VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang...

16
HERMENEVS VIJFENDERTIGSTE JAARGANG / No. 12 / AUG. 1964 Victoria Ik ben de godin, die het welzijn van de Staat eeuwenlang in handen hield. Maar verwaarloosd zijn nu mijn altaren en onverschillig gaat men aan mijn beeld voorbij. Enkele senatoren, elk een telg uit een beroemd en eertijds machtig, maar nu machteloos geslacht, hebben nog een verzoekschrift opgesteld en aan de jonge Caesar van het Westen (hij telt pas twaalf jaren) in Milaan gezonden — doch tevergeefs: te veel invloed heeft aan het hof de opperpriester van de nieuwe god en nog te groot ontzag zijn barbaren-generaal voor de Imperator, die resideert aan de verre Bosporus. Mijn zilveren wieken zijn zo moe: zij zullen de Staat niet meer bevleugelen; ik word een afgodsbeeld, gedoemd tot ondergang, misschien tot een herinnering als ik eeuwen slapen zal in de Romeinse aarde. REINOUT VREIJLING 269

Transcript of VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang...

Page 1: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

H E R M E N E V SVIJFENDERTIGSTE JAARGANG / No. 12 / AUG. 1964

Victoria

Ik ben de godin, die het welzijn van de Staateeuwenlang in handen hield. Maar verwaarloosdzijn nu mijn altaren en onverschilliggaat men aan mijn beeld voorbij.Enkele senatoren, elk een telg uit een beroemden eertijds machtig, maar nu machteloosgeslacht, hebben nog een verzoekschrift opgestelden aan de jonge Caesar van het Westen(hij telt pas twaalf jaren) in Milaangezonden — doch tevergeefs: te veelinvloed heeft aan het hof de opperpriestervan de nieuwe god en nog te groot ontzagzijn barbaren-generaal voor de Imperator,die resideert aan de verre Bosporus.Mijn zilveren wieken zijn zo moe:zij zullen de Staat niet meer bevleugelen;ik word een afgodsbeeld, gedoemd tot ondergang,misschien tot een herinneringals ik eeuwen slapen zalin de Romeinse aarde.

REINOUT VREIJLING

269

Page 2: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

Een ironische puzzle

VAN DE WOLF EN HET LAM (Aristophanes-Jesaja.)

Mag ik de aandacht vragen voor een puzzle, die zich bij mij heeftopgedrongen? Men zou kunnen zeggen: een irenische puzzle! Denkelijkkan uit de kring der Hermeneus-lezers een oplossing wel naar vorenworden gebracht. Het is, naar men zien zal, een ander soort puzzle,dan hier menigmaal de denkvermogens streelt. Toch is het er ookweer een, waarvan voor het bescheiden leken gevoel een prikkelendedrang uitgaat. Oprecht erkentelijk zal ik zijn en verheugd, de oplos-singen te vernemen. Voor vakkundigen en geleerden zijn deze wellichtal lang bekend! Voor de niet-deskundige en niet-doorknede des tewaardevoller, het licht ontstoken te zien!

Ziet hier de vraag, die mij heeft getroffen.In Aristophanes’ blijspel „Ε�ρÜνη”, „van den Vrede”, komt de

scène voor van de nog al eigenwijze waarzegger Hierocles, met wiede pacifistische boer Trygaeus in gesprek raakt. De waarzegger wilhem inprenten, dat de ware vrede iets niet te verwezenlijkens is:(vs. 1075 /1076).

ï� γÀρ πω τï�τ\ �στd æÝλïν µακÀρεσσι θεï�σιν,æυλÞπιδïς λ�êαι πρÝν κεν λàκïς ïrν �µεναιï�.

,,het is den eeuwigen goden niet welgevallig, dat krijgsgedrang een eindeneemt, eer de wolf en het schaap samen paren”. De samenspraak gaat door:„Maar hoe, lammeling” antwoordt Trygaeus, „zullen ooit de wolfen het schaap samen paren?”

Cynisch maakt Hierocles er zich van af. Hij zegt: „Zolang de tor(σæïνδàλη), als ze op de vlucht gaat, stinkende winden van zichgeeft . . . . zolang valt niet te rekenen, vrede te stichten”.

De woordenwisseling is merkwaardig genoeg, om nog even verderaan te halen. Typische argumentatie, over en weer, als nog vandaagaan de dag kan worden gevoerd!

Trygaeus: „Maar waarop zullen wij dan rekenen? Oorlog voeren,zonder oponthoud? Er om loten, wie onzer ’t meeste huilen moet?Terwijl wij, door in plaats daarvan een verbond te maken, Grieken-land als één gemeenschap zouden kunnen besturen?”

Hierocles: „Gij zult de kreeft nooit leren, in een rechte lijn voor-waarts te gaan”.

Woorden, die als overbekend in de oren zullen klinken aan een

270

Page 3: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

iegelijk, die bij wijlen in onze dagen debat heeft meegemaakt overde wel of niet levensvatbaarheid van een Volkenbond, een U.N.O.,een vredesfederatie, ja, dan néén.

Aristophanes is hartstochtelijk pacifist geweest; en zijn tijd, —die van de Peloponnesische oorlog,—kon het daarnaar stellig welmaken!

De ,,Ε�ρÜνη” is van de zijde der beoordelaars soms het tamste,minst betekenende zijner blijspelen geacht. Ook in nog niet ver achterons gelegen, eigen tijd 1. Naar mijn mening komt dit, doordat toen degeesten niet meer zozeer het probleem van de werkelijkheid en deblijvendheid van oorlog of vrede, als brandend aan den lijve voelden!Dit was, naar men meende, voorbij, slechts abstractie, doctrinegebleven. Zo werd ook Aristophanes’ stuk van vredesbeweging enoorlogsmanie als een stuk zonder nog echte spanning gevoeld. Deste tintelender is het echter weer geworden, nu wij andermaal in devolle dramatiek geslingerd zijn! Dán is alles in Ε�ρÜνη ook weersnerpend actueel, boeiend, geniaal. Het is een stuk van oorlogs- envredesdrang. De dramatische kracht hangt af van het tijdstip, waaropmen het leest! Het is ietwat als met Vondels „Leeuwendalers”. Zoverbaasde het mij ook niet, onlangs toevallig te bemerken, dat eenHaagse diplomaat in ’t jaar 1597, —óók een tijd van massaal oorlogs-tumult en vredessnak, — uit Leiden het jongste commentaar van„Ε�ρÜνη” te leen vroeg 2

Hier echter ligt voor het ogenblik mijn probleem niet! Neen, hetis alleen dit: wordt niet een puzzle opgeroepen door de zin: „Zolang niet de wolf en het schaap samen paren”? Ziet hier immerswoordelijk hetzelfde gezegd als in het Oude Testament, bij Jesaja XI.6:„En de wolf zal met het lam verkeren”. Ook verderop, Jesaja LXV 25(Deutero-jesaja?): „De wolf en het lam zullen te zamen weiden”.

Het bijbelwoord klinkt minder negatief, dan dat van de Atheensewaarzegger bij Aristophanes. Waar de één een ontkenning geeft,bevat de ander een hoopgevende voorspelling. Wel echter ene, dieonder de z.g. „adunata” te rekenen valt: de ondenkbaarheden, diealleen mogelijk zijn bij God (Math. 19. 26). En zo treft dan bij de

1 Gilbert Murray „Aristophanes” (1933) blz. 57 v. Alphonse Willems, Aristophane (1919) II p.93 v. Deschanel, Aristophane (1876) p. 73.

2 In de Bijdr. van het Utr. Genootschap dl. 76 (1962), blz. 223 komt een brief voor (12 aug. 1597)van den bekenden Fransen gezant ten onzent. De Busenval, aan Daniël van den Meulen,den veelzijdigen koopman te Leiden, met verzoek, om van Professor Vulcanus, aldaar„d’emprunter pour moi une comedie d’Aristophane Ε�ρÜνη, imprimée à Paris et interpretéepar Florens christianus”.

271

Page 4: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

oude joodse profeet en bij de griekse blijspeldichter dezelfde beeld-spraak, hetzelfde tafereel, hetzelfde symbool: „zolang niet de wolf enhet lam samen paren”.

Treffende overeenstemming, niet waar? De puzzle, waarvan menals leek zo gaarne een oplossing zou vernemen, van hen die ’t wetenkunnen, is: bestaat hier een aanwijsbaar, of ook maar een vermoede-lijke verband? Kunnen de woorden van de profeet uit het oudeIsraël zijn overgekomen naar Athene, waar het stuk van Aristophaneswerd opgevoerd in 421 v. Chr. ? Jesaja wordt n.f. geacht geborente zijn omstreeks het jaar 775, (hetzelfde jaar toen in Olympia voorde eerste maal de Spelen werden gehouden). Danwel, andersom:Kunnen later, in hellenistische tijd, door de Grieken geformuleerdegedachten zijn geïnfiltreerd in de joodse geschriften der profetieën?Hun bekende manuscripten worden, alweer n.f., immers slechtsenkele eeuwen voor de geboorte van Christus gedateerd?

Ofwel, is er niets van dit alles, en heeft men doodeenvoudig te doenmet een beeldspraak, die geheel natuurlijkerwijs zal oprijzen onderalle volken, — onafhankelijk de een van de ander — waar schapen-houden het dagelijkse bestaan vervult, en de wolf de gevreesde dage-lijkse (of: nachtelijke!) deugniet is? Een vanzelf opwellende gedachten-gang, bij joden en oude grieken tegelijk, door de eeuwen heen?Zoals ook alle primitieve volken vergelijkingen zullen ontlenen aanhet op- en ondergaan van de zon, en aan het komen en gaan vanlente of winter? En wij, vandaag aan de dag, onder alle keerkringen,de zinnebeelden ontlenen kunnen aan b.v. kunstmest of elektriciteitzonder draad, enz.

Gaarne zal de leek vernemen, wat omtrent onze puzzle bekend ofontdekt of gedacht is. Misschien is het voor de ingewijden in ’t geheelgeen puzzle meer!

Er zijn nog verdere bijzonderheden, die de weetgierigheid aan-wakkeren.

In de eerste plaats deze: dat voor de Grieken het beeld van wolf enlam ook reeds bij Homerus heeft geleefd. Te vernemen, niet in demond van een waarzegger of profeet, — maar als gewoon, spraakge-bruik. Onder helden, natuurlijk! Wanneer, in de Ilias, Achilles enHector eindelijk gewapend pal tegenover elkander zijn komen testaan, en Hector voorslaat voor hun strijd in een godsoordeel te be-rusten, wijst Achilles grimmig elk zulk vergelijk af, met het ant-woord :

272

Page 5: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

ï�δb λàκïι τε καd �ρνες �µÞæρïνα θυµeν �øïυσιν�λλa κακa æρïνÛïυσι διαµπερbς �λλÜλïισι (XXII 263 sg.)

door Timmerman als volgt vertaald (I. pag. 389): „ . . . en er nooittussen wolven en lammeren eensgezindheid bestaat, maar zij altijdelkaar zullen haten, zo kunnen wij ook elkaar niet beminnen, nochzullen er banden tussen ons zijn, voordat een van ons tweeën geveldis . . . .

Staat dit, staat dát bij Aristophanes, en in Jesaja’s profetenwoord, alof niet geheel los van elkaar?

De puzzle kabbelt nog door! Minder puzzle, minder interessant, —wanneer later alles cerebraler en kunstmatiger wordt, en dichter ofschrijver gemakkelijk bestaande zinswendingen aan voorgangersontlenen. De vraag woelt nu minder diep. Het kan ons niet zo inte-resseren, hoe Horatius gekomen is tot zijn:

. . . lupis et agnis quanta sortito obtigit,Tecum mihi discordia est” (Epod. IX vs. 1 en 2)

of alweer (in Od. I XXX‘‘‘.8): „prius Appulis iungentur capreae lupis”.Het wordt dan een spel van kunstig uitgezochte tegenstellingen:

tijgers en herten, duiten roofvogel; (Epod. XVI.31). Het aanvoerenvan pakkende �δàνατα lijkt een kunstvaardigheid te worden, zoals het„iungentur iam gryphes equis” bij Virgilius (Buc. Ecl. VIII 27) en het„cum trucibus Venerem iungere feris” bij Tibullus (I Eleg. IX v.s. 76).Ook bij Jesaja trouwens worden reeds andere voorstellingen toege-voegd: de luipaard en de geitebok; het kalf en de jonge berin; destro-etende leeuw; het kind en de adder, — of de basilisk.

Laat ons evenwel niet uitzwerven in de velden van belletrie enevangelistiek! Er zijn over de gehele materie der adunata, naar bekendis, meerdere uitermate belangrijke en talentvolle verhandelingengeschreven. Onze puzzle blijft intuïtief, eenvoudig, spannend: de wolfen het lam; Aristophanes en Jesaja?

Wat kan het antwoord zijn? Bij voorbaat hulde en dank.

Baarn, juni 1964 J. A. VAN HAMEL

273

Page 6: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

Anchises’ profetie in Aen. VI 847—863

VERTALING EN TOELICHTING

In het mei-nummer staat de passage gedeeltelijk in kort referaat,gedeeltelijk geciteerd. Hieronder volgen eerst volledige tekst envertaling:

Excudent alii spirantia mollius aera —Credo equidem — et ducent vivos de marmore vultus,Orabunt causas melius, caelique meatusDescribent radio et surgentia sidera dicent —Turegere imperio populos, Romane, memento:Hae tibi erunt artes: pacisque imponere morem,Parcere subiectis, et debellare superbos.

H H

H

Anderen zullen het brons uitsmeden in vloeiender adem —’t Zij zo — en lenen ’t gelaat in marmersteen levende trekken;Meerdren u zijn in pleit bij geding; al ’t gaan aan den liemelDuiden met zekere stift en konden het rijzen der sterren —Gij, Romein, wees indachtig uw taak over volkren te heersen:Dit en kunst u en leer: opleggen de wet van de vrede,Mild voor elk die zich boog, die trotsten een felle betemmer.

H H

H

Toelichtingen. — In onze schooledities vind ik bij vs. 847 alleen bijKoster een aantekening, en wel voor mollius: ,,met gevoeliger hand,zodat veerkracht en leven bewaard blijven”. Dit zou juist zijn als hetbijwoord betrekking had op excudent; het behoort echter bij spirantia.In Ed. Norden’s afzonderlijke uitgave van Aeneïs VI is de specifiekewaarde van de kunstterm waarmee wij hier te doen hebben, op, zoalshet van deze eersterangs deskundige niet anders te verwachten was,adaequate wijze uitgedrukt. Secundair voor ons thans is het, dat dedictie overal in deze passage is omgezet in het affectloos-informatieve:

274

Page 7: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

Traun andre werden wohl mit weicherm Schmelzeein atmend Kunstgebild aus Erz gestalten.

Zoals in de waardevol-compilatorische uitgaven van A. Forbigervoor Vergilius en van Th. Kiessling voor Theocritus wordt opge-merkt, ligt ten grondslag de in Griekse poëzie frequente qualificadeals �γρÞς; ‘lenig buigzaam’ , ‘met vloeiende, lichte welving’, Uit Forbi-ger’s opmerkingen en citaten laat zich een verrassende, door PliniusMinor afgesloten trias samengaren van documentaria. Theocrituslaat Idyll. I 55 zeggen van een (palm-) houten wijnbeker, kunstig metvegetatief reliëf versierd: παντ� δ\ �µæd δÛπας περιπÛπταται �γρeς�κανθïς. Bij Vergilius roemt Ecl. III, 45 een herder zekere artiest dieook voor hém, evenals voor zijn gesprek-genoot, twee bekers heeftgemaakt; et molli circum est ansas amplexus acantho. En Plinius schrijftEp. V, 6, met onmiskenbaar ‘�γρÞς’ in ’t hoofd: Acanthus in planomollis etpaene dixerim ‘liquidus’.—Door een tweede voor ons hieropportune samentreffmg kunnen we tenslotte terugkeren naar diebrons-bewerkingskunst waarop Vergilius doelt. Als Horatius in zijnArs Poetica (vs. 33) de beginnende dichter een afschrikwekkend voor-beeld wil geven van een zich ten koste van ’t geheel verliezen indétail-finesses, dan verwijst hij naar zekere „bronsbewerker in deláátste hoek bij de Gladiatorenschool”, Aemilium circa ludum faberimus. Het mag zijn: et unguis / exprimet, et molles imitabitur aerecapillos, — de wel-geëvenredigde compositie van een geheel kan hijniet aan, en Horatius zou bever met pracht-ogen maar een scheef-ingezette neus door het leven gaan, dan zijns gelijke worden incompositietrant.

De faber aerarius (variëteit naast faber aurarius en faber argentariusin Rome), was décorateur voor allerhande formaat van vaatwerkof medaillons, met afbeeldingen in reliëf. — Maar nu. Als Ver-gilius l.l. laat profeteren van de spirantia — dat is, zoals Serviusaantekent, ‘animata’: ‘ge-zielsademde — aera dier begenadigdeGrieken, zullen wij dan hebben aan te nemen, dat hem ‘kleine won-deren’ van drijf kunst voor ogen stonden? Maar natuurlijk niet, zalieder antwoorden; en wanneer Norden, nà anderen, voor de mar-merbeelden wijst op de Praxiteles bij Plinius de Oude (N.H. 34, 69)en voor „die hauchenden Erzbilder wohl an Lysipp (Prop. III, 9, 9)”door V. gedacht laat worden, dan resulteert een dubbele gevolg-trekking. En wel deze, dat noch de dichter van de Aeneïs, noch zijnbewonderaars of ooit geweten hebben, of hier althans hebben

275

Page 8: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

bedacht, dat aan de Meester-bronzen van een Lysippus en Myron— deze met zijn zelfs het rúnder-oog bedriegende koe — geen klop-hamer of drevel ooit te pas zijn gekomen om ze te ex-cudere uithet starre metaal. In feite waren zij met spatels gemodelleerdgeweest in was om een leem-kern; onder een vochtige pijpaarde-enleem-matrijs was om het geheel heen een gloeiende brons-massaingegoten, die — door afvoerkanalen — de was-laag verdreef. Laterdan, na stukslaan van de hardgeworden matrijs, was het gehele brons-hulsel ineens van de vorm-kern afgelicht; tenzij met het oog op localebuigingen het beeld in onderdelen was gegoten en eerst ook nogstukken van de kern verbrijzeld moesten worden.

Summier heb ik hiermee samengevat wat men uitvoerig beschrevenkan vinden in het voortreffelijke boek van A. Neuburger. Technik desAltertums (515 pp., 676 ill.). Op p. 60 staat daar een reproductie van de„Spinster” in de glyptotheek van München; zij is 1 m. 77 lang enweegt — zo dun wisten de Grieken te gieten — nog geen 100 pond;in ’t massief zou dit 10 x zoveel worden. — Had Vergilius, in zijnhart altijd de landman gebleven, het connaisseur-schap bezeten vanzijn vriend, de grotestads-mens Horatius, flaneerder langs de ViaSacra en de ateliers van de edelsmeden (: fabri caelatores) om de LudusAemilii, hij zou, naast Apelles als geniaalste ‘schilder’ (: pictor),aan Lysippus als weergaloos ‘beelder’ (: fictor) de ereprijs hebbengegeven, en geschreven hebben: Effingent, alii spirantia molliusaera. — Aldus den ook de hem met passende, maar evenzeer sierendebescheidenheid hoog bewonderende (II 34) Propertius l.l.: GloriaLysippo est animosa effingere signa.

Er is nog een tweede bizonderheid in ons zelfde vers waar mijn oogop viel en waarvan ik minstens even zeker ben, dat ze tot nu toeniet is opgemerkt door commentatoren van deze of verwante passagesin Vergilius. Maar ik ben onze redactie-secretaris zo verplicht wegensonverdiende consideraties voorheen, dat α�δgς mij verbiedt op hetnippertje te komen met mijn verzoek, ‘een plaats (of -je)’ te reserve-ren. Bovendien, ik ben nu zelf wel altijd te vinden voor wat het meermet mijnbouw vertrouwd Oosten zeer onwelluidend „tiefer schür-fen” noemt in recensies, maar er zijn grenzen aan letterlievende be-langstelling voor een enkel vers. Het is daarom, dat ik hier volstamet een aanwijzen als in het volgend nummer nog te besprekenspirare niet als long-, keel-, en mond-ademen, maar als een door-ademen van het gehele lichaam, uitgaande van het hart.

Amsterdam J. D. MEERWALDT

276

Page 9: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

(Kaart) Uit: Bury, History of Greece

Verdronken Dioskourias

EEN RUSSISCHE OPGRAVING AAN DE ZWARTE ZEE.

Menigeen zal wellicht de indruk hebben, dat „Moedertje Rusland”zich thans alleen interesseert voor het communisme en de ruimte-vaart. Niets is echter minder waar. Evenzeer als in het verleden houdtRusland zich ook nu nog met zijn historie bezig, zoals uit het onder-staande zal blijken.

Al in 1718 vaardigde Czaar Peter de Grote de oekaze uit, dat alles,wat aan „oude voorwerpen” gevonden zou worden, naar hem ge-bracht moest worden. Dit is typerend voor de Russische archeologievan de volgende eeuwen: archeologie was en is nog steeds in de eersteplaats een aangelegenheid, welke de staat, niet particulieren aangaat.De Keizerlijke Archeologische Commissie, opgericht in 1859, ves-tigde haar aandacht vooral op de opgravingen in het Zwarte Zee-gebied, die reeds in het begin van de 19e eeuw daar begonnen waren.Het veldwerk nam in de Russische archeologie bij uitstek een belang-rijke plaats in; ook de Revolutie kon hier niets aan veranderen. Weltrachtte de archeoloog Marr in de dertiger jaren de archeologie tepersen in het dwangbuis van liet Marxisme, hetgeen aanleiding was

277

Page 10: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

om te spreken van het Marrisme. De terugkeer tot het Leninisme nade dood van Stalin bracht echter de opvattingen over de historie ende archeologie tot normalere proporties terug 1.

Kort geleden verscheen in de Illustrated London News (25-4-1964)het Russische bericht, dat de pogingen om de ligging van Dioskou-rias, de Milesische kolonie aan de Oostkust van de Zwarte Zee,nauwkeurig vast te stellen met succes bekroond waren. En omdatomtrent Dioskourias zeer weinig bekend is én omdat de contactentussen West en Oost ook op archeologisch terrein zeer sporadisch zijn,is dit een zeer interessante mededeling.

Dioskourias, stad der Dioskouren . . . en inderdaad bestaat de mythe.De Argonauten keerden terug uit Kolchis naar Hellas, Jason metMedea. Maar zo niet de Dioskouren, Kastor en Polydeukes, die henvergezeld hadden op hun gevaarlijke tocht. Langs de kust van dePontos Euxeinos voeren zij om Dioskourias te stichten op de plaats,waar nu de baai van Sukhumi zich uitstrekt.

Lang heeft bet geduurd, voordat de nauwkeurige ligging vanDioskourias was vastgesteld. Aanvankelijk meende men, dat de naamvan Dioskourias nog voortleefde in die van Kaap Isquria, ongeveer20 kilometer ten Zuiden van Sukhumi, bij de monding van de rivierde Kodor. Zo vertelt de Franse reiziger Chardin in zijn „Voyages”,gepubliceerd te Amsterdam in 1735, dat zich hier in zijn tijd een ruil-handelplaats bevond 2. Op grond van historische bronnen nam echterin 1874 de Duitse archeoloog Brunn aan, dat Dioskourias moestliggen in de buurt van de huidige stad Sukhumi zonder dat het hemgelukte sporen te vinden. Twee jaar later kwam Vladimir Cher-nyavsky op het idee om met duikers de baai voor de stad af te zoekenen inderdaad vond hij resten van oude bouwwerken. In de laatstehelft van de 19e eeuw gebeurde het meer dan eens, dat op het strandvan Sukhumi bij storm gouden en zilveren munten aanspoelden.In 1951 werden opnieuw onderzoekingen begonnen, die tot op hedenvoortduren en waarbij kwam vast te staan, dat Dioskourias zich vooreen klein deel onder de stad Sukhumi, voor het overgrote deel ver-moedelijk echter in de baai bevindt.

1 Moderne literatuur:A. L. Mongait, Archeology in the U.S.S.R., London 1961, Pelican A 495).J. Boardman, The Greeks Overseas, London 1964 (Pelican A 581).

Oude literatuur:Pauly-Wissowa, Real-Enc. s. v. Dioskurias.

2 Chardin, Voyages du Chevalier Chardin en Perse et autres lieux de liOrient, I p. 116. Amster-dam 1735.

278

Page 11: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

Met de feiten rond de stichting van Dioskourias is men slecht be-kend. Arrianus (± 95± 175 a.D.) zegt in zijn Periplous van de ZwarteZee, dat Dioskourias een kolonie der Milesiërs was. Wanneer dezestad precies gesticht is laat zich slechts gissen. Ongeveer 650 a.C.dringen de Milesiërs de Zwarte Zee binnen; gezien de stichtingsdatavan de steden aan de Noord- en Zuidkust van de Pontos Euxeinos isdatering in de 6e eeuw echter zeer waarschijnlijk. Deze koloniesstichtte men ten behoeve van de handel. Metalen als zilver en ijzer,hout, wol, linnen, honing, pek en, niet te vergeten, slaven werdengeruild tegen zout, sieraden en aardewerk. Deze intensieve ruilhandelliet niet na zijn invloed uit te oefenen op de autochthone bevolking.Met name de Scythen in Zuid-Rusland betoonden zich ontvankelijk.Dit blijkt ondermeer uit Scythische graven, waarin Grieks aardewerken sieraden met Griekse invloeden aangetroffen werden.

Archeologische vondsten zijn nauwelijks in staat liet zeer vagebeeld, dat wij uit literaire bronnen van Dioskourias hebben, tecompleteren. Op de zeebodem, waar de Besletka-rivier in de baaiuitmondt, werd in 1953 een fraai grafreliëf gevonden. Dit moet date-ren van het einde van de 5e eeuw of het begin van de 4e eeuw. Voor-gesteld zijn twee vrouwen en een jongetje. Hoewel technisch wellichtniet volmaakt boeit het toch door de sfeer: het contact tussen devrouw en het kind, dat spreekt uit de blikken en de gebaren. In 1962werd bij de mond van de Besletka-rivier nogmaals een grafreliëfgevonden, benevens munten en aardewerk. Men vermoedt, dat zichin deze regionen een necropolis heeft bevonden.

Uit de 4e eeuw dateren zegels, die op het vasteland in graven gevon-den werden; gevleugelde menselijke figuren, griffioenen, sfinxen,leeuwen en adelaars zijn afgebeeld.

In Hellenistische tijd maakte Dioskourias een bloeiperiode door.Vondsten uit 1959 schijnen te duiden op deze tijd, waarin de wijnbouween hoge vlucht nam. Een teken van deze welvaart zijn de munten,die nu door de stad zelf geslagen worden. In de 1e eeuw a.C. tradlangzamerhand het verval in, dat nog versneld werd door de oorlogtussen Pompejus en Mithridates VI Eupator (120—63), die na de ne-derlaag te Nikopolis in 66 via Dioskourias naar de Krim vluchtte.

Omstreeks het begin van onze jaartelling richtten de stammen,die vanuit de bergen binnenvielen zo’n verwoesting aan, dat Dios-kourias deze slag nooit meer te boven zou komen. Het Sebastopolis,dat de Romeinen bouwden in de plaats van de oude Milesische kolo-nie, bereikte nooit meer de welvaart, die het Dioskourias van weleer

279

Page 12: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

had gehad. Hiervan getuigt het bericht van Flavius Airianus aanHadrianus: toen hij als stadhouder van Kappadocië in 134 Dioskouriasbezocht, betaalde hij in één middag de soldaten hun soldij uit, hield hijinspectie, bezichtigde hij de stad en ging hij de wallen rond.

Sporen van de Romeinse stad werden op ongeveer 60 meter uit dekust aangetroffen, waar de resten van een muur en een ronde toren metRomeins metselwerk lagen. Het geheel heeft wellicht behoord tot devestingwerken, die de mond van de Besletka beheersten. De enigevondsten uit de Romeinse periode zijn verder enkele munten vanCaracalla, Commodus, Aurelianus en Constantijn de Grote, dus uit de3e eeuw en 4e eeuw a.D.

Na de opmerking van Procopius (De Aedif. III, 7), dat onder keizerJustinianus (527—563) de reeds opgegeven vestingen Sebastopolis enhet Noordelijker gelegen Pityus een nieuw garnizoen kregen toege-wezen en de verdedigingswerken vernieuwd werden, verliest de ge-schiedenis van de stad zich in de duisternis.

Wat is er van Dioskourias-Sebastopolis geworden? Zinspelen delocale legenden, die verhalen, dat lang geleden een stad van vreem-delingen tijdens een aardbeving door de zee verzwolgen is, op dezestad? Inderdaad daalt op 500 tot 600 meter uit de kust de zeebodemplotseling tot een diepte van ongeveer 100 meter, buiten het bereikvan duikers. Op 5 tot 6 kilometer in zee hebben vissers van een dieptevan 95 tot 150 meter voorwerpen opgevist, die dateren uit de tijd vanDioskourias. En, wanneer dit vermoeden juist is, wanneer heeft dezeramp de stad dan getroffen? Vele vragen zijn voorlopig nog onbe-antwoord.

J. H. F. BLOEMERS

De geknevelde stier

Wie op Kreta spreekt over de kunstprodukten van de oudheid, krijgtal spoedig te horen dat „oudheid” alleen datgene is, wat ouder is dan1300 jaar vóór Christus. Want dat was de bloeitijd van de Minoischecultuur waarvan het paleis van Knossos wel het meest algemeen be-kend is. En in het museum van het gezellige oude stadje Heraklionzullen de gidsen U ook alle voorwerpen uit Knossos tonen met bij-behorende uitleg en een overtuiging van de echtheid van die over-leveringen uit de „oudheid”, waar niet aan te tornen valt.

280

Page 13: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

Marmeren grafreliëf. Eind 5e/begin 4e eeuw v.C. Gevonden bij Dioskourias.Uit: Illustrated London News.

Page 14: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

Figuur 1.

Figuur 2.

Figuur 3.

Page 15: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

Zo ook de bekende muurschildering van de acrobaat, die een salto-mortale maakt over een in volle ren aanstormende stier (figuur I).

Volgens de traditie zouden de witte figuren (links en rechts)vrouwen voorstellen en de zwarte figuur, die de sprong uitvoert eenman zijn.

Amerikaanse cowboys en circusartisten hebben beweerd, dat deze„sportprestatie” niet mogelijk was.

Voor de Kretensische gidsen zijn dergelijke beweringen een soortheiligschennis. En zij wijzen weer op de (gerestaureerde) muurschil-deringen als bewijs, dat die oude Kretensers (van vóór 1300 jaar voorChristus) het dan toch maar gedaan hebben.

En toch . . . Nemen wij de tegenwoordige Baskische springers alsmaatstaf, die (zonder salto-mortale) over een aanrennende stier sprin-gen (figuur 2).

Wanneer men dit in werkelijkheid ziet, is het maar een klein stiertjemet afgezaagde horens, die nog door knoppen beschermd zijn. Enmeestal lukt deze sprong niet. Indien de stier niet in zuiver rechte lijnop de springer aankomt, schijnt het te gevaarlijk te zijn en ontwijkt deBaskische kampioen door opzij te springen.

Die enkele keer dat het wel lukt (misschien eens op de 5 keer) is heteen fantastische prestatie. Maar toch niet te vergelijken met de vrij (?)rennende stier, waar de oude Kretensers een salto-mortale over heenmaakten.

Bekijkt men nu de wandschildering uit Knossos in het museumvan Heraklion van dichtbij, dan zijn er een paar punten, die directopvallen.

Het onderste gedeelte van de poten, vlak boven de hoeven is niet„echt” maar „gerestaureerd” (zie cirkels in figuur I).

Is het mogelijk dat het hier gaat om een vastgebonden stier?De prestatie blijft dan toch fenomenaal, want de kop van de stier

met de vervaarlijke horens is geheel vrij.De figuur links, die vlak bij de horens staat, zou dan b.v. van de

opstotende beweging van de kop gebruik kunnen maken om haarélan te krijgen voor de duik met salto-mortale over de stier heen.

Een andere mogelijkheid is dat de man (zwarte figuur) een duik-sprong neemt (over de linkse vrouw heen) om zijn salto-mortale opde rug van de stier uit te voeren.

De kans is zeer groot, dat de stier een zijdelingse opstotende bewe-ging maakt, en met zijn scherpe horens de atleet een zware wondtoebrengt. Het blijft dus levensgevaarlijk.

281

Page 16: VIJFENDERTIGSTE JAARGANG No. 12 AUG. 1964images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 35/3512.pdf · Excudent alii spirantia mollius aera ... Koster een aantekening, en wel

En zelfs als het eerste deel van deze acrobatie goed verloopt, blijft erde mogelijkheid (bij enigszins zijdelingse kopstoot) dat de atleet nietmidden op de brede rug van de stier te land komt maar enigszinsernaast.

Daarvoor staat de rechtse (vrouwen-)figuur om te helpen bij hetneerkomen. Maar die staat rustig vlak naast de stier.

Hoe kon zij daar zo rustig staan als de stier juist vlak langs haargestormd is ? En heeft die stier die rechtse figuur dan niet gezien of nietsgedaan, toen hij er langs rende ?

Op een der beide Myceense gouden bekers in het NationaalMuseum te Athene is duidelijk te zien, dat de man met de gevangenstier (figuur 3) het beest inderdaad met een touw om een der achter-poten (vlak boven de hoef) in bedwang houdt.

En op de muurschildering uit Knossos is het juist het gedeelte vlakboven de hoeven (cirkels in figuur I) dat tot de „gerestaureerde”gedeelten behoort.

Dus . . . een vastgebonden stier in plaats van een aanstormende stier?Dan blijft toch de salto-mortale over de vastgebonden stier, die

met zijn horens alle richtingen uit kan stoten, een prestatie, die weinigdrcusartistcn zouden kunnen nadoen. Maar in elk geval . . . Verteldit nooit op Kreta, want ik vrees, dat de hele bevolking U een derge-lijke „belastering” van de moed en sportiviteit van hun vooroudersnooit zou vergeven.

H. CAREL SNETHLAGE

282