Universiteit Gent Faculteit Toegepaste...
Transcript of Universiteit Gent Faculteit Toegepaste...
-
Universiteit Gent
Faculteit Toegepaste Wetenschappen
Vakgroep
Elektrische Energie, Systemen en Automatisering
Voorzitter: Prof.Dr. Ir. J. MELKEBEEK
Studie van een pebble-bed reactor met directe
heliumturbine
Wim HAECK
Promotor: Prof. Ir. F. VANMASSENHOVE
Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van
burgerlijk natuurkundig ingenieur
Academiejaar 2001-2002
-
i
Voorwoord
Als ik iets geleerd heb tijdens het maken van deze verhandeling, dan is het wel dat er geen tijd
genoeg is om alles te behandelen. Het onderwerp van pebble-bed reactoren is zo uitgebreid (en
uitermate interessant) dat ik keuzes heb moeten maken. Voor meer informatie verwijs ik dan ook naar
de referenties bij elk hoofdstuk, maar vooral naar het boek van Kugeler en Schulten:
Hochtemperaturreaktortechnik. In dit werk is echt alles te vinden wat met pebble-bed reactoren te
maken heeft, hoewel het op sommige plaatsen vrij beknopt wordt gehouden. Ook het IAEA
(International Atomic Energy Agency) heeft een uitgebreide verzameling informatie over gasgekoelde
reactoren in het algemeen op hun website (http://www.iaea.org/inis/aws/htgr/) staan.
Ik zou verder ook willen opmerken dat de informatie over de PBMR (voor het grootste deel daterend
uit 1999) in deze verhandeling reeds achterhaald is. Het vermogen van de PBMR is al een aantal keer
verhoogd (aanvankelijk was het vermogen 220 MWth, in 1999 was dat reeds 265 MWth). Momenteel
is men in Zuid-Afrika opnieuw aan het nadenken om het vermogen verder op te trekken naar iets van
de orde 280 MWth. Daar waar relevant zal ik wijzen op de mogelijke veranderingen in het ontwerp.
In de eerste plaats zou ik prof. Vanmassenhove willen bedanken voor de vrijheid die hij mij gegeven
heeft bij het maken van deze verhandeling. Zonder deze vrijheid zou dit werk er waarschijnlijk totaal
anders uitgezien hebben. Ik zou ook Sunny Eloot (Laboratorium voor Hydraulica) willen bedanken
omdat ze mij ervan overtuigd heeft om eens Fluent te proberen en omdat ze mij daartoe de nodige tijd
gegeven heeft (tijd die ze waarschijnlijk zelf kon gebruiken). Verder wil ik ook Wout Joseph (Intec)
bedanken voor zijn hulp en aanwijzingen in verband met Matlab. Voor hulp bij het verschaffen van
informatie zou ik Kristel Crombé en prof. Van Oost willen bedanken (omdat ze even koerier gespeeld
hebben voor mij). Ik mag hierbij ook mijn vrienden Joachim, Siger, Sylvie, Ine, Nicolas, Cisca en mijn
broer Tom niet vergeten omdat ik hen hiermee waarschijnlijk meer dan genoeg verveeld heb. Verder
ook dank aan iedereen die interesse toont in dit werk.
De auteur geeft de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de
scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het
auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij
het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.
28 mei 2002 Wim Haeck
-
ii
Studie van een pebble-bed reactor met directe heliumturbine
Wim HAECK
Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van
burgerlijk natuurkundig ingenieur
Academiejaar 2001-2002
Promotor: Prof. Ir. F. VANMASSENHOVE
Faculteit Toegepaste Wetenschappen
Universiteit Gent
Vakgroep Elektrische Energie, Systemen en Automatisering
Voorzitter: Prof.Dr. Ir. J. MELKEBEEK
Samenvatting:
In deze verhandeling hebben we een studie gemaakt van een pebble-bed reactor met een directe
heliumturbine, meer bepaald de Zuid-Afrikaanse PBMR (Pebble Bed Modular Reactor). Dit is een
modulaire hoge temperatuur gasgekoelde kernreactor (HTGR) waarvan de splijtstofelementen sferen
zijn met een diameter van 6 cm. Het aangewende koelgas is helium dat in een directe cyclus
aangesloten is op een heliumturbine. Deze verhandeling bestaat uit twee verschillende delen.
In het eerste deel gaan we dieper in op het ontwerp en de eigenschappen van deze kernreactor. We
hebben in hoofdstuk 1 kort de algemene kenmerken en de ontwikkelingsgeschiedenis van
gasgekoelde reactoren behandeld. Daarnaast hebben we ook de situatie in Zuid-Afrika toegelicht
waardoor men daar overweegt opnieuw nucleaire energie aan te wenden. Hoofdstuk twee handelt
over het ontwerp van een PBMR-eenheid en behandelt kort de thermodynamica (de Brayton-cyclus)
achter deze reactor. Hoofdstuk 3 gaat over de eigenschappen en het ontwerp van de splijtstofsferen
en hun belang voor de veiligheidskenmerken van de PBMR.
Het tweede deel van deze verhandeling behandelt de temperatuursverdeling van een pebble-bed kern
in stationaire toestand. Hiervoor hebben we eerst (in hoofdstuk 4) een korte studie gemaakt over
stroming door poreuze media gezien een dergelijke kern meestal wordt gemodelleerd als een poreus
medium. Daarnaast hebben we ook een axiale en radiale vermogensdistributie opgesteld voor een
pebble-bed kern met een centrale kolom grafietsferen. We kunnen de vorm en de positie van het
maximum via vier parameters naar believen aanpassen om zo de invloed van de volledige distributie
op de temperaturen in de kern te bepalen. In hoofdstuk 5 hebben we dan de basisvergelijkingen voor
de temperatuursverdeling in een pebble-bed kern (zonder centrale kolom) opgesteld aan de hand van
een eenvoudig eendimensionaal model. Met behulp van deze vergelijkingen konden we dan in Matlab
-
iii
de invloed van de axiale vermogensdistributie bestuderen. We kwamen tot de conclusie dat deze
distributie zo asymmetrisch mogelijk moet zijn om zo laag mogelijke maximale temperaturen te
bekomen. In hoofdstuk 6 hebben we de vergelijkingen voor het eendimensionale model uitgebreid
naar het radiale r-coördinaat om zo de centrale kolom en de radiale vermogensdistributie te
introduceren. Omdat een aantal van deze vergelijkingen zich herleiden tot een stelsel gekoppelde
niet-lineaire partiële differentiaalvergelijkingen hebben we gebruik gemaakt van een cfd-pakket
(Fluent) om een temperatuursverdeling van het helium in de kern te bepalen. Op basis van deze
verdelingen konden we dan de andere temperaturen berekenen in Matlab door de aangepaste
vergelijkingen van het eendimensionaal model te gebruiken. Hier kwamen we tot de conclusie dat de
maximale temperaturen daalden naarmate de radiale distributie meer naar een eenheidsdistributie
streeft en dat het maximum in de radiale vermogensdistributie best wat naar de buitenkant van de
kern toe gelegen is. In hoofdstuk 7 vatten we al onze conclusies nog eens samen en geven we een
manier aan waarop we de neutronenflux in de reactor kunnen aanpassen om de ideale vorm van de
distributie te bekomen. Daarnaast geven we ook aan op welke gebieden verder onderzoek eventueel
mogelijk is.
Trefwoorden:
PBMR, HTGR, gasgekoelde reactor, pebble-bed kern
-
iv
Inhoudstafel
Afkortingen ix
Symbolen xi
Deel 1: Eigenschappen en ontwerp van de PBMR 1
1 Algemeen overzicht 2
1.1 Verspreiding van gasgekoelde reactoren 2
1.2 Algemene kernmerken van gasgekoelde reactoren 3
1.2.1 De moderator 3
1.2.2 Het koelmiddel 4
1.3 Evolutie van gasgekoelde reactoren 5
1.3.1 De eerste generatie gasgekoelde reactoren 6
1.3.2 De HTGR 7
1.3.3 De “nieuwste” generatie: de modulaire HTGR 9
1.4 Zuid-Afrika en de PBMR 11
1.5 Referenties 13
2 Technische beschrijving van de PBMR 14
2.1 Thermodynamica en algemene werking van de PBMR 14
2.1.1 De Brayton-cyclus en zijn implementatie 14
2.1.2 De werking van de PBMR 15
2.1.3 Het rendement van de PBMR 17
2.2 Overzicht van de verschillende systemen van de PBMR 18
2.3 De reactoreenheid 19
2.3.1 Het reactordrukvat 19
2.3.2 De binnenste reactoronderdelen 22
2.3.3 De kern 24
2.4 De Power Conversion Unit (PCU) 24
2.4.1 Componenten van de PCU 24
2.4.2 Het drukvat van de PCU 26
-
v
2.4.3 Regeling van het vermogen in de PCU 27
2.5 De hulpsystemen 28
2.5.1 Reactivity Control & Shutdown System (RCSS) 28
2.5.2 Core Conditioning System (CCS) 29
2.5.3 Reactor Pressure Vessel Conditioning System (RPVCS) 29
2.5.4 Fuel Handling & Storage System (FHSS) 29
2.5.5 Helium Inventory & Control System (HICS) 31
2.5.6 Reactor Cavity Cooling System (RCCS) 34
2.6 Referenties 35
3 De splijtstofelementen 36
3.1 Het ontwerp van een splijtstofsfeer 36
3.2 Het maximaal toegelaten vermogen in een sfeer 38
3.3 Vrijstellen van fissieproducten uit de splijtstofsferen 39
3.3.1 De hoeveelheid fissieproducten in de kern 39
3.3.2 Scheuren door drukopbouw in een TRISO-deeltje 40
3.3.3 Het amoebe-effect 41
3.3.4 Thermische dissociatie van SiC 41
3.3.5 Chemische interactie van SiC met fissieproducten 42
3.3.6 Experimentele resultaten 42
3.4 Herladingsscenario’s 44
3.5 Referenties 46
Deel 2: Temperatuursverdeling in een pebble-bed kern 47
4 Voorbereiding tot modellering 48
4.1 Inleiding 48
4.2 Stroming in poreuze media 49
4.2.1 Definitie van poreuze media 49
4.2.2 De vergelijking van Darcy 50
4.2.3 De permeabiliteit K van een stapeling sferen 51
4.2.4 De Ergun-vergelijking 51
4.2.5 Belangrijke dimensieloze getallen in poreuze media 52
4.2.6 Wrijvingsfactor fk en de constanten A en B 54
4.3 De vermogensdistributie in de kern 56
4.3.1 Algemeen 56
4.3.2 De axiale vermogensdistributie 58
4.3.3 De radiale vermogensdistributie 60
4.4 Referenties 62
-
vi
5 Een eendimensionaal model 64
5.1 Inleiding 64
5.2 Een pebble-bed kern in een eendimensionale vorm 65
5.3 Het axiaal temperatuurverloop 65
5.4 Gemiddelde oppervlaktetemperatuur van de sferen 66
5.5 Drukverloop en snelheidsverdeling in de kern 67
5.6 De temperatuurverdeling in een sfeer 68
5.6.1 Enkele opmerkingen en vereenvoudigingen 68
5.6.2 Temperatuur in de bekleding van een sfeer 69
5.6.3 Temperatuur in de splijtstofzone van een sfeer 70
5.6.4 Temperatuur in de bekleding van een TRISO-deeltje 71
5.6.5 Temperatuur in de kern van een TRISO-deeltje 72
5.6.6 Gemiddelde en effectieve temperaturen in een splijtstofsfeer 73
5.6.7 Thermische geleidbaarheid van grafiet en splijtstof 74
5.7 Het eendimensionale model in Matlab 76
5.8 Invloed van de axiale vermogensdistributie 77
5.8.1 De axiale vermogensdistributies 77
5.8.2 De temperatuur van het helium 79
5.8.3 De oppervlaktetemperatuur van de sferen 79
5.8.4 De maximale splijtstoftemperatuur 80
5.8.5 Drukverloop in de kern 83
5.9 Referenties 84
6 De kern in Fluent 85
6.1 Een axiaal symmetrisch model 85
6.2 Het model en de mesh 87
6.3 Instellingen in Fluent 88
6.3.1 Materialen in de kern 88
6.3.2 Randvoorwaarden aan de ingang 89
6.3.3 Randvoorwaarde aan de uitgang 90
6.3.4 Randvoorwaarde aan de wand 90
6.3.5 Instellingen voor het volume in het prisma 91
6.3.6 Berekening in Fluent en verdere verwerking 92
6.4 Invloed van de ingangsturbulentie 92
6.5 Invloed van de radiale vermogensdistributie 97
6.5.1 De drukdaling in de kern 97
6.5.2 De temperatuur Tf van het helium 98
6.5.3 De oppervlaktetemperatuur Ts 100
6.5.4 De maximale splijtstoftemperatuur TMfuel 102
6.5.5 De limiet voor grote ar en br 104
-
vii
6.6 Referenties 107
7 Besluit en verdere ontwikkeling 109
7.1 Technologie en veiligheid 109
7.2 Zo laag mogelijke maximale temperaturen 109
7.3 Verdere ontwikkelingen 110
A Enkele eigenschappen van helium 111
A.1 De toestandsvergelijking 111
A.2 De dichtheid 111
A.3 De viscositeit van helium 112
A.4 De specifieke warmtecapaciteit van helium 112
A.5 De thermische geleidbaarheid van helium 112
B Enkele berekeningen 113
B.1 De normeringconstante κ 113
B.2 De normeringconstante κr 113
B.3 De heliumtemperatuur Tf voor een afgesneden cosinus 114
B.4 De temperatuur Tc in een splijtstofsfeer 115
B.5 De temperatuur Tfz in een splijtstofsfeer 116
B.6 De temperatuur TcT in een TRISO-deeltje 117
B.7 De temperatuur Tk in een TRISO-deeltje 118
B.8 De gemiddelde temperaturen in een splijtstofsfeer 119
C Matlab-bestanden en UDF-bestanden 121
C.1 Het eendimensionaal model in Matlab: PBMR.m 121
C.1.1 Enkele opmerkingen 121
C.1.2 Het Matlab-bestand PBMR.m 122
C.2 Verwerking van gegevens uit Fluent: PBMR_fluent.m 139
C.2.1 Opmerkingen 139
C.2.2 Het matlab-bestand PBMR_fluent.m 139
C.3 User defined functions in Fluent: user.c 156
C.3.1 Opmerkingen 156
C.3.2 user.c 156
C.4 Spreiding in functie van ar en br: spreidingsgrafiek.m 159
C.4.1 Opmerkingen 159
C.4.2 spreidingsgrafiek.m 159
-
viii
D Simulaties in Fluent 161
D.1 De gebruikte vermogensdistributies 161
D.2 De invloed op de totale drukdaling 161
D.3 Het gegenereerd vermogen 162
D.4 De temperatuur Tf van het helium 163
D.5 De oppervlaktemperatuur Ts 164
D.6 De maximale splijtstoftemperatuur TMfuel 167
D.7 De snelheid in de kern 173
-
ix
Afkortingen
ACACIA AdvanCed Atomic Cogenerator for Industrial Applications AGR Advanced Gas cooled Reactor AVR Arbeitsgemeinschaft VersuchsReactor BISO een bekleding in 3 lagen van een splijtstofdeeltje (PyC – SiC – PoC) CCS Core Conditioning System CZP Cold Zero Power FHSS Fuel Handling & Storage System FIMA Fissions per Initial Metal Atom FPS Fire Protection System FSV Fort St. Vrain GCR Gas Cooled Reactor GT-MHR Gas Turbine - Modular High temperature Reactor HICS Helium Inventory & Control System HMS Helium Make-up System HP High Pressure HPS Helium Purification System HTGR High Temperature Gas cooled Reactor HTR High Temperature Reactor HTR-MODUL een Duitse modulaire HTGR HTTR High Temperature engineering Test Reactor HZP Hot Zero Power IC InterCooler ICS Inventory Control System LEU Low Enriched Uranium LOCA Loss Of Coolant Accident LOFC Loss Of Forced Cooling LP Low Pressure MCB Metallic Core Barrel MCLR Metallic Core Lateral Restraint MEDUL MehrfachDUrchLauf MHTGR Modular High Temperature Gas cooled Reactor MPS Main Power System OTTO Once Through Take Out OTTO-PAP2 Once Through Take Out – Power Adjusted by Poison PAP Peu à Peu PBMR Pebble Bed Modular Reactor PCRPV Prestressed Concrete Reactor Pressure Vessel PC PreCooler PCU Power Conversion Unit PCUPV Power Conversion Unit Pressure Vessel
-
x
PoC Porous Carbon PWR Pressure Water Reactor PyC Pyrolytic Carbon RCCS Reactor Cavity Cooling System RCS Reactivity Control System RCSS Reactivity Control & Shutdown System RPV Reactor Pressure Vessel RPVCS Reactor Pressure Vessel Conditioning System RSS Reserve Shutdown System RU Reactor Unit SAS Small Absorber Sphere THTR Thorium High Temperature Reactor TRISO een bekleding in 4 lagen van een splijtstofdeeltje (PyC – SiC – PyC – PoC) VGM een Russische modulaire HTGR
-
xi
Symbolen
α thermische uitzettingscoëfficiënt K-1 γ verhouding van Cp ten opzichte van Cv - ε porositeit van de kern - ηgenerator rendement van de generator van de PBMR - ηHT isentrope efficiëntie van de heliumturbine van de PBMR - ηi isentrope efficiëntie van een turbine - ηnet netto rendement van de PBMR - ηturbine rendement van de heliumturbine van de PBMR - κ normeringsconstante van de axiale vermogensdistributie - κr normeringsconstante van de radiale vermogensdistributie - λ ladingsverliescoëfficiënt - µ dynamische viscositeit van een fluïdum Pa s ν transversale contractiecoëfficiënt - ξ0Σs0 vertragingsvermogen cm
-1 ρ dichtheid (algemeen) kg m-3 σmax maximaal toegelaten spanning Pa Σa0 macroscopische werkzame doorsnede voor absorptie cm
-1 φ axiale vermogensdistributie - ψ radiale vermogensdistributie - a geëxtrapoleerde lengte aan de bovenkant van de kern m ar geëxtrapoleerde lengte in de centrale grafietkolom m A activiteit van een nuclide (vergelijking 3.3) Bq A constante in de vergelijking van Darcy en de vergelijking van Ergun - A oppervlakte (algemeen) m2 A0 verhouding van Afs ten opzichte van Vs m
-1 Acav oppervlakte van de doorsnede van de kernholte m
2 Afs oppervlakte van het grensvlak vast-fluïdum van een poreus materiaal m
2 AU atoommassa van uranium kg mol
-1 b geëxtrapoleerde lengte aan de onderkant van de kern m br geëxtrapoleerde lengte in de zijdelingse reflector m B constante in de vergelijking van Ergun - c constante in de effectieve thermische geleidbaarheid ke van de kern - C2 verliescoëfficiënt door inertie m
-1 Cp warmtecapaciteit bij constante druk J kg
-1 K-1 Cv warmtecapaciteit bij constant volume J kg
-1 K-1 d diameter van een sfeer m dfz diameter van de splijtstofzone in een sfeer m dh hydraulische diameter in een poreus materiaal m di inwendige diameter van een bekledingslaag m
-
xii
dk diameter van de kern van een TRISO-deeltje m ds diameter van een sfeer in de kern van de PBMR m dT diameter van een TRISO-deeltje m D diameter van de pebble-bed kern m DH hydraulische diameter van een buis m E elasticiteitsmodulus van grafiet Pa fk wrijvingsfactor in een pebble-bed - h convectiecoëfficiënt aan een oppervlak W m-2 K-1 I turbulentie-intensiteit - I0 turbulentie-intensiteit aan de ingang van de kern - kc thermische geleidbaarheid in de bekleding van een sfeer W m
-1 K-1 kcT thermische geleidbaarheid in de bekleding van een TRISO-deeltje W m
-1 K-1 kC thermische geleidbaarheid van grafiet W m
-1 K-1 irrCk thermische geleidbaarheid van bestraald grafiet W m
-1 K-1 unirrCk thermische geleidbaarheid van niet-bestraald grafiet W m
-1 K-1 ke effectieve thermische geleidbaarheid van de kern W m
-1 K-1 ke,r radiale component van de effectieve thermische geleidbaarheid ke W m
-1 K-1 ke,z axiale component van de effectieve thermische geleidbaarheid ke W m
-1 K-1 keff effectieve vermenigvuldigingsfactor in een kernreactor - kf thermische geleidbaarheid van het fluïdum W m
-1 K-1 kfz thermische geleidbaarheid in de splijtstofzone van een sfeer W m
-1 K-1 kk thermische geleidbaarheid in de kern van een TRISO-deeltje W m
-1 K-1 kPuO2 thermische geleidbaarheid van PuO2 W m
-1 K-1 ks thermische geleidbaarheid van de sferen (zonder stroming) W m
-1 K-1 kUO2 thermische geleidbaarheid van UO2 W m
-1 K-1 K permeabiliteit van een poreus materiaal m2 L hoogte van de pebble-bed kern m L’ geëxtrapoleerde lengte van de kern m m massa van een nuclide kg mA atoommassa van een nuclide kg mol
-1 mU massa van uranium in een TRISO-deeltje kg m
� massadebiet door de kern van de PBMR kg s-1
HTm�
massadebiet door de heliumturbine kg s-1
Tm�
massadebiet door een turbine kg s-1 M massadebiet per oppervlakte-eenheid door de kern kg s-1 m-2 Mr radiale component van het massadebiet per oppervlakte-eenheid M kg s
-1 m-2 Mz axiale component van het massadebiet per oppervlakte-eenheid M kg s
-1 m-2 ng aantal mol gasvormige deeltjes in een TRISO-deeltje - N aantal sferen - NA het getal van Avogadro mol
-1 NG aantal grafietsferen in de kern - NT aantal TRISO-deeltjes in een splijtstofsfeer - Nu getal van Nusselt - p druk (algemeen) Pa p1 ingangsdruk van de LP-compressor Pa p2A ingangsdruk van de IC Pa p2a ingangsdruk van de HP-compressor Pa p2 ingangsdruk van de recuperator (warme zijde) Pa p3 ingangsdruk van de kern Pa
-
xiii
p4 ingangsdruk van de HP-turbine Pa p5A ingangsdruk van de LP-turbine Pa p5a ingangsdruk van de heliumturbine Pa p5 ingangsdruk van de recuperator (koude zijde) Pa p6 ingangsdruk van de PC Pa pi ingangsdruk van een turbine Pa po uitgangsdruk van een turbine Pa P verwarmde omtrek van de kern op een diepte z m Ps vermogen per volume-eenheid geproduceerd in een sfeer W m
-3 PG elektrisch vermogen geleverd door de generator W PHT vermogen geleverd door de heliumturbine W PT vermogen geleverd door een turbine W Pr getal van Prandtl - q′′ warmteflux uit een volume V met oppervlakte A (algemeen) W m-2 q′′′ vermogen per volume-eenheid geproduceerd in een volume V (algemeen) W m-3 qL vermogen per lengte-eenheid W m
-1 qV vermogen per volume-eenheid W m
-3 Q thermisch vermogen van de PBMR W r radiaal plaatscoördinaat m rs radiaal plaatscoördinaat in een sfeer m rT radiaal plaatscoördinaat in een TRISO-deeltje m rm radiale positie van het maximum m R de ideale gasconstante J kg-1 K-1 R’ geëxtrapoleerde lengte van de kern in de radiale richting m Rg straal van de centrale kolom grafietsferen m Rr straal van de kernholte (D/2) m Re getal van Reynolds - Re’ gemodificeerd getal van Reynolds - Smin minimale dikte van een bekledingslaag m T temperatuur (algemeen) K Tgem volumegemiddelde temperatuur K T1/2 halveringstijd van een nuclide s T1 ingangstemperatuur van de LP-compressor K T2A ingangstemperatuur van de IC K T2a ingangstemperatuur van de HP-compressor K T2 Ingangstemperatuur van de recuperator (warme zijde) K T3 ingangstemperatuur van de kern K T4 ingangstemperatuur van de HP-turbine K T5A ingangstemperatuur van de LP-turbine K T5a ingangstemperatuur van de heliumturbine K T5 ingangstemperatuur van de recuperator (koude zijde) K T6 ingangstemperatuur van de PC K Tb uitgangstemperatuur van de kern K Tc temperatuur in de bekleding van een splijtstofsfeer K
gemcT volumegemiddelde temperatuur in de bekleding van een splijtstofsfeer K
TcT temperatuur in de bekleding van een TRISO-deeltje K gem
cTT volumegemiddelde temperatuur in de bekleding van een TRISO-deeltje K Te uitgangstemperatuur van de kern K Tf temperatuur van het helium in de kern K
-
xiv
Tfz temperatuur in de splijtstofzone van een splijtstofsfeer K gem
fzT volumegemiddelde temperatuur in de splijtstofzone van een splijtstofsfeer K Ti ingangstemperatuur van een turbine K Tk temperatuur in de kern van een TRISO-deeltje K
gemkT volumegemiddelde temperatuur in de kern van een TRISO-deeltje K
TMfuel maximale splijtstoftemperatuur K To uitgangstemperatuur van een turbine K Ts oppervlaktetemperatuur van de sferen K uD filtratiesnelheid van een fluïdum in een poreus materiaal m s
-1 up snelheid van een fluïdum in de poriën van een poreus materiaal m s
-1 V volume (algemeen) m3 VC volume grafiet in een splijtstofsfeer m
3 Vf volume van het fluïdum in een kanaal met poreus materiaal m
3 Vfz volume van de splijtstofzones van alle sferen in de kern m
3 Vg volume gasvormige fissieproducten in een TRISO-deeltje m
3 Vs volume ingenomen door het poreus materiaal m
3 Vsfeer volume van een splijtstofsfeer m
3 Vtot totaal volume ingenomen door het poreus materiaal en het fluïdum m
3
2UOV volume UO2 in een splijtstofsfeer m
3 z axiaal plaatscoördinaat m zm axiale positie van het maximum m
-
Deel 1
Eigenschappen en ontwerp
van de PBMR
-
2
Hoofdstuk 1
Algemeen overzicht
1.1 Verspreiding van gasgekoelde reactoren
Wanneer we een onderscheid willen maken tussen verschillende types nucleaire reactoren, dan
kunnen we ons, onder andere, baseren op het gebruikte koelmiddel. Op deze manier onderscheiden
we reactoren gekoeld met gewoon water (H2O), zwaar water (D2O), gas en vloeibaar metaal. Er
bestaan ook reactoren gemodereerd met zwaar water, maar gekoeld met een gas. Dergelijke
reactoren delen we dan onder bij de gasgekoelde reactoren.
Wanneer we nu alle reactoren voor elektriciteitsproductie in de wereld met een vermogen groter dan
30 MWe op deze wijze indelen, dan bekomen we de verdeling uit tabel 1.1. De gegevens voor deze
verdeling zijn afkomstig uit Nuclear News [13] en weerspiegelen de situatie op 31 december 2000. We
beschouwen hier zowel de operationele reactoren als de reactoren die reeds buiten gebruik of nog in
aanbouw zijn. Dit brengt het algemeen totaal op 571 eenheden. Hoewel het idee van gasgekoelde
reactoren even oud is als dat van watergekoelde reactoren hebben deze laatste het overwicht (449
eenheden (78,6%) tegenover 57 eenheden (10,0%) voor gasgekoelde reactoren). Hierbij moeten we
rekening houden met het feit dat slechts 32 van die 57 eenheden vandaag nog operationeel zijn (al
deze eenheden staan trouwens in Groot-Brittannië) terwijl er slechts 48 op 449 watergekoelde
reactoren reeds buiten dienst zijn. Daarnaast zijn er de laatste jaren geen extra gasgekoelde
reactoren gebouwd (de Chinese HTR-10 en de Japanse HTTR zijn hier niet bijgeteld omdat dit
testreactoren zijn) terwijl er volgens deze cijfers 40 extra watergekoelde reactoren in aanbouw zijn.
Wanneer we nu ook de vermogens vergelijken, zien we dat 90,5% van het totaal operationeel
vermogen uit watergekoelde reactoren komt terwijl dit slechts 3,1% is voor gasgekoelde reactoren.
De ontwikkeling van gasgekoelde reactoren heeft nooit stil gestaan. Uit deze cijfers blijkt wel dat de
commerciële exploitatie ervan nooit echt van de grond is gekomen. Momenteel zijn een aantal
verschillende gasgekoelde reactoren in ontwikkeling die hier verandering in kunnen brengen. Het gaat
hier om de GT-MHR (Gas Turbine - Modular High temperature Reactor, een Amerikaans - Russisch
project met als hoofddoel het verbruiken van de grote hoeveelheden militair plutonium uit ontmantelde
kernwapens), ACACIA (AdvanCed Atomic Cogenerator for Industrial Applications, een Nederlandse
pebble-bed reactor voor warmtekracht koppeling) en de PBMR (Pebble Bed Modular Reactor).
-
3
Tabel 1.1: Verdeling van alle reactoren met vermogen boven 30MWe volgens koelmiddel (cijfers van 31 december 2000).
Operationeel In aanbouw Buiten werking Totaal Aantal MWe Aantal MWe aantal MWe aantal MWe
H2O 361 320.009 40 39.819 48 20.249 449 380.077
D2O 43 21.839 9 5.402 3 558 55 27.799
Gas 32 10.850 0 0 25 4.619 57 15.469
Vloeibaar metaal 2 793 3 1.780 5 1.738 10 4.311
Totaal 438 353.491 52 47.001 81 27.164 571 427.656
1.2 Algemene kenmerken van gasgekoelde reactoren
1.2.1 De moderator
Algemeen geldt dat materialen met een lage Z-waarde goede moderatoren zijn. Het aantal botsingen
met dergelijke elementen dat nodig is om een neutron thermisch te maken is klein, zodat neutronen
snel worden gemodereerd. Een lage Z-waarde alleen is niet voldoende. De moderator moet daarnaast
een kleine werkzame doorsnede voor absorptie van neutronen hebben, om de parasitaire absorptie in
de moderator beperkt te houden. Dit heeft een invloed op het type splijtstof (verrijkt of niet) dat in de
reactor zal worden gebruikt. De moderatiekwaliteit van een materiaal kan worden uitgedrukt via de
vertragingsverhouding (de verhouding van het vertragingsvermogen ξ0Σs0 ten opzichte van de
macroscopische werkzame doorsnede Σa0 voor absorptie). Een goede moderator heeft een zo groot
mogelijke vertragingsverhouding. In tabel 1.2 is de densiteit ρ, het vertragingsvermogen ξ0Σs0, de
absorptiewerkzame doorsnede Σa0 en de vertragingsverhouding van enkele materialen terug te
vinden. Deze vertragingsverhouding is een goede indicator maar toch spelen nog andere factoren
mee in de keuze van een moderator (zoals de prijs, de weerstand tegen straling,…).
Tabel 1.2: De vertragingsverhouding voor enkele moderatoren [14].
ρ [kg m-3] ξ0Σs0 [cm-1] Σa0 [cm-1] 0 0
0
s
a
ξ ΣΣ
H2O 1,0 1,36 0,02194 62 D2O 1,1 0,18 0,00004 5000 Be 1,85 0,16 0,00110 145
BeO 3,02 0,12 0,00063 190 Be2C 2,4 0,16 0,00110 145
C 1,6 0,064 0,00024 265
De moderatoren uit tabel 1.2 (op H2O na) zijn ooit gebruikt of voorgesteld als moderator voor een
gasgekoelde reactor. De waarden voor water zijn opgenomen in deze tabel om een zeker
referentiepunt te hebben. Wanneer we naar de vertragingsverhouding kijken, zien we dat zwaar water
met kop en schouders boven alle andere moderatoren uitsteekt. Een vloeibare moderator in
combinatie met een gasvormig koelmiddel is echter niet zo evident, zeker als die moderator ook als
-
4
koelmiddel kan fungeren. Het moet wel worden gezegd dat een aantal gasgekoelde reactoren
gebouwd zijn die zwaar water gebruiken als moderator. Het gaat hier onder andere om de Franse
EL4-reactor (van 80 MWe). Uit de tabel blijkt verder dat beryllium en een aantal berylliumafgeleiden
ook goede moderatoren zijn. De moderatoreigenschappen van beryllium zijn vergelijkbaar met die van
grafiet hoewel deze van grafiet nog altijd iets beter zijn (een vertragingsverhouding van 145 tot 190
voor berylliumafgeleiden en 265 voor grafiet zelf). Dit neemt niet weg dat een aantal prototypes van
gasgekoelde reactoren zijn voorgesteld en gebouwd met beryllium of een berylliumafgeleide als
moderator. Van al de mogelijke moderatoren is grafiet het meest gebruikt omwille van zijn uitstekende
thermische eigenschappen (het heeft een grote warmtecapaciteit en het is bestand tegen hoge
temperaturen), omdat het een goede weerstand heeft tegen straling en natuurlijk omdat het een vrij
goedkoop materiaal is.
1.2.2 Het koelmiddel
De keuze van het koelmiddel bij een reactor heeft ook een belangrijke invloed op het ontwerp van die
reactor. Het bepaald onder andere de toegelaten temperaturen in de reactor en het type splijtstof dat
gebruikt kan worden, net zoals bij de moderator het geval was. Dit heeft te maken met de
verschillende eisen die worden gesteld aan het koelmiddel:
- het koelmiddel moet een grote specifieke warmte en een goede warmtegeleiding bezitten
- het noodzakelijke pompvermogen moet klein zijn
- het koelmiddel moet thermisch stabiel zijn en bestand zijn tegen straling
- het mag (indien mogelijk) niet activeerbaar zijn
- het moet een kleine werkzame doorsnede voor neutronenabsorptie hebben
- het koelmiddel mag niet chemisch inwerken op de reactormaterialen
- het moet (indien mogelijk) zo goedkoop mogelijk zijn
Geen enkel koelmiddel kan aan al deze eisen tegelijk voldoen. Daarom moeten we steeds een
compromis vinden. Vloeistoffen zijn beter voor warmteoverdracht maar beperken de toegelaten
temperaturen tot onder het kookpunt van de vloeistof (zoals bij PWR’s het geval is). Gassen zijn
slechter in warmteoverdracht (als gevolg van hun lagere dichtheid) maar laten daarentegen wel veel
hogere temperaturen toe. Daarnaast hebben gassen een groter pompvermogen nodig dan het geval
is bij vloeistoffen. Dit wordt wel grotendeels goedgemaakt door de hogere toegelaten temperatuur en
druk in het systeem.
Tabel 1.3 geeft de eigenschappen van enkele gassen die belangrijk zijn voor gebruik in gasgekoelde
reactoren. Deze tabel is in principe opgesteld voor pebble-bed reactoren maar is toch toepasbaar op
gasgekoelde reactoren in het algemeen. Deze eigenschappen worden uitgedrukt in functie van drie
constanten K1, K2 en K3. K1 heeft betrekking op het nodige pompvermogen en houdt verband met de
dichtheid en de specifieke warmtecapaciteit bij constante druk. K2 beschrijft de warmteoverdracht
tussen de splijtstof en het koelgas. Deze twee constanten zijn genormeerd op de eigenschappen van
helium en zijn hierdoor dimensieloos. Voor goede koelgassen moeten deze zo klein mogelijk zijn. De
constante K3 is de microscopische werkzame doorsnede voor absorptie van thermische neutronen.
Gezien de parasitaire absorptie steeds zo klein mogelijk moet zijn, is dit ook het geval voor K3.
-
5
Tabel 1.3: K1, K2 en K3 voor enkele koelgassen (geldig voor pebble-bed reactoren bij 773,15 K en 1 atm.) [1].
Koelgas K1 K2 K3 [barn] He 1 1 < 0,001 N2 1,49 1,64 1,888
lucht 1,51 1,63 1,5 CO2 0,54 1,67 0,005 H2 0,17 0,9 0,33
CH4 0,12 1,64 1,32
Uit tabel 1.3 is duidelijk dat waterstofgas (H2) het koelgas bij uitstek is. De microscopische werkzame
doorsnede voor absorptie is wel ongeveer twee grootteordes groter dan die van helium en CO2. Dit
wordt echter meer dan goedgemaakt via het pompvermogen en de uitstekende warmteoverdracht.
Waterstofgas heeft echter een groot nadeel dat niet verwerkt is in tabel 1.3. We noemen waterstof
immers niet voor niets knalgas. Op een paar uitzonderingen na wordt daarom geen waterstofgas
gebruikt. Een volgende kandidaat is methaan (CH4). Het vereiste pompvermogen is nog lager dan bij
waterstof het geval was. Methaan dissocieert echter al aanzienlijk bij temperaturen rond 500 °C, wat
het vrij ongeschikt maakt bij hogere temperaturen. De volgende gassen die in aanmerking komen, zijn
CO2 en helium. CO2 wordt gekenmerkt door een laag pompvermogen (en gaat daarmee helium
vooraf) en een kleine microscopische werkzame doorsnede voor absorptie. Daarnaast is het ook een
goedkoop gas. Dit is dan ook de reden waarom CO2 werd gebruikt bij de eerste generatie
gasgekoelde reactoren (meer bepaald in de Magnox-reactoren en de AGR’s). Chemische reacties van
CO2 met grafiet zorgen bij hoge temperaturen echter voor het vrijkomen van deeltjes koolstof in het
reactorcircuit. Hierdoor is dit gas wel geschikt voor lage temperaturen maar niet voor de temperaturen
in de latere generaties gasgekoelde reactoren, de HTGR en de modulaire HTGR. Voor deze laatste
types is helium de eerste keus.
Helium heeft nog enkele andere voordelen. Het is allereerst een edelgas en is daardoor chemisch
inert. Het is een mono-atomisch gas en kan niet dissociëren onder bestraling of bij heel hoge
temperaturen. Het heeft een uitermate kleine werkzame doorsnede voor absorptie zodat er weinig
parasitaire absorptie zal zijn in het helium. Helium is verder ook niet activeerbaar (op de fractie 3He na
dat natuurlijk voorkomt). De enige nadelen van dit edelgas zijn de hoge prijs en het feit dat helium
door zijn laag moleculair gewicht makkelijk uit een systeem lekt.
Lucht en N2 kunnen duidelijk niet concurreren met de bovenstaande gassen. Deze twee gassen waren
echter belangrijk bij de ontwikkeling van gasgekoelde reactoren (lucht was immers het allereerste
koelgas) of bij reactoren voor meer exotische toepassingen zoals nucleaire propulsie voor vliegtuigen
en raketten (in dit geval N2).
1.3 Evolutie van gasgekoelde reactoren
Gasgekoelde reactoren bestaan reeds sinds het begin van het nucleaire tijdperk. Gedurende die tijd
heeft dit type reactoren een grote evolutie doorgemaakt. We onderscheiden hierbij drie verschillende
soorten: de oudere GCR (Gas Cooled Reactor), de HTGR (High Temperature Gas cooled Reactor) en
de modulaire HTGR.
-
6
1.3.1 De eerste generatie gasgekoelde reactoren
De benaming GCR kunnen we algemeen gebruiken voor gasgekoelde reactoren maar omwille van
fundamentele verschillen met de latere HTGR zullen we deze benaming in deze context gebruiken om
de oudere gasgekoelde reactoren aan te duiden. De eerste GCR’s stammen uit 1943 en stonden in de
Verenigde Staten, meer bepaald in Oak Ridge (de X-10) en in Brookhaven National Laboratory. Beide
reactoren waren luchtgekoeld en werden gemodereerd met grafiet. Het waren prototypes van de
reactoren voor de productie van plutonium voor de eerste atoombommen en produceerden daardoor
geen elektriciteit. De uiteindelijke productie-eenheden zouden veel groter zijn en door de grotere
vermogens zou koeling met gewone lucht niet volstaan (als gevolg van de lage warmtecapaciteit van
lucht). De uiteindelijke bedoeling was helium te gebruiken als koelmiddel, maar omwille van
technische problemen in verband met helium stapte men in 1943 over op waterkoeling. Kort na de
Tweede Wereldoorlog was de aandacht voor gasgekoelde reactoren niet al te groot. De nadruk lag
vooral op de ontwikkeling van kleine watergekoelde reactoren met een grote vermogensdensiteit voor
gebruik in onderzeeërs. Uit dit onderzoek zou uiteindelijk de PWR ontstaan.
In het begin van de jaren ’50 kregen Frankrijk en Groot-Brittannië opnieuw interesse voor gasgekoelde
reactoren, oorspronkelijk voor de productie van nucleair materiaal. De Britten gebruikten aanvankelijk
koeling met lucht voor de Windscale piles (de Britse productie-eenheden van plutonium). Uiteindelijk
begonnen de Britten ook met gasgekoelde reactoren met een tweeledig doel: productie van plutonium
en elektriciteitsproductie. Dit resulteerde in de bouw van de vier reactoren van Calder Hall (GB) tussen
1956 en 1958. De eerste daarvan werd operationeel in 1956, een jaar voor de eerste PWR. Het waren
grafietgemodereerde reactoren met een elektrisch vermogen van 40 MWe. De koeling gebeurde door
middel van CO2. De splijtstof was natuurlijk uranium in de vorm van staven. Deze eenheden werden in
1959 gevolgd door een gelijkaardige eenheid in Frankrijk, de Marcoule G2 reactor. Deze reactoren (en
hun afgeleiden) worden algemeen Magnox-reactoren genoemd (naar een Mg-Al legering die gebruikt
werd als structuurmateriaal). Alhoewel de eerste reactoren van dit type (Calder Hall) een tweeledig
doel hadden, evolueerde dit ontwerp verder naar grotere reactoren enkel voor elektriciteitsproductie.
De Magnox-reactoren introduceerden verder een aantal nieuwigheden zoals de on-line herlading (de
reactor moet niet worden stilgelegd om de splijtstof te vervangen) en de PCRPV (Prestressed
Concrete Reactor Pressure Vessel, een drukvat volledig uit beton).
De uitlaattemperaturen van deze reactoren zijn beperkt tot het interval van 375°C tot 415°C omdat bij
hogere temperaturen de bekleding van de splijtstofelementen week wordt of zelfs begint te smelten.
De rendementen voor dit type reactoren liggen daarom tussen 29 en 31%.
Om de prestaties van de Magnox-reactoren te verbeteren, werd in Groot-Brittannië de AGR
(Advanced Gas cooled Reactor) ontwikkeld. Deze AGR maakt gebruik van verrijkt uranium onder de
vorm van oxides zodat een grotere vermogensdensiteit wordt bereikt. Het koelgas is net als bij de
Magnox-reactoren CO2. De uitlaattemperaturen van deze reactoren liggen wel hoger dan bij de
Magnox het geval was: 560°C voor de eerste AGR’s tot 640°C voor de latere AGR’s. Dit komt dan
overeen met een rendement tussen 30 en 40%.
Groot-Brittannië heeft 26 Magnox-reactoren en 14 AGR’s gebouwd. In 1999 waren alle AGR’s en 18
van de 26 Magnox nog operationeel. Dit zijn precies de 32 operationele gasgekoelde reactoren die
-
7
vermeld zijn in het begin van dit hoofdstuk. Groot-Brittannië is het enige land in de wereld dat nu nog
gebruik maakt van gasgekoelde reactoren voor de productie van elektriciteit. De Britten hebben
daarnaast trouwens slechts 1 PWR (Sizewell B). In Frankrijk werden veel minder eenheden gebouwd
(8 Magnox-eenheden in totaal). Ook Italië, Spanje en Japan bouwden elk een Magnox-reactor. Deze
reactoren zijn echter allemaal uit gebruik genomen.
In de Verenigde Staten werd ook onderzoek gedaan naar gasgekoelde reactoren. Het bleef beperkt
tot een aantal experimentele reactoren. Een van die reactoren is de ML1 (Mobile Low power reactor 1)
uit het begin van de jaren ‘60. Dit was een kleine mobiele kernreactor (3 MWth en 0,33 MWe), gekoeld
met stikstof. Deze reactor was de eerste (en tot nu toe de enige werkende eenheid) om een directe
gasturbine te gebruiken voor de productie van elektriciteit. Het rendement van 10% was echter niet
schitterend. Het gebruik van een gasturbine was echter noodzakelijk om de compactheid van deze
reactor te garanderen.
1.3.2 De HTGR
De ontwikkeling van de HTGR (de volgende generatie gasgekoelde reactoren) begon al in het midden
van de jaren ’50, parallel met de ontwikkeling van de AGR om de prestaties van de Magnox-reactoren
te verbeteren. Om dat doel te bereiken gaan de AGR en de HTGR verschillende wegen uit. Daardoor
vertoont de HTGR belangrijke verschillen ten opzichte van de Magnox en de AGR. De uitvoering van
de splijtstofelementen is beduidend verschillend. Daar waar de AGR gebruik maakt van
splijtstofelementen met een bekleding van staal zijn de splijtstofelementen van een HTGR volledig
keramisch. De splijtstofelementen bestaan uit sferische splijtstofdeeltjes ingebed in grafietmatrix. Met
andere woorden: splijtstof en moderator vormen één geheel. De splijtstofdeeltjes in die elementen
noemen we vandaag TRISO-deeltjes. Er bestaan twee mogelijke configuraties voor de
splijtstofelementen. Allereerst de prismatische splijtstofelementen (langwerpige elementen met een
hexagonale doorsnede) die een aansluitend geheel vormen wanneer ze naast elkaar worden
gestapeld. De doorsnede van een dergelijke kern vertoont een honingraatstructuur. Een dergelijke
configuratie noemen we ook een blokreactor. Daarnaast bestaan ook sferische splijtstofelementen. Dit
zijn de pebble-bed reactoren. Als gevolg van de grote warmtecapaciteit van de gebruikte keramische
materialen zijn hogere werkingstemperaturen toegelaten. De HTGR gebruikt helium als koelgas. Bij
een blokreactor loopt het helium dan door kanalen in de splijtstofelementen en bij de pebble-bed
reactor loopt het helium door de interstities van de stapeling.
De eerste experimentele HTGR was Dragon in Groot-Brittannië. Het was een internationaal project,
bedoeld om de haalbaarheid van de HTGR-technologie aan te tonen. Dragon was daarbij niet
uitgerust om elektriciteit te produceren. Deze reactor was operationeel tussen 1965 en 1976. De
reactor had een vermogen van 20 MWth. Het helium kwam uit de reactor aan een temperatuur van
750 °C en werd door warmtewisselaars afgekoeld tot 350 °C waarna het opnieuw de reactor binnen
ging. Dragon was in principe een blokreactor. Elk splijtstofelement bestond uit 7 staven, die samen
werden gehouden in een grafietstructuur met een hexagonale doorsnede. De kern van Dragon
bestond uit 37 dergelijke splijtstofelementen. Deze elementen bevatten sferische deeltjes (bestaande
uit een kern van splijtstof met daar rond een beschermende mantel) met een diameter van ongeveer 1
-
8
mm. De splijtstof was een mengsel van uranium en thorium (fertiel materiaal) met een hoge verrijking.
Het was immers de bedoeling om uit het thorium U-233 te produceren. Met behulp van Dragon
werden verschillende types splijtstofdeeltjes getest op hun robuustheid. Zodoende werd aangetoond
dat een mantel bestaande uit lagen pyrocarbon (PyC, gesinterd of pyrolitisch koolstof) en
siliciumcarbide (SiC) uitermate geschikt waren om de gevormde fissieproducten binnen de deeltjes te
houden, zelfs bij hoge temperaturen (tot 1600 °C). De meest geschikte mantel is nu de TRISO-
bekleding, ontwikkeld op basis van de BISO-bekleding uit de tweede kern van Peach Bottom (No. 1).
BISO-bekleding bestaat uit een opeenvolging van een laag isotroop PyC met hoge dichtheid, een laag
SiC en een laag poreus grafiet met lage dichtheid (PoC of Porous Carbon, de bufferlaag voor
expansie van fissiegassen). TRISO is analoog aan BISO, alleen zit er een extra laag PyC met hoge
dichtheid tussen het SiC en de bufferlaag.
Een andere belangrijke HTGR was Peach Bottom (No. 1) in de Verenigde Staten en was operationeel
van 1967 tot 1974. Deze reactor had een vermogen van 115 MWth en was uitgerust om elektriciteit te
produceren, dit in tegenstelling tot Dragon. Daarvoor werd een indirecte stoomcyclus gebruikt. Het
gegenereerde elektrisch vermogen bedroeg 40 MWe. De kern bestond uit cilindrische
splijtstofelementen met een diameter van 89 mm. De splijtstof was net als bij Dragon een mengsel van
uranium en thorium met hoge verrijking. Het helium ging de reactor in aan 335 °C en kwam er uit aan
725 °C. Deze reactor werd tijdens zijn levensduur voorzien van twee verschillende kernen. De
splijtstofdeeltjes van de eerste kern hadden een enkele laag PyC rond de splijtstof. De
splijtstofdeeltjes begonnen echter te lekken en de vrijgekomen fissiegassen zorgden voor een radiale
expansie in de splijtstofelementen waardoor deze begonnen te scheuren. Uiteindelijk bleken 90 van
804 elementen te lekken. Deze kern werd vervangen tussen eind ’69 en begin ’70 door een tweede
kern waarbij de splijtstofdeeltjes een BISO-bekleding gekregen hadden. Met deze tweede kern
werden geen lekkende splijtstofelementen waargenomen.
Gelijktijdig met Dragon en Peach Bottom werd in Duitsland de AVR (Arbeitsgemeinschaft
Versuchsreactor) in gebruik genomen. De AVR was operationeel tussen 1967 en 1988. De AVR was
net als Peach Bottom aangesloten op het elektriciteitsnet. De AVR had een vermogen van 46 MWth
en 15 MWe. Het was de eerste reactor van het pebble-bed type. Deze sferische splijtstofelementen
hadden een diameter van 6 cm en konden door de kern bewegen doordat op geregelde tijdstippen
een element onderaan uit de reactor werd gestoten. Dit element werd dan gecontroleerd op schade
en burnup waarna het ofwel opnieuw in de reactor werd gebracht ofwel uit gebruik werd genomen. De
kern van de AVR bestond uit 100.000 dergelijke sferen, omringd door een grafietreflector van 50 cm
dik. De kern zelf had een diameter van 3 m en een hoogte van 3,5 m. Het nadeel van een dergelijke
kern is dat de regelstaven niet boven de kern kunnen worden aangebracht. Wanneer de regelstaven
snel in de kern moeten worden geschoven, zouden deze de elementen kunnen beschadigen. De
regelstaven bevinden zich daarom in de zijdelingse grafietreflector. Dit resulteert in een beperking op
de toegelaten diameter van een pebble-bed kern.
De AVR was van groot belang bij de ontwikkeling van het concept van de pebble-bed reactor, in het
bijzonder voor het testen van verschillende types splijtstofelementen en de studie van het gedrag van
fissieproducten (die vrijkwamen uit de elementen) in het systeem. Tegen het einde van zijn actief
-
9
leven werd de AVR vooral gebruikt voor testen in verband met de veiligheid van HTGR’s. Belangrijk
hierin waren een aantal simulaties van LOCA’s (Loss of Coolant Accident). Een van die experimenten
was de simulatie van het wegvallen van het actieve koelsysteem (de koeling met helium) in
combinatie met een blokkering van de regelstaven voor het stilleggen van de reactor (de regelstaven
werden niet in de reflector geschoven). De reactor werd onderkritisch na 5 seconden en na 20
seconden bereikte de moderatortemperatuur een maximum van 25° boven de normale
werkingstemperatuur waarna deze temperatuur begon af te nemen. De nakomende warmte uit verval
van de fissieproducten werd volledig door geleiding en convectie afgevoerd, zonder enige
tussenkomst van een operator. Pas na 20 uur werd de reactor opnieuw kritisch. Deze experimenten
waren belangrijk bij de ontwikkeling van de modulaire HTGR.
Na deze eerste experimentele HTGR’s werden nog een aantal grootschaligere reactoren gebouwd
zoals FSV (Fort St. Vrain, USA) en THTR-300 (Thorium High Temperature Reactor, Duitsland). FSV
en THTR-300 hadden een beduidend hoger vermogen dan hun drie voorgangers (842 MWth of 330
MWe voor FSV en 750 MWth of 300 MWe voor THTR-300). Beide reactoren werden echter vroeger
dan verwacht gesloten (in 1989) als gevolg van financiële en technische problemen. In dit verband
heeft Chernobyl ook een niet te onderschatten rol gespeeld. Als gevolg van het ongeval werd de
politieke steun voor alles wat nucleair was sterk ondergraven. Ook de AVR deelde in de klappen. Om
aan de publieke eis tot sluiting van kerncentrales tegemoet te komen, besloot de toenmalige Duitse
regering om de AVR te sluiten (daar deze bijna geen invloed had op de elektriciteitsproductie). Dat
was eenvoudiger dan grotere eenheden te sluiten. Na de THTR-300 en FSV werden nog een aantal
grotere centrales voorgesteld (van enkele 1000 MWe, voornamelijk door de voormalige Sovjet-Unie
en de Verenigde Staten). Geen van deze werd daadwerkelijk gebouwd.
1.3.3 De “nieuwste” generatie: de modulaire HTGR
Ondanks de negatieve ervaringen met de grotere HTGR’s heeft het verder ontwikkelen van dit type
reactoren nooit stilgestaan (zeker na Chernobyl) omdat de veiligheidskenmerken van alle HTGR’s
uitstekend zijn. De volledige kern is uitgevoerd in grafiet dat een grote warmtecapaciteit heeft. Met
andere woorden: er is een grote hoeveelheid warmte nodig om de temperatuur van de kern te doen
stijgen. Alle componenten zijn tevens bestand tegen hoge temperaturen. Het koelmiddel is chemisch
inert en zolang de temperatuur in de kern niet te hoog oploopt (boven 1600 °C) is er geen gevaar voor
chemische reacties in de kern die de kwaliteit van de bekleding van de TRISO-deeltjes doen
verminderen. Daarnaast is het helium gasvormig zodat problemen geassocieerd met faseovergangen
zoals bij een PWR (het koken van het water in de primaire kring) niet voorkomen bij HTGR’s. Verder
heeft de kern van een HTGR een sterk negatieve temperatuurscoëfficiënt (een stijging van de
temperatuur geeft steeds een daling in het geproduceerde vermogen).
De modulaire HTGR werd ontwikkeld uit de gewone HTGR zodat deze ook al de bovenstaande
veiligheidskenmerken heeft. Een modulaire HTGR voegt daar nog een extra uitermate belangrijk
kenmerk aan toe. De modulaire HTGR heeft een kern die zodanig gedimensioneerd is (zowel qua
vermogen als afmetingen) dat de nakomende warmte uit het verval van de fissieproducten volledig
kan worden afgevoerd door passieve koelmechanismen. Met name: geleiding, straling en natuurlijke
-
10
convectie. Geen enkel ongeval, hoe onwaarschijnlijk ook, zal dan aanleiding geven tot een stijging van
de temperatuur in de kern tot boven de temperatuur waarbij een veilige werking van de
splijtstofelementen niet meer is gegarandeerd (1600 °C). Er zal dan geen radioactief materiaal
vrijkomen in de omgeving, onder gelijk welke voorwaarden. Daarnaast zal ook een volledige meltdown
onmogelijk zijn. Door te steunen op deze passieve veiligheidskenmerken heeft de modulaire HTGR
geen extra (dure en ingewikkelde) actieve (redundante) veiligheidssystemen nodig zoals bij een PWR
het geval is. Dit betekent natuurlijk niet dat een dergelijke eenheid helemaal geen veiligheidssystemen
heeft. Door te steunen op deze passieve veiligheid kunnen de kosten van een dergelijke eenheid
worden verlaagd zodat nucleaire energie kan concurreren met goedkopere energiebronnen.
Het vermogen van deze modulaire HTGR’s is door deze designvoorwaarde veel lager dan dat van de
grote HTGR’s waarvan ze afstammen (zoals FSV en THTR-300). Als gevolg van hun kleinere
afmetingen kunnen dergelijke eenheden ook veel sneller worden gebouwd (een PBMR heeft
bijvoorbeeld een constructietijd van ongeveer 2 jaar). Daarnaast kunnen verschillende eenheden
naast elkaar worden geplaatst zodat serieproductie van dergelijke eenheden mogelijk is. Dit zal
aanleiding geven tot lagere constructiekosten in vergelijking met andere reactortypes. Dit is het
modulaire concept.
De eerste modulaire HTGR’s zijn de HTR-MODUL (van Siemens en ABB) en de HTR-100, allebei
ontwikkeld in Duitsland in het midden van de jaren ‘80. Beide zijn pebble-bed reactoren met een
indirecte stoomcyclus om elektriciteit te produceren. Andere modulaire HTGR zijn de MHTGR
(Modular HTGR, een Amerikaans ontwerp) en de VGM, een Russisch ontwerp. Deze reactoren
gebruiken een indirecte stoomcyclus om elektriciteit te produceren. Geen van deze ontwerpen is
echter in een werkend prototype omgezet. Dit heeft opnieuw te maken met de grote publieke afkeer
van kernenergie op het einde van de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90 van de 20e eeuw. Dit
laatste weerhield Siemens er echter niet van om te proberen zijn HTR-MODUL te commercialiseren in
Oost-Europa en zelfs nog verder. Vooral de Sovjet-Unie en het voormalige Oost-Duitsland hadden
een grote interesse in het nieuwe ontwerp en waren bereid om een aantal eenheden aan te kopen. De
hereniging van Duitsland en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in het begin van de jaren ’90 staken
hier echter een stokje voor.
De interesse voor modulaire HTGR’s is echter nooit volledig verdwenen. Allereerst zijn er de goede
veiligheidskenmerken. Dat is een belangrijk punt voor reactoren in het post-Chernobyl tijdperk.
Daarnaast kan een modulaire HTGR nog verder worden verbeterd door zo’n HTGR te combineren
met een directe gasturbine in plaats van de indirecte stoomcyclus. Dan is het mogelijk thermische
rendementen te bekomen die de 50% benaderen (de PBMR bijvoorbeeld haalt een thermisch
rendement van 45%, wat al zeker 10% hoger is dan bij een standaard PWR het geval is). De
gebruikte thermodynamische cyclus wordt de Brayton-cyclus genoemd. Een dergelijke aanpak heeft
ook het voordeel dat het systeem sterk wordt vereenvoudigd. De stoomgenerator bijvoorbeeld valt al
weg (dit is bij een PWR en de gasgekoelde reactoren met een indirecte stoomcyclus een echt
zorgenkind). Het resultaat van deze evolutie is een eenvoudige en compacte nucleaire eenheid met
uitermate sterke veiligheidskenmerken en een uitstekend rendement die daarnaast nog goedkoop is
ten opzichte van andere bestaande reactortypes.
-
11
1.4 Zuid-Afrika en PBMR
Eskom is de belangrijkste Zuid-Afrikaanse elektriciteitsproducent met een aandeel van 95% in de
elektriciteitsmarkt. In het begin van de jaren ’90 begon Eskom uit te kijken naar mogelijkheden om
nieuwe centrales te bouwen. Dit had te maken met verschillende factoren: het overschot aan
capaciteit dat Eskom in de jaren ’70 en ’80 had aangelegd, begon te verkleinen; Eskom kreeg verder
nood aan centrales die een wisselende belasting konden volgen en de economische situatie
veranderde dramatisch na het einde van de apartheid.
Tabel 1.4: Totaal geïnstalleerde capaciteit van Eskom (cijfers uit 2000).
Aantal Vermogen [MWe] Aandeel Kolencentrales 13 34.882 89,1%
Waterkrachtcentrales 2 600 1,5% Gasturbines 2 342 0,9%
Pompstations 2 1.400 3,6% Nucleaire centrales 1 1.930 4,9%
Totaal 39.154
Uit tabel 1.4 blijkt dat Eskom een totale geïnstalleerde capaciteit van 39.154 MW heeft. 34.882 MW of
89,1% van het totaal wordt geleverd door kolencentrales. Van de totale geïnstalleerde capaciteit is
4.201 MW in reserve. Zodoende blijft een effectieve capaciteit van 34.953 MW over. Wat is nu het
verbruik van elektriciteit in Zuid-Afrika? Op 20 juli 2000 werd een recordverbruik van 29.188 MW
genoteerd. Eskom heeft duidelijk nog een zekere overcapaciteit. Het verbruik van elektriciteit groeit
echter elk jaar. In 1996 was dat ongeveer 5%. In 2000 was dat 2,81%. De overcapaciteit van Eskom is
dus aan het afnemen. Wanneer een constante groei van 2,5% per jaar wordt vooropgesteld, dan zal
die overcapaciteit verdwenen zijn na 10 jaar. Daar komt nog bij dat de oudere centrales van Eskom
(met een totaal van 20.000 MW) tegen 2025 het einde van hun leven hebben bereikt. Daarnaast is
Eskom sterk afhankelijk van steenkool. Eskom is daarom op zoek gegaan naar nieuwe energievormen
(zowel alternatieve als meer conventionele) die een alternatief voor steenkool kunnen vormen. Die
nieuwe energievormen moeten echter in staat zijn om te concurreren met die goedkope
kolencentrales.
De belangrijkste afnemer van elektriciteit was vroeger de zware industrie en deze vereiste een
constante aanvoer van elektriciteit. Het aandeel van particulieren was vrij beperkt. Het grootste deel
van de bevolking (de zwarte populatie) had nauwelijks tot geen toegang tot elektriciteit. Het komt er op
neer dat in het begin van de jaren ’90 slechts 30% van de Zuid-Afrikaanse bevolking over elektriciteit
beschikte. Eskom heeft daarom slechts weinig centrales voorzien met een vermogen dat kan worden
aangepast aan de vraag (zogenaamd load following). Dat particulier aandeel is echter sterk aan het
toenemen en zal dat de komende jaren blijven doen. In 2000 waren bijvoorbeeld nog 3,2 miljoen
huizen in Zuid-Afrika (ongeveer 32% van het totale aantal) niet aangesloten op het elektriciteitsnet.
Tijdens de apartheid was de Zuid-Afrikaanse industrie vooral gericht op consumptie door de eigen
bevolking. Dit was het gevolg van het handelsembargo. De industrie concentreerde zich daarom op
plaatsen waar de bevolking het meest economisch actief was, waar de meeste potentiële
-
12
consumenten aanwezig waren. Dit was vooral rond Johannesburg. Het toeval wil dat de grote
kolenreserves van het land ook in dit gebied liggen, wat Eskom goed uit kwam. Dat is dan ook de
reden waarom de totale geïnstalleerde capaciteit van kolencentrales daar in de buurt ligt. Aan het
einde van het apartheidsregime kwam hier langzaam verandering in. De industrie begon meer en
meer aan export te denken als gevolg van de openstelling van de internationale markt. Dit resulteerde
in een verplaatsing van de industrie naar de havens. Daar zijn echter geen grote centrales aanwezig
om elektriciteit voor de industrie te produceren en de bestaande centrales liggen veel te ver. Kaapstad
ligt bijvoorbeeld 1.200 km van Johannesburg en dus ook van de grote concentratie centrales. De twee
PWR’s van Koeberg (van elk 965 MW) zijn de enige eenheden die dicht in de buurt liggen.
Dit is de achtergrond tegen dewelke Eskom in 1993 de nucleaire optie terug in overweging nam. Al vrij
snel werden een aantal knelpunten geïdentificeerd. Allereerst zijn de kosten voor nucleaire elektriciteit
veel hoger dan die voor elektriciteit uit kolencentrales. Dit is onder andere het gevolg van de vele
veiligheidssystemen die noodzakelijk zijn om ongevallen te voorkomen. Een tweede knelpunt is de
publieke opinie. Zij zijn volledig gekant tegen nucleaire energie als gevolg van de mogelijkheid voor
ongevallen. Om beide punten te verhelpen moet een reactor ontworpen worden waarbij de
mogelijkheid tot ongevallen met off-site gevolgen nihil is. Het was duidelijk dat extra PWR’s hiervoor
niet in aanmerking kwamen. De oplossing kwam in de vorm van de PBMR.
Bij de ontwikkeling van de PBMR is vooral gesteund op het ontwerp van de Duitse HTR-MODUL
omdat Siemens reeds in 1987 een licentie voor commerciële uitbating voor dit type reactor had
verkregen van de Duitse overheid. De splijtstofelementen van de PBMR zijn trouwens exact dezelfde
als deze van de HTR-MODUL omdat deze de basis vormden waarop de licentie werd verleend. Vanaf
1993 werd de betrouwbaarheid van de gebruikte technologie grondig bestudeerd en op basis hiervan
concludeerde Eskom in 1997 dat de technologie genoeg maturiteit bezat om het project zonder zware
technische problemen verder te zetten. De finale designfase werd ingezet.
Het project had ondertussen de aandacht getrokken van een aantal geïnteresseerde bedrijven buiten
Zuid-Afrika. Het gaat hier onder andere om Exelon en British Nuclear Fuel (BNFL). Exelon is een van
de grootste elektriciteitsbedrijven uit de Verenigde Staten. Samen met Eskom en de Industrial
Development Corporation (IDC, een Zuid-Afrikaans staatsbedrijf dat investeert in de industrie om
economische groei in Zuid-Afrika te bevorderen) richtten ze in 2000 PBMR (Pty) Ltd op. Exelon en
BNFL hebben samen een aandeel van 35% terwijl de rest in handen is van Eskom (30%), IDC (25%)
en andere Zuid-Afrikaanse investeerder (de overige 10%). Op die manier blijft het een Zuid-Afrikaans
bedrijf. Het bedrijf heeft als doel een demonstratie-eenheid te bouwen, als aanzet tot de wereldwijde
commercialisering van de PBMR. Eskom zal de eerste klant zijn met 10 modules als de demonstratie-
eenheid succesvol is. Daarnaast was ook Exelon begonnen met de voorbereidingen voor het
bekomen van een licentie voor de PBMR in de Verenigde Staten maar Exelon heeft onlangs besloten
om het project te verlaten (omwille van een wijziging in hun beleid). Naar alle waarschijnlijkheid zou
ergens eind 2002 worden begonnen aan de bouw van deze demonstratie-eenheid (op de terreinen
van Koeberg Nuclear Power Station).
-
13
1.5 Referenties
[1] BEDENIG D., Gasgekühlte Hochtemperaturreaktoren, Verlag Karl Thiemig (1972), 245 p
[2] BREY H.L., Development history of the gas turbine modular high temperature reactor, IAEA-
TECDOC-1238, IAEA (2000), pp 25-49
[3] BREY H.L. (ed), Current status and future development of modular high temperature gas cooled
reactor technology, IAEA-TECDOC-1198, IAEA (2001), 259 p
[4] FISHLOCK D., South Africa aims to build pebble bed reactor next summer, Nuclear Europe
Worldscan 9-10/2000, p 18
[5] KIKSTRA J.F., Modelling, design and control of a cogenerating nuclear gas turbine plant, Ph.D.
thesis TU Delft (2001), 163 p
[6] KUGELER K., SCHULTEN R., Hochtemperaturreaktortechnik, Springer-Verlag (1989), 475 p
[7] MELESE G., KATZ R., Thermal and flow design of helium-cooled reactors, American Nuclear
Society (1984), 410 p
[8] NEDDERMAN J., HTGR is alive and being relaunched, Nuclear Engineering International,
oktober 1998, pp 49-55
[9] NICHOLLS D.R., Utility requirements for HTGRs, IAEA-TECDOC-988, IAEA (1996), pp 13-17
[10] NICHOLLS D.R., ESKOM sees a nuclear future in the pebble bed, Nuclear Engineering
International, december 1998, pp 12-16
[11] NICHOLLS D.R., Status of the pebble bed modular reactor, Nuclear Energy, 39, No. 4,
augustus 2000, pp 231-236
[12] NUCLEAR NEWS, Eskom’s pebble bed reactor presented to the government, Nuclear News,
mei 2000, pp 39-40
[13] NUCLEAR NEWS, World list of nuclear power plants, Nuclear News, maart 2001, pp 35-61
[14] VANMASSENHOVE F., Theorie van de kernreactor: deel 1, syllabus RUG (2000-2001), 315 p
[15] VERKERK E.C., Helium storage and control system for PBMR, IAEA-TECDOC-988, IAEA
(1996), pp 195-203
[16] VERKERK E.C., Dynamics of the pebble bed nuclear reactor in the direct Brayton cycle, Ph.D.
thesis TU Delft (2000), 156 p
-
14
Hoofdstuk 2
Technische beschrijving van de PBMR
2.1 Thermodynamica en algemene werking van de PBMR
2.1.1 De Brayton-cyclus en zijn implementatie
Het thermodynamisch proces achter de PBMR is de directe Brayton-cyclus. Dit is een cyclus die
gebruik maakt van een gas (in dit geval helium) in plaats van een tweefasig fluïdum bij een Rankine-
cyclus. Het is een directe cyclus omdat de gegenereerde warmte niet wordt overdragen op een
secundair circuit (via een stoomgenerator zoals bij een PWR). De afwezigheid van een dergelijk
secundair circuit is een eerste reden voor het hogere rendement van de PBMR.
Figuur 2.1: De ideale Brayton-cyclus.
Een ideale Brayton-cyclus (zie figuur 2.1) bestaat uit 2 reversibele processen met warmteoverdracht
bij constante druk en twee isentrope arbeidsprocessen. Het proces 1-2 stelt een isentrope compressie
voor die het gas naar een hogere druk en temperatuur brengt. Hiervoor is een zekere arbeid vereist.
Daarna wordt het gas opgewarmd in het isobaar proces 2-3. Na de opwarming wordt het gas
ontspannen in een turbine 3-4. Dit laatste proces levert vermogen op. Na doorgang door de turbine
-
15
wordt het gas afgekoeld bij constante druk (proces 4-1) door een warmtewisselaar die de restwarmte
afvoert naar de buitenwereld. Dit is in grote lijnen de werking van de Brayton-cyclus. Gezien we
werken met een gas zijn er dan ook geen isotherme processen (deze komen overeen met het koken
en condenseren van een vloeistof) zoals bij de Rankine-cyclus het geval is. Daarnaast is het
vermogen dat wordt geleverd door de compressor veel groter dan het vermogen dat door een pomp
moet worden geleverd in een Rankine-cyclus met hetzelfde thermisch rendement. Dit heeft te maken
met het feit dat het debiet door de compressor veel groter is als gevolg van de lage dichtheid van het
gasvormig fluïdum.
Het rendement van een Brayton-cyclus kunnen we op verschillende manieren verbeteren. Een eerste
methode is door middel van warmterecuperatie. Bij het ideale proces gaat het gas na doorgang door
de turbine door een warmtewisselaar. Door nu tussen de turbine en de warmtewisselaar een
recuperatieve warmtewisselaar (de recuperator) te plaatsen, kan het gas na compressie wat
opgewarmd worden met behulp van de restwarmte in het gas dat uit de turbine komt. De reactor moet
dan minder warmte produceren om dezelfde cyclus te sluiten. Het komt erop neer dat het thermisch
vermogen dat de reactor moet leveren kleiner is dan bij de voorgaande ideale cyclus het geval was,
waardoor het rendement van de cyclus toeneemt. De efficiëntie van de recuperator is van groot
belang voor het thermisch rendement van de cyclus. De efficiëntie van de recuperator zelf is sterk
verbonden met zijn grootte. Wanneer we de efficiëntie van een recuperator bijvoorbeeld willen
verhogen van 90 naar 95%, dan moeten we de afmetingen van de recuperator verdubbelen. Het
warmtewisselend oppervlak moet daarnaast heel groot zijn zodat voor een gas-gas recuperator een
trommel en pijp warmtewisselaar veel te groot zou uitvallen. Alleen plaat en vin warmtewisselaars zijn
compact genoeg om te dienen als een recuperator met hoge efficiëntie.
Een tweede manier om het rendement te verhogen, is het gebruik van compressie in verschillende
stappen met tussenkoeling. Door deze tussenkoeling (bij constante druk) wordt de temperatuur van
het helium verlaagd. Gezien de dichtheid in eerste benadering omgekeerd evenredig is met de
temperatuur (zie appendix A, eigenschappen van helium) zal de tussenkoeling zorgen voor een
verhoging in dichtheid van het helium. Het debiet dat door de volgende compressor loopt, is dan lager
gezien het debiet omgekeerd evenredig is met de dichtheid. Het vereiste vermogen van een
compressor is evenredig met het debiet dat er door stroomt zodat het vermogen afneemt en het totale
rendement van de cyclus toeneemt. Het turbinegedeelte van de cyclus kan dan op zijn beurt worden
gesplitst zodat elke compressor wordt aangedreven door een aparte turbine. De thermodynamische
cyclus wordt hierdoor niet beïnvloed. Het gaat hier om een ontwerpkeuze die enkel invloed heeft op
de dynamica van het volledige systeem (hier zullen we niet verder op ingaan). De PBMR gebruikt
deze twee methodes om het rendement van de cyclus te verhogen. Deze cyclus wordt ook wel de
recuperatieve Brayton-cyclus met tussenkoeling genoemd (zie figuur 2.2).
2.1.2 De werking van de PBMR
Uit het voorgaande volgt dat de PBMR bestaat uit een reactor, 2 compressoren, 3 turbines en 3
warmtewisselaars (zie figuur 2.2). De druk en temperatuur in elk punt van de Brayton-cyclus zijn te
vinden in tabel 2.1. Deze tabel geeft ook de waarden van het massadebiet door de verschillende
-
16
componenten. Deze waarden zijn afkomstig uit een aantal tabellen uit [2]. Het massadebiet door de
punten 1 en 2A is het massadebiet door de precooler, door 2a en 2 is dat het massadebiet door de
intercooler en voor de overige punten is dat het massadebiet door de reactor (we moesten deze
waarden gebruiken omwille van het gebrek aan informatie over het massadebiet in de verschillende
onderdelen). Voor deze verhandeling zijn deze waarden echter van weinig belang.
Figuur 2.2: De recuperatieve Brayton-cyclus met tussenkoeling en de schematische voorstelling van de PBMR.
Tabel 2.1: De Brayton-cyclus van de PBMR.
p [MPa] T [K] m�
[kg s-1] 1 2,59 301,05 145,3
2A 4,24 377,55 145.3 2a 4,23 300,75 146,5 2 7,0 377,15 146.5 3 6,955 809,15 140,0 4 6,72 1173,15 140,0
5A 5,46 1085,15 140,0 5a 4,34 994,15 140,0 5 2,61 826,15 140,0 6 2,59 411,15 140,0
Het volledige systeem werkt als volgt. Het helium gaat onder aan de reactor in aan een temperatuur
van 809,15 K (536°C) en onder een druk van 6,955 MPa (punt 3). Het wordt dan door kanalen naar de
bovenkant van de reactor gebracht waarna het door de kern stroomt. Het helium komt onderaan uit de
kern en wordt dan naar de PCU geleid. Het helium heeft dan een temperatuur van 1173,15 K (900°C)
en een druk van 6,72 MPa (punt 4). Deze druk is de ingangsdruk van de HP-turbine. Het drukverlies
van 0,235 MPa bestaat uit een verlies van ongeveer 0,175 MPa over de reactor (waarvan 0,110 MPa
over de kern) en nog 0,060 MPa over de leidingen tussen de reactor en de HP-turbine. Het helium
wordt dan over de drie opeenvolgende turbines gestuurd. De eerste twee turbines zijn de LP- en HP-
turbine die de LP- en HP-compressor aandrijven. Deze compressoren zullen later de druk in het
helium verhogen vooraleer het opnieuw de reactor ingaat. Na doorgang door deze twee turbines gaat
het helium aan een temperatuur van 994,15 K en onder een druk van 4,34 MPa de heliumturbine
binnen (punt 5a). Deze heliumturbine drijft de generator aan. Deze generator heeft een rendement
-
17
van 98%. De temperatuur en druk na doorgang door de vermogensturbine is gedaald tot 826,15 K en
2,61 MPa (punt 5). Het helium gaat nu door een recuperator die het helium opwarmt dat opnieuw de
reactor ingaat. Na doorgang door deze warmtewisselaar is de temperatuur verder gedaald tot 411,15
K. De druk is hierbij ongeveer dezelfde gebleven (punt 6). Een watergekoelde precooler (PC) zal het
helium dan verder afkoelen naar 301,15 K, bij een constante druk (punt 1). Het helium gaat dan door
de twee compressoren met daartussen een watergekoelde intercooler (IC). De LP-compressor
verhoogt de druk tot 4,24 MPa en de temperatuur tot 377,55 K (punt 2A) waarna de intercooler het
helium opnieuw afkoelt tot 300,75 (punt 2a). De HP-compressor brengt het helium op een druk van 7
MPa en een temperatuur van 377,15 K (punt 2). De regeneratieve warmtewisselaar verwarmt het
helium verder tot 809,15 K waarna het helium opnieuw de reactor binnengaat (punt 3). Daarmee is de
cyclus gesloten.
2.1.3 Het rendement van de PBMR
Aan de hand van de gegevens van de Brayton-cyclus uit tabel 2.1 kunnen we het rendement van een
PBMR-eenheid berekenen. Dit rendement wordt enkel bepaald door de heliumturbine en de reactor.
De andere turbines en compressoren hebben geen enkele invloed op het rendement gezien ze los
van elkaar werken. Het vermogen dat wordt geleverd door een turbine wordt gegeven door de
volgende formule:
1
1 oT i T p ii
pP m C T
p
γγ
η
− = −
� (2.1)
Hierin is Tm�
het massadebiet door de turbine, ηi is de isentrope efficiëntie van de turbine, Cp is de
warmtecapaciteit van helium (de waarde hiervan is 5193 J kg-1 K-1, zie appendix A) en γ is de
verhouding Cp/Cv (voor helium is dat 1,666). De turbine werkt tussen een beginpunt (pi,Ti) en een
eindpunt (po,To).
De isentrope efficiëntie voor de heliumturbine is 89 %. De generator die wordt aangedreven door de
heliumturbine heeft een rendement van 98 %. De gegevens uit tabel 2.1 kunnen we gebruiken om het
vermogen van de turbine en de generator te berekenen:
1
55
5
1 118,33 MWHT HT HT p aa
pP m C T
p
γγ
η
− = − =
� (2.2)
0,98 115,97 MWG HTP P= = (2.3)
Het thermisch vermogen Q van de reactor is:
( )4 3 264,635 MWthpQ mC T T= − =�
(2.4)
Het rendement van de heliumturbine en de generator is dan:
44,72%TturbinePQ
η = = (2.5)
43,82%GgeneratorPQ
η = = (2.6)
-
18
Van het totaal gegenereerd elektrisch vermogen wordt ongeveer 2,5 MWe gebruikt voor de
energievoorziening van de eenheid zelf. Het maximaal elektrisch vermogen dat aan het net wordt
geleverd is dan ongeveer 113,5 MWe. Wanneer we dit in rekening brengen, bekomen we het netto
rendement van een PBMR-eenheid:
2,5 MW
42,88%GnetP
Qη
−= = (2.7)
Een PBMR-eenheid heeft een netto rendement rond 43%. Dit is ongeveer 10% meer dan het geval is
bij een standaard PWR. Dit hogere rendement (en de goede veiligheidskenmerken) maakt van de
PBMR een grote concurrent van andere reactoren.
Tabel 2.2 geeft een overzicht van de prestaties van een PBMR-eenheid. Naar alle waarschijnlijkheid
zal het thermisch vermogen van de reactor nog worden opgedreven naar 280 MWth door het
vergroten van de kern. De PBMR zal dan een vermogen van 120 MWe aan het elektriciteitsnet
leveren. Ook de werkingsvoorwaarden van het systeem zullen gewijzigd worden. De druk van het
helium in de reactor zal bijvoorbeeld verhoogd worden van ongeveer 7 MPa tot 8,4 MPa.
Tabel 2.2: Vermogen en rendement van de PBMR (officiële cijfers).
Thermisch vermogen (MWth) 265 Gegenereerd elektrisch vermogen (MWe) 116,7
Elektrisch vermogen geleverd aan het net (MWe) 113,2 Rendement op de heliumturbine 45,3%
Rendement op de generator 44,1% Netto centrale rendement 42,7%
2.2 Overzicht van de verschillende systemen van de PBMR
Een schematisch overzicht van een PBMR eenheid en de belangrijkste subsystemen is te zien in
figuur 2.3. De eenheid bestaat essentieel uit drie onderdelen: de reactoreenheid (Reactor Unit of RU),
de PCU (Power Conversion Unit) en een aantal ondersteunings- en hulpsystemen. De functie van de
reactoreenheid en de PCU zijn duidelijk: de reactor levert de warmte en de PCU zet die om in
elektrische energie via de Brayton-cyclus. De reactoreenheid en de PCU vormen samen het Main
Power System of MPS.
De belangrijkste ondersteunings- en hulpsystemen en hun functies zijn:
- Reactivity Control & Shutdown System (RCSS): besturing van de controlestaven (Reactivity
Control System of RCS) en reservesystemen voor het stilleggen van de reactor (Reserve
Shutdown System of RSS).
- Core Conditioning System (CCS): zorgt voor koeling met helium als de PCU niet beschikbaar is
en zorgt voor de opwarming van de kern bij het opstarten van de reactor.
- Reactor Pressure Vessel Conditioning System (RPVCS): koelt het drukvat en houdt het op een
constante temperatuur.
- Fuel Handling & Storage System (FHSS): zorgt voor circulatie van de sferen in de reactor en de
opslag van verbruikte sferen.
-
19
- Helium Inventory & Control System (HICS): regelt de druk in het heliumcircuit, zuivert het helium
van contaminanten en houdt de hoeveelheid helium in het systeem op peil.
- Reactor Cavity Cooling System (RCCS): dissipeert warmte uit de reactor bij normale operatie, bij
stilstand en bij het verlies van koeling door helium (Loss Of Forced Cooling of LOFC) om de
temperaturen van het systeem beneden de maximum designtemperaturen te houden.
Naast deze belangrijke systemen bestaan nog een aantal andere secundaire hulpsystemen met
uiteenlopende functies (zoals afvalbehandeling en vuurbestrijding). Omdat deze niet echt essentieel
zijn voor het functioneren van de reactor zullen we deze overige systemen niet behandelen.
(CPBP) (IV)
(PCU)
(RU)
(CCS)
(RPVCS)
(HPT) (LPT) (PT) Recuperator
Pre-coolerInter-cooler
MPS Flow Diagram
(LPB)(HPB)
Generator
(LPC)(HPC)
(RCSS)
With Direct Coupled Gas Systems
(FHSS) (HICS)
(MPS)
High PressureTurbine
Low PressureTurbine
High PressureCompressor
Low PressureCompressor
High Pressure CompressorBypass Valve
Low Pressure CompressorBypass Valve
Power Turbine
CompressorBypass Valve
InterruptValve
PCU Manifold
HELIUM INVENTORY & CONTROLSYSTEM
FUEL HANDLING & STORAGESYSTEM
REACTOR PRESSUREVESSEL
CONDITIONINGSYSTEM
CORECONDITIONING
SYSTEM
REACTOR UNIT MAIN POWER SYSTEM
POWER CONVERSION UNIT
REACTIVITYCONTROL &SHUTDOWN
SYSTEM
Figuur 2.3: Schematisch overzicht van een PBMR-eenheid.
2.3 De reactoreenheid
2.3.1 Het reactordrukvat
De functies van het drukvat zijn analoog aan de functies van het drukvat bij andere reactoren.
Allereerst moet het een volmaakte dichting van de eenheid garanderen. Daarnaast zorgt het drukvat
voor ondersteuning en de juiste uitlijning van de verschillende onderdelen en de subsystemen van de
reactor. Verder moet het samen met de inwendige reactoronderdelen de geometrie van de kern
bewaren onder alle normale en abnormale situaties.
Het ontwerp van het drukvat (zie figuur 2.4) is analoog aan dat van een PWR. Het drukvat bestaat uit
een cilindrisch lichaam (wat naar analogie van een PWR de kuip kan worden genoemd) en een
deksel. Het deksel wordt vastgemaakt op de kuip door middel van bouten, net zoals bij de PWR. Het
-
20
deksel is voorzien van gaten voor het Reactivity Control System (RCS), het Reserve Shutdown
System (RSS) en de in-core instrumentatie. In de bovenkant van het deksel is ook een opening
voorzien die toegang geeft tot de bovenste inwendige elementen. De onderkant van de kuip is ook
voorzien van een aantal gaten voor de aansluitingen met de PCU (het koud en warm been van de
PBMR) en voor het FHSS. Het is onderaan ook voorzien van een opening voor toegang tot de
onderste inwendige delen. Het volledige drukvat is geïsoleerd behalve het gedeelte ter hoogte van de
kern. Op die manier wordt er passief warmte van het drukvat overgebracht naar het RCCS. Het
volledige drukvat is gemaakt uit verschillende soorten koolstof gelegeerd staal. Bij werking van de
reactor zal de temperatuur van het drukvat constant worden gehouden tussen 250 en 300 °C bij een
druk van 7 MPa. In het geval van verlies van gedwongen koeling (LOFC) zal de temperatuur beneden
de 350 °C worden gehouden en zal de druk terugvallen tot ongeveer 4,5 MPa. Het RPVCS zal
hiervoor instaan. Een overzicht van de afmetingen en enkele algemene gegevens van dit drukvat zijn
te vinden in tabel 2.3.
Figuur 2.4: Het reactordrukvat (RPV) en het drukvat van de PCU (PCUPV).
-
21
Figuur 2.5: De reactoreenheid.
Tabel 2.3: Algemene gegevens van het reactordrukvat.
interne diameter 6,2 m maximale uitwendige diameter 6,93 m Kuip
nominale dikte 22 cm interne straal 3,8 m
Deksel nominale dikte 14 cm interne straal 5,23 m
Onderste deel van de kuip nominale dikte 12 cm
hoogte (zonder deksel) 18,85 m hoogte (met deksel) 21,2 m Algemeen
totale massa 724 t
-
22
Verbrossing van het staal als gevolg van straling is steeds mogelijk, maar de graad van verbrossing
zal in elk geval veel kleiner zijn dan het geval is bij hedendaagse PWR’s, onder andere als gevolg van
de aanwezigheid van de reflector. Net zoals bij de PWR het geval is zorgen de inwendige
reactoronderdelen voor een verdere bescherming tegen deze straling.
2.3.2 De binnenste reactoronderdelen
De binnenste reactoronderdelen bestaan uit een keramische reflector, de Metallic Core Lateral
Restraint (MCLR) en de Metallic Core Barrel (MCB). Deze onderdelen vervullen samen de volgende
functies:
- het bewaren van de geometrie van de kern onder alle omstandigheden
- het transport van splijtstofsferen en grafietsferen
- de werking van het RCSS garanderen
- het voorzien van kanalen voor de aan- en afvoer van helium
- zorgen voor de reflectie van neutronen (aan alle kanten)
- beschermen van de kuip tegen neutronen en gammastraling
- zorgen voor thermische isolatie
De belangrijkste opdracht van de grafietreflector is het modereren van snelle neutronen die uit de kern
treden en deze dan terug te kaatsen. Op die manier wordt de neutronenlek vanuit de kern beperkt.
Hierdoor zal de thermische neutronenflux aan de buitenkant van de kern ietwat naar boven worden
opgetild. Deze reflector omgeeft de volledige kern en houdt de kern op zijn plaats. De kern zit dan in
een holte gevormd door deze reflector. De reflector zelf wordt op zijn plaats gehouden door de MCLR
die op zijn beurt is vastgemaakt op de MCB. Deze laatste is een stalen cilinder met een diameter van
5,85 m en een hoogte van 15,67 m. De MCB scheidt de kern en de reflector af van het drukvat.
Het zijn de MCB en het drukvat van de reactor die de geometrie van de kern moeten bewaren onder
alle normale en abnormale omstandigheden. Een wijziging in de verhouding van de hoogte van het
bed van sferen ten opzichte van zijn breedte gaat immers steeds gepaard met een verandering van de
criticaliteit van de kern en heeft zijn gevolgen voor de passieve warmteoverdracht uit het systeem.
Wanneer de kern verkleint in de hoogte en toeneemt in de breedte zal de hoeveelheid antireactiviteit
nodig om de reactor subkritisch te maken vergroten. Als die groter is dan de totale antireactiviteit die
geleverd kan worden door het RCSS, dan kan de reactor niet meer subkritisch worden gemaakt.
Daarnaast wordt het zijdelingse oppervlak waarlangs de warmte passief afgevoerd kan worden
verkleind zodat de warmteafvoer minder efficiënt gebeurt.
We kunnen de reflector opdelen in een inwendige reflector (die rond de kern zit) en een uitwendige
reflector (die zorgt voor thermische isolatie). De inwendige reflector is groter dan de uitwendige. De
volledige reflector is opgebouwd uit 36 kolommen die op hun beurt opgebouwd zijn uit verschillende
blokken grafiet en koolstof (voor de inwendige en uitwendige reflector). De blokken binnen een kolom
zijn aan elkaar verbonden door middel van deuvels. Tussen de grafietkolommen is een systeem van
zegels aangebracht om heliumlek te voorkomen. De reflector heeft hierdoor de vorm van een 36-zijdig
prisma van ongeveer 15 m hoog met een uitwendige diameter van 5,5 m. De dikte van de reflector
langs de zijkant is gemiddeld 63 cm. Deze opbouw zorgt ervoor dat de grafietkolommen onafhankelijk
-
23
van hun buren kunnen uitzetten als gevolg van de temperatuur of eventuele stralingsschade, en dit
zowel onder normale als abnormale omstandigheden.
De kernholte heeft ook de vorm van een 36-zijdig prisma met een diameter van 3,5 m en een hoogte
van ongeveer 9 m. Boven- en onderaan heeft de kernholte een conische vorm (een 36-zijdige
piramide) met een openingshoek van 60°. De reflector bestaat uit een zijdelingse reflector (het
cilindrische deel) en een bovenste en onderste reflector (de twee conische delen). Een bovenaanzicht
van de zijdelingse reflector en de onderste reflector is te zien in figuur 2.6.
Figuur 2.6: Bovenaanzicht van de zijdelingse en onderste reflector.
Elke grafietkolom van de inwendige reflector bevat twee kanalen, een met een diameter van 13 cm
(op een cirkel met een straal van 1,875 m) en een met een diameter van 19 cm (op een cirkel met een
straal van ongeveer 2,13 m). 35 van de 36 kleine kanalen worden benut door het RCSS (18 voor het
RCS en 17 voor het RSS). De 36 grote kanalen brengen het helium vanuit het onderste ringvormige
inlaatplenum (onderaan in de reflector) naar het bovenste ringvormige inlaatplenum (boven de kern)
waarna het helium door de kern stroomt. Nadat het helium uit de kern komt, wordt het helium dan via
een warm plenum (bovenaan in de onderste reflector) naar de PCU gebracht. De bovenste reflector is
voorzien van 10 toevoerbuizen voor het FHSS: een centrale buis voor de grafietsferen en 9 daar rond
voor de splijtstofsferen. In het centrum van de onderste reflector zit ook een kanaal (de discharge
tube) langswaar het FHSS geleidelijk sferen uit de kern weghaalt. Dit kanaal doorboort de volledige
onderste reflector en gaat over in een stalen buis die bovenaan is vastgemaakt aan de MCB en de
kuip. Een grafietlaag onder het conische deel van de onderste reflector (dus onder de kern) bevat B4C
dat activatie door neutronen van metalen componenten onder de kern beperkt (boor is een goede
neutronenabsorber). Daarnaast beperkt het ook het aantal neutronen dat door het uitstromende
helium zou worden meegenomen naar de PCU. De onderste reflector ondersteunt de volledige kern
en de zijdelingse reflector en is vastgemaakt aan de MCB die het gewicht overbrengt op de kuip.
-
24
2.3.3 De kern
De kern van de PBMR bestaat uit 440.000 sferen met een diameter van 6 cm. 110.000 van die sferen
bestaan uit zuiver grafiet en vormen een centrale kolom in de kern. De overige 330.000 splijtstofsferen
zitten rond die centrale kolom. Deze sferen circuleren door de kern omdat het FHSS op gezette
tijdstippen onder aan sferen wegneemt en bovenaan sferen toevoegt. Per dag worden zo’n 4000 tot
4880 sferen weggehaald. De meeste daarvan worden dan terug in de reactor gebracht. Af en toe
moeten ook nieuwe splijtstofsferen worden toegevoegd om de opgebruikte sferen te vervangen. Het
resultaat van deze beweging is dat er zich een mengzone zal vormen tussen de grafietkolom en de
uitwendige zone met de splijtstofsferen. Aldus zal de kern in radiale zin (vanuit het centrum) bestaan
uit een splijtstofarme zone van 77 cm, een