Van Conservatorium en Studio tot het Herman Teirlinck...

download Van Conservatorium en Studio tot het Herman Teirlinck ...theater.ua.ac.be/bih/pdf/2003-00-00_brouwers_vandeclameren.pdf · dracht en dictie aan de Muziekacademie te Deurne en aan

If you can't read please download the document

Transcript of Van Conservatorium en Studio tot het Herman Teirlinck...

  • 1

    Van Conservatorium en Studiotot het Herman Teirlinck Instituut

    Toon Brouwers

    Van Conservatorium en Studiotot het Herman Teirlinck Instituut

    Toon Brouwers

    Theateropleiding te Antwerpen

    Hoge school_CS3.indd 1 02-07-2008 15:35:11

  • 2

    Departement dramatische kunst, muziek & dans, 2003

    Hoge school_CS3.indd 2 02-07-2008 15:35:12

  • 3

    Woord Vooraf

    Mijn vader Jan Brouwers (1912-2002) volgde de leergang voordrachtkunst aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen, waar hij in 1936 zijn diploma behaalde. Hij trad op als recitant, kwam onder Joris Diels als foneticus in het beroepstheater terecht, werkte in diverse functies en hoedanigheden bij de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, de Koninklijke Vlaamse Opera, en het Koninklijk Jeugdtheater. Hij was leraar voor-dracht en dictie aan de Muziekacademie te Deurne en aan het Stedelijk Conservatorium te Mechelen. In de Studio gaf hij van ca. 1948 af orthofonie en spreekgymnastiek, tot het begin van de jaren 70. Herhaaldelijk was hij jurylid voor de examens van de voordrachtafdeling van het Antwerpse Conservatorium. Het wel en wee van het theaterleven n van de theateropleidingen te Antwerpen kreeg ik van mijn geboorte af als het ware samen met de pap ingelepeld.

    Mijn vaders leraars aan het Conservatorium (Lauwerijs, Sabbe e.a.) hadden de 19de-eeuwse pioniers van het toneel en van de theateropleiding nog persoonlijk gekend. Zelf heeft hij in de Studio actief deel genomen aan de vorming van enkele generaties acteurs. Ikzelf heb mijn theateropleiding aan het Antwerpse Conservatorium gekregen, was er een paar jaar voordrachthouder, en behoor nu een goed decennium tot het docentenkorps van de Studio en het Herman Teirlinck Instituut. Alles samen: een directe informatie over een traditie van mr dan 130 jaar.

    Omdat ik moeilijk over de periode kon schrijven waarin ik directeur van de Studio was, heb ik Jacques Peeters gevraagd om de betreffende paginas te redigeren. Hij volgt het theaterleven te Antwerpen reeds tientallen jaren. Tijdens de jaren 90 was hij bovendien kabinetsmedewerker van de Vlaamse minister van onderwijs Luc Van den Bossche, en vandaag is hij algemeen directeur van de Hogeschool Antwerpen. Ik ben hem voor zijn gewaardeerde hulp zeer erkentelijk.

    Het opzoekingswerk concentreerde zich voornamelijk in de archieven van het Koninklijk Vlaams Conserva-torium, het Herman Teirlinck Instituut, en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven of Letterenhuis. Al wie me behulpzaam is geweest wil ik van harte danken, in het bijzonder collega Jaak van Schoor (Universiteit Gent) voor zijn waardevol advies.

    Graag wil ik deze publicatie opdragen aan alle vroegere en huidige beleidsmensen en medewerkers, afgestu-deerden en studenten van de Antwerpse theateropleidingen. Maar in het bijzonder aan mijn vader Jan Brouwers die in augustus 2002 overleed, enkele weken vr zijn negentigste verjaardag.

    Toon Brouwers

    Hoge school_CS3.indd 3 02-07-2008 15:35:12

  • 4

    Herman Teirlinck

    Hoge school_CS3.indd 4 02-07-2008 15:35:12

  • 5

    V a n d e c l a m e r e n n a a r s p e -l en

    De Kunst van het Uitgalmen

    Tijdens de langdurige regering van de zonnekoning Louis XIV in de 18de eeuw, had de Franse cultuur een grote internationale uitstraling gekregen. Niet enkel de Franse bouw- en schilderkunst, maar ook de Franse mode, zeden en gewoonten, werden overal in Europa nagevolgd. Het Frans was in Europa de internationale diplomatieke taal. En ook na de Franse revolutie werd de Europese cultuur in de daaropvolgende 19de eeuw nog in belangrijke mate benvloed door de Franse. In het Europese theater van de 18de en 19de eeuw deed zich dezelfde invloed gelden. Bij het klassieke of ernstige Franse theater was de correcte declamatie van de tekst prioritair, en het spel beperkte zich tot het gebruik van een aantal geijkte houdingen en gebaren. In het Koninkrijk der Nederlanden en het latere Belgi stond deze declamatiekunst in de 19de eeuw eveneens in hoog aanzien.1 Ze werd er welsprekendheid genoemd, of de kunst van het uitgalmen. Deze laatste uitdrukking was helemaal niet pejoratief bedoeld: ze was enkel een iets te letterlijke vertaling van de Franse term dclamation. En deze kunst werd beslist niet alleen door acteurs bedreven: ook politici en predikanten deden hun uiterste best om zich in deze discipline te bekwamen.

    Reeds in de 19de eeuw waren de vandaag Koninklijke Conservatoria van Gent, Brussel en Antwerpen begon-nen met declamatie- of voordrachtleergangen, naar het voorbeeld van het Parijse Conservatoire waar aan aspirant-acteurs lart de la dclamation et du geste werd onderwezen. Het was onder Koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, dat er te Brussel in 1826 een Koninklijke Muziekschool werd opgericht, die voortbouwde op een reeds in 1813 gestichte cole de Chant. Van 1829 af werd er tevens een leergang voordracht georganiseerd. Na de stichting van het Koninkrijk Belgi, werd deze instelling in 1832 omgevormd tot Conserva-toire Royal.2 In 1864 werd Emmanuel Hiel3 belast met het geven van lessen in Nederlandse voordracht.4 Pas van 1933 af werd er een Nederlandstalige klas dramatische kunst ingericht, met Herman Teirlinck als titularis. Maar dan zijn we reeds een eeuw verder. Te Gent werd er in 1835 een Stedelijke Muziekschool opgericht, met Jan Frans Willems5 als secretaris. Na een verzoekschrift van een aantal Vlaamse letterkundigen, werd in 1860 in deze school eveneens een cursus Vlaamse uitspraak en uitgalming ingericht. Hij werd toevertrouwd aan de toneelauteur Karel Ondereet, die de cursus Nederlandse declamatie tot aan zijn dood in 1868 zou blijven geven. Op 28 december 1871 kreeg de muziekschool de titel van Conservatoire Royal, maar deze instelling werd pas vanaf januari 1879 effectief door de staat beheerd. De klas Nederlandse declamatie bleef behouden.

    Hoge school_CS3.indd 5 02-07-2008 15:35:12

  • 6

    Peter Benoit: het begin

    Te Antwerpen stichtte de componist en dirigent Peter Benoit in 1867 een Vlaamse Muziekschool. Zijn oogmerk was niet om op technisch gebied gedresseerde virtuozen te kweken maar wel om zelfbewuste, denkende kunstenaars, met een brede algemeen-culturele basis te vormen. Benoit was een tegenstander van competitie, van wedstrijden in het kunstonderwijs. Hij verleende weinig of geen graden of onderscheidingen en liet de studenten toe zich voor te stellen voor een eindproef, wanneer zij - na een gunstig advies van de leraars - dachten hiervoor klaar te zijn.6

    In deze Vlaamse Muziekschool was ook een leergang declamatie en tooneelspel voorzien, die Benoit toevertrouwde aan Jan Van Beers: een Antwerpse dichter uit de overgangsperiode van romantiek naar realisme. Van Beers was een voormalig leraar aan de Rijksnormaalschool te Lier, die in 1860 leraar Nederlands was geworden aan het Atheneum te Antwerpen. Hij was geen acteur, maar stond wel bekend om zijn talenten als declamator. Als leraar Neder-lands was hij allicht in staat om schoon Vlaams te spreken, wat in die tijd (het onderwijs in Vlaanderen verliep in de 19de eeuw nog uitsluitend in het Frans!) op zichzelf al een verdienste was. Van Beers was ook actief in de vrijzinnige vleugel van de Vlaamse beweging en was een aantal jaren liberaal gemeenteraadslid van de stad Antwerpen. Hij schreef essays, gedichten en potische teksten voor oratoria en cantaten, zoals voor De Oorlog (1873) van Peter Benoit. Ongetwijfeld konden zijn leerlingen heel wat opsteken van zijn brede eruditie. Van Beers heeft een groot aantal gerenommeerde toneelspelers helpen vormen van het gezel-schap van de Nederlandsche Schouwburg te Antwerpen: het gezelschap dat in 1853 onder impuls van Victor Driessens als Nationael Tooneel was gesticht, en later via de Koninklijke Nederlandse Schouwburg tot Het Toneelhuis zou evolueren. Zo kregen onder meer bij hem de gezusters

    Elisa en Philomena Jonkers hun opleiding (die ook te Brussel en in Nederland bij Het Tooneel, de groep van Willem Royaards, successen vierden) en Jan Dilis, die in zijn tijd als een uitmuntend Shakespeare-vertolker werd beschouwd7 . De opleiding bleef echter beperkt tot een declamatieklas, en regelmatig werd er kritiek geleverd op de ontoereikendheid van de toneelopleiding. Zoals door de criticus Edward van Bergen die een bijzonder lage dunk over de toenmalige beroepsacteurs had. Hij mat in 1884 de kwaliteit van de toneelspelers zelfs aan de graad waarin ze zich van de noodlottige invloed van de declamatieklas hadden ontdaan...8

    Hoge school_CS3.indd 6 02-07-2008 15:35:12

  • 7

    Na een lange en soms verbeten strijd (niet in het minst ter wille van het Vlaamse karakter van het opzet) werd Benoits muziekschool in 1898 tot Koninklijk Vlaams Conservatorium (KVCA) verheven, en bleef gevestigd in de lokalen van de Sint Jakobsmarkt nr. 11 te Antwerpen. Niet alleen voor de muziekafdeling, maar ook voor de toneelopleiding werkte Peter Benoit een uitgebreid en interessant programma uit. Hij splitste de dramatische afde-ling in drie takken: gesproken toneel, gezongen toneel en lyrisch gesproken toneel. Dit laatste genre was een door Benoit zelf graag beoefende kunstvorm (cfr. zijn Charlotte Corday) met elementen van het 19de-eeuwse melodrama, en het Wagneriaanse muziekdrama. Het was een typisch product van de romantiek en laatromantiek, dat intussen al lang van onze planken is verdwenen. Voor de onderafdeling gesproken toneel voorzag hij een degelijke opleiding met een aantal algemeen vormende vakken (zoals toneelgeschiedenis, tekstanalyse etc.), een degelijke stemvorming, leergangen in houding en beweging, en tenslotte mimiek en samenspel. Een interessant programma dat wel een voorafspiegeling lijkt van datgene waarmee Herman Teirlinck de Studio in 1946 opstartte, bijna 50 jaar later!

    Wellicht liet Benoit, die voor dit programmaonderdeel werd bijgestaan door de leraar letterkunde Arthur Cornette sr.9 , zich gedeeltelijk benvloeden door de toneelop-leiding van de Amsterdamse Toneelschool, die in 1874 werd gesticht met een voor die tijd erg vooruitstrevend leerprogramma. Deze Toneelschool was er gekomen na lange jaren van discussies en palavers op de Vlaams-Nederlandse Letterkundige Congressen. De congressen van 1867 en 1869 hadden de armzalige toestand van het theater in Vlaanderen aangeklaagd, gepleit voor een professionele toneelschool, en het beoefenen van de toneelspeelkunst als dagbezigheid. Aanvankelijk was het de bedoeling om van De Toneelschool een Nederlands-Vlaams initiatief te maken, waarbij getalenteerde Vlaamse jongeren met een studiebeurs de opleiding te Amsterdam zouden kunnen volgen. Het bleef evenwel bij goede intenties. De eerste jaren van zijn bestaan stond De Toneelschool

    (een initiatief van de priv-vereniging Nederlands Toneelverbond10 ) open voor leerlingen van 15 jaar af, en werd er ook algemeen onderwijs gegeven (hoger middelbaar onderwijs). Pas van ca 1900 af, gaf deze school uitsluitend een vakopleiding.

    Wegens onvoldoende financile middelen kon Peter Benoit zijn vooruitstrevende en ambitieuze plannen in het Koninklijk Vlaams Conservatorium echter niet realiseren en bleef het bij een cursus voordrachtkunst, die gegeven werd door Jos Van den Branden: stadsarchivaris, kunsthistoricus, en toneelauteur. Deze was een leerling van Jan Van Beers, en blijkbaar een graag geziene amateurtoneelspeler die geprezen werd om zijn mooie uitspraak. Van den Branden werd in 1865 hulpleraar aan Benoits Muziekschool, en van 1876 tot 1906 was hij leraar Nederlandse voordracht aan deze school en haar opvolger het Koninklijk Vlaams Conservatorium. Over de pedagogische aanpak van

    Hoge school_CS3.indd 7 02-07-2008 15:35:12

  • 8

    deze leraar is weinig bekend11 maar alleszins bleef de opleiding in hoofd zaak een declamatiecursus. De actrices Philomne en Elisa Jonkers, en de acteurs Jan en Gustaaf Cauwenberg (welke laatste onder meer ook in Ne-derland bij Royaards actief was en in 1920-21 een jaar directeur was van de KNS), Willem en Piet Janssens, Karel Van Rijn, zijn enkele van zijn bekenste leerlingen. Anders dan te Amsterdam, waar De Toneelschool een naar Duitse modellen uitgebreid en vrij volledig leerplan aanbood, bleef het toneelonderricht in Vlaanderen tot na de tweede wereldoorlog (1940-45) haast uitsluitend een zaak van avond- of weekendonderwijs. Pogingen om de theateropleiding te reorganiseren en te professionaliseren werden zowel te Gent (onder meer de Toneelschool12 van dr. Jan-Oscar de Gruyter, 1911) als te Antwerpen (onder meer het Hoger Instituut voor Toneel en Regie van Joris Diels, 1939, zie verder) ondernomen. Hoewel er geen onverdienstelijk werk werd gepresteerd, konden deze initiatieven zich uiteindlijkom diverse en uiteenlopende redenen niet handhaven.

    Maurits Sabbe: hervormingen

    In 1907 werd de academicus en letterkundige dr. Maurits Sabbe titularis van de toneelopleiding. Hij was een zoon van de Vlaamse schrijver Julius Sabbe (1846-1912) die een begaafd redenaar was en die ook een be-langrijke rol heeft gespeeld in de liberale Vlaamse beweging. Deze Julius Sabbe was onder meer bevriend met Peter Benoit, voor wie hij de tekst van verscheidene cantates heeft geschreven. Maurits Sabbe werd in 1919 ook nog conservator van het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen, en in 1923 professor in de Nederlandse let-terkunde aan de Vrije Universiteit te Brussel. Als auteur schreef hij een aantal novellen, romans en toneelstukken (onder meer een succesvolle toneelversie van zijn roman Bietje). Geleidelijk aan werd er onder zijn impuls een

    grondige hervorming doorgevoerd in de toneelopleiding, die dank zij hem een weldoordachte structuur kreeg. De nieuwe cursussen toneelgeschiedenis en fonetica nam Sabbe zelf voor zijn rekening. In 1917 splitste hij de praktijklessen in enerzijds een leergang toneelspel, en anderzijds een leergang declamatie. Voor de praktijklessen toneel haalde hij twee gerenommeerde artiesten uit het gezelschap van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg naar het Conservatorium: de actrice Mina Dilis-Beersmans, en de acteur en KNS-directeur Louis Bertrijn. In oktober 1917 werd de hervormde en sterk uitgebreide toneelopleiding plechtig geopend, met academische toespraken van Maurits Sabbe en de waarnemende Conservatoriumdirecteur Nicolaas Cuperus.

    Niet alleen was het lessenpakket uitgebreid, ook inhoudelijk was er met door komst van Sabbe een en ander veranderd. Zo was er een opvallende aanwezigheid van toenmalige eigentijdse toneelauteurs op de examenprogrammas, met onder meer Oscar Wilde (1911), Herman Heijer-mans (1914), G. Bernard Shaw (1937), en Arthur Schnitzler (1937). De leergang declamatie werd voorbehouden aan de voordrachtkunstenaar Modest Lauwerijs die pas na de oorlog in 1919 zijn taak kon opnemen. Lauwerijs wilde de persoonlijkheid van elke student respecteren, en bij hen de eerst de liefde voor de literatuur wakker te roepen. De kunst van het zeggen en het interpreteren

    dienden de studenten zo te richten, dat ze er hun eigen persoonlijkheid erin konden bewaren en projecteren.

    Hoge school_CS3.indd 8 02-07-2008 15:35:13

  • 9

    eeuwse traditie van het declameren waarbij de declamator strikt gebonden was aan een aantal geijkte houdingen en gebaren. Wanneer Luc Philips naar eigen zeggen in 1938 zijn examen declamatie gezeten op een stoel wilde brengen en alzo zijn tekst aan het publiek wou vertellen, stuitte hij op onbegrip. Wie wilde declameren, diende immers een schone houding aan te nemen: rechtervoet lichtjes voor de linker geplaatst, hoofd omhoog en borst vooruit. In de jaren 30 trachtten de jongeren van die tijd echter naar andere expressievormen te streven. Zij konden hun artistiek ei enkel kwijt in dynamische en expressionistische spreekkoren zoals 111 en Wending (waarover verder mr).

    Maurits Sabbe bleef zowat dertig jaar lang cordinator en bezieler van de opleiding, en zorgde ook voor de nodige continuteit.

    Voor de spellessen werd Mina Dilis Beersmans in 1929 opgevolgd door Dolly de Gruyter, weduwe van dr. Jan-Oscar de Gruyter) en in 1934 nam de acteur-regisseur Charles Gilhuys (1881-1955) de taak van Louis Bertrijn over. Gilhuys was een der meest prominente regisseurs van het gezelschap van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, en een uitmuntend Shakespeare-vertolker. De nauwe banden met het gezelschap van de KNS bleven dus bestaan en de afstuderende toneelstudenten vonden vlot hun weg naar het grote KNS-gezelschap. Tientallen acteurs en voordrachtkunstenaars werden onder leiding van Maurits Sabbe gevormd, waarvan de meeste een boeiende carrire maakten in Vlaanderen n/of in Nederland. Vele namen leven ook nog de dag van vandaag in de herinnering voort: Jan Cammans (KNS-acteur en -directeur),

    Eerst de schoonheid ontdekken, en ze dan verklanken op een zeer persoonlijke, natuurlijke manier.13 Toch steunde Lauwerijs nog grotendeels op de 19de-

    Jenny van Santvoort (KNS-actrice en KVCA-lerares), Ida Wasserman (KNS en Haagse Comedie-actrice), Gaston Vandermeulen (KNS-acteur en -regisseur), Isa Adriaens (beter bekend als Corry Lievens: actrice, regisseur en Jeugdtheater-directrice), Luc Philips (KNS- en televisieacteur, regisseur en leraar KVC), Jet Naessens (KNS-actrice en KVC-lerares)...

    Oud-studenten15 van Sabbe beschreven zijn lessen niet enkel als van een hoog gehalte en wetenschappelijk onderbouwd, maar ook als uiterst boeiend. De toneel- en voordrachtstudenten hadden in dit Sabbe-tijdperk ook een intens contact met elkaar, en ontwikkelen buiten hun studies ook gemeenschappelijke initiatieven. Zo was er vr de tweede wereldoorlog te Antwerpen16 de hoger vermelde groep 111 actief onder leiding van regisseur Lon Landau, die van 1935 tot 1940 ook scenograaf van de KNS was. Aan deze groep werkten onder meer Jan Brouwers, Wieske Colpijn, Martha De Wachter, Jet Naessens en Cara van Wersch mee. Ook musici maakten er deel van uit, zoals Steven Candael, Alex de Vries, en Denise Tolkowsky, evenals de danseres Valentina Belova die verbonden was aan de Vlaamse Opera. De groep 111 beoefende in de jaren 30 met veel idealisme en weinig middelen (er is niets nieuws onder de zon...) het genre van het spreekkoor. Blijkbaar een vorm van multidis-

    Hoge school_CS3.indd 9 02-07-2008 15:35:13

  • 10

    Nationale Hervorming: een stap terug

    In 1934 werden alle Koninklijke Conservatoria in Belgi geherstructureerd. Enkele maatregelen waren positief, maar over het algemeen betekende de herstructurering een ondergraving van de vooruitstrevende pedagogische uitgangspunten van Peter Benoit. Het door Benoit in 1898 bewust ingestelde diploma-examen (waarbij niet uitsluitend naar een competitie-virtuositeit maar liever naar de algemene waarde als kunstenaar werd gekeken) verdween, en werd vervangen door het Benoit zo verfoeide wedstrijdsysteem met zogenaamde eerste en tweede prijzen, naar het voorbeeld van het Parijse Conservatoire. Dit betekende dat het progressieve onderwijssysteem van Benoit werd vervangen door het erg behoudsgezinde Franse voorbeeld.18

    Toen Maurits Sabbe op 12 februari 1938 overleed, verloor de theateropleiding haar bezieler en de verslagenheid was groot. De volgende jaren werden er enkele lichte wijzigingen aangebracht, zowel aan het leerprogramma als

    aan het docentencorps. Toneelgeschiedenis werd vanaf het academiejaar 1938-39 gegeven door Lode Monteyne, en fonetica door dr. Rudolf Roels. Maar de hoofdlijnen die Sabbe had uitgetekend, werden nog gedurende decennia verder gevolgd.

    Lode Monteyne deed in 1938 nog een stevig gedocumenteerde oproep tot hervorming en professionalisering van de theateropleiding in Vlaanderen19 , en pleitte voor de oprich-ting van n Hoger Instituut voor Toneelkunst, maar in de Conservatoriumopleidingen bleven de oude structuren gehandhaafd20. In het Antwerpse Conservatorium werden de spellessen verder gegeven door Dolly De Gruyter en Charles Gilhuys. Volgens bevoorrechte getuigen21 was het voornamelijk deze laatste die de kar van de opleiding trok. Charles Gilhuys was een uit Nederland afkomstige acteur en regisseur die door zijn studenten werd gerespecteerd als een erudiet, en fijnzinnige man. Als acteur en vooral als regisseur (o.m. als bevoorrechte regisseur van Jan Oscar de Gruyter, de legendarische stichter van het Vlaamsche Volkstooneel en directeur van de Antwerpse KNS 1922-29) genoot hij een grote faam. Een grondige tekstanalyse maakte een essentieel onderdeel uit van zijn lessen. Vele van zijn oud-studenten scheerden later in het Vlaamse theater de hoogste toppen, zo onder meer Fred Engelen (KNS-regisseur en Studio-leider), Frans Roggen (acteur, regisseur

    en leraar Kon. Conservatorium Gent), Stella Blanchart (KNS-actrice), Kris Betz (KVS-regisseur), Dom. de Gruyter (KNS-directeur en KVCA-leraar), Joost Noydens (acteur en KJT-directeur) en vele anderen...

    ciplinair theater waarbij pozie en proza werd gensceneerd en er een gebruik werd gemaakt van aangepaste muziek en beweging. Er werd gerepeteerd op een zolderkamer boven een kolenhandelaar in een steegje aan de kroonstraat te Borgerhout17. Op het programma stond onder meer Un boeuf sur le toit van Cocteau, en De Ballade van Heer Halewijn. Verder was er ook een groep Wending die meer communistisch gezind was, en die onder leiding stond van Lode Rigouts, later nog secretaris van de Studio.

    Hoge school_CS3.indd 10 02-07-2008 15:35:13

  • 11

    Joris Diels: Hoger Instituut voor Toneel en Regie

    Wanneer Charles Gilhuys even vr de tweede wereldoorlog uit het KNS-gezelschap verdween, werd de relatie met het KNS-gezelschap onder leiding van Joris Diels wat stroever. Joris Diels (KNS-directeur vanaf 1935) was in 1938 kandidaat voor een nieuwe ambtstermijn. Tegen de zin van burgemeester Camille Huysmans in, gaf de Antwerpse gemeenteraad de voorkeur aan het duo Cammans-Gilhuys: twee leden van het gezelschap die zich opstelden tegen Diels. Deze laatste trok als Gezelschap Joris Diels met een deel van het KNS-gezelschap naar de nabijgelegen Cercle Artistique of het Kunstverbond (heden de Arenbergschouwburg), gevolgd door het grootste deel van het publiek n door burgemeester Huysmans, die ostentatief Diels bleef steunen en naar diens premires kwam. In 1939 vroeg de stad Antwerpen aan Diels om opnieuw de directie op zich te nemen van de noodlijdende KNS. Diels aanvaardde, maar nam begrijpelijkerwijze Cammans en Gilhuys niet in het herenigde gezelschap op.

    Op initiatief van Joris Diels ging in het najaar van 1939 Hoger Instituut voor Toneel en Regie van start, een initiatief dat hij reeds in 1935 op beperkte schaal had ingericht. In 1939-40 gaf het HITR enkel een aanvullende regieopleiding, maar van het najaar 1940 af werd het omgebouwd tot een volledige school voor dramatische kunst. De administratieve leiding van het HITR berustte bij Odile Daem.22 Diels was van mening dat een acteur, benevens een spelopleiding, ook een brede culturele scholing moest hebben. Daarom stonden op het leerplan onder meer ook toneelgeschiedenis en literaire ontleding, kostuumleer, decorbouw en grime, inleiding in de plas-tische en muzikale kunsten. De lessen werden s avonds en in het weekend gegeven door de beste krachten van de KNS, onder meer door Remy Angenot, Jan Brouwers, Jos Gevers, Georgette Hagedoorn, en Ben Royaards, en door specialisten als Lode Monteyne, Odiel Daem, Jan Albert Goris en Juliaan Platteau. Onder de studenten van het HITR vinden we onder meer: Tine Balder, Jan Brugmans, Tone Brulin, Yvonne Douliez (Ivonne Lex), Cary Fontijn, Maurits Goossens, Lode Rigouts, Karel Simons en Roger Thoelen. Het HITR was nog geen full time dagschool zoals de latere Studio van Herman Teirlinck, maar is toch reeds een voorafspiegeling van dit initiatief.

    Het HITR aanvaarde studenten van 17 jaar af, en ging dus een concurrentie aan met de toneelopleiding van het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen, waar Charles Gilhuys de titularis was van de toneelklas. Toch was de rivaliteit tussen KNS-directeur Joris Diels Conservatorium-leraar Charles Gilhuys beslist geen gewapende strijd. Tijdens de oorlogsjaren was er aan het Conservatorium een heus gezelschap actief, onder de benaming van Conservatorium-Tooneel / Nieuw Volkstooneel. Het stond onder de artistieke leiding van Gilhuys, terwijl de organisatorische leiding bij Jef De Potter berustte. Het gezelschap bestond uit leerlingen en oud-leerlingen van de dramatische afdeling van het Conservatorium, en er werden benevens zeven theaterproducties ook een aantal kunstavonden ingericht. Vermits Diels zijn medewerking verleende aan dit Conservatorium-Tooneel als spreker23 was de rivaliteit tussen hem en Gilhuys zeker niet absoluut. Het HITR verdween bij de bevrijding in 1944, samen met Joris Diels die voorzichtigheidhalve was ondergedoken en die eerst bij verstek werd veroordeeld op beschuldiging van collaboratie, maar in 1948 door de Krijgsraad werd vrijgesproken.24 Hij werd vervangen door de voormalige secretariaatsmedewerker van de KNS en journalist Victor de Ruyter, die reeds na drie jaren met stille

    Hoge school_CS3.indd 11 02-07-2008 15:35:14

  • 12

    De eerste binnenkoer van hetOud Conservatorium aan de Sint Jacobsmarkt (foto: A.De Belder)

    Hoge school_CS3.indd 12 02-07-2008 15:35:14

  • 13

    trom verdween, en die nadien te Brussel vele jaren de Koninklijke Vlaamse Schouwburg zou leiden.

    De man die echter het theaterleven in Vlaanderen grondig zou veranderen en herstructureren, was Herman Teirlinck.

    1 Odile Daem (1901-1956), leider van REX-Vlaanderen, schepen voor schone kunsten van de gemeente

    Herman Teirlinck: professionalisering

    De Vlaamse romancier en toneelauteur Herman Teirlinck25 die reeds van ca 1928 met de idee van een Nationaal Toneel rondliep, had in 1927-28 in het Hoger Instituut voor Sierkunsten van Ter Kameren (te Elsene-Brussel) een atelier opgestart voor de Theorie en Praktijk van het Theater. Hij voorzag een volledig dagonderwijs (alle dagen behalve zondag) en stelde de minimumleeftijd op 17 jaar. Hij experimenteerde hier graag met decor en kostuums, met maskers en licht, waarbij hij de traditionele begrenzing van het theateronderricht, met name de cultivering van het mooie woord en het esthetische gebaar, resoluut verliet. In 1933 werd Teirlinck leraar aan het (toen nog hoofdzakelijk Franstalige) Conservatorium te Brussel, voor het vak toneelspeelkunst of art dramatique flamand.26 Maar in het milieu van het traditionele (in die tijd zelfs ronduit conservatieve) muziekonderwijs kon hij zijn ideen over het theater en het theateronderwijs niet realiseren. Vermits hij in 1945 als regeringsadviseur27 nauw betrokken was bij de oprichting van het Nationaal Toneel van Belgi - Thtre National de Belgique,28had hij in de tekst van het bewuste regentsbesluit over het Nationaal Toneel ook een artikel over de organisatie van een acteursopleiding laten voorzien.

    In augustus 1946 ging Teirlinck te Antwerpen van start29 met een Studiothe-ater van het Nationaal Toneel. Aanvankelijk vond de Studio een onderkomen in een verlaten (bouwvallige) school aan de Oever te Antwerpen, nadien in lokalen in de Kolveniersstraat 16, een eveneens oud en niet zo ruim gebouw30 , dat overigens werd gedeeld met het Reizend Volkstheater (RVT) n met de Balletschool van de Koninklijke Vlaamse Opera (later Stedelijk Instituut voor Ballet). Teirlinck was sterk benvloed door de ideen van onder meer de Engelse visionaire theaterman en scenograaf Gordon Craig, de Russische regisseur en pedagoog Constantin Stanislavski, en de Franse cultuurfilo-soof Alain.31 Hij had zich ook laten inspireren door de theaterschool van de Franse regisseur en theaterhervormer Jacques Copeau. Benvloed door al deze zienswijzen, theorien en denkbeelden schreef Teirlinck in de loop der

    Hoge school_CS3.indd 13 02-07-2008 15:35:15

  • 14

    jaren een aantal hoogst interessante artikels en essays, die hij in 1959 bundelde onder de titel Dramatisch Peripatetikon.32 De in dit boek gehanteerde taal van Teirlinck komt intussen erg archasch over, en sommige stellingen zijn door de voortschrijdende evolutie in het theater achterhaald. Maar zijn fundamentele uitgangspunten: onder meer het prioritair stellen van het spel en de speler, het belang van de expressiviteit van het lichaam, de technische bekwaamheid en de dramatische verbeelding van de acteur, vormen nog steeds de basis van de huidige opleiding aan het Herman Teirlinck Instituut, de koepel waaronder de diverse Antwerpse theateropleidingen tenslotte zijn terechtgekomen.

    Het Antwerpse theatermilieu reageerde aanvankelijk niet zo enthou-siast op de plannen van Teirlinck, die tijdens het interbellum bekend stond als schrijver van expressionistische stukken. In 1946 was het expressionisme echter voorbijgestreefd, en voer het officile theater (zoals de Koninklijke

    Nederlandse Schouwburg-Nationaal Toneel) opnieuw in veilige realistische en classicistische wateren, terwijl er zich in de marge van dit officile theater andere stromingen aankondigden, zoals het existentialisme en het absurdisme. Voor de Studio van het Nationaal Toneel stelde Teirlinck een weldoordacht leerplan op voor een volledige en professionele dagopleiding. Voor het onderricht en de trai-ningen baseerde hij zich op vier culturen: de cultuur van het lichaam, de cultuur van de stem, de algemene cultuur en de cultuur van het spel. Voor de cultuur van het lichaam stelde hij de danseres, choreografe en danspedagoge Lea Daan33 tot deken aan, die haar cursussen bewegingsleer onder meer baseerde op de leer van de Hongaars-Duitse danser en danspedagoog Rudolf von Laban.34 De cultuur van de stem werd toegewezen aan de Gentse hoogleraar en specialist in de dialectkunde Willem Pe, die na enkele jaren voor de praktische training in de orthofonie werd bijgestaan door foneticus en voordrachtkunstenaar Jan Brouwers. De algemene cultuur en de cultuur van het spel nam Teirlinck zelf voor zijn rekening, waarbij hij voor de speltraining tevens een beroep deed op gasten. De eerste gastleraar voor spel was de KNS-regisseur Maurits Balfoort, die met de eerste lichting Studiostu-denten het Middelnederlandse abel spel van Esmoreit, en de klucht Nu Noch instudeerde. Na het slagen in een toelatingsproef werd men het eerste jaar leerling. Na een geslaagd eerste jaar werd men gezel. De Studiogezellen kregen, via de toelagen die aan het Nationaal Toneel werden verstrekt, een maandelijkse werkbeurs.35 De Studiostudenten werden ook regelmatig ingezet bij producties van de KNS-Nationaal Toneel.

    Spoedig zag Teirlinck in dat er voor de speltraining best een vaste acteur-regisseur werd ingeschakeld. Na enig speurwerk viel zijn oog op Fred Engelen, die tijdens de oorlogsjaren bijzonder actief was geweest als een jonge en veelbelovende acteur-regisseur bij het gezelschap van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, en die door Joris Diels in 1942 was gevraagd om het Jeugdtheater van den KNS36 te leiden. Na de bevrijding had Engelen

    Hoge school_CS3.indd 14 02-07-2008 15:35:15

  • 15

    - zoals vele Vlaamse kunstenaars - last gehad met de repressie en de epuratie (hoewel hij nooit een veroordeling had opgelopen) en was hij zijn baan bij het Antwerpse theatergezelschap kwijt geraakt. Teirlinck haalde hem in 1948 binnen in de Studio, en vond in hem een uiterst toegewijde, bekwame en bezielende medewerker. Toen kort daarop Engelen geleidelijk aan opnieuw regieopdrachten kreeg in de KNS37 , was meteen de doorstroming van de jonge Studio-acteurs naar het moedergezelschap van de KNS-Nationaal Toneel opnieuw ten volle verzekerd. De Studio realiseerde ook zelf jaarlijks enkele toneelproducties, waarmee er een beperkt aantal reisvoorstellingen werden gegeven in het Vlaamse land.38 Deze voorstellingen, die meestal werden gege-ven voor leerlingen en studenten van het middelbaar en het hoger onderwijs, waren enerzijds bedoeld als speltraining voor de Studiostudenten, en waren anderzijds de basiselementen voor het rekruteren van een nieuw, jong publiek, en voor het bouwen aan een eigen theatercultuur. Benevens het klassieke en internationale repertoire, kreeg de Vlaams-Nederlandse dramaturgie hier een prominente plaats. Het oude repertoire (zoals De Spaanse Brabander of de Abele Spelen) werd in een vernieuwende vorm gepresenteerd, maar ook het toenmalige nieuwe repertoire (zoals bijvoorbeeld Agamemnoon van Hensen) kwam hier aan bod.39

    Aanvankelijk was het de bedoeling van Teirlinck om deze Studio als een voortgezette opleiding te organi-seren, en de kandidaten te rekruteren onder de afgestudeerde toneelstudenten van de Koninklijke Conservatoria. De eerste jaren was dit ook zo: Dora van der Groen, Yolande Markey en Denise Zimmerman om er slechts enkele te noemen, behaalden eerst een eerste prijs aan het Conservatorium, vooraleer ze naar de Studio trokken.

    Geleidelijk aan wijzigde de Studio echter zijn rekrutering, en werden er ook kandidaten zonder enige vooropleiding aangenomen, zodat de Studio (met zijn intensieve dagopleiding) rechtstreeks in concurrentie kwam met de (avond-) opleidingen van de drie Koninklijke Conservatoria. De eerste acteurslichtingen van de Studio die in het gezelschap van de KNS-NT werden ingeschakeld, zorgden overigens wel voor wat animositeit bij de oudere leden van het gezelschap. Vele boegbeelden van de KNS hadden nauwelijks een scholing gehad. Soms hadden ze hun scholing in de praktijk opgedaan bij een of ander amateur-gezelschap, of in de wereld van het varit. Uiteraard krijgt men in een theaterschool geen talent ingelepeld (en in deze zin waren de jon-geren niet beter of slechter dan de oudere generatie), maar wel een degelijke lichamelijke, vocale en geestelijke scholing, en een doorgedreven speltraining in diverse genres. Het was wellicht de opvallende professionele veelzijdigheid van de jonge theatermakers, die bij de ouderen wat afgunst wekte. Ook bij het gezelschap van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg te Brussel werden geleidelijk aan Studioacteurs gengageerd. Studioafgestudeerden die zich niet konden of wilden inschakelen in bestaande gezelschappen (en de keuze was in die tijd echt niet zo groot) leefden zich uit bij diverse initiatieven zoals de

    Hoge school_CS3.indd 15 02-07-2008 15:35:15

  • 16

    Studio Oud Studenten (SOS) of richtten eigen alternatieve groepen op, zoals Tone Brulin in 1953 het Nederlands Kamer Toneel40 (NKT), of Etienne Debel in 1954 het Vlaamse Schouwtoneel te Brussel.

    Voor zijn lessen in de Studio, en zijn regiewerk in het theater, zorgde Engelen steeds voor een degelijke onderbouw van research en theoretische kennis. In het theatermilieu groeide de waardering voor zijn werk. Het prestige van Fred Engelen als pedagoog en regisseur was op het einde van de jaren 50 zo groot geworden, dat velen in hem de geschikte kandidaat zagen om als directeur de KNS-NT (dat ook de Studio en het Reizend Volkstheater omvatte) te leiden. Sedert 1947 werd de KNS bestuurd door Firmin Mortier, een voormalig journa-list en overigens een beminnelijk en erudiet man, met een behoorlijke kennis van de nationale en internationale theaterliteratuur (met het accent op literatuur). Maar hij wist te weinig af van de rele theaterpraktijk, en kon als directeur geen innoverende impulsen geven op het gebied van de enscenering en de speelstijl. Het Antwerpse stadsbestuur (dat bestuurlijk verantwoordelijk was voor de KNS-NT) maakte echter geen aanstalten om Firmin Mortier te vervangen. Toen Fred Engelen een aanbod kreeg om aan de universiteit van Stellenbosch in Zuid Afrika een departement drama op te starten ging hij graag op dit voorstel in, en trok hij in 1961 samen met zijn echtgenote (de getalenteerde KNS-actrice Tine Balder) en zijn kinderen naar het Zuidelijk halfrond. Op 13 juni 1961 kreeg hij in de lokalen van de Studio in de Kolveniersstraat een hartelijk afscheidsfeest. Het werd een uiting van waardering en vriendschap, in aanwezigheid van heel wat prominente theaterlui. Dank zij zijn kunstenaars-schap n zijn vakmanschap heeft Fred Engelen aan de Studio het dubbele uitzicht gegeven van school waar men de disciplines van het vak verwerft, en van atelier waar men kinderlijk mag spelen met zijn fantasien.41 Fred Engelen kwam nog een paar keer een gastregie voeren bij de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, maar overleed onverwachts in 1967, tijdens een voordrachttournee in Duitsland.

    1 Het werk van Teirlinck is o.m. gepubliceerd als: Verzameld Werk Herman Teirlinck. Brussel: Manteau,

    Alfons Goris: consolidatie

    De Studio bleef na het plotse vertrek van Engelen een beetje verweesd achter. Herman Teirlinck was inmid-dels reeds 82, en hoewel hij nog regelmatig zijn dramatisch peripatetikon gaf aan de studenten, had hij niet meer de kracht om de dagelijkse leiding van zijn theaterschool opnieuw op zich te nemen. Die taak werd in 1961 toevertrouwd aan twee jonge Studiodiscipelen: Alfons Goris (leiding) en Walter Tillemans (adjunct). Goris was na zijn universitaire studies (licentiaat Germaanse talen) in 1958 als acteur afgestudeerd aan de Studio en had enkele jaren als acteur gewerkt, onder meer bij KVS-Brussel en KNS-Antwerpen. Walter Tillemans had een regieopleiding gevolgd aan de Studio, was in 1961 net gepromoveerd, en werd reeds geroemd als een beloftevolle regisseur. Vol enthousiasme namen ze als duo de taak van Engelen over. Toen Tillemans in 1964 huisregisseur werd bij de KNS, stond Alfons Goris er alleen voor (hoewel Tillemans nog vele jaren de voornaamste speldocent zou blijven).

    Hoge school_CS3.indd 16 02-07-2008 15:35:15

  • 17

    Als jonge leider van de Studio had Goris het echt niet gemakkelijk. Zo werd het Nationaal Toneel in 1965 geher-definieerd en in 1967 de facto opgeheven42waardoor de Studio zijn koepel n zijn financiering was kwijtgespeeld. Overigens bezat de Studio als opleidingsinstituut nog steeds geen enkel officieel statuut. Met de instemming van Teirlinck zocht Goris contact met de centrale overheid, zodat in 1966 - enkele maanden vr het overlijden van Teirlinck - de Studio door het rijk werd overgenomen als een instelling voor hoger kunstonderwijs, met Goris als directeur. De officile benaming van de school luidde Hoger Instituut voor Dramatische Kunst met als epitheton Studio Herman Teirlinck, dat meteen de roepnaam bleef van het instituut. Eveneens in overleg met Herman Teirlinck had Alfons Goris in 1966 een nieuw leerplan opgesteld43, waarbij hij wilde structureren wat voordien op een enigszins gemproviseerde tot chaotische wijze was ingericht, en wat hoofdzakelijk dank zij het persoonlijke prestige en dynamisme van de leermeesters (in casu Teirlinck, Engelen, Daan en Pe) had gefunctioneerd. Een officile rijksschool dient nu eenmaal een officieel studieprogramma te hebben.

    In de jaren zestig waren er onder de vlag van het Internationaal Theater Instituut (ITI) een aantal internationale ontmoetingen georganiseerd over de acteursopleiding. Na een eerste te Brussel (1963) volgden er ontmoetingen te Boekarest (1964), Essen (1965), Veneti (1966) en Stockholm (1967). Dank zij dit internationale forum werden er vele contacten gelegd tussen diverse theaterscholen, met uitwisseling van ervaringen en methodes. Voor Alfons Goris betekende de deelneming aan deze bijeenkomsten een belangrijke opening naar de nog levende Stanislavski-methode in Centraal- en Oost-Europa, en naar de improvisatietechnieken van Jacques Copeau, Charles Dullin, e.a.44 Het vernieuwde leerplan dat hij in 1966 in samenwerking met Herman Teirlinck formuleerde in de brochure Over de Opleiding van de Tonelist werd in de loop der jaren wel hier en daar wat aangepast en bijgeschaafd, maar kon gedurende zowat 25 jaar zijn degelijkheid blijvend bewijzen. De opdeling van de opleiding in de vier culturen van Teirlinck (geest, lichaam, stem, spel) bleef behouden, maar inhoudelijk en structureel werd het programma zorgvuldig opgebouwd en ingevuld. Een bijzondere aandacht kreeg ook het onderdeel geest of algemene cultuur, waarvoor in de loop van de jaren eminente academici zoals Guy Voets, Julien Van Diest, Michel Oukhow, Carlos Tindemans en Jaak van Schoor werden aangetrokken.

    Op aandringen van minister van cultuur Frans van Mechelen was in 1968 de wens geformuleerd voor de oprichting van een kleinkunstacademie. Het betere chanson, het luisterlied en het cabaret maakten in de jaren zestig een geweldige opgang, en er was blijkbaar nood aan een degelijke opleiding. Dank zij de goede zorgen van kabinetschef Johan Fleerackers kwam er in 1969 een afdeling Kleinkunst bij de Studio, waarvan Rik Gyles de eerste bezieler was, en waar nadien het kruim van de toenmalige Vlaamse kleinkunstwereld voor een degelijke opleiding zou instaan (onder meer Jef Burm, Will Ferdy, Denise De Weerdt, Marina Candael, Wannes Van de Velde, Johan Verminnen, en vele anderen). Na een beloftevolle start, zakte het peil van de opleiding wat naar beneden, zeker na het vertrek van Rik Gyles naar de Academie voor Kleinkunst te Amsterdam. Intussen was het luisterlied een beetje uit de mode n uit de belangstelling geraakt, en daarom zocht Alfons Goris een ver-ruiming voor deze optie naar cabaret, musical, en chanson. Het aandeel van Marina Candael in de uitbouw en verdere instandhouding van deze optie, is niet gering. Als voormalige balletdanseres en choreografe werd ze als docente van het prille begin af aan de opleiding kleinkunst betrokken. Ze gaf niet alleen bewegingsadvies of verzorgde de choreografie voor heel wat producties, maar was als van 1975 tot 1988 als werkleider (zeg maar duivel-doet-al) ook verantwoordelijk voor de realisatie van de werkvoorstellingen van het instituut. Ondanks de vele vraagtekens die regelmatig achter de kleinkunst werden geplaatst, bleef deze optie tot op de dag van

    Hoge school_CS3.indd 17 02-07-2008 15:35:15

  • 18

    De Duivel en God (Sartre) SHT 1969-70 groepsbeeld met publiek

    Lysistrata (Aristofanes) SHT 1970-71met Paul Wuyts en Lutgarde Pairon

    Ah, Sweet Mystery of Life (collectieve creatie olv Franois Beukelaers),SHT 1985-86. Met Veerle Eyckermans en Guy Van Sande

    Programmabrochure van Coriolanus ( naar Shakespeare), opgevoerd ter gelegenheid van de Herman Teirlinckhulde,

    10 mei 1967

    Hoge school_CS3.indd 18 02-07-2008 15:35:16

  • 19

    vandaag (met wisselend succes) gehandhaafd.

    In 1972 werd de studieduur van drie op vier jaren gebracht. Meteen gaf Goris aan de opleiding een aca-demische structuur. Tijdens de eerste twee jaren werd er een basisopleiding en -training gegeven, tijdens de twee laatste jaren werd er vooral aandacht besteed aan het maken en spelen van voorstellingen, en kwamen de theaterstudenten in een soort van proefgezelschap terecht. In 1970 was de Studio ook verhuisd naar een groter gebouw in de Maarschalk Grardstraat 4 te Antwerpen: een voormalig hotel, later bankinstelling, niet ver van de voornaamste Antwerpse theaters en van het bruisende stadscentrum. In de voormalige lokettenzaal richtte de Studio een eigen oefenzaal in, die op 05 maart 1970 met een indrukwekkende voorstelling van Sartres De Duivel en God in een regie van Alfons Goris werd ingespeeld.

    Diverse spelleiders hebben in de loop van deze decennia mede het gezicht van de Studio bepaald. In de werkvoorstellingen van het proeftheater zorgde onder meer Walter Tillemans voor opmerkelijke producties. Het begeleiden van de studenten op buitenlandse studiereizen, werkte meer dan eens inspirerend. Zo was het bijwonen van een Coriolanus-voorstelling (Shakespeare/Brecht) in het Berliner Ensemble in december 1966 de aanleiding om met de Studiostudenten een eigen Coriolanus-productie op het getouw te zetten (mei 1967). Waarop de KNS-directeur Bert Van Kerkhoven besliste deze productie als opening van het nieuwe seizoen 1967-68 te programmeren, met dezelfde jonge Studio-acteur in de titelrol (met name Jan Decleir) en met een gemengde Studio- en KNS-cast. Meermaals waren de Studio- werkvoorstellingen van Tillemans talk of the town. Zo bijvoorbeeld in 1971 de ophefmakende Lysistrata (Aristofanes): een Griekse komedie waarin de vrouwen hun mannen de geneugten van het echtelijk bed ontzeggen, zolang ze blijven oorlog voeren. Het was een productie die perfect aansloot bij de seksuele revolutie die in mei 68 was gestart met als slogan make love, not war!

    Na Tillemans was het voornamelijk Franois Beukelaers, die in de jaren 70 en 80 heeft uitgepakt met een reeks van verrassende voorstellingen, hoofdzakelijk gebaseerd op improvisaties van de studenten (van Ecology number one in 1974, tot Ah! Sweet Mystery of Life in 1986). Deze werkvoorstellingen werden in de oefenzaal van de Studio in de Maarschalk Grardstraat voor een steevast talrijk en enthousiast publiek gegeven. Het meest belangrijke werk werd echter niet in de openbaarheid geleverd: bij voorstellingen van studenten is immers (nog) niet het resultaat het belangrijkste, maar wl het doorgemaakte leerproces. Zo wilde Beukelaers dat de jonge acteurs in de eerste plaats zichzelf zouden ontdekken.45 Je moet de gelegenheid kunnen hebben om te misluk-ken. Hoe meer je mislukt, hoe meer je kunt uitvissen wat je wl kunt.46

    1 In 1965 ging te Gent een nieuw beroepstoneelgezelschap van start onder de naam Nederlands Toneel-Gent, en werd de taak van Nationaal Toneel gespreid over de drie beroepstheaters van Antwerpen (KNS),

    Hoge school_CS3.indd 19 02-07-2008 15:35:16

  • 20

    Studio: uitstraling

    In de jaren 1970 en 80 legde Alfons Goris ook diverse vruchtbare contacten met andere theaterscholen, onder meer de MUDRA-school van Maurice Bjart te Brussel, de toneelscholen van Amsterdam en Maastricht, en de School voor Muzische Kunsten (DAMU) te Praag. Door de vele internationale contacten (ook via het Inter-national Theatre Institute van de UNESCO), en het uitnodigen van verscheidene buitenlandse gastdocenten en

    projectleiders zorgde hij voor een verruiming van het perspectief. Onder zijn directie genoot de Studio Herman Teirlinck van een stevige reputatie, zowel in het gehele Nederlandse taalgebied, als in de rest van Europa.

    Enkele voorbeelden van deze uitstraling mogen speciaal vermeld worden. In het raam van het festival Europalia Belgi 1980 werd op 28 en 30 oktober 1980 in de hal van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel met veel succes De Piskijker opgevoerd, de dramatisering van een novelle van Herman Teirlinck, onder regie van Alfons Goris. De pers noemde de voorstelling een pareltje van totaaltheater47 en loofde zowel de jonge acteurs, als de enscenering. Van 7 tot 11 november 1983 organiseerde de Studio in samenwerking met het Belgisch Centrum van het ITI een internationale ontmoeting over Body Training in Drama Schools. Er waren deelnemers uit zowel Nederlandstalig als Franstalig

    Belgi, en verder uit Frankrijk, Groot-Brittanni, Tsjecho-Slowakije, de USSR, Nederland en Zweden. Er werden referaten gehouden over de theateropleidingen in de diverse landen, en de verschillende opvattingen over vrije en gecodeerde oefeningen over verhouding van beweging en tekst, instrumentale vaardigheid en interpretatie, kwamen in de discussies ruimschoots aan bod.48 Ook de verscheidene demonstraties door studenten van de theaterscholen uit Antwerpen (Studio), Leningrad, Straatsburg, Brussel (MUDRA), Londen (LAMDA), en Praag (DAMU) werden met veel belangstelling gevolgd. De manifestatie stond onder de hoge bescherming van Koningin Fabiola, die op donderdag 10 november 83, vergezeld van pro-vinciegouverneur Andries Kinsbergen en van de choreograaf Maurice Bjart, de activiteiten persoonlijk kwam bijwonen. Tenslotte werden er met de studenten van zowel de opleiding toneel als van de opleiding kleinkunst regelmatig studiereizen naar theaterscholen in het buitenland ondernomen, onder meer naar Amsterdam, Stratford/Avon, Londen, Edinburgh, Praag, Moskou, Parijs, Dsseldorf, Keulen, Holstebro (Odin Teatret), Milaan.

    Er waren onder de directie van Goris ook woelige momenten. In de late nasleep van de beweging van mei 68 hadden de studenten om medezeggenschap gevraagd. Vanaf 23 maart 1976 sloeg de vlam in de pan, contesteerden de stu-

    Hoge school_CS3.indd 20 02-07-2008 15:35:16

  • 21

    denten hun directeur, en hielden ze een maandenlange staking voor het bekomen van structuurhervormingen. Die kwamen er49, en van het academiejaar 1976-77 af kregen de studenten een genstitutionaliseerde vorm van medezeggenschap. In het HIDK kwam een instellingsraad met verkozen afgevaardigden van zowel studenten als docenten, die advies zou geven over onder meer de praktische uitwerking van het leerplan, de examens, en de aan te werven lesgevers. Enkele jaren later reageerde een volgende lichting studenten op een heel andere wijze tegenover hun directeur. Bij de viering van 40 jaar Studio op zaterdag 25 oktober 198650 werd tevens Alfons Goris in de bloemetjes gezet, die de Studio vijfentwintig jaar leidde. Niet enkel de of-ficile sprekers en de talrijke buitenlandse gasten zwaaiden Goris veel lof toe, maar ook de nieuwste generatie van studenten zorgden voor een aangename verrassing. Ze brachten een uitbundig warme hulde aan hun directeur, door student Stef Bos in een ontroerend gelegenheidsgedicht een zachte beer die gromt genoemd.

    Einde van de jaren 80 had Alfons Goris nog intens medegewerkt aan de voorbereiding van een nieuw decreet op het hoger kunstonderwijs. Toen dit grondige voorbereidende werk te elfder ure door de politici in de papiermand werd gekieperd, en het kunstonderwijs met zijn specifieke noden onder de algemene noemer van het Hoger Onderwijs buiten de Universiteit (HOBU) werd gecatalogeerd, ging hij in 1991 enigszins moegestreden voortijdig met pensioen. Zijn opvolger gaf hem, samen met de vele collegas, studenten, oud-studenten en gouverneur Kinsbergen, op 31 oktober 1991 in de toneelzaal van de Studio Herman Teirlinck een warme afscheidsviering.

    vaardigde van Patrick Dewael (gemeenschapsminister voor cultuur) en Jan de Groof, kabinetschef van

    Hoge school_CS3.indd 21 02-07-2008 15:35:16

  • 22

    Jet Naessens en Luc Philips: enthousiasme

    In het Antwerpse Conservatorium had in 1947 na de oorlog de KNS-acteur Remy Angenot (1894-1964) de spellessen van Gilhuys overgenomen, terwijl de auteur, regisseur en voormalig leider van het Vlaamse Volks-toneel Anton van de Velde (1895-1983) in 1952 in de plaats van Dolly de Gruyter was gekomen. KNS-regisseur Maurits Balfoort gaf van 1952 af de cursus toneelgeschiedenis. Het waren beslist waardevolle leerkrachten, maar

    de opleiding bleef (zoals voorzien door de nationale regeling) deeltijds, en voornamelijk avondonderwijs (na 17 uur). Er werden verder bekwame krachten opgeleid, maar de KNS-Nationaal Toneel nam bij voorkeur afgestudeerden van zijn eigen Studio in het gezelschap op. Gent had geen eigen gezelschap (pas in 1965 zou het Nederlands Toneel Gent worden gesticht), en te Brussel had de Koninklijke Vlaamse Schouwburg een goede relatie met het plaatselijke Koninklijk Conservatorium. Het Antwerpse Jeugdtheater, diverse kleinschalige initiatieven, de radio-omroep en het deeltijds kunstonderwijs boden echter nog een boeiend werkterrein voor de vele afgestudeerden van de Antwerpse Conservatorium-opleiding.

    In het Conservatorium werden sedert 1959 de KNS-actrice Jet Naessens en sedert 1962 ook de KNS-acteur Luc Philips verantwoordelijk voor de spelopleiding. Jet Naessens had reeds als jonge actrice vr en tijdens de oorlog voornamelijk onder regies van Joris Diels een opmerkelijke carrire gemaakt.

    Luc Philips stond in de jaren 60 op het toppunt van zijn acteurscarrire: zo vertolkte hij op de KNS-planken een magistrale Koning Lear, en via de Vlaamse televisie was hij enorm populair als Pastoor Munte (in Wij, Heren van Zichem). De eerste decennia na de tweede wereldoorlog werd het vertrouwde stramien van wijlen Maurits Sabbe zonder veel discussie gevolgd. Maar in 1968 veranderde dit. Het KVC verhuisde op 4 januari 1968 van de Sint-Jakobsmarkt naar een gloednieuw gebouw51 aan de Wezenberg, de revolte van mei 68 veranderde het maatschappelijk klimaat over de gehelde Westerse wereld, en in september van datzelfde jaar kreeg het KVC een nieuwe directeur. In dit woelige jaar 68 lieten ook de theaterstudenten van het Conservatorium van zich horen. Zij vonden de organisatie van de opleiding te ouderwets, en de omvang ervan (nog steeds een beperkte avondopleiding) te minimaal. Zij werden gesteund door hun leraars en bekwamen van de nieuwe directeur Eugne Traey een spectaculaire uitbreiding van het lessenpakket en een verandering van avondopleiding naar een fulltime dagschool, naar analogie met de Studio. ( De volgende jaren volgden ook de Koninklijke Conservatoria van Gent en Brussel het voorbeeld, en gingen hun opleidingen eveneens professionaliseren). De spelleraars kregen een verhoging van het aantal lesuren en het studiecurriculum werd gevoelig uitgebreid. Het vroegere eindexamen met een mengel-

    Hoge school_CS3.indd 22 02-07-2008 15:35:17

  • 23

    Meteen kwam er een nieuwe lichting afgestudeerden voor het voetlicht, die vol zelfvertrouwen haar plaats opeiste in het Vlaamse theaterlandschap. Dank zij de vernieuwde pedagogische aanpak vonden de afgestudeerden van het Antwerpse Conservatorium opnieuw zonder problemen hun weg naar alle Vlaamse podia en gezel-schappen. Wil Beckers en Toon Brouwers stichtten in 1972 het Nieuw Vlaams Theater52 dat een laboratorium werd voor eigentijdse dramaturgie, en waar nieuwe dramateksten van onder meer Paul Koeck, Ren Verheezen, Lucienne Stassaert, Leo Geerts, Rudy Geldhof en Walter Van den Broeck werden gecreerd. Namen zoals Walter Rits, Frans Maas, Ren Verheezen (die in 1985 de staatsprijs voor toneel kreeg), Herbert Flack, Camilia Blereau, Sien Eggers, Jos Dom, Peggy de Landtsheer e.v.a. kwamen in de jaren 70 bovendrijven, zowel in het Vlaamse theater-, als in de film- en televisiewereld...

    moes van kleine fragmentjes uit diverse toneelstukken werd voornamelijk onder impuls van Luc Philips resoluut vervangen door het spelen van volledige voorstellingen. Bij het spelen van toneelfragmenten heeft de student dikwijls de neiging om zijn leraar te imiteren. Wanneer hij samen met een groep een hele voorstelling dient te spelen, leert hij pas hoe hij een rol moet opbouwen in dialoog met zijn medespelers. Zijn enthousiasme en absolute bezetenheid voor het theater wist Philips over te brengen op zijn studenten, die een gelijkaardige gedrevenheid ontwikkelden. Er ontstond opnieuw een hechte groepsgeest bij het docentencorps, waarbij niet enkel de voor-noemde spelleraars maar ook Lea Daan (bewegingsleer) en Mimi Peetermans (kostuumleer en scenografie) een grote inbreng hadden. Fel opgemerkte producties als Goldonis De Knecht van twee Meesters (o.m. uitgenodigd op Europalia Italia 1969 in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel) en Shakespeares Midzomernachtsdroom, (1970) brachten de opleiding dramatische kunst van het KVCA opnieuw in de actualiteit. Beide producties worden overigens door de BRT-Vlaamse Televisie opgenomen en uitgezonden.

    De knecht van twee Meesters ( Goldoni), groepsbeeld met publiek.Gespeeld in de inkomhal van het Kon.Vlaams Conservatorium, 1968-69

    Hoge school_CS3.indd 23 02-07-2008 15:35:17

  • 24

    Van Voordrachtkunst naar Woordkunst

    In het Conservatorium hadden na de tweede wereldoorlog de opleidingen voordrachtkunst en toneel-

    speelkunst een apart leven geleid. Modest Lauwerijs bleef titularis van de leergang voordrachtkunst tot 1953. Na een overgangsperiode met Luc Marchal (die na enkele jaren tot leraar toneelspeelkunst werd aangesteld aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel) werd de cursus vanaf 1959 gegeven door KNS-actrice Jenny van Santvoort die in de voordrachtkunst een natuurlijke zegging nastreefde. Tijdens het interbellum had zij als jonge actrice het KNS-publiek bekoord, na de oorlog speelde ze vele ontroerende moederrollen. Haar lessen waren ook gekenmerkt door een ongedwongen, haast familiale sfeer.

    Na het heengaan van Jenny Van Santvoort in 1969, werd de plaats van leraar voordracht vacant verklaard. Enkele groten uit de Vlaamse theaterwereld, zoals Senne Rouffaer en Julien Schoenaerts, stelden zich kandidaat. Het was echter de totaal onbekende Jaak Demol die door minister Frans Van Mechelen in oktober 1969 werd aangesteld. De studenten protesteerden met klem, een afvaardiging van het studentenbestuur53 trok naar het kabinet van de minister, en kon een compromis uit de brand slepen: Demol bleef wel aangesteld, maar er werd een tweede plaats voor de voordracht vacant verklaard, die - tot grote tevredenheid van de studenten - na de nor-male administratieve procedure in februari 1970 door Senne Rouffaer werd ingenomen. Rouffaer (acteur bij de Koninklijke Vlaamse Schouwburg te Brussel) stuurde in de korte periode die hij aan het Antwerpse Conservatorium les gaf (van 1970 tot 1975, wanneer hij de overstap maakte naar de toneelklas van het Koninklijk Conservatorium te Brussel) de studenten een sobere richting uit: de voordrachtkunstenaar moet zijn publiek trachten te boeien door

    datgene wat hij te vertellen heeft, en niet door het uitpakken met een aantal vocale trucjes. Mede door toedoen van directeur Eugne Traey werden twee uitstekende lesgevers voor de opleiding voordrachtkunst aangetrokken: Stan Milbou en Dora Van der Groen. Jaak Demol bleef tot aan zijn pensionering in 1998 een wat stille figuur, die in de schaduw bleef van de andere lesgevers.

    Met de komst van Stan Milbou, een subtiele woordkunstenaar en lid van het dramatisch gezelschap van de BRT, werd een inhoudelijke verandering gekoppeld aan een structurele. Bij zijn aantreden als lesgever in 1970 was de cursus voordrachtkunst ofwel een aanhangsel van de opleiding toneel, ofwel een deeltijdse opleiding die na de uren gevolgd werd door leraars en lerares-sen uit de lagere en middelbare scholen. Wanneer Milbou in 1976 titularis werd, maakte hij werk van de geleidelijke uitbouw van de opleiding tot een volwaar-dige zelfstandige studierichting, met een breed perspectief. Ze was niet langer

    hoofdzakelijk afgestemd op het voordragen of reciteren van lyrische of epische literatuur, maar legde eveneens een grote nadruk op de spreekvaardigheid en taalvaardigheid van de studenten. De voordrachtkunst werd se-dert het decreet van 1994 op de hogescholen officieel woordkunst geheten en werd samen met toneel en kleinkunst een mogelijke optie van de opleiding dramatische kunst. Door deze veranderingen werden ook de toekomstmogelijkheden voor de studenten verruimd. Terwijl vroeger de voordrachtstudenten hoofdzakelijk voor het deeltijds kunstonderwijs bestemd waren, konden ze nu gemakkelijker terecht in andere werkkringen, zoals

    Hoge school_CS3.indd 24 02-07-2008 15:35:17

  • 25

    Het nieuwe gebouw van het Koninklijk Vlaams Conservatorium, en deSingel naar een ontwerp van architect Leon Stynen

    Hoge school_CS3.indd 25 02-07-2008 15:35:18

  • 26

    Dora Van der Groen: de Vlaamse Golf

    In 1970 werd Dora van der Groen lesgever in de opleiding voordrachtkunst. Van 1976 af werd ze naast Luc Philips mede-, en van 1980 af hoofdverantwoordelijke voor de toneelopleiding in het Conservatorium. Na de structurele veranderingen onder Sabbe, en de omschakeling naar een fulltime dagschool onder Philips & Naes-sens, zorgde zij voor een nieuwe inhoudelijke omwenteling. Deze gewaardeerde toneel- en filmactrice was niet alleen een oud-studente van het KVC, maar behoorde ook tot de eerste studenten van de Studio, die in de jaren 40 het voorrecht hadden les te krijgen van Herman Teirlinck zlf.

    Dora van der Groen stelde de persoonlijkheid van de student centraal. Acteren betekende voor haar niet het spelen van rolletjes, het imiteren van voorbeelden, of het typeren van personages. Uiteindelijk kan je als acteur alleen maar jezelf spelen, je eigen personage. Dit eigen personage bestaat uit een heel gamma van deelpersonages, die je moet leren ontdekken. De theateropleiding moet de student helpen, in de ontdekkingstocht naar zichzelf, en de zoektocht naar de eigen mogelijkheden. Zodat hij als acteur zijn emotionele verbeelding ook zintuigelijk kan overdragen op het publiek. Theater is de kunst zichzelf te zijn, aldus Dora van der Groen.54 Geleidelijk aan kwam er ook een vernieuwing bij de omkaderende algemene en theoretische vakken. Zo werd bijvoorbeeld de eminente filosoof Ludo Abicht aangetrokken voor culturele stromingen en filosofie.

    Het Conservatorium leverde een serie theatermakers af, die alle uitblonken door hun opvallende persoonlijk-heid, en die sedert het begin van de jaren 80 voor een ware revolutie in het Vlaamse theaterlandschap zorgden. De theateropleiding van het Conservatorium werd een waar broeinest van creativiteit. Hieruit kwam onder meer het gezelschap De witte Kraai voort (met o.m. Sam Bogaerts, Lucas Vandervost en Johan Van Assche), dat later evolueerde naar De Tijd (Lucas Vandervost, Ivo Van Hove, en later Johan van Assche). Na enkele jaren als acteur bij het gezelschap van de KNS, ging Luk Perceval in 1984 met de Blauwe Maandag Compagnie van start. Ook Dirk Tanghe werd een spraakmakende regisseur. De jonge Ivo van Hove, die door Dora van der Groen naar het Conservatorium werd gehaald als assistent-leraar - werd een der boeiendste regisseurs van het Nederlandse taalgebied (directeur van het Zuidelijk Toneel, in 1997 ook van het Holland Festival in Nederland, en van 2001 af directeur van Theatergroep Amsterdam). Hij zorgde voor een aantal spraakmakende theaterproducties met de studenten van het Conservatorium, zoals Blessures (1985), met een levende tijger op de scne, en Trolus en Cressida (Shakespeare, 1986). Theatermakers zoals Chris Nietvelt, Tania Van der Sanden, Steven Van Water-meulen en Warre Borgmans (om er maar enkele te noemen) kregen een hoge waardering bij zowel het Vlaamse

    radio en televisie (zoals Andrea Croonenberghs, Anja Daems, Gitte Van Hoeijwegen, e.a.), of in recent opnieuw gewaardeerde theatervormen zoals het verteltheater, of in het theater tout court.

    1 De delegatie bestond uit de toneel- en voordrachtstudenten Toon Brouwers, voorzitter van de studenten-raad Scherzo 1968-69, en Hadewich van der Straeten, voorzitter 1969-70.

    Hoge school_CS3.indd 26 02-07-2008 15:35:18

  • 27

    als het Nederlandse publiek. Vanuit het Antwerpse Conservatorium ontstonden een hele reeks van eigenzinnige en boeiende gezelschappen zoals Stan, Cie De koe, Maten, De Roovers... In Nederland en Europa werd deze overrompelende Vlaamse creativiteit bekend als de Vlaamse Golf. Voor het eerst sedert de scheiding der Nederlanden in de zestiende eeuw keken onze Noorderburen met onverholen bewondering naar het theater in Vlaanderen...

    1 Eigen interview. Zie ook: Roelof Naarding: Dora Van der Groen. Drijven op golven van onmogelijkheid.

    Studio: een frisse wind

    Toen Alfons Goris in 1991 met pensioen ging werd hij opgevolgd door de dramaturg Toon Brouwers.55

    Het studieplan werd opnieuw grondig bekeken en getoetst aan de ideen en doelstellingen van Teirlinck. Dank zij onder meer het grote artistieke prestige en het bezielend enthousiasme van acteur Jan Decleir als voornaamste speldocent, kreeg de Studio weer een nieuwe impuls. Van de strenge tucht die er tijdens de directie van Alfons Goris heerste werd er door de impulsieve Decleir, die het artistieke principe van de waarde van de knoei hoog in het vaandel voerde, resoluut afgestapt. Decleir beklemtoonde sterk de veranderlijkheid van de kunst. Alles is veranderlijk. Kunst ook, want kunst is toch de expressie van de levende veranderlijke mens.56 Het Stanislavski-model, dat jarenlang n van de pijlers van de Studio-opleiding was geweest, werd door hem verlaten en vervangen door de meer improvisatorische aanpak die hij bij de Blauwe Maandag Compagnie en bij Luk Perceval (opgeleid door Dora Van der Groen) had leren kennen en waarderen. Vakkundigheid bestaat niet uit het gebruiken van een reeks sjablonen, of handige kunstjes, maar groeit uit de eigen ervaring, de eigen gevoeligheid. Het komt er dus op aan die gevoeligheid te ontwikkelen. Benevens de improvisatie, werd ook dialoog en confrontatie met de medespelers en het publiek, met de tekst (auteur), en de ruimte (het materiaal)57 centraal gesteld bij de herorintering van de opleiding.

    De internationale contacten werden op initiatief van Toon Brouwers op-nieuw aangezwengeld, onder meer via een Tempus uitwisselingsprogramma van de Europese Gemeenschap. Op theaterscholenfestivals te Brno, Lodz en Amsterdam kregen de getoonde theaterproducties steevast een hoge waarde-ring. Er werd een nieuwe generatie van speldocenten aangetrokken (waaronder Els Dottermans, Luk Perceval, Damiaan De Schrijver, Stef Bos, Manou Kersting, en vele anderen) waardoor de opleiding opnieuw aansluiting kreeg bij de jonge, vernieuwende theatermakers. Dat de faam van de Studio onaangetast bleef, werd aangetoond door het koninklijke bezoek van kroonprins Filip aan de Studio op 1 juni 1993. De prins woonde onder meer een avondrepetitie bij van de eindejaarsproductie van Elektra, en onderhield zich nadien op een uiterst informele en gemoedelijke wijze met de studenten en de docenten. Hij sprak onder meer zijn grote waardering uit voor de prestaties, de inzet en de artistieke mogelijkheden van de studenten.

    Hoge school_CS3.indd 27 02-07-2008 15:35:18

  • 28

    Toon Brouwers kreeg als Studiodirecteur echter ook de ondankbare taak om de theaterhogeschool te bege-leiden naar een fusie met andere instituten voor hoger onderwijs. De Vlaamse overheid besliste immers begin van de jaren 90 via een aantal decreten om enerzijds het hoger onderwijs buiten de universiteit te herwaarderen, en anderzijds om een structuur met grote hogescholen te realiseren.58 De onzekerheid over het verdere bestaan

    van de Studio en over het statuut van het personeel, de vele ontwerpen van decreet waarin nauwelijks rekening werd gehouden met de specificiteit van de hogere kunstopleidingen, de vele tegenstrijdige berichten die de wereld werden ingestuurd, het besef dat een fusie niet alleen tot rationalisatie maar ook tot pijnlijke besparingen zou leiden: dit alles veroorzaakte bij de Studiomedewerkers grote onderlinge spanningen, die jarenlang zouden aanhouden. Bij zijn afscheidsrede59 als directeur in 1995 legde Toon Brouwers de vingers op enkele pijnlijke wonden. Hij laakte onder meer het onbegrip van de wetgevende overheid tegenover de problematiek van het kunston-derwijs, en betreurde het gebrek aan een aangepast personeelskader.

    De nieuwe decreten op het Hoger Onderwijs hadden ook voor gevolg dat de theatercursussen aan de Conservatoria van Antwerpen, Brussel en Gent grondig werden geherstructureerd. Pas aan het einde van de jaren 60, resp. begin van de jaren 70, hadden deze Conservatoria hun theateropleiding van avond- naar dagonderwijs gebracht. Nu werden ze ook gedwongen een gestructureerd studieplan op te stellen, waarbij dat van de Studio, nog steeds gegrond op de ideen van Teirlinck, model stond.

    Ondanks alle opdringerige modetrends in de theaterwereld zoals regisseurstoneel en nieuwe esthetiek, was de Studio onder de nieuwe directie de grondprincipes van zijn stichter en bezieler trouw gebleven. Ze besefte wel dat de opvattingen en theorien van Teirlinck met een kritisch oog moesten bekeken worden, gecorrigeerd en bijgestuurd.60 Maar het basisprincipe bleef beslist behouden: ook voor de laatste Studio-verantwoordelijken was de acteur, de speler, de centrale figuur van het theater. Zoals Teirlinck het geformuleerd had, is de speler de soevereine meester van het spel, die met zijn lichaam en met zijn creatieve mogelijkheden een eigen ruimte, een eigen voorstelling creert. De Studio bleef het credo61 van Teirlinck trouw: Ik zal steeds en met dezelfde klem en overtuiging herhalen dat de dramatische kunst begint bij de acteur, zelfs niet bij de tekst, zoals tot grotere schade voor hun kunst, helaas! de toneeldichters denken. Wat de acteur in actie doet, maakt alle andere factoren van het spel aan hem ondergeschikt. Van wat hij doet hangt alles rondom hem in tijd en ruimte af.

    1 De paragrafen over de directie van Toon Brouwers (1991-1995), werden geredigeerd door Jacques Peeters,

    Hoge school_CS3.indd 28 02-07-2008 15:35:18

  • 29

    Goud uit de Wolken (naar Dennis Potter) KK 1993-94Met Bart Voet, Esme Bos, Mireille Vaesen, Louis Van Beek,Nathalie De Schepper en ( onderaan) Pieter Embrechts (foto Linda Greeve)

    Mistero Buffo (Dario Fo) SHT 1993-94. Groepsbeeld(foto Linda Greeve)

    Hoge school_CS3.indd 29 02-07-2008 15:35:18

  • 30

    Hogeschool Antwerpen: fusie

    In 1995 trad het decreet van 13.07.1994 op de hogescholen in werking. Per 01 september 1995 fuseerden zestien hogescholen in de provincie Antwerpen tot Hogeschool Antwerpen met ca 6.500 studenten. De vroegere hogescholen werden departementen. De theateropleiding kreeg echter geen eigen departement: het Koninklijk Vlaams Conservatorium (directie Michael Scheck), het Hoger Instituut voor Dans (directie Aim de Lignire) en het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst-Studio Herman Teirlinck (directie Toon Brouwers) werden samengevoegd tot n Departement dramatische kunst, muziek en dans van de Hogeschool Antwerpen, met Michael Scheck als departementshoofd.62 Het voornoemde decreet bepaalde onder meer uitdrukkelijk dat er per vestiging slechts n dezelfde opleiding mocht aangeboden worden. De Conservatorium- en Studio-opleidingen dramatische kunst zouden dus moeten samengaan. Geen voor de hand liggende opdracht, want beide opleidingen bezaten een uitstekende faam, en beide opleidingen hadden (enerzijds met Dora Van der Groen en anderzijds met Jan Decleir als voornaamste speldocent) een eigen pedagogische aanpak, die ze wensten te bewaren. Nochtans leken de uitgangspunten niet zo tegenstrijdig en wanneer je de opvattingen van beide theaterpersoonlijkheden naast elkaar legt spreken ze zelfs een gelijkaardige taal63 . Bovendien waren ze beide sterk benvloed door het gedach-tegoed van Herman Teirlinck, deed de Studio tijdens het laatste decennium een veelvuldig beroep op docenten met een Conservatoriumopleiding, en speelden de jonge afgestudeerden van beide klassen graag en vlot samen in diverse theatergroepen. Het benadrukken van de eigenheid van elke opleiding had wellicht ook iets te maken met emotionele, dan enkel met rationele of artistieke argumenten.

    Na vele vergaderingen en discussies kon het nieuwe departementshoofd Herman Marin bij het begin van het academiejaar 1997-98 een compromis laten aanvaarden. Beide opleidingen (Conservatorium-toneel en -woordkunst enerzijds, en Studio-toneel en -kleinkunst anderzijds) zouden voortaan samen onder n koepel van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst deel uitmaken van het Departement dramatische kunst, muziek en dans, dat verder ook nog het Hoger Instituut voor Dans en de Koninklijk Vlaams Conservatorium omvatte. Op die manier zou de opleiding dramatische kunst een vorm van autonomie binnen het departement verwerven. Enkele cordinatoren (Gommer Van Rousselt, Karel Hermans) kwamen, en gingen. Ondanks de mooie plannen en organigrammen, was er van onderlinge contacten tussen de twee toneelopleidingen nauwelijks sprake. De toneelklas Dora Van der Groen bleef verder in de gebouwen van het Conservatorium gehuisvest, terwijl de toneelklas Studio verder in de Maarschalk Grardstraat actief bleef.

    Op 22 mei 2000 besliste de raad van bestuur van de Hogeschool Antwerpen dat er van het academiejaar 2000-01 af slechts n opleiding drama zou worden georganiseerd, onder n leiding en op n locatie.64 De twee toneelklassen moesten dus fuseren. Bij de studenten en de docenten kwam er een protestactie op gang, die werd overgenomen door de professionele theatersector. De twee toneelopleidingen te Antwerpen werden beschouwd als de twee beste in Vlaanderen, zo werd er geargumenteerd, dus waarom n van deze twee afschaf-fen? Het departementshoofd Herman Marin verdedigde de kleinschaligheid en de subjectiviteit65 als essentile elementen van het artistiek-pedagogische project van de theateropleidingen. Het conflict tussen de basis en het hogeschoolbestuur leek even te escaleren. Jan Decleir, die na de fusie van de Hogescholen als artistiek adviseur

    Hoge school_CS3.indd 30 02-07-2008 15:35:19

  • 31

    verder de opleiding van de toneelklas Studio had begeleid, zag af van een verdere medewerking. Daarop werd Johan Van Assche, die cordinator van de toneelklas Dora van der Groen was, aangezocht om de gehele op-leiding dramatische kunst - die de nieuwe benaming Herman Teirlinck Instituut kreeg - als directeur te leiden. Van Assche, had zich duidelijk uitgesproken tegen de afschaffing van n der beide toneelopleidingen. De toekomst van het theater in Vlaanderen is immers gebaat bij een zo groot mogelijke meerstemmigheid, niet alleen in de theaterpraktijk zelf, maar ook in de wijze waarop jonge mensen worden gevormd om in die theaterpraktijk te stappen.66 Toch kreeg hij, naast het vertrouwen van de docenten en studenten, ook het vertrouwen van het Hogeschoolbestuur.

    Drie van de vier klassen kregen een andere cordinator. Toneel-Dora Van der Groen werd verder gecor-dineerd door Johan Van Assche. Bij Toneel-Studio werd Marc Debisschop met de cordinatie belast. In de Woordkunst werd Stan Milbou opgevolgd door zijn oud-studente Marleen Vertongen, en bij de opleiding Kleinkunst werd Manou Kersting de nieuwe centrale figuur. De administratieve cordinatie bleef bij Franka Daels, die deze taak reeds enkele jaren uitoefende. De rust onder de studenten en de medewerkers keerde weer, en de noodzakelijke minimumdosis discipline werd opnieuw in alle afdelingen ingevoerd. Van Assche bleef een tegenstander van een gedwongen fusie om de fusie van de diverse klassen, en liet ze verder naast elkaar werken. Formeel kwam er n opleiding dramatische kunst, met een gemeenschappelijke administratieve en technische omkadering onder n koepel. Artistiek bleven de diverse opties (n de twee toneelklassen) apart opereren. Anderzijds was hij er wel van overtuigd dat een opleiding dramatische kunst zich enkel kan en mag handhaven door een constante kwaliteit na te streven. 67 Een in stand houden van de diverse mogelijkheden en opleidingen, enkel en alleen ter wille van een historisch argument, interesseerde hem niet. De klassen en opties moeten hun bestaansrecht permanent zelf bewijzen.

    Bij de aanvang van het academiejaar 2001-2002 werden de diverse op-leidingen en klassen in de informatiefolder van het Herman Teirlinck Instituut bondig voorgesteld.

    In de Toneelklas Studio ligt de nadruk op het collectieve, het samenspelen, de autonomie van de speler, de materile aanwezigheid van de toeschouwer, de actuele mededeling. De acteur in opleiding is aangewezen op volstrekte verant-woording van wat hij doet. Hij wordt getraind om stapsgewijs zijn verbeelding te leren verbeelden. Hij gaat ook de confrontatie aan met verschillende visies van gastregisseurs of spelbegeleiders. Het aantal voorstellingen en toonmomenten ligt dan ook vrij hoog: de persoonlijkheid en de verbeelding van de toneelstudent wordt extravert naar de toeschouwer ontwikkeld. De confrontatie met een publiek wordt dan ook als essentieel gezien.

    In Toneelklas Dora van der Groen staat de theatrale persoonlijkheid van de student centraal. Het vermoe-den van deze unieke persoonlijkheid is de belangrijkste norm, zowel bij de toelatingsproeven als tijdens de hele opleiding. Het leerproces wil de emotionele verbeelding in theatrale signalen omzetten: zichtbaar en hoorbaar, en vooral voelbaar. Er wordt veeleer geopteerd voor leraars dan voor vakken. Daarnaast worden de studenten gestimuleerd om creatief hun eigen mogelijkheden te ontplooien. De emotionele band met de toeschouwer komt

    Hoge school_CS3.indd 31 02-07-2008 15:35:19

  • 32

    veeleer tot stand door de verwondering en de interne reflectie van de speler. Confrontaties met een publiek zijn in de opleiding beperkt.

    In de opleiding Kleinkunst wordt er van de studenten verwacht dat ze absoluut de behoefte hebben om eigen werk te creren en ook zelf uit te voeren. Gemeenschappelijk met de toneelopleiding, zijn stem- en lichaamstrai-ning, en de algemene vakken als culturele stromingen, wereldliteratuur en filosofie. Specifiek is het grote aandeel van zang, muzikale vorming en speltraining. Via confrontaties met kunstenaars uit diverse disciplines, vertaling en bewerking van singers-songwriters, wordt de student in de loop van de studie progressief gestimuleerd naar eigen creatie en performance.

    In de opleiding Woordkunst komt het artistieke aspect van solistische vertolking van epische en lyrische literatuur ruim aan bod. Daarnaast wordt ook een mogelijke loopbaan in de media voorbereid, meer bepaald door scholing in interviewtechniek en radio- en televisiepresentatie. De opleiding is gericht op vocale en stemtech-nische vaardigheden, lichaamstraining, een ruim aanbod aan culturele en literaire ondersteuning, podiumvastheid, taalvaardigheid, radiofonische montagetechnieken en prsence tegenover een publiek.

    De principile beslissing van 22 mei 2000 van de Raad van Bestuur van de Hogeschool, die bepaalde dat de twee toneelopleidingen dienden te fuseren, bleef echter bestaan. Toen in maart 2002 bleek dat er nog weinig vooruitgang was geboekt met de gesprekken tussen de verantwoordelijken van de twee toneelklassen over een samenwerking of geleidelijke integratie, nam de departementsraad na een hoorzitting een pijnlijke, maar noodza-kelijke beslissing68 omwille van de nakende accreditering zoals opgenomen in de Bologna-verklaring en omwille van de pedagogische en financile noodzakelijkheid. Vermits de twee artistieke raden van de toneelklassen niet tot een gezamenlijke oplossing waren gekomen, diende er een keuze gemaakt te worden tussen de twee klassen met hun eigen opleidingsprogramma. Er werd besloten te stemmen tussen twee alternatieven:

    1. behoud van het opleidingsprogramma van de klas Dora Van der Groen, met een uitbreiding van de artis-tieke raad met een vertegenwoordiger van de klas Studio

    2. behoud van het opleidingsprogramma toneelklas Studio.

    Het eerste voorstel behaalde bij de stemming een duidelijke meerderheid (7 tegen 4, met 1 onthouding). Dit impliceerde dat er vanaf 2002-03 slechts n opleiding dramatische kunst zou worden georganiseerd (gebaseerd op het opleidingsmodel van Dora Van der Groen) met n artistieke opleidingsraad, zo mogelijk uit te breiden met een vertegenwoordiger van de toneelklas Studio onder het voorzitterschap van Johan Van Assche. De drie opleidingen (toneel, woordkunst en kleinkunst) werken samen onder de gemeenschappelijke naam van Herman Teirlinck Instituut. Zowel de traditie van de Conservatorium-opleiding, als het erfgoed van Herman Teirlinck dienen als basis voor een verdere ontwikkeling. Niet enkel in de benaming van het instituut maar ook in de persoon van Dora Van der Groen, die in de beginjaren van de Studio tot zijn meest getalenteerde studenten behoorde, blijft Herman Teirlinck opvallend aanwezig.

    Hoge school_CS3.indd 32 02-07-2008 15:35:19

  • 33

    En tenslotte

    Het probleem van de financile beperkingen is vandaag nog verre van opgelost, en zal wellicht ook de eerstvolgende jaren nog sterk blijven doorwegen. In onze consumptiemaatschappij is het kunstonderwijs niet echt een prioriteit. Maar er is een team van sterk gemotiveerde cordinatoren, een degelijk docentenkorps, en er zijn intense contacten met het beroepsveld. Dit nieuwe klimaat kan er mede voor zorgen dat de onderscheiden opleidingen inhoudelijk beter op elkaar kunnen afgestemd worden en een nieuw lan krijgen. En wanneer alles volgens plan verloopt zullen binnen enkele jaren de muziek-, dans- en theateropleidingen van het departement geconcentreerd worden in het vernieuwde en uitgebreide gebouwencomplex van Conservatorium en deSingel. Kruisbestuiving tussen diverse kunstdisciplines van het departement, en contacten met buitenlandse kunstenaars via het internationaal kunstcentrum deSingel, zullen daardoor gemakkelijker plaatsvinden.

    Peter Benoit met zijn aandacht voor de totale kunstenaar, Maurits Sabbe met zijn zorg voor de culturele bagage, Herman Teirlinck met zijn speler als soevereine meester, Alfons Goris met zijn structureren en consolideren, Dora Van der Groen met haar aandacht voor de unieke persoonlijkheid van de acteur, en de vele andere docenten en beleidsverantwoordelijken met hun eigen accenten en klemtonen: allen hebben zij ertoe bijgedragen dat er van 1867 tot heden een heuse traditie is ontstaan in de theateropleiding te Antwerpen. Geen starre traditie, wl een traditie die als een stevige basis kan dienen bij de ontwikkeling van nieuwe modellen, nieuwe mogelijkheden, nieuwe perspectieven.

    Het is de taak van het Herman Teirlinck Instituut om hiervoor de nodige ruimte te bieden en het aange-paste klimaat te creren.

    Antwerpen, april 2003

    * * * * *

    Hoge school_CS3.indd 33 02-07-2008 15:35:19

  • 34

    P E R S O N A L I A

    PETER BENOIT

    Peter Benoit (1834-1901) was afkomstig van Harelbeke en studeerde muziek aan het Conservatoire Royal te Brussel, alwaar hij in 1856 dirigent werd van het orkest van het Thtre Royal du Parc. Hij behaalde in 1857 een Prix de Rome, en reisde nadien als jong dirigent en componist enkele jaren doorheen Europa (met langere haltes o.m. te Berlijn en voornamelijk te Parijs). In 1863 kwam hij naar Belgi terug, waar hij zich eerst te Brussel vestigde, en van 1867 af te Antwerpen. Hij werd een boegbeeld van het toenmalige cultuurnationalisme: in die tijd een revolutionaire en progressieve stroming in geheel Europa, waar verscheidene nationale scholen voor een

    vernieuwing van de muziekcultuur zorgden (cfr. Glinka in Rusland, Smetana in Tsjechi, Grieg in Scandinavi, e.a.). Door zijn composities, zijn geschriften en voordrachten is Benoit de stichter en bezieler geworden van de Vlaamse Nationale School.

    Benoit schreef vele liederen, en partituren voor piano en kamerorkest. Als com-ponist was hij aanvankelijk een gedurfd vernieuwer, maar van 1877 af beperkt hij zich voornamelijk tot muziek, die door iedereen moet kunnen begrepen worden. Met grootse oratoria Lucifer (1865) en De Schelde(1868), wereldlijke koorwerken zoals Rubenscantate, Van Rijswijckcantate, en Vlaamse operas zoals De Elzenkoning (1861), Charlotte Corday (1876) en De Pacificatie van Gent (1876) verwierf hij een grote bekendheid en zelfs een bijzonder populair succes bij de brede lagen van de bevolking, waardoor hij de bijnaam verwierf van hij leerde zijn volk zingen. Hij mag ook de geestelijke vader worden genoemd van de (Koninklijke) Vlaamse Opera, die in 1893 te Antwerpen werd gesticht door zijn leerling Edward Keurvels en de leraar zang van zijn muziekschool Henry Fontaine.

    In 1897 werd, na lange jaren van tegenkanting en moeizame strijd, de muziekschool die Benoit dertig jaar voorheen te Antwerpen had gesticht tot Koninklijk Vlaams Conservatorium bevorderd, met hemzelf als eerste directeur. Dit Conservatorium gaf

    als eerste Nederlandstalige instelling voor hoger kunstonderwijs in Belgi een opleiding voor zowel muziek als dramatische kunst, en had een voor die tijd bijzonder modern leerplan. Als pedagoog vormde hij vele componisten, waaronder Lodewijk Mortelmans, Paul Gilson en August De Boeck.

    JAN VAN BEERS

    Hoge school_CS3.indd 34 02-07-2008 15:35:19

  • 35

    Jan van Beers (1821-1888) werd geboren te Antwerpen, en volgde middelbaar onderwijs aan het Franstalige Klein Seminarie te Mechelen. Onder invloed van de literatuur van Conscience werd hij Vlaamsgezind. In 1842 werd hij leraar Nederlands aan het (Franstalige) college van Pitzemburg te Mechelen (later atheneum). In 1844 werd hij onderbibliothecaris te Antwerpen, waar hij vriendschap sloot met onder meer de gebroeders Van Rijswijck en met Hendrik Conscience. In 1849 werd hij leraar aan de Rijksnormaalschool te Lier (die sedert 1995 deel uitmaakt van de Hogeschool Antwerpen), waar hij zich toelegde op de Nederlandse taal- en letterkunde: zo publiceerde hij in 1852 een Nederduitsche Spraekleer.

    In 1860 werd hij leraar aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen, waarna hij een indrukwekkende reeks schoolboeken publiceerde, en ervoor ijverde om de Nederlandse taal een officile basis te verschaffen. Hij was een verdienstelijk dichter, en zijn dichtbundel Jongelingsdromen (1853) kreeg tijdens zijn leven 9 herdrukken (waarvan 8 in Nederland). In 1867 werd hij leraar declamatie aan de door Peter Benoit gestichte Muziekschool (tot 1875). Na de verkiezingen van 1875 zetelde hij (tot aan zijn dood in 1888) in de Antwerpse gemeenteraad.

    JOS VAN DEN BRANDEN

    Frans-Jozef-Peter, bekend als Jos Van den Branden (1837-1922) was van 1855 tot 1863 werktuigkundige (ajus-teur) die het in 1899 tot stadsarchivaris van Antwerpen bracht. Hij schreef literair-historische studies onder meer

    over De ouders van Conscience, de auteurs Willem Ogier, Anna Bijns, Willem Zetterman, en over de Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool(1877).

    Als leerling van Jan van Beers, speelde hij toneel in het vrijetijdstheater. Hij werd geprezen om zijn mooie uitspraak, en werd in 1863 in een wedstrijd tussen Antwerpse declamators met de eerste prijs bekroond. Met zijn blijspelen zoals Een nieuwbakken rijke (1867), zijn huiselijke dramas zoals Huiselijk wel en wee (1867), en zijn toneelbewerking van Consciences roman Baas Gansendonck behaalde hij een behoorlijk succes, Zijn (overigens onnauwkeurig) historisch drama De Val van Antwerpen (1873) werd bekroond in een wedstrijd die door de Gentse maatschappij De Taal is gansch het Volk was uitgeschreven. Als leraar declamatie aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen, vormde hij

    tussen 1876 en 1906 een hele generatie van acteurs en voordrachtkunstenaars.

    Hoge school_CS3.indd 35 02-07-2008 15:35:19

  • 36

    MAURITS SABBE

    Maurits Sabbe (1873-1938) werd te Brugge geboren in een vrijzinnig en Vlaamsgezind milieu, als zoon van Julius Sabbe. Hij promoveerde in 1896 aan de Universiteit te Gent tot doctor in de Germaanse filologie met een proefschrift over Jan Luyken. Hij gaf enkele jaren les aan middelbare scholen, en was in de periode vr de eerste

    wereldoorlog erg bedrijvig op letterkundig gebied. Zo publiceerde hij in 1907 de no-velle De Filosoof van t Sashuis een aantal drukgelezen verhalenbundels, waarin hij met humor en sympathie de gewone mens observeert. Zijn toneelstukken Bietje en Pluk de Dag zijn dramatiseringen, gebaseerd op zijn eigen prozateksten.

    Van 1907 tot aan zijn dood in 1938 was hij titularis van de toneelopleiding aan het Koninklijk Conservatorium, die hij grondig hervormde en structureerde. In 1919 werd hij benoemd tot conservator van het Plantin-Moretusmuseum, in 1921 docent aan de Koloniale Hogeschool, en in 1923 aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. In 1923 werd hij hoogleraar in de geschiede-nis der Nederlandse letteren aan de Universit Libre de Bruxelles. Als conservator en hoogleraar, en als lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Let-

    terkunde, heeft Sabbe ook heel wat wetenschappelijk werk verricht, die zijn weerslag vond in talrijke publicaties, cultuurhistorische studies en essays.

    MINA DILIS-BEERSMANS

    Mina Dilis-Beersmans (1863-1935) was een dochter van de legendarische actrice Catharina Beersmans (1844-1899), die zowel in Vlaanderen als in Ne-derland carrire had gemaakt. Mina Beersmans volgde als 15-jarige toneellessen aan de Amsterdamse toneelschool. In 1881 debuteerde ze op de planken van de Nederlandse Schouwburg, waarbij haar klare en zuivere dictie werd geprezen. Ze speelde enkele jaren te Rotterdam, en trad in 1884 in het huwelijk met de acteur Jan Dilis, n der grote Vlaamse Shakespeare-vertolkers van zijn tijd. Zij speelde verder te Antwerpen, en maakte de evolutie mee van Victor Driessens tot Jan Oscar de Gruyter.

    Mina Dilis-Beersmans was een actrice, die bij haar vertolkingen steeds het grote gevoel onder de voogdij stelde van het verstand. Zo schitterde zij in de titelrol van Het Beroep van Mrs Warren (Shaw). Toen Jan-Oscar de Gruyter in 1922 directeur werd van de KNS, beschouwde hij haar echter als van de oude garde, en kreeg ze nog weinig werk. In 1925 nam ze met de rol van Medea afscheid,

    overigens gevolgd door een bittere afscheidsrede. In 1916 werd ze monitrice, en van 1919 tot 1929 was ze lerares toneel aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium.

    Hoge school_CS3.indd 36 02-07-2008 15:35:20

  • 37

    LOUIS BERTRIJN

    Louis Bertrijn (1868-1950) speelde bij amateur-gezelschappen, en kwam op 23-jarige leeftijd bij de Circus-schouwburg terecht. Hij ontpopte zich t