Aerdenhout de weg kwijt te raken en met de auto over het strand van Noordwijk naar Katwijk te rijden. De abactis uit dit bestuur, am. Wolvoort, voerde als gevolg van een weddenschap op de Sebastiaansbrug met de bestuursauto in volle vaart een “U-turn” uit. Deze stunt zou later in de film De Slag Om Waterloop herhaald worden, ditmaal met de bestuurslimousine van het Corps.Daarnaast werd het testen van het maximum laadvermogen ook niet vergeten. Deze test werd met gunstig gevolg afgelegd door de auto van het bestuur Geerse I (1984-1985): op reis naar en van het strand vlogen de vonken eraf, toen de trouwe Renault 16 maar liefst tien personen vervoerde. Op haar beurt werd deze bak ook “vervoerd” toen ze tijdens een bezoek aan Utrecht door de politie werd weggesleept. In 2002 wist het bestuur Van der Griendt het record van het bestuur Geerse te verbeteren: tijdens het startkamp in Zeeuws-Vlaanderen reed hun Citroën BX rond met zeventien personen in, op en aan de auto gekluisterd. Het experiment kwam tot een eind toen een neerdalende slagboom de auto bijna in tweeën hakte.Tot zover een fractie van de vele anekdotes over het fenomeen bestuursbak. De in-stelling van de APK in 1985, die de anekdotevorming ernstig deed afnemen, werd in studentenland met oprechte tranen beweend. Een groeiend milieubewustzijn en de OV-jaarkaart, die alle studenten sinds 1992 kregen, dreigden definitief een einde te maken aan alle autoaspiraties. Maar het kan verkeren. De OV-jaarkaart werd steeds verder uitgekleed, oldtimers werden steeds goedkoper en

Page 117: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

techniekstudenten hebben nu eenmaal altijd iets nodig om aan te sleutelen. En zo telde C.S.R. rond het jaar 2000 weer een bloeiende 2CV-club én een Visaclub. Ook de bestuursvoertuigen keerden weer terug op het toneel, en ze werden elk jaar prestigieuzer: het bestuur Kardol (1998-1999) reed rond in een Saab, het bestuur Jochemsen had een Citroën CX, en met het stokoude Volkswagenbusje van het bestuur Bouta in leken de jaren vijftig weer teruggekeerd. Citroën bleef met stip het favoriete studentenautomerk, en terecht.Ook de anekdotes bleven: zo reed in 2004 am. Kees Cozijnsen met Aris Kool en Martine Damsteeg naar de Europese IFES-conferentie in Hongarije, in een Eend die letterlijk aan elkaar hing van de Ducttape. En met succes: hij kwam eerder aan dan de luxe touringcar van IFES-Nederland, die wél panne had gehad.

***

‘Wanneer ik aan de Diesfeesten uit mijn studententijd denk, dan denk ik vooral steeds weer met een zekere weemoed terug aan de voorpret’, schreef Johan Grünbauer in het Diesprogrammaboekje van 1996. De Lustrumcie had hem gevraagd om een aantal herinneringen aan de Diesfeesten uit de jaren zestig op papier te zetten, en hij deed dat met verve. Over de feesten zelf wist hij niet zoveel meer te vertellen, want de C.S.R.-Dies was in die tijd een schim van wat het nu is. Maar de voorbereidingen, en natuurlijk vooral het regelen van je Diesdame, dat was het eigenlijke feest geweest.‘De voorpret was er elk jaar weer, zij het voor een steeds kleiner deel van mijn jaargenoten. Het betreft hier de voorpret van op de kop tikken van een gezellige Diesdame die tegen een stootje kon. Tenslotte kon een Civitasfeest voor bepaalde dames wel eens te schokkend zijn. Zo gingen wij eens op een avond massaal naar het Bronovo-ziekenhuis in Den Haag, alwaar we een groepsafspraak hadden met een aantal verpleegsters. Op weg naar huis legden wij elkaar een ultimatum op: óf wij allen zouden hen allemaal uitnodigen, óf geen van allen. Wij besloten tot het laatste. Maar toen mijn vriend Willem Haitsma de code had gebroken en het allerliefste meisje (waar hij nu nog steeds aan vast zit) had gevraagd, was de voorpret compleet. Waarmee ook duidelijk werd dat we voor het volgende Diesfeest een dame minder behoefden te zoeken. En zo slonk de groep.’

Verpleegsters, dat waren in de jaren zestig en zeventig wat Ichthusdames nu zijn: de spreekwoordelijke Diespartners van Delftenaren. De Arro uit die jaren staat bol van de grappen over de meisjes van het Reinier de Graafziekenhuis. Vaak werden groepen verpleegsters voor een Dies collectief “besteld”. Eenmaal kwam zo’n groep op de avond zelf keihard niet opdagen, omdat ze toch op zijn minst een persoonlijke uitnodiging hadden verwacht. En terecht.‘Andere voorpret. Ik meen dat het zich afspeelde in een flat aan de Papsouwselaan, waar een aantal van mijn jaargenoten een flatje had op de dertiende etage. Zij wisten mij te vertellen dat schuin beneden ons op de elfde een flatje werd bewoond door een aantal verpleegsters. Het was inmiddels januari en geen van ons had nog een Diesdame. Dus dat flatje op de elfde trok onze belangstelling. We togen aan het werk. Een van ons ging recht boven het flatje op de dertiende etage hengelen met een leeg bierflesje, met daarin een collectieve uitnodiging voor het Diesfeest. Buiten op de begane grond stond iemand te observeren of het flesje voor de voordeur van de verpleegsters goed hing, en hoe ze zouden reageren. Onze derde man stond bij de belknoppen in de hal, en had visueel contact met onze man buiten,

Page 118: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

en audiocontact via de huistelefoon met een vierde man op onze “basis” op de dertiende etage, die op zijn beurt weer de hengelaar kon instrueren. En zo was de communicatiecirkel gesloten. De pret kon beginnen. Onze man in de hal drukte op de bel, en deelde via de intercom mede dat er iets voor hun voordeur bengelde. Of ze maar eens poolshoogte wilden nemen. Nadat onze hengelaar voelde dat hij beet had, kon het flesje niet meer stukvallen. Onze man buiten gebaarde naar de man in de hal: “We hebben beet, wegwezen”. Deze laatste riep dit in de huistelefoon. Onmiddellijk liet de hengelaar het touw los en vluchtte onze flat op de dertiende etage binnen.’Op de uitnodiging hadden de jongens hun namen vermeld met als adres “Civia-Têchi”, Oude Delft 220a. Groot was de teleurstelling toen zij een kwaaie brief ontvingen van de hoofdverpleegster van het Reinier de Graaf, die op hoge poten schreef ‘hoe ze het in hun hoofd haalden om de meisjes zó te laten schrikken’. Johann: ‘We hebben toen nog een laatste poging gewaagd en de dames om bezoek gevraagd, “omdat wij inmiddels door de Delfland-Yard waren opgepakt en in de kelders van het Gemeentehuis op water en brood zaten opgesloten”. Geen reactie.’

Bij S.S.R.-Delft was het er altijd formeel aan toegegaan: heren in rokkostuum, dames in het lang, altijd in paren, die luxe dineerden aan lange tafels. De maaltijd stond werd afgewisseld door redevoeringen en er was toneel of cabaret door de jongens van B.U.B.A.S.T.I.S. Vanwege de ruimte vonden de meeste Diesfeesten veelal buiten de sociëteit plaats, maar wel in Delft, zoals bijvoorbeeld in de Doelen. Toch werd er wel gefeest in de sociëteit: eind jaren vijftig werd de Koornbeurs zelfs een keer omgebouwd tot een complete lusthof met zitjes, fonteintjes en Diesdames.Natuurlijk waren in een vereniging waar over álles werd gedebatteerd ook de Diesdames een punt van discussie. De meesten waren afkomstig van S.S.R.-Leiden of S.S.R.-Utrecht en werden aangeduid met “huurvrouwen”, terwijl ze ineens “dochteren Kanaäns” of “Ruth-meisjes” heetten zodra er iets moois uit groeide. Voor de oorlog waren Diesdames trouwens nog niet verplicht. De afdelingsvergade-ring van 27 juni 1946 zorgde voor heftige discussies omtrent het al dan niet toela-ten van dames en het onderscheid maken tussen verloofdes enerzijds en de “koopvrouwen” of “bijwijven” anderzijds. De afkeer van laatstgenoemden bleek uit ‘deskundig oordeel van mensen, die de Dies van 1936 een “Hengstenbal” hebben genoemd’, aldus amice Bernhard. De “soms wel zeer levendige” discussie werd zonder besluit gesloten.Bij de oprichting van C.S.R. werd natuurlijk gesteld dat dansen en “ontaarding in losbandigheid” in ieder geval streng verboden moest zijn. Gevolg daarvan was dat er aanvankelijk zeer stijf, geforceerd gefeest werd. Er was een formeel deel (diner, speeches en het zingen van het Wilhelmus) en een informeel deel met muziek, cabaret en natuurlijk het “jaarzingen” met in de hoofdrollen prof. van der Maas en prof. van Riessen (‘tigste jaars moet gaan slapen, tigste jaars moet naar bed’). De feesten vonden vaak buiten Delft plaats: bijvoorbeeld in de dierentuin van Wassenaar (1972) of in het Avifauna te Alphen aan den Rijn (1976). Het adres werd zoveel mogelijk geheim gehouden, terwijl het vervoer vaak bestond uit een gehuurde bus. Eenmaal werd zelfs een feesttram afgehuurd met als eindpunt de Pier in Scheveningen (1966). Diesdames waren bij C.S.R. nooit verplicht.Hoe tam de eerste Diesfeesten van C.S.R. waren blijkt wel uit de herinneringen van Johan Grünbauer: ‘Standaard ging je naar de Dies in een donker blauw pak. Met het verstrijken van de jaren zag ik dat pak wel verbleken. Het feest begon met een diner. Er was een heuse tafelpraeses. Het ging er toe in stijl en er werd spits

Page 119: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

gespeecht. Prachtig vond ik altijd prof. Van Riessen. Hij hield er een soort moppenboekhouding op na. Ik meen dat hij ze achter in zijn agenda had opgeschreven. Het waren bijna altijd moppen van Sam en Moos. Doordat hij ze deels ging voorlezen ging het niet altijd goed met de pointe, of hij kon de laatste regel niet meer lezen, en daardoor ging het helemaal fout. De pauzes waren ook gezellig. Ik herinner mij stalletjes waar we konden tekenen en dergelijke. Eenmaal stond ik samen met Van Riessen ballen te gooien naar een toren van opgestapelde lege conservenblikken. Ik hoorde hem zoiets mompelen als “die wachttoren moet helemaal om”, en vanaf toen wist ik het zeker: hij moest niets van de Jehova’s Getuigen hebben.’ Dat Johann meer herinneringen bewaarde aan de voorpret dan aan de feesten zelf, is niet moeilijk voorstelbaar.

De reacties op de sobere Diesfeesten spraken voor zich. Op diverse H.V.’s werd vermeld ‘dat het niet moeilijk zal zijn de volgende keer een beter feest te houden’. ‘De prijs begint al op die van een lustrum te lijken’, zo luidde het zuinige Arro-commentaar op de Dies van 1966. In 1967, tijdens de Lustrumdies zelf, dacht men er zelfs over om de feesten maar af te schaffen. Om dit te voorkomen probeerde Diesprijs sterk te verlagen en de sfeer minder formeel te laten zijn. Een boerenkoolmaaltijd ‘leek niet wenselijk’, maar men wilde in ieder geval wel van de plechtige sfeer af. In 1969 werd het Diesdiner afgeschaft; de trui deed zijn intrede en het accent kwam veel meer te liggen op het cabaret. Het duurde tot de jaren negentig voordat de jasje-dasjecultuur weer langzaam zijn intrede deed op C.S.R., te beginnen op de Dies.Ondanks de veranderingen bleven de Diesfeesten saai met als enige goede uitzondering het Lustrumfeest van 1977, dat zoals eerder gezegd buitengewoon enthousiast werd gevierd. Het volgende jaar was volgens de Arro weer ‘huilen met de pet op’. Ondanks de malaise bleef het vragen van een Diesdame altijd een geliefde sport, waaraan veel aandacht werd besteed.

***

Ondanks de levendigheid die C.S.R. sinds 1975 kenmerkte, was de traditionele studentikositeit nog steeds aan het verdwijnen. Als laatste stuiptrekking van de ouderwetse studentikositeit golden de tafelgesprekken, die soms nog zeer flitsend konden zijn. Tijdens de tafelgesprekken was het verboden te eten, ook als hierdoor het eten werd “koudgeluld”. Door de lengte van de tafelgesprekken werd de maaltijd nooit eerder dan om half acht beëindigd. Maar met het verdwijnen van de geboren redenaars uit de vereniging ging de kwaliteit van de speeches hard achteruit. Na 1979 werden er eigenlijk alleen nog maar mededelingen gedaan. De tafelpraeses ontleende geen charisma meer aan zijn mate van gebektheid, en de wanordelijkheden aan tafel namen jaar na jaar toe. Ouderejaars werden ingezet als tafelpraeses, maar dat hielp niet. Tijdens het startkamp 1978 moest een tafelpraeses het meemaken dat de hele vereniging opstond van tafel uit onvrede met zijn leiding. Om het probleem een halt toe te roepen werd zelfs een speciale bestuurscommissie onder leiding van amica van Leeuwen in het leven geroepen.

Er was meer aan de hand. Door de groeiende studiedruk werden de Civitassers steeds selectiever in hun activiteiten. Het was niet langer vanzelfsprekend dat iedereen altijd overal was. Met name voor de maaltijden ging dat op. Dit verschijnsel kreeg in het vice-praesidiale jaarverslag van 1975 de naam “nieuwe

Page 120: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

zakelijkheid”. Op 3 november 1977 werd naar aanleiding hiervan een open commissie in het leven groepen: de Herstructureringscommissie onder leiding van am. Bert van der Schans.Reeds op 10 april 1978 verscheen het Hercie-rapport. ‘Al met al is het misschien geen sensationeel rapport geworden’, schreef de commissie in haar slotwoord onder meer, ‘de structuren zijn niet omver gehaald omdat we eigenlijk geen betere konden vinden. Wel hebben we diverse voorstellen gedaan hoe de vereniging beter kan functioneren.’ Wereldschokkend was het rapport inderdaad niet, zoals wel bleek uit de besluiten die uiteindelijk op de H.V. van 25 mei werden genomen: sprekers uit niet-christelijke kring zouden kunnen worden geïnviteerd, eerstejaars en ouderejaars zouden via een soort “eetplan” of een bezoekenschema beter moeten integreren, en iedere Novcie kreeg de opdracht om in hun eigen jaar alvast een startkamplocatie voor het volgende jaar te reserveren. Verder zouden de maaltijden voortaan een kwartier eerder beginnen (om 17.45u), moesten afgestudeerden een boek aan de bibliotheek in de sociëteit schenken en werd de wekelijkse dinsdagborrel verplaatst naar de donderdag. Vanaf nu was er elke donderdagavond iets te doen op C.S.R. Bovendien kwam er voortaan eens in de maand op maandag – na afloop van de werkgroepen – een extra maandagavondborrel. En tenslotte werd in het Hercie-rapport het veelgehoorde argument “geen tijd” grondig de grond in geboord. De commissie mikte dus meer op een cultuur- dan op een structuurverandering, en die opzet slaagde. Het belangrijkste doel van de Hercie, het activeren van de leden, lukte zo inderdaad, althans voorlopig.Andersoortige activiteiten waren er trouwens meer dan genoeg. Een vaste traditie van de OD-bewoners was in die tijd het natgooien van het bestuur. In mei 1979, bijna aan het eind van hun bestuursjaar zei het bestuur Plooy: ‘Jullie hebben ons nog nooit natgegooid’. Daarop werd am. Peter-Jan Plooy, voorafgaand aan de wissel-H.V. in juni, opgesloten in zijn kamer door zijn eigen OD-huisgenoten. Am. Plooy “moest nodig”, en zag in dat er niets anders opzat dan te urineren in een Vieuxfles. De leden in de zaal beneden ontkwamen niet aan een fiks watergevecht, waarop enkele mensen serieus boos werden.Rond deze tijd betrokken drie C.S.R.-leden een flatje in de Cesar Franckstraat, het latere Caesarea, dat daarmee na De Koornmarkt als het oudste nog bestaande C.S.R.-woonoord te boek staat.

In 1975 was de VGSG “Hendrik de Cock” in Groningen een VCS – Vereniging van Christelijke Studenten – geworden, en de Amsterdamse VGSA volgde in de loop van 1977. Omdat er in Amsterdam en Groningen al een tijd geen vrijgemaakte studentenvereniging meer was, waren inmiddels al de GSVG en de GSVA “Petrus Plancius” opgericht. Daardoor tellen deze twee universiteitssteden nu als enige in Nederland geen VGS, maar een GSV.De zusterband van C.S.R. met de VCSA en de VCSG “Hendrik de Cock” werd langzaam anders. Waren er rond 1974 nog bloeiende congressen, na 1978 was dat afgelopen. Wel werd er nog vaak gezamenlijk reclame gemaakt. De zusterverenigingen, ook S.S.R.-N.U., besloten dat hun leden de grondslag van hun vereniging niet persé hoefden te onderschrijven, maar dat ze hem ook konden “respecteren”. C.S.R. daarentegen bleef strak van haar leden instemming met de grondslag eisen. De zusterverenigingen veranderden snel van karakter en er trad een toenemende vervreemding op. “Hendrik de Cock” stond al spoedig bekend als de progressiefste zuster, terwijl C.S.R. de meest orthodoxe leerling van de klas

Page 121: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

was. De behoefte aan gezamenlijke vorming slonk snel. In 1978 werd het congres vervangen door een uitwisselingsweekend, het Zusterweekend. De samenwerking bereikte een dieptepunt in 1981, toen er helemaal geen weekend was wegens gebrek aan belangstelling. Maar dat was een uitzondering. De zusters bleven elkaar altijd weer opzoeken, al was het maar voor de brasacties.Het grote verschil tussen de CNI en de zusters werd op treffende wijze beleefd door Eric Zinger, vice-praeses in het bestuur Plooy. Tijdens het zusterweekend van 1979 lag hij de halve nacht wakker door het lawaai aan de bar, terwijl hij een paar weken later op het CNI-besturenweekend (de latere BIK) niet in slaap kon komen vanwege het vroege tijdstip van naar bed gaan…Inmiddels was er een vijfde zuster bijgekomen: eindelijk was in Enschede dan toch de eerste echte studentengezelligheidsvereniging opgericht, en dat was een christelijke vereniging. Bij de oprichting van de C.S.V.-Alpha op 20 april 1980 was een oudlid van C.S.R., am. Sollie, betrokken en verder speelde “zendingsarbeid” van de S.S.R.-N.U. een belangrijke rol.

Het aantal door C.S.R.-leden uitgehaalde grappen is überhaupt al niet te tellen, maar aan het eind van de jaren zeventig waren het er wel heel erg veel, en bovendien werden ze vaak ook nog eens absurd ver uitgewerkt en doorgedreven. Nog altijd hadden de “eeuwige studenten” overal tijd voor.Een misverstand in het Youth for Christ-blad Aktie in 1978 (waarin geschreven was dat er, analoog aan de landelijke CSFR, ook een landelijk C.S.R. zou bestaan), leidde ogenblikkelijk tot de oprichting van “C.S.R.-Landelijk”, met het bestuur Plooy als “Centraal Comité”. Gedurende hun hele bestuursjaar deden de heren danig van zich spreken.

‘Na de viering van de 17e Dies Natalis in februari 1979 blijkt de tafelbel van C.S.R. te zijn verdwenen. Een zekere Baron Beiaardier van Clock noch Clepel verzoekt het bestuur Plooy, namens de Stichting Vrienden van de Delftsche Bij-Bel, de bel in zijn bezit te doen terugkeren. Tijdens de Dies heeft een medewerker van de Stichting de tafelbel herkend als “de in 1961 uit de toren van de Oude kerk verdwenen Bij-Bel”. Ondertussen verdenkt het bestuur de S.S.R.-N.U.; het sturen van een brief is voor deze zuster geen ongewone manier om te laten blijken dat het een verdwenen C.S.R.-object bezit. Een Delfts en een Utrechts bestuurslid (Eric Zinger en Dorine Sparnaay) besluiten overleg te gaan voeren onder de naam HOUD (Herhaald Overleg Utrecht-Delft). Op 16 mei wordt Utrecht gebeld met de mededeling dat er “morgen wat gaat gebeuren”. Het vermoeden van de HOUD dat er bij de diefstal slechts Delftenaren in het spel zijn, wordt door het aan C.S.R.-Landelijk verbonden detectivebureau HAP (i.c. Eric Zinger) voorlopig bevestigd gevonden in de feiten. Vermoedelijk gaat het om bewoners van de Roland Holstlaan, en wel de Diesciepraeses Harmen van Meekeren, Kees van Dorth en Paul Gelderloos. Deze laatste wordt vermoed de Baron te zijn. In de middag informeert een vertegenwoordiger van een “Utrechtse handel in bedrukt papier” naar de verkoop van de Delftse Bij-Bel op de C.S.R.-maaltijd de volgende avond. Dit misverstand, dat door het optreden van de OD-bewoner Jaap Kooiman nog extra gecompliceerd wordt gemaakt, blijkt een door de S.S.R.-N.U. opgezette betrouwbaarheidstest. Als op die avond het wederzijds wantrouwen is weggenomen, zegt amica Sparnaay toe de maaltijd waar het allemaal gaat gebeuren bij te wonen. Op en na die maaltijd vindt de ontknoping plaats.Een medewerker van het ambtelijk bureau HAP ontmaskert in de tafelpraeses

Page 122: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Harmen van Meekeren de bewoners van de Roland Holstlaan als de dieven. Op aanwijzing van een schrijven in de Areopagus (de heer Jense, de toenmalige stencillaar van de Arro, zou door de Roland Holstlaan met een doos sigaren zijn omgekocht tot het plaatsen van dit schrijven) begeeft men zich na afloop van de maaltijd naar de kosterij van de Oude kerk. Instructies, aldaar overhandigd, bewegen praeses Peter-Jan Plooy tot een verklaring. Even later zingt de onder de toren verzamelde menigte het lied Als de bel (op de melodie van Jingle Bells):

Als de bel, tafelbel,TafelBij-Bel luidt,

Zullen wij stille zijn;Ons gepraat is uit.

Tafelpraeses heeft het woord,Geeft het gauw weer door;

We blijven stil, omdat hij ’t wil;Zo zingen wij in koor:

’n Man een man, ’n Vrouw een vrouwEn een woord een woord;

Eens beloofd blijft beloofd,Dat hebt u nu gehoord!

De Bij-Bel, die in de gewelven van de toren blijkt te hangen, wordt vervolgens in optocht teruggevoerd naar CC. Daarvoor moet wel enige spiritualia in de vorm van een bij een zeilwedstrijd gewonnen fles Heineken aan de koster gegeven worden – meer wilde de strenge Soccie-praeses Kees Koppelaar niet afstaan. Diezelfde nacht wordt het Utrechtse bestuurslid (dat middels een gezamenlijk Delfts optreden was ontvoerd, tezamen met het Plankier “C.S.R. NU 17”) op een uitgestorven parkeerplaats uitgewisseld tegen het receptieboek van de Dies. Het Plankier, het voormalige uithangbord van de S.S.R.-N.U. (annex wc-deur) was na een mislukte receptieboek-expeditie als trofee meegeroofd, waarna het opschrift aan de Delftse situatie werd aangepast.Op het huwelijk van Paul Gelderloos, in september 1979, roept een cabaret van oud-huisgenoten het nieuwbakken echtpaar uit tot Baron en Barones Beiaardier van Clock noch Clepel, waarbij hun de Bij-Bel wordt overhandigd. Na een direct daarop volgend ambtelijk onderzoek, verricht door HAP, is het duidelijk dat de Bij-Bel alweer verdwenen is. Een buurman van het bruidspaar is bereid in ruil voor een toppositie in het nieuw op te richten C.S.R.-Internationaal de nieuwe flat toegankelijk te maken voor verder ambtelijk onderzoek. Het door de H.V. tot actie aangezette nieuwe bestuur Versluis krijgt van Paul Gelderloos een tafelfietsbel als noodoplossing. Nadat een medewerker van het ambtelijk bureau HOP (i.c. Peter-Jan Plooy) een duister geschrift (gericht aan de Clooster-Sociëteit door Rustende Lanterfanters) heeft geëxegetiseerd, blijkt dit geschrift te passen binnen de hypothese dat de Bij-Bel in handen is van de solistisch opererende Roland Holst-bewoner Kees van Dorth. De brief zou slechts verzonden zijn om verwarring te stichten.Daar de eigenlijke bedoeling van de tafelbel-verdwijning het aan de kaak stellen van de wanordelijkheden op de C.S.R.-maaltijden is geweest (zoals wel blijkt uit de tekst van het gecomponeerde lied), besluit C.S.R.-Landelijk een Ordelijke Maaltijd

Page 123: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

te organiseren. Tevens zet men een klokkententoonstelling op. Hoewel het de baron zelf is die de opening verricht van dit “Clocken Schouwspel voor Rare Luyden”, keert de Bij-Bel niet terug. Op dezelfde herfstmaaltijd introduceert C.S.R.-Landelijk de lang vergeten Napolitaan, een in onbruik geraakte tweede tafelbel die is opgespoord door het ambtelijk bureau HOP. Pas enkele dagen later keert tijdens het Najaarsweekend de Bij-Bel terug uit handen van Paul Gelderloos. De drie bellen blijven in omloop. Dat geleidelijk de omloopsnelheid vermindert, en daarmee de kans om een willekeurige bel op het Civitas Centrum aan te treffen toeneemt, is waarschijnlijk te danken aan de consequente non-interventiepolitiek van C.S.R.-Landelijk. Het regelmatig doen verdwijnen van tafelbellen zou een doel in zichzelf geworden zijn. Begin december 1979 doet zich een tendens tot stabilisatie voor. Als vaststaat dat de Roland Holst verantwoordelijk is voor de verdwijningen wordt in opdracht van C.S.R.-Landelijk op 3 maart 1980 het definitieve, lijvige rapport uitgebracht.’

Tot zover het optreden van C.S.R.-Landelijk. Voor de teruggekeerde bel werd een kastje gebouwd, dat achter de bar opgehangen werd. Het door de bewoners van de Roland Holstlaan gecomponeerde lied deed nog jarenlang dienst ter bestrijding van de wanordelijkheden op de verenigingsmaaltijden, en het werkte wonderwel.

***

Zo stoeide C.S.R. zich gezellig door de tijd heen.Rond 1973 was er binnen C.S.R. keihard geknokt om uit te maken welke koers de vereniging zou gaan varen, en in de rust van de daaropvolgende jaren slaagde C.S.R. erin om die koers vast te houden en niet te seculariseren. Veel studenten waren in de jaren zeventig nog “eeuwige studenten”, en daardoor had de vereniging een breed kader van mensen met jarenlange ervaring. Soms konden mensen wel tien jaar lang in de vereniging een rol van geestelijke leiding spelen, daar waar leidinggevende mensen bij C.S.R. nu vaak na vier jaar weg of niet meer actief zijn. Aan hen, aan de werkgroepen en aan de input vanuit IFES was het te danken dat C.S.R. haar doel in het oog hield, en steeds stabieler werd temidden van de veranderende christelijk -evangelische jeugdcultuur.Wie op de tweede helft van de jaren zeventig terugkijkt, is geneigd die jaren te bestempelen als veel minder belangrijk voor C.S.R. dan ze in werkelijkheid zijn geweest. Er gebeurden weliswaar geen schokkende dingen, er vielen geen rigoureuze besluiten, maar de vereniging had gewoon vijf jaar lang omgecompliceerd vereniging kunnen zijn en daar was ze hard aan toe. Het zou de leden in de komende jaren de rust en de moed geven om een heel belangrijk besluit te nemen over de toekomst van de Civitas.

Page 124: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

8 Het volmaakt worden in Hem

Zes Civitassers vonden tijdens de dropping van het startkamp in 1980 in de berm van de A28 in de buurt van Nunspeet een afgebroken hectometerpaaltje met het opschrift 58,9. Het ding werd meegenomen en op CC als trofee aan de muur gehangen, maar al spoedig brandde de discussie los: op een H.V. in het voorjaar van 1981 ontstond een fel debat omdat enkele niet-leden bleken te denken dat C.S.R.-ers het bordje gestolen hadden. Het bestuur Visser beloofde uit te zoeken wat er met het bordje moest gebeuren. Op het politiebureau werd men niet veel wijzer: de dienstdoende agent gaf als oplossing “gewoon houden” en bood aan het bordje, als alternatief, in een afvalcontainer te gooien. Het bestuur vond dat echter zonde en besloot daarop om Rijkswaterstaat, de eigenaar van het bordje, om een oplossing te vragen. Am. Arjen Ubels, de fiscus, schreef een schuldbewuste brief vol zondebesef over de gepleegde diefstal aan de Minister van Verkeer en Waterstaat. Niettemin hoopte hij niettemin op clementie. Hij werd op zijn wenken bediend: de minister speelde de brief door naar ing. C. Alberts, Hoofd van de Dienstkring Apeldoorn van Rijkswaterstaat, die christen bleek te zijn en een retourbrief in stijl schreef.

Geachte heer Ubels,Met verbijstering heb ik kennisgenomen van het feit dat een lid van uw vereniging het “behouden” uit de tekst “Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede” letterlijk opvatte. De gevolgen van het verdwijnen van het door u bedoelde bordje zijn groot geweest.Medio 1980 werd op de Veluwe een zwervend personeelslid van Rijkswaterstaat aangetroffen (geüniformeerd en met oranje vest), die niets anders uit kon brengen dan een oneindig droevig “Achtenvijftig-negen”. Na inschakeling van het maatschappelijk werk – deze instantie beschikt nu eenmaal over grotere sociale vaardigheden dan wij domme ingenieurs – ontving ik de informatie dat de toestand van deze kantonnier te wijten was aan het verdwijnen van het bordje, waarvan u nu melding maakt. Tevens werd mij geadviseerd uit sociale overwegingen het bordje te doen vervangen, hetgeen onmiddellijk is gebeurd. Het gaat nu goed met hem (de kantonnier).U schrijft, dat het bordje enigen van u zeer dierbaar is. Dat was het ons ook, ik hoop dat u dat begrepen hebt. Het nieuwe bordje is ons echter net zo dierbaar geworden. Dat een klein vergrijp – zoals opgemerkt – het christelijke karakter van de vereniging niet aan zou tasten, meen ik overigens te moeten afdoen met een verwijzing naar het achtste gebod. Dat is vrij ongenuanceerd in deze.

Om een lang verhaal kort te maken: C.S.R. mocht het bordje houden en besloten werd om de correspondentie met Rijkswaterstaat naast het bordje aan de muur te hangen, zodat de aanwezigheid van het bordje gerechtvaardigd kon worden. Het was toen inmiddels 1982. Ondanks deze rechtvaardiging meenden enkele zusterverenigingen dat zíj de rechtmatige eigenaars waren, en probeerden zij zich dan ook als zodanig te gedragen. Na de après-Dies van 1983 bleek het bordje verdwenen te zijn: gebrast door logerende Alpha-bestuursleden. Een brief op hoge poten zorgde ervoor dat het, aangetekend per post, terugkwam in Delft. Maar spoedig zou het alweer op reis gaan, en ditmaal voor lang: na het Zusterweekend in april was het bordje weer verdwenen, tezamen met de knop van de voordeur en (heel origineel) de tafelbel. Het spoor leidde ditmaal naar de net nieuwe sociëteit

Page 125: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

van de S.S.R.-N.U. aan de Oude Gracht 32 in Utrecht, en tien Civitassers besloten dit spoor te volgen. In Utrecht was men niet blij met hun komst, die net een serieuze ledenvergadering verstoorde. Alles werd natuurlijk ontkend, maar later bleek langs informele weg dat de drie voorwerpen wel degelijk aanwezig waren geweest; zo had de tafelbel die avond doorgebracht in de koelkast na eerst achter de bar te zijn tentoongesteld. Toen in het najaar een nietsvermoedend C.S.R.-bestuurslid, Henk Koskamp, met Utrechtse collega’s naar Enschede liftte bleek een tweede, identiek bordje 58,9 in omloop te zijn gekomen. Dit tweede bordje speelde een rol tijdens het congres dat in november 1983 in Enschede plaatsvond. Korte tijd was het in Delftse handen, maar na sabotage aan “de Eend van Delft” moest het worden teruggegeven. Het bestuur A.J. van de Kerk meende dat er nu harder opgetreden moest worden. Onder het motto ‘als de deurknop wordt meegenomen dient een hele deur te worden aangeboden’ reisde het bestuur met een deur naar de Diesreceptie van de S.S.R.-N.U. Dit, alsmede de uitgedeelde suggestief-dreigende pamfletten, deden het Utrechtse bestuur Vrijmoeth besluiten alles terug te brengen. Nog in november kwamen zij daarvoor naar Delft. Inmiddels had het afdelingsbestuur een “eeuwige belofte” gedaan dat er nooit meer iets van C.S.R. gejat zou worden. In 1984-1985 bleek dat hun invloed gering was, want een in Delft logerend S.S.R.-N.U.-dispuut nam het bordje weer mee. De vice-abactis van het bestuur Geerse I, Peter van der Waal, zond daarop een zeer boze brief naar Utrecht en dat had effect: met de staart tussen de benen zorgde het Utrechtse bestuur ervoor dat het bordje definitief terugkwam in Delft. De daaropvolgende zestien jaar gebeurde er niets.

***

Nog éénmaal was de koers die C.S.R. sinds 1973 voer ter discussie gesteld. In 1977 had het bestuur Ten Wolde, bij wijze van gedachtenexperiment, een groen en een oranje stencil gepubliceerd. In het groene stencil betoogde zij dat C.S.R. zich meer op de maatschappij moest richten en een “open jongerenvereniging” moest worden; het oranje stencil zei dat een zekere geslotenheid in de vereniging niet erg was, zolang het tijdelijk was en met het doel om zich te vormen. Het oranje standpunt bleek communis opinio en de Civitas zou zich dan ook blijvend op deze koers blijven voortbewegen. In het najaar van 1979 vond het Geloofsproject plaats, dat was overgenomen van de VCSA. Het doel was ‘het bespreekbaar maken van elkaars persoonlijk geloof, om zo een beter zicht te krijgen op de verschillen die er zijn en elkaar op dit punt beter te leren kennen en begrijpen’. Het project werd een succes en werd in het seizoen 1982-1983 herhaald.

De Areopagus was sinds 1961 niet veranderd: een dik blad op A5-formaat tjokvol werkgroepverslagen, vormende artikelen en ongezouten meningen. Het jaarlijkse propagandablad was een speciaal nummer van de Areopagus, net als het Diesnummer. De kaft was elk jaar precies hetzelfde. In 1977 besloot de Arcie Plooy het roer om te gooien: voortaan verscheen de Arro op A4-formaat, omdat dit beter aansloot bij het “krant-zijn” van het verenigingsblad. Ook de lay-out werd aan de nieuwe formule aangepast. In het eerste jaar gebruikte men zelfs kringlooppapier, zodat de Arro nog veel meer op een krant ging lijken. Een ander nieuw initiatief was het vice-praesidaaltje: hoewel het zittende bestuur Gelderloos voor mededelingen nog gebruik maakte van haar bestuursblaadje FluxieFlux, koos de vice-praeses van dat jaar al voor de Areopagus. In 1978 verhuisde alle informatie

Page 126: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

van het bestuur naar de Arro; vanaf dit jaar schreven alle bestuursleden in elk nummer hun eigen “aaltje”. De bestuursblaadjes bleven bestaan tot 1982, maar ze werden alleen nog maar gebruikt om nieuwe besturen voor te stellen. De laatste vier bestuursblaadjes waren de voorlopers van de huidige beleidsnota’s, en heetten Floppieflodder, Tawabsibab, Civivaria en Bestuursblabla.Het typewerk en stencilwerk werd sinds mensenheugenis gedaan door de heer Jense, een oud-conciërge van Scheikunde. Hij bood zijn reproductiediensten aan meerdere studentenverenigingen aan en bleef dat doen tot in 1981, het jaar waarin hij overleed. Het stencilen van blaadjes met een grote oplage was in die tijd nog een omvangrijk karwei. De Arcie Wolters organiseerde in 1983 de “Nacht van de Areopagus” om leden een indruk te geven wat er allemaal kwam kijken bij het produceren van een Arro-nummer – veel meer dan nu. Terwijl de redactie bezig was met de twee grote stencilmachines in de bestuurskamer, vonden allerlei activiteiten plaats zoals een limerickwedstrijd, de presentatie van een Afrikaans Dagboek in stripvorm en een nachtelijke maaltijd. Vanaf 1985 verscheen de Arro weer op A5-formaat, en pas vanaf augustus 1990 werd er bij de lay-out gebruik gemaakt van de computer. Ineens was de beschikbaarheid van pc’s op de universiteit flink toegenomen, en dat vergrootte de grafische mogelijkheden aanzienlijk. Er kon nu in kolommen worden gewerkt.In 1980 nam het bestuur Spenkelink een nieuw initiatief: een gestencilde ledenlijst met een simpel kaftje eromheen. In 1984, onder het bestuur Geerse I, werden voor het eerst ook pagina’s toegevoegd waarop commissies en huizen zich konden voorstellen – de commissiepagina’s waren trouwens nog niet veel meer dan puntsgewijze taakbeschrijvingen. Ook in andere opzichten leken deze stencils in geen enkel opzicht op de huidige almanakken. Pas in 1990 kreeg C.S.R. zijn eerste echte jaarboek met het thema Orde, en daarna werden er jaarlijks Almanakcommissies benoemd.Ook de Maalcie bestond nog niet. Het organiseren van de maaltijden viel onder de verantwoordelijkheid van het bestuur en de eerstejaars. Rond 1980 aten op maandag zo’n twintig en op donderdag veertig mensen mee. De eerstejaarsvertegenwoordiging die in 1979 was ingevoerd regelde de koks, de afwassers en de tafelpraesides. Dat betekende vaak de hele ledenlijst afbellen, en als er geen koks gevonden werden moesten de eerstejaars nasi goreng regelen bij de spreekwoordelijke “Chinees in de Voorstraat”. Dat gebeurde zo ongeveer elke week.De Diescie ging in 1979 op in de Soccie, zodat die commissie er een zoveelste taak bij kreeg. Alleen lustra werden nog door een aparte Lustrumcie georganiseerd. Uiteindelijk bleek de Dies toch beter tot haar recht te komen in een aparte commissie, zodat de Soccie deze taak in 1991 weer zou afstoten.

Langzaam ontwikkelden de commissies zich mee met de rest van de vereniging.De Soccie Van der Schans organiseerde op 1 april 1982 een HaVee: een open commissievergadering, in de vorm van een parodie op de echte H.V. Begin 1983 introduceerde de Soccie Van de Kerk de Socciekaart, naar het voorbeeld van de S.S.R.-N.U. Doordat de hele Civitas op rekening dronk, stond iedereen bijna altijd rood en zat de Soccie continu zonder geld. De Socciekaart, een strippenkaart ter waarde van tien gulden, verving het “barboek”. Contant betalen bleef natuurlijk ook een optie.Vanaf begin 1981 werd de bibliotheek uitgebreid met lezingen op audiocassettes, nadat C.S.R. een stereo-installatie had gekocht van het geld, dat am. Jan-Willem

Page 127: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Wolters gewonnen had met een grote prijsvraag. Een groot deel van het Biebcie-budget ging op aan tijdschriften, zodat er bijna geen boeken aangekocht konden worden; voor de boeken zorgden de afstuderende leden. Tevens waren er vele jaargangen werkgroepverslagen aanwezig. Rond deze tijd verstomden de stemmen die gedurende de jaren zeventig het opheffen van de bibliotheek hadden bepleit.Rond 1984 begon de vereniging weer historisch besef te krijgen. Na 1970 was de tweekoppige Archiefcommissie doodgebloed, maar nu er weer een archivaris benoemd. En in juni 1986 werd de Fotoclub in het leven geroepen om de voor C.S.R. belangrijke gebeurtenissen te vereeuwigen. De Fotoclub werd in juni 1988 met de Biebcie en de Archiefcie samengevoegd tot BAFcie. In 2002 kwam daar op initiatief van am. Talstra nog de Verenigingsstatisticus bij, zodat de commissie nu BASFcie heet.

Ook het Novciewerk veranderde. Begin jaren zestig had C.S.R. een eerstejaarsbestuur gekend; in augustus 1979 werd er weer een eerstejaarsvertegenwoordiging ingevoerd, die naast de maaltijden ook de eerstejaarscommissies het eerstejaarscabaret coördineerde. Belangrijkste doel was natuurlijk het kweken van een jaarband. In diezelfde maand werd er gestart met eerstejaarsbijbelkringen, die geleid werden door twee ouderejaars. In de jaren zestig was er nog één grote sjaarskring geweest onder leiding van een “oude wijze man”; later waren de eerstejaars gewoon aselect over de ouderejaarskringen verdeeld, wat wel eens aanpassingsproblemen gaf. De eerstejaars misten vaal de bijbelkennis en routine van de ouderejaars en voelden zich soms wat verloren als enige eerstejaars op kring. Het instellen van de eerstejaarskringen bleek een gouden greep: het versterkte de jaarband en de geestelijke band, de eerstejaarskringleiders waren vaak de eerste ouderejaars die de sjaars echt goed leerden kennen, de sfeer op de kringen was vaak open en stimuleerde de eerstejaars om de basis van hun geloof goed op een rijtje te krijgen. Twintig jaar later werkte het concept nog steeds prima, en leden zeiden vaak dat ze aan hun eerstejaarskring de beste herinneringen bewaarden.De beruchte kastbezoeken waren al in de jaren zestig afgeschaft, maar in 1978 kwam er “vrij van studentikoze smetten” iets nieuws voor in de plaats: de gastbezoeken. Ieder aspirantlid moest uitgebreid buurten bij een ouderejaars, en omgekeerd. Op grond van het bezoek moest een enquête worden ingevuld. Dit bleek absoluut niet te werken en in 1984 werden de gastbezoeken vervangen door het Eetplan, waarbij de eerstejaars groepsgewijs en samen met hun patroon verplicht gingen eten op de grote C.S.R.-woonoorden. Toentertijd waren dat alleen de OD251, De Koornmarkt en Caesarea.In hetzelfde jaar ging de Jeugdcommissie (die de eerstejaars gedurende het eerste halfjaar tot hun installatie begeleidde) op in de Novcie. Tot 1980 waren de eerstejaars altijd door één Novcielid bezocht om met hen te spreken over hun houding ten aanzien van het geloof en de grondslag van C.S.R.; vanaf dit jaar kwam de eerstejaarskringleider ook bij dit “instemgesprek”.De opkomst bij startkampen lag in de jaren tachtig vele malen lager dan tegenwoordig. Het startkamp van 1982 liep uit op een financieel debacle; de leden verdedigden zich met het argument dat ze al teveel tijd in de toenmalige verbouwing van CC hadden zitten. Bovendien was het juist tentamenweek. Het jaar daarop werd door de Novcie Kemp de opzet van het kamp veranderd: een kennismakingsdag in Delft, een week kamp met de Novcie en een startweekend voor de hele vereniging. En dat werkte: doordat voor de ouderejaars de druk van

Page 128: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

de startweek af was, werd het startweekend een stuk drukker.Het eerste Eerstejaarsweekend vond plaats in 1985, in het weekeinde vlak voor de Dies. Het was bedoeld voor aspirantleden, Novcie en kringleiders; ook bereidden de eerstejaars hier hun Diescabaret voor. Deze lichting sjaars was tevens de eerste die naast de C.S.R.-penning ook de nieuwe C.S.R.-bul ontving. De S.S.R.-Uniebul was voor het laatst uitgereikt in 1968, en daarna was het mos in onbruik geraakt; het bestuur Geerse I herstelde het nu in ere. Bijna twintig jaar lang zou het kalligrafeerwerk voor de bullen worden verricht door twee Friese, oudleden, Lieuwe en Jeannet Bijleveld. Na 1985 werden er ook steeds meer tweede- en ouderejaarsweekenden gehouden, in navolging van het Sjaarsweekend.De eerste NaWee – later NoWee genoemd – vond plaats in oktober 1983. Ook de Propcie van C.S.R. probeerde door middel van een soort tweede OWee nog extra aspirantleden te trekken. In de jaren negentig deed C.S.R. echter niet meer mee, omdat de NoWee werd verplaatst naar het voorjaar. Dat strookte niet met het beleid van de Novcie, die wilde dat alle eerstejaars een gelijke start konden in het najaar. Op 1 juni 1985 organiseerde de Propcie voor het eerst een Familiedag: tientallen ouders van leden kwamen eens kijken waar hun studerende kinderen nou precies altijd de mond over vol hadden.

***

In het voorjaar van 1980 nam C.S.R. voor het laatst mee aan de Batavierenrace; de belangstelling voor dit sportevenement werd later in de kiem gesmoord door uitloting. De blauwe Civitasbundel met geestelijke liederen kwam voor het eerst uit. Het huisnummer van CC werd door S.S.R.-N.U.-leden gejat, waarop een overdosis aan tegenacties volgde. Am. Hans Dijkstra, de laatste der grote redenaars binnen de Civitas, hield op een H.V. een vurig pleidooi voor een klimaatregeling in het verenigingsgebouw. Iedereen lag dubbel.

Het huurreglement van de bewoners van de OD251 werd aan de eisen van de tijd aangepast toen begin 1980 een meisje, Corrie van Vuuren, op de OD was komen wonen. De huur van de vereniging bedroeg nu ƒ6000,–. In september 1980 werd de hypotheek, die steeds met kleine bedragen afgelost was, weer verhoogd tot ƒ30.000,– met het oog op mogelijke uitgaven in de toekomst. De kast onder de trap werd tot bestuurskast gepromoveerd, er kwam een nieuwe cv-ketel en het bestuur Spenkelink knapte de gang op. De stereo-installatie van Jan-Willem Wolters kreeg een definitieve plaats. Het archief in de rommelkast – oftewel de rommel in de archiefkast – werd opgeruimd. Begin januari 1981 kreeg C.S.R. van de Haagsche StudentenVereniging twee stalen archiefkasten cadeau, die gingen dienstdoen als bestuurs- en commissiekast.In september 1981 bleek dat er zwam in de vloer van de zaal zat. Repareren was niet meer voldoende en de vloer moest vernieuwd worden. Tijdens de verbouwing in de zomer van 1982, uitgevoerd door een groot aantal Civitassers en aannemer Zeelenberg, werd de nieuwe tegelvloer gelegd die er nu nog ligt. Ook de vloerbedekking van de bibliotheek werd vernieuwd – de voormalige grens tussen de bibliotheek en de verenigingszaal was later nog zichtbaar als de grens tussen de houten en de stenen vloer in de sociëteit. De riolering werd vernieuwd en er werd een waterleiding naar de bar aangelegd. De bar werd negentig graden gedraaid en groter gemaakt; het schot verdween, zodat de zaal veel ruimer leek. Verder werd het dak gerepareerd en de achtergevel geschilderd. Totale kosten: ƒ14.000,–. De

Page 129: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

pas verhoogde hypotheek was dus geen overbodige luxe geweest.Omdat het gasverbruik inmiddels tot astronomische hoogten gestegen was vanwege het gedrag van de Noodgemeente, stuurde de Stichting CC deze een brandbrief. In oktober 1982 zegde zij echter zelf de huur op. De werkster, mevrouw Deutekom, wilde na bijna dertien jaren trouwe dienst wilde minder gaan werken, en kort daarop nam ze plotseling ontslag. Om precies te zijn: ze weigerde pertinent (en waarschijnlijk terecht) de rotzooi van de Sinterklaasmaaltijd op te ruimen. Twee leden namen het schoonmaken over: de amici Koppelaar en Ouderkerk, onder de naam Koppel Clean BV. En zo bleef het: toen in september 1983 het corveesysteem werd ingevoerd, werd het schoonmaken van de sociëteit definitief een taak van de leden zelf.Twee amici, Jan-Willem Wolters en Henk Beimers, brachten aan de vooravond van het Zusterweekend 1984 een muurschildering aan op de binnenplaats. In augustus 1984 werd bij de bar een wandrek aangebracht. Een incident vond plaats toen twee leden genoeg hadden van de wandschildering achter de bar en deze muur geheel wit verfden. Tevens spanden zij een wit doek over het verlaagd plafond. Het bestuur Geerse liet de bankjes in de zaal rood schilderen. De toiletten werden gerenoveerd in de zomer van 1985 en de vloer van de keuken werd betegeld. De plastic stoelen werden vervangen nadat een lid van de VormingsRaad – Rein Willems – erdoorheen gezakt was. De bibliotheek werd in de zomer van 1986 gerenoveerd.Na de afrekening van de verbouwing, waarbij onder meer via uitzendbureau Luba werkacties werden uitgevoerd, ontstonden plannen voor het aflossen van de hypotheek en het opbouwen van een buffervermogen voor onderhoud. Dit was nodig omdat C.S.R. in de toekomst moeilijk met 80 leden een huur van ƒ7000,- op zou kunnen brengen. Het bestuur Lamoree voerde in het voorjaar van 1986 het Hypotheek-AflossingsPlan (HAP) uit: onder leden, oudleden en ouders werden fondsen geworven ten behoeve van de aflossing. Per 12 november 1986 was de hypotheek daadwerkelijk afgelost, en vanaf dat moment had C.S.R. als eerste christelijke vereniging in Nederland een 100% eigen sociëteit.

Het Diesfeest van 1978 was na het buitengewoon geslaagde lustrum van 1977 weer een grote afknapper geweest. ‘Menig Civitasser had de afloop van het feest toch wat vrolijker gewenst’, schreef de Arro eufemistisch. Er werd een discussie gestart, analoog aan de discussie in 1968, maar het resultaat was nu precies tegenovergesteld: het Diesdiner werd opnieuw ingevoerd. Op een natte winteravond in februari 1979 verdrong de Civitas zich voor de lift van de Euromast in Rotterdam; in het restaurant op 104 meter hoogte werd een koud buffet genuttigd. De tafelbel ging ook mee de Euromast in en werd aldaar gebrast, hetgeen leidde tot de welbekende affaire “Clock noch Clepel”. Wie het verhaal daarvan leest moet niet vergeten dat de bel gebrast werd bij een zeer bijzondere gelegenheid: het eerste Diesdiner in twaalf jaar.

Het Diesfeest van 1979 was een succes, en het volgende jaar was er weer een revolutie: “terug van weggeweest” stond op de H.V. van 29 november 1979 het punt “dansen op de Dies” weer officieel op de agenda. Dit extra ingevoerde punt werd geopend onder veel hilariteit en commentaar. ‘Onder andere de herkomst van het vrouwelijk oefenmateriaal bij een eventuele cursus staat sterk in de belangstelling’, notuleerde de vice-abactis baldadig. Bert Walvoort, de Diesciepraeses op wiens verzoek dit extra agendapunt was ingevoerd, wilde met

Page 130: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

name weten of er leden waren die principieel tegen dansen waren. Na een meningspeiling bleek dit niet zo te zijn! Op de Dies van 1980, die plaatsvond in Delft, werd er dan ook voor het eerst officieel gestijldanst op C.S.R. Daar slechts enkele paren deze kunst machtig waren, vermaakte de rest zich met volksdansen.Vanaf dit jaar ging het met de Diesfeesten weer bergopwaarts.

De ontwikkeling zette door. Nog datzelfde voorjaar vond er zowaar een “reli-disco” plaats, en de bewoners van de OD namen flink de tijd voor het organiseren van het volgende feestje: het zogenaamde PRACK-feest dat op 25 september 1981 plaatsvond. Dit was het eerste echte feest op CC: het voelde onwennig, maar het was een daverend succes. Vanaf dat moment werd er elk najaar een groot feest gehouden, later vervangen door het Eerstejaarsfeest in december. De Soccie organiseerde in 1986 een Rock ’n Rollfeest, en ook kwamen er voor het eerst huisfeesten voor.Het leek wel alsof C.S.R. in korte tijd helemaal loskwam. De danskwestie, de Rood-Groencrisis, de kramp van leden zodra het om feesten ging – het speelde allemaal nauwelijks een rol meer. De Civitassers bleken te kunnen genieten van feesten en het dansen was geen uiting meer van een verdorven levensstijl, maar een manier om gezelligheid te beleven. Het leek erop dat de Civitas eindelijk het verschil tussen wereldgelijkvormigheid en genieten van het leven had leren zien.

***

Op zijn eigen manier ging C.S.R. met zijn tijd mee, maar dat betekende niet dat het doel van de vereniging veranderde. Nog altijd was de Civitas een vereniging die iets wilde met zijn leden. Vrijblijvend was het lidmaatschap niet. En voorzover dat nog niet bleek uit de lijftekst van C.S.R., ‘Doet de wapenrusting Gods aan’, bleek het wel uit het nieuwe logo dat de vereniging vanaf 1981 ging hanteren.

In september 1980 schreef het bestuur Spenkelink een prijsvraag uit voor het ontwerpen van een beeldmerk waarmee C.S.R. zich kon presenteren, ter vervanging van de tot dan toe gebruikte “C.S.R.-ridder” die de geestelijke wapenrusting symboliseerde. Het winnende ontwerp van am. Mari Baauw sierde sinds de zomer van 1981 het briefpapier, de verenigingstruien, vrijwel elk drukwerk en sinds september 1984 ook het bordje aan de gevel van CC. Het ontwerp was sterk geïnspireerd door de lijftekst van C.S.R. (Efeziërs 6:10-20) en, hierop aansluitend, Exodus 17:8-16: de strijd van Israël tegen Amalek. De gedachten achter het beeldmerk werden door Mari als volgt verwoord:

Het vignet bestaat uit een viertal cirkelsegmenten, waardoorheen zich een lijnenspel afspeelt. Het geheel staat op een voet: de letters “C.S.R. Delft”. De cirkel symboliseert de gemeenschap, de “Civitas” (letterlijk), en wordt omgeven door de uit vier segmenten bestaande omtrek die de geestelijke wapenrusting symboliseert. De cirkel is ook de sterkste vorm, in constructieve zin. De baan van en naar boven staat voor onze relatie met God, ons krachtig zijn in de Here, waaruit voortkomt een relatie met onze naaste en met de wereld. Een relatie die niet alleen binnen de gemeenschap, maar ook daarbuiten zichtbaar mag zijn. Een relatie waartoe we onze opdracht hebben en in het beeldmerk wordt gesymboliseerd door de vanuit de cirkel links en rechts naar buiten gaande banen.Voorts bevat dit beeldmerk een drietal geloofshoudingen, die je met je handen kunt

Page 131: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

maken. Dit zijn: het bidden tot God (de naar boven gerichte lijnen), het ontvangen van God als antwoord op het gebed (de cirkel is naar boven open, als geopende handen) en het doorgeven, de opdracht die we hebben (de naar links en rechts lopende banen, als gevende handen). Het lijnenspel vormt ook een beweging naar boven, betekenend een groeiend geloof, een groeiende gemeenschap, tot God, tot volmaakt worden in Hem.

“Volmaakt worden in Hem”. Het heimwee van de rechtgeaarde calvinist, dat vanaf het allereerste begin ook de S.S.R. had beheerst. ‘Geen terrein des levens is er, waarvan Christus niet zegt: Het is Mijn!’, had Abraham Kuyper vol vertrouwen geschreven, en de “geestverwante jongemenschen” van de Societas hadden die uitspraak altijd in het achterhoofd gehad als ze de mond vol hadden over wetenschap op christelijke grondslag. Na de ontkerkelijking van de jaren zestig en de secularisatie van de VU waren de gereformeerden een stuk bescheidener geworden. Maar nog altijd was C.S.R. een vereniging met een ideaal. Achter alle studentengrappen en feesten ging iets schuil: het verlangen om te leren christenen te zijn die, geleid door de Heilige Geest, hun mannetje zouden kunnen staan in de wereld.Het nieuwe uithangbord van het Civitas Centrum, met het logo erop, werd op 10 september 1984 door een toevallige voorbijganger onthuld. Er kwamen blauwe T-shirts en nieuwe C.S.R.-truien in omloop, in de kleuren rood en blauw, met een klein vignet erop.Hoe goed het nieuwe logo van de Civitas was, wordt niet altijd beseft. Het doet nu vijfentwintig jaar dienst en het is nog volledig bij de tijd. Daar waar veel organisaties om de paar jaar een nieuw logo kiezen omdat het oude uit de mode is, oogt het logo van C.S.R. nog precies zo modern als in het begin en piekert niemand erover om het op korte termijn te vervangen. Misschien komt het wel door de tijdloosheid van het ideaal dat er achter steekt.

Het vierde werd in februari 1982 groots gevierd. Er waren oudleden aanwezig, er kwam voor het eerst een lustrumboek uit en afsluitend was er de mogelijkheid tot jazzdansen – want al spoedig ging C.S.R. verder dan stijldansen alleen. Op 4 maart nodigde de Lustrumcie de Amerikaanse Continental Singers uit, die in het kader van de landelijke evangelisatieactie Er is hoop op tournee waren in Nederland. Het concert vond plaats in de Aula van de TH.Na het succes van Hamlet in 1977 leek het lustrum van 1982 een mooie gelegenheid om weer een groots dramatisch werkstuk voor het voetlicht te brengen. Arjen van Essen (in het bezit van een filmcamera) en Bert van der Schans, die als eens samengewerkt hadden aan een musicalproductie in 1978 en een liedboek in 1979, meenden dit fenomeen te mogen claimen. Zij begonnen al vroeg in 1981 voorbereidingen te treffen voor het maken van een heuse speelfilm. In april was het idee voldoende gerijpt en hadden Arjen en Bert (inmiddels verenigd in Civipress Unlimited BV, een jonge dynamische productiemaatschappij) een conceptscript geschreven.Een advertentie in de Arro leidde een intensieve zoektocht in naar medestanders, onder te verdelen in acteurs, ondersteunend kader en technisch personeel. Volgens de advertentie moesten deze ‘in hoge mate flexibel zijn, sociale vaardigheden bezitten en ervaring hebben met creativiteit in groepsverband’. De held en zijn geliefde dienden bereid te zijn tot het uiterste te gaan, de geheime agenten moesten over een zwemdiploma beschikken en liefst ook kennis hebben van de

Page 132: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Russische taal. De gegadigden wisten dus waaraan ze begonnen…De zomermaanden werden nuttig besteed. Onderhandelingen met acteurs werden gevoerd en ook over de financiële kant werden afspraken gemaakt. Naast Arjen (camera), Bert (regie) en de acteurs namen in de filmploeg plaats: Corrie van Vuuren als scriptgirl en Kees Koppelaar als producer, tevens verantwoordelijk voor het statisch-ambulante decormateriaal. Er werden locaties bezocht en gekeurd, proefopnamen werden gemaakt en attributen geleend of vervaardigd (onder andere het titelkanon). Het conceptscript werd omgezet in een script van vijftien hoofdstukken, onderverdeeld in stuk voor stuk beschreven scènes. De titel werd De Slag om Waterloop: de Waterloop was ‘een vernuftige energievondst waar de grootmachten om streden’. Tot slot werd een opnameschema gemaakt. In september startten de feitelijke opnamen.Het leek een onmogelijke klus om alle betrokken locaties, spelers en attributen telkens tegelijk te regelen. Verder waren er de nodige tegenslagen: de sponsoring ging niet door, zodat de financiële kant door C.S.R. en de filmers gedragen moest worden. Het Laboratorium voor Vloeistofmechanica achter Civiele Techniek, waar de ontknoping gefilmd diende te worden, wilde geen medewerking verlenen. Gelukkig werd een uitermate geschikt alternatief: de sleeptank van Maritieme Techniek. Maar er waren ook andere gelukjes. De nazomer van 1981 was extreem zonnig. Alle betrokkenen bleken steeds zeer enthousiast en bereidwillig bij de opnamen. Toevallig was er in de filmperiode kermis in Delft, op de Markt, en daar werden improviserend prachtige achtervolgingsscènes opgenomen. Ook de Senaat van het Corps steunde de film door het gratis beschikbaar stellen van hun bestuursbak, mét chauffeur. Zelfs de parkeerpolitie verleende medewerking, na er van overtuigd te zijn dat hun imago geen schade ondervond. Kortom, half Delft hielp mee.De opnamen resulteerden vaak in kostelijke voorvallen. Bij de opnamen naast de kerncentrale van het IRI werd de politie gealarmeerd, omdat de filmers werden aangezien voor terroristen. De plons in het water bij de Oostpoort van een der Russische KGB-agenten werd voorafgegaan door uitgebreid dregwerk. Het filmen van het titelkanon achteruit de Renault-16 werd gadegeslagen door verbaasde omstanders. De Corps-chauffeur maakte plotseling een “U-turn” op de Sint-Sebastiaansbrug; de remmen piepten en diverse verbijsterde automobilisten speelden een nietsvermoedende de figurantenrol in de film. Ook het optreden van parkeerwachter Dijkhuizen tegen de chef van de Amerikaanse CIA-agenten was onvergetelijk, alsmede de opnamen op CC, dat was omgebouwd tot een rokerige louche nachtclub (“Café Saloon Rustiek”).Na tien weken keihard werken, zo nu en dan onder zware stress, was het materiaal bij elkaar gefilmd. Voor Arjen en Bert brak de race tegen de klok aan om alles voor de Dies af te krijgen. Eerst de montagefase, waarbij de filmpjes in scènes uit elkaar werden geknipt en geselecteerd. Op basis van het montagescript werd een geluidloze acht-millimeterfilm gemaakt van 45 minuten. Nadat deze film gelakt en gestript was begon de geluidsfase, met am. Bart Aartsen als audiotechnicus. Tekst, muziek en geluidseffecten werden toegevoegd. Ook dit vergde veel planwerk, maar uiteindelijk kon de film, na een voorpremière, punctueel op het vierde lustrum worden vertoond. Daarna werd nog een kopie van de film gemaakt met verbeterd geluid, en een film óver de film: De Waarheid achter De Slag om Waterloop.Beide films werden binnen en buiten de vereniging enthousiast ontvangen. De film werd een vast onderdeel van het Owee-programma, en wordt als zodanig nog steeds af en toe vertoond. De videoversie van de film werd binnenskamers nog wel

Page 133: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

vaker overgekeken.

***

De houding van de leden ten opzichte van de Drie Formulieren van Enigheid was in de loop der jaren steeds meer veranderd. De kennis over de Formulieren nam af en de Bijbel kwam steeds meer voorop te staan. Iedereen bleef de grondslag echter ondertekenen; wie het er niet mee eens was, tekende onder protest. Katholieken en de voorstanders van de volwassenendoop konden formeel gezien de Drie Formulieren niet onderschrijven en konden dus geen lid worden. Niettemin liep er in de jaren zestig al een enkel vrij-evangelisch lid rond.Op 29 mei 1980 werd door het bestuur Versluis een commissie geïnstalleerd die de toenemende ontevredenheid over de grondslag moest wegnemen. Bedenk goed wat dat betekent: een christelijke vereniging die zes jaar eerder nog dreigde te veranderen in een semi-marxistische actieclub en uit reactie daarop ineens heel orthodox werd, durfde het nu aan haar grondslag ter discussie te stellen! Uit weinig dingen blijkt meer hoe de vereniging gestabiliseerd was in de rustige tweede helft van de jaren zeventig, en hoezeer de nieuwe christelijke jeugdcultuur al tot de Civitas was doorgedrongen. Het had ook heel anders kunnen gaan.

In september 1980 startte onder leiding van de Henk de Vries en Arrie van der Vliet de “Vredeskern”. Deze groep, die de activiteiten van bijbelkring en werkgroep combineerde, richtte zich zowel op vrede met God als op vrede met andere mensen, in het klein of in het groot. Met andere woorden: deze groep was zowel piëtistisch als maatschappelijk bezig, rood en groen tegelijk. De radicale stellingname van de leden van de Vredeskern zou de sfeer op C.S.R. een paar jaar lang beïnvloeden. De discussie over de grondslag werd er door aangezwengeld. De tegenstellingen uit de Rood-Groencrisis werden door de Civitassers steeds meer gerelativeerd, en een zekere nuchterheid ging de toon zetten. Dat gaf ruimte om eens te bomen over de grondslag.De Grondslagcommissie had de opdracht meegekregen om ‘het functioneren van de grondslag te bestuderen en met aanbevelingen voor de toekomst te komen’. Door omstandigheden kon de commissie pas in de herfst van 1981 met haar werkzaamheden beginnen; haar leden waren toen Bert Walvoort als praeses en verder Niek Brandsma, Martien van der Veen en de alomtegenwoordige Peter-Jan Plooy. Als belangrijk punt kwam aanvankelijk aan de orde welke waarde de handtekening onder de Statuten had. Verder bleek dat, ondanks het statutaire verbod tot wijziging van de Grondslag (artikel 47), deze toch veranderd kon worden als álle leden hiermee instemden. Begin 1982 kwam de commissie unaniem tot het standpunt dat de grondslag van C.S.R. in de wijding aan Christus lag. Deze intentie zou in de grondslag verklaard moeten worden. Omdat het karakter van de vereniging niet zou veranderen zou de vereniging zich reformatorisch mogen blijven noemen, hoewel de grondslag algemeen-christelijk zou zijn. In het voorjaar vond een enquête plaats onder de leden, en daarna werden in een discussiestuk vier alternatieve grondslagen geformuleerd. Omdat er inmiddels veel onduidelijkheid ontstaan was, werd besloten om na de zomervakantie te discussiëren over de functie van de grondslag: was het een werkhypothese of uitgangspunt voor het hele verenigingsleven?Aan de hand van een tweede enquête werkte de commissie naar een tweede voorstel toe, waarbij het uitgangspunt was ‘dat het gezaghebbende in de grondslag

Page 134: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

staat, terwijl de uitwerking in het Huishoudelijk Reglement is toegevoegd’. Ter ondersteuning van de discussie organiseerde het bestuur Baauw een lezing over de Drie Formulieren. In februari 1983 presenteerde de Grondslagcommissie haar uiteindelijke voorstel, dat op een H.V. in mei echter verdeeld werd ontvangen. De kritiek richtte zich met name op de herkenbaarheid, het gebrek aan eenduidigheid en het al dan niet verkondigende karakter van de grondslag. De strekking van het voorstel werd niettemin toch positief beoordeeld. Toen dit punt bereikt was, waren Bert en Martien afgestudeerd en verlieten de commissie; hun vervangers waren Hans Veldman en Jelle Visser, en Peter-Jan Plooy nam het praesidiaat over.

In oktober kreeg de commissie veel kritiek vanuit de VoRa. De door de H.V. gesteunde keuze voor een niet-verkondigende grondslag moest het ontgelden en er werd door de VormingsRaad een verkondigend alternatief voorgesteld, op basis van de IFES-grondslag. De commissie zag echter geen reden om van haar koers af te wijken. In de volgende maanden ontwikkelde zich een felle discussie tussen de commissie en de ontwerpers van het VoRa-alternatief, Hans van Roon en Paul Gelderloos. Tegen het einde van het jaar 1983 concentreerde de discussie zich rond de beveiliging tegen vrijzinnigheid: hoe kon voorkomen worden dat C.S.R. dezelfde richting uit zou gaan als S.S.R. en sommige zusterverenigingen? Er ontstond geen eensgezindheid. Daarom ontwikkelde de commissie diverse compromissen en werd er onderscheid aangebracht tussen de grondslag en haar uitleg.Dit leidde tot zes alternatieven, die in een derde enquête aan de leden werden voorgelegd. In januari 1984 werd deze door 80% van de leden ingevuld, maar helaas kreeg geen enkel alternatief een duidelijke voorkeur. De discussie spitste zich toe op twee voorstellen: een grondslag waarbij de IFES-grondslag was toegevoegd en één waarin de Apostolische Geloofsbelijdenis was opgenomen. Verder waren beide voorstellen gelijk aan het voorstel van februari 1983. De zaak kwam onder grote druk te staan toen vijf leden hun onaanvaardbaar uitspraken over de IFES-grondslag. De commissie zag geen andere uitweg dan het forceren van een beslissing door middel van stemming over de twee voorstellen. Op de H.V. van 29 maart werd het quorum van 75% opkomst ruim gehaald. Het voorstel gebaseerd op de Apostolische Geloofsbelijdenis kwam als winnaar uit de bus. Vervolgens konden de amendementen worden ingediend; deze werden op een andere H.V. apart behandeld. Hans van Roon en Paul Gelderloos organiseerden een overlegavond voor de aanhangers van de IFES-grondslag. Het resultaat hiervan deed de commissie besluiten om de preambule uit te breiden met enkele verduidelijkende zinnen. Met dit als inzet luidde de bel voor de laatste stemmingsronde: er moest een 75% meerderheid voor het amendement komen. Ieder lid moest meestemmen, en hiervoor was een schriftelijk systeem ingevoerd; men kon dus nog vrij genuanceerd zijn mening geven. In mei leverde een stemming 90% voorstanders op. Op de tegenstemmers werd een beroep gedaan zich hierbij neer te leggen en de zaak niet op te blazen. Niemand sprak zijn onaanvaardbaar uit! Op 7 juni 1984 kon unaniem de nieuwe grondslag worden goedgekeurd, die er als volgt uitzag:

a. De vereniging is gegrondvest in het verlossend en verzoenend werk van God door Jezus Christus;b. Vanuit de erkenning: ‘De Here is onze God en Christus is onze Koning’,

stellen de vereniging en haar leden zich onder het gezag van de Bijbel, het geschreven Woord van God;

Page 135: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

c. De vereniging belijdt de fundamenten van het christelijk geloof, zoals die beschreven zijn in de Apostolische Geloofsbelijdenis.

Met deze wijziging was C.S.R. formeel getransformeerd van een gereformeerde naar een christelijke organisatie, zónder dat dit met verlies aan identiteit gepaard was gegaan. In een tijdperk van secularisatie was dat een unieke prestatie. Het belang van de nieuwe grondslag werd onderstreept doordat de tekst ervan werd opgenomen in de syllabus voor eerstejaarskringen. Eindelijk kwam er ook een einde aan de situatie dat eerstejaars niet wisten waar ze aan toe waren als ze lid werden: de oude grondslag stond immers ter discussie terwijl de nieuwe er nog niet was.‘De strekking van grondslag en doel zijn in het geheel niet veranderd’, schreef praeses André Verweij in 1987 in het Lustrumboek. ‘Maar een voordeel van de nieuwe grondslag is dat men niet het gevoel krijgt: “O ja, dat kennen we al”, zonder ooit de inhoud echt te bestuderen.’ Door de nieuwe grondslag werden de eerstejaars gedwongen om echt even goed over hun geloof na te denken voordat ze lid werden, en dat werkte goed.Na vier lange jaren discussie was de volledige meerderheid voor nieuwe grondslag een schitterende vrucht. Er viel een grote spanning van C.S.R. af, de H.V. werd ogenblikkelijk geschorst om amicitia te kunnen drinken, en nog nooit is het “Civitas, ik houd van jou” zo uitbundig gezongen als toen.

De discussie kreeg nog een lange staart: in de loop van vier jaar was gebleken dat Statuten en H.R. als geheel achterhaald waren en eigenlijk nog uit de S.S.R.-tijd stamden. Het bestuur Van de Kerk besloot daarom de Statuten te herzien, en pas als dat gebeurd was zou de nieuwe grondslag met Statuten en al aan een notaris ter goedkeuring worden voorgelegd. Vlak voor de afronding van de grondslagdiscussie was reeds een aantal artikelen gewijzigd en samen met de grondslag resulteerde dit in interim-Statuten. In september 1984 werd voor de rest van het werk een nieuwe Statutencommissie geïnstalleerd; want de grondslagdiscussie had veel van de commissie Plooy gevergd, ze waren letterlijk op.De nieuwe commissie bestond uit Arno Brand, Hans Geerse en Peter van der Waal. In april 1985 verscheen het definitieve voorstel, dat op 25 april met een paar amendementen werd aangenomen. Op 5 juni verschenen drie leden van het bestuur Geerse voor de notaris Pel te Kampen, die de nieuwe Statuten in een notariële akte opnam. In januari 1986 kwamen de Statuten en H.R., samen met het verhaal over het C.S.R.-logo, uit in de vorm van een boekje.

***

Vanaf 1982 deed ook de VGSD mee met de broederlezingen en de aansluitende activiteit: eerst verbroederingsavond, later simpel broederborrel genoemd. Menig C.S.R.-lid kon concluderen dat de broeders in de vroege uurtjes bepaald niet vies waren van alcohol. Een gezamenlijke Broederwerkgroep verdween in de jaren tachtig tijdelijk, ook al waren in theorie de werkgroepen en studiekringen van de drie broeders voor elkaars leden toegankelijk. De gezamenlijke voetbaltoernooien, waaraan de VGSD al langer meedeed, kenmerkten zich iedere keer weer door het feit dat er iemand naar het ziekenhuis moest. Een stuk rustiger ging het eraan toe op het steeds beter lopende volleybaluurtje op de Sportstichting, dat al sinds 1969

Page 136: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

bestond en het tot 1995 uit zou houden.Soms werden ook maaltijden gezamenlijk genuttigd. Een heel opmerkelijke maaltijd werd gehouden in november 1982, toen enkele VGSD-koks voor meer dan 70 personen pannenkoeken bakten met slechts drie koekenpannen. Ten langen leste was iedereen verzadigd. Vanaf 1986 werden er bijna jaarlijks symposia georganiseerd, waarbij naast de broeders ook het Studentenpastoraat en Virgiel (vormingsdispuut Lancet) betrokken waren. De laatste deed echter sinds 1992 niet meer mee. De belangstelling van Civitassers voor de symposia was afwisselend, de andere broeders waren hierin trouwer. Vanaf 1994 werd de Broederwerkgroep vaak gecombineerd met de voorbereiding van het symposium.

De contacten met de zusters bleven gezellig, maar de vorming schoot er onderhand helemaal bij in. Zusterweekenden bleven er, maar met name S.S.R.-N.U. en C.S.R. misten het Zustercongres deerlijk en zetten daarom vanaf 1982-1983 op eigen houtje weer een congres op. Ook C.S.V.-Alpha deed mee. In februari 1984 kwam Utrecht met het voorstel het Zusterweekend en het Congres weer samen te voegen, maar de andere zusters waren niet gecharmeerd van dit plan. Amsterdam en Groningen waren bang om via de achterdeur het congres weer opgedrongen te krijgen, en Enschede en Delft waren juist tevreden met de huidige situatie. Even was het rustig, maar niet lang, want in mei 1985 werd het onderwerp weer aangesneden door Utrecht. Het voorstel luidde nu om bij wijze van experiment aan vorming te doen in het Zusterweekend, met behoud van het afzonderlijke congres. De geringe opkomst van S.S.R.-N.U.-leden deed Utrecht echter besluiten om bakzeil te halen, en daarmee was het zustercongres definitief om zeep geholpen.Het Zusterweekend bleef bestaan, maar werd wisselend bezocht door Civitassers. Ieder jaar organiseerde weer een andere zuster het weekend, maar een Zusterweekend in Utrecht trok overduidelijk meer belangstelling dan een weekend in Groningen, al was het maar om de afstand. Het gehalte aan vorming fluctueerde behoorlijk en was eveneens afhankelijk van de uitwerking door de organiserende vereniging.Intussen legde C.S.R. ook op een ander front contacten buiten Delft: in juni 1983 was de Civitas voor een jaar op proef lid geworden van de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV), die in de jaren zeventig was opgericht en onder meer de belangen van de Nederlandse studentenverenigingen in Den Haag trachtte te behartigen. In 1984 werd C.S.R. definitief lid, als een van de weinige IFES-verenigingen in Nederland. Rond 2000 werd C.S.R. als lid actiever en leverde zelfs enkele malen landelijke bestuursleden.

De Arcie publiceerde in 1983 een paar om hun inhoud belangrijke afscheidsbrieven in de Areopagus; de daaropvolgende besturen dachten echter dat het zo hoorde, en gedurende de rest van de jaren tachtig werd nu bijna iedere afscheidsbrief in de Arro geplaatst. In datzelfde voorjaar vond een aantal keren een “API” (Aandacht voor Persoonlijk Initiatief) plaats. Het doel was dat leden ook zelf een stukje van het vormingsprogramma konden invullen, onder andere met zelfgemaakte lezingen – net als S.S.R.-Delft in 1912 al had gedaan.Het bestuur Van de Kerk nam in de zomer een impopulair besluit: het koken, afwassen en schoonmaken op CC werd ondergebracht in een corveesysteem, wat betekende dat de ouderejaars vanaf nu meer hun handen uit de mouwen moesten gaan steken. Vanaf september 1983 moest ieder lid per verenigingsjaar een quotum aan punten behalen met corveewerk; ook met klussen aan het pand waren

Page 137: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

punten te verdienen. Daarmee behoorden de gratis maaltijden voor vrijwillige koks en afwassers tot het verleden, en ook betekende het besluit het einde van de eerstejaarsvertegenwoordiging. De “Firma Koppel Clean BV” bleef voorlopig nog de sociëteitszaal schoonmaken, maar vanaf nu werden ze geholpen door een corveeër. Een direct gevolg van het nieuwe systeem was de veel lagere frequentie van het chinees halen in de Voorstraat. Een Corveemanager, later ook wel “Corveekeizer” of kortweg “Held” genoemd, droeg de verantwoordelijkheid over het corveerooster. Spoedig was hij de grootste boeman van de Civitas, en vanwege de zwaarte van deze functie werd de Corveemanager elk halfjaar gewisseld.Het bestuur Van de Kerk was ook in andere opzichten vernieuwend: de mores, die eind jaren zestig waren afgeschaft, keerden langzaam terug. Het Bestuur Baauw (1982-1983) was het laatste non-conformistische bestuur geweest: de praeses noemde zich “voorzitter” en adresseerde de leden met “lieve Civitassers”. Na 1983 gingen de besturen van C.S.R. zich weer uniform kleden en waren zaken zoals ondertekening van brieven met “h.t. Abactis” weer in gebruik. Ook kwamen er voor het eerst onderverenigingen en clubjes: kort geleden was de BAB (Bond Aanstaande Bondgenoten) opgericht, die voor C.S.R. baanbrekend werk zou verrichten, en de drie “vrijgezellen” uit het bestuur Van de Kerk – de amici Jaap Rebel, Joan Koffeman en Wim Pasterkamp – richtten tijdens een zeiltocht op het IJsselmeer een vrijgezellenclub op.

Eind 1984 vond een incident plaats toen een aantal leden aanstoot nam aan de wijze waarop het Sinterklaasfeest werd gevierd. De Sint bezocht de Civitas op de manier zoals de Paus in mei 1985 Nederland zou bezoeken, en sommigen ervoeren dit als kwetsend.In 1984 en 1985 vonden de slotuitvoeringen plaats van het werk van de Werkgroep Cabaret, die maar liefst drie jaar achter elkaar draaide: de langstdurende werkgroep volledig onder auspiciën van C.S.R. die ooit gedraaid had. Het “groepswerk”, zoals deze werkgroep wel eens werd genoemd, ontstond toen de eerstejaars van 1981 gewoontegetrouw voor het blok werden gezet om voor het Lustrumcabaret van 1982 een eerstejaarscabaret in elkaar te draaien. De reacties waren zo positief dat de sjaars besloten om door te gaan. Later werden de gelederen nog versterkt met leden uit andere lichtingen, van wie een aantal zelfs theatercursussen ging volgen. Uiteindelijk, ‘na veel lachen, gieren, brullen, huilen, stampen, schreeuwen, bellen, schrijven etcetera’, kwam de tot Klopklop omgedoopte werkgroep met het avondvullende programma Binnen. Klopklop trad vaak op tijdens de OWee en de Dies, maar ook buiten C.S.R.: er waren avondvullende programma’s bij de S.S.R.-N.U. en bij de pas opgerichte Leidse studentenvereniging Quintus, die later tot dé cabaretvereniging van Nederland zou uitgroeien. Van 1986 tot 1988 trad het damescabaret De Wespentailles eveneens binnen en buiten C.S.R. op.

***

C.S.R. bloeide: de kleine vereniging bulkte van de initiatieven en de dolle invallen. Langzaam maar zeker vond ze de vormen die pasten bij haar nieuwe identiteit als algemeen-christelijke vereniging en bij de veranderende tijdgeest: de “Restauratie” van de jaren tachtig, waarin een heel stuk van de cultuuromslag van de jaren zestig weer zou worden teruggedraaid.Tradities waren weer in opkomst. In februari 1983 kwam het S.S.R.-N.U.-dispuut

Page 138: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

I.O.V.E. een weekendje in Delft logeren, en ze gebruikten CC als veredelde kampeerboerderij. Want het Illustere Meisjesdispuut, meer dan zestig jaar oud, pleegde haar nieuwe leden traditioneel te installeren tijdens een weekend in een stad waar een zustervereniging was gevestigd. De weekendlocatie beviel voortreffelijk en toen het bestuur Baauw maandagmiddag de verenigingszaal binnenstapte, bleek I.O.V.E. een waardevol aandenken te hebben achtergelaten: de pasfoto’s van alle mannelijke leden op het “smoelenbord” – dat sinds 1966 aan de muur van de sociëteit had gehangen – waren door de Utrechtse dames met rode lippenstift vakkundig en volledig ondergezoend, foto voor foto.

Page 139: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

9 De vaart der volkeren

In april 1984 bestond de CNI vijfentwintig jaar. Ter gelegenheid van dat lustrum werd de naam van de organisatie veranderd in IFES-Nederland en ook vond er op Nederlands initiatief voor het eerst een Europese IFES-conferentie plaats, waar zo’n duizend studenten uit heel Europa op af kwamen. De conferentie met het thema Risen Lord, Sending King vond in de tweede week van april plaats in de Flevohof, het huidige Six Flags bij Biddinghuizen. Stafwerkers, predikanten en jeugdleiders uit heel Europa hielden bijbelstudies, studenten vertelden elkaar over de voortgang van het Evangelie in de verschillende landen en bemoedigden elkaar om “zout en licht” te zijn in de huidige generatie. Het initiatief sloeg in als een bom en voortaan werd er elke drie jaar rondom Pasen een “European Student Evangelism Conference” georganiseerd: in 1988 in Würzburg, in 1991 op De Bron in Dalfsen, in 1994 in Warschau, in 1997 in Marburg, in 2000 in Aschaffenburg en in 2004 in het Hongaarse Györ.Deze internationale conferenties trokken altijd veel Nederlanders. Het gemis van een eigen nationale IFES-conferentie zoals andere landen die hadden werd steeds meer gevoeld. Kringleiders- en besturenconferenties waren er al, maar een algemene conferentie die puur gericht was op geloofsgroei nog niet. Vanaf 1992 werd daarom ieder jaar – met uitzondering van de jaren waarin er een internationale conferentie was – de ToerustingsKonferentie gehouden, beter bekend als de TOKO. De eerste TOKO vond plaats op kampeerboerderij De Hoof in Someren, dat de vaste TOKO- en KIK-locatie werd. In 2005 verhuisde de TOKO naar de Paasheuvel in Vierhouten. De conferentie werd een doorslaand succes en trok jaarlijks honderden studenten. Niet alleen op geestelijk gebied kreeg de TOKO een sleutelfunctie: vanaf 1992 zien we dat de “Ichthusmiep” geleidelijk de Reinier de Graaf-verpleegster verdringt als de spreekwoordelijke Diesdame van C.S.R.-leden. Hoeveel invloed de TOKO had bleek wel uit het feit dat de Europese conferenties binnen de kortste keren “Internationale TOKO” genoemd werd.

De jaren tachtig waren de tijd van de grootschalige, professioneel opgezette werkgroepen. Er was in 1967 gestart met drie werkgroepen van vijfentwintig leden, wat neerkwam op een deelnamepercentage van maar liefst 85%. Rond 1985 was dit percentage gedaald tot 60%, verdeeld over zo’n zes werkgroepen; in 1991 deed 40% van de Civitas mee met een van de acht werkgroepen van elk ongeveer acht personen. In de praktijk waren er cycli van ongeveer vijf jaar aan te wijzen waarbinnen de onderwerpkeuzes elkaar nogal overlapten: want de oude garde was afgestudeerd, en de nieuwe lichting verdiepte zich opnieuw in hetzelfde onderwerp.Onderwerpen die vaak terugkeerden waren kunst, geloof en wetenschap, wereldgodsdiensten, politiek, ontwikkelingshulp, vrede en veiligheid, evangelisatie, arbeid, economie en ook allerlei theologische onderwerpen: oecumene, theologische stromingen, mystiek, enzovoort. De Broederwerkgroep met de CSFR, de VGSD en het studentenpastoraat ging vaak over een onderwerp dat samenhing met techniek. Het eindresultaat van een werkgroep varieerde van een schriftelijk eindverslag tot concrete actie. Veel eindverslagen stegen uit boven het niveau van een samenraapsel van notulen uitstegen en en vormden een gestructureerd verhaal. Dat waren onder meer de eindrapporten Zending en ontwikkelingssamenwerking (1977-1978), Robotica (1983-1984), Bevrijdingstheologie (1982-1983) en Christelijke Mystiek (1984-1985). Het meest

Page 140: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

professioneel was de werkgroep Robotica, die een dik eindverslag publiceerde in de vorm van een echt wetenschappelijk rapport: ‘De robots komen, de mensen blijven’. Dit verslag kwam als boekje uit en werd verspreid onder C.S.R.-leden en diverse instellingen op wetenschappelijk gebied, waaronder de TH. Bovendien kon het eindverslag door de deelnemers aan de werkgroep opgevoerd worden als scriptie voor het TH-filosofievak Sociale aspecten van de automatisering.De trend was dat er steeds meer werkgroepen kwamen met gemiddeld steeds minder deelnemers. Onderwerpen uit de jaren negentig waren onder meer: Literatuur, Christelijk management, Christelijke politiek, Relaties, Leven in de eerste christengemeente, Christenen en muziek, Israël, Hebreeuws, Christelijke economie, Hedendaagse cultuur, Joods denken, Ontstaan van de Bijbel, Planologie, Kerkgeschiedenis, Moderne cultuur en Geloof, Moderne theologie, Augustinus, Psychologie, Liturgie, Christen en Samenleving, Kunst in de kerk, Bonhoeffer, C.S. Lewis, Politiek en Ethiek, Ontwikkelingssamenwerking en Jacques Ellul. Die laatste werkgroep leidde tot een groot congres, dat plaatsvond op 3 oktober 1995 in het DISH-hotel aan de Kanaalweg te Delft.De VormingsRaad had bij de keuze van de thema’s een dikke vinger in de pap: de VoRa-leden kwamen vaak met suggesties aandragen en evalueerden de ideeën van het bestuur. De werkgroep Bevrijdingstheologie oogstte in 1982 veel kritiek vanuit de VoRa omdat hier de term “revolutie”, die in de jaren zeventig op C.S.R. voor zoveel commotie had gezorgd, ineens weer opdook. Niettemin ging de werkgroep toch door. Een laatste oprisping van de Rood-Groencrisis.Veel maatschappijkritische werkgroepen werden in deze jaren georganiseerd door bewoners van De Koornmarkt. Het karakter van dit C.S.R.-huis, dat in de jaren zeventig een waar refo-bolwerk was geweest tegenover de progressieve Flat in de Krakeelhof, veranderde begin jaren tachtig. Het huis werd steeds linkser: echter niet neomarxistisch, maar christelijk-progressief. Van 1982 tot 1985 was het huis een waar bolwerk voor de Evangelische VolksPartij (EVP), de christelijke partij die in 1989 zou opgaan in GroenLinks. De Koornmarkt miste haar invloed binnen de Civitas beslist niet, getuige onder andere de werkgroepen Bevrijdingstheologie (1982-1983) en Maatschappijanalyse (1983-1984). In 1985 trad de “grote volksverhuizing” op: een fikse verjonging van het huisgenotenbestand. De sfeer veranderde radicaal, het linkse karakter verdween grotendeels. De Koornmarkt werd ‘een huis vol eerstejaars, waar hard werd gestudeerd en iedereen zijn eigen koffiemok afwaste’. Wat later kreeg het huis een alternatief imago, en spraken C.S.R.-ers lacherig van ‘de wierookgeur op de Koornmarkt’. Na 1997 werd het huis weer een stuk studentikozer: korte tijd werd het huis wel eens ‘Corpsmarkt’ genoemd. Maar nog in 1996 zou de latere Koornmarkt-bewoner Brendan Nielsen tijdens een cabaret de Koornmarktbewoners imiteren: zittend op een tafel vol kaarsen als een mediterende boeddhist, zijn blote bovenlijf ingesmeerd met pindakaas.

***

In september 1982 ging op de TH het eerste jaar van de tweefasestructuur van start. Vanaf nu was de studie opgedeeld in een Propedeuse en een Doctoraalexamen; het Kandidaatsexamen werd afgeschaft. Bovendien werd de inschrijvingsduur beperkt: een student mocht maximaal zes jaar over zijn studie doen en maximaal twee jaar over zijn propedeuse. Lukte dit niet, dan moest hij verder als auditor voor een veel hoger collegegeld. De oude jaarindeling – met twee

Page 141: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

semesters van dertien weken en drie tentamenperiodes – werd vervangen door een kwartalensysteem met vier collegeseries en vijf tentamenperiodes.Maar de belangrijkste maatregel was wel dat alle vijfjarige studieprogramma’s in vier jaren werden geperst. Vanwege de beperkte inschrijvingsduur en het verkorte curriculum nam de druk op de eerstejaars aanzienlijk toe; de TH hamerde er op ‘dat er hard gewerkt diende te worden’. C.S.R. moest verwachten dat de nieuwe generatie studenten zich minder met activiteiten buiten de studie zou gaan bezighouden. Bovendien zou door de kortere gemiddelde studieduur het aantal leden gaan dalen. Het bestuur rekende dan in de toekomst ook op grote problemen bij het vullen van bestuur en commissies.Het omgekeerde gebeurde. In 1983 telde C.S.R. nog slechts 70 leden (de grote oude garde van de lichting vijfenzeventig was net afgestudeerd), maar daarna ging het in hoog tempo bergopwaarts. In 1985 kwamen er voor het eerst sinds 1975 weer vijfentwintig eerstejaars aan, in de twee jaren daarop vijftien, en vanaf 1988 kwam het aantal eerstejaars niet meer onder de twintig. In 1989 waren er voor het eerst sinds 1969 weer honderd Civitassers, en in de OWee van 1991 meldde het honderdvijftigste lid zich aan.Zo groot was de vereniging nog nooit geweest. De oorzaken waren velerlei. Door de vernieuwing van de grondslag werd C.S.R. ineens voor veel meer studenten toegankelijk: het aantal evangelische leden nam snel toe. Ook gingen vanaf het midden van de jaren tachtig de kinderen van de geboortegolvers massaal studeren, met als gevolg dat het totaal aantal studenten flink groeide. De rijksoverheid kwam met de campagne Kies exact op de proppen, en steeds meer meisjes kozen voor een technische studie. Maar de allerbelangrijkste ontwikkeling was wel de rehabilitatie van studentenverenigingen in de samenleving.Sinds 1970 was lid worden van een studentenvereniging “uit” geweest, maar in de restauratiebeweging van de jaren tachtig raakte studentikositeit weer in de mode. De Delftse verenigingen werden massaal besprongen door eerstejaars, en het Corps en Virgiel passeerden de duizend leden. De VSSD, die in 1970 nog succesvol actie had gevoerd tegen studentenverenigingen, had nu moeite om aan actieve leden te komen vanwege de concurrentie van de sociëteiten in de binnenstad. En zelfs de TH begon het nut van het lidmaatschap van een studentenvereniging in te zien: in de beeldvorming waren het niet langer ‘plekken waar studenten hun tijd verdeden met dronkenschap en stupide mores’, maar ‘kraamkamers van maatschappelijk gevormde mensen’ waar je een hoop sociale ervaring kon opdoen. ‘Als ik de kans kreeg schopte ik jullie allemaal naar een studentenvereniging toe. Ik kan jullie maar één advies geven: word ergens lid!’ riep Rector Magnificus Karel Wakker in 1995 in de OWee de in de aula verzamelde eerstejaars toe. Vijftien jaar terug was dat ondenkbaar geweest.En tenslotte werd de Civitas door een verbeterde propaganda steeds bekender in Delft. Steeds meer studenten die anders nergens lid zouden zijn geworden, kwamen nu naar C.S.R. Ook bij andere verenigingen stond C.S.R. steeds beter op de kaart, mede door een actieve rol in de VeRa. Het leek er al met al op dat de kleine christelijke vereniging eindelijk opgestoten werd in de spreekwoordelijke vaart der volkeren.

Misschien wel het belangrijkste sociale verschil tussen C.S.R. en andere verenigingen was de platte verenigingsstructuur: er waren nagenoeg geen onderverenigingen en clubjes. Sinds 1967 was de vereniging georganiseerd volgens wat je de “Civitasdoctrine” zou kunnen noemen: C.S.R. is in principe één

Page 142: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

grote gemeenschap, letterlijk “Civitas”, waarin algemene amicitia voorrang heeft boven groepjesvorming. Daardoor had de vereniging als een van de weinige Delftse verenigingen geen disputen, gilden, colleges of verticales, en behalve Ampel waren er eigenlijk geen onderverenigingen. Er waren natuurlijk leden die dat jammer vonden. Hun protest tegen de heersende anti-groepsvormingssfeer mondde uit in de actie ‘Is de Civitas zwanger?’, waaruit op 31 maart 1982 de BAB (Bond Aanstaande Ballen) ontstond. Deze BAB zou een aanloop moeten zijn tot de later op te richten BOB (Bond Oude Ballen).Bij veel verenigingsleden ontstond hiertegen weerstand; vooral het woord “ballen” en de dispuutachtige uitingen waren een steen des aanstoots. Door de miskende BABbers werd vervolgens een hernieuwde oproep gedaan tot oprichting van de BAB, nu in de meer politiek correcte betekenis van Bond Aanstaande Bondgenoten. In de gevormde anti-BAB-sfeer bleef de BAB aanvankelijk een broze groep die, om aan alle kritiek tegemoet te komen, geen structuur had en al haar activiteiten op basis van consensus ontplooide. De eerste activiteiten waren de maandelijkse maaltijden – die natuurlijk geen vergaderingen mochten heten – en van daaruit werden de overige plannen beraamd.Langzaam maar zeker kreeg de BAB vorm in als het Leidse weekeinde, de jaarlijkse après-Dies, de weekendmaaltijden (onder de naam BABhap) en een agenda waar nog veel meer activiteiten op voorkwamen. Voor de vereniging bleef de BAB ongrijpbaar. Kritiek op de groepsvorming was niet goed mogelijk, want de BAB had bijna geen structuur en zelfs geen leden: je voelde je BABber of niet. Als onuitgesproken doel had de BAB wel “groepsvorming”, maar dit werd verbloemd in beeldspraken zoals “eenstemmigheid rond de waarde van het voorjaar” en het “BABbersgevoel van jong ontluikende spruiten”.Door haar activiteiten wist de BAB tenslotte het vertrouwen van de vereniging te winnen. Er ontstond zelfs een open sfeer rond het onderwerp groepsvorming, zodat plotseling iedereen in een groep wilde. Er kwam een explosie aan onderverenigingen en clubjes, die nergens meer door geremd werd. In de jaren die volgden organiseerde de BAB onder andere de actie “als een veulen in november”. Het BAB-promotieteam coördineerde dit gebeuren, er werden spandoeken, T-shirts en strooifolders gedrukt. De bloembol groeide uit tot het BAB-relatiegeschenk, en daarmee de BABbers zelfs veel opzien op de Delftse donderdagmarkt. Verder verdienen vermelding de Diescabaretten, de lentebals en de Parijsreis. Er waren wisselende contacten met het Utrechtse meisjesdispuut I.O.V.E. Ondanks de totale structuurloosheid bleef deze ludieke en enthousiaste ondervereniging bestaan tot 1986. Op 20 maart van dat jaar werd een periode met weinig activiteiten afgesloten met een groots lentebal. Een gedenkboek werd uitgebracht (het is nog altijd in de bibliotheek te vinden), een BAB-totempaal werd opgericht, het BAB-vaandel werd verbrand… en de BAB was niet meer.

Het optreden van de BAB had de weg vrijgemaakt voor meer clubjes en meer studentikositeit. Het karakter van deze onderverenigingen liep sterk uiteen, evenals de lengte van hun bestaan. Oprichting van een gezelschap werd bekendgemaakt via een brief aan het bestuur en vermelding in het jaarboekje. Sommige clubjes lieten het bij een vermelding in de Arro.Een eerste categorie onderverenigingen had een gemeenschappelijke kernactiviteit. Het reeds vijftien jaar oude Ampel kreeg gezelschap van de dartondervereniging Dapd’a (Dart pour d’art, 1983-1991), Schakd’a (schaken), Snokd’a (snookeren), CeSaR (fietsen, 1988-1991), en de iets minder sportieve CvL

Page 143: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

(stappen in Leiden, 1988), CAC (aquariumliefhebbers, 1986) en UVW12 (uitwaaien, 1990). Op cultureel gebied was er het CiviChoir, een professioneel mannenkoortje (1985-1988), Sanctie (1987) en Crashna (met een C).Een tweede categorie werd gevormd door onderverenigingen waarvan de leden een gemeenschappelijk kenmerk hadden. In 1986 werd door enkele vrouwelijke Civitassers de CCS (Civitas Charmante Studentes) opgericht, die in 1988 terziele ging en in 1990 terugkwam als DéDé (Delftsche Dames), met als activiteiten onder meer het Damesdiner en D-Day. Later kwam daar ook de after-Diesbrunch bij, want na het einde van de BAB werden er geen après-Diessen meer gehouden en er was dus een gat in de markt. De lichtblauwe DéDé-blouse werd geïntroduceerd als vrouwelijke tegenhanger van de C.S.R.-stropdassen die in 1990 het licht zagen. De gezelschappen Phusis (Zeer Lange Civitassers) en Calimero (Zeer Korte Civitassers) debatteerden op een H.V. in 1989 urenlang over de hoogte van de kapstok in de sociëteit. Daardoor heeft C.S.R. tot op vandaag de dag kapstokken op twee verschillende hoogtes. Verder was er de Bond Blijf Van M’n Haar (Zeer Kortharige Civitassers).C.S.R.-maaltijden vormden aanleiding tot het oprichten van een derde categorie gezelschappen: die met een gezamenlijk strijdpunt. Zo waren daar de BAK (Bond Anti Kaas, 1986), de BAV (Bond Alternatieve Vismaaltijden, 1987), de BAV I (Bond Altijd Vismaaltijden, 1988), de BAV II (Bond Alternatieve Vleesmaaltijden, 1988) en de BAV III (Bond Alternatieve Vegetarische maaltijden, 1988). Enkele onderverenigingen ontwikkelden een breder scala aan activiteiten. Zo organiseerde VOVO (Vrijheid Over Veel Onderwerpen) debatteeravonden, maaltijden en een reis naar Praag. Na een bloeiperiode rond 1988 ging deze club, na een laatste opleving, in 1991 ter ziele. Inmiddels was in 1989 Mootje opgericht. Naast het veelvuldig indienen van moties op H.V.’s liet dit gezelschap van zich horen via posteracties, een zogenaamde Talmootje in iedere Areopagus en allerlei losse acties. Officieel doel van Mootje was “Bezinning op het Al”, een verheven doelstelling waaraan in het clublied Groot Gloria (op de wijze van Voorwaarts Christenstrijders) veelvuldig werd gerefereerd. In 1991 verrijkte Mootje de verenigingstraditie door op hun ellenlange bijdrage aan het Diescabaret (‘Wij dragen ten grave: de studentikositeit’) een nieuw verenigingslied te presenteren:

Treurlied’t Leven is soms afscheid nemen,

Droefheid blijft ons niet bespaard;De Civitas kent ook problemen,Kijkt mismoedig, is bezwaard.Er gaat iets waardevols teloor

En zo zingen wij in koor:VAARWEL!

Mootje, bijgenaamd ‘De Gewenste Ondervereniging’, zou zonder het te beseffen de Structuurcommissie van 1999-2000 inspireren tot de naam die ze gaf aan de vier structuren waarin C.S.R. toen werd opgedeeld: de Moten Eén, Twee, Drie en Vier.Het Delftsch Studenten Sigarenrookers-Gezelschap Alive ende Smoking (A&S) trad vanaf 1991 steeds meer op de voorgrond. In dat jaar liet het bestuur Schuurman II in haar beleidsnota voorzichtig voor het eerst de term “regulering van onderverenigingen” vallen. Voorlopig gebeurde er echter niets en woekerde het onderverenigingsleven verder, vrolijk en ongecontroleerd.

Page 144: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

***

Er ontstond na 1985, mede door het grote aantal eerstejaars, een enorme belangstelling voor de maaltijden; zowel op maandag als op donderdag moest het maximale aantal eters op vijftig worden gesteld. Het koffiedrinken op zondagochtend, dat een aantal jaren gesukkeld had, bloeide dankzij de Soccie in het najaar weer op. Het illustere meisjesdispuut I.O.V.E. kwam weer eens een weekendje in Delft logeren, en andere Utrechtse disputen volgden hun voorbeeld.Het Diesfeest werd in februari 1986 gevierd bij Virgiel, in de grote feestzaal van sociëteit Alcuin. Het feest had een vernieuwde opzet: het cabaret, dat normaal gesproken direct na de maaltijd volgde, was naar een andere dag in de Diesweek verschoven. Naast stijldansgelegenheid was er nu ook een disco, terwijl er tevens gelegenheid was om gewoon rustig te praten. Het werd een geweldig succes en sindsdien was de disco niet meer van de C.S.R.-Dies weg te denken. Het was duidelijk dat de houding van de Civitas ten opzichte van feesten nu volstrekt genormaliseerd was. De feesten waren zo spontaan als wat en hadden niets meer van de krampachtige houding waarvan in de jaren zeventig nog sprake was. Ook gezelligheid op zich, zonder duidelijk vormingsdoel, werd in het verenigingsleven steeds meer geaccepteerd; de Soccie organiseerde vanaf nu elk jaar een slotfeest. En vanaf 1990 tot 2001 vond op elke laatste zaterdag van juni de Slotdag plaats, op de Kaag. Deze massale zeildag, waarop het traditioneel bijna altijd onweerde, veranderde al spoedig in een dag vol watergevechten en “melige” veldslagen – op den duur waren ook de tomaten en de rotte eieren niet van de lucht.In 1991 werd de Diescie, na twaalf jaar, weer een onafhankelijke commissie. Twee jaar later nam de Soccie nog éénmaal haar taak over. Amice Hans Smaal (‘zeg maar Hans, en “u” is ook goed’) kondigde dit te paard aan, nadat hij al rijdend op het genoemde beest op het Diesfeest verschenen was.De discussies rond de Dies gingen in die tijd niet zozeer over de sfeer als wel over de prijs. De mening van een kenner, prof. Jongenburger, die zeer geregeld C.S.R.-Diessen bezocht: ‘Het aantal decibels is aanmerkelijk gestegen. De zelfwerkzaamheid op Diesavonden is verheugend groot, het peil is variabel. Het eerstejaarscabaret is eigenlijk altijd leuk.’ Na 1988 werd de Dies massaal bezocht, en werd er veel meer aandacht besteed aan het uiterlijk. Vanaf 1990 kon dit onder meer met de nieuwe C.S.R.-stropdassen, die in twee verschillende soorten waren gedrukt. De eerste jaren waren de Diesfeesten vergeven van de stropdassen en bijbehorende pakken; pas daarna deden de smoking en het rokkostuum hun intrede.‘Op de Dies van 1989 was ik de enige die op en top in galajurk rondliep’, herinnerde amica Ellen Roza zich in 1999 in haar afscheidsbrief. ‘Vandaag de dag is de galajurk op de C.S.R.-Dies niet meer weg te denken. Ik vind het een leuke gedachte hierin de pionier te zijn geweest.’ C.S.R. kreeg langzamerhand weer enigszins de jasje-dasjecultuur van 1961, maar al gauw was niet meer de stropdas, maar de vlinderstrik beeldbepalend op de Dies. Ook de donderdagse borrels werden na 1990 steeds beter bezocht, het aantal stropdassen nam hand over hand toe, en de jongerejaars dachten dat het altijd zo geweest was.Toch bleef de Dieskleding naast de prijs een heikel punt: de leden van C.S.R. hadden, ondanks alles, geen behoefte om tot een kledingcode gedwongen te worden. Een poging van de Soccie in 1990 om de gehele Civitas ‘in smoking of galajurk’ te hijsen leverde felle reacties uit de vereniging op. Ook bleef de gewone

Page 145: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

naam Diesfeest in gebruik, daar waar andere studentenverenigingen vaak van een gala spraken. Pas in 2000 en 2001 werd het Diesfeest door de Diescie voor het eerst “gala” genoemd, maar een aantal leden liet duidelijk merken dat ze dit niet waardeerden en beargumenteerden dit grondig. Pas vanaf 2002 is de term “Diesgala” op C.S.R. ingeburgerd geraakt.In de daaropvolgende jaren leken twee amici de ideale oplossing voor de Diesdameproblematiek te hebben gevonden. Albert Brink en Jan-Kees van Noort begonnen het Diesbemiddelingsbureau Onder de Panne (1993). Zij stelden slechts twee eisen: ‘nul jaar garantie, en mocht er een huwelijk van komen, dan willen wíj de getuigen zijn’. In latere jaren kreeg Onder de Panne concurrentie van de bemiddelingsbureaus 1+1=2 (door Rien Heule en Michiel van Vliet, 1996), M&M (door Mathijs van Ledden en Martin Otten, 1998) en WWJD? (“Wie Wordt Jouw Diesdame?”, door Cor Meenderinck en Harmen Talstra, 2000). Later werd Onder de Panne voortgezet door diverse andere duo’s vanuit huize Sonnenvanck, zoals amice van Woerden en amica Sterk (“Benk & De Feeks”, 2002) en tegenwoordig amice Neels en amice Van der Wolf.De Diesfeesten werden steeds luxueuzer. In februari 1994 vond de 32e Dies plaats in Kasteel Rhoon bij Rotterdam. De Diescie had het door de kasteeldirectie aangeboden achtgangendiner “ingekort” tot een driegangendiner om de Dies betaalbaar te houden, maar had zich niet gerealiseerd dat daardoor ook de kwantiteit van het eten veel lager was. In ieder geval niet genoeg voor de gezonde trek van de gemiddelde Delftse student. Na afloop van het diner leed iedereen nog altijd honger, en om twee uur ’s nachts werd de eigenaar van een plaatselijke shoarmatent uit zijn bed gebeld door honderdtwintig hongerige studenten in rokkostuum en galajurk. Het jaar daarop sloeg de Diescie door naar de andere kant: de Dies werd gevierd in de Stadsherberg “De Mol” in Delft, alwaar een ieder in Middeleeuwse stijl kon bunkeren. Er werden nog net geen complete everzwijnen opgediend, maar het scheelde niet veel. Menige dame trok wit weg toen bleek dat er, op zijn middeleeuws, zonder bestek gegeten werd. Het vet van de mergrijke spijzen droop langs ieders mond. ‘O nee, daar gáát mijn jurk.’‘Iedereen loopt weer in pak of rok en de dames in het lang, als vanouds’, constateerde het lustrumboek van 1996, ’en iedereen klaagt steen en been over de hoge prijs, net als in het S.S.R.-tijdperk. Kortom, we zijn weer terug bij af… Leve de Dies!’

***

Intussen was de Technische Hogeschool de Technische Universiteit Delft geworden. Ook de TH-Twente, de TH-Eindhoven en de LH-Wageningen werden tot universiteit gepromoveerd. Na honderdvijftig jaar was het onderwijs in Delft (dat overigens al die tijd al een wetenschappelijke status had gehad) gelijkgesteld met andere universiteiten, en het onderscheid tussen de TU en de HTS lag voor het eerst scherp. In hetzelfde jaar werd de studiefinanciering (basisbeurs) ingevoerd.C.S.R. vierde haar vijfde lustrum eind 1986 met een ‘Nineteensixtyone’-themafeest en het forum Geloof je in de techniek?. Dit werd een succes en voortaan werden er jaarlijks met de broeders symposia gehouden. Het lustrumboek van 1987, getiteld Een Historische Tocht, was een prachtig stukje werk, waar de commissie ongelooflijk veel tijd in had zitten en waar alle Lustrumboekcommissies tot op heden dankbaar gebruik van maken. Nog niet eerder had C.S.R. zulke goede documentatie over haar verleden ter beschikking gehad. Het bestuur speelde met

Page 146: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

het idee ter gelegenheid van het lustrum een erelid te installeren, maar na twee H.V.’s werd besloten om dat niet te doen.Het voorjaarsweekend nieuwe-stijl, samen met de verenigingen Ichthus-Leiden en Ichthus-Rotterdam, trok honderd deelnemers. Deze opzet werd een aantal jaren gehandhaafd. In 1992 werd het voorjaarsweekend afgeschaft, toen de TOKO van IFES-Nederland er voor in de plaats kwam. De blauwe C.S.R.-zangbundel werd vervangen door de Ichthusbundel.Het bestuur Busstra wierp zich in 1987 op de vernieuwing van het vormingsprogramma: de Bijbelinstructieavonden werden vervangen door de zogenaamde “Civitas-avonden”. Het doel: meer zingen, minder lezing, meer werken in kleine groepjes, kortom meer Civitas. Een soort kruising tussen een LEO en een werkgroep dus. De avonden werden een succes, maar na enkele jaren koos een nieuw bestuur toch weer voor gezamenlijke bijbelstudieavonden – ditmaal onder de naam “Turbokringen”. Minder geslaagd was het experiment met kwartaalthema’s en een themaweek; de latere besturen vielen weer terug op halfjaarthema’s, en in 1989 verdween ook de themaweek weer.Door de tweefasestructuur trad er verjonging op in de vereniging; het aantal jongerejaars nam telkens toe, absoluut en relatief. Met het verdwijnen van de “echte ouderejaars” (achtstejaars en ouder) ging tegelijk een stuk voorbeeld, kennis, ervaring en geestelijke leiding verloren. Om de gevolgen hiervan op te vangen werd er een hulpstafwerker ingesteld: Henk de Vries, die later opgevolgd zou worden door Axel Pel. Vanaf ca. 1994 had C.S.R. geen hulpstafwerker meer, en moest de vereniging het qua begeleiding weer met de VoRa en IFES-Nederland doen.

Eind jaren tachtig ontstond discussie over de barwinsten die door de Soccie werden gemaakt. Het was principeel niet de bedoeling dat de vereniging financieel afhankelijk zou worden van deze inkomsten. Gesteld werd dat de Soccie maximaal ƒ400,- winst mocht maken, die moest worden besteed aan andere Soccie-activiteiten. Als er meer winst werd gemaakt dan zou dit terugvloeien naar de vereniging. De Soccie, onder leiding van Amica Paulien Matze, bleef echter omzet draaien, zeker tijdens de laatste activiteit: er werd een zeer succesvolle Last Night of the Sock’s georganiseerd, alwaar een ieder met zijn creatieve, artistieke, dan wel totaal gestoorde neigingen eens flink tekeer mocht gaan. Tijdens de zomervakantie van 1989 verbouwde de Soccie opnieuw de bar en de sociëteitszaal, om de winst weer door te jagen.Niet alleen de Soccie, ook de vereniging werd rijker. In 1989 bleek C.S.R. een vermogensoverschot van ƒ5.000,– te hebben opgebouwd. Dit werd gereserveerd voor allerlei doeleinden, maar niet voor contributieverlaging; er was sprake van een behoorlijke inflatie, en in de toekomst zou de contributie toch weer moeten worden verhoogd. Later werden ook vermogensoverschotten uitgeleend aan de Stichting CC, die hierdoor verbouwingen eerder kon uitvoeren.In 1989 stond er voor de OD-kamers groot onderhoud gepland. Door subsidie van de gemeente was het mogelijk om meer dan groot onderhoud te doen. In oktober 1989 ging de H.V. akkoord met de verbouwingsplannen van de Stichting. In oktober 1990 werd begonnen met de verbouwing, begin 1991 zorgden leden voor de afwerking en in mei was alles afgerond. Naast enkele bouwkundige voorwaarden voor de subsidie eiste de gemeente ook dat de bewoners een eigen opgang naar boven zouden krijgen. Dat hiervoor de trap moest worden verplaatst kwam C.S.R. niet slecht uit: de trap, die tot die tijd midden in de sociëteitszaal

Page 147: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

uitkwam, kon nu worden verbannen naar een hoekje van het pand vlak tegenover de voordeur. De sociëteitszaal kon nu in de toekomst gemakkelijk worden vergroot door de niet-dragende muur tussen zaal en bibliotheek te verwijderen, wat hard nodig was gezien het explosief stijgende ledenaantal. De H.V. zag echter het nut daar niet van in en stemde het voorstel tot doorbreken af.In december 1990 had de H.V. besloten een commissie in te stellen die de huisvesting van C.S.R. en de mogelijkheden tot samenwerking met de broeders op dit gebied moest onderzoeken. De onderzoekingen van deze commissie leidden tot een optie op een huurpand aan de Voorstraat 60. Of C.S.R. zou verhuizen, werd besloten op een H.V. in februari 1992. De uitslag hiervan is bekend: de koop ging niet door omdat het financieel absoluut niet haalbaar bleek. Het pand Voorstraat 60 werd betrokken door het Studentenpastoraat.Toen besloten was dat C.S.R. voorlopig aan de Oude Delft 251 zou blijven, hakte het bestuur Schuurman II de knoop door en nog datzelfde voorjaar werd het muurtje doorgebroken. De bestuurskamer annex bibliotheek verhuisde naar de eerste verdieping, waarvoor één van de studentenkamers van de OD moest wijken. Er bleven nog vier OD-bewoners over. Toen de grote verbouwingsronde voltooid was zag CC er van binnen totaal anders uit: de sociëteitszaal was dubbel zo groot en “doorzon” geworden, aan de straatzijde was een halletje met garderobe gekomen en op de plek van de oude smalle gang stond de nieuwe bar, half verscholen onder de nieuwe trap naar de OD. Op de noordwand stond een levensgroot geschilderd C.S.R.-logo. De muren bestonden uit wit pleisterwerk met poepbruine lambrisering, en het plafond kreeg een vieze mokkakleur.

Omdat de opkomst van ouderejaars op het startkamp nog steeds niet hoog was werd besloten om ontheffing van het Huishoudelijk Reglement te vragen, opdat als proef het startkamp gesplitst kon worden: de woensdag tot en met vrijdag voor aspirantleden, Novcie en bestuur en het weekend voor de hele vereniging. Daarmee zou de verandering van 1983 dus definitief en officieel worden. Na een geslaagd startkamp in 1989 werd een wijziging van het Huishoudelijk Reglement doorgevoerd. De Novcie kreeg hierdoor een andere structuur: een deelcommissie hield zich bezig met het startkamp, een andere met de begeleiding van de aspirantleden. Later werd de Novcie weer meer een geheel.In het voorjaar van 1990 ontstond een discussie over de betrokkenheid van de leden. Met name het novitiaat zou minder vrijblijvend moeten zijn; er bestond echter ook een grote weerstand tegen verplichte activiteiten. Deze discussie leidde ertoe dat in 1991 een proef werd genomen met een strippenkaart, waarop de aspirantleden bij de patroon de activiteiten aftekenden die zij gezamenlijk hadden bezocht.In 1989 werd de eerste echte Almanakcommissie ingesteld, die in het najaar van 1990 een pracht van een almanak produceerde: Orde, een boekwerk dat qua professionaliteit de vergelijking met andere verenigingen meteen doorstond. Dat gold ook voor Karakter, de rode almanak van 1991, gemaakt op de splinternieuwe Macintosh van een Almanakcielid. De almanakken in latere jaren waren weer wat ranziger. Pas vanaf 1995 werd de almanak standaard gedrukt in plaats van gekopieerd, en ook de opmaak werd vanaf 1997 steeds gelikter. Het jaarboek werd voor C.S.R. zo steeds meer een statussymbool. De opeenvolgende thema’s vanaf 1990 waren: Orde, Karakter, Toekomst, Kleurrijk, IJdelheid, Standaard, Niettegenstaande de dingen (die gebeuren], 3D, Motief, Puur, Heldenverhalen, Pittig Belegen 40+, Uit de kom, Groot Is Mooi, Inzicht, Bewust en Cactus! Verhalen

Page 148: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

uit het Gewilde Westen.Na het ontstaan van de Almanakcie werd fondswerving voor de vereniging ineens veel belangrijker en in datzelfde jaar 1989 werd dan ook de eerste verenigingsacquisiteur benoemd, gevolgd door de instelling van de acquisitiecommissie in 1991 onder het bestuur Schuurman II.

Veel discussies waren in de loop der jaren gevoerd over het begrip “Modale Civitasser”. In 1977 was Bas den Hollander als zodanig uitgeroepen; hij trouwde echter kort daarna en kon dus (volgens vijf leden in de Arro) als afgedaan beschouwd worden. Zij formuleerden negen eisen waaraan de nieuwe Modale Civitasser diende te voldoen. In het voorjaar van 1981 hoorde de afgestudeerde en buiten Delft wonende Nijs Dekker, nota bene tijdens zijn bruiloft, dat hij de nieuwe Modale Civitasser was. Dat kon natuurlijk niet, en het bestuur Baauw ging het jaar daarop op zoek naar een vervanger. Op grond van de negen eisen kwam Martin Harder uit de bus rollen, maar ook hij trouwde na enige tijd en voldeed zo niet meer aan alle eisen (hoewel je anno nu bijna moet zeggen dat de modale Civitasser wél getrouwd is, red.).In februari 1985 werd hij opgevolgd door Rik Krabbendam. Rik had geen idee wat hem boven het hoofd hing en het bestuur Geerse wist hem tijdens de H.V. zover te krijgen dat hij tot aan zijn benoeming, laat in de nacht, onder de bestuurstafel bleef zitten. Na enkele maanden ging Rik het bestuur Lamoree in zodat ook hij niet meer modaal was. Zijn opvolger was Wijnand van Eck, die tijdens de Dies-H.V. van 10 februari 1986 werd geïnstalleerd en door de ondertekening van een formulier een aantal rechten en plichten kreeg toebedeeld. Hij hield het wél enkele jaren vol. In de eerste almanak Orde gaf am. Robert Zwart een profiel van de modale Civitasser, door middel van een ingewikkelde statistische bewerking van de resultaten van een enquête onder C.S.R.-leden (deze operatie werd later nog eens dunnetjes overgedaan door de Almanakcie Heldenverhalen). Amice Zwart was feitelijk de pionier in het werk dat heden ten dage verricht wordt door de Verenigingsstatisticus.. ‘Komt u een vrijgezel en tevens hospitaloos uit Zuid-Holland afkomstig CDA-stemmend Trouw-lezend Nederlands-Hervormd mannelijk Civiel studerend tweedejaars C.S.R.-lid met schoenmaat 43, dat het met tussen de 10 en 15 m2 kameroppervlak moet doen, tegen, dan staat u oog in oog met de enige echte Modale Civitasser! Doe hem de groeten. Robert Zwart.’

In 1990 werd de titel “C.S.R.-huis” officieel ingevoerd, hoewel er natuurlijk al veel langer officieuze C.S.R.-woonoorden waren. Het net geopende huis Studenten Sanatorium Sonnenvanck had op zijn openingsfeest in 1989 een certificaat ontvangen, dat de benoeming tot C.S.R.-huis vermeldde. De bewoners probeerden vervolgens door middel van een motie op de H.V. van 5 februari 1990 officiële bescherming voor de titel C.S.R.-huis te regelen, en niet zonder succes. Tijdens een extra H.V. enkele dagen later werden de voorwaarden vastgesteld: in een C.S.R.-huis diende tenminste 75% van de minimaal drie bewoners lid van C.S.R. te zijn. Daarnaast werd het fenomeen “C.S.R.-kot” gedefinieerd: een kot bestaat uit twee bewoners die beide C.S.R.-lid zijn. Bovendien werd als eis gesteld dat de bewoners van kotten niet geabonneerd mochten zijn op de Penthouse. Erkende huizen nodigden het bestuur uit voor een maaltijd en ontvingen hierbij een certificaat en een Kaapsviooltje. Bovendien waren zij verplicht een open activiteit voor de hele vereniging te organiseren. In 1994 werd het eerste lustrum van Sonnenvanck gevierd door een feest in het tijdelijk tot “Medisch Centrum Sonnenvanck”

Page 149: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

omgedoopte C.S.R.-huis.Het aantal C.S.R.-huizen groeide snel. In 1990 kwamen de OD251, Koornmarkt 81c, Voldersgracht 30, Huize Duinzicht, Tri Vivio, Aurora Borealis en Aurora Australis onder de hamer; in 1992 kwamen Bouwhaus, Stiltecentrum Heidehut en La Résistance erbij. In 1993 volgden De Ambassade en 't Los Hoes, in 1996 De Kromme Heut en Perron Nul en in 1997 Villa Delphia, Het Praathuis en De Molshoop. Anno 2006 waren er drie officiële kotten: Studentenschuur Sion, Huize Rommel en De Groene Aenslag (de laatste twee stonden samen bekend als de Tolhuisalliantie).Andere grote C.S.R.-woonoorden vroegen nooit de huis- of kotstatus aan (Caesarea, De Frituurschuur (‘Always look at the fried side of life’), Spoorbijster, Hotel Vlaams Gaius, De Wekpot, OD2) en zeker vanaf 1995 woonden veel C.S.R.-leden in huizen die wel een naam maar geen titel hadden: de Burgerij, het Fockhok, het Wankelcentrum, de Twee van Dam, de Tochtige Koe, Zeeuws Meisje, CosBalpolitan, het Internaat, De Klok, Casa Badajo, De BVB, Hollands Glorie, Huize Adam, De Lindenburgh, Bras98, de Herberg, Nyumba Turuki, Het Klooster, Lachai-Roi, Pasta e Basta, Joris, Huize Van Speijk, Huize Den Hertog, De Gouden Leeuw… Misschien kwam het doordat niemand het meer aandurfde een Kaapsviooltje in leven te houden in een studentenhuis, gezien de slechte voorbeelden uit voorgaande jaren – een voor een legden ze het loodje. Begin jaren negentig was amica Mariza van Dam de viooltjescontroleur: als zij de dood van een Kaapsviooltje constateerde betekende dat het verlies van de huisstatus. Nog jaren later tilden bestuursleden bij huisbezoeken af en toe een halfdood viooltje op en zeiden dat het niet de originele was, omdat daar een knikker onderin het potje zou hebben gelegen. Waarop natuurlijk steevast werd beweerd dat het wel degelijk het originele viooltje was.

***

De cultuur waarin C.S.R. stond was intussen een heel andere dan de idealistische beweging van de jaren zestig en zeventig. De tijd van de ongebreidelde welvaart was voorbij: sinds het rapport van de Club van Rome waren er grenzen aan de groei. De jaren tachtig werden gekenmerkt door economische recessie. De protestgeneratie van eertijds zat nu massaal op het pluche, en Nederland telde nauwelijks de helft van het aantal jongeren dat het land in de jaren zestig had gekend. De weinige jongeren die er waren vloeiden niet meer samen in één machtige protestbeweging, maar vielen uiteen in even zo vele subculturen. De krakersbeweging en de discojeugd trokken zich na 1980 terug in een zwartleren no future-cultuur die doortrokken was van doemdenkerij. Andere delen van de jeugd, de kinderen van de “geslaagde” geboortengolvers, kropen uit pure reactie onder de vleugels van de oudere generatie. In de loop van de jaren tachtig ontstond er een ware hausse in de verkoop van verlovingsringen. Stijldansen en studentikositeit raakten weer helemaal in. Bij scholieren- en studentenverkiezingen werden de trends steeds conservatiever. De Delftse studentenpartij AAG werd overvleugeld door de in de jaren tachtig opgerichte ORAS (Organisatie van Rationele Studenten), die zich een stuk “liberaler” opstelde dan de actievoerders van het eerste uur. Sociologen spraken na 1980 van een “ik-tijdperk”. Het sociale klimaat werd harder, egocentrischer, met name onder jongeren. Merkkleding en merkschoenen waren een must op ieder schoolplein.Maar twee ontwikkelingen uit de jaren zestig werd niet teruggedraaid: de

Page 150: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

emancipatie en de secularisatie. Tussen de verschillende jeugdculturen in stonden ook christenjongeren met hun Evangelie. Maar waar ze daarmee tot in de jaren zestig nog onbekommerd de boer op gingen, lukte dat nu steeds minder goed. Het tijdperk van het modernisme – dat al sinds de oorlog op zijn retour was – was nu definitief voorbij, en in het postmoderne klimaat sprak het christelijk geloof niet meer aan. Iedereen kreeg “zijn eigen waarheid”, en zo gaf de boodschap van het Evangelie aan velen zelfs geen aanstoot meer. De tijd van de grote verhalen was voorbij, zo zei iedereen. De Amerikaanse journalist Francis Fukuyama ging zelfs nog een stap verder: na de val van de Berlijnse Muur in 1989 verklaarde hij dat nu het “einde van de geschiedenis” gekomen was. De grote strijd tussen de twee ideologieën was voorbij, de enige religie die overbleef was die van het grote geld en het Westerse economische systeem. De enige dat de mensheid nog hoefde te doen was tot in alle eeuwigheid ieder jaar de economie ,et een paar procent te laten groeien, te consumeren en gelukkig te zijn.Toch werd Nederland na 1990 weer religieuzer. Steeds meer mensen ervoeren een beklemmend religieus vacuüm. Ze gingen op zoek naar nieuwe dingen om zin aan het leven te geven. Ineens merkten veel christenen dat ze om hun geloof niet zo meer gek werden aangekeken als vroeger. Geloven “mocht weer”. Maar dat betekende allerminst dat de kerken weer volliepen. De meeste nieuwe religiositeit ging zitten in oude en nieuwe exotische, veelal oosterse godsdiensten. New Age-goeroes hadden gouden tijden, milieuorganisaties beleefden een enorme ledenaanwas. In plaats van de techniek werd de natuur nu steeds meer vergoddelijkt. Kortom, het was tegelijk makkelijker en moeilijker geworden om in de Nederlandse cultuur het Evangelie te laten horen.

In 1990 schreef de Delftse natuurkundeprofessor Arie van den Beukel een boekje dat, tegen alle verwachtingen, in binnen de kortste keren een bestseller werd: De dingen hebben hun geheim, Gedachten over Natuurkunde, Mens en God. Het boekje sloeg in als een bom en stond maandenlang bovenaan de toptien van non-fictieboeken in Nederland. In heldere, ook voor niet-gelovigen begrijpbare taal rekende prof. Van den Beukel radicaal af met de heersende Delftse opvatting dat de mens met behulp van wetenschap en techniek God had afgeschaft. Hij legde onbekommerd getuigenis af van de rol die het geloof had gespeeld in zijn leven, en daagde de lezers uit om met een stuk onbevangenheid en zonder vooroordelen op zoek te gaan naar de levende God. Later schreef Van den Beukel een vervolgboekje, Met andere ogen, waarin hij onder meer de evolutietheorie en het probleem van het lijden ter sprake bracht, en weer werd het een bestseller. Twee boeken over God van een niet-theoloog die het zo goed deden: zoiets was in Nederland in geen jaren vertoond. Veel mensen binnen en buiten Delft werden erdoor aan het denken gezet, en de boekjes van Van den Beukel leverden christenstudenten heel wat munitie om tegenover hun technische vrienden het geloof relevanter te maken. Ze werden standaardwerken voor iedere werkgroep Apologetiek of Geloof & Wetenschap binnen heel IFES-Nederland. Tien jaar na de verschijningsdatum had menige Civitasser De dingen hebben hun geheim in de boekenkast staan, en de BAFcie regelde nog in 2000 voor de jongerejaars een heleboel exemplaren met een fikse kwantumkorting.

Dat was het geestelijke klimaat in Delft toen C.S.R. in de week van 9-12 september 1991 meedeed met een van de laatste grote evangelisatieacties onder studenten: Eureka. Dit project werd gedragen door studenten, kerken en afgestudeerden die

Page 151: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

op de TU werkten, onder andere enkele mensen die later aan de wieg stonden van de Christelijke Gemeente Levend Water. Een week lang werden de studenten bekogeld met enquêtes, drama, cabaret, open bijbelstudies, gospelconcerten en een openluchtfilm op de Markt. Bovendien werd er continu in groepen gebeden en werden er nazorgactiviteiten georganiseerd. Ook C.S.R.-leden deden mee, maar wel met de instructie dat de christelijke verenigingen zelf niet teveel geprofileerd mochten worden. Het ging om Christus. De week werd gezegend: enkele handenvol mensen kwamen tot geloof en Eureka vond navolging in Utrecht, waar de gezamenlijke christelijke studentenverenigingen in 1992 de grootscheepse actie Present opzetten, die nog veel beter slaagde.Jaren later werd op de landelijke IFES-Gebedsdag verteld, dat enkele vrouwen in Zuid-Afrika het op een dag in 1992 op hun hart hadden gekregen om te bidden voor een bepaalde evangelisatieactie in Nederland te bidden, in Utrecht om precies te zijn. Zij hadden geen enkele binding met Nederland en waren er ook nooit geweest. Niettemin baden ze trouw elke dag voor Present, en hun gebed droeg vrucht.Naar aanleiding van het Eureka-project vroegen veel leden zich af of het niet tijd werd dat C.S.R. een evangelisatiecommissie kreeg, zoals de meeste Ichthusverenigingen die al lang hadden. Na veel ernstige discussies werd besloten om dat niet te doen, teneinde het maken van reclame voor C.S.R. en het Evangelie zorgvuldig uit elkaar te houden. Wel was er vanaf 1991 bijna elk jaar wel een werkgroep Evangelisatie, waarin de leden werden toegerust om op persoonlijke titel te evangeliseren onder vrienden. “Vriendschapsevangelisatie” werd hét grote modewoord, een term ook die beter paste bij het postmoderne klimaat dan grote evangelisatieacties. Eureka was voorlopig de laatste massale rally waaraan C.S.R. meedeed. Pas na 1999 kwamen er in Delft weer grootschaliger evangelisatie-initiatieven: het project Campus for Jesus, de Happenings van C.S.R., het interkerkelijke project LINK en anno 2006 ook de JezusWeek (JWee), die een maand na de OWee plaatsvond.Vanaf 1992 kwam er op evangelisatiegebied meer samenwerking met de broeders: toen ontstond het Delfts Evangelisatieoverleg (DEO). De plannen die hier werden gemaakt, werden vanaf 1993 verwezenlijkt in het nieuwe evangelisatieplatform Reset. Reset nam onder meer enquêtes af in de OWee en organiseerde open bijbelkringen en andere open avonden. Ook kwamen er gezamenlijke toerustingsavonden voor alle broeders. Reset stelde zich ten doel om zoveel mogelijk TU-mensen te confronteren met vragen en teksten over het Evangelie: op alle faculteiten hingen in 1993 posters met pakkende citaten.

Sinds mei 1990 troffen de broeders elkaar ook op het jaarlijkse Open Podium. Vaak was de plaats van deze creativiteit de Lutherse Kerk aan het Noordeinde, waar enkele leden van de broederverenigingen elkaar gretig hun muzikale kunsten op het orgel vertoonden. Het contact van C.S.R. met de VGSD was, na tientallen jaren van terughoudendheid, nu even goed als dat met de CSFR: vanaf 1993 participeerden VGSD-leden ook in IFES-Delft en Reset, en in 1994 werd de VGSD bovendien als allereerste VGS lid van IFES-Nederland. Zo werden de vrijgemaakte jongens ook steeds meer met de “EO-cultuur” geconfronteerd en kon voortaan zelfs buiten Delft, tijdens een TOKO of KIK, de broederband aangehaald worden door het uithalen van allerlei grappen en brasacties – wat in overvloed gebeurde.

Met de zusters werden de contacten juist steeds moeizamer. Tot 1988 was de gezamenlijke zusterposter altijd vanzelfsprekend geweest, daarna werd er aan het

Page 152: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

nut getwijfeld. De poster werd vaak wel gemaakt, maar door slechte coördinatie onvoldoende verspreid. Ook de propaganda in de landelijke pers verliep rommelig en onprofessioneel. Het wiel moest elk jaar opnieuw worden uitgevonden. Het Groningse Hendrik de Cock, de grootste zustervereniging die het meeste zou moeten bijdragen, had nauwelijks geld over voor de gezamenlijke publiciteit. Overigens waren de bezwaren tegen de zusterposter, die in 1990 voor het laatst uitkwam, slechts van praktische aard en hadden niets te maken met verschillen in christelijke identiteit. Vanaf 1990 werden die verschillen echter wél als reden aangevoerd.De overblijvende zusterpropaganda was de gezamenlijke informatiestand tijdens het Flevo Festival en de EO-Jongerendag. Door de uitkleding van de gezamenlijke activiteiten werden de zustervergaderingen minder zinnig. Ze bleven vaak beperkt tot het uitwisselen van verhalen over elkaars vereniging. Op bestuursniveau bleef de betrokkenheid zo toch in stand. Om het zusterverband weer meer inhoud te geven deed de VCSA in 1991 het voorstel themamiddagen met discussiepunten te organiseren, waarop weer heftige discussies losbarstten over de vraag op welk niveau zustercontacten plaats dienden te vinden.Tussen 1989 en 1992 nodigde de Soccie de zusters uit bij een aantal Socciespecials en hieruit ontstond het jaarlijkse Zusterfeest, dat echter in 1995 alweer ophield te bestaan en opging in het Zusterweekend. Ook vonden er enkele keren (VCSA 1987, C.S.V. Alpha 1990, C.S.R. 1992) Zustersporttoernooien plaats en eenmaal organiseerde C.S.R. een klassiek Zusterconcert, in 1992.

***

Voor het lustrum van 1992 was het idee ontstaan om, in het voetspoor van De slag om Waterloop, een nieuwe C.S.R.-film te maken. Al in 1989 startte de voorbereidende werkgroep Film, later omgedoopt in “Civideo Productions”. Het nieuwe script omvatte weer alle ingrediënten voor een goeie film: spanning, romantiek, misdaad, mysterie en heel veel humor. Als gevolg van werkacties kon er professionele apparatuur worden gehuurd. De acteurs werden via audities geselecteerd; de regie werd gedaan door een professional, Bob le Nobel van de Utrechtse Filmacademie. Onder leiding van producer Jan-Willem Janse begonnen in het voorjaar van 1991 de opnamen; diverse C.S.R.-huizen, een door krakers beheerde loods en de haven van Vlaardingen vormden het decor voor Drugs in Delft. Een romantisch diner in het “Straatje van Vermeer” en een nachtelijke achtervolging onder het Delftse spoorviaduct vormden de centrale scènes. Het resultaat was een videofilm van een half uur en een compilatie van de leukste mislukte opnames. Na een première voor de medewerkers werd de film al in de OWee van 1991 voor het eerst op C.S.R. vertoond. In diezelfde tijd filmden enkele leden een flinke promotiefilm voor C.S.R. bij elkaar, waaraan alle leden meededen.Het dertigjarig bestaan van C.S.R. werd weer uitbundig gevierd; ter gelegenheid van dit lustrum kwam het lustrumboek Lumineus door de tijd uit, een letterlijke herdruk van het vijf jaar eerder verschenen boek Een historische tocht, met slechts enkele toegevoegde pagina’s die de periode 1986-1991 beschreven. Voor de tweede keer werd er tijdens de Dies gedebatteerd: amice Ronald Cornet, die in 1991 de eerste Debatingmaster van C.S.R. geworden was, zat nu de jury voor en beoordeelde de tientallen deelnemers op hun oratorische kwaliteiten. Langzaam kwam de kunst van het debatteren, die sinds de jaren zeventig flink was getaand, weer terug op de vereniging; na verloop van enkele jaren zaten vele Civitassers

Page 153: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

weer net als vroeger “om woorden nooit verlegen”. De nieuwe ondervereniging Alea Iacta Est zag in 1992 het licht; binnen de kortste keren waren de leden van dit Strategische Genootschap doende met het vervaardigen van een levensgrote wereldkaart van drie bij vier meter, waarop het mogelijk was met de inhoud van twee Axis & Allies-speldozen de hele Tweede Wereldoorlog na te spelen. Enkele georganiseerde weekenden voerden de leden van het Genootschap terug naar allerlei oude forten en loopgraven in België en Frankrijk.

Sinds jaar en dag was het gewoonte dat de eerstejaars de H.V. waarop zij zouden worden geïnstalleerd zo creatief mogelijk verstoorden. Dat hoefde overigens lang niet altijd het ontvoeren van het bestuur te betekenen, zoals iedereen tegenwoordig denkt, al kwam het vanaf 1990 wel daarop neer. Al in 1987 was de praeses André Verweij vlak voor de vergadering ontvoerd en opgesloten. De H.V., onder leiding van de vice-praeses Jil Ligterink, trad in onderhandeling met de ontvoerders en uiteindelijk werd het slachtoffer vrijgelaten. Dit idee werd in 1990 overgenomen, toen de vice-abactis ontvoerd werd. Toen iedereen uiteindelijk weer bij elkaar was doofden opeens de lichten en verklaarden de eerstejaars in een lied bij “candle light” hun liefde aan de Civitas. In 1992 werd praeses Martin Schuurman door de eerstejaars in Scheveningen gedropt; het was na twaalven, er reed geen tram meer en het NS-nachtnet bestond nog niet, hetgeen er in resulteerde dat am. Schuurman jr. het hele traject van Tramlijn 1 van Scheveningen naar Delft te voet moest afleggen. Hij was zo laat terug dat zijn bestuursgenoten inmiddels hadden besloten om de vergadering te schorsen tot donderdag, en de eerstejaars dan pas te installeren. Het werd een erg gezellige donderdag-H.V., met het vroegste installatietijdstip in de geschiedenis van C.S.R.In 1995 deden de eerstejaars een poging om ‘het bestuursdier van het bestuur Brink (een levende eend) te stelen uit Bouwhaus, te braden en aan het bestuur voor te schotelen’. In werkelijkheid zou natuurlijk een ándere eend worden gebraden, die bij de poelier gekocht was. De brasactie mislukte door “verraad” van de buurman van Bouwhaus aan de politie. Toen de bestuursleden van enkele eerstejaars gebraden eend kregen voorgeschoteld, wisten zij al dat de echte eend in veiligheid was. Ze lieten zich de traktatie dan ook met een brede grijns smaken.Dat eerstejaars ook nog wel eens iets anders deden dan bestuursleden ontvoeren bleek wel in 1989: toen betraden de eerstejaars ineens massaal de sociëteit, al strooiend met grote hoeveelheden rode en witte confetti. Prompt werd een H.V.-motie aangenomen dat alleen de witte confetti door de feuten na de H.V. moest worden opgeruimd; de rode moest blijven liggen, ‘omdat die zo goed bij de kleurstelling van de zaal paste’. En aldus is geschied.

Ook bestuursverkiezingen waren altijd grote happenings. In de S.S.R.-tijd waren er nog al eens serieuze tegenbesturen ingediend, die soms zelfs werden verkozen en hun benoeming nog aannamen ook. Dat was het gevolg van de interne richtingenstrijd binnen S.S.R. Bij C.S.R. begonnen de bestuursverkiezingen heel serieus, en dat bleef zo tot na de Rood-Groencrisis. Wel werden er altijd speeches gehouden en werd je als kandidaat flink aan de tand gevoeld, maar tegenbesturen waren er niet. Dat veranderde bij de verkiezingen van 7 april 1975. Toen werd door zes leden een heus tegenbestuur ingediend, dat ondanks een indrukwekkende campagne de verkiezingen verloor. Vanaf nu waren er bijna elk jaar tegenbesturen; in 1977 bijvoorbeeld het BOE, dat middels een forum en het lijflied “Boe, Boe” flink aan de weg timmerde. In 1978 was het kandidaatsbestuur Plooy tegelijk ook

Page 154: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

tegenbestuur: per functie stond steeds dezelfde persoon verkiesbaar, maar met een totaal verschillend beleid. De ideeën van het tegenbestuur waren: de bibliotheek afschaffen en de boeken onder de leden verdelen, het organiseren van missverkiezingen, de aanschaf van een vleugel en het verdelen van de oude piano onder de leden. De strijd tussen Plooy en Plooy werd gewonnen door het bestuur Plooy.In 1980 was de functie van vice-abactis zeer in trek: álle verkiesbare leden met uitzondering van het f.t. bestuur hadden zich voor deze functie kandidaat gesteld, hetgeen in een zeer lange stemming resulteerde. Na de stemming vond een soort coup plaats: het gekozen f.t.-bestuur had achter de bestuurstafel plaatsgenomen om de zaak eens van de andere kant te bekijken. Dit kandidaatsbestuur presenteerde zich op een tegenbestuur-achtige wijze: ze noemde zich de “Mobiele Eenheid C.S.R. ‘80” (het was juist de tijd van de krakersrellen rond de kroning van koningin Beatrix) en stond in haar campagne een hard regime voor: ‘Verplichte wekelijkse commando- en manschappentraining op de Sportstichting, voorgeschreven kerk- en koffiebezoek, bevordering van een bevolkingsexplosie onder de rekruten door middel van ronselen, en een terdege opleiding van tafelofficieren’. De macht van dit totalitaire regime – onder leiding van am. Spenkelink – zou gelukkig slechts een jaar duren.Drie jaar later stak het liberalisme de kop op, toen in 1983 de firma Koppel Clean BV zich verkiesbaar stelde. De Koppelcrew stond voor een Lubberiaans no-nonsensebeleid en maakte met posters reclame voor allerlei onderdelen van haar firma, zoals Koppelfraude BV, Baaij Pleasure Consultants BV, Koppel Nazorg BV, Koppel & Gamble Inc., etcetera. In 1985 werd het vijfkoppige damesbestuur verkozen, dat als beleidspunten had: ‘Aantrekkelijkheid van de vereniging voor de buitenwereld, dubbel stemrecht voor zwangere vrouwelijke leden en elkaar naaien leren’. De dames, nog beduusd van het feit dat ze warempel alle vijf verkozen waren, durfden de eer echter nog niet aan en bedankten voor de bestuursfuncties, waarop het bestuur Lamoree werd verkozen.Door het optreden van de tegenbesturen werden kandidaatsbesturen wel gedwongen om zich op een overtuigende manier te presenteren: hun benoeming was geen gelopen race. Zij presenteerden zich op ludieke doch degelijke wijze: met bielzen, sketches en videopresentaties. Soms werden ook rigoureuzere middelen in de strijd geworpen: Paulien Matze, de vriendin van f.t. praeses Hans Geerse, verklaarde op de Dies-H.V. van 1984 dat iedereen die op Hans stemde een zoen van haar zou krijgen. In hetzelfde jaar werd am. Jan van Noortwijk niet tot vice-praeses verkozen, maar de nog altijd zeer actieve tiendejaars Peter-Jan Plooy, die prompt verklaarde zijn benoeming te aanvaarden en zich op zijn (tweede) bestuursjaar te verheugen. Am. Van Noortwijk moest enkele maanden wachten en was zelfs al vakantieplannen aan het maken, alvorens am. Plooy alsnog voor zijn benoeming bedankte en de eer aan zijn opponent afstond. Overigens had dit incident plaats nadat er oorspronkelijk helemaal geen tegenkandidaten waren ingediend, waarop het zittende bestuur Van de Kerk zelf om tegenbesturen had gevráágd. Ze hebben het geweten.Het bestuur Geerse II (1989-1990) werd naar aanleiding van een motie van Mootje onderworpen aan een “vragenvuur” om haar kennis van Statuten en H.R. te testen. Bij de verkiezingen van 1991 gingen voor het eerste stemmen op om de verkiezingsprocedure weer wat meer serieuze inhoud te geven, met meer aandacht voor het voorgestelde beleid. Een aantal jaren was het relatief stil, maar in 1996 zouden de tegenbesturen weer in alle hevigheid losbarsten.

Page 155: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

***

In het voorjaar van 1992 werd door het bestuur Schuurman II geconstateerd dat er door de snelle groei problemen ontstonden die de realisering van het doel van C.S.R. in gevaar brachten. De geconstateerde problemen waren: vermindering van de betrokkenheid, teveel informele groepsvorming, een langere kennismakingsperiode en consumptief gedrag. Er kwam een discussie op gang over de structuur van de vereniging. De eind 1992 ingestelde Structuurcommissie raadpleegde de vereniging door middel van enquêtes. Ze concludeerde dat de oplossing lag in een structuur die meer gericht was op kleinschaligheid, zoals IFES-Nederland al jarenlang bij het C.S.R.-bestuur had bepleit.De commissie stelde voor de vereniging op te delen in een aantal “clusters” met een centrale functie binnen C.S.R., met elk dezelfde doelstelling, een zo goed mogelijke afspiegeling van de vereniging en zonder polarisatie tussen clusters onderling. De kernactiviteiten zouden binnen de clusters plaatsvinden, zoals kringen, werkgroepen en maaltijden; leden van verschillende clusters zouden elkaar alleen nog kunnen ontmoeten tijdens verenigingsborrels, enkele weekenden, vergaderingen etcetera.Op de H.V. van 18 oktober 1993 werd het uiteindelijke voorstel tot structuurwijziging, na veel discussie, verworpen met 45 stemmen voor, 29 tegen en 2 blanco (er was een tweederde meerderheid noodzakelijk). C.S.R. bleef tot het jaar 2000 een vereniging met een “platte structuur”.

In 1992 wilden diverse onderverenigingen – met name Mootje en A&S – iets aan de muur in de sociëteit bevestigen, en het bestuur Quist merkte dat daar eigenlijk geen regelgeving voor bestond. Prompt werd er een bestuurscommissie benoemd onder leiding van Jan-Floor Troost, die ‘integrale richtlijnen moest ontwerpen aangaande dit vraagstuk’. Het oorspronkelijk idee was om gewoon lekker keet te schoppen in deze commissie, maar tot ieders verbazing greep amice Troost direct met veel energie de teugels en maakte er een serieuze commissie van. Na enkele maanden onderzoek en juridische haarkloverijen kwam de commissie Troost met een dik rapport. De belangrijkste bepalingen waren dat voor het bevestigen van voorwerpen in de sociëteit te allen tijde toestemming van de fiscus nodig was, dat het voorwerp “schroefvast bevestigd” moest zijn, dat het maximaal A3-formaat mocht hebben en maximaal tien centimeter uit de muur mocht steken. De vereniging volgde de vorderingen van de commissie vol belangstelling; bij iedere mededeling op maaltijden of H.V.’s was het weer raak en zong de ganse Civitas amechtig: ‘Troost, Troost mijn volk’ of ‘Dé Commíssie Tróóst, Integrále Ríchtlijnén’. Een kreet die tot in 1998 op C.S.R. uit de mond van enkele oude ballen hoorbaar bleef.De nieuw verworven regelgeving werd onmiddellijk benut, onder meer door DéDé (dat een deegrol ophing) en Bouwhaus, die ter gelegenheid van drie achtereenvolgende Diessen een volstrekt zinloos muur-object (respectievelijk spijker, lijstje en stopverf) aan het bestuur aanbood. Als een hommage aan Peter-Jan Plooy, die veertien jaar lang zeer actief lid was geweest, werd bovendien een hele baksteen aan de muur vastgemetseld.Er werd nog steeds veel getrouwd door C.S.R.-leden, en vaak ook nog eens door leden onderling. De vaak gebezigde uitspraak dat ‘negentig procent van de vrouwelijke leden de vereniging verlaat met een C.S.R.-heer aan haar zijde’ ging in

Page 156: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

deze tijd zeker op. Het mededelen van dit harde statistische feit aan frisse groepjes vrouwelijke eerstejaars bleek altijd garant te staan voor verschrikte blikken. Mark Winkelman, de fiscus uit het bestuur Schuurman II, fabriceerde van de strijkbout en het oude bed van zijn grootmoeder de “Burgerlijkheidstrofee”, een wisseltrofee die sindsdien door het C.S.R.-bestuur steevast aan pas getrouwde stellen werd aangeboden.Sinds 1983 liepen C.S.R.-besturen weer in pak, maar het bestuur Schuurman II was het eerste bestuur sinds meer dan twintig jaar dat bij officiële gelegenheden in jacquet liep. Het bestuur Quist liep het jaar daarna weer in driedelig pak, maar sinds het bestuur Jellema (1993-1994) was de sjaak niet meer weg te denken. Alleen de kleur van het frontje verschilde elk jaar: het bestuur Jellema liep in het geel rond, het bestuur Brink (1994-1995) werd het “paarse bestuur” genoemd. Vanaf dit moment werd het gewoonte om de jaarlijkse reportage van bestuursfoto’s zo origineel mogelijk te maken; de stijve statieportretten van de jaren daarvoor kregen ineens veel meer flair. In het BASFcie-archief bevindt zich een foto van het voltallige bestuur Jellema te paard, met sjaak, bestuurslint en al. Tien leden bezochten begin 1994 de internationale TOKO van IFES in Warschau.

De REKcie ondersteunde nog altijd via de Stichting Redt een Kind vijf kinderen in de Derde Wereld. Jaar in jaar uit was dit werk doorgegaan, het had alle commotie van de jaren zeventig overleefd en nog steeds waren tientallen Civitassers donateur van deze commissie. Rond 1990 kreeg de REKcie er een taak bij: het inzamelen van geld voor twee oudleden, Gerard en Anneke Verbeek, die door de christelijke organisatie Tearfund waren uitgezonden naar Angola. De commissie liet in het vervolg een spaarvarken in de vorm van een koe rondgaan op de C.S.R.-maaltijden. Na een tafelgesprek waarin de vraag werd gesteld of de Koe een koe of een stier was, sprak men meestal van een “Stearfundkoe”. Ook een ander oudlid van C.S.R., Hans van Roon, kreeg soms steun van de commissie. Hans was na de val van de Muur naar Roemenië getrokken en kwam in de omgeving van de stad Timisoara in Transsylvanië terecht. Hij begon daar een bediening op te zetten om startende ondernemers en oude staatsbedrijven te helpen hun bedrijf in te richten met behulp van bedrijfseconomische beginselen uit de bijbel. Ook startte hij met evangelisatiewerk op universiteiten en hogescholen en zette hij evangeliserende zomerkampen voor jongeren op. Keer op keer ontving C.S.R. enthousiaste, ietwat warrige e-mails over de talloze mogelijkheden waarmee het Evangelie in Oost-Europa kon worden verbreid en toegepast. Toen Gerard en Anneke Verbeek in 1997 terugkwamen naar Nederland, ging de volledige opbrengst van de Koe voortaan naar Roemenië. Af en toe kwam Hans van Roon nog even langs in Nederland, voor een VoRa-vergadering.De vorm van de Koe veranderde door de tijd heen: de originele, aardewerken koe sneuvelde al spoedig, en nadat ook een clown het had laten afweten deed vanaf 1995 een blauw plastic varken dienst, dat steeds verder aftakelde, een open ruggetje kreeg doch niettemin standvastig “Koe” bleef heten. In 2001 introduceerde het bestuur Bouta weer een echte keramieken zwartbonte koe. Die zou echter binnen enkele weken “preventief geruimd” worden vanwege de toen heersende Mond- en Klauwzeerepidemie. De huidige koe is daarom weer een varken, hetwelk door amica Siri Johannessen werd meegenomen van een vakantie in haar vaderland Noorwegen. De REKcie werd vanwege het uitgebreide takenpakket in 1997 omgedoopt in Donacie, en het aantal gesponsorde kinderen groeide tot meer dan tien.

Page 157: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Inmiddels had de Propcie een vast OWee-programma: elke avond barbecuen, dinsdagavond een lezing, woensdag een band, maandag iets van theater, cabaret of een andere voorstelling, en donderdagnacht de traditionele videonacht met ’s ochtends gezamenlijk ontbijt. Variaties waren er natuurlijk wel, maar in het algemeen kwam het hierop neer. En steevast werd er flink geborreld op het grote ponton, dat voor CC in de gracht lag en dat C.S.R. jaar na jaar weer mocht lenen van de Pijnackerse Oranjevereniging.Een bijzonder optreden was het concert van de Amerikaanse zanger Darell Mansfield: “Give Him your blues”. Deze Amerikaanse ster stond in 1995 met zijn bluesband bovenop het C.S.R.-ponton te evangeliseren; de gospel schalde over de gracht, afgewisseld met voorgelezen Bijbelgedeelten. Zijn optreden, als evangelisatieactie naar alle TU-studenten, werd mogelijk gemaakt met de financiële hulp van externe instanties waaronder een aantal kerken. Natuurlijk deed de Propcie ook zijn best door met behulp van ludieke acties de aandacht van de studenten te trekken. Toen echter amice Jacob-Jan Brouwer als bestuurder van een tractor vol muziek de stad doorreed ging het de politie toch te ver. Heel Delft keek verbaasd op toen in de OWee van 1994 voor het eerst het C.S.R.-spandoek “Up is where we belong”, compleet met verenigingslogo, hoog boven de informatiemarkt aan de toren van de Nieuwe Kerk prijkte. Inmiddels was er ook de C.S.R.-lichtbak die elke OWee de belangstellende studenten al van veraf naar het Civitas Centrum lokte, vervaardigd door de Propcie onder leiding van Jaap-Jan Verboom. Vanaf 1995 werd er tijdens de OWee ook ringgestoken vanuit keihard rijdende Eenden. De barbecue bleef overuren draaien, elke avond; C.S.R. begon tijdens elke OWee zowaar beroemd te worden om zijn hamburgers en zijn gezellige sfeer. Een van dé handelsmerken van C.S.R. was de garantie dat je als gast binnen tien seconden een gesprekspartner had, als je wilde. Het voorstelmos, dat al uit de S.S.R.-tijd stamde, leefde nog steeds: verenigingsgenoten werd voorgehouden om zich altijd zo snel mogelijk voor te stellen aan onbekenden. Heel wat mensen die de vereniging binnenkwamen, zeiden later vaak dat het hen vooral zo bevallen was dat de leden zo goed waren in “integreren”.De Propcies in de jaren negentig hadden eer van hun werk, want gemiddeld werden er per jaar nu meer dan dertig aspirantleden binnengehaald – in 1994 alleen al 38. Daardoor was C.S.R. anno 1995 met 170 leden een nog steeds groeiende vereniging.

Ook de Soccie ging lekker haar gang. Aan het aantal goede ideeën voor Socciespecials leek geen einde te komen. Na 1993 werden de borrels zeer goed bezocht, waarbij gedacht moet worden aan een stijging van 20 naar 60 borrelaars per week. Spetterende feesten vonden er plaats, zoals het befaamde China-feest van de Lode Dlaak (inclusief “gotcha”-gebeuren) en de Beachparty, een eerstejaarsfeest waar iedereen zo warm voor liep dat men de korte broek nog eens opzocht, ook al was het hartje winter. Andere Socciefeesten waren het Babyfeest, waarbij de sociëteit tot een roze kinderkamer was omgetoverd en iedereen in Pampers rondliep, en de Oostblokparty: de hele bar was dichtgetimmerd, en alleen via een klein vierkant stalen luikje was het mogelijk om drankjes te bestellen met behulp van distributiebonnen die, met veel moeite, konden worden ingekocht bij de als KGB-agenten uitgedoste Soccieleden.Het verdwijnen van de Socciekas met 700 gulden erin was een van de weinige minpunten uit deze jaren. Mogelijke daders zijn gelukkig nooit gevonden, want die

Page 158: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

zouden door Socciepraeses Hans Smaal ‘zeer hard op hun bek zijn gerost’. De Slotdagen bleven ook van de partij. Altijd regende en onweerde het, en nog nooit heeft de aansluitende barbecue in de Delftse Hout daadwerkelijk in de Delftse Hout plaatsgevonden – altijd weer werd die verkast naar CC, ‘wegens slecht weer’.Een tap was er ook bijna gekomen, ware het niet dat in februari 1994 het bestuur Brink werd verkozen in plaats van het tegenbestuur. Dit tegenbestuur kwam met een thuistap en fusten aanzetten, teneinde een nieuwe evangelisatiewijze te propaganderen: zoals Paulus op de Areopagus een brug sloeg naar het volk door het altaar met het onderschrift “Voor een onbekende god” als beeld te gebruiken om hen de enige en waarachtige God te verkondigen, zo wilde dit tegenbestuur met bier en tap de ongelovige student een brug aanbieden naar het geloof. Helaas mislukte deze ludieke actie, en had de Soccie nog bijna tien jaar lang geen tap. Pas met de verhuizing naar de nieuwe sociëteit, Confide in 2003, kreeg C.S.R. ineens twéé tappen tot haar beschikking.

Begin jaren negentig werd op de H.V. gediscussieerd over de aanhef op het antwoordapparaat, waarop leden konden intekenen of afmelden voor de C.S.R.-maaltijd. Moest het ‘Nji hao’ worden of toch gewoon ‘Hoi’? Een jaar lang genoot “Nji hao” de voorkeur, maar na een lange strijd kwam “Hoi” toch als winnaar uit de bus. Nog in 1998 kreeg het bestuur Kardol, na gebruik van het woord “Hallo” in plaats van “Hoi”, een H.V.-motie aan haar broek.De verenigingsmaaltijden waren vaak meer gezellig dan kwalitatief uitmuntend, en de aanvangstijd was ook niet punctueel. Met name de (vaak pas op het laatste moment in elkaar geflanste) vegetarische prak was slecht van kwaliteit. Een lid dat vanwege zijn gezondheid eigenlijk geen vlees mocht eten ging dat op C.S.R. toch maar weer doen, omdat dat altijd nog gezonder was dan de “vegohap”. In de dikke bestuursnota van Schuurman II, in juni 1991, werden verbeteringen voorgesteld: er zou een Maalcie worden ingesteld (jawel, toen pas!), die de menu’s, de financiën en het corvee zou regelen. De corveemanager werd dus ook aan deze commissie toegevoegd. Na dertig jaar had het bestuur haar verantwoordelijkheid voor de verenigingsmaaltijden eindelijk gedelegeerd.In september 1991 was de opkomst van eerstejaars bij de maaltijden zo hoog dat er regelmatig leden naar huis gestuurd moesten worden. Daarom kwam er een derde maaltijd op woensdag bij. Sommige leden waren niet blij met het extra corvee en dienden tot tweemaal toe een motie in voor afschaffing, die beide keren werd afgestemd. De woensdagmaaltijd had een klein bezoekersaantal, maar werd door de aanwezigen juist daardoor als extra prettig ervaren. Toen het bestuur Quist een daling van het etersaantal per week constateerde, werd een voorstel tot afschaffing aangenomen en in juni 1993 behoorde de woensdagmaaltijd weer tot het verleden. In 1996 kwam ze echter weer terug en ze bestaat eigenlijk nog steeds: in 2000 werd de verenigingsmaaltijd op woensdag omgezet in de huidige Mootmaaltijd.In 1994-1995 experimenteerde de Maalcie met grote inkoop vooraf in plaats van boodschappen doen per leer. Het “theedoekenwassen” werd de jongste (en zeer snel ook de meest populaire) corveetaak. Het kookbudget van de koks werd strikter vastgesteld: een maaltijd kostte nu ƒ4,25 en koks mochten niet meer dan ƒ3,33 per persoon aan eten uitgeven. Leden betaalden korte tijd voorafgaand aan de maaltijd bij de bar, waar de Maalciefiscus geld zat te innen. Dit leidde tot gigantische opstoppingen en door herhaaldelijk protest werd het “CSFR-systeem” – een presentielijst aftekenen en betalen in een rondgaande pot – alsnog heringevoerd. In 1997 herhaalde deze geschiedenis zich nog een keer, toen de Maalcie wegens een

Page 159: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

groot aantal wanbetalers het geld weer enige tijd aan de bar inde. Leden die zich intekenden voor de maaltijd, maar niet kwamen opdagen, kregen gele of rode kaarten; in het laatste geval moest de volledige maaltijdprijs alsnog betaald worden. De soep werd tijdelijk afgeschaft ten bate van tijdwinst, maar keerde in 1993 weer terug op de maandagmaaltijd. Opnieuw waren diverse Civitassers ontevreden over het gezag van de tafelpraeses en werd de maaltijd rumoerig gevonden. Zelfs stilte voor mededelingen bleek moeilijk te realiseren. Ook het zingen van liederen na de maaltijd verliep niet altijd even eerbiedig. De kwaliteit van de maaltijd verbeterde wel sterk door de invoering van het “kwaliteitskoksysteem”.Vanaf 1993 werd C.S.R. vertegenwoordigd bij het opgerichte GEO (Gemeenschappelijk Eettafeloverleg). Dit resulteerde in een gemeenschappelijke maaltijdposter per week; op elk faculteitsprikbord hing wel een papiertje met alle recente menu’s. Het verwelkomen van externe gasten was hierdoor geen zeldzame gebeurtenis meer. In de zomer van 1994 werd de keuken gemoderniseerd en heringericht volgens de plannen van de Verbouwingscommissie, onder de opbouwende leiding van amice Gertjan Luiten.

In januari 1995 werden, tijdens een plechtige extra H.V. in het gebouw van de Eerste Kamer, Egbert Schuurman en Henk de Vries geïnstalleerd als ereleden der Civitas. Het was een korte maar krachtige zitting. Er bestaan prachtige statieportretten van het bestuur Brink en de nieuwbakken ereleden, staande voor een van de vele schilderijen die het Senaatgebouw rijk is. Am. Schuurman (die als senator deze feestelijke locatie natuurlijk “geregeld” had) voelt zich merkbaar thuis en staat er op de foto’s ontspannen bij.Diezelfde winter vergold C.S.R. een actie van de NSL, de Navigators Studentenvereniging Leiden, die wel een beetje op C.S.R. leek – afgezien van het grote aantal dames. Enkele NSL-leden hadden tijdens de OWee enige attributen van de muur van CC verdonkeremaand. C.S.R. reageerde rigoureus, op echt Delftse wijze: tijdens de bestuurswissel van NSL drongen men de zaal binnen en vuilniszakken vol persoonlijke bezittingen van NSL-ers werden gebrast. Dat dit de Leidenaren tot inkeer bracht, verwonderde niemand. Pal voor de poort het Vredespaleis in Den Haag werden de gestolen eigendommen wederzijds geruild, en er werd een “eeuwig vredes- en verzoeningsverdrag” ondertekend dat volledig naar het voorbeeld van een internationale vredesresolutie van de Verenigde Naties was opgezet. Het NSL-bestuur sprak mooie woorden over verbroedering; C.S.R. greep de gelegenheid aan om naast de vuilniszakken met gebraste spullen van enkele zakken overtollig keukenafval af te komen. Dat viel toch niet op. De NSL-ers merkten het pas toen ze weer in Leiden waren.Eind 1991 was de eveneens steeds meer C.S.R.-achtige vereniging NSR met een bezoek vereerd. Toen het “Civitas, ik houd van jou” werd aangeheven, bleken de Rotterdammers geen enkel verenigingslied te hebben waarmee ze tegen de Delftenaren konden inzingen. De barcommissie zette in plaats daarvan toen maar de stereo op vol volume. Tijdens een tweede bezoek, een jaar later, bleek dat het hiaat inmiddels was opgevuld: het spiksplinternieuwe NSR-lied werd nu tegen de bezoekende Civitassers in gebruld. Korte tijd later ging de NSR tweemaal kort achter elkaar op bezoek bij de pas opgerichte Utrechtse zustervereniging NSU, en de geschiedenis herhaalde zich. Zo jaagde C.S.R. binnen christelijk studerend Nederland mede de studentikositeit aan. En tegelijk leerde ze van het contact met al die andere verenigingen ontzettend veel: blikken werden verbreed, en het samen

Page 160: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

christen-zijn en daarvan getuigen kwam steeds hoger op de agenda te staan. De amicitia ging het land door.

Page 161: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

10 Radicaal en ridicuul

Het jaar 1995-1996 bracht een aantal veranderingen die allemaal te maken hadden met de getallen vier en vijf. De studies aan de TU werden weer verlengd van vier naar vijf jaar. De meeste faculteiten verdeelden hun jaren nu niet meer in vier kwartalen, maar in vijf blokken. En het bestuur van C.S.R. werd vanaf 1996 ingekrompen van vijf naar vier personen.Het oranjekleurige bestuur Heule (1995-1996) was het eerste bestuur dat van de TU vier bestuursbeurzen beschikbaar kreeg gesteld. Vier bestuursleden konden zich nu fulltime inzetten voor de vereniging. Een vijfde bestuursbeurs voor C.S.R. zat er echter financieel niet in. Men besloot dan ook de bakens te verzetten, en het voortaan bij een vierkoppig bestuur te laten; met vier fulltimers in plaats van vijf parttimers moest dat wel lukken. Er werd wat heen en weer geschoven met taken: de vice-praeses nieuwe-stijl kreeg ineens veel meer te doen dan vroeger (onder meer het notuleren op H.V.’s), het pandbeheer ging naar de fiscus toe, de abactis kreeg de coördinatie van de werkgroepen erbij en de functie van vice-abactis verdween. Met het vierkoppige blauwe bestuur Zielhuis (1996-1997) kreeg C.S.R. bovendien haar allereerste vrouwelijke praeses. De laatste vice-abactis uit het bestuur Heule, Reinout van Rees, zwoer een eed dat hij C.S.R. pas zou verlaten als hij ooit een opvolger kreeg. Sindsdien zwierf het vice-abactiale bestuurslint eenzaam door de bestuurskast, en af en toe was het zoek. Maar in de hoofden van de Civitassers bleef het vijfde bestuurslid rondspoken, als een ver ideaal; en jaren later bestonden bij de verkiezingen de meeste tegenbesturen nog altijd uit vijf personen.In 2001-2002 veranderde het bestuursbeurzensysteem – het veranderde trouwens nagenoeg elk jaar. De persoonsgebonden jaarbeurzen verdwenen; in plaats daarvan kreeg iedere studentenvereniging een bepaald aantal maandgelden toegewezen, die naar eigen inzicht mochten worden verdeeld over actieve leden in functie. Het bordeauxrode bestuur Oosterom bedacht zich geen moment en droeg als vanouds vijf opvolgers voor. Prompt schreef amice Van Rees – inmiddels al jaren afgestudeerd en getrouwd - zijn afscheidsbrief als lid. Het nieuwe vijfkoppige paarse bestuur Van der Griendt (2002-2003) kreeg het druk: de vereniging zat midden in de aankoop en verbouwing van haar nieuwe sociëteit Confide, en dus was het alle hens aan dek.

Het bestuur Heule kwam met een beleidsnota die de vorming en de openheid op de vereniging wilde stimuleren. Voortaan werden álle bijbelkringen (ook die van de ouderejaars) door twee kringleiders geleid, en dat bleef zo tot 1999. Voor het eerst werden de werkgroepen nu ook opengesteld voor eerstejaars; vanaf dit jaar werden de werkgroepen hoofdzakelijk bevolkt door sjaars, die werden geconfronteerd met hoogstaande thema’s als Christelijke economie, Media, Moderne kunst, Kierkegaard en Joodse literatuur. En verder werd op initiatief van vice-praeses André van der Werk de verenigingsbidstond ingevoerd. Elke maandagavond na de maaltijd was er nu gelegenheid voor samen zingen, bijbellezen, danken en bidden. De bidstond had het in het begin heel moeilijk – niet zelden zaten er maar twee mensen – maar André zette vastberaden door en zijn opvolgers namen het initiatief over. De bidstond was de maatregel die de vereniging op den duur het meest zou beïnvloeden.De beleidsnota’s van opeenvolgende besturen in de jaren negentig leken behoorlijk veel op elkaar, net zoals nu. Steevast werden de sterke en zwakke kanten van de

Page 162: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

vereniging benoemd, waarna enkele maatregelen werden voorgesteld ter verbetering. C.S.R. had zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een heel unieke gemeenschap: er waren weinig plekken waar persoonlijke geloofsvorming en een actief studentenleven zozeer hand in hand gingen. Maar na tien jaren van groei begon de grootte van de vereniging C.S.R. parten te spelen. Vergeleken met de jaren tachtig nam relatieve betrokkenheid van de leden af: de opkomst bij vormingsactiviteiten was niet altijd geweldig. Ook werd het moeilijker om alle leden persoonlijk goed te kennen, waardoor er soms mensen sociaal buiten de boot dreigden te vallen. De natuurlijke gemeenschapszin van de Civitas werd kleiner, en de kreet “meer openheid!” werd daarom steeds vaker gehoord. Ook verlangde een aantal leden naar meer openheid naar buiten toe, bijvoorbeeld op evangelisatiegebied. Opeenvolgende besturen stimuleerden de betrokkenheid en de openheid met originele ideeën en activiteiten: althans, dat was de bedoeling. Maar mensen zijn weerbarstig, en organisaties zijn dat nog veel meer. Van de meeste beleidsnota’s luidde de impliciete of expliciete conclusie ‘dat C.S.R. een mentaliteitsverandering nodig had’. Er was echter een crisisjaar – dat de vereniging soms op haar grondvesten deed schudden – voor nodig voordat die verandering er (deels) kwam.

Het eerste halfjaarthema van het bestuur Heule luidde Het Delftsche Geloof. De eerstejaars vielen meteen met de neus in de boter: vijf stevige lezingen over de verhouding tussen geloof, wetenschap en techniek, die werden uitgesproken door menig zwaargewicht, waaronder René van Woudenberg en Jan van Bemmel. Als klap op de vuurpijl kwam prof. Van den Beukel een lezing geven op C.S.R. Hij was nog altijd wereldberoemd in heel christelijk Nederland, en de belangstelling was overweldigend. Alleen al aan de maaltijd vooraf namen 80 mensen deel en het gebouw Conventum, waar de lezing plaatsvond, was tot de laatste plaats bezet. Ook het vormingsprogramma van het geelbruine bestuur Terwel (1997-1998) kende veel bekende sprekers. De Messiaanse rabbijn Lion Erwteman hield een controversiële lezing over de relevantie van oudtestamentische wetten voor christenen. Grote publiekstrekker was de oude dominee Dick van Keulen, die veel indruk maakte op de eerstejaars met zijn getuigenis en zijn sympathieke, kinderlijke lach. Tijdens de Dies kwam oud-minister Hanja Maij-Weggen spreken over de Europese Unie en mgr. Tiny Muskens, bisschop van Breda, hield in mei een betoog over stille armoede in Nederland. Reset organiseerde de broederlezing, waarin EO-coryfee Peter Scheele zijn nieuwe boek over schepping en evolutie toelichtte. Allerlei leden hadden niet-christelijke vrienden meegenomen, en na de pauze zorgden zij voor een pittige discussie.Tot 2000 was het gebruikelijk om voor het lezingenprogramma een halfjaarthema te kiezen, waardoor het vormingswerk enorm samenhangend werd. Vaak stelde het bestuur voor de leden een reader samen, een dikke pil met krantenknipsels en wetenschappelijke artikelen over het thema, iets dat vandaag de dag op C.S.R. ondenkbaar is. Halfjaarthema’s eind jaren negentig waren bijvoorbeeld Mij een zorg?!, De mens als sociaal wezen, Persoonlijkheidsvorming, Communicatie, Radicaliteit en Christendom Onwijs?!. Het thema Communicatie was zelfs een jaarthema. Het rode bestuur Kardol (1998-1999) koos als eerste een lijfspreuk vanuit de bijbel: ‘Weest dan navolgers Gods’. Die trend werd door latere besturen voortgezet: ‘Zoekt eerst het koninkrijk’, ’Een stevige verankering in roerige tijden’, ’O Here, mijn Rots en mijn Bevrijder’, ‘Wie de HERE verwachten putten nieuwe kracht’, ‘Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart’, enzovoort.

Page 163: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Bij de bijbelkringen werd het min of meer gewoonte om in het ene halfjaar een bijbelboek te bestuderen en in het andere een meer algemeen onderwerp te behandelen, zoals Geestelijke groei, Gebed of Gods leiding. Bijbelgedeelten die na 1995 aan de orde kwamen waren bijvoorbeeld de Bergrede, Jacobus, Romeinen, het leven van David, Deuterojesaja, Handelingen, Jozua en Richteren, de Psalmen, de brief aan de Efeziërs en de profeet Daniël.Het bestuur Kardol kwam met een heel goed idee: de turbokring nieuwe-stijl. Tot dan toe waren turbokringen losse studieavonden geweest met een preekachtig karakter, waar weinig mensen op af kwamen. Het bestuur besloot de beide turbokringen aan het begin van ieder halfjaar te plaatsen, zodat ze gebruikt konden worden als specifieke introductie op de beide bijbelkringthema’s. Veel leden bleken behoefte te hebben aan zo’n introductie, zodat ze op de kringavonden goed beslagen ten ijs konden komen. De turbokringen werden vanaf nu zeer goed bezocht, en latere besturen namen deze opzet over.

In de jaren negentig volgde nog zo’n 40% van de leden elk jaar een werkgroep. Vanaf 1997 was er een nieuw concept om meer leden naar de werkgroep te trekken: de halfjaarwerkgroep. Erik Klein en Andries Hettema leidden de experimentele halfjaarwerkgroep Vriendschapsevangelisatie, en ook was er een halfjaarwerkgroep Geloof en Wetenschap onder leiding van Harmen Talstra. De werkgroep Politiek raakte dat jaar tijdens een uitje op het Binnenhof lelijk in het nauw toen een demonstrerende studentenmenigte de Tweede Kamer wilde bestormen. Deze werkgroep resulteerde uiteindelijk in een door C.S.R. georganiseerd Politiek Forum in de TU-aula, waaraan de meeste Delftse studentenverenigingen meededen. De broederwerkgroep Globalisering, een hard feit leidde tot een groot gelijknamig symposium in het Cultureel Centrum van de TU.Een jaar later werd er opnieuw geëxperimenteerd met nieuwe soorten werkgroepen, om te proberen het fenomeen werkgroep aansluiting te laten vinden bij de jongere, consumptiever ingestelde studentengeneraties. Hans Kranenburg leidde de werkgroep Loopbaan, Levensweg & Geloof, een mengvorm van het zoeken van Gods leiding en het maken van toekomstplannen, van zending tot management. Mirjam van Nes gaf leiding aan de praktische werkgroep De Kracht van Gebed, die een flinke impact had. De werkgroep werd in de jaren daarna voortgezet door Chris Duisterwinkel en Hans van Kranenburg. Een traditionelere werkgroep dat jaar was Christelijke Ruimtelijke Ordening, geleid door Jan-Bert de Hoop. Enkele deelnemende oudleden hadden dit thema aangedragen, en in samenwerking met het Christelijk Studiecentrum ICS werd naar het voorbeeld van deze werkgroep zelfs een landelijke cursus ontwikkeld. Stevige discussie werd gegarandeerd doordat er maar liefst zes Debatingmasters aan deze werkgroep deelnamen: Jacob-Jan Brouwer, Henk-Jan Veerman, Jan-Floor Troost, David Gerds, Harmen Talstra en Marcel Barzilay. Het was een ouderwetse werkgroep die zo uit de jaren zeventig leek te zijn weggelopen.In het jaar 1999-2000, onder het donkergroene bestuur Jochemsen, waren vooral de werkgroepen Openbaringen, Jodendom en Bach populair. De broederwerkgroep heette De christeningenieur in ontwikkelingshulp. Maar de trend dat steeds meer leden het werkgroepsprogramma lieten schieten zette door: in 2000 volgde nog maar 25% van de Civitassers een werkgroep, waarvan het overgrote deel eerstejaars was. Het Delftsblauwe bestuur Bouta (2000-2001) experimenteerde daarom verder met nog praktischer werkgroepthema’s, zoals Fotografie,

Page 164: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Debatteren en Vrijwilligerswerk. Dat leek de enige manier om het fenomeen werkgroep in de toekomst leven te houden. Maar in de jaren daarna leefde de belangstelling voor werkgroepen weer op, en werkgroepen met traditionele thema’s als Bonhoeffer, C.S. Lewis en Politiek zaten weer vol. De participatiegraad werd echter nooit meer zo hoog als vroeger.

***

De Financiële Commissie bracht in april 1996 advies uit over het geldbeleid van C.S.R. De Civitas was zo langzamerhand een rijke vereniging aan het worden. Besloten werd om de contributie voorlopig niet te verhogen en het eigen vermogen van de vereniging niet boven de ƒ23.000.– te laten komen; de vereniging mocht in de komende jaren dus nog gerust wat geld uitgeven.De vaste commissies werden elk jaar kleurrijker. Niet alleen de Propcie koos elk jaar een pakkend thema, bijna alle commissie deden dat zo langzamerhand: Novcie, Diescie, Almanakcie, Soccie. De Arcie begon pas in 1999 met het presenteren van thema’s. Maar de overige commissies bestookten de vereniging ieder jaar weer met nieuwe woordspelingen en vondsten om hun visie uit te dragen.De Soccie Geen Paniek onder leiding van “Oppersok” Pieter-Frank van der Kamp (1995) timmerde flink aan de weg met een jungle-themaborrel en een Weihnachtsabend: de Schlagermusik en de Biertisch heersten op CC. Deze Soccie bleek zóveel omzet te draaien, dat eind januari 1996 de winst van een compleet jaar er doorheen gejaagd werd tijdens een “budgetborrel” waar alle drank bijna gratis was. De Soccie Gevat kwam in juni 1996 met een “wortelfeest”, ter ere van het heugelijke feit dat het pand Civitas Centrum reeds √900 jaar in het bezit van de vereniging was. Deze Soccie werkte veel samen met DéDé: er was een “Nuit de la Chevalerie”, waarbij de heren romantische gedichten mochten voordragen en andere ridderlijke acties ondernemen om de vrouwelijke Civitassers te bekoren. DéDé bakte eens massaal taarten tijdens de borrel, die onder de mannelijke leden werden geveild. De winnende taart (in de vorm van het DéDé-logo, twee vrouwenbenen) bracht veertig gulden op. Later in het jaar was er een breiwedstrijd, die tot ontzetting van de aanwezige dames werd gewonnen door een man: Brendan Nielsen.Aan het eind van het jaar was er een Criminelen-themafeest:de Civitassers verkleedden zich massaal als de Daltons, the Godfather en andere ongunstige figuren, en onder leiding van amica praeses vond het “proces-Kranenburg” plaats. De Soccie Werk in Uitvoering organiseerde in 1997 een stropdassenborrel, waarbij alle mannen een uitgebreide cursus stropdasstrikken kregen. De Soccie Houdt het koel (1998), onder leiding van Nils van der Knaap, voerde spoedig na haar aantreden een gedigitaliseerde Soccierekening in, zodat barwerk veel overzichtelijker werd. Ieder lid kon nu op rekening drinken – mits hij voldoende tientjes inlegde – en voortaan was er exact bekend wat er gekocht en verkocht werd, zodat het voorraadbeheer er stukken op vooruit ging. Achter de bar kwam een computer. De aanvankelijk aangeheven kreet “géén computer achter de bar!” verstomde spoedig, want eigenlijk vond iedereen het toch wel een érg handig systeem. Tevens verwierf het biermerk Grolsch zich in dit jaar definitief een vaste plaats naast Hertog Jan, dat sinds studentenheugenis op C.S.R. geschonken werd. Eénmaal werd in het weekend de voordeur van CC niet goed afgesloten, en op maandag bleek de Socciekas ten tweeden male gejat. Verder maakte Houdt het koel naam met een zeer geslaagd Zuidpool-themafeest: Blauwbekken.

Page 165: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

In februari 2000 constateerden zeven oud-Soccieleden uit 1995 dat de complete Soccie Geen Paniek uit dat jaar nog voltallig actief was op de vereniging. Ze besloten tot een eenmalige comeback. En zo maakte de in februari aangetreden Soccie 2000 Maakt uw Dag van Martijn van Loenen in maart weer een week lang plaats voor de Soccie 1995, ditmaal onder het thema Jahrtausendbeständig. De frituurpan Bassie en de Schlager-top 100 aller tijden heersten weer op de borrels.

Vijftien leden gaven in de zomer van 1996 onder leiding van de Schildercie de sociëteit een grote beurt. Het poepbruine, verveloze interieur werd resoluut overgeschilderd in de verenigingskleuren geel en blauw, en het plafond werd wit. De oude lampenkappen werden verwijderd en de tijdelijk bevestigde bouwlampen maakten de zaal zoveel lichter dat men ze gewoon liet hangen. Ze werden pas in de zomer van 2001 vervangen door sfeerverlichting. Toen de leden in de OWee het nieuwe interieur zagen klaagden ze dat C.S.R. een grote “babykamer” was geworden, maar op de eerstejaars maakte het geheel een goede indruk: er werden weer 33 nieuwe leden geworven. De Propcie had het beste OWee-thema sinds jaren: C.S.R. Buitengewoon, Binnen Anders. De poster viel op in Delft – de hele onderkant van de ophaalbrug naar de TU-wijk was ermee behangen – en jaren later kenden veel mensen de spreuk nog. ‘Het lijkt erop dat C.S.R. zich een lijfspreuk heeft aangemeten’, schreef vice-praeses Léon Wielaard in zijn jaarverslag.In 1997 werd de Propcie gesplitst in twee nieuwe commissies. Het was gebleken dat de Propcie altijd zoveel energie kwijt was aan de OWee dat ander propagandawerk er vaak bij inschoot. Er werd daarom een aparte Publiciteitscommissie worden ingesteld en de Propcie zou voortaan OWeecie heten. Meer dan zestig jaar nadat S.S.R. met het propagandawerk begonnen was werd de term “propaganda” definitief ingeruild voor het meer politiek correcte “publiciteit”. De Pubcie nam de familiedag van de OWeecie over, bracht een kledinglijn uit, verzorgde het drukwerk van de vereniging en beheerde ook de eerste C.S.R.-website, die door Reinout van Rees en Hans Houwaard werd opgezet. Na 1997 kregen ineens veel meer leden internet, en de Pubcie begon dan ook met het uitgeven van een wekelijks e-mailbulletin met nieuws, activiteiten en wistjedatjes, de C.S.R.-Mail.Het aantal bètastudenten in Nederland was al een aantal jaren flink aan het afnemen, en ook werden studenten steeds vaker pas in hun tweede jaar lid van een studentenvereniging. Bovendien besloot de TU in 1998 in haar ondoorgrondelijke wijsheid om de OWee een week te vervroegen, zodat die nu middenin de vakantie viel. De Delftse verenigingen ondervonden zonder uitzondering het gevolg: extreem weinig nieuwe leden. Op C.S.R. viel het relatief mee, maar toch waren de lichtingen 1997 en 1998 klein: amper twintig sjaars. Als die trend zou doorzetten, had C.S.R. voor de toekomst een ledenprobleem te vrezen. Al spoedig bleek het inderdaad moeilijk om voldoende actieve jongerejaars te vinden voor commissies. Maar de kansen keerden: onverwacht haalde C.S.R. in 1999 maar liefst 46 eerstejaars binnen, en in de jaren daarna bleef het gemiddelde ruim boven de dertig.

Het novitiaat was in de jaren negentig relatief mild. Fysiek konden de dagen wel zwaar zijn, maar al te veel studentikositeit tijdens de ontgroening was niet de bedoeling. De Novcie weigerde nog pertinent de eerstejaars feuten te noemen “om geen mensen te kwetsen”; sommige ouderejaars gebruikten de term echter lekker toch. De Novcie compenseerde haar gebrek aan gezag met een strikt dieet van havermout en pindakaas. Pas in 1996 herintroduceerde de Novcie De Hoop het

Page 166: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

woord feut, na 25 jaar. De Novcie De Hoop ging er in vergelijking met voorgaande jaren keihard tegenaan. Nog jaren later werd op C.S.R. het anti-Novcielied uit 1996 aangeheven: ‘O novitiaat – is wat ik haat; ‘k Heb zelfs geen nachtrust meer, wij zingen keer op keer: Novcie, wij zijn het nu zat!’De Novcie Ribberink in 1997 (‘Vrees niet’) was weer een stuk liever, maar liep wél voor het eerst sinds jaren weer in jas en das (of liever gezegd: in jacquet en korte broek). In 1998 ontwierpen de feuten een alternatief C.S.R.-vaandel met de tekst Collectieve Sjaars Rebellie. Vanaf Novcie Bassa in 2000 (‘Wij zijn de beroerdste niet!’) werd de novitiaatsweek hoe langer hoe studentikozer. Het spel werd bij tijd en wijle steeds harder gespeeld, er verdwenen steeds meer sjaars en Novcieleden in de gracht, en af en toe vroegen de buren van C.S.R. op straat zich hardop af waarom die brave christelijke vereniging ineens zo corporaal deed. Ondanks de toenemende studentikositeit bleef het novitiaat een redelijk uitgebalanceerde introductietijd, die wel fysiek veel vroeg maar zeker niet vernederend was. Naast al het blaten, zingen, duwen en trekken was er ruim voldoende tijd voor lezingen, bijbelstudie, gebed, acties voor een goed doel, speurtochten, droppings en vele lange, goede gesprekken. Een roemruchte dropping tijdens het Startkamp 1999 leidde binnen het jaar tot een huwelijk van twee leden.De sjaars bezochten vanaf 1996 verplicht minstens één maaltijd per week. Op maandag en donderdag aten er nu maar liefst zeventig mensen mee. Daarom voerde de Maalcie de woensdagmaaltijd opnieuw in. Die trok slechts weinig bezoekers, maar al gauw ontstond er op de vereniging zo’n “woensdag bravo”-stemming dat de maaltijd toch werd gehandhaafd. In 2000 ging de woensdagmaaltijd op in de nieuwe Mootmaaltijden.De werkelijke ontgroening begon in 1995 pas tijdens het startweekend; vanaf vrijdagavond werd ineens een groot aantal kampleden goed ziek. Ook de halve Novcie was uitgeschakeld. Deze epidemie bleek niet veroorzaakt te zijn door het spijkerharde novitiaatsregime maar door besmet water op de locatie, een sympathieke variant van legionella. Na een paar dagen liepen de meeste zieken weer redelijk vrolijk rond. Steeds vaker werden de studentenhuizen ingeschakeld bij het Novcieprogramma. Op Sonnenvanck brachten sjaars vanaf 1997 de eerste nacht van het novitiaat door in de badkamer, opgesloten met een cassettebandje Turkse muziek op vol volume. Ook experimenteerde de Novcie Ribberink voor het eerst met ruilhandel: eerstejaars werden er met een appel en een ei op uitgestuurd om te proberen zoveel mogelijk tweedehands troep voor de vereniging te regelen. Het startweekend vond dat jaar plaats op een boerderij in Nijkerk. Vandaar bracht de boer de hele vereniging per tractor en platte kar ’s zondags naar de kerk, een evangelische gemeente waar zóveel profetieën in het rond vlogen, dat sommige C.S.R.-ers niet wisten waar ze het zoeken moesten.

***

Landelijk ontstond er in 1998 een flink debat over ontgroeningen bij studentenverenigingen na een fataal ongeval bij het Groningse corps Vindicat, waar een eerstejaars zo ongeveer gedwongen was geweest zichzelf dood te zuipen. De TU-Delft gaf dat jaar veel voorlichting aan eerstejaars over ontgroeningen, en eiste van alle studentenverenigingen dat het barpersoneel een alcoholcursus volgen zou. Ook kwam er een commissie, de Adviescommissie Introductie Delftse Studenten (AIDS), die alle ontgroeningprogramma’s moest gaan screenen en

Page 167: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

keuren. Daarom stelde C.S.R. een speciale commissie in, de Bestuurscommissie Aangaande Het Novitiaat (BAHN), die een goed beginselprogramma moest maken voor alle volgende Novcies. Na een herfst en een winter discussiëren bracht BAHN in het voorjaar van 1999 rapport uit. De latere Novcies baseerden hun visie grotendeels op dit rapport, en de adviescommissie van de TU had geen enkel probleem met het C.S.R.-beleid.Het bestuur Zielhuis riep het Oudledenbestuur in het leven, dat in de toekomst de band met de oudleden moest gaan aanhalen. Haar eerste taak bestond uit het mobiliseren van oudleden voor de Lustrumdies Elementair van februari 1997. In het najaar van 1996 kwam het eerste nummer van het oudledenblaadje Contactueel uit.

In diezelfde jaren waren er veel extra commissies aan het werk. Voor ieder wissewasje werd wel een nieuwe commissie ingesteld, zodat het aantal eindpresentaties tijdens H.V.’s sterk opliep. De Commissie Sint-Maarten verrichtte tevergeefs onderzoek naar de herkomst van een fles sterke drank van het merk CSR (zonder puntjes), die enkele leden tijdens een vakantie op het eiland Sint-Maarten hadden opgeduikeld. Meer succes had de Commissie Van Rees: deze eenmanscommissie had tot taak het opsporen van een wissellijst met foto’s van een brasactie uit 1992, toen enkele eerstejaars de tafelbel (hoe origineel) hadden gejat en vervolgens door de ouderejaars tot diep in Duitsland waren achtervolgd. De klus was spoedig geklaard en toen kon de commissie reeds op de lauweren gaan rusten. Het werk van de Cie Van Rees werd omkleed met zeer bombastische retoriek: het stadswapen van de Duitse stad Rees werd prompt gebombardeerd tot commissiewapen – een wapen dat nu nog altijd levensgroot is te bewonderen in de garderobe van Huize Rommel.Naar een idee van de Novcie Ribberink werd de Creacie geïnstalleerd, die bestond uit eerstejaars die de opdracht kregen iets creatiefs te ontwerpen voor in de sociëteit. In de eerste jaren ontwierp de commissie achtereenvolgens een “spiegeltje aan de wand”, een pedelstaf, een designklok en een lezingkatheder.In 1997-1998 was de tweede Liedcie actief, die bestond uit Harmen Talstra, Hans Kranenburg, Judie den Dikken en Karel Terwel. De opdracht van de Liedcie begon daar waar de eerste Liedcie in 1976 was opgehouden: oude vergeten liederen opsporen en eventueel nieuwe maken. Er ontstond een nieuw verenigingslied, Delftsch blauw bloed, waarvan sinds de KIK 1997 al een vroege “ongekuiste versie” bestond.De melodie was ontleend aan het Groot Gloria van de ondervereniging Mootje. Ook deed de commissie een poging om allerlei mooie, vergeten S.S.R.-krakers onder het stof vandaan te halen, maar zonder veel succes.

Delftsch Blauw BloedDelftsch blauw bloed in d’ aadren, / Techniek in hoofd en hart;

Wij gaan in ’t spoor der vaadren, / Wij zijn een club apart.Stijlvol en gedegen, / Bruut extragalant,

Om woorden nooit verlegen: / Delftsch roem schalt door het land!Om woorden nooit verlegen: / Delftsch roem schalt door het land!

Ongekuiste VersieVoorwaarts Delftsche strijders, / Sla neer de Ichthiaan;

De technicus moet heersen, / Gij alfa’s, maak ruim baan.

Page 168: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Stijlvol en gedegen, / Bruut extragalant,Palen, pils en zegen: / Delftsch roem schalt door het land!Palen, pils en zegen: / Delftsch roem schalt door het land!

In 1998 was er de Statutencommissie, die – met een knipoog naar de Oostduitse geheime dienst Stasi – al spoedig Stacie werd genoemd. De voorletters van de commissieleden – Daniël, David, Reinout – vormden samen DDR, en de commissie koos een Duitse dubbelkoppige adelaar tot commissiesymbool. De commissie maakte een grondig herziene versie van de C.S.R.-Statuten, die sinds 1984 niet meer waren veranderd. Niet zozeer inhoudelijk waren de statuten verouderd, maar wel qua vorm. In plaats van de TU was er nog sprake van de TH, om maar iets te noemen. De Stacie verbeterde minutieus het taalgebruik in de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, bracht nadere preciseringen aan in de formuleringen en hield in haar woordkeus zelfs al rekening met de invoering van de Euro in 2002. De meeste wijzigingsvoorstellen werden door de Statuten-H.V. van mei 1998 gesteund, en die zomer werden de vernieuwde Statuten opgenomen in een notariële akte.In 1997 ging de eerste Pandcommissie aan het werk. Het bestuur Zielhuis had (niet als eerste) geconstateerd dat C.S.R. uit haar pand barstte. Het bestuur Terwel installeerde een commissie die een Programma van Eisen moest opstellen voor een hypothetisch nieuw, groter verenigingspand. In mei werd dit Programma tijdens een extra H.V. goedgekeurd. In principe was daarbij nog niet duidelijk of het zou uitdraaien op een volledige verhuizing, uitbreiding van CC met een naburig pand, of verbouwing van de bestaande verenigingsruimte. Veel animo voor een volledige verhuizing was er in 1997 nog niet. Niettemin ging de tweede Pandcie (1998-1999) verder met het uitpluizen van de zakelijke en formele kanten van een verhuizing. Allerlei vragen rondom bestemmingsplannen, horecavergunningen en financiering werden diepgravend onderzocht. In 1999 was het Pandciewerk zover gevorderd dat C.S.R. echt op zoek kon naar een nieuwe sociëteit in de Delftse binnenstad. Met name de praeses van de derde Pandcie, Chris Duisterwinkel, en bestuurslid Caroline Heule waren in 1999-2000 zeer actief. Maar geschikte panden waren dun gezaaid, de huizenprijzen waren ten opzichte van 1965 vertienvoudigd, en het was dus maar de vraag of een verhuizing er ooit in zou zitten.

***

‘Zodra jullie verhuizen, kom ik persoonlijk helpen met verbouwen’, zo verklaarde de praeses van Virgiel in het najaar van 1999 tegenover het C.S.R.-bestuur. Ook al beschouwde ze zichzelf vaak als een kleine vereniging, door de jaren heen stond de Civitas aardig goed op de kaart in Delft. De vereniging werd serieus genomen en was betrokken bij alles wat studentenverenigingen samen ondernamen vanuit de VeRa. ‘Ik heb het afgeleerd om C.S.R. als kleine vereniging te zien’, schreef vice-praeses Brendan Nielsen in 2000 in de Areopagus.Cultuurverschillen bleven er natuurlijk wel. De bijbel die het bestuur Jochemsen in 2000 aan de Corps-Senaat aanbood werd vriendelijk doch lacherig ontvangen – overigens nam een van de Corpssenaatsleden het jaar daarop deel aan een open bijbelkring. Bestuursleden van niet-christelijke verenigingen waren altijd stomverbaasd als ze hoorden over het grote aantal C.S.R.-huwelijken: soms meer dan tien per jaar. Bij het Corps (1800 leden) liep anno 2000 zegge en schrijve één getrouwd stel rond. En toen de Bouwkunde-pedel op de bestuurswisselreceptie van studievereniging Stylos in 1999 (na de installatie van C.S.R.-lid am. Barzilay tot

Page 169: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Stylos-praeses) het C.S.R.-bestuur plechtig aankondigde, schreeuwde hij uit de grond van zijn hart: ‘Jezus b’vo!’. Daar kon het bestuur der Civitas hem uiteraard geen ongelijk in geven.Vanaf 1998 werden ineens veel meer C.S.R.-leden actief in externe organisaties. Wilco Boonstra, Marcel Barzilay en Sietske Hoekstra vervulden een taak in een studieverenigingsbestuur, Aljen Uitbeijerse runde de VSSD, en meerdere C.S.R.-leden vonden de weg naar de studentenpartijen ORAS en AAG. Arjan Grevengoed leidde in 1999 de Delftse Studentensportfederatie. Marjan Bassa zat in de OWee-Werkgroep. Bram Gille was een jaar lang AAG-fractievoorzitter in de Centrale Studentenraad van de TU, Bas de Goeij en Yoram Versluis zaten een jaar lang in het bestuur van de LKvV en am. Dirk Meuleman kwam een paar jaar later in de Delftse gemeenteraad terecht via de studentenpartij STIP.Binnen de VeRa draaide de Civitas al langer mee. Regelmatig herbergde CC de vergaderingen van dit overlegorgaan, waarin vanuit C.S.R. de vice-praeses meedraaide als vertegenwoordiger. Maar vanaf 1992 begon de vereniging ook leden voor het Dagelijks Bestuur te leveren, en in 1998 kreeg de VeRa voor het eerst een C.S.R.-president: Sjoerd-Jan Ribberink. Vanaf nu stond er letterlijk om de twee jaar een C.S.R.-lid aan het roer van de VeRa. Sjoerd-Jan vatte zijn taak zeer gemotiveerd op. ‘Dit is nog eens een goeie manier om te onderzoeken wat je als christen nou eigenlijk waard bent tussen de heidenen’, vertelde hij in een interview in het IFES-blad Trefpunt. In februari, als de VeRa van bestuur wisselde, streek de hele borrelkaravaan tijdens de kleine uurtjes neer in de C.S.R.-sociëteit. De goede gesprekken met gasten waren niet van de lucht, althans, met de gasten die níet dronken waren. Sjoerd-Jan werd achtereenvolgens opgevolgd door Gertjan Trouborst, Pieter Verhage, Frans van der Meer, Ingeborg Brouwer, Peter Goudswaard, Geertjo van Dijk, Jelte Gelderloos en Roy van Ginneken.

In februari 1996 vierde de Civitas haar 34e Dies, Extragalant, in Rotterdam: diner in Hotel New York, en feest op een rondvaartboot door het hele havengebied. Voor de eerste maal stond er een eerstejaars in de finale van het Debattoernooi: Tijmen van Oldenrijk. De voorafgaande avonden had hij de ene na de andere goedgebekte oude bal verslagen; tijdens de finale verloor hij op de valreep toch nog van zesdejaars Jan-Floor Troost, die Debatingmaster werd op de stelling ‘Chinese huizen hebben meer stopcontacten dan Nederlandse’. Er werd enthousiast gedanst. Er hing echter een schaduw over het feest: diezelfde middag, 16 februari, had de VCSG “Hendrik de Cock” het zusterverband verlaten.Tussen C.S.R. en Hendrik, die binnen het zusterverband het meest verschilden, bestond al sinds 1990 enige wrevel, die op de spits werd gedreven door de principiële opstelling van C.S.R. en door wederzijdse cynische speeches tijdens Diesvieringen. Er was in 1991 een vergadering belegd om dingen uit te spreken, maar echt helemaal goed kwam het nooit meer. Na 1995 begonnen de andere zusters, vooral de C.S.V.-Alpha, weer meer “zusterminded” te worden en werd er zelfs gepraat over nieuwe vormingsactiviteiten. Dat was voor Hendrik aanleiding om definitief te vertrekken. En een paar jaar later was deze Groningse vereniging totaal geseculariseerd en omgedoopt: eerst tot ASV Hendrik, en later zelfs tot ASV Dionysos, naar de gelijknamige Griekse wijngod. De Vader der Afscheiding uit 1834 draaide zich meermalen om in zijn Groningse graf.Het vertrek van Hendrik de Cock maakte echter tegelijk de weg vrij voor meer samenwerking tussen de andere vier verenigingen. De zusterband werd hernieuwd. Op 15 november 1996 kwam een verklaring tot stand: de vier zusters verenigden

Page 170: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

zich in het Overkoepelend ZusterOverleg Nederland (OZON). De gezamenlijke grondslag omvatte “de boodschap van de Bijbel als richtsnoer voor het leven”. Een paar jaar eerder was dat nog niet mogelijk geweest. Er werd afgesproken om op de zusterweekenden weer iets aan vorming te gaan doen. De verdere contacten bleven echter beperkt tot dat zusterweekend, en verder tot brasacties en wederzijdse Diesfeesten; vrij mager dus, maar dat vond iedereen allang best. Een voorstel in 1999-2000 om een OZON-bestuur in te stellen haalde het niet, maar de zusterweekenden bleven gezellig: klein maar fijn, voor de liefhebber.

Met IFES werd het contact juist steeds structureler en intensiever. Vanaf 1997 had C.S.R. zitting in het Plenair Bestuur van IFES-Nederland, zodat “C.S.R.-Landelijk” nu kon meepraten op hetzelfde niveau als de andere bloedgroepen. De belangstelling voor IFES-conferenties nam telkens toe: kwamen op een TOKO anno 1995 zo’n vijftien C.S.R.-leden af, rond 2000 waren het er dertig en anno 2006 zijn het er meestal rond de vijftig. Met Hemelvaart 1996 draaide am. Karel Terwel mee in de TOKOcie, in latere jaren gevolgd door Willem Bas, Andries Hettema, Harmen Talstra en Simeon Calvert. C.S.R. leverde om de paar jaar een conferentieband, Delftse conferentiegangers deden steeds vaker de geluidstechniek op conferenties, en het computer- en internetgebeuren van het Utrechtse IFES-kantoor werd op den duur zelfs exclusief door Delftenaren beheerd. Op De Hoof in Someren – de vaste TOKO-locatie – had C.S.R. haar “eigen” slaapzalen, die elk jaar met veel bravoure werden geclaimd en zo nodig met geweld veroverd op indringers van de Enschedese RSK. In 1996 hield de stokoude dominee Dick van Keulen een toespraak op de TOKO, en dat was zo’n succes dat hij tot op heden om de paar jaar C.S.R. bezoekt als spreker.Eind jaren negentig was C.S.R. nog bijna de enige studentikoze vereniging op IFES-conferenties. Niet iedereen kon dat waarderen. Toen C.S.R.-leden tijdens de KIK 1996 de conferentiedeelnemers plenair een korte cursus “mores leren” gaf rees er een hoop weerstand, en de RSK wist in een onbewaakt ogenblik alle aanwezige C.S.R.-stropdassen te kapen of af te knippen. Nog jaren later waren er veel conferentiegangers die studentikositeit iets onchristelijks vonden, en als C.S.R. in het TOKO-café haar liederen aanhief werden er Opwekkingsliederen tegenin gezongen. Maar het bloed kroop waar het niet gaan kon. Ondanks de wederzijdse vooroordelen hielden Delftse mannen en Ichthusdames niet op om elkaar uit te nodigen voor wederzijdse feesten. Steeds meer “Evangelische Studentenbewegingen” binnen IFES-Nederland heetten rond 1999 ineens “Evangelische Studentenvereniging”; de bestuursleden begonnen zich praeses en abactis te noemen, ze begonnen Diesgala’s te organiseren en zelfs verenigingsliederen waren niet meer taboe. Op de TOKO 2002 presteerden Ichthus-Groningen en Ichthus-Maastricht het om de aanwezige C.S.R.-leden te overstemmen met hun splinternieuwe verenigingslied. De Delftse mannen werden er stil van. C.S.R. was toen op TOKO’s sowieso al niet meer de enige vereniging van traditionele huize: steeds meer vrijgemaakte studentenverenigingen volgden het voorbeeld van de VGSD, en openden hun deuren naar IFES en andere evangelicale invloeden.

Eind maart 1997 liftten vijftien Civitassers naar de internationale TOKO in het Duitse Marburg – het bestuur had een liftwedstrijd uitgeschreven. Het bleek dat jongen-meisjecombinaties gemiddeld drie uur sneller waren met liften dan duo’s bestaande uit twee jongens. IFES bestond vijftig jaar, dus het was feest. Michael

Page 171: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Green verzorgde de bijbelstudies en een Amerikaans-Nederlandse acteur, Bruce Kuhn, reciteerde uit zijn hoofd het halve boek Handelingen. In een doorsnee Fellowship Group werden vier verschillende talen gesproken en niet alle Oosteuropeanen waren het Engels even machtig, maar dat maakte de conferentie juist tot een uitdaging. En, taalverschil of niet, alle deelnemers spraken de taal van Evangelie en gebed. Ondanks alles misten de Nederlandse deelnemers deerlijk hun dagelijkse koppen Hollandse koffie. Binnen de kortste keren was er een kraampje waar Real Dutch Coffee werd verkocht; de winst, drieduizend D-Mark, ging een Nederlandse IFES-zendeling in Siberië.“Marburg” maakte op de 377 Nederlandse deelnemers een verpletterende indruk, niet in de laatste plaats op de Delftenaren. De VGSD werd ineens zwaar IFES-minded, en die zomervakantie deden diverse C.S.R.-leden mee evangelisatieprojecten in Europese steden. Ook de TOKO 1998 (in Nederland) was een conferentie met impact. Met name de anderhalf uur lange toespraak van EO-coryfee Otto de Bruijne sloeg in als een bom.

In datzelfde jaar werd samen met de CSFR en de VGSD een heel ander project aangepakt, voor de eerste maal: een Happietaria. Dit soort tijdelijke benefietrestaurants bestond al enkele jaren in andere steden, ondersteund door de landelijke stichting Happy Gift. De restaurants werden volledig bemand door christenstudenten en de opbrengst ging naar een project in de Derde Wereld. Happietaria Delft 1997 vond plaats in december 1997 gehouden in de piepkleine ruimte van het christelijke jongerencafé Entree en bracht schoon 10.000 gulden voor het goede doel op. Janine Kardol en William Rengelink bemanden namens C.S.R. het HMT (Happietaria Management Team) en tientallen leden deden enkele weken lang vrijwilligerswerk in het restaurant. In 2000 werd er opnieuw een Happietaria neergezet; ditmaal draaiden vanuit C.S.R. Jos de Visser en Willem Bas mee in het HMT. Ditmaal was de schaal veel groter: er was een complete voormalige kerk afgehuurd, er deden veel meer mensen mee en met Happietaria 2000 werd maar liefst 85.000 gulden opgehaald voor een project in Liberia. De stunt werd drie jaar later herhaald: Happietaria 2003 brak alle records met een opbrengst van 100.000 euro. De broederbanden werden in dergelijke jaren stevig aangehaald.De giften van christenstudenten werden niet altijd gewaardeerd: bij de VeRa-Sinterklaasoptocht langs alle sociëteiten trachtte amice Hans Smaal, verkleed als de goede Sint, pepernoten te strooien op Virgiel. Maar toen de papen ontdekten dat hij hen hondenbrokken had gevoerd, werd hij zonder pardon verwijderd.

***

Het Sinterklaasfeest verliep elk jaar eender: het bezoek van de Goedheiligman aan de sociëteit ontaardde al spoedig in een pepernotengevecht, en de Sint nam verstoord de benen. Opeenvolgende besturen en tafelpraesides trachtten de eters ertoe te bewegen om alléén met pepernoten te gooien en niet met de voor consumptie bestemde rijst, yoghurt of aardappelpuree. Op den duur verschenen de Civitassers met allerlei hulpstukken op de Sinterklaasmaaltijd: sommigen met helmen en paraplu’s, anderen met katapulten en waterpistolen. Het liep dermate uit de hand dat de lol eraf ging, en na 1999 werd de Sinterklaasmaaltijd vanzelf weer wat rustiger. Stijlvoller ging het eraan toe tijdens de Kerstmaaltijd, die in 1997 ontstond. Voor een tientje had je een luxe diner in een sfeervolle ambiance,

Page 172: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

voor maximaal dertig eters. De abactis vervulde het tafelpraesidiaat, en las bij kaarslicht een kerstverhaal voor. Vanaf 1999 werd de Kerstmaaltijd steevast bereid door de keukenprinsen van de nieuwe gastronomische ondervereniging Culina.

Af en toe werd de sociëteit der Civitas belaagd door vijanden. In januari 1996 bestormden tientallen leden van de S.S.R.-N.U. de voordeur van CC, maar zij stuitten op heftige weerstand van de abactis Michiel van Vliet en de OD251-bewoners, die de buitendeur hadden gebarricadeerd en de Utrechtenaren vanaf de eerste verdieping bestookten met “granaten”: pakken yoghurt met strijkers erin. Die voldeden voortreffelijk en menige aanvaller haalde een wit pak. Twee jaar later wisten de Utrechtenaren ongemerkt de bestuurskamer van C.S.R. te plunderen tijdens een feest. Toen vice-praeses Martin Otten door had wat er gebeurd was waren de brassers al onderweg naar het station. Het feest werd stilgelegd en in een bliksemactie konden de boeven per auto worden ingehaald. Op het perron ontstond een enorme vechtpartij, en de gebraste spullen werden heroverd. Ook C.S.R kon er wat van: van 1995 tot 1998 werd tot driemaal toe de Utrechtse voorzittershamer gejat tijdens een zusterbezoek.De S.S.R.-N.U. organiseerde in 1997 het eerste OZON-weekend nieuwe-stijl, met vorming dus, rond het thema O Zon der Gerechtigheid. C.S.R.-leden Andries Hettema en Marinus Jochemsen braken tijdens het Open Podium het podium open, en Reinout van Rees en Harmen Talstra presteerden het om in een onbewaakt ogenblik het honderd jaar oude S.S.R.-vaandel te bemachtigen. Echter, omdat het vaandel oud en kostbaar was en bij een echte brasactie gemakkelijk beschadigd zou kunnen raken, zetten ze zichzelf alleen met het vaandel op de foto, hingen het object daarna keurig terug en schroefden de vitrine weer dicht. Daarna ging het weekend door alsof er niets gebeurd was. Pas een jaar later zag het S.S.R.-N.U.-bestuur tot haar ontzetting de foto’s, tijdens het Zusterweekend 1998 in Delft. Een weekend met een zeer stevig vormingsprogramma. Het grondthema achter het weekend was “vrucht dragen” en dat leidde tot het ludieke thema Druif, dat op allerlei manieren in het programma terugkwam. De VCSA bleek net als elk jaar verreweg het beste cabaret te leveren, en de zondagse preek van de op C.S.R. zeer populaire hervormde dominee Blenk ging natuurlijk over de Vruchten van de Geest.

In het voorjaar van 1995 was de voorgevel van CC ontsierd met het woord ICHTHUS; onder leiding van Michiel van Vliet werd een juridische onderzoekscommissie ingesteld. Al spoedig had men twee Rotterdamse daders op het oog. Zij werden medio 1995 door de commissie ontvoerd en aan de H.V. der Civitas voorgeleid. Daar de heren alles ontkenden, werd de schuldvraag op laatmiddeleeuwse wijze opgelost. Hiertoe werd de hoofdverdachte in het water van de Oude Delft geworpen; omdat hij bleef drijven, werd hij schuldig bevonden en de zaak als opgelost beschouwd. Amice van Vliet sprong uit piëteit toen zelf ook maar in de gracht.Deze affaire was eigenlijk veroorzaakt door een motie van 14 februari 1994. Enkele klassiek onderlegde Civitassers hadden betoogd dat het Griekse woord Ichthus uit vijf letters bestond, en dat het Nederlandse Ichthus dus twee letters teveel telde. In iedere abactiale brief naar een Igtusvereniging werd nu consequent de nieuwe spelling Igtus gehanteerd, hetgeen niet echt gewaardeerd werd. De bekladding van CC met het woord ICHTHUS was dus gewoon een tegenactie.Op 1 april 1996 sloeg Igtus nogmaals terug. Rotterdamse en Utrechtse bestuursleden stuurden op nagemaakt briefpapier een officieel schrijven naar

Page 173: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

diverse kranten en alle externe relaties van C.S.R., met het bericht dat de Civitas zich had omgedoopt tot Ichthus-Delft. De eerste brieven gericht aan “Het bestuur van Ichthus-Delft” kwamen al binnen, en het kostte het bestuur uren telefoneren om deze één-aprilgrap weer recht te zetten. Een rectificatie in het Reformatorisch Dagblad werd niet geaccepteerd (!).Nu stond men quitte, en op de H.V. van 19 april werd de spelling van het woord Ichthus weer genormaliseerd. Op 17 juni was er op CC een verzoeningsborrel met Ichthianen uit Leiden, Utrecht en Rotterdam, kortom Ichthus-Nachtnet. De affaire haalde zelfs het landelijke blad van IFES. Vier C.S.R.-leden stalen de show op de Ichthus-Retraite in november, door te verschijnen in zilveren hesjes met de naam Ichthus-Delft op de rug. En nog in de herfst van 1999 kreeg de affaire een staart toen CC onverwacht werd bezet door dertig Ichthusdames uit Maastricht, gehuld in roze, die de “Evangelische Studentenvereniging Ichthus-Delft” uitriepen. Deze “zoete inval” eindigde in een zéér gezellige borrel, en vele niet-gehaalde tentamens.

Ook binnen de eigen vereniging werd er soms flink gebrast en geravot. Twintig eerstejaars brasten aan de vooravond van de A&S-Beaujolaisborrel 1996 de totale voorraad Beaujolais Primeur uit de Socciekast, om die in Amsterdam op te gaan drinken. Maar reeds op station Delft werden de dieven onderschept en de Beaujolaisborrel ging door. De maand januari 1997 werd beheerst door slechts één woord: Gotcha. Het nieuwe C.S.R.-huis Perron Nul hield haar openingsfeest, waar tevens het startschot werd gegeven voor een Gotcha-toernooi: je moest proberen om – zonder getuigen erbij – je slachtoffer nat te gooien of te spuiten. De halve vereniging deed mee, en fanatiek. Tijdens borrels ontstond een zenuwachtige stemming, want je kon nooit zonder risico alleen naar het toilet. In en om het centrum van Delft leidde het toernooi tot watergevechten en achtervolgingen op klaarlichte dag.Tijdens het Eerstejaarsweekend 1997 in Berkel-Enschot bij Tilburg roofde Sonnenvanck in de nacht van zaterdag op zondag alle levensmiddelen, zodat de weekendgangers de hele zondag op een houtje moesten bijten. De heren spaarden het weinige overgebleven eten uit hun mond voor de dames. De eerstejaars pakten de heren van de Oostsingel terug door hun Eendenwagenpark in een dikke laag pindakaas te zetten.En dan had je de Klepcie. Tijdens de OWee 1997 was de klepel van de tafelbel plotseling verdwenen, en het bestuur installeerde prompt een commissie ter opsporing. Toentertijd gebeurde het nogal eens dat C.S.R.-leden zonder duidelijke reden voorwerpen van de eigen vereniging brasten, en dat was ook nu het geval. Het bestuur mikte erop dat de commissieleden zélf de eigenlijke daders waren, en daarmee sloeg ze de spijker op de kop. Pas in april 1998 hield de Klepelcie of Klepcie haar eindpresentatie. De vereniging kon genieten van een volledig uit de duim gezogen heldenverhaal van commissiepraeses Tijmen Bos over de herovering van de klepel, die voortaan ter braspreventie aan de klok werd vastgelast. Al met al had de bel het acht maanden zonder klepel moeten doen; maar brassen op de eigen vereniging was hierna van de baan. De nieuwe C.S.R.-kotten in de pas gebouwde studentenflat aan de Balthasar van der Polweg werden prompt De Klok en De Klepel genoemd.

Page 174: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Kenmerkend voor studentengrappen van alle tijden, maar zeker die in deze periode, was de gigantische hoeveelheid tijd en energie die erin ging zitten. Energie die je beter aan andere dingen zou kunnen besteden, maar het uitvoeren van de grap was vaak een erezaak waarvoor alles week. Voor de 202e H.V. op 1 april 1998 draaiden enkele leden een nepconvocaat in elkaar, niet van echt te onderscheiden, en stuurden dat de hele vereniging rond. Ondanks de hilarische agendapunten duurde het dagen voor iedereen de grap doorhad.De H.V.’s werden met het jaar langer, omdat de vereniging steeds meer lol kreeg in het indienen en aannemen van onzinnige moties. Niet iedereen vond dat leuk, maar statuten zijn statuten en iedere dolle inval werd dus minutieus afgehandeld. Met name moties om pauzes en schorsingen af te dwingen waren populair. Of: ‘Gezien het feit dat we dorst hebben, Overwegende dat minister Ritzen een uitknijper is en dat de Soccie toch wel winst maakt, Besluit dat de Grolsch vanaf vanavond nog slechts één gulden kost.’ Een andere motie had als strekking dat mobiele telefoons in de sociëteit uit den boze waren. Gebruikte je binnen CC je “pauper”, dan zouden onder het motto “Je bent pas een held als je je moeder hebt gebeld” alle aanwezigen de kans krijgen om op jouw kosten naar hun moeder te bellen. De motie werd met overweldigende meerderheid aangenomen; slechts de drie leden die in 1998 al een mobiele telefoon hadden stemden tegen. Pas vanaf medio 2000 had meer dan de helft van de Civitassers een “pauper”. De bestuursverkiezingen tijdens Dies-H.V.’s werden ware slijtageslagen door de grote hoeveelheid tegenbesturen. De campagne van het éénmanstegenbestuur RAS (Remko A. Strating) sloeg in 1997 zo aan dat de kreet “stem RAS” jaren later nog altijd gehoord in de Diesweek. Twee leden van een ander tegenbestuur, Jan Hoegee en Peter Zwart, werden in dat jaar zowaar verkozen. Pas dagen later legden ze hun functie weer neer, zodat de oorspronkelijke kandidaten Rutger Oolbekkink en Martin Otten alsnog konden aantreden. Er was zelfs (uniek!) een tegen-Novcie, de roemruchte Novcie Van Baren, die met één stem verschil de verkiezingen verloor. ‘Novcie is geen spelletje, Novcie vereist ervaring.’Deze Dies-H.V. verliep sowieso tamelijk heftig. De eerstejaars slaagden erin maar liefst drie bestuursleden te ontvoeren en zonder OV-jaarkaart in Den Helder te droppen. De fiscus, Jako Jellema, opende in zijn eentje de vergadering – wat eigenlijk in strijd was met de statuten – en toen het bestuur eindelijk weer compleet was, was de vergadering al halverwege. Verder bleken de feuten de rugzak van vice-praeses Léon Wielaard te hebben achterovergedrukt. Er volgde een motie waarin werd besloten om elke vijf minuten een eerstejaars in de gracht te gooien, totdat de tas terug was. ‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste sjaars.’ Hierop maakte Arjan van Dijke zich bekend als de dader, en hij vestigde zijn naam als held door vrijwillig in de gracht te duiken, op voorwaarde dat zijn jaargenoten werden gespaard. Onder luid gejuich ontdeed am. Van Dijke zich van de meeste van zijn kledingstukken. Het was 10 februari, en het vroor drie graden. Twintig minuten later had amice Wielaard zijn rugzak terug. De eerstejaars wisten na hun installatie via een motie nog een door het bestuur klaargemaakt ontbijt te regelen, ‘als compensatie voor geleden ontberingen’. Al met al duurde deze H.V. op de kop af twaalf uur.

Soms waren er grappen die niet werden gewaardeerd. Elke H.V. weer informeerden de leden bij het bestuur wanneer het naambordje van C.S.R. aan de gevel zou worden gerepareerd, dat in de OWee van 1997 door CSFR-leden was vernield. De F-siders hielden de boot af; eerst vlak voor de OWee van 1999 werd

Page 175: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

het bordje hersteld. En begin 1998 jatten tien leden van de S.S.R.-N.U. de voordeur van CC, zaagden er een groot rond gat in waar je makkelijk je hoofd door kon steken. Aan de buitenzijde was een groot rechtopstaand konijn in rokkostuum geschilderd, met het ronde gat op de plek van het hoofd. De begeleidende brief verklaarde dat men ‘de openheid van C.S.R. naar buiten toe wilde bevorderen’. Na de eerste hilariteit concludeerde C.S.R. dat ze toch niet van deze grap was gediend. Het gat werd inderhaast dichtgetimmerd tegen inbrekers, en de volgende dag vroeg het bestuur een offerte aan voor een nieuwe deur. Het bestuur van de S.S.R.-N.U. verbleekte toen C.S.R. de prijsopgave van het bouwbedrijf doorgaf: ƒ3600,-. Uiteindelijk werd de deur op een goedkopere manier prachtig gerepareerd, maar het duurde tot medio 1999 voordat Utrecht de kosten had terugbetaald.Met de CSFR werd in 1999 heel wat aangeklooid. Toen het C.S.R.-bestuur bij toeval ontdekte op welke locatie de CSFR-Dies zou plaatsvinden, werd er prompt opgebeld naar de locatie – Hotel New York te Rotterdam – en gezegd dat de naam van de reserverende vereniging C.S.R. moest zijn, met puntjes. De volgende dag lazen de F-siders bij de ingang van het hotel een bord met de tekst Dies C.S.R.: begane grond, Grote Zaal. De broeders sloegen terug door tijdens een CSFR-maaltijd – waarvoor CC altijd werd afgehuurd – alle F-toetsen uit de C.S.R.-piano te slopen. En een week later bleken de beide nummerborden van de C.S.R.-bestuursauto vervangen te zijn: CS-FR-99.

Ook de TOKO kreeg zijn deel van alle grappen en grollen. Deze behoeven verder geen betoog, ware het niet dat C.S.R. af en toe ook een poging deed om zijn wilde imago te verbeteren en de scherpe kantjes wat af te botten. De Civitassers stalen op de TOKO 1998 het hart van de aanwezige IFES-stafwerkers, door hen in een ode alle lof toe te zingen en hun een fraai T-shirt met een wijze C.S.R.-zinspreuk cadeau te doen. Een jaar later nam C.S.R. op de TOKO 1999 afscheid van René van Loon, de stafwerker die de vereniging namens IFES tien jaar lang had begeleid en ondersteund, onder meer in de VoRa. Hij werd nu predikant in Capelle aan den IJssel. Het bestuur bood hem ten overstaan van alle conferentiegangers een “dienstbaarheidstrofee” aan (een vergulde wc-borstel), en voor de laatste maal klonk het bekende refrein ‘René van Loon, René van Loon, wat zijn je boeken wonderschoon’. Hij werd opgevolgd door Johan Visser.

***

Voordat in 2001 de eerste Mootweekenden plaatsvonden, was het Najaarsweekend altijd een populair evenement in het verenigingsjaar. Reisdoel en accommodatie waren vaak wat specialer dan bij het Startweekend: iets verder weg, kleinschaliger en sfeervoller. In 1995 werd Antwerpen bezocht, in 1998 Leuven en Brussel. In november 1996 zeilde half C.S.R. op vier originele skûtsjes half Friesland rond, in de stromende regen en met véél Beerenburg. Het Najaarsweekend 1997 leidde naar Veere, onder het motto Drie Dwaze Dagen. Niet alleen het weekend zelf slaagde, maar vooral de manier waarop het afgesloten werd: op een steigertje in het Veerse Meer hield C.S.R. voor de eerste maal een soort LEO. De stemming zat er goed in en op de terugweg zetten de eerstejaars, met in de hoofdrol Harm Bouta, een complete treincoupé op stelten met eigengemaakte gedichten en liederen. De burgers in de trein mopperden wat.Het programma tijdens Najaarsweekenden en Eerstejaarsweekenden was relatief relaxed: integreren en goede gesprekken zonder al te veel kapsones en gedoe.

Page 176: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Gedebatteerd werd er vaak wel, en tijdens het Sjaarsweekend 1998 werd het complete TV-programma Het Lagerhuis nagespeeld, met in de hoofdrol Jako Jellema als Paul Witteman. Verder werd het vaste prik dat tijdens verenigingsweekenden een lokale kerk bezocht werd. Deze waren vaak dun gezaaid en klein, zodat C.S.R. steevast het kerkvolk vertienvoudigde. Toen twee Sjaarsweekendgangers in 1998 er achter kwamen dat IFES-stafwerker René van Loon op zondag twee dorpen verderop een kerkdienst zou leiden, was de pret compleet. Het was maar goed dat de kerk die dag vol zat met Civitassers, anders had René voor slechts vijf bejaarde Brabanders moeten preken.

C.S.R bloeide en barstte van de activiteiten. Maar alsof het nog niet genoeg was waren er ook vele persoonlijke initiatieven van leden die uitgroeiden tot iets moois. In 1997 gingen vijf leden voor via de organisatie World Servants naar de Dominicaanse Republiek om daar een school te bouwen. De daarvoor benodigde ƒ25.000,- verdienden ze zelf met allerlei werkacties op en rond C.S.R.. In het jaar daarop ging een nieuwe groep leden naar Bolivia voor hetzelfde doel. Om geld in te zamelen beklommen zij in het voorjaar “virtueel” de hoogste berg van het Andesgebergte, door ongeveer honderd keer het volledige trappenhuis van Bouwkunde op en neer te hollen. Met die actie haalden ze zelfs het TU-blad Delta.Drie bijbelkringen van C.S.R. hielpen in 1998 en 1999 bij de Kerstmaaltijd van de Victory Outreach-kerk in Rotterdam, die werd georganiseerd voor zo’n 1000 daklozen en verslaafden. De leden van de kerk hielden tientallen getuigenissen, en de zwervers werden geenszins afgescheept met een warme prak: de Civitassers bedienden hen aan tafel alsof het vorsten waren. De hulpverleningshuizen van Victory Outreach puilden daarna uit en er kwam wederom een aantal verslaafden tot geloof. Een andere groep Civitassers bezocht jarenlang om de paar weken de jeugdgevangenis in Scheveningen: de integreerden met jonge gedetineerden en zongen onder de naam “Joy” Opwekkingsliederen tijdens de kerkdiensten van gevangenispastor Ben Janssen. Zingen was een populaire bezigheid: heel wat C.S.R.-leden zongen toentertijd mee in de Delftse jongerenkoren “Opgewekt” en “Ruach”.Jan-Bert de Hoop en Jan Hoegee presenteerden in oktober 1995 een mooie aanvulling op de Ichthusbundel, met psalmen en gezangen uit het Liedboek voor de Kerken. Helaas had de zangcultuur op C.S.R. nogal eens te lijden onder studentikositeit en oneerbiedigheid tijdens maaltijden. In november ontstond een rel op de vereniging toen een verzoeknummer uit de Ichthusbundel, “Don’t build your house on a sandy land”, de inzet werd van een flauwe doch hardnekkige competitie tussen Bouwkunde- en Civielstudenten. Bijna elke maaltijd was het raak, de eerbiedigheid bij het zingen was soms ver te zoeken en één keer liep de pianist uit protest kwaad weg, met slaande deuren. Daarna werd het lied taboe. Het duurde nog jaren voordat iemand het op een C.S.R.-maaltijd weer als verzoeknummer durfde aan te vragen.

De maaltijdliederen-rel, hoe klein ook, was in zekere zin symptomatisch. C.S.R. bloeide, en C.S.R. broeide. Geestelijk en materieel stond de vereniging er in de jaren negentig goed voor. Maar af en toe sloegen wel eens de stoppen door en was er een incidentje rond het een of het ander. Dat alles werd natuurlijk vaak verklaard vanuit de spreekwoordelijke Delftse botheid. Als een grap soms te ver ging of anderszins niet werd gewaardeerd, luidde het verweer geregeld: ‘Kom op zeg, kunnen we hier niet eens tegen? Waar is ons gevoel voor Delftse humor

Page 177: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

gebleven?’. Toch was er meer aan de hand met C.S.R. De vereniging groeide. Daardoor veranderde ze ook – en niet altijd ten goede. De joviale, studentikoze grappen binnen de muren van CC kregen soms een serieuze ondertoon. Enkele tamelijk sarcastische bijdragen aan het Diescabaret van 1996 lieten het zien: er leefde soms onbehagen binnen de Civitas.

Sinds begin jaren negentig was C.S.R. geen kleine vereniging meer, maar een middelgrote. Dat had allerlei sociale gevolgen. Het was niet meer mogelijk om alle leden persoonlijk te leren kennen. Daarnaast was het zo dat ook de jaarlijkse lichting eerstejaars te groot werd om een goede jaarband te garanderen. Als je de helft van de vereniging goed kende was dat een mooie score, het contact met de rest was veel oppervlakkiger. Dit betekende dat mensen zich aansloten bij het groepje vrienden dat ze het beste lag. De leden konden hun vrienden min of meer uitkiezen, in plaats van dat iedereen met iedereen zat opgescheept – de oude Civitas-doctrine, een soort verplichte amicitia die altijd heel gezond was geweest. Er trad een soort segregatie op. Niet alleen een segregatie van mensen, maar ook van ideeën. Er groeiden “klieken” binnen C.S.R., die verschillende belangstellingen hadden en ook gingen verschillen in opvatting over evangelisatie, geloofsstijl en studentikositeit.

Eigenlijk speelden er drie of vier kwesties door elkaar. Allereerst was er de eeuwige discussie waar iedere generatie christenstudenten mee te maken krijgt: hoe geven we onze missie vorm? C.S.R bloeide en bruiste, het geloof van vele leden werd er positief gevormd, maar introvert was het vaak wel. ‘Bij C.S.R. bestaat veel te veel de neiging de aandacht naar binnen te richten’, schreef een kritische Arro-columnist in 1995. Sommige leden beschreven de vereniging als de spreekwoordelijke lamp onder de korenmaat. Zij vonden het jammer dat C.S.R. de “integrale vorming”, waar iedereen altijd de mond over vol had, niet leek te durven toepassen om anderen te bereiken. Een andere groep Civitassers vond de huidige situatie prima, want volgens hen was evangelisatie geen taak van de vereniging. Het ging, met andere woorden, weer eens over de vraag: wat betekent het om in de wereld te zijn, maar niet van de wereld? Betekent het dat C.S.R. haar identiteit moet handhaven tegen de boze buitenwereld, of moet de vereniging de straat op om te laten zien dat christenen “geheel anders” zijn – met als bijkomend risico dat je “verwereldlijkt”? In feite had dit debat dezelfde wortels als de Rood-Groencrisis of de confessionalistische discussie binnen S.S.R. in de jaren vijftig.Ten tweede was er onenigheid over de manier waarop de studentikositeit binnen de vereniging moest worden vormgegeven. De ene groep Civitassers hechtte erg aan de traditionele vormen van borrelen, blaten en brassen, m.a.w. de spreekwoordelijke vormen van studentikositeit, terwijl anderen juist vonden dat studentikositeit vooral te maken had met originaliteit, creativiteit en onverwachte of “vage”, onthechte dingen doen. Tussen deze twee uitersten lag natuurlijk een grijs gebied, maar toch ontstonden er langzaam twee subculturen op de vereniging die langs elkaar heen leefden. De uiterlijke verschillen concentreerden zich rond een aantal kernen: huizen, onderverenigingen. Uiteraard profileerden deze gezelschappen zich tegenover elkaar. Profileren is van alle tijden, en meestal gebeurt het met een vette knipoog. Maar ditmaal was het geen grapje, het was ernst. Er ontstond een wederzijds vooroordeel – en soms ook echt een oordeel.Door dit alles heen speelde ook iets van een generatiekloof. Sommige jaargangen verschilden nogal van karakter qua studentikositeit en omgang met elkaar. Ze

Page 178: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

drukten heel verschillende stempels op de vereniging. En tenslotte moet worden gezegd dat ook enkele persoonlijke antipathieën tussen leden een rol hebben gespeeld. Dit laatste gold echter maar voor een heel klein groepje mensen.

Als er íets een uitlaatklep was voor alle persoonlijke initiatieven op C.S.R., dan was het wel het fenomeen ondervereniging. Halverwege de jaren negentig ontstonden er vele tientallen – het werd een ware wildgroei. Meer dan eens leidde een goed gesprek op de borrel tot de oprichting van alwéér een nieuwe ondervereniging. Die bloedden overigens in veel gevallen in hetzelfde tempo weer dood: vaak bleef het bij een leuk bedachte naam en een originele doelstelling, waarom hard gelachen kon worden maar waarmee verder niet veel werd gedaan.Van al die clubjes haalde maar een fractie de almanak. Van de overige onderverenigingen worden hieronder enkele namen aan de vergetelheid ontrukt: de klaverjasondervereniging Klavertje Vier, Tea for Two (bestaande uit twee leden die later met elkaar trouwden), Promootje, MOLOTOV (Meer OpwekkingsLiederen Op Tafel OnderVereniging), de BGVOG (Bark- en GierVereniging “Ons Genoegen”) de Voorgevel, schaakondervereniging ECHEC, Women’s Power, het Achterkamerdispuut, De Ketjapondervereniging “Sojasoos”, Latinistendispuut VOC, de OTATI (Oppositie Tegen Angelsaksisch Taal-Imperialisme), de FFF (Federatie voor de Fatsoenlijke Fik) en de SPoF (Seer Phagu Ondur-Fereeniching).Deze laatste ondervereniging werd in de loop van 1997 spraakmakend. De filosofie van de SPoF bestond uit één woord: Vaagheid. Het doen van “vage dingen” werd gezien als een breekijzer om door ingesleten gewoonten en conventies heen te breken (studentikositeit bijvoorbeeld), nieuwe spontaniteit en amicaliteit te bereiken en op een bijzondere manier mensen te ontmoeten, net zoals de BAB dat in de jaren tachtig had gedaan. Uiteindelijk draaide het allemaal om “integreren” en het accepteren van de ander. Dit alles leidde tot vele “vage” en “onthechte” activiteiten, dingen waarvan de hedendaagse Civitasser ongetwijfeld uit de grond van zijn hart zou zeggen: “Gast, überhaupt!”.Op het station Rotterdam Blaak vonden fanatieke roltrapraces plaats. Nietsvermoedende treinreizigers werden op de perrons door de SPoF-leden uitgezwaaid. Bij IKEA werden tekenfilmpjes gekeken vanuit het ballenbad. Ook probeerden SPoFfers soms te “liften” met de trein: ze stonden op station Delft met een kartonnen bord Rotterdam in de hand, en vroegen onschuldig aan de conducteur of ze mee mochten rijden. Er ontstond een avondcursus Knuffelbeesten Verzorgen, in samenwerking met Wolbodo en De Bolk. Met Pasen werden er paaseieren geschilderd op CC. In de OWee verdween het hele trottoir van de Oude Delft onder het stoepkrijt. Vijf leden hielden in een Leidse winkelstraat een “Zwaartekrachtsonderzoek”: toevallige voorbijgangers werden bevraagd op hun opinie over de zwaartekracht. Dit experiment leidde tot de meest onverwachte reacties, en soms tot geloofsgesprekken. De SPoF groeide als kool: na enkele maanden waren er zeker twintig betrokkenen. Oprichter Johan van Balken ontwikkelde een logo, het roemruchte SPoF-poppetje dat een halfrond hoofdje had met twee korte beentjes eronder.Lang niet iedereen kon de acties van de SpoF waarderen. Sommige mensen verklaarden dat ze als Civitasser absoluut niet met SpoF-acties in verband wilden worden gebracht. De ondervereniging moest het ontgelden tijdens cabaretavonden en toen de leden naar het voorbeeld van de C.S.R.-sticker gele SPoF-stickers op hun fietsen gingen dragen, werden die er tijdens een borrel door leden van een andere ondervereniging met geweld afgesloopt. Ook het kleine pyromanendispuut

Page 179: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

FFF was vaak een steen des aanstoots. De negatieve houding van enkele onderverenigingen tegenover elkaar was wederzijds. Er groeide een duidelijke polarisatie.

In deze zelfde tijd van wildgroei ontstond er óók een grote ondervereniging die nu nog steeds bestaat, en waarvan de oprichting met zorg werd voorbereid. C.S.R. telde geen enkele roeier, maar wél vele fervente zeilers. Zeildagen vormden al jaren vaak terugkerende activiteiten, maar van de oprichting van een zeilondervereniging was het nooit gekomen. Nu echter wisten enkele zeilfanaten de krachten te bundelen en werden er plannen gemaakt voor een serieuze ondervereniging met veel draagvlak. Op 9 december 1997 was het zover: op de Pier in Scheveningen werd in weer en wind de fles Beerenburg geopend en verklaarde de eerste Admiraal, am. Bart-Jan ter Heegde, Beaufort voor opgericht.Binnen een half jaar waren er dertig leden. Het leuke was dat Beaufort niet alleen goede zeilers aantrok, maar ook totaal onervaren mensen die het graag wilden leren. Alleen al met de eerste Zomerzeilweek in 1998 gingen 33 mensen mee, waaronder bevriende christenstudenten uit Amsterdam, Utrecht en Maastricht. Beaufort was voortgekomen uit een vriendenclubje, maar bleek ook later te functioneren als een vriendengroep over leeftijdsgrenzen heen, waarin de leden buiten het zeilen om veel met elkaar optrokken – een soort verticale dus.Als ondervereniging werd Beaufort een succes, maar er gebeurde ook iets anders: zeker in de begintijd ervoeren niet-leden de ondervereniging als een hechte kliek. Op de schaal van de uiteenlopende “subculturen” binnen C.S.R. zat Beaufort duidelijk meer aan de traditionele kant. Al snel werd Beaufort gezien als een “zuil” in de Civitas, net zoals A&S en de groep mensen rond SPoF dat waren. Ook Beaufort werd daarom bij een groep leden al snel mikpunt van commentaar.In feite ontstond er een soort spontane Motenstructuur in de vereniging. Er ontstonden enkele grote verticale verbanden van leden die veel met elkaar optrokken. Maar er was één groot verschil met nu. Daar waar de huidige Moten vanwege de aselecte indeling allemaal nogal veelkleurig zijn, kwamen in deze “zuilen” mensen bij elkaar rondom gezamenlijke interesses en gedeelde opvattingen. Daardoor was er weinig onderling gesprek, en wederzijdse vooroordelen werden soms niet ontzenuwd. Het zou niet juist zijn te stellen dat de Civitas in twee partijen verdeeld was; dat was niet zo. Maar er waren wel groepen in de vereniging aan te wijzen die elkaars tegenpool waren: traditioneel-studentikoos en alternatief. Soms hoorde je ook de termen “rechts” en “links”.Eigenlijk was er maar één grote ondervereniging waar mensen van heel uiteenlopend slag met elkaar optrokken en in gesprek waren: Ampel. Ampel groeide: sinds 1994 had de ondervereniging maar liefst drie teams die meedraaiden in de TU-voetbalcompetitie, en twee daarvan speelden bovendien dubbel mee: Ampel 2 deed eveneens mee onder de naam Ampel √4, en Ampel 3 stond ook wel bekend als Ampel √9. Met name Ampel 3, dat veel jong talent uit de lichtingen 1994 en 1995 telde, speelde sterk en won jaar na jaar de “Ampel Cup”. Bij Ampel gebeurde wat elders niet kon: mensen bij elkaar brengen rond een gezamenlijke kernactiviteit. De sport werkte weer eens verbroederend.

***

Voor niet-leden kreeg het woord ondervereniging soms een negatieve lading. Daarom was het opvallend dat besturen in hun beleidsplan meestal positief waren

Page 180: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

over onderverenigingen: die beschouwden ze als een verrijking voor de vereniging, een plek waar je snel mensen goed kon leren kennen. Dat laatste was ook zeker zo.Een opzienbarende beleidsnota was die van het bestuur Terwel in 1997. Veel duidelijker dan anders werden de minpunten van de vereniging klip en klaar beschreven; C.S.R. kreeg een vriendelijk doch ernstig pak slaag. ‘Een aanzienlijk aantal leden ervaart een zekere geslotenheid. De mentaliteit van de leden laat te wensen over. Er is gebrek aan directe communicatie. Het op negatieve wijze spreken over een ander waar deze niet bij is, is geen zeldzaam verschijnsel binnen de vereniging. Een ander punt vallend onder mentaliteit betreft de botheid die vaak te vinden is op momenten, dat juist een luisterhouding op zijn plaats zou zijn. De opmerking “Ik studeer in Delft” is geen legitiem excuus voor een arrogante houding ten opzichte van naasten. Misschien moeten we concluderen dat wat sommige leden naar voren brengen in veel gevallen klopt: er is een gebrek aan RADICAAL CHRISTEN-ZIJN.’Tenslotte brak het bestuur een stevige lans voor evangelisatie: ‘Ook het getuigen van Hem moet op C.S.R. geleerd worden, omdat het hoort bij de vorming tot christen.’Met deze donderpreek ging de Civitas het nieuwe verenigingsjaar in. Tijdens de Dies-H.V. van 1998 werd de preek voortgezet. Praeses Karel Terwel stak een Diestoespraak af die C.S.R. nog lang zou heugen: “Radicaal is Ridicuul?!”.

… Je maakt je soms belachelijk als je radicaal bent. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. In ogen van mensen is het dus ridicuul om radicaal te zijn. Maar: Christus roept ons op om onszelf te verloochenen. In Zijn ogen is radicaal niet ridicuul, maar noodzakelijk! En hij liet het niet bij mooie woorden, zoals wij vaak, maar nam zelf letterlijk Zijn kruis op om de wil te doen van Zijn vader. (…) Wij zouden ons eens geducht af moeten vragen, waar we nu helemaal mee bezig zijn. Waar willen we voor gaan? Waarom gaat er zo weinig van ons uit, terwijl Christus belooft dat Zijn discipelen grotere werken zullen doen dan Hij? Waarom kunnen wij ’s morgens niet uit ons bed komen, terwijl Christus uit het graf opstond? Christenstudenten in Rusland houden zich louter bezig met bijbelstudie, gebed en evangelisatie, maar wij hebben wel andere dingen aan ons hoofd! Zijn we niet te halfslachtig, teveel bezig ons eigen gezicht te redden, meer bezig met persoonlijkheidsvorming dan met discipelschap? Zijn we niet te weinig te vinden aan de voeten van de Heer, van wie we zeggen en zingen dat we Hem liefhebben? (…)Voor de mensen om je heen klinkt het belachelijk als je echt Christus wilt volgen. Het is onmenselijk jezelf weg te cijferen, zelfontplooiing op de laatste plaats te zetten. De Bijbelse boodschap is dwaasheid in de ogen van mensen. En wij pretenderen hiervoor te staan, al is dit aan onze praktijk soms erg lastig te zien. Laten we elkaar bemoedigen onze Heer te volgen. Laten we daar zelf niet laks in zijn. Ik hoop de komende tijd veel mensen te treffen die enthousiast zijn over het Woord van God. Ik hoop en bid dat als we later voor Christus staan, Hij tegen vele Civitassers kan zeggen: ‘Gij goede en getrouwe knecht…’Genoeg gesproken, alweer een enorme hoeveelheid woorden. Zullen we een moment stilte nemen om onszelf te onderzoeken en dan weer overgaan tot de orde van de dag?

Een lange stilte, gevouwen handen, geen applaus. Minutenlang durfde niemand iets te zeggen. Maar toen ging de vergadering weer over tot de orde van de dag.

Page 181: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

De praeses hamerde en schorste de vergadering. De Civitas vloog naar de bar toe, en de Soccie stond paraat.

In de Diesweek van 1998 deed C.S.R. iets nieuws: een Praise & Prayer. Er was een gelegenheidsband, Marnix Duinkerken vertelde een persoonlijk getuigenis en er werden veel recente opwekkingsliederen gezongen. Heel wat liederen van de Internationale TOKO in Marburg bleken ook in het Nederlands te bestaan. Deze vorm van lofprijzing verving de stijve Dies-dankdienst van de jaren daarvoor. Sommige leden vonden het wel erg evangelisch, maar de meerderheid was enthousiast: ‘Dit moeten we vaker doen’.En dat gebeurde. Toch werd deze nieuwe geestelijke activiteit nog eventjes onderwerp van een flink studentikoos debat. Na de tweede Praise-avond in mei (waarbij ook Psalmen en gezangen hun intrede deden) werd door de “Latinisten-ondervereniging” VOC een motie ingediend met als strekking dat de naam Praise & Prayer niet toegestaan was, ‘aangezien niet het Engels, maar het Latijn de tweede taal der vereniging is’. Amice Talstra stelde toen, als oplossing, staande de vergadering de naam Laudatio Et Oratio (LEO) voor. Het f.t.-bestuur informeerde prompt naar de juiste spelling van die naam, en de motie werd met overweldigende meerderheid aangenomen.Zo kwam de LEO aan haar naam. De gelegenheidsband groeide uit tot LEO-band. Onder het bestuur Kardol werd de LEO een vaste verenigingsactiviteit, viermaal per jaar. En sindsdien was er op C.S.R. altijd wel enig taalpurisme te vinden. Nu nog steeds is dat het geval: van een zekere groep Civitassers kun je geheid commentaar verwachten als je een Engelse term gebruikt in verenigingsverband. Misschien is dat nog het meest te merken bij het computergekke deel der vereniging: “website” is webstek geworden, “firewall” is vuurmuur, “shoutbox” is schreeuwdoos, de IRC-chatbox van C.S.R. staat op de webstek vermeld als “keuvelkanaal”. En laatst maar niet minst levert de TU-Delft (als het aan C.S.R. ligt) geen “bachelors” en “masters” af, maar Vrijgezellen en Meesters.

De rest van de Diesweek was een groot succes. Bij het cabaret stalen vijf eerstejaars – waaronder enkele mannelijke – de show met een persiflage op de Spice Girls, en het bestuur Terwel zette al zingend een stevige boodschap neer: ‘We verschillen van elkaar, maar dat is geen bezwaar. Voor altijd: amicitia!’In het jaar dat in het verschiet lag bleken die verschillen juist wél het probleem te zijn, en van de amicitia kwam soms ook niet veel terecht. Een jaar later, op het Diescabaret van 1999, zou C.S.R. een van de zwaarste perioden in haar bestaan afsluiten. Maar niemand wist dat nog. Het bestuursliedje zette de toon van de avond en de rest van de week. Het Diesgala vond plaats in het splinternieuwe muziekrestaurant Pasta e Basta aan de Rotterdamse Maashaven. C.S.R. was de allereerste gast, sommige delen van de zaal stonden nog in de steigers. Een live operettezangeres zette de maaltijd luister bij. Eerstejaars Diederick Zinkstok had, bij gebrek aan een Diesdame, een Barbiepop van zijn zusje mee naar het gala. Zijn bijnaam luidt vandaag de dag nog steeds Ken, en zijn huidige vrouw Sietske heeft haar onuitroeibare bijnaam Barbie enthousiast omarmd.

***

Op een borrel in maart kwam eerstejaars Tone Reinertsen met een nieuw initiatief. Om twaalf uur ging ze in CC op een stoel staan en hield een soort minipreek. Zij

Page 182: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

vertelde dat het in haar vaderland Noorwegen bij christelijke borrels gewoonte was dat er iemand spontaan opstond en een heel kort getuigenis over het christelijk geloof weggaf, om eventueel aanwezige niet-christenen iets goeds mee te geven. Het Noorse woord voor zo’n verhaaltje vertaalde ze met “Aandacht”. Ze citeerde enkele bijbelverzen en vertelde daar iets omheen. Er werd geapplaudisseerd. En Tone kreeg navolging: bijna elke week was er wel een Aandacht. Op de donderdag voor Pasen klom Tijmen Van Oldenrijk om middernacht op een stoel en deelde mee dat Goede Vrijdag begonnen was. Hij las voor uit het Lijdensevangelie en ging voor in dankgebed. Daarna ging de borrel rustig door. Er werd heel wat nagepraat.Maar het verenigingsjaar eindigde ineens met een knallende ruzie. Op de april-H.V. werd door vijf ouderejaars een motie ingediend.

De 202e Huishoudelijke Vergadering der Civitas Studiosorum Reformatorum, aangevangen de 20e april 1998, alhier te Delft bijeen,Gezien het feit dat de borrel tegenwoordig stilgelegd kan worden door lieden die menen een bijdrage te moeten leveren in de vorm van bijbelstudie of kritiek,Overwegende dat anderen daardoor besluiten hun seculiere vrienden van buiten C.S.R. niet langer meer mee te nemen naar de anders o zo open borrels, en dat andere anderen hopen dat er onder het plotselinge gebed geen buitenstaanders binnendruppelen,Besluit dat er in de toekomst geen ruimte meer zal zijn voor de zogenaamde Aandachten,En gaat over tot de orde van de dag.

Het bleek de indieners te ergeren dat er tijdens de Aandachten kritiek op de vereniging was geuit en dat er verkapte bijbelstudies werden gehouden. Aan dit soort preken was geen behoefte. Als mensen wat wilden melden moesten ze dat maar in de Arro doen. Dit was voor andere aanwezigen het sein om de Aandachten vol vuur te verdedigen: het ging om de boodschap van het Evangelie en die mocht worden gehoord, óók op borrels. De woordenwisseling liep steeds hoger op en toen kapte de praeses de zaak af. Er werd voorgesteld om de discussie even te laten rusten en verder na te denken, en daarmee ging men akkoord.

Een paar weken later was het Hemelvaart. Geen Aandacht ditmaal, maar heel iets anders. Ongeveer vijftien tegenstanders van de Aandacht stonden tijdens de hele borrel demonstratief op stoelen, zongen een gezamenlijk lied en bralden er vrolijk op los. Een aantal omstanders verbeet zich.Op zich hadden de tegenstanders van de aandacht een punt. Was het verstandig om een borrel onverwacht te onderbreken voor een kort geestelijk moment? Moest een “goed gesprek” verplicht worden gesteld? Was het niet beter om gewoon vrienden uit te nodigen voor een evangeliserende lezing? De toon die de tegenstanders aansloegen en de manier waarop die overkwam, werkte op de voorstanders echter als een rode lap op een stier. ‘Wij kunnen ons niet voorstellen dat enig lid van C.S.R. zich jegens eventuele gasten mag schamen voor de kern van het Evangelie’, briesten twee leden in de Arro. Romeinen 1:16 werd al snel een veel geciteerd bijbelvers. Enkele leden kondigden openlijk aan dat ze C.S.R. zouden verlaten als de Aandacht werd verboden. De spanning steeg. Alleen al in de juni-Areopagus van dat jaar stonden zeven artikelen op rij voor of tegen de aandacht. Tot en met oktober werden nog artikelen nageplaatst. Wie de artikelen naleest, kan er niet omheen: felle, verharde standpunten en soms ook een

Page 183: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

behoorlijk bittere ondertoon.‘Het zal niemand ontgaan zijn dat er sinds enige tijd diepe stiltes vallen op de borrels. Wij vinden dat niet fijn. Sommige mensen hebben besloten hun vrienden niet meer mee naar de borrel te nemen, anderen besluiten helemaal niet meer naar de borrel te komen of ervaren een dip in hun borrelviering.’‘Wij willen iedereen die iets zinnigs op de borrel wenst te melden oproepen dit gewoon te doen, zodat er misschien eens wat positiefs mag uitgaan van onze vereniging. Omdat de kritiek op de Aandacht op alle punten strijdig is met Grondslag en Doel van de vereniging, raden wij de betrokken individuen aan zich te beraden op hun positie binnen de Civitas, en bovenal zich te verootmoedigen en het voorbeeld van Petrus in Lucas 22:62 te volgen: hij ging heen en weende bitter.’Amica Reinertsen – die zich verder wijs van iedere polemiek afzijdig hield – was bereid om nog eenmaal de zin van Aandachten toe te lichten. ‘Een Aandacht is van God. Het is een laagdrempelige manier om zelf te leren getuigen van je geloof, met vrienden erbij. Zo’n korte speech kan evenveel gedachten achterlaten als een urenlange lezing. De Aandacht leert ons dat iedereen wat te geven heeft, niet alleen professoren en predikanten. Bij C.S.R. moeten we daar misschien aan wennen. Een C.S.R.-borrel mág anders zijn dan een Corpsborrel, want christenen zíjn geheel anders. C.S.R. wil leden vormen tot christenacademici, en alles wat daaraan bijdraagt wil zij wel, de rest wil zij niet. Doordenkertje: als een Godswoord niet bij een borrel hoort, hoort de borrel dan eigenlijk wel thuis op een christelijke vereniging?’

Het bestuur werkte hard aan een compromis. Dat zat tenslotte als volgt in elkaar: iedere maand zou er gelegenheid zijn voor een Aandacht. Als iemand wilde spreken moest hij dat melden bij de speciaal aan te stellen “Aandachtcoördinator”. De aandacht moest stipt om kwart voor elf plaatsvinden en mocht maximaal vijf minuten duren. Na een half jaar zou deze opzet worden geëvalueerd.Op de juni-H.V. presenteerde het bestuur haar voorstel in motievorm. Er vond een lange en heftige discussie plaats, waarbij diverse sprekers bij wijze van experiment zelf een soort Aandacht hielden. Uiteindelijk besloten de tegenstanders bakzeil te halen. Ze trokken hun motie in en het compromisvoorstel werd aangenomen. De leden die hadden aangegeven te zullen vertrekken besloten om te blijven. De praeses hield ter plekke een toespraak om de verscheurde Civitas weer een beetje bij elkaar te krijgen.

We hebben fouten gemaakt. De tegenstanders begingen de fout een rauwe motie in te dienen en tot weinig tactvolle acties over te gaan. De voorstanders maakten de fout tegenstanders van “niet christelijk handelen” te beschuldigen. De Aandacht, die een verrijking voor de vereniging zou moeten zijn, dreigde zo een wig te worden. Er werd haast vergeten was het is Civitas te zijn. Er werd vergeten dat er verschillende mensen en meningen zijn. Tegenstrijdige leerstellingen leiden tot wrijving. Wrijving leidt tot warmte. Niet in het hart, maar in het hoofd. We moeten samen nadenken over onze vereniging. We moeten nadenken over de bedoeling van de borrel. We moeten nadenken over de zin en onzin van studentikositeit. We moeten bij elkaar blijven. We moeten in Christus blijven. Dank u wel.

Zo was de vrede weer even gesloten. De Aandachten waren van nu af aan officieel ingeroosterd, en juist daarom waren ze morsdood. Toen een half jaar later de

Page 184: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

evaluatie plaatsvond, kon het bestuur terugkijken op slechts één Aandacht. Er werd besloten dat de Aandacht mocht blijven, voorgoed. Maar het gebeurde eigenlijk nooit meer. Niemand durfde meer, en de vereniging had in die decembermaand andere dingen aan het hoofd. Slechts bij één verenigingsactiviteit bleef er iets bestaan dat op een Aandacht leek: de LEO.‘Soms kreeg ik het gevoel dat op C.S.R. vorming en gezelligheid niet samen konden gaan’, schreef een bijna afgestudeerd en getrouwd lid eind 1998 in zijn afscheidsbrief. ‘Dat bijvoorbeeld op borrels God niet altijd welkom was, omdat wij zo graag even gewoon met onze vriendjes wilden integreren. Dat we God in een hokje plaatsen, en door de regulering van de aandacht Hem wilden zeggen wanneer Hij zijn woorden wel en niet aan ons kwijt kan. Vrienden: God wil geen LAT-relatie. Hij wil met ons wandelen en Zijn gedachten met ons delen!’

***

De Aandachtenkwestie was een voorproefje voor een gebeurtenis die er veel dieper inhakte. Maar het nieuwe verenigingsjaar na de vakantie begon heel rustig. Er was een geslaagde novitiaatsweek en de sfeer op verenigingsactiviteiten was als vanouds. Het bestuur Kardol koos een jaarthema: Communicatie. Dit thema kwam op allerlei manieren uitdagend aan de orde. Door onder meer de Aandachtenkwestie was wel duidelijk geworden dat C.S.R.-leden op het gebied van communicatie nog wel iets konden leren, en dat bleek tijdens het jaar dat volgde nog vele malen. Geen lezingthema was ooit actueler geweest.De eerste kwestie waar het bestuur mee te maken kreeg was de borrelsluitingstijd. Sinds enige tijd was het zo dat een kleine groep leden dikwijls extreem lang op borrels bleef plakken, ook als de Soccie al weg was, en zich misdroeg. De leden die het pand op vrijdagmiddag schoonmaakten troffen meer dan eens de sporen aan van nachtelijke overlast. Ook de OD251-bewoners ondervonden dat: diverse keren werden zij ’s nachts gewekt door de door de buren gewaarschuwde politie, die een verklaring eiste. Op de 203e H.V. was al een motie aangenomen dat de fiscus het recht kreeg om daders een boete op te leggen. De 205e H.V. ging een stap verder: de Soccie kreeg het recht om de bar na drie uur nachts te sluiten en mocht dan alle aanwezigen verzoeken te vertrekken. Over dit punt werd meer dan een half uur gedebatteerd; was dit paardenmiddel nodig? Het bestuur was van mening dat het zo niet verder kon, en wist de vereniging te overtuigen. Het voorstel kwam erdoor. Een zeer begrijpelijk besluit, dat wel, maar veel leden vonden het triest dat het überhaupt nodig was.

Op 28 september 1998, tijdens diezelfde Huishoudelijke Vergadering, ontplofte er een bom – en die bom heette “Bestuursvoorstel aangaande Onderverenigingen”. Dit voorstel was eigenlijk al aangenomen op de H.V. in juni, maar vanwege de Aandachtenkwestie was er toen niet voldoende discussie over geweest. Wel had het bestuur Terwel uitgebreid over onderverenigingen nagedacht. Het fenomeen ondervereniging werd door het bestuur positief gewaardeerd, maar ze vond niettemin dat het onderverenigingsleven aan banden gelegd diende te worden. Daar werd eveneens op aangedrongen door enkele grote onderverenigingen, zoals Beaufort. Er moest duidelijkheid komen welke clubjes officieel ondervereniging waren en welke groepen C.S.R. naar buiten mochten vertegenwoordigen. De rest van de bestaande groepen zou onder de naam “gezelschappen” onofficieel verder kunnen bestaan. Het bestuursvoorstel ging daarin zeer ver: ‘Oneigenlijk gebruik

Page 185: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

van de titel Ondervereniging zal in het vervolg slechts met hoongelach worden begroet en wordt gevolgd door een verplichte schriftelijke rectificatie.’Op zich was het idee om onderverenigingen te reguleren niet vreemd. Al in 1991 had C.S.R. met dezelfde gedachte gespeeld. Daarmee zou een informeel stuk verenigingsleven officieel worden gemaakt, en dat kon heel verrijkend en stimulerend zijn. Met de onderverenigingsstatus zou in feite net zoiets gebeuren als met de status van C.S.R.-Huis.Maar: in het veel te haastig aangenomen reguleringsvoorstel zat een belangrijke tactische fout. Wie mocht beslissen over de toekenning van de onderverenigingsstatus? Het voorstel bepaalde uiteindelijk, na een amendement van een oud-bestuurslid, dat de H.V. dit mocht doen. Dat betekende dat een ondervereniging de goedkeuring moest hebben van een meerderheid in de vereniging. Maar sommige onderverenigingen waren zover uit elkaar gegroeid dat er geen enkele wederzijdse acceptatie bestond. Daarom leidde het bestuursvoorstel bijna onvermijdelijk tot ruzie. Enkele oudere leden, die de bui zagen hangen, waarschuwden tevergeefs tegen dit gevaar. Op de 205e H.V., laat in de nacht, stelden negen onderverenigingen zich middels een presentatie voor aan de vereniging: Visgezelschap Ons Stekkie, Ampel, A&S, Beaufort, XTC (Extended Technology Club), de Eendenclub, de Visaclub, SPoF en FFF. Na elke presentatie mocht de vergadering stemmen over toelating als Ondervereniging. Het begon heel leuk en luchtig. Maar na enkele presentaties begon de stemming om te slaan. Sommige onderverenigingen die elkaar “niet mochten” traineerden openlijk elkaars verkiezingsprocedure, de sfeer werd verziekt en er werd woedend heen en weer geschreeuwd. Als blikken konden doden, dan waren er doden gevallen. De heetste hangijzers waren voor het laatst bewaard. Uiteindelijk kregen zes van de negen gezelschappen de status van Ondervereniging. SPoF, FFF en XTC haalden het niet. Toen werd het agendapunt gesloten en de rest van de vergadering vlug afgerond. Bij het kringgebed aan het eind werd er vooral gezwegen.

De kater die deze gebeurtenis bij de vereniging achterliet was groot. De uitslag van de verkiezingen was misschien nog voor iedereen acceptabel geweest als de vergadering niet zo uit de hand was gelopen. Maar door de openlijke stemmingsprocedure was het nu ineens pijnlijk duidelijk wie tegen wie was. De meerderheid dicteerde de minderheid: de “alternatieve” onderverenigingen hadden het getalsmatig afgelegd tegen de meer traditionele. Aan de diversiteit van het onderverenigingenbestand werd dus geen recht gedaan. Maar erger dan de uitslag was de verdeeldheid in de Civitas, of liever gezegd: de verscheurdheid. Op zich was er geen totale verdeeldheid: de groepen die elkaar écht niet konden luchten of zien waren op de keper beschouwd vrij klein. Maar nu werd de hele vereniging toch tegen wil en dank meegesleept in het conflict, en dat was heel erg pijnlijk.De weken na de H.V. was het oorlog. Op borrels stonden twee groepen mensen die nauwelijks met elkaar communiceerden. De plenaire activiteiten van de vereniging kenmerkten zich door zwijgen, maar in de hoeken en gaten werd er flink wat afgediscussieerd. De H.V. werd een “tribunaal” genoemd, en enkele leden spraken zelfs van “Inquisitie”. ‘De H.V. heeft zichzelf overgegeven aan een subjectief oordeel, en het onderverenigingenbesluit blijkt te zijn aangewend om ongewenste clubjes te elimineren’.Door de gebarsten bom werden ook veel andere tegenstellingen en meningsverschillen in de vereniging naar de oppervlakte gewoeld. Af en toe zeiden

Page 186: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

mensen elkaar eens flink de waarheid. Er gingen vriendschappen stuk. Het was een situatie die voor sommige leden persoonlijk zeer aangrijpend was. Verschillende ouders keken verbaasd op omdat ‘hun lieve zoon, die anders alleen maar enthousiaste verhalen over C.S.R. naar huis meebracht, nu het hele weekend smeulend van giftigheid in een stoel kwaad zat te wezen’.

Het bestuur zat niet stil. Ze hielden zich op de hoogte van wat er leefde binnen de verschillende groepen, en ook met commissieleden van de Stacie hadden ze contact. Enkele leden die de Statuten goed kenden kwamen met de volgende argumentatie. In het Huishoudelijk Reglement stond een passage waarin gesproken werd over “groepen binnen C.S.R. die een activiteit ontplooien in het kader van het doel van de vereniging”. Met deze groepen werden allereerst bijbelkringen en werkgroepen bedoeld, maar het was goed verdedigbaar om ook onderverenigingen tot deze categorie te rekenen. Volgens het H.R. waren dergelijke groepen verantwoording schuldig aan het bestuur.Deze goochelpartij met de Statuten had grote implicaties. Ten eerste bestonden onderverenigingen statutair allang, en ten tweede had niet H.V., maar het bestuur de supervisie over deze groepen. Het “tribunaal” was dus ongeldig. Alleen het bestuur had de bevoegdheid om een groep al dan niet Ondervereniging te noemen. Daardoor zou de besluitvorming een stuk objectiever zijn. En tenslotte zou het bestuur, veel beter dan de H.V., ook daadwerkelijk de onderverenigingen kunnen controleren en waar nodig corrigeren.Een groep leden pleegde eind oktober druk overleg. Ze ontwierpen samen met het bestuur een nieuw reguleringsbesluit in motievorm. Op een ochtend werden de bewoners van diverse C.S.R.-huizen wakker gebeld door leden die handtekeningen ophaalden voor een zo spoedig mogelijk te houden extra vergadering. Tientallen mensen tekenden de petitie. Er werd een convocaat rondgestuurd voor de 206e H.V., die op 9 november zou vallen.

Civitas,We zijn een gemeenschap van christenen. Maar in de huidige situatie is niet alles in orde, er zitten zaken scheef. De wens van degenen die om deze H.V. hebben verzocht is dat er met een schone lei begonnen wordt. Het doel van deze H.V. is dan ook om de lucht op te klaren en voor een nieuw, open begin te zorgen. Onderverenigingen geven de vereniging een meerwaarde. Enige regulering kan dit alleen maar versterken. Maar de initiatieven van leden mogen niet de grond ingeboord worden. Laten we een struikelblok binnen de Civitas veranderen in een opstap naar een rijker verenigingsleven, en doorgaan.

Zo stonden de zaken ervoor toen vijftig leden op Najaarsweekend gingen naar Leuven en Brussel. Het werd onverwacht een beregezellig en eensgezind weekend. In en om beide Vlaamse steden werd heel wat afbezichtigd en een aantal leden stortte zich in het Leuvense studentenleven. Op zondag werd er in een gereformeerd kerkje avondmaal gevierd, en mede door de goede preek werd dat een mooi moment van eenheid. Tijdens de verloren uren, met name tijdens de urenlange dropping, werd er natuurlijk heel wat afgepraat over de crisis. Door de goede sfeer ontstond er heel wat goede wil, en een nieuwe redelijkheid om met elkaar te praten. De toon was positief. Dat nam niet weg dat er aangaande onderverenigingen toch ook fundamenteel verschil van mening bleef. En in de voorafgaande weken waren er sommige dingen kapotgegaan die niet meer te

Page 187: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

herstellen waren, zoals op de H.V. bleek.

Op de avond van de negende november sloten 52 leden zich op in de sociëteit, en ze kwamen er niet meer uit voordat er een oplossing was. Er werd uitvoerig de tijd genomen voor zang en gebed. De discussie duurde uren, uren en uren. Uiteindelijk nam de vereniging in grote meerderheid de visie van de motie-indieners over: onderverenigingen werden statutaire groepen en waren verantwoording schuldig aan het bestuur. Iedere groep leden die een officiële onderverenigingsstatus wilde kon deze aanvragen bij het bestuur, waarna deze in goed overleg al dan niet zou worden toegekend. Onderverenigingen kregen enkele rechten en plichten, zodat het bestuur goed toezicht zou kunnen houden op hun functioneren. En tenslotte was er nog een amendement dat stelde dat een ondervereniging een duidelijk omschreven kernactiviteit moest hebben. Want “alternatief” of “traditioneel”, men was het er over eens dat een ondervereniging wel iets concreets moest doen.Na bijna zes uur praten was er de finale stemming. C.S.R. stemde unaniem voor het nieuwe onderverenigingsbesluit. Gejuich en bravogeroep, iemand hief het Civitas aan en iedereen zong mee. Daarna werd er even geschorst om af te koelen, er werd getoost, iedereen was lacherig van de opluchting.Maar de vergadering was nog niet voorbij. Na de pauze werd de interne post behandeld, en bij die post zat een stapeltje afscheidsbrieven van amici die midden in hun studententijd C.S.R. vaarwel zeiden. Sommige leden liepen in hun brief met slaande deuren weg, en schreven een brief vol bitterheid. Anderen klonken milder of bleven zakelijk, maar wat ze zeiden was helder.

‘Ik denk dat God van ons vraagt onze medemens te accepteren en hem niet te veroordelen, maar juist te steunen en te helpen. Dat is geen gemakkelijke taak, maar wel de mooiste die je hebt. Want eerst op die manier leer je de ware liefde van God kennen. Nu heb ik binnen C.S.R. vaak deze acceptatie gemist. Ik kan niet langer iedereen eerlijk in de ogen kijken, en dan vervolgens toosten op de Vriendschap. Daarom kan ik niet langer deel uitmaken van deze gemeenschap van christenstudenten. Ik hoop dat er in de toekomst een beter besef binnen de vereniging komt van wat we beweren te zijn. Dat C.S.R. een vereniging wordt die niet langer zal berusten op twee pijlers van vorming en vertier, maar slechts op de éne pijler van Gods liefde. Dat waar wordt wat we bijna iedere maaltijd zingen: And they’ll know we are Christians by our love, by our love; yes, they’ll know we are Christians by our love. Dit refrein is een van de weinige liederen die ik nog nooit op C.S.R. heb kunnen zingen zonder hierbij een steek van pijn in mijn hart te voelen, omdat er iets niet klopt. Ik wens u allen Gods zegen toe.’

De Huishoudelijke Vergadering zweeg. Er werd gehuild, nagepraat en een oude bal hield zelfs ter plekke een soort kleine preek. Toen werd de vergadering afgesloten met een lang kringgebed. Om kwart voor vier ’s nachts fietsten de leden naar huis. De rest van de maand was het stil. Op activiteiten verschenen weinig mensen, en de mensen die er waren durfden niet meer luidkeels te “blaten”. Was er gezegd werd was ingetogen en aarzelend. Men probeerde naar elkaar te luisteren.Eind november verzorgde de Kameroense IFES-stafwerker Omer Nja-Jou een lezing op C.S.R. over gebed. De opkomst was ongekend laag: nog geen tien mensen. Maar deze halfmislukte, door het grootste deel van de leden genegeerde lezing werd het begin van een nieuwe periode op C.S.R. Want in de zaal zaten mensen die het gehoorde in de praktijk gingen brengen.

Page 188: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

***

De meeste gezelschappen die in september hadden meegedongen naar de onderverenigingsstatus vroegen bij het bestuur opnieuw die status aan, en alle aanvragen werden ditmaal gehonoreerd. Een groep mensen was hevig geschokt over de brieven, maar legde zich erbij neer. ‘Je hoeft niet te proberen om deze leden weer terug te krijgen, ze komen niet meer terug. Maar laten we alsjeblieft de informele banden met hen blijven aanhouden. Ze zijn naar de vereniging gekomen met het idee dat iedereen even radicaal was als christen, en daarin zijn ze teleurgesteld. Laten we hieruit leren dat we radicaler moeten worden.’Andere leden vonden het juist teleurstellend dat C.S.R. niet alles op alles zette om de uittreders binnenboord te houden en tegemoet te komen. ‘Dat getuigt van laksheid en een misplaatst verlangen om zo snel mogelijk back to normal te komen. Het is niet bijzonder als mensen het oneens zijn, zelfs niet als dit in ruzie ontaardt. Dat kan zelfs wel eens heilzaam zijn. Het is niet bijzonder als mensen teleurgesteld worden. Maar het is wél bijzonder als de treurenden getroost worden!’In december verliet nóg een lid de Civitas, en in de maanden daarna nog een paar. Er heerste op de vereniging soms een soort cynische sfeer, in de trant van: ‘Hoe lang blijf jíj nog lid?’. Het leek soms alsof iedereen wegwilde. Inderdaad is er wel een reële kans geweest dat er nog veel meer leden waren vertrokken. Maar gaandeweg ebde die stemming toch weg. Het besef groeide dat het nodig was om er als vereniging tegenaan te gaan en beterschap te tonen. Veel leden beseften wat ze aan C.S.R. hadden, en bleven. En ze probeerden te doen waartoe ze als lid waren geroepen: elkaar opbouwen en vormen.

Er was dat najaar veel nieuws van het front van Hans van Roon. Het gedreven oudlid was nog altijd actief in Roemenië, en het geld van de Koe ging naar hem toe. Het Zomerevangelisatiekamp 1998 in Timisoara werd gefinancierd met één stampvolle Koe; de meeste Civitassers hoorden verbaasd wat het veilen van toetjes al niet voor uitwerking kon hebben. Die maanden gingen er op maaltijden diverse toetjes voor tientallen guldens onder de hamer. Enkele leden raakten meer of minder actief betrokken bij het Roemeense zendings- en ontwikkelingswerk.Begin december 1998 kwam Hans van Roon, 66 jaar oud, in Ottoland bij een afschuwelijk auto-ongeluk om het leven. Die klap kwam op C.S.R. hard aan, vooral bij de oudere garde die Hans nog wat beter kende. Het bestuur liep duidelijk aangeslagen rond. De vereniging nam een week rouw in acht en stelde al haar activiteiten uit, waaronder een eerstejaarsfeest. Naaste medewerkers van Hans sloegen direct de handen in elkaar en zetten zijn werk voort onder de vlag van een nieuw opgerichte stichting, die Truvist (Trust, Vision and Stewardship) ging heten. Op de dag van de begrafenis zat de kleine hervormde kerk van Ottoland bomvol: Hans van Roon was iemand die connecties had binnen heel christelijk Nederland. Truvist had daardoor direct een overvloed aan donateurs. De Donacie van C.S.R. besloot om het werk in Roemenië, ook zonder Hans, te blijven steunen met de opbrengsten van de Koe.Tijdens de Kerst-LEO, 17 december, werd Hans van Roon herdacht door erelid Henk de Vries en Truvist-staflid Leo van Doesburg. Er werd natuurlijk uitvoerig gebeden voor wat C.S.R. en haar leden tijdens de Onderverenigingencrisis hadden meegemaakt. En ook was er veel gebed voor derdejaars Andries Hettema, die zijn studie een half jaar zou stilleggen om een half jaar als zendeling te gaan werken in

Page 189: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Azië.

Vlak na Nieuwjaarsdag 1999 vertrok Andries, gesponsord door vele Civitassers, voor een half jaar naar India en Pakistan om daar zendingswerk te verrichten voor Operatie Mobilisatie. Zijn werk was eveneens heel nuttig voor C.S.R.: de vereniging kreeg er iemand bij die zeer gevormd en toegerust was op allerlei fronten. En hij kreeg navolging. De afgestudeerde informaticus Jurjan-Paul Medema besloot om zijn vakkennis in dienst te stellen van het Evangelie. Vanaf 1999 tot 2001 werkte hij op het OM-hoofdkantoor in Engeland, waar hij allerlei software ontwikkelde die overal ter wereld voor evangelisatie werd gebruikt. De enthousiaste derdejaars Steven van Kooten en zijn vriendin besloten in 2000 om te gaan evangeliseren in Las Vegas en Seattle voor de zendingsorganisatie Jeugd met een Opdracht. En na haar afstuderen besloot Esther Blaauw om anderhalf jaar naar Leuven te gaan om te evangeliseren namens IFES; daarmee had C.S.R. haar eerste “eigen” IFES-yearteamer.Maar ook in Delft begon er op evangelisatiegebied iets te gebeuren. Op initiatief van mensen uit de Christelijke Gemeente Levend Water, die toen nog schuin tegenover C.S.R. haar services hield (in de Lutherse Kerk op het Noordeinde), werd begin januari 1999 een permanente evangelisatieactie in de TU-wijk gestart: Campus For Jesus. Ook een aantal C.S.R.-leden raakte betrokken. De activiteiten die plaatsvonden waren tamelijk confronterend, zoals openluchtkerkdiensten voor de TU-aula, en korte preekjes vanaf een tafel in de faculteitskantines. Al spoedig ontstonden er op zeven faculteiten gebedsgroepen van studenten en personeel, onder meer om de evangelisatieactie te ondersteunen. Enkele van deze bidstonden bestaan anno 2006 nog steeds.

En niet alleen in de TU-wijk veranderde er iets. Acht leden begonnen in diezelfde maand januari op De Molshoop de zogeheten Hoera!-gebedsgroep, geïnspireerd door de novemberlezing van Omer Nja-Jou. Elke woensdagochtend werd er op een C.S.R.-huis gedankt en gebeden voor elkaar, de vereniging en verder voor alles wat los en vast zat. Ook de voormalige huisbidstond van De Koornmarkt werd nieuw leven ingeblazen. De verenigingsbidstond onder leiding van het bestuur, die jarenlang had gekwijnd, zat na de Onderverenigingencrisis bijna elke week bomvol. Een groep leden bezocht de landelijke IFES-gebedsdag in Utrecht. Het bestuur Kardol kwam op het idee om een C.S.R.-gebedsweek te organiseren, waarbij de hele vereniging zou worden ingedeeld in “gebedswijken” die elke ochtend samenkwamen. Enkele van die wijken bleven daarna nog maandenlang bestaan. De LEO’s werden druk bezocht. En de deelnemers van de halfjaarwerkgroep Gebed schreven meermalen de Arro vol over hun visie op bidden.Ineens was de halve vereniging bezig met gebed. Het was een explosie. Het leek wel een kleine opwekking, en sommige leden noemden het ook zo. In ieder geval werd C.S.R. er, als collectief, ineens sterk bij bepaald dat een christelijke vereniging niet zonder gebed kon, zeker niet. En de leden gingen daarmee aan de slag met een vernieuwd enthousiasme.

***

Het laatste bedrijf van de reeks moeilijke gebeurtenissen binnen C.S.R. viel vlak voor de Dies van 1999. Eind januari, na afloop van het Eerstejaarsweekend in Kamphuis Ahoy te Oosterhout, werd een ouderejaars lid door het bestuur geschorst

Page 190: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

“wegens wangedrag en vernieling door dronkenschap”. Prompt schreef het betreffende lid zijn afscheidsbrief. Van beide zijden was er sprake van heel wat verontwaardiging en gekwetstheid, en ook vonden er de nodige miscommunicaties plaats, waardoor al spoedig de hele vereniging discussieerde over de schorsingszaak.De psychologische impact van deze discussie kan moeilijk worden overschat. Een schorsing, dat was op C.S.R. nog nooit voorgekomen. Dat schokte. En tegelijk betekende het dat er nog geen enkel precedent bestond over hoe met deze situatie om te gaan. Het bestuur van een grote seculiere vereniging als Virgiel is doorgaans gepokt en gemazeld in schorsingsprocedures: er vinden er jaarlijks vele tientallen plaats. Maar de Civitas stond voor een novum. Met de artikelen in de Statuten die een schorsingsprocedure beschreven had niemand ervaring, omdat ze nooit nodig waren geweest. Het bestuur liep dus wat dat betreft onvermijdelijk op glad ijs.Uiteindelijk besloot het bestuur, na overleg met de VormingsRaad, over te gaan tot ontzetting (royement) van het geschorste lid. Dit besluit werd in stemming gebracht tijdens een extra H.V. op 1 februari. Vanzelfsprekend werd er lang gediscussieerd over de punten en komma’s in de Statuten en over de feitelijke toedracht tijdens het weekend. En de emoties liepen tijdens de urenlange vergadering hoog op. Woedende brieven van verschillende zijden vulden de interne-postmap van de vice-praeses, en ze werden voorgelezen ook. Maar er werd niet alleen met modder gegooid. Naast de felle verontwaardiging in de vergaderzaal, omdat de goede naam van C.S.R. was aangetast, waren er ook leden die zich ernstig afvroegen of royement in dit geval wel een gerechtvaardige maatregel was. Er was immers geen precedent. En bovenal werd er gedebatteerd over de vraag wat er toch in vredesnaam met C.S.R. aan de hand was. Was het gebeurde niet symptomatisch voor een dieperliggend probleem bij de vereniging of bij haar leden? Alle voorbije gebeurtenissen deden dat wel vermoeden.Na een schriftelijke stemming kwam het royement erdoor, met een dikke tweederde meerderheid. Echter, het besluit was tóch ongeldig omdat het aanwezigheidsquorum van driekwart van de stemrechthebbende leden niet werd gehaald. Daarom werd de beslissing verdaagd tot 8 februari: de Dies-H.V. Zo werd deze traditioneel zo jolige vergadering, midden in de feestweek van de vereniging, belast met een van de zwaarste agendapunten uit haar geschiedenis.In de tussenliggende week werd er veel afgepraat. Tijdens de Dies-H.V. werd hele debat nog eens dunnetjes overgedaan. De emoties waren onverminderd heftig, maar toch bleek de stemverhouding in de vereniging te zijn omgeslagen. Er was een soort consensus ontstaan dat voor ontzetting uit de Civitas, het zwaarste machtsmiddel dat een bestuur kon gebruiken, meer nodig was dan “wangedrag” alleen. Meer dan de helft van de aanwezige leden stemde nu tegen, en bijna een vijfde deel stemde blanco. Daarmee was niet alleen het royement van de baan, maar ook de schorsing van het lid formeel opgeheven. Deze had echter al twee weken eerder bedankt voor zijn lidmaatschap, en hij kwam op dat besluit niet meer terug.Een jaar later, in april 2000, werd voor de tweede en tot op heden laatste maal een lid geschorst, opnieuw wegens wangedrag en vernieling. Ditmaal kon er gebruik worden gemaakt van het leergeld van het vorige jaar, en het bestuur Jochemsen ontving nuttige tips van het o.t. bestuur Kardol en een aantal leden. De schorsingsprocedure werd heel zakelijk afgehandeld, bijna pijnlijk zakelijk. Een royement was geen optie, en de vereniging werd opgeroepen om zo min mogelijk over de zaak te spreken. Tijdens een extra belegde H.V. bood het geschorste lid zijn

Page 191: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

excuses aan de vereniging aan, en direct werd per acclamatie zijn schorsing opgeheven. Na afloop werd er eventjes gezamenlijk geborreld.

***

In diezelfde week dat C.S.R. op haar kop stond werden er ook hele andere dingen gedaan: de Diesweek werd voorbereid, en die moest ondanks alles toch feestelijk zijn. Er vond een geslaagde LEO plaats, waarin weer veel gebeden werd voor de vereniging en haar gemoedstoestand. De leden riepen elkaar op om eendrachtig te blijven en zich te allen tijde op God te richten. En daarnaast was er voorafgaand aan de Dies-H.V. natuurlijk ook nog het traditionele studentikoze gedonder, dat kon niet missen. Het f.t. bestuur Jochemsen vond maar liefst vier tegenbesturen tegenover zich. En vier eerstejaars – Johannes Zondag, Pieter Verhage, Arjan Grevengoed en Nico de Graaf – richtten de Bestuur Zuur Commissie 1999 (BeZuurCie) op, die zich ten doel stelde de sjaarsacties op de Dies-H.V. te coördineren. De zaak werd grondiger aangepakt van ooit, compleet met posters, ontvoeringscomplotten en een onheilspellende commissieretoriek. Het bestuur Kardol nam het allemaal met een korrel zout, want ze had wel iets anders aan het hoofd. De vereniging gniffelde.

De Dies-H.V. 1999 kreeg voor toenmalige begrippen een recordlengte: dertien uur. De leden van de BeZuurCie bleken totaal te hebben gefaald; hun belofte “dat het bestuur het zou bezuren” was een loze kreet. Toch mocht de commissie bij uitzondering een ad-hoc eindpresentatie geven, en onder luid applaus werd de BeZuurCie officieel van haar taken gedechargeerd.Een half uur na middernacht werd de schorsingszaak heropend. De gevoerde discussies en de taal van de voorgelezen brieven lenen zich niet voor herhaling in druk, maar de reacties uit de zaal waren soms niet mals en hier en daar vloeiden af en toe de nodige tranen. Tenslotte, na een lang en intensief agendapunt, stelde de praeses met een hamerslag vast dat de schorsing was opgeheven. Ze riep een ieder op om te handelen naar de geest van deze uitslag.Er ging een zucht van verlichting door de zaal.

Er werd kort gepauzeerd voor een drankje, en een bizarre eensgezindheid maakte zich meester van de vergaderaars. Iedereen vond het mooi geweest; het was weer tijd om gewoon te genieten van het samen C.S.R. zijn, hoe dan ook. Een dag later verwoordden enkele oude ballen tijdens het Diescabaret kort en bondig de algemene sfeer:

Genoeg gezeik gehad, we zijn het vreeslijk zat,Het wordt weer tijd voor meer gezelligheid.

Genoeg geouwehoerd, iedereen de mond gesnoerd…

En toen een van de jongens het gebaar “meezingen” maakte, hoste de hele vereniging mee.De rest van de H.V. verliep ineens veel uitbundiger. Eindelijk kregen de leden een beetje Dies-gevoel. Tijdens de bestuursverkiezingen leefde de H.V. zich gigantisch uit. Het f.t. bestuur Jochemsen legde haar beleid uit aan de hand van vier levensgrote autobanden. Het spraakmakende Tegenbestuur Barzilay hield in haar campagne C.S.R. serieus en kritisch tegen het voetlicht, maar leukte haar

Page 192: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

boodschap enorm op met een prachtig promotiefilmpje, waarin EO-directeur Andries Knevel het bestuur Barzilay met lovende woorden aanprees. De vereniging lag dubbel. Intussen knoopte het échte kandidaatsbestuur een aantal beleidspunten van het tegenbestuur goed in haar oren: een aantal punten werd onverkort overgenomen in haar latere beleidsnota. Met als belangrijkste voorbeeld: de instelling van een nieuwe Structuurcommissie.De BeZuurCie nodigde het bestuur uit voor een zuurkoolmaaltijd ter afsluiting van haar activiteiten. Toen was het half negen ’s ochtends, de leden vertrokken en de bestuursleden ruimden de H.V.-attributen op. Dat was, in al zijn gewoonheid, het einde van een jaar vol turbulentie. Om met de Diesrede van 1998 te spreken: een ridicuul jaar, waarin radicaliteit in de vereniging een belangrijker begrip werd.De rest van de Diesweek was fantastisch. Het thema van de week luidde Hoogtij en zo voelde het ook. De Civitas stond eindelijk weer eens op een hoogtepunt – het was precies wat de vereniging nodig had. En de motivatie van de eerstejaars bleek gelukkig niet geleden te hebben onder de verschillende crises, want ze gaven voltallig acte de présence op het grote Diesgala. Twee leden – Bart Kooiman en Reinout van Rees – liepen tijdens het feest rond als onvervalste ridders, in 15 kilo zware ijzeren maliënkolders, compleet met schilden en zwaarden; hun Diesdames waren verkleed als echte jonkvrouwen. Een van deze jonkvrouwen gaat sinds 10 november 2000 overigens door het leven als Annie van Rees-Kooiman.

***

De eerste helft van 1999 was ronduit vredig en gezellig. Het vormingsprogramma van de vereniging trok veel belangstelling. Onder de nieuwe Soccie Tijdloos steeg de populariteit van jus d’orange op de vereniging met sprongen. Twee C.S.R.-leden, Jochem Roukema en Harmen Talstra, waren betrokken bij een internationaal symposium over techniekfilosofie, The Spirit of Technology, dat plaatsvond in het Delftse Techniekmuseum op initiatief van het Studentenpastoraat. Tientallen Civitassers kwamen erop af. De eerste verdieping van de OD251 werd verbouwd: er werd een bergingshok bij de bestuurskamer getrokken, zodat C.S.R. er een intern archief bij kreeg. Enkele leden organiseerden enige tijd een extra borrel om de week op dinsdagavond, als er geen bijbelkring was. De Maalcie onder leiding van am. Jan de Jong kwam met een nieuw initiatief: de Themamaaltijden. De Vetputmaaltijd, de Sneeuwpopmaaltijd en de Bijbelse Maaltijd waren razend populair en werden een begrip. De koks van de nieuwe ondervereniging Culina konden de everzwijnen niet aanslepen.

Als nieuwe invulling voor het voorjaarsweekend van de ondervereniging ging Beaufort half april voor het eerst een weekend skûtsjesilen op het IJsselmeer en de Friese Meren. Bij windstilte organiseerde de bemanning een LEO op het dek, en brugwachters en andere watersporters keken verbaasd op van al die Opwekkingsnummers. Beaufort-activiteiten oefenden aantrekkingskracht uit op jongerejaars en oudleden, nieuwe mensen werden actief en zo kreeg Beaufort een steeds bredere basis, net als Ampel. Een ander gezelschap, SPoF, bleef actief op allerlei gebied en organiseerde enkele activiteiten waar de hele vereniging met plezier aan meedeed. Na 1999 bloedde SPoF dood en de FFF kwam buiten de vereniging te staan, maar de computerondervereniging XTC groeide en bleef nog jarenlang actief.

Page 193: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

In de week daarna vond de door het bestuur Kardol geplande Gebedsweek plaats: die begon met een soort LEO, en de ochtenden daarna werd er gebeden in de gebedswijken. Op de bonte avond van de TOKO bracht een gezelschap C.S.R.-ers een prachtige evangelische Dikkie Dik-persiflage op de planken, nadat Arjan Grevengoed met een inderhaast in elkaar geknutselde pedelstaf zijn grootste keel had opgezet om “de afvaardiging uit Delft” aan te kondigen. In de namiddagen deden de dames van Ichthus-Maastricht fanatiek mee met het “kwallenballen” – een soort rugby met een jute zak modder als bal, een sport die steevast op C.S.R.-weekeinden beoefend werd. Allerlei soorten leden dwarrelden door elkaar: de Civitas voelde zich stukje bij beetje weer meer een eenheid.Toen het bestuur Kardol op 10 juni 1999 afscheid nam kreeg het, na een zwaar jaar, diverse malen een zéér warm applaus.

***

Het bestuur Jochemsen, onder het motto “U boft!”, vond het belangrijk dat de vereniging verder op adem kon komen. Rust, plezier en geestelijke groei waren voor de komende tijd heel belangrijk, teneinde de jongerejaars te laten zien dat C.S.R. meer in huis had dan conflicten. Maar bij een rustkuur kon het niet blijven. Er moest ook iets structureels gebeuren. C.S.R. kon door haar grootte niet meer optimaal functioneren, dat was het vorige jaar wel gebleken. Daarom werd er een commissie ingesteld die een nieuwe discussie opstartte over de verenigingsstructuur. En ook zou, na twee jaar gedegen voorbereiding, de jacht op een nieuw (en groter) verenigingspand eindelijk worden geopend. Het eerste halfjaarthema luidde Radicaliteit, een woord dat sinds het voorgaande jaar steeds populairder werd op de vereniging. Het tweede halfjaar had weer een wat sterker studiekarakter, en de lezingen richtten zich daarbij op integraal christen-zijn in de wetenschap.In de OWee van 1999 scoorde C.S.R. 46 eerstejaars. De Novcie Bouta kreeg het dus heel druk, en er moesten inderhaast tien T-shirts voor de sjaars worden bijgedrukt. De vereniging groeide naar het recordaantal van 188 leden. Ter compensatie voor hun overmacht werden de novieten onder het motto Luctor et Emergo flink aangepakt. Onder meer werd de hele Sint-Sebastiaansbrug tussen het centrum en de TU-wijk door de feuten in een nieuw verfje gezet, onder het toeziend oog van enkele gemeentewerkers, de voltallige Novcie en een bestuurslid in vol ornaat. De Novcie bedacht allerlei nieuwe eerstejaarscommissies zoals de Brascie, de Cybercie, de Patrooncie, de Sportcie en de Socie, zodat iedere eerstejaars iets te doen had. Tijdens het eerstejaarscabaret op het Startkamp werden de ouderejaars er door de eerstejaars volstrekt uitgezongen; numeriek waren de sjaars dan ook bijna in de meerderheid. Het jaar 1999-2000 werd een jaar met een hoog aandeel aan jongerejaars op activiteiten. Ze bepaalden het beeld en ze zetten hun eigen toon op de vereniging: vol energie, en niet belast door het verleden.

De Structuurcommissie toog aan het werk en belegde enkele discussieavonden, waarop druk input geleverd werd. In de VoRa werd Hans van Roon vervangen door de EO-coryfee ds. Hans Schouten, die ook bij de oprichting van C.S.R. betrokken was geweest. Het aantal kringleiders van ouderejaarskringen werd teruggebracht van twee naar één. De corveevrijstelling van het bestuur werd afgeschaft: ook het bestuur moest voortaan koken en afwassen. En verder werd de bestuurskamer vanaf 1999 niet slechts gebruikt als vergaderzaal, maar als permanente leef- en

Page 194: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

werkruimte. Vanaf nu kon ieder lid langskomen of bellen in de zekerheid dat er altijd iemand was. De vereniging – sinds het bestuur Kardol in het bezit van een behoorlijke computer – kreeg eindelijk een dagelijks gecheckte e-mailaccount en van nu af aan had elk bestuurslid op het bestuurshok zijn computer bij de hand. Deze maatregel leidde tot een aanmerkelijke professionalisering, maar maakte het bestuurswerk ook veel intensiever: het werd hoe langer hoe meer een way of life. In dat najaar van 1999 verscheen voor het eerst het reality-programma Big Brother op de Nederlandse televisie; soms werd de bestuurskamer van C.S.R. qua tijdsbesteding wel vergeleken met het Big Brotherhuis, en daar zat veel waarheid in. De in 1997 opgeheven Acquisitiecommissie werd met succes nieuw leven ingeblazen. Met name de contacten met enkele hoofdsponsors werden steeds beter. De PR-functionaris van Rabobank Delflanden deed C.S.R. aantrekkelijke sponsoraanbiedingen en had vriendschappelijke contacten met fiscussen als Reint-Jan de Blois en Caroline Heule. Anno 2006 is “Annie van de Rabobank” nog altijd een bekend gezicht in de OWee en op Diesrecepties. Een andere sponsor – het detacheringsbureau HQT aan de Oude Delft 249 – stelde in de zomer van 2000 zijn pand gratis ter beschikking aan buurman C.S.R., voor gebruik tijdens de OWee en het novitiaat. En als een commercieel bedrijf zijn pand in zo’n ruige periode overlevert aan een stelletje studenten, dan zullen de wederzijdse verhoudingen waarschijnlijk wel érg goed zijn.De Arcie 1999-2000 vervaardigde onder leiding van am. Ruurd Dorsman een rij onconventionele, erg geestelijk getinte Arro’s met een aantal nieuwe rubrieken die nog steeds bestaan, zoals De Uitdaging. In feite speelde deze Arcie een voortrekkersrol als het erom ging de leden te stimuleren in geloofsgroei. De Almanakcie onder leiding van Job Koopmans fabriceerde de meest gelikte almanak die C.S.R. ooit gezien had. Het boek kwam wel uit met twee maanden vertraging, omdat de halve commissie RSI opliep – eind 1998 kende C.S.R. haar eerste RSI-geval, rond de millenniumwisseling waren het er tientallen. De meest stoffige commissie van de Civitas, de BAFcie, organiseerde een BAFcie-borrel (gesponsord door BAFaria) en praeses Karel Terwel introduceerde zelfs een echte BAFcie-stropdas.In november 1999 vierde A&S haar tweede lustrum met de gebruikelijke Beaujolaisborrel. Dit was een van de laatste klaroenstoten van het illustere sigarenrokersgezelschap: de Compaenen waren inmiddels voor 90% oudlid, en de jaarlijkse activiteiten van A&S kwamen zo steeds meer buiten C.S.R. te staan.In dezelfde maand werd DéDé, dat in de Onderverenigingencrisis terziele was gegaan, heropgericht door elf eerstejaarsdames. Het oude “theekransje” van de dames in blauwe bloesjes onderging een volledige gedaanteverwisseling: geen brei- en taartenbakwedstrijden meer, maar zwijmelfilms bekijken in de bioscoop, lasergames, klimsport, schaatsen en een modeshow op CC. Het eerste jaarthema luidde “Rozengeur en witte wijn”. Toen DéDé in december de onderverenigingsstatus aanvroeg, was het huis weer bijna even te klein. Sommige leden vonden dat DéDé geen duidelijke doelstelling en “kernactiviteit” had en dus geen ondervereniging mocht worden. De discussie op de H.V. liep weer eventjes hoog op. Maar de sfeer op de vereniging was zodanig verbeterd dat het onderverenigingenbesluit naar de geest kon worden toegepast, zo oordeelde het bestuur Jochemsen dat het laatste woord sprak. DéDé werd ondervereniging.

Op 28 februari 2000 overleed de oude heer van Riessen, de Godfather van de

Page 195: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Reformatorische Wijsbegeerte, op 88-jarige leeftijd in zijn woonplaats Aerdenhout. Tot op hoge leeftijd had hij regelmatig besturen van de Civitas over de vloer, maar begin jaren negentig, na de dood van zijn zoon Henk (C.S.R.-lid in de jaren zeventig) kwam aan die traditie een eind. Maar tot het einde toe bleef hij zich interesseren voor de wereld, de filosofie en zijn God. In zijn herdenking vertelde Egbert Schuurman hoe Van Riessen op zijn sterfbed naar de eredivisiecompetitie lag te kijken, af en toe een gedachte over professor Dooyeweerd debiterend, hoe hij zijn zorg uitsprak over de ontwikkeling van de techniek als autonome macht en dan ineens weer als uit het niets kon verzuchten: ‘Wat heb ik zin in een pijp en een borrel.’

De millenniumwisseling passeerde zonder dat de verwachte bugs toesloegen. Bij de Dies-H.V. maakten zes Socciefiscussen furore met hun “Tegenbestuur Fiscositeit”. Eén van hen, Reint-Jan de Blois, werd zowaar verkozen als vice-abactis. Deze was echter op stage in India, wist niet eens dat hij kandidaat stond, en bedankte lachend voor de eer. Een anticlimax had plaats toen tijdens het Diescabaret vice-praeses Brendan Nielsen een bewoner van Sonnenvanck een verse slagroomtaart in het gezicht smeet. Die taart kreeg hij de volgende dag terug, tijdens de Diesreceptie. Henk Binnendijk rondde in zijn Dieslezing met de titel Radicaliteit het eerste halfjaarthema af. Er waren vele belangstellenden van binnen en buiten Delft aanwezig.De Dies-LEO van 2000 werd onvergetelijk. Andries Hettema hield een uitvoerige “Aandacht” waarin hij vertelde hoe de Heilige Geest wilde werken om christenen één te maken, zoals het overbekende Ichthusnummer We are one in the Spirit het zei. Daarna gaven diverse leden een getuigenis over wat God in de afgelopen jaren met hen had gedaan. Het was een bijzonder moment in het C.S.R.-jaar, dat de hele vereniging samen bracht. Zelfs de nuchterste gereformeerde amici in de zaal zeiden achteraf dat je duidelijk kon merken dat God aanwezig was die avond.En inderdaad: God dééd dingen op C.S.R. Er ontstond meer openheid om over je persoonlijk geloof te spreken. Die openheid had op zich natuurlijk al heel lang bestaan (bijvoorbeeld op de bijbelkringen), maar vergeleken met de jaren voor de Onderverenigingencrisis kreeg de openheid meer een plenair karakter. De vereniging zong meer samen, bad meer samen, en leden konden hun verhaal kwijt. Er kwam weer meer oog voor het feit dat C.S.R. voor veel leden een grote geloofsverdieping betekende. Toch was de enorme geestelijke oppepper, die C.S.R. vlak na de Onderverenigingencrisis kreeg, na 2000 wel zo’n beetje over. Er bleef niettemin een vrij druk gebedsleven bestaan rondom C.S.R., en een groep leden bleef intensief bezig met thema’s als evangelisatie.Na 2000 ging het erg goed met de open bijbelkringen. In het jaar 2000-2001 draaiden er onder de vlag van Evangelisatieplatform Reset drie open kringen met in totaal 25 deelnemers. Af en toe kwam er iemand tot geloof. Animo voor een vaste Alphacursus op C.S.R. was er echter nog niet, ondanks meerdere pogingen van het bestuur. Pas in 2003 kreeg C.S.R. haar eigen Alphacursus voor studenten, op initiatief van amica Marianne van der Griendt.

In april 2000 reisden dertig leden naar het Duitse Aschaffenburg, voor de volgende internationale TOKO. Van de 3000 conferentiegangers uit 50 landen waren er ditmaal maar liefst 580 Nederlander. Als actief IFES-conferentieganger merkte je nauwelijks dat je in het buitenland was. Het thema luidde Life Worth Living en de Oostenrijks-Britse IFES-stafwerker Andrew Page gaf vier bijbelstudies over het

Page 196: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

bijbelboek Filippenzen weg, geassisteerd door acteur Bruce Kuhn die ditmaal de hele brief van Paulus aan de gemeente van Christus in deze Noordgriekse stad uit zijn hoofd had geleerd. Een grungeband, goede workshops, een zonovergoten gazon waar kon worden gekwallebald en de broodnodige goede gesprekken in cogroepverband, in moeizaam Engels, completeerden de sfeer. Iedereen kwam, zoals het betaamde, zeer enthousiast terug in Delft. In diezelfde maand nam IFES-Nederland een paar belangrijke besluiten: het hoofdkantoor verhuisde van een oude bakkerij in Lombok naar een nieuwe, ruime kantoorflat in Utrecht Overvecht, waar ze een verdieping deelde samen met het Christelijk Studiecentrum ICS. Ook kwam er meer budget om stafwerkers aan te stellen, hetgeen vooral aan het buitenlandse studentenwerk van onder meer IFES-Delft ten goede kwam.

***

In de zomer van 2000 kregen de twee grote agendapunten van het jaar, het pand en de structuur, steeds sneller vorm. De Structuurcie, onder leiding van am. Koos Huijssen, had inmiddels drie inspraakavonden gehouden; alle meningen en suggesties van leden werden meegenomen in het eindrapport Verdeel en heers. Ook had de commissie verschillende met C.S.R. vergelijkbare verenigingen bezocht, zoals NSR, de GSV in Groningen en de S.S.R.-N.U. en CSFR-Utrecht. Al deze verenigingen – met een ledenaantal tussen de 100 en de 250 – kenden een soort disputensysteem. C.S.R. bleek de grootste christelijke vereniging van Nederland te zijn die geen enkele interne structuur had. Sinds 1967 had de vereniging een platte organisatie, maar toen telde C.S.R amper 90 leden. Voor een vereniging van 180 man moest er iets anders worden bedacht; de Onderverenigingencrisis had dat laten zien.De Structuurcie stelde voor om C.S.R. aselect op te delen in vier clusters, die elkaar zouden ontmoeten bij een bepaald gedeelte van de activiteiten. De commissie stelde voor om drie dingen in clusterverband te doen: de bijbelkringen en turbokringen, het najaarsweekend en de woensdagmaaltijd. Dan zouden de clustergenoten genoeg tijd hebben om samen iets op te bouwen, terwijl het contact met de rest van de vereniging ook bleef bestaan. Het was de bedoeling dat de clusters zich onderling niet zouden gaan profileren, om geen onderverenigingstoestanden te krijgen. Dat was ook de reden dat de bijbelkringen per cluster werden ingedeeld: de vorming stond in de nieuwe structuur voorop.De clusters moesten een naam hebben. Een aantal leden was echter fel tegen de benaming “dispuut”: dat deed teveel denken aan onderverenigingen en profilering. Daarom koos men na een lange brainstormsessie voor de benaming Moot: de vereniging ‘zou in vier moten worden gehakt’. De Moten zouden elk worden geleid door een “Motenbal”, die samen met de vice-praeses de kringleiders uit zijn Moot zou aansturen en op allerlei manieren zou proberen om van het mootleven een gezellige boel te maken. Na twee proefjaren zou de nieuwe structuur worden geëvalueerd.De Structuurcie had gedurende 1999-2000 steeds gezorgd voor goede communicatie naar de vereniging toe. Daardoor kon de hele vereniging meepraten met relatief veel kennis van zaken. Op 5 juni 2000, tijdens de 217e H.V., werd het Structuurvoorstel in stemming gebracht en met 47 stemmen voor, 5 tegen en 5 blanco aangenomen. Daarmee brak de vereniging met de oude “Civitas-doctrine”. Het nieuwe bestuur Bouta implementeerde het structuurbesluit: na de vakantie hingen er op het startkamp lijsten waarop iedereen kon zien of hij in Moot I, II, III

Page 197: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

of IV was ingedeeld. De eerste motenballen waren respectievelijk Marinus Jochemsen, Martin Otten, Reint-Jan de Blois en Andries Hettema. De eerste Mootweekenden vonden plaats in het najaar van 2001, ter vervanging van het Najaarsweekend. Binnen de kortste keren ontstond er natuurlijk tóch profileringsdrang bij de Moten: het bloed kroop waar het niet gaan kon. Vooral Moot I en Moot IV (‘Vierrrrrrr’) gingen er in het begin lekker tegenaan. Maar de onderlinge concurrentie vond plaats met een vette knipoog, en miste ten enenmale de angel die er bij de onderverenigingen in had gezeten. En dus vond niemand het erg. Het Mootgebeuren was iets totaal nieuws, maar toch was er over het algemeen goede hoop dat de nieuwe structuur een verrijking van het verenigingsleven betekenen zou.

Met het nieuwe pand liep het allemaal wat anders.Het bleek in een tijd van extreem hoge huizenprijzen en strenge horecaregels niet eenvoudig om een geschikte nieuwe sociëteit te vinden. De complete aankoop plus verbouwing van CC had in 1966 alles bij elkaar nog geen ton gekost, nu lag het anders. Bovendien eiste de gemeente ingeval C.S.R. zou verhuizen dat de vereniging dan ook zou zorgen voor alle vergunningen, die ze eigenlijk moest hebben maar niet had. In feite werd de sociëteit van C.S.R. aan de Oude Delft 251 door de gemeente gedoogd, maar bij een verhuizing moest alles punctueel in orde zijn. De Pandcie Duisterwinkel liet in 1999-2000 haar oog vallen op zo’n vijf panden die wel serieuze opties leken. Maar altijd kwam er iets tussen, was het pand toch niet geschikt, of was het gewoon veel te duur. Van één pand bleek het souterrain zelfs verhuurd te zijn aan een coffeeshop.En toen kwam er een pand áchter CC vrij: een bijgebouw van de Oude Delft 257, bijgenaamd het Koetshuis. De commissie krabde zich achter de oren: uitbreiding in plaats van verhuizing was ook niet gek. Er werd contact gezocht met de eigenaar en er werden alvast serieuze verbouwingsplannen gemaakt. Enkele bouwkundestudenten op C.S.R. leefden zich helemaal uit op de bouwtekeningen. Er werd een voorlopig koopcontract opgesteld, dat ondertekend zou worden zodra de H.V. de aankoop zou goedkeuren en ook de gemeente Delft groen licht had gegeven. De totale prijs van aankoop en verbouwing werd geschat op zes ton.Op 5 juli 2000 vond de extra 218e H.V. plaats. Het kersverse “Delftsch blauwe” bestuur Bouta presenteerde de plannen. Er werd vooral flink gediscussieerd over het financiële plaatje, want er moest flink wat geld bij de oudleden worden ingezameld en dan nog zouden de leden twintig jaar lang enkele dagen per jaar moeten werken om het pand te bekostigen. Maar het voorstel kwam er door: de leden besloten om ervoor te gaan. En daarna begon het lange wachten op de gemeente, de ambtelijke molen die iets zinnigs zou moeten zeggen over de vergunningen en het bestemmingsplan.En dat duurde te lang. Eind september had de Civitas nog steeds geen zekerheid van de gemeente, die met handen en voeten aan allerlei beleidsbepalingen vastzat en niet kon garanderen dat C.S.R. het nieuwe pand ook daadwerkelijk als sociëteit zou mogen gebruiken. Intussen was het koopcontract nog steeds niet getekend, en de eigenaar verloor zijn geduld. Het Koetshuis werd in de verkoop gedaan bij een makelaar; en juist vlak voordat de vereniging begin oktober eindelijk alle toezeggingen van de gemeente binnen had, was er net een koper c.q. kaper op de kust. Deze besloot tot aankoop van het Koetshuis over te gaan, om er vervolgens zelf te gaan wonen.Zo ging het hele feest niet door. En dat was pijnlijk; niet alleen voor de leden die

Page 198: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

actief betrokken waren bij de pandplannen, maar voor de hele vereniging. Ook voor de nieuwe eerstejaars van de Lichting 2000, die in de OWee met enthousiasme hadden kennisgenomen van alles wat er op stapel stond. Het bestuur Bouta organiseerde een discussieavond om te bespreken was er mis was gegaan en wat er van de hele procedure kon worden geleerd voor de volgende keer dat zich een kans zou voordoen. De Pandzoekcommissie zwaaide af, en een nieuwe Pandcie onder leiding van Marcel Barzilay zette vanaf februari 2001 het zoekwerk voort.Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Het animo binnen C.S.R. om verder te zoeken was aanzienlijk gedaald, nu men weer helemaal opnieuw moest beginnen. Voor de direct betrokkenen was het niet doorgaan van het Koetshuis een dusdanige teleurstelling, dat de nieuwe commissie niet snel een goede taakoverdracht kreeg. Uiteindelijk kwamen in april 2001 David de Rooij en Jenny Hofstede bij de Pandcie, geassisteerd door twee q.q.’s: h.t. praeses Harm Bouta en f.t. praeses Leen Oosterom. Terwijl het grootste deel van de vereniging eventjes flink pand-moe was, hielden zij het vuur brandende: ze zochten verder naar geschikte panden, en ze dachten na over wat er concreet allemaal zou moeten gebeuren als de vereniging ineens op het pand van haar dromen zou stuiten. Vooralsnog leek dat laatste niet waarschijnlijk.

***

C.S.R. ging het nieuwe millennium in met een betrekkelijk schone lei. Na het onweer van de Onderverenigingencrisis en alles daaromheen was de lucht aanzienlijk opgeklaard; de reden voor nieuwe verdeeldheid scheen te zijn verdwenen, en dat was iets heel positiefs. Toch had het bestuur Jochemsen bij haar afzwaaien in juni 2000 nog eenmaal een kritische noot gekraakt over de sfeer op de vereniging.‘Er zijn gelukkig veel mensen die studentikositeit kunnen combineren met hun relatie met God’, schreef vice-praeses Brendan Nielsen in zijn jaarverslag. Toch constateerde hij dat er wat dat betreft twee stromingen in de vereniging leefden: het één of het ander. ‘Maar het is juist ons studentikoze karakter gecombinéérd met ons geloof, dat gewaardeerd wordt in Delft. Stropdassen en mondigheid houden ons niet van God af, maar het liefdeloos met elkaar omgaan wél. Begin er niet aan als je dat niet in de hand kan houden, en help elkaar hierin!’Scheidend praeses Marinus Jochemsen gooide er een pleidooi bovenop voor het vormingsprogramma. ‘Dat de leden van C.S.R. christelijk gevormd worden is geen nieuws. Maar is dat de “integrale vorming tot christenacademici”? We zitten hier in Delft, de spreekwoordelijke kennisstad, maar dat betekent nog niet dat we vanzelf academici worden. De TU is een ingenieursfabriek, de zelf denkende student sterft uit. (…) Het is voor iedereen van belang na te denken over de positie van de techniek en de wetenschap in ons leven. Maar zeker als christenen moeten wij weten waarom wetenschap niet zaligmakend is. Kijk verder dan je studiepunten, doe iets met je leven, volg een werkgroep, lees een krant. We willen groeien en bloeien als studentenvereniging, niet als jeugdclub. En juist aan studenten is het voorbehouden om diep in een onderwerp te duiken. Daar zul je later nooit meer tijd voor hebben. (…) Ik wil jullie het allerbeste wensen, ook nu we in moten gehakt worden! Vivat, crescat, floreat Civitas Nostra.’

De OWeecie 2000 wist onder leiding van Nils van der Knaap 35 nieuwe leden binnen te halen. De Novcie Oei, ik groei! van Marjan Bassa ging er harder

Page 199: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

tegenaan dan ooit. Op de eerste dag ging de commissie zó ver met het afblaffen van eerstejaars, dat voorbijgangers langs de gracht zich hardop afvroegen of je zoiets als christen wel maken kon. Maar hoe je het ook wendt of keert: het was een heel succesvolle novitiaatsweek. Van de 35 aspirantleden werden er een halfjaar later maar liefst 34 geïnstalleerd tot lid: een heel hoge score. En net als de Lichting 1999 werden de sjaars van 2000 een actieve, beeldbepalende jaargang. De leden die “het moeilijke jaar” hadden meegemaakt begonnen tijdens borrels zowat in de minderheid te raken. Op de derde dag van het novitiaat hadden de novieten al een eigen jaarlied gecomponeerd, dat het officiële Novcielied snel overvleugelde. En eigenlijk drukte het niet alleen het groepsgevoel van de sjaars uit, maar dat van de hele vereniging: nieuwe energie.

Lichting van tweeduizend, nieuwe energie!Tezamen hecht verbonden, amicae et amici,

Met de stad verbonden door de kleur Delftsch Blauw,Waar d’een leert voor het fysisch lab en d’ander voor de bouw,

Meteen gehuld in jas en das:Een aanwinst voor de Civitas!

Het was de veertigste lichting eerstejaars die C.S.R. mocht verwelkomen, en net als de jaargangen die hen voorgingen zouden de nieuwe leden hun eigen geschiedenis schrijven van geloof en twijfel, lol en afknappers, hoop en vrees, liefde en ergernis, vriendschap en eenzaamheid. En ze zouden van timide feuten uitgroeien tot zelfbewuste christenstudenten die de commissies bemanden, de activiteiten bevolkten, de monden opentrokken en de handen vouwden, zodat de Civitas leven kon.

Het nieuwe verenigingsjaar vloog voorbij. Er was rust in de tent en er waren eventjes geen grote inhoudelijke debatten in de vereniging – afgezien van de pandperikelen, die veel energie opeisten. Veel andere energie ging zitten in het Happietaria 2000, dat een knalsucces werd. De vereniging probeerde onbevangen het nieuwe Motensysteem uit. Het werd in de praktijk verdeeld ontvangen: de Moten hadden in het verenigingsprogramma eigenlijk net te weinig “zendtijd” om dominant te zijn. Eén maaltijd per maand was niet veel om een groepsgevoel te kweken. In de praktijk bleef de vereniging zich daarom één geheel voelen, en tot op heden is de Moot bij C.S.R. in de verste verte niet zo dominant aanwezig als bijvoorbeeld de disputen bij S.S.R.-N.U. of NSR. De meest gehoorde houding na enkele maanden luidde: ‘Het Mootsysteem werkt niet. Maar… mijn Moot is toch lekker de gaafste. Vierrrrrrr…!’ ‘Neehee, Eééééééén!’ ‘Hoor niks, hoor niks…’Verder zat het jaar, heel ouderwets, vol met goeie acties. Ten behoeve van de Oudledendag 2000 demonteerde oudlid Hans Smaal een complete 2CV, en zette deze Eend middenin de sociëteitszaal van CC weer in elkaar. Het geheel zag er piekfijn uit, alsof je er zo mee weg kon rijden. Maar toen amice Smaal de auto door de APK heen wilde halen, werd ze afgekeurd.Het állerlaatste Najaarsweekend vond in november plaats onder het motto De dagen zijn geteld. De Maalcie organiseerde onder leiding van Marian Vlot zeer succesvolle themamaaltijden: de Bourgondische Maaltijd, de Annie M.G. Schmidtmaaltijd, de Hans en Grietje-maaltijd. De Soccie wilde daarvoor niet onderdoen en organiseerde opzienbarende feesten: de Cartoon Network-borrel en de Socciespecial Doe Je Haar Raar. Op de borrels ontstond er een enorme

Page 200: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

klaverjasrage: klaverkaarten vormden de meest voorkomende corsage tijdens het Diesgala Da Capo Al Fine in februari 2001. Ook werden er gedurende het hele jaar op zondagavond klaverjaswedstrijden met Ichthus-Leiden en de VGSL georganiseerd. Vlak voor de Dies versloeg de Werkgroep Retorica onder leiding van Harmen Talstra tijdens een werkgroepsuitje de Haagse debatingclub Het Hoogste Woord. En het bestuur Bouta had het in juni 2001 erg zwaar: om toe te mogen treden tot het Illustere Gezelschap van Oudsenatoren moesten de bestuursleden dit keer wel héél veel presteren. Het thema van de uit te voeren opdrachten luidde De Delftsche Reformatie. Vice-praeses Pieter van ’t Hof moest 95 stellingen verzinnen, aan de deur van CC spijkeren ‘en deze vervolgens tegenover de H.V. hardop rappen met een achtergrondkoortje van bestuursleden van De Koornbeurs en Wolbodo’. Zo geschiedde het. En vooral abactis Nanko Verwaal maakte zich onsterfelijk door in drie dagen tijd de Delftsche Catechismus op te stellen, een document van 52 vragen en antwoorden dat tot op heden een voortreffelijke onderwijzing vormt in de tradities der Civitas.Aan het eind van dit relaxte, doldwaze verenigingsjaar brak de vakantie aan. De Slotzeildag van de Soccie ging niet door wegens slecht weer. En Pandcielid Marcel Barzilay stapte bij zijn huis OD251 op de fiets om het gerucht te gaan checken dat er aan het andere uiteinde van de Oude Delft een oude bioscoop te koop stond, Studio D. De Pandcie meende te weten dat het pand al in februari verkocht was. Maar Marcel zette zijn fiets tegen het pand OD9, en verhip: er hingen nog altijd “te koop”-posters voor de ramen. Diezelfde middag kreeg makelaar Pieter Wientjes een oriënterend telefoontje van C.S.R.

***

Op de vroege middag van 16 juni 2001 stortregende het. Veertig Civitassers bevonden zich in tram 1 van Delft naar Scheveningen, en toen het Noorderstrand in zicht kwam werden er bezorgde blikken naar buiten geworpen. Maar toen het gezelschap het strand opliep vielen juist de laatste druppels, en de rest van de dag bleef het droog. Op de verlaten zandvlakte stonden de C.S.R.-bestuursauto en een partytent, ongeveer halverwege de pier en de vuurtoren. Daaronder maakte de Lustrumcommissie XL onder leiding van Anne-Greet van den Berg alles in de gereedheid voor een stevige barbecue.Er werd een touw in de lengterichting van het strand gespannen. In hoog tempo gingen de bovenkleren uit en stond iedereen in zwemkleding – een aantal heren had bovendien de C.S.R.-stropdas omgehouden. Toen iedereen zover was voor de “nieuwjaarsduik” viel het touw in het zand; veertig personen renden onder woest geschreeuw om het hardst naar de branding toe. Toen de eerste voeten het water raakten klonken er andere kreten, van de kou. Het was half juni, en de lente had nog geen zonuren van betekenis gehad. Maar het was een koude dag en daardoor was de watertemperatuur bijna warmer dan de buitenlucht. Met als gevolg dat heel wat mensen, bij nader inzien, het best uithielden in zee. De verenigingsliederen werden staande afgewerkt en daarna werd er nog zeker een kwartier rondgestoeid tussen de rollers.

Zo luidde C.S.R. haar veertigjarig bestaan in. Van lieverlede verplaatste het strijdtoneel zich toch naar het strand. De kooltjes werden aangemaakt, de hamburgers uitgepakt. Het publiek op de boulevard keek enigszins bevreemd naar de tientallen halfnaakte personen op het lege strand. En temidden van de

Page 201: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

zanderige handdoeken en rugzakken zaten vier mensen te klaverjassen. Het spande erom: in de laatste struik van de boom raakten “Zij” hun riante voorsprong kwijt, en bij de laatste pot moesten “Wij”, die ervoor zaten, flink hun best doen om niet nat te gaan. Ik liep net even weg om een braadworst te regelen. En toen ik terugkwam klonk er een lachsalvo, gevolgd door een ferme klap op het rulle zand.‘Afgelopen, mannetjes, veertig roem!’De laatste slag.

Harmen Talstra

Page 202: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

Literatuurlijst

- H. Baudet, De lange weg naar de Technische Universiteit Delft. De Delftse ingenieursschool en haar voorgeschiedenis, Uitgeverij Koninginnegracht, Den Haag, 1992

- Victor Hugo, De Klokkenluider van de Notre-Dame- Annie Huisman-van Bergen, Omgekomen Delftse S.S.R.-leden, in: Derde

Bulletin Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2001- dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog,

Deel 4b: mei 1940-februari 1942 en deel 5b: maart 1941-juli 1942- Ben van Kaam en Anne van der Meiden, De dominee gaat voorbij.

Familiealbum van driekwart eeuw protestants leven in Nederland, Uitgeverij Ambo, Bilthoven, 1974

- Geert Mak, De eeuw van mijn vader, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 1999- Geert Mak, Ooggetuigen van de vaderlandse geschiedenis, Uitgeverij Ooievaar, Amsterdam, 1996- Jan en Annie Romein, De lage landen bij de zee. Een geschiedenis van het

Nederlandse volk, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1979- F.W. Grosheide e.a., Christelijke Encyclopedie Deel 6: Sa’adja Ben Josef –

Zwolse Synode, Uitgeverij Kok, Kampen, 1961- Almanakken C.S.R. 1990-2006- Almanakken S.S.R.-Landelijk 1913, 1919, 1935, 1949, 1950, 1956, 1958, 1959, 1960, 1962, 1963- Areopagus, officieel orgaan der C.S.R.-Delft, jaargangen 1961-2006- Cantemus, gezamenlijke liedbundel der S.S.R., N.D.D.D., F.Q.I. en V.V.S.V.U., 1964- Contactueel, Oudledenorgaan der C.S.R.-Delft, jaargangen 1999-2006- Delft Integraal, Orgaan voor alumni der TU-Delft, jaargang 2001, nummer 1:

Een leven gewijd aan de luchtvaart, Portret van prof. H.J. van der Maas (1899-1987), en nummer 4: Eén telefoontje tegen het vergeten, Veertien gereformeerde TH-ers lieten het leven in het studentenverzet, 2001

- Delta, Weekblad van de TU-Delft, jaargang 2001, nummer 15: Relatief veel Delftse studenten omgekomen; Oorlogsverleden leden S.S.R.-Delft uitgeplozen, door Ingrid Bonnet, nummer 16: ‘Opeens zat ik in het verzet’; Delftse vertelt over haar oorlogsverleden, Interview van Ingrid Bonnet met dr. Annie Huisman-van Bergen, en nummer 21: Koud! Nieuwjaarsduik jubilerende C.S.R. in Scheveningen, 2001

- Forum, officieel orgaan der S.S.R.-Delft, jaargang 1961, no. 1 t/m 14- Gedenkboek Bond Aanstaande Bondgenoten, 20 maart 1986- Gedenkboek 50 jaren S.S.R., 1936- Gedenkboek Vier Glazen, 75 jaren S.S.R., 1961- Jaarverslagen 1994-2006 van de vice-praesides Van Oord, Verboom, Van der

Werk, Wielaard, Otten, De Groot, Nielsen, Van ’t Hof, Van Wijk, Van der Mast, Bos, De Graaff en Kool

- Lustrumboek 1999 Klassiek, Gezelschap Practische Studie, studievereniging Civiele Techniek

- Lustrumboek 1986 C.S.R., Een historische tocht- Lustrumboek 1991 C.S.R., Lumineus door de tijd- Lustrumalmanak 1996 C.S.R., Niettegenstaande de dingen (die gebeuren]

Page 203: Vijfenveertig Toerenmembers.ziggo.nl/htalstra/Publicaties/Vijfenveertig... · Web viewVijfenveertig Toeren Een kleine geschiedenis van C.S.R. Renier Daudey en Harmen Talstra Inhoudsopgave

- Lustrumalmanak 2001 C.S.R., Veertig Roem/Pittig Belegen Veertig-Plus- Notulen Huishoudelijke Vergaderingen der C.S.R. van de besturen

Schuurman, Van der Berg, Mink, Strijbos, Kuiper, Verhey, Soede, Stahlie, Schut, Peppink, Van der Schans, Hofstra, Van Essen, Van Driesten, Brenk, Ten Wolde, Gelderloos, Plooy, Versluis, Spenkelink, Visser, Baauw, Van de Kerk, Geerse I, Lamoree, Verweij, Busstra, Nugteren, Geerse II, Rebergen, Schuurman II, Quist, Jellema, Brink, Heule, Zielhuis, Terwel, Kardol, Jochemsen, Bouta, Oosterom, Van der Griendt, Visser II, De Jong en Neven

- Statuten en Huishoudelijk Reglement der Civitas Studiosorum Reformatorum, uitgave Stacie 1998- Trefpunt, officieel orgaan van IFES-Nederland, jaargang 1997-1998, no. 5- Visie voor C.S.R., door Marten Busstra, 1991- Werkgroepsverslag Robotica, de robots komen, de mensen blijven, 1984