Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit,...

24
Misdrijven in het buitenland gepleegd Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C., Kennismaking met het internationaal en Europees strafrecht, Maklu Uitgevers, 2003

Transcript of Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit,...

Page 1: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C., Kennismaking met het internationaal en Europees strafrecht, Maklu Uitgevers, 2003

Page 2: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

Hoofdstuk 3. Rechtsmachtrecht

Met de term rechtsmachtrecht (syn. jurisdictierecht) wordt verwezen naar de regels inzake de toepassing van de strafwet in de ruimte, waardoor staten hun rechtsmacht bepalen t.a.v. in het buitenland gepleegde misdrijven. Deze tak van het internatio-naal strafrecht is de oudste. De grondleggers van het internationaal strafrecht in de 19e en het begin van de 20e eeuw (onder meer H. Lammasch, H. Donnedieu De Vabres en M. Travers) hadden vooral oog voor het rechtsmachtrecht1. Dat het rechtsmachtrecht nog steeds een actueel probleem is wordt aangetoond door de verwikkelingen rond de extraterritoriale toepassing van de genocidewet in de jaren 2000-2003.

De regels inzake het rechtsmachtrecht zijn doorgaans in de meeste staten min of meer uitvoerig geregeld, als onderdeel van het straf- of van het strafprocesrecht. In België zijn zij vervat in het Strafwetboek (art.3 en 4) en in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering (art.6-14). Ook internationale verdragen bevatten regels inzake rechtsmacht. Vele verdragen bevatten b.v. clausules i.v.m. de (universele) bevoegdheid. Ook in de Europese kaderbesluiten komen regels i.v.m. de (extraterritoriale) rechtsmacht voor.

In de paragrafen hierna worden de regels van het Belgisch rechtsmachtrecht ge-analyseerd. De algemene principes hierover worden uiteengezet in de art.3 en 4 Sw.: op grond van art.3 worden de misdrijven die op het grondgebied van het Rijk zijn gepleegd, vervolgd overeenkomstig de bepalingen van de Belgische strafwet. Art.4 bepaalt dat de misdrijven die buiten het grondgebied van het Rijk werden gepleegd, slechts zullen worden vervolgd in de gevallen bij de wet bepaald. Deze “gevallen bij de wet bepaald” worden verder opgesomd in Hoofdstuk II van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, waarin bovendien de voorwaarden voor de vervolging worden uiteengezet2.

[…]

1 LAMMASCH, H., Auslieferungspflicht und Asylrecht, Leipzig, 1887, 912p.; DONNEDIEU DE VABRES, H., Introduction à l'étude du droit pénal international, Parijs, 1922, 482p.; DONNEDIEU DE VABRES, H., Les principes modernes du droit pénal international, Parijs, 1928; TRAVERS, M., Le droit pénal international et sa mise en oeuvre en temps de guerre, Parijs, 1921, 5 delen. 2 Zie alg. ROTH, R., “Territorialité et extraterritorialité en droit pénal international”, R.P.S., 1995, 1-25; THOMAS, F., “De internationale gelding van de strafwet in de ruimte”, in DE NAUW, A. e.a. (ed.), Actuele problemen van strafrecht (XIVe Postuniversitaire cyclus W. Delva 1987-1988), Antwerpen-Arnhem, Kluwer-Gouda Quint, 1988, 195-214; VAN DEN WYNGAERT, C., “De toepassing van de strafwet in de ruimte. Enkele beschouwingen”, in Liber Amicorum F. Dumon, Antwerpen, Kluwer, 1983, 501-526; SPRIET, B., “Extraterritoriale werking van de Belgische strafwet, met enkele “klassieke” extraterritoriale jurisdictiegronden uit de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering”, in BELGISCH-LUXEMBURGSE UNIE VOOR STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte, 2002, 1-38.

Page 3: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

(v) internationale misdrijven Het begrip “internationaal misdrijf” zelf is verre van precies omlijnd. In tegenstelling tot wat soms wordt verkondigd, is nergens bepaald dat het universaliteitsbeginsel voor alle internationale misdrijven geldt. De regeling in de talrijke conventies die deze materie beheersen, is daarvoor veel te uiteenlopend. Er bestaat immers vooralsnog geen internationaal strafwetboek, waarin de internationale misdrijven op een coherente wijze gecodificeerd zijn.

A. GENOCIDE, MISDADEN TEGEN DE MENSHEID EN OORLOGSMISDADEN (ART.6, 1ºBIS EN 10, 1º,BIS VTSV.) Deze misdrijven worden, samen met agressie, de internationale “kernmisdrijven” genoemd. Het zijn de misdrijven die in het Nüremberg Charter en de daarop aansluitende Nüremberg-principes3 zijn gedefinieerd, en vervolgens in een aantal internationale conventies, met name de Rode Kruisconventies4 en de Genocideconventie, gespecificeerd. Sinds de oprichting van de internationale strafhoven5 zijn het ook de misdrijven waarvoor een internationale berechting mogelijk is. Wel is de bevoegdheid van deze tribunalen zeer beperkt, zowel in de ruimte en in de tijd, als door het feit dat hun bevoegdheid niet door alle staten wordt erkend6.

België voorzag oorspronkelijk universele jurisdictie voor deze misdrijven. In 2003 werd dit echter volledig teruggeschroefd: de extraterritoriale bevoegdheid voor genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden is nu beperkt tot actieve en (enigszins verruimde) passieve personaliteit.

De Genocidewet 1993 Met zijn inmiddels beroemde Genocidewet had België absolute universele juris-dictie ingevoerd voor oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid7. Deze bevoegdheid kon worden uitgeoefend zonder voorafgaand uitleverings-verzoek of officieel bericht van de staat waar de feiten werden gepleegd, zonder de voorwaarde van dubbele incriminatie, en zonder dat vereist werd dat de dader op Belgisch grondgebied werd aangetroffen8.

3 Nüremberg Principles, Genève, 29 juli 1950, UNGAOR, 5th Session, Supp. nr. 12, U.N. doc. A/1316 (1950). 4 Zie supra, noot Error! Bookmark not defined.. 5 Zie supra, internationale strafhoven, p. Error! Bookmark not defined.. 6 ONGENA, T., “Een Internationaal Strafhof: kan Sisyphus eindelijk rusten?”, Panopticon, 1999, 230-263. 7 Wet 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, gew. wet 10 februari 1999, B.S. 23 maart 1999. Zie ANDRIES, A., VAN DEN WYNGAERT, C., DAVID, E. en VERHAEGEN, J., “Commentaire de la loi du 16 juin 1993 relative à la repression des infractions graves au droit international humanitaire”, Rev.dr.pén., 1994, 1114-1184; DAVID, E., “La loi belge sur les crimes de guerre”, R.B.D.I., 1995, 668-684. 8 Zie alg. WOUTERS, J. en PANKEN, H., “Waar naartoe met de genocidewet?”, R.W., 2002-03, 241-255; WOUTERS, J. en PANKEN, H., De Genocidewet in internationaal perspectief, Gent, Larcier, 2002, 377 p.

Page 4: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

Oorspronkelijk, in 1993, was de wet beperkt tot de oorlogsmisdaden, voorzien door de Rode Kruisconventies van 1949 en de Aanvullende Protocollen bij deze conventies9. Na de goedkeuring van het Rome-statuut voor een (permanent) internationaal strafhof in juli 199810, werd, in 1999, het toepassingsgebied van de Belgische wet uitgebreid tot genocide en misdaden tegen de mensheid. Ook werd in 1999 bepaald dat de officiële hoedanigheid van de verdachte een vervolging niet in de weg zou staan11.

Onder de Genocidewet stond er geen enkele filter op de vervolging van personen die zich in het buitenland hadden schuldig gemaakt aan ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. Strafzaken konden worden opgestart, ook al was de vermoedelijke dader niet aanwezig op Belgisch grondgebied. Gekoppeld aan het gegeven dat, naar Belgisch strafprocesrecht, slachtoffers van misdrijven een onbeperkte toegang hadden tot de strafrechter (via de figuur van de klacht met burgerlijke partijstelling)12, leidde dit tot een situatie waarbij talrijke buitenlandse slachtoffers van ernstige schendingen van mensenrechten in het buitenland, hun zaak aanbrachten voor de Belgische strafrechter om op deze wijze genoegdoening te krijgen. Hierdoor werden buitenlandse slachtoffers die thuis niet terecht konden met hun klachten, aangetrokken, vaak met de aanmoediging van mensenrechten-organisaties zoals Human Rights Watch. Omdat er meestal geen medewerking was van de staten waar de feiten waren gepleegd was het bijzonder moeilijk om in de praktijk de geopende onderzoeken ook daadwerkelijk met succes af te ronden.

Zo werden strafrechtelijke onderzoeken geopend tegen een hele reeks buitenlandse staats-hoofden en regeringsleiders zoals de gewezen Chileense dictator Pinochet, de (gewezen) minister van buitenlandse zaken van Congo Yerodia, de voormalige president van Iran (Hashemi Rafzanjani), de voormalige president van Tchaad (Hissen Habré), de Iraakse president Sadam Hoessein, de Israëlische premier Sharon; de Palestijse leider Yasser Arafat; de Cubaanse president Fidel Castro; de presidenten van de Centraal-Afrikaanse republiek, Congo-Brazzaville, Mauretanië en Rwanda. In 2003 werden klachten ingediend tegen president George Bush senior, en minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell wegens vermeende oorlogsmisdaden tijdens de eerste Golfoorlog (1991), alsook tegen president Bush junior, defensieminister Donald Rumsfeld en generaal Tommy Franks, de Amerikaanse bevelhebber voor oorlogsmisdaden gepleegd in de Golfoorlog van 2003. Omdat rechtspersonen in België strafrechtelijk kunnen worden vervolgd was het ook mogelijk bedrijven voor schendingen van de Genocidewet aan te klagen. Een voorbeeld is de klacht tegen Total-Elf Aquitaine voor zijn vermeende medeplichtigheid met het militair bewind in Myanmar (Birma): gebruik van dwangarbeiders door de vennootschap en haar bestuurders en beroep doen op privé-milities.

9 Zie supra, noot Error! Bookmark not defined.. 10 Rome Statuut voor een International Strafhof, Rome, 17 juli 1998, International Legal Materials, 1998, p. 999. Wet 25 mei 2000 houdende instemming met het Statuut van Rome van het Internationaal Strafgerechtshof, gedaan te Rome, op 17 juli 1998, B.S. 1 december 2000, Parl.St. Senaat, 1999-2000, nr. 329; Parl.St. Kamer, 1999-2000, nr.50-492. 11 Zie infra, Hoofdstuk 4. Immuniteiten, p. 16. 12 Zie Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, p. 711.

Page 5: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

In al deze zaken bleef het bij de opening van het onderzoek, en in twee gevallen zelfs tot de aflevering van een internationaal aanhoudingsbevel (zaken Pinochet13 en Yerodia14). Tot eigenlijke processen kwam het niet. De Genocidewet leidde in de praktijk slechts tot één rechtszaak ten gronde, nl.de zaak tegen de zgn. “ vier van Butare”, tegen wie het Assisenhof van Brussel in 200115 strenge straffen uitsprak.

De zaak Yerodia (Internationaal Gerechtshof 14 februari 2002) 16

Eén van deze strafrechtelijke onderzoeken gaf aanleiding tot een heus internationaal geschil, dat aan het Internationaal Gerechtshof in Den Haag werd voorgelegd: de zaak Yerodia. Deze zaak betrof een gerechtelijk onderzoek lastens de Congolese minister van buitenlandse zaken, die ervan werd verdacht in Congo oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid te hebben gepleegd. België steunde zijn bevoegdheid op art.7 Genocidewet, dat in een quasi onbeperkte universele jurisdictie voorzag. Op 11 april 2000 had de Brusselse onderzoeksrechter Vandermeersch zelfs een aanhoudingsbevel tegen betrokkene uitgevaardigd.

Congo daagde België voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag, en vroeg dat het Hof België zou bevelen het aanhoudingsbevel in te trekken. Volgens Congo was het strijdig met het internationaal recht en wel om twee redenen: (1) betrokkene was een minister in functie en genoot dus van immuniteit; (2) de uitoefening van universele jurisdictie in absentia was strijdig met het internationaal recht.

Het Hof sprak zich uiteindelijk enkel uit over de kwestie van de immuniteiten (zie hierna, Hoofdstuk 4), niet over de universele rechtsmacht17. Toch gaven verschillende rechters in separate of dissenting opinions hun zienswijze hierover te kennen18.

13 Onderzoeksrechter Brussel, 6 november 1998, Rev.dr.pén., 1999, 279 (Pinochet), noot J. BURNEO LABRIN en H.-D. BOSLY, “La notion de crime contre l'humanité et le droit pénal interne”; J.T., 1999, 308, noot J. VERHOEVEN, “M. Pinochet, la coutume internationale et la compétence universelle”. 14 Dit aanhoudingsbevel leidde tot: Internationaal Gerechtshof, 14 februari 2002, Case concerning the arrest warrant of 11 April 2000 (Democratische Republiek Congo v. België), ICJ Reports, 2002, 3 - 187 en Hwww.icj-cij.orgH. CIFENDE KACIKO, M., “La répression pénale des violations graves du droit international humanitaire: le cas de la République Démocratique du Congo”, Ann.dr.Louv., 2001, 477-508. 15 Hof van Assisen Brussel, 7 juni 2001, onuitgeg. 16Internationaal Gerechtshof, 14 februari 2002, Case concerning the arrest warrant of 11 April 2000 (Democratische Republiek Congo v. België), §54, ICJ Reports, 2002, 3 – 187 en Hwww.icj-cij.orgH, met declarations en opinions van rechters Guillaume, Oda, Ranjeva, Koroma, Higgins, Kooijmans en Buergental, Rezek, Al-Khaswaneh, Bula-Bula en Van den Wyngaert. Het Hof sprak zich enkel uit t.a.v. ministers van buitenlandse zaken, niet alle ministers. Toch mag worden aangenomen dat de door het Hof vastgestelde immuniteit ook voor andere ministers geldt: MORLET, P., “Quelques considérations sur le statut pénal des gouvernants étrangers, d’après l’arrêt de la Cour Internationale de Justice du 14 février 2002 (“Yérodia”)”, Rev.dr.pén., 2002, 979-1003. 17 Infra, p. 16. 18 Zie supra, noot Error! Bookmark not defined..

Page 6: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

De zaken Sharon en Bush Hoewel het Hof van Cassatie zich aansloot bij de zienswijze van het Internationaal Gerechtshof in de zaak Yerodia, en oordeelde dat buitenlandse staatshoofden en ministers niet konden worden vervolgd in België19, bleef de wet voor politieke spanningen zorgen, omdat de universele bevoegdheid onverkort toepasbaar bleef op personen die niet van immuniteiten genoten.

België, “a plucky little country that allows leftist lawyers to file frivolous lawsuits against world leaders”20, werd beschuldigd van judicial imperialism21 en werd openlijk aangemaand tot intrekking van de Genocidewet. De spanningen met de regeringen van Israël (zaak Sharon & Yaron) en van de Verenigde Staten (zaken Bush, Powell, Tommy Franks (betreffende vermeende oorlogsmisdaden tijdens de Tweede Golfoorlog (2003)) namen bijna dramatische vormen aan. Ook de Amerikaanse Kamer van Koophandel had zich negatief uitgelaten over deze wet en waarschuwde voor haar mogelijke negatieve gevolgen t.a.v. Amerikaanse inves-teringen in België22. Israël riep omwille van de zaak Sharon, zelfs zijn ambassadeur uit België terug. De Verenigde Staten dreigden ermee de NAVO uit Brussel weg te halen. In mei 2003 werd in de Verenigde Staten zelfs een wetsvoorstel houdende een “Brussels Liberation Act” ingediend die aan de Amerikaanse president de bevoegdheid zou geven om Amerikaanse onderdanen die in het buitenland worden vervolgd op grond van universele jurisdictiewetten, desnoods met militaire middelen te ontzetten23.

In 2003 bezweek de wetgever een eerste maal voor de internationale druk. In een eerste fase werd de Genocidewet aangepast (wet 23 april 2003)24. Toen de Verenigde Staten duidelijk te kennen gaven dat zij geen genoegen konden nemen met deze aanpassing, werd het huiswerk opnieuw gedaan: de Genocidewet werd ingetrokken door de wet van 5 augustus 2003. De strafbaarstellingen

19 Cass. 12 februari 2003, Journ.Proc., 2003, nr. 453, 22 (De toepassing van de universele rechtsmacht op grond van de Genocidewet is niet afhankelijk van de voorwaarde van artikel 12 VTSv. –internationaal gewoonterecht verleent staatshoofden en regeringsleiders in functie immuniteit). 20 Michael GONZALES in The Wall Street Journal, 18 juni 2003. 21 Robert R. BORK, in The Wall Street Journal, 18 juni 2003. 22 “Amerikaanse bedrijven dringen aan op afschaffing genocidewet, Financieel Economische Tijd, 4 juli 2003, 1; Echo de La Bourse, 4 juli 2003, 1. 23 Zie het voorstel tot invoering van de zgn. Brussels Liberation Act, naar het voorbeeld van de “Hague invasion Act”, waarin de Verenigde Staten aankondigen dat, mocht er een Amerikaan terechtstaan voor het Internationaal Strafhof in Den Haag, desnoods een militaire ontzetting zal gebeuren (American Servicemembers’ Protection Act of 2001 (ASPA), 2 augustus 2002, Senate 857, House of Representatives, 1794). In de voorgestelde Brussels Liberation Act (of Universal Jurisdiction Rejection Act) verwerpen de VS elke aanspraak op universele jurisdictie door buitenlandse regeringen. De wet zou aan de president het recht geven “alle nodige en geschikte maatregelen te gebruiken om Amerikanen, die gevangen zitten op basis van universele jurisdictie, te bevrijden: De Standaard, 8 mei 2003. 24 Wet 23 april 2003 tot wijziging van de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en van artikel 144ter van het Gerechtelijk Wetboek, B.S. 7 mei 2003, 2de uitgave, Parl.St. Kamer, 2002-2003, nr. 2265; Parl.St. Senaat, 2002-2003, nr. 1256.

Page 7: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

(oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid) werden naar het Strafwetboek overgeheveld alsook een reeks andere artikelen uit de genocidewet. De bepaling over de extraterritoriale toepassing van de strafwet (art.7 Genocidewet) werd vervangen door een zeer stringente regeling die in de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering werd opgenomen en de immuniteit van buitenlandse staatshoofden en ministers (art.5 Genocidewet) werd uitdrukkelijk erkend (art. 1bis VTSv.)25

De wet van 5 augustus 2003: nieuwe art.6, 1ºbis en 10, 1ºbis VTSv. De wet van 5 augustus 2003 schafte de universele jurisdictie af. Nu kunnen zware schendingen van het internationaal humanitair recht die in het buitenland werden gepleegd enkel worden vervolgd voor zover:

• ofwel het slachtoffer Belg is of een persoon die sedert minstens drie jaar effectief, gewoonlijk en wettelijk in België verblijft(art.10,1°bis VTSv.).

Dit komt erop neer dat de extraterritoriale werking van de art.136bis-quater Sw. niet langer door het universaliteitsbeginsel wordt bepaald, maar door de actieve en passieve personaliteit, verruimd met domiciliecriterium.

In dit laatste geval wordt bovendien een filter op de vervolging gezet: • De vervolging kan enkel worden opgestart door de federale procureur. Hierdoor is klacht

met burgerlijke partijstelling door buitenlandse slachtoffers van genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden, niet langer mogelijk. Tegen een beslissing niet te vervolgen staat geen rechtsmiddel open.

• De federale procureur gaat over tot het vorderen van een gerechtelijk onderzoek, behalve in vier gevallen, met name:

• Als de klacht kennelijk ongegrond is; of • Als zij niet overeenstemt met een van de misdrijven, bepaald in Boek II titel Ibis

van het Strafwetboek, m.a.w. als zij niet als genocide, misdaad tegen de mensheid of oorlogsmisdaad kan worden gekwalificeerd; of

• Als uit de klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of • Als uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat, in het belang van een

goede rechtsbedeling, de zaak beter zou behandeld worden door (a) het Internationaal Strafhof, (b) de staat waar de feiten werden gepleegd (c) de staat waarvan de dader een onderdaan is of (d) de staat waar de vermoedelijke dader kan worden aangetroffen. Dit kan enkel voor zover het een staat betreft die het recht op een eerlijk proces kan garanderen.

Als de seponering gesteund is op het laatste punt (goede rechtsbedeling), brengt de Minister van Justitie het Internationaal Strafhof op de hoogte van deze feiten.

Kanttekeningen De genocidewet gold lang als een internationale modelwet die België op de wereldkaart zette. Het was een getrouwe implementatie van het beginsel van de universele rechtsmacht, zoals zij in de Rode Kruisconventies was bepaald. De wet gaf uitvoering aan de gedachte dat personen, van welke rang ook, die zich hebben schuldig gemaakt aan genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid,

25 Zie infra, Immuniteiten, p. 16.

Page 8: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

overal ter wereld moeten kunnen worden vervolgd. De komst van de internationale strafhoven laat de behoefte aan nationale wetten die in universele bevoegdheid voorzien onverkort. Niet álle zaken zullen immers door deze internationale hoven kunnen worden berecht, zodat de behoefte aan vervolgingen voor nationale rechtscolleges blijft bestaan. Het Internationaal Strafhof zal trouwens slechts zeer uitzonderlijk bevoegd zijn: het is enkel bevoegd t.a.v. staten die partij zijn bij het Rome-Statuut, en zelfs dan geldt nog het complementariteitsbeginsel, wat betekent dat het Hof slechts kan optreden als de meest betrokken staten (staat waar de feiten zijn gepleegd en staat wiens onderdanen verdacht worden) dit niet willen of kunnen doen.

Universele bevoegdheid kan echter enkel werken als voldoende staten hun ver-antwoordelijkheid opnemen, wetgeving desbetreffende uitvaardigen en deze wetgeving ook daadwerkelijk toepassen. Dit was anno 2003 slechts in beperkte mate het geval. Landen die het beginsel hebben ingevoerd in hun wetgeving voorzien bovendien meestal in een filter t.a.v. vervolgingen. België, dat niet in een dergelijke filter voorzag, stond (samen met Spanje) vrijwel alleen met zijn wet.

De politieke ontwikkelingen rond de wet hebben er echter voor gezorgd dat univer-sele bevoegdheid in binnen- en buitenland als iets negatiefs werd ervaren, als een slechte Belgenmop. In zeer korte tijd werden hierdoor recente verworvenheden in het internationaal strafrecht op een bedroevenswaardige manier teruggeschroefd.

Wat was er mis met de genocidewet? Kennen andere landen dan geen vergelijkbare wetgeving? Het antwoord is: in België, anders dan in de meeste andere landen, kunnen slachtoffers rechtstreeks naar de rechter stappen en hun zaak aanhangig maken. In de meeste landen kan dit slechts via de procureur des Konings. Dit verklaart waarom de klachtenstroom van buitenlandse slachtoffers, al dan niet met de steun van niet-gouvernementele organisaties, richting België ging, en niet b.v. richting Nederland of Duitsland, waar ook een genocidewet bestaat.

In het dossier rond de genocidewet hebben velen boter op hun hoofd. In de eerste plaats de wetgever die in 1999 een weinig doordachte wijziging doorvoerde t.a.v. de oorspronkelijke tekst zoals hij in 1993 was aangenomen. De clausule die immuniteit ontzegde aan buitenlandse toppolitici (art.5 Genocidewet), hoewel misschien niet strijdig met het internationaal recht26, was politiek gezien bijzonder onverstandig. In combinatie met de ongebreidelde mogelijkheid voor slachtoffers, ook buitenlandse, om vermeende daders voor de Belgische (onderzoeks)rechter te dagen zorgde dit op zeer korte tijd voor de gekende klachtenstroom tegen buitenlandse staatshoofden en regeringsleiders. De wetgever had moeten weten dat deze clausule, gekoppeld aan het feit dat slachtoffers zich sinds de wet Franchimont in strafrechtelijke onderzoeken kunnen mengen, een gevaarlijke cocktail was. Vanaf 1999 is het dan ook steevast bergaf gegaan met de

26 Het Internationaal Gerechtshof oordeelde in de Yerodia-zaak dat de wet strijdig was met het internationaal gewoonterecht. Voor een kritiek, zie infra, 18.

Page 9: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

genocidewet, met als absoluut dieptepunt de veroordeling van België door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag in de zaak Yerodia, op 14 februari 2002.

De niet-gouvernementele organisaties die slachtofferbelangen behartigen gaan evenmin vrijuit. Zij hebben in een aantal zaken de Belgische gerechten misbruikt als politiek forum om wantoestanden in het buitenland aan te klagen. Toegegeven, er zijn in sommige van deze klachten aanwijzingen van ernstige schendingen van mensenrechten. De vraag is of het - met veel media - aandacht-opstarten van een juridische procedure die geen kans van slagen heeft, gepast is als werkwijze en effectief de belangen van de slachtoffers dient. Is een rechtbank de geschikte plaats voor de mobilisation of shame, als er geen reële kans is op een proces? Van alle op dergelijke wijze ingediende klachten heeft er slechts één tot een proces geleid: de vier van Butare konden worden berecht, omdat in die zaak het land waar de feiten waren gepleegd, Rwanda, meewerkte. In alle andere zaken was er een openlijke tegenwerking van de staat van herkomst. Werd de Belgische justitie door de indieners van deze klachten, wetende dat het moeilijk zo niet onmogelijk was om tot een werkelijk proces te komen, niet misbruikt? Had men hiervoor niet beter andere fora gebruikt?

Er waren in wezen slechts twee oplossingen: ofwel werd de universele bevoegdheid afgeschaft, ofwel de mogelijkheid voor buitenlandse slachtoffers om zich rechtstreeks tot de Belgische rechter te richten. Men heeft voor beide oplossingen gekozen, en dus volledig bakzeil gehaald t.a.v. onze destijds (zeker tot 1999) als zo progressief aangemerkte wetgeving.

Het had ook anders gekund. Men had de universele bevoegdheid enigszins kunnen inperken maar behouden, en de rechtstreekse toegang van buitenlandse slachtoffers wegens in het buitenland gepleegde misdrijven radicaal kunnen beperken. Nu heeft men universele bevoegdheid totaal afgeschaft voor de internationale kernmisdrijven. Het is bijzonder jammer vast te stellen dat de wetgever het kind met het badwater heeft weggegooid.

België kent nu geen universele bevoegdheid meer voor de internationale kernmisdrijven, maar wel voor sekstoerisme (zie hierna). Het is op z’n minst gezegd ongerijmd dat België voor de aller-ernstige internationale misdrijven de universele bevoegdheid heeft laten varen. Bovendien stelt zich de vraag of de Belgische wetgeving nog wel in overeenstemming is met de aut dedere aut judicare-verplichting in de Conventies van Genève.

B. BEPAALDE TERREURDADEN (ART.10, 6º VTSV) Art.10, 6º VTSv werd ingevoegd door de zgn “Erdal-wet” (2003)27. Luidens dit artikel kan een vreemdeling in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het rijk schuldig maakt aan:

27 Wet 13 maart 2003 tot invoeging van een artikel 10, 6º in de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaandelijke Titel van het Wetboek van Strafvordering, B.S., 19 mei 2003, Parl.St. Kamer, 2000-2001, nr. 1179; Parl.St. Senaat, 2000-2001, nr. 2-779.

Page 10: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

“6º Een strafbaar feit bedoeld in art.2 van het Europees Verdrag tot bestrijding van het Terrorisme, opgemaakt te Straatsburg op 27 januari 1977, dat is gepleegd op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat wanneer de vermoedelijke dader zich op Belgisch grondgebied bevindt en de Belgische Regering niet met de uitlevering aan die Staat heeft ingestemd om een van de redenen bedoeld in art.2 of 5 van voornoemd Verdrag, in art.11 van het Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Parijs op 7 december 1957, of omdat de uitlevering uitzonderlijk ernstige gevolgen kan hebben op de betrokken persoon, in het bijzonder gelet op zijn leeftijd en gezondheid.”

Deze enigszins hermetisch geformuleerde bepaling strekt ertoe de Belgische rechtbanken de bevoegdheid te geven kennis te nemen van bepaalde in het buitenland gepleegde terreurdaden waarvoor geen plicht tot vervolging bestaat. Vele vormen van terrorisme kunnen reeds worden vervolgd op grond van art.12bis VTSv., via het renvoi naar de verdragen m.b.t. terrorisme waardoor België is gebonden en waaruit voor België een plicht tot vervolging voortvloeit28. Hoewel verschillende antiterroristische verdragen een plicht tot vervolging voorzien voor specifieke terreurdaden, zijn echter niet alle mogelijke vormen van terrorisme door deze verdragen gedekt.

Zo maakt het Europees verdrag ter Bestrijding van Terrorisme een onderscheid tussen terreurdaden waarvoor een aut dedere aut judicare verplichting bestaat en die worden opgesomd in art.1 van het verdrag (vliegtuigkaping, vliegtuigsabotage, gijzeling van diplomaten, enz.), en terreurdaden zoals aanslagen op onschuldige slachtoffers die worden geviseerd door art.2 van het verdrag, waarvoor geen plicht tot vervolging bestaat wanneer de uitlevering wordt geweigerd.

De zaak Erdal illustreert de interpretatieproblemen die hierrond kunnen rijzen. Erdal is een Turkse studente die ervan wordt verdacht deel te hebben genomen aan een drievoudige terroristische moordaanslag op enkele Turkse zakenlieden. Zij werd hiervoor door een Turkse rechtbank bij verstek veroordeeld. Zij werd in België aangetroffen, en Turkije vroeg de uitlevering op grond van het Europees Verdrag tot Bestrijding van Terrorisme (art.1(e)). In mei 2000 besliste de Minister van Justitie Erdal niet uit te leveren. Hij volgde hierbij het ongunstig advies van de Kamer van Inbeschuldigingstelling. Reden voor de weigering was het politiek karakter van de tenlastegelegde feiten en het risico dat zij ter dood zou worden veroordeeld29. Naderhand werd een Belgische strafzaak gestart op grond van de zelfde feiten als diegene waarvoor de uitlevering werd geweigerd. Erdal betwistte, tevergeefs, de bevoegdheid van de Belgische rechtscolleges30.

Punt van discussie was de vraag of de feiten waarvan Erdal werd verdacht onder art.1, dan wel onder art.2 van het Europees verdrag konden worden gekwalificeerd. De terreuraanslag waarvan zij werd verdacht was uitgevoerd met wapens, maar de vraag was of er automatische vuurwapens waren gebruikt of andere wapens. Art.1 (e) van het Europees verdrag verwijst immers enkel naar automatische revolvers. De verplichting tot vervolging na weigering van de uitlevering (aut dedere aut judicare) bestond enkel in zover daadwerkelijk kon worden aangetoond dat de aanslag waaraan Erdal verdacht was te hebben meegewerkt, gepleegd was met een automatische revolver. Art.12bis VTSv. geldt enkel in deze hypothese: het verdrag waaruit voor België een vervolgingsverplichting voortvloeit, hier het Europees

28 Zie infra, andere internationale misdrijven (art.12bis VTSv), p. 13. 29 VANDER BEKEN, T., “Opnieuw commotie rond de uitlevering voor politieke misdrijven. Juridische bespiegelingen naar aanleiding van de zaak Erdal”, T.Strafr., 2000, 234-240. 30 Corr. Brussel, 13 september 2001, J.T., 2001, 681.

Page 11: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

antiterrorismeverdrag, voorziet in deze verplichting enkel voor “art.1- misdrijven”, niet voor “art.2 - misdrijven”31.

Het nieuwe art.10, 6º VTSv. doelt op de inbreuken, bedoeld in art.2 van het Europees verdrag nl. gewelddaden tegen het leven, de fysieke integriteit of de vrijheid van personen en ernstige aanslagen op eigendommen, andere dan bedoeld in art.1 van het Verdrag, wanneer de daad een collectief gevaar deed ontstaan voor personen. De Belgische rechtbanken kunnen van deze feiten kennis nemen onder de volgende voorwaarden:

• het moet gaan om ernstige gewelddaden tegen personen of goederen die niet onder de lijst van artikel 1 van het Europees Verdrag tot Bestrijding van Terrorisme vallen. Het betreft (a) gewelddaden gericht tegen het leven of de vrijheid van personen of die beogen personen lichamelijk letsel toe te brengen en (b) iedere ernstige daad anders dan bedoeld in art.1 van het Verdrag gericht tegen enig goed, wanneer daarbij gemeen gevaar voor personen is ontstaan (b.v. brandstichting die personen in gevaar brengt).

• de persoon moet in België worden aangetroffen

• er moet een uitleveringsverzoek geweest zijn dat België heeft afgewezen op grond van de uitleveringsexceptie voor politieke misdrijven (art.2 van het Verdrag), de non-discriminatieclausule (art.5 van het Verdrag), omwille van de doodstraf (art.11 van het Europees Uitleveringsverdrag), of omwille van de bijzondere hardheid van de uitlevering voor de betrokken persoon32.

• het toepassingsgebied van dit artikel is beperkt tot feiten, gepleegd op het grondgebied van de lidstaten van de Raad van Europa en geldt enkel t.a.v. staten die partij zijn bij het Verdrag tot Bestrijding van terrorisme.

C. SEKSTOERISME EN MENSENHANDEL (ART.10TER VTSV.)33

Luidens art.10ter VTSv. kunnen mensenhandel en een aantal seksuele misdrijven gepleegd door Belgen of door vreemdelingen in het buitenland gepleegd worden vervolgd in België. Deze bevoegdheid gaat ten dele terug op internationale ver-dragsteksten, maar vooral op de aanbevelingen van de Commissie Dutroux34. De Belgische wetgever toont hierbij zijn wil seksuele misdrijven tegen minderjarigen en mensenhandel zeer streng aan te pakken.

Het betreft jeugdbederf en prostitutie (art.379, 380, 381 Sw.), kinderpornografie (art.383 §1 en §3 Sw. (niet §2, die het loutere bezit strafbaar stelt)); de aanranding der eerbaarheid en verkrachting (art.372-377 Sw.), seksuele verminking (art.409 Sw.), indien gepleegd tegenover

31 Zie infra, uitsluiting van politieke misdrijven, p. Error! Bookmark not defined.. 32 Zie over deze weigeringsgronden, infra, uitleveringsvoorwaarden, p. Error! Bookmark not defined.. 33 Zie VERMEULEN, G (ed.), Strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Antwerpen, Maklu, 2001, 703 p; DE ROY, C., De Wet op de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen: nieuwe strafbaarstellingen en grotere territoriale gelding, in Reeks Advocatenpraktijk, Mechelen, Kluwer, 2003, 50 p. 34 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht werd gevoerd in de zaak “Dutroux-Nihoul en consoorten”, Verslag namens de Onderzoekscommissie uitgebracht door de heer Renaat Landuyt en mevrouw Nathalie de T’Serclaes, Parl.St. Kamer, 1996-97, nr. 713/6 (eerste verslag-14 april 1997) en nr. 713/8 (tweede verslag-16 februari 1998).

Page 12: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

een minderjarige, mensenhandel35 en de art.10-13 van de wet van 9 maart 1993 betreffende de reglementering en de controle van de huwelijksbureaus.

Voor deze misdrijven wordt geen dubbele incriminatie vereist. De Belgische rechtbanken zijn bevoegd, ook als de Belgische overheid geen klacht of officieel bericht van de buitenlandse overheid heeft ontvangen.36. Wel is de aanwezigheid van de dader op Belgisch grondgebied vereist. (art.12 VTSv.). Er wordt evenmin vereist dat er een voorafgaandelijk (afgewezen) uitleveringsverzoek bestaat. Art.10ter kent dus een vrij vergaande universele jurisdictie toe aan de Belgische rechtbanken.

De lidstaten van de Europese Unie zijn sterk verdeeld over de vraag of het vereiste van dubbele incriminatie i.v.m. sekstoerisme moet worden gesteld. Sommige lidstaten vinden de Belgische wetgeving veel te verregaand. Dit komt scherp tot uiting in het - tot een nietszeggend compromis verwaterde - Gemeenschappelijk Optreden over dit onderwerp37.

D. CORRUPTIE (ART.10 QUATER VTSV.)38

Luidens art.10quater VTSv. kunnen personen die zich aan bepaalde corruptiemisdrijven schuldig maken, in België worden vervolgd. Het voert enkele internationale verdragen over corruptie uit, zowel in het kader van de Raad van Europa39 als van de Europese Unie40.

• Dubbele incriminatie is niet vereist t.a.v. corruptie van Belgische ambtenaren (art.246-249 Sw., cf. art.10quater, 1°), van ambtenaren uit EU-lidstaten, van EU-ambtenaren of van ambtenaren van internationale publiekrechtelijke organisaties (art.10quater, 2°, 4° en 5°).

• Betreft de omkopingsdaad echter een ambtenaar van een niet-EU lidstaat, dan is de vervolging onderworpen aan het vereiste van dubbele incriminatie (art.10quater, 3°).

• Indien de omkoping betrekking heeft op een buitenlands ambtenaar (art.250 Sw.) kan de vervolging slechts worden ingesteld op officieel bericht van de staat waartoe de ambtenaar behoort (art.10quater, 2° en 3º). Betreft het een ambtenaar van een internationale organisatie, dan is een bericht vereist van deze organisatie (art.10quater, 5°).

• Dit geldt echter niet voor EU-ambtenaren (art.10quater, 4°). EU ambtenaren die zich in het buitenland aan corruptie hebben schuldig gemaakt kunnen zonder officieel bericht van de plaatselijke overheid worden vervolgd (art.10quater, 1°).

35 Art.77bis §2 en §3 Vreemdelingenwet. 36 Wet 13 april 1995 tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, B.S. 25 april 1995. 37 Raad van de Europese Unie, Gemeenschappelijk Optreden ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, Brussel, 24 februari 1997, P.B. L 63 van 4 maart 1997, 2. Zie ook Voorstel voor een Kaderbesluit van de Raad ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, P.B. C 62 E van 27 februari 2001, p. 327-330. 38 Zie alg. DEJEMEPPE, B., “Nouveau plaidoyer pour un espace judiciaire européen notamment en matière de lutte contre la corruption”, Journal des Procès, 2000, 10-16; VERVAELE, J.A.E., “Towards an Independent European Agency to Fight Fraud and Corruption in the EU?”, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 1999, 331-346; FLORE, D., “L’incrimina-tion de la corruption. Les nouveaux instruments internationaux. La nouvelle loi belge du 10 février 1999”, Rev. dr. pén., 1999, dossier nr. 4, 179p. 39 Zie supra, noot Error! Bookmark not defined.. 40 Zie supra, noot, Error! Bookmark not defined..

Page 13: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

• Art.10quater heeft enkel betrekking op de omkoping van openbare ambtenaren (art.246-251 Sw.), niet op private corruptie (art.504bis en ter Sw.).

E. ANDERE INTERNATIONALE MISDRIJVEN (ART.12BIS VTSV.) Om niet telkens de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering te moeten aanvullen met een bepaling die in extraterritoriale rechtsmacht voorziet wanneer België toetreedt tot een nieuw verdrag waarin een dergelijke verplichting wordt opgelegd, werd in 2001 een algemene bepaling ingevoerd die verwijst naar al deze verdragen. Art.12bis VTSv.41 bepaalt:

“Behoudens in de gevallen van de artikelen 6 tot 11, zijn de Belgische gerechten bevoegd om kennis te nemen van misdrijven gepleegd buiten het grondgebied van het Koninkrijk en bedoeld in een regel van internationaal verdrags- of gewoonterecht waardoor België is gebonden wanneer het krachtens die regel op enigerlei wijze wordt verplicht de zaak aan zijn bevoegde autoriteiten voor te leggen teneinde vervolging in te stellen.”

Voor welke misdrijven? In de bijlage bij de wet van 18 juli 2001 staat een opsomming van de verdragen waaruit een dergelijke verplichting voortvloeit. Vele internationale verdragen hebben immers het universaliteitsbeginsel in de ene of de andere vorm opgenomen. Soms is het absolute, soms de subsidiaire variant (het vertegenwoordigingsbeginsel), soms de absolute42. Om na te gaan welke verplichting precies op België rust zal telkens het toepasselijke verdrag moeten worden geraadpleegd. Voorbeelden hiervan zijn de hierboven opgesomde verdragen inzake valsmunterij, luchtvaartterrorisme (vliegtuigkaping, vliegtuigsabotage, aanslagen op luchthavens), diefstal van kernmateriaal, zeepiraterij, terrorisme op zee, terroristische bomaanslagen, financiering van terrorisme, folteringen, het nemen van gijzelaars, aanslagen op diplomaten, sommige drugdelicten en het witwassen van druggeld en andere criminele vermogensvoordelen43.

De meeste van de verdragen waarvan sprake kwamen tot stand in het kader van de Verenigde Naties of een van de gespecialiseerde organisaties van de VN. De Raad van Europa heeft eveneens verdragen opgemaakt waarin bevoegdheidsregels voorkomen, b.v. inzake terrorisme, corruptie en cybercrime44. Sinds enkele jaren is ook de Europese Unie een bron van wetgeving op dit gebied. Zo werden EU-instrumenten (verdragen, gemeenschappelijke acties en kaderbesluiten) opgemaakt in ondermeer de volgende gebieden: georganiseerde misdaad, terrorisme, mensenhandel, witwassen, corruptie, racisme en xenophobie en seksuele uitbuiting van kinderen45.

41 Wet 18 juli 2001 houdende wijziging van artikel 12bis van de wet van 17 april 1878 houdende Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, B.S. 1 september 2001. Dit artikel komt in de plaats van het vroegere art.12bis. 42 Zie supra, het vertegenwoordigingsbeginsel, p. Error! Bookmark not defined.. 43 Supra, noten Error! Bookmark not defined.-Error! Bookmark not defined.. 44 Supra, noten Error! Bookmark not defined.-Error! Bookmark not defined.. 45 Supra, noten Error! Bookmark not defined.-Error! Bookmark not defined..

Page 14: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

Naast de hierboven opgesomde misdrijven vindt men onder meer verdragen betreffende de volgende misdrijven in de bijlage bij de wet: verbod tot verontreiniging van de zee door olie46; verbod van de ontwikkeling, productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens47; het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen48 en het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen49.

De “filter” t.a.v. de vervolgingen Art.12bis VTSv. was oorspronkelijk niet van een “vervolgingsfilter” voorzien. Klachten konden worden aangebracht via burgerlijke partijstelling, zowel door Belgische als door buitenlandse slachtoffers.

In 2003 werd art.12bis VTSv. aangevuld met een “filter”. Dit gebeurde door de wet van 5 augustus 2003, die de Genocidewet heeft ingetrokken en een aantal bepalingen ervan naar het Strafwetboek en het Wetboek van Strafvordering heeft overgeheveld.

Zoals hierboven uiteengezet werd een filter ingevoerd voor vervolgingen wegens genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid. De wetgever heeft deze filter evenwel niet beperkt gehouden tot deze internationale kernmisdrijven, maar hem tevens ingevoerd voor alle door art.12bis VTSv. bedoelde misdrijven. Door de grote haast waarin men verkeerde omwille van het nakend zomerreces werd zeer slordig werk verricht. Door een foutief “knip-en-plak”- werk werd de hierboven geschetste filter letterlijk gekopieerd en toepasselijk verklaard op de in art.12bis bedoelde misdrijven. Ook de zinssnede “als zij niet overeenstemt met een van de misdrijven, bepaald in Boek II titel 1bis van het Strafwetboek”, d.w.z. als zij niet als genocide, misdaad tegen de mensheid of oorlogsmisdaad kan worden gekwalificeerd, werd overgenomen. Hoogstwaarschijnlijk wou men hier verwijzen naar de in art.12bis bedoelde misdrijven, maar door een slordigheid van de wetgever is dit niet gebeurd. Gevolg is dat de federale procureur in alle door art.12bisVTSv. bedoelde gevallen zal moeten seponeren!

De laatste paragraaf van art.12bis VTSv. werd met hetzelfde knip-en-plakwerk overgenomen. De Minister van Justitie zal het Internationaal Strafhof moeten inlichten over seponeringen van “art.12bis misdrijven”, waarvoor dit Hof niet

46 Internationaal Verdrag 12 mei 1954 ter voorkoming van verontreiniging van de zee door olie, Londen, B.S. 21 juni 1957. 47 Overeenkomst 13 januari 1993 tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, en van de drie Bijlagen, Parijs, B.S. 6 juni 1997. 48 Protocol 3 mei 1996 inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996, gehecht aan het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, Genève, B.S. 11 december 1999. 49 Verdrag 18 september 1997 inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging ervan, Oslo, B.S. 18 december 1998.

Page 15: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

bevoegd is! Het is haast onvoorstelbaar te moeten vaststellen dat het Belgisch parlement, op een ogenblik waarop de hele internationale pers mee keek, zo slordig is te werk gegaan

Page 16: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

Hoofdstuk 4. Immuniteiten

1. Buitenlandse staatshoofden en regeringsleden

(i) principe50

Buitenlandse staatshoofden die in die hoedanigheid op Belgisch grondgebied verblijven genieten een absolute en onbeperkte immuniteit. Deze immuniteit vloeit voort uit het internationaal gewoonterecht. Aangezien het staatshoofd het hoogste gezag van zijn land vertegenwoordigt kan hij door andere Staten niet aan gerechtelijke vervolgingen worden onderworpen. Het buitenlands staatshoofd geniet niet van deze immuniteit wanneer hij “incognito” in het land verblijft, maar vanaf het ogenblik waarop zijn ware identiteit bekend wordt zal de immuniteit terug gelden.

De toestand van buitenlandse regeringsleden wordt niet op uitdrukkelijke wijze door het volkenrecht geregeld. Men neemt echter aan dat, wanneer zij voor de uitoefening van hun ambt in het buitenland verblijven, zij diplomatieke voorrechten en immuniteiten genieten51. In 2002 besliste het Internationaal Gerechtshof in de Yerodia-zaak dat buitenlandse ministers van buitenlandse zaken krachtens het volkenrechtelijk gewoonterecht van een volledige immuniteit genieten (zie hierna)52.

Leden van de oppositie genieten niet van deze voorrechten en immuniteiten53

(ii) ook voor genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden? Sinds het eind van de jaren ’90 is de vraag gerezen in welke mate deze immuni-teiten ook gelden t.a.v. staatshoofden en ministers die ervan verdacht worden een

50 Zie alg. WATTS, A., “The Legal Position in International Law of Heads of States, Heads of Governments and Foreign Ministers”, Recueil des Cours de l’Académie de droit international 1994, III, p. 40; VERHOEVEN, J., “L’immunité de juridiction et d’exécution des chefs d’Etat et anciens chefs d’Etat”, Report of the 13th Commission of the Institut de droit international, p. 46, para. 18. Zie ook VAN BOGAERT, E.R.C., Volkenrecht, Antwerpen, Kluwer, 1982, nr. 146 en 147. 51 Deze regel werd gecodificeerd in de Special Missions Convention van 16 december 1969, Annex bij UNGA res.2530 (XXIV) van 8 december 1969. 52Internationaal Gerechtshof, 14 februari 2002, Case concerning the arrest warrant of 11 April 2000 (Democratische Republiek Congo v. België), §54, ICJ Reports, 2002, 3 – 187 en Hwww.icj-cij.orgH, met declarations en opinions van rechters Guillaume, Oda, Ranjeva, Koroma, Higgins, Kooijmans en Buergental, Rezek, Al-Khaswaneh, Bula-Bula en Van den Wyngaert. Het Hof sprak zich enkel uit t.a.v. ministers van buitenlandse zaken, niet alle ministers. Toch mag worden aangenomen dat de door het Hof vastgestelde immuniteit ook voor andere ministers geldt: MORLET, P., “Quelques considérations sur le statut pénal des gouvernants étrangers, d’après l’arrêt de la Cour Internationale de Justice du 14 février 2002 (“Yérodia”)”, Rev.dr.pén., 2002, 979-1003. 53 VAN BOGAERT, E.R.C., o.c., nr. 147.

Page 17: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

van de internationale kernmisdrijven (oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid) te hebben gepleegd. Deze vraag stelde zich met name t.a.v. ex-dictator Pinochet, tegen wie in verschillende landen (Spanje54, Frankrijk, België55, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk)56 klachten waren ingediend wegens folterpraktijken en “gedwongen verdwijningen” ten tijde van zijn presidentschap.

Een groot deel van de doctrine was van oordeel dat er t.a.v. deze misdrijven een uitzondering bestond op de regel van de volkenrechtelijke immuniteit voor staatshoofden en regeringsleden57. Deze zgn. “international crimes exception” werd ondermeer afgeleid uit de Nüremberg-principes58 en de Draft Code of Crimes against the Peace and Security of Mankind59. In de statuten van de internationale strafhoven wordt uitdrukkelijk bepaald dat immuniteiten geen beletsel zullen zijn voor de vervolging van staatshoofden of regeringsverantwoordelijken60. De vraag was echter in welke mate deze uitzondering op de immuniteit ook gold voor nationale rechtscolleges.

In België volgde de wetgever oorspronkelijk deze stelling door te bepalen dat de volkenrechtelijke immuniteiten niet konden worden ingeroepen t.a.v. de misdrijven bepaald door de Genocidewet. De wet, zoals aangevuld in 1999, bepaalde dat de immuniteit welke verbonden is aan een officiële hoedanigheid, de toepassing van de wet niet in de weg stond (art.5 §3). Deze bepaling, gekoppeld aan de universele jurisdictie (art.7 van dezelfde wet)61 leidde echter tot de hierboven vermelde lawine

54 Audiencia Nacional, Auto de la Sala de lo Penal de la Audiencia Nacional confirmando la jurisdicción de España para conocer de los crímenes de genocidio y terrorismo cometidos durante la dictadura chilena, 5 Nov. 1998, http://www.derechos.org/nizkor/chile/juicio/audi.html. Zie MARQUEZ CARRASCO, M. en FERNANDEZ, J.A., “Spanish National Court, Criminal Division (Plenary Session). Case 19/97, 4 Nov. 1998, Case 1/98, 5 Nov. 1998”, AJIL 1999, pp. 690-696. 55 Onderzoeksrechter Brussel, 6 november 1998, Rev.dr.pén., 1999, 279 (Pinochet), noot J. BURNEO LABRIN en H.-D. BOSLY, “La notion de crime contre l'humanité et le droit pénal interne”; J.T., 1999, 308, noot J. VERHOEVEN, “M. Pinochet, la coutume internationale et la compétence universelle”. 56 R. v. Bow Street Metropolitan Stipendiary Magistrate and others, ex parte Pinochet Ungarte, 24 Mar. 1999, All. ER (1999), p. 97. 57 BIANCHI, A., “Immunity versus human rights: the Pinochet case”, EJIL, 1999, 261-262; WEYEMBERG, A., “Sur l’ordonnance du juge d’instruction Vandermeersch rendue dans l’affaire Pinochet le 6 novembre 1998” BTIR, 1999, 189-191; KARAGIANNAKIS, M., “ State immunity and fundamental human rights ”, Leiden Journal of International Law, 1998, 9-28. 58 Principe nr. 3 van de Nüremberg Principles, Genève, 29 juli 1950, UNGAOR, 5th Session, Supp. nr. 12, United Nations doc. A/1316 (1950). 59 Art.7 van de ILC Draft Code of of Crimes against the Peace and Security of Mankind, Geneva, 5 July 1996, Yearbook of the International Law Commission, 1996, Vol. II (2). 60 Art.7 (2) Statuut Joegoslavië-tribunaal (Statute of the International Tribunal for the Former Yugoslavia, New York, 25 May 1993, International Legal Materials1993, p. 1192); Art.6, para. 2, van het Statuut van het Rwanda Tribunaal (Statute of the International Tribunal for Rwanda, New York, 8 Nov. 1994, International Legal Materials1994, p. 1598. Art.27 van het Rome Statuut voor een International Strafhof, Rome, 17 juli 1998, International Legal Materials1998, p. 999. 61 Zie infra, oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid, p. 3.

Page 18: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

van klachten tegen buitenlandse (ex)-staatshoofden (Pinochet, Sharon, Arafat, Hissène Habré, Saddam Hussein, presidenten Bush senior en junior, etc.)62.

(iii) de nasleep van de zaak Yerodia: de wet van 5 augustus 2003 A. DE VEROORDELING VAN BELGIE DOOR HET INTERNATIONAAL GERECHTSHOF 14 FEBRUARI 200263

Eén van deze klachten leidde tot de hierboven vermelde Yerodia-zaak voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Deze zaak betrof niet enkel de universele bevoegdheid (zie hierboven), maar ook de volkenrechtelijke regels inzake de immuniteiten van staatshoofden en regeringsleiders. Een Belgisch onderzoeks-rechter had immers een internationaal aanhoudingsbevel afgeleverd tegen een Congolese minister van Binnenlandse zaken in functie. Congo daagde België voor het Internationaal Gerechtshof en vroeg het Hof de intrekking van het aanhoudingsbevel te bevelen. Op 14 februari 2002 oordeelde het Hof dat zittende ministers van buitenlandse zaken krachtens het internationaal gewoonterecht van een immuniteit genieten, zelfs wanneer zij worden vervolgd voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid.

“The Court accordingly concludes that the functions of a Minister of Foreign Affairs are such that, throughout the duration of his or her office, he or she when abroad enjoys full immunity from criminal jurisdiction and inviolability. That immunity and that inviolability protect the individual concerned against any act of authority of another State which would hinder him or her in the performance of his of her duties64”.

Het Hof kwam tot die conclusie vertrekkende van de overweging dat er een regel van internationaal gewoonterecht bestaat die immuniteit verleent aan ministers van buitenlandse zaken die verdacht worden van oorlogsmisdaden. Het laat echter na aan te geven op welke rechtsbasis het tot deze conclusie komt. In vroegere rechtspraak, bv. de Nicaragua-zaak65, had het Hof steeds geoordeeld dat, om van een regel van internationaal gewoonterecht te kunnen spreken, moet worden aangetoond dat er een gevestigde statenpraktijk (usus) en een opinio juris bestaan. Hier wordt het bestaan van een dergelijke usus en opinio juris als zijnde vanzelfsprekend aangenomen op grond van de overweging dat de immuniteit nodig is om de functie van minister te kunnen uitoefenen.

Uit de ratio legis voor het bestaan van immuniteiten , nl. de gedachte dat ministers ongehinderd hun functies moeten kunnen vervullen, kan echter niet het bestaan van een regel van internationaal gewoonterecht worden afgeleid. Hierdoor steunt het arrest m.i. op een

62 Zie supra, de Genocidewet van 1993, p. 3. 63Internationaal Gerechtshof, 14 februari 2002, Case concerning the arrest warrant of 11 April 2000 (Democratische Republiek Congo v. België), §54, ICJ Reports, 2002, 3 – 187 en Hwww.icj-cij.orgH, met declarations en opinions van rechters Guillaume, Oda, Ranjeva, Koroma, Higgins, Kooijmans en Buergental, Rezek, Al-Khaswaneh, Bula-Bula en Van den Wyngaert. Het Hof sprak zich enkel uit t.a.v. ministers van buitenlandse zaken, niet alle ministers. Toch mag worden aangenomen dat de door het Hof vastgestelde immuniteit ook voor andere ministers geldt: MORLET, P., “Quelques considérations sur le statut pénal des gouvernants étrangers, d’après l’arrêt de la Cour Internationale de Justice du 14 février 2002 (“Yérodia”)”, Rev.dr.pén., 2002, 979-1003. 64 § 54 van het arrest. 65Military and Paramilitary Activities in and against Nicaragua (Nicaragua v. United States of America), Merits, Judgment, I.C.J. Reports 1986, pp. 97-98.

Page 19: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

foutieve premissie, nl. de stelling dat er een regel van volkenrechtelijk gewoonterecht bestaan krachtens welke ministers van een volledige immuniteit genieten, ook voor oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid. Het Belgisch optreden gaf misschien blijk van politieke naïviteit en vertoonde een gebrek aan internationale courtoisie, maar dit hoeft nog niet te betekenen dat België hierdoor een onrechtmatige daad had gesteld waardoor het volkenrecht werd geschonden. Om een schending van het volkenrecht op te leveren moet eerst het bestaan van een dergelijke regel worden aangetoond. Dit was hier niet het geval. Vandaar dat het Hof m.i. op basis van een foutieve premisse tot de vaststelling is gekomen dat Belgie het volkenrecht had geschonden66.

Uit verschillende internationale instrumenten (verdragen67, talloze V.N. resoluties68 rapporten69) blijkt integendeel een beweging in de richting van het tegengaan van de straffeloosheid voor deze misdrijven, ongeacht de status van de persoon die ze hebben gepleegd. De internationale civil society heeft zich via wetenschappelijke kanalen zoals de International Law Association70, de Association internationale de droit pénal, de opstellers van de Princeton Principles71 en van de Cairo-principles72 sterk afgezet tegen het verlenen van immuniteiten voor deze misdrijven. Ook mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International73, Avocats

66 Zie in extenso Dissenting opinion van ad hoc rechter Chris Van den Wyngaert: Hwww.icj-cij.orgH; ICJ Reports, 2002, 137-187. 67 Zie b.v. art.4 Genocideconventie; art.?) anti-Folteringenverdrag. Zie ook principe nr.3 van de Nuremberg-principes, zoals aangenomen door de International Law Commission in 1950 (Nuremberg Principles, Geneva, 29 July 1950, UNGAOR, 5th Session, Supp. No. 12, United Nations doc. A/1316 (1950)). 68 Sub-Commission on Human Rights, Res. 2000/24, Role of Universal or Extraterritorial Competence in Preventive Action against Impunity, 18 Aug. 2000, E/CN.4/SUB.2/RES/2000/24; Commission on Human Rights, Res. 2000/68, Impunity, 27 Apr. 2000, E/CN.4/RES/2000/68; Commission on Human Rights, Res. 2000/70, Impunity, 25 Apr. 2001, E/CN.4/RES/2000/70 (taking note of Sub-Commission Res. 2000/24). 69Sub-Commission on Prevention of Discrimination and Protection of Minorities, The Administration of Justice and the Human Rights of Detainees, Question of the Impunity of Perpetrators of Human Rights Violations (Civil and Political), Revised final report prepared by Mr. Joinet pursuant to Sub-Commission decision 1996/119, 2 Oct. 1997, E/CN.4/Sub.2/-1997/20/Rev.1; Commission on Human Rights, Civil and political rights, including the questions of: independence of the judiciary, administration of justice, impunity, The right to restitution, compensation and rehabilitation for victims of gross violations of human rights and fundamental freedoms, Final report of the Special rapporteur, Mr. M. Cherif Bassiouni, submitted in accordance with Commission res. 1999/33, E/CN.4/2000/62. 70International Law Association (Committee on International Human Rights Law and Practice), Final Report on the Exercise of Universal Jurisdiction in respect of Gross Human Rights Offences, 2000. 71Princeton Project on Universal Jurisdiction, The Princeton Principles on Universal Jurisdiction, 23 July 2001, with a foreword by Mary Robinson, United Nations High Commissioner for Human Rights, http://Hwww.princeton.edu/ ~lapa/unive_jur.pdfH. M. C. Bassiouni, “Universal Jurisdiction for International Crimes: Historical Perspectives and Contemporary Practice”, Virginia Journal of International Law, 2001, Vol. 42, pp. 1-100. 72Africa Legal Aid (AFLA), Preliminary Draft of the Cairo Guiding Principles on Universal Jurisdiction in Respect of Gross Human Rights Offenses: An African Perspective, Cairo, 31 July 2001, Hhttp://www.afla.unimaas.nl/ en/act/univjurisd/preliminaryprinciples.htmH. 73Amnesty International, Universal Jurisdiction. The Duty of States to Enact and Implement Legislation, Sep. 2001, AI Index IOR 53/2001.

Page 20: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

sans Frontières74, Human Rights Watch, The International Federation of Human Rights Leagues (FIDH) en de International Commission of Jurists75 hebben zich hierover zeer duidelijk uitgesproken. M.i. bestond geen regel met de status van internationaal gewoonterecht ter bescherming van ministers van buitenlandse zaken die worden verdacht van oorlogsmisdaden. Er was m.i. integendeel een regel, of minstens een internationaal rechtsbeginsel krachtens welk daders van dergelijke misdaden, ongeacht hun hoedanigheid, niet ongestraft mogen blijven. Het Hof heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden76.

B. GEVOLGEN VAN HET ARREST YERODIAE Ingevolge het arrest werd het Belgisch aanhoudingsbevel tegen Yerodia ingetrokken. De wet bleef echter ongewijzigd voortbestaan en leidde tot nieuwe klachten tegen buitenlandse staatshoofden en regeringsleiders, nu in verband met de oorlog in Irak. Hoewel het Hof van Cassatie zich in een andere ophefmakende zaak, de klacht tegen Israëlisch president Ariel Sharon, achter de rechtspraak van het Internationaal Gerechtshof had geschaard en geoordeeld dat zittende staatshoofden krachtens het volkenrechtelijk gewoonterecht, van de immuniteit genieten77, werd de de druk niet van de ketel genomen. De klachten tegen personen die niet van de immuniteiten genoten, zoals voormalige staatshoofden en regeringsleiders (George Bush senior), legergeneraals (b.v. Tommy Franks, Yaron) en bedrijfsleiders konden immers doorgang vinden. Door de dreiging van een aanhoudingsbevel zoals in de zaak Yerodia werd Brussel als vergaderplaats voor internationale instellingen zoals de NAVO, door een reeks personen openlijk gemeden. Intussen zorgde de wet voor zware politieke spanningen met de regeringen van de Verenigde Staten en Israël.

In april 2003 werd de Genocidewet een eerste maal aangepast78. Krachtens art.5 §3 Genocidewet, zoals gewijzigd luidde de regel als volgt:

“De internationale onschendbaarheid die verbonden is aan de officiële hoedanigheid van een persoon staat de toepassing van deze wet niet in de weg, op voorwaarde dat de beperkingen vastgesteld in het internationaal recht in aanmerking worden genomen”.

74Avocats sans frontières, “Débat sur la loi relative à la répression des violations graves de droit international humanitaire”, discussion paper of 14 Oct. 2001, available on http://Hwww.asf.beH. 75K. Roth, “The Case For Universal Jurisdiction”, Foreign Affairs, Sep./Oct. 2001, responding to an article written by an ex Minister of Foreign Affairs in the same review (Henry Kissinger, “The Pitfalls of Universal Jurisdiction”, Foreign Affairs, July/Aug. 2001). 76 Zie in extenso Dissenting opinion van ad hoc rechter Chris Van den Wyngaert: Hwww.icj-cij.orgH; ICJ Reports, 2002, 137-187. 77 Cass. 12 februari 2003, Journ.Proc., 2003, nr. 453, 22 (De toepassing van de universele rechtsmacht op grond van de Genocidewet is niet afhankelijk van de voorwaarde van artikel 12 VTSv. – internationaal gewoonterecht verleent staatshoofden en regeringsleiders in functie immuniteit). 78 Wet 23 april 2003 tot wijziging van de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en van artikel 144ter van het Gerechtelijk Wetboek, B.S. 7 mei 2003, 2de uitgave, Parl.St. Kamer, 2002-2003, nr. 2265; Parl.St. Senaat, 2002-2003, nr. 1256

Page 21: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

Het principe van de “international crimes exception” bleef dus behouden, via een renvoi naar eventuele beperkingen in het internationaal recht. Deze verwijzing liet een evolutieve interpretatie toe, rekening houdende met mogelijk nieuwe evoluties in het internationaal recht en de internationale rechtspraak. Zo bestaat de mogelijkheid dat andere internationale rechtbanken, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens79, het Joegoslavië-tribunaal80 of het permanente internationaal strafhof tot andere conclusies komen i.v.m. de onschendbaarheid van buitenlandse prominenten die worden vervolgd wegens oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid, en genocide.

De Verenigde Staten gaven echter onomwonden te kennen dat zij de wetswijziging van april 2003 met “onvoldoende” hadden aangemerkt. Zoals hierboven uiteengezet werd in mei 2003 zelfs een wetsvoorstel houdende een “Brussels Liberation Act” ingediend81 en dreigde de Amerikaanse regering ermee de NAVO uit Brussel weg te halen, terwijl de Amerikaanse Kamer van Koophandel luidop nadacht over het terugtrekken van Amerikaanse bedrijven in België. België werd hierdoor niet alleen in een politieke, maar ook in een economische wurggreep genomen. Het zwichtte uiteindelijk voor de druk: de Genocidewet werd ingetrokken en gedeeltelijk overgeheveld naar het Strafwetboek en het Wetboek van Strafvordering. Universele jurisdictie werd afgeschaft en de bepaling over de immuniteit werd volledig teruggeschroefd en vervangen door een nieuw art.1bis VTSv. dat goed zichtbaar vooraan in het Wetboek werd ingelast82.

(iv) de wet van 5 augustus 2003 en het nieuwe art.1bis VTSv. Krachtens het nieuw art.1bis §1 VTSv. is vervolging, overeenkomstig het internationaal recht onmogelijk tegen:

• “Buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken, tijdens de periode waarin zij hun functie uitoefenen, alsook tegen andere personen van wie de immuniteit door het internationaal recht wordt erkend.

• Personen de een gehele of gedeeltelijke immuniteit genieten op grond van een internationaal verdrag dat België bindt”.

Art.1bis §2 VTSv. zet nog een stap verder door niet alleen vervolging, maar zelfs onderzoeksdaden uit te sluiten. Het luidt als volgt:

“Overeenkomstig het internationaal recht kunnen geen aan de strafvordering gebonden maatregelen worden gesteld tegen iedere persoon die, door de Belgische autoriteiten of door

79 Zie b.v. de zaak AL-ADSANI v. United Kingdom, E.H.R.M. 21 november 2001, Hhttp://www.echr.coe.intH. 80 Zo oordeelde het Joegoslavië- tribunaal in zijn arrest betreffende de preliminaire vragen in de zaak Milosevic dat art.7 (2) van het Statuut (geen immuniteit voor personen beschuldigd van een van de misdrijven onder het Statuut) een regel van internationaal gewoonterecht uitmaakt: Prosecutor v. Slobodan Milosevic, Decision on Preliminary Motions, 8 november 2001, §28, www.un.org./icty. 81 Zie supra, noot 23. 82 Over de terugschroeving van de universele bevoegdheid, zie infra, de wet van 5 augustus 2003: nieuw art.6, 1bis 1en 10,1ºbis VTSv., p. 7.

Page 22: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

een in België gevestigde internationale organisatie waarmee België een zetelakkoord heeft afgesloten, officieel werd uitgenodigd om in België te verblijven”.

Hierdoor wordt voortaan zelfs verhinderd dat onderzoeksdaden worden verricht naar mogelijke misdrijven door deze personen gepleegd. Dit wordt nog eens bevestigd in art.10, 1ºbis en art.12bis VTSv., waarin wordt verwezen naar “de vervolging, met inbegrip van het onderzoek”. België vervalt hiermee van het ene uiterste in het andere: niet enkel vervolging, maar ook loutere onderzoeksdaden worden uitgesloten. Dit gaat veel verder dan wat het Internationaal Gerechtshof in de Yerodia-zaak heeft beslist.

(v) quid van voormalige staatshoofden en ministers? De vraag blijft in welke mate voormalige staatshoofden en ministers kunnen worden vervolgd voor misdaden, gepleegd op het ogenblik dat zij nog in functie waren. Het nieuwe art.1bisVTSv. is enkel van toepassing op staatshoofden in functie en werkt verder met een renvoi naar het internationaal recht (“andere personen van wie de immuniteit door het internationaal recht wordt erkend”).

Het internationaal recht is echter allesbehalve duidelijk op dit punt. Het Internatio-naal Gerechtshof heeft in de Yerodia-zaak beslist dat voormalige ministers niet van de immuniteit genieten wanneer het gaat om daden gesteld in de hoedanigheid van privépersoon (acts committed during that period in a private capacity)83. Zij kunnen dus enkel voor privé-daden worden vervolgd, niet voor daden, gesteld in de uitoefening van hun ambt. Voor deze laatste blijft de immuniteit gelden. Het Hof verduidelijkt echter niet of oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid al dan niet als acts commited in a private capacity kunnen worden beschouwd84.

Het arrest wordt op dit punt terecht zwaar onder vuur genomen in de rechtsleer85. Het is hier uiterst summier, zeker in vergelijking met de beslissing van het House of Lords in de zaak Pinochet86, waarin geoordeeld werd dat de immuniteit van Pinochet niet gold voor folteringen, gepleegd toen hij president van Chili was87. Het Hof gaat hier voorbij aan de normenhiërarchie tussen enerzijds de regels

83 l.c., §61. 84 Zie hierover de dissenting opinion van ad hoc rechter Chris Van den Wyngaert: Hwww.icj-cij.orgH85 CASSESE, A., “Peut-on poursuivre des hauts dirigeants des Etats pour des crimes internationaux”, Revue de science criminelle et de droit pénal comparé, 2002, 479 – 499 ; CASSESE, A., “When may senior state officials be tried for international crimes”, Hhttp://ejil.org/journal/curdevs/sr31.htmlH; HENZELIN, M., “L’immunité pénale des ministres selon la Cour internationale de justice”, Schweizerisches Zeitschrift für Strafrecht, 2002, 249-264. Zie ook Cass. fr. 13 maart 2001, J.T., 2002, 430 noot O. CORTEN en A. WEYEMBERGH, “Que penser de l’arrêt de la Cour de cassation française dans l’affaire Kadhafi après l’arrêt Yerodia rendu par la Cour internationale de Justice? ” ; MORLET, P., “Quelques considérations sur le statut pénal des gouvernants étrangers, d’après l’arrêt de la Cour Internationale de Justice du 14 février 2002 (“Yérodia”)”, Rev.dr.pén., 2002, 979-1003. 86 House of Lords, 24 maart 1999, Hwww.parliament.the-stationery-office.co.uk\pa\ld199899-\ldjudgmtH. 87 McLACHLAN, C., “Pinochet revisited”, International and Comparative Law Quarterly, 2002, 959-966.

Page 23: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd

betreffende de immuniteiten en anderzijds de regels inzake de bestraffing van volkenrechtelijke misdaden zoals oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid. Deze misdaden behoren volgens velen tot het ius cogens dat voorrang heeft op de gewoonterechtelijke regel van de immuniteit. Indien men de redenering van het Hof volgt zou een Adolf Hitler, had hij de tweede wereldoorlog overleefd, nooit kunnen hebben terechtstaan voor nationale strafgerechten88 en zou Sadam Hoessein na de Golfoorlog enkel door een internationaal strafhof kunnen beoordeeld worden, niet door een nationale rechtbank.

(vi) kanttekeningen Hoewel men begrip kan opbrengen voor de wetgever die uiteindelijk gezwicht is voor de zware politieke en economische chantage van de Verenigde Staten in 2003, kan men betreuren dat de immuniteiten zoals ze nu in de wet werden opgenomen, verder reiken dat wat volkenrechtelijk wordt vereist.

Zoals hierboven opgemerkt heeft de Belgische wetgever, in 1999, op een vrij licht-zinnige wijze wijze de immuniteit voor vreemde staatshoofden en regeringsleden ontoepasselijk verklaard. Hoewel dit niet per se strijdig was met het volkenrecht was het politiek zeer contraproductief. In combinatie met het recht van slachtoffers om rechtstreeks strafzaken aanhangig te maken in België via de klacht met burgerlijke partijstelling, werd de wet plotseling een magneet voor tal van klachten van buitenlandse slachtoffers die in eigen land geen gehoor konden vinden voor de rechtscolleges. Vele van deze zaken hadden in België geen kans op slagen doordat de bewijslast ontoereikend was, of omwille van de tegenkanting van de staat waar de feiten werden gepleegd. In de tien jaar dat de Genocidewet van toepassing is geweest werd immers slechts één enkele zaak voor de vonnisrechter gebracht, m.n. de vier van Butare89.

De wetgever had de bui moeten zien hangen, en had, toen het nog tijd was, filters moeten invoeren t.a.v. klachten van buitenlandse slachtoffers van misdrijven in het buitenland gepleegd. T.a.v. staatshoofden en regeringsleden had men minstens filters kunnen toepassen die vergelijkbaar zij met de filters die in het intern recht gelden t.a.v. Belgische ministers (art. 103 en 125 GW)90.

Men heeft de situatie derwijze laten escaleren dat Belgie zich genoodzaakt zag zijn genocidewet in te trekken en af te zien van zijn universele bevoegdheid. T.a.v. buitenlandse staatshoofden en regeringsleden werd een regeling getroffen die veel verder gaat dan wat volkenrechtelijk vereist is, waardoor de klok decennia werd teruggedraaid. Hierdoor heeft de Belgische wetgever ongewild enorme schade toegebracht aan de ontwikkeling van het internationaal strafrecht.

88 Zie het dictum van Lord Steyn in de Pinochet-zaak: “It follows that when Hitler ordered the ‘final solution’ his act must be regarded as an official act deriving from the exercise of his functions as head of state. That is where the reasoning of the Divisional Court inexorably leads”, R. v. Bow Street Metropolitan Stipendiary Magistrate and others, ex parte Pinochet Ugarte, 25 Nov. 1998, All. ER (1998) 4, p. 945. 89 Hof van Assisen Brussel, 7 juni 2001, onuitgeg. 90 Zie Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, p. 662.

Page 24: Uittreksel uit: VAN DEN WYNGAERT, C...STRAFRECHT (Ed.), Strafprocesrecht en Extraterritorialiteit, Les dossiers de la Revue de Droit pénal et de criminologie 8, Brugge, La Charte,

Misdrijven in het buitenland gepleegd