Geschiedeniswerkplaats – 1KGT – 3.2

Begrippen

Bisschop: leider van de kerk in een groot gebied

Geestelijke: iemand in dienst van de kerk

Heiden: niet – christen

Klooster: plaats waar monniken afgezonderd leven.

Missionaris: geestelijke die op pad gaat om mensen te bekeren

Monnik: geestelijke die leeft in een klooster

Tijd van monniken en ridders: 500 tot 1000

Samenvatting

Tussen 500 en 1000 werden steeds meer mensen christen in Europa. Er waren geestelijken die op pad gingen om mensen te bekeren tot het christendom.

Missionarissen.

Voor die tijd geloofden de Romeinen en Germanen in meerdere goden.

De Friezen waren heidenen, zij waren geen christenen. Willibrord was een missionaris, hij probeerde de Friezen te bekeren tot het christendom. Koning Pepijn wilde de baas worden in het Friese gebied, dat zou makkelijker gaan als het volk christen was!

Willibrord vertelde de Friezen dat als zij zich niet zouden bekeren tot het christendom dat zij dan in de hel zouden komen. Zij zouden dan heidenen zijn. Daarom moesten ze christen worden, dan zouden ze als ze de regels van god hadden nageleefd naar de hemel gaan.

Bonifatius had ook geprobeerd om de Friezen te bekeren. Dit liep niet goed af, in 754 werd hij vermoord. Bonifatius had zichzelf niet eens verdedigd. Hij vertrouwde op God. Op de plek waar hij vermoord is staat nog steeds een standbeeld.

Veel oude Germaanse gebruiken kregen een christelijke betekenis.

Geestelijken

De paus is de hoogste leider van de katholieke kerk. Een bisschop is een leider van een kerk in een groot gebied. Een priester is iemand met een functie in de kerk, een geestelijke. Monniken zijn geestelijken die kozen voor een eenzaam leven in een klooster. Zij vulden hun dagen met bidden en werken. Zij mochten niet trouwen.

www.maaikezijm.com