Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook...

42
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1974-1975 13 473 (R 990), 13 467, 13 482 Wijziging van het statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, inhoudende beëindiging van de statutaire band met Suriname Brief van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, en van de Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken, inzake de on afhankelijkheid van Suriname Nr 8 Conclusies van het bilaterale overleg tussen Nederland en Suriname, ge- houden op 25 en 26 juni 1975 te 's-Gravenhage Memorie van antwoord Ontvangen 18 augustus 1975 Inhoudsopgave: I. Ontwerp van Rijkswet 3 II, Met de onafhankelijkheid van Suriname samenhangende onderwerpen 8 a. Ontwerp-toescheidingsovereen- komst inzake nationaliteiten 8 b. Ontwerp-overeenkomst inzake af- schaffing van de visumplicht 13 c. Ontwerp-overeenkomst over het ver- blijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen 13 d. Migratie en remigratie 17 e. Ontwerp-overeenkomst betreffende de ontwikkelingssamenwerking 18 f. Defensie 24 g. Het territoir van Suriname/territori- ale wateren Nederlandse Antil- len 28,30 h. Luchtdiensten tussen en via het Ko- ninkrijk en Suriname 30 i. Diverse andere onderwerpen 33 1. 10. 11 Culturele samenwerking en Sti- cusa 33 Economische samenwer- king 33 Dubbele belasting 34 Pensioenen; overige sociale verzekeringen 34 Toeslagregeling 1967 36 Europese Nederlanders in Suri- naamse dienst 36 Buitenlandse Dienst 37 Centrum voor Landbouwkun- dig onderzoek in Suriname (CE- LOS) 38 Stichting voor Machinale Land- bouw in Suriname (SML) 39 Medisch Wetenschappelijk ln- stituut (MWI) 39 Stichting tot Bevordering van Investeringen in Suriname (SBIS) en de Nederlandse Parti- cipatie Maatschappij voor Suri name NV 40 12. Onderwijs en wetenschap- pen 40 13. Voorlichting en informatie aan Surinamers in het buiten- land 41 14. Organisatie van het Rode Kruis 41 15. In het verleden afgesloten ver- dragen met bewoners van Suri- name 41 16. Overdracht van roerende en onroerende goederen 41 17. Executieverdrag 41 Bijlagen 1a. Beleidsbrief, houdende rechtspositi- onele voorzieningen voor bepaalde categorieën vrijwillig dienende mili- tairen van Surinaamse landaard, als- mede voor blijvend in Suriname ge- plaatste militairen 43 1b. Uitkeringsregeling burgerpersoneel TRIS 1975, beschikking van de Staatssecretaris van Defensie van 14 mei 1975 49 1c. Brief dd. 16 mei 1975 van de Staats- secretaris van Defensie aan de Mi- nister van Justitie en Politie van Suri- name 53 1d. Brief dd. 16 mei 1975 van de Minister van Justitie en Politie van Suriname aan de Staatssecretaris van Defen- sie 55 2. Ontwerp-overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Suri- name tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrek- king tot belastingen naar het inko- men en het vermogen 56 Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 1

Transcript of Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook...

Page 1: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1974-1975

13 473 (R 990), 13 467, 13 482

Wijziging van het statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, inhoudende beëindiging van de statutaire band met Suriname

Brief van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, en van de Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken, inzake de on afhankelijkheid van Suriname

Nr 8

Conclusies van het bilaterale overleg tussen Nederland en Suriname, ge-houden op 25 en 26 juni 1975 te 's-Gravenhage

Memorie van antwoord Ontvangen 18 augustus 1975

Inhoudsopgave:

I. Ontwerp van Rijkswet 3 II, Met de onafhankelijkheid van Suriname

samenhangende onderwerpen 8 a. Ontwerp-toescheidingsovereen-

komst inzake nationaliteiten 8 b. Ontwerp-overeenkomst inzake af-

schaffing van de visumplicht 13 c. Ontwerp-overeenkomst over het ver-

blijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen 13

d. Migratie en remigratie 17 e. Ontwerp-overeenkomst betreffende

de ontwikkelingssamenwerking 18 f. Defensie 24 g. Het territoir van Suriname/territori-

ale wateren Nederlandse Antil-len 28,30

h. Luchtdiensten tussen en via het Ko-ninkrijk en Suriname 30

i. Diverse andere onderwerpen 33 1.

10.

11

Culturele samenwerking en Sti-cusa 33 Economische samenwer-king 33 Dubbele belasting 34 Pensioenen; overige sociale verzekeringen 34 Toeslagregeling 1967 36 Europese Nederlanders in Suri-naamse dienst 36 Buitenlandse Dienst 37 Centrum voor Landbouwkun-dig onderzoek in Suriname (CE-LOS) 38 Stichting voor Machinale Land-bouw in Suriname (SML) 39 Medisch Wetenschappelijk ln-stituut (MWI) 39 Stichting tot Bevordering van Investeringen in Suriname (SBIS) en de Nederlandse Parti-cipatie Maatschappij voor Suri name NV 40

12. Onderwijs en wetenschap-pen 40

13. Voorlichting en informatie aan Surinamers in het buiten-land 41

14. Organisatie van het Rode Kruis 41

15. In het verleden afgesloten ver-dragen met bewoners van Suri-name 41

16. Overdracht van roerende en onroerende goederen 41

17. Executieverdrag 41

Bijlagen 1a. Beleidsbrief, houdende rechtspositi-

onele voorzieningen voor bepaalde categorieën vrijwillig dienende mili-tairen van Surinaamse landaard, als-mede voor blijvend in Suriname ge-plaatste militairen 43

1b. Uitkeringsregeling burgerpersoneel TRIS 1975, beschikking van de Staatssecretaris van Defensie van 14 mei 1975 49

1c. Brief dd. 16 mei 1975 van de Staats-secretaris van Defensie aan de Mi-nister van Justitie en Politie van Suri-name 53

1d. Brief dd. 16 mei 1975 van de Minister van Justitie en Politie van Suriname aan de Staatssecretaris van Defen-sie 55

2. Ontwerp-overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Suri-name tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrek-king tot belastingen naar het inko-men en het vermogen 56

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 1

Page 2: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

2.

Page 3: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

I. ONTWERP VAN RIJKSWET

Het verheugt de ondergetekenden dat de Kamer, alsmede de Staten van Su-riname en de Nederlandse Antillen goedkeuring hebben kunnen hechten aan-de procedure tot verwezenlijking van de onafhankelijkheid van Suriname door midden van wijziging van artikel 55 van het Statuut. Zij bemerken een zekere differentiatie ten aanzien van het punt van de totstandkoming en de inhoud van een Surinaamse Grondwet. De ondergetekenden merken over deze aangelegenheid het volgende op, mede naar aanleiding van de vragen omtrent de betekenis van de artikelen 42, 43 en 44 van het Statuut.

De Koninkrijkscommissie heeft in haar advies gesteld, dat met de beëindi-ging van het Statuut voor Suriname op het moment van de onafhankelijk-heid belangrijke staatsrechtelijke veranderingen in werking treden. Bestaan-de regelingen zullen derhalve aangepast, c.q. vervangen moeten worden. De bevoegdheid tot het treffen van dergelijke voorzieningen in Suriname, zoals een Grondwet, behoort uitsluitend aan het onafhankelijke Suriname, aldus de Koninkrijkscommissie. De ondergetekenden stemmen met deze zienswijze in.

De regering van Suriname heeft aanvankelijk gesteld de onafhankelijkheid te willen realiseren voor 1 januari 1976. Deze wens is onderwerp geweest van discussie tussen de regeringen van de Koninkrijkspartners. Deover-eenstemming die is bereikt heeft zich onder meer geuit in de gekozen proce-dure, namelijk wijziging van het Statuut langs de weg van artikel 55. Onver-let latend dat de beslissing de onafhankelijkheid te verwezenlijken geheel en alleen een zaak van Suriname zelf is, komt deze procedure als juist voor. Dit omdat zij door het Statuut zelf, dat de huidige rechtsorde beheerst, wordt aangegeven en zij tevens voorziet in een gezamenlijke besluitvorming van de landen van het Koninkrijk.

Deze besluitvorming richt zich op de beëindiging van het Statuut voor Su-riname. Vanzelfsprekend wordt het nemen van een beslissing op dit punt ook beïnvloed door de te verwachten gevolgen van de onafhankelijkheid van Suriname. In zoverre is de totstandkoming van een Surinaamse Grond-wet en de inhoud daarvan ook voor de andere landen in het Koninkrijk van belang. In het licht van de overeenstemming tussen de drie landen ten aan-zien van de onafhankelijkheid van Suriname is de wens begrijpelijk dat in-zicht bestaat in de inhoud van de te ontwerpen Surinaamse Grondwet. De bemoeienis op dit terrein dient echter een terughoudend karakter te hebben. In het huidige Statuut wordt in de vierde paragraaf een aantal bepalingen gegeven omtrent de staatsinrichting der landen. Uitgangspunt is hierbij vol-gens artikel 41 dat de landen zelfstandig hun eigen aangelegenheden behar-tigen. Zo wordt in artikel 42 bepaald, dat de staatsinrichting van Nederland in de Grondwet en die van Suriname en de Nederlandse Antillen in de Staatsregelingen wordt opgenomen. De zelfstandigheid van de landen ten aanzien van hun staatsinrichting staat voorop.

De artikelen 43-45 van het Statuut bevatten een aantal bepalingen die be-ogen een waarborg te stellen ten aanzien van de handhaving van de rechten van de mens in de landen en van de fundamentele democratische instellin-gen. Uit dien hoofde worden aan de Koninkrijkspartners mogelijkheden tot toezicht geboden ten aanzien van de handhaving van deze beginselen in de verschillende landen. Deze mogelijkheid bestaat echter slechts, zolang de drie landen in het kader van het huidige Statuut één Koninkrijk vormen. Komt aan de Koninkrijksband door middel van wijziging van het Statuut ten aanzien van Suriname een einde, dan vervallen hiermede vanzelfsprekend tevens de bevoegdheden, neergelegd in artikelen 43-45 van het Statuut. Dit betekent ook dat de medewerking aan de beëindiging van het Statuut voor Suriname niet afhankelijk kan worden gesteld van de vraag of na de beëindi-ging in de Surinaamse Grondwet de mensenrechten overeenkomstig het be-paalde in artikel 43 van het Statuut gewaarborgd zullen zijn.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 3

Page 4: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Het ontwerp van Rijkswet beoogt immers een situatie te bewerkstelligen, waarin de nu nog beperkte zelfstandigheid van Suriname een volledige on-afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

In het licht van deze benadering is het uitsluitend de Surinaamse regering die moet beoordelen of het wenselijk is, dat voorafgaande aan de behande-ling van het ontwerp van Rijkswet in de Staten-Generaal een ontwerp-Grondwet wordt bekend gemaakt. De ondergetekenden kunnen de zienswij-ze van de leden van de V.V.D.-fractie en van de fractie van DS'70 op dit punt dan ook niet onderschrijven en zij zouden het onjuist achten de door eerstge-noemde leden gevraagde aandrang op de Surinaamse regering uit te oefe-nen. Zij delen daarentegen de zienswijze van de gezamenlijke fracties van A.R.P., C.H.U. en K.V.P., alsmede van de P.v.d.A., dat terecht in het ontwerp van Rijkswet houdende wijziging van artikel 55 van het Statuut niet is inge-gaan op de Staatsregeling van Suriname, noch op de Surinaamse Grond-wet.

De ondergetekenden hebben er overigens vertrouwen in, dat voor de openbare behandeling van dit ontwerp van Rijkswet een ontwerp-Grondwet in Suriname zal worden gepubliceerd en dat in dit ontwerp de fundamentele rechten en vrijheden even hecht verankerd zullen zijn als in de thans geiden-de Staatsregeling het geval is.

Van Nederlands-Antilliaanse zijde is gevraagd naar een duidelijke uit-spraak omtrent de vraag, of voor de aanneming van de nieuwe Surinaamse Grondwet een gekwalificeerde meerderheid vereist is. Zoals hiervoor ten aanzien van de inhoud van de Surinaamse Grondwet is gesteld, is Suriname ook vrij ten aanzien van de wijze van totstandkoming van de Grondwet. Arti-kel 42, tweede lid, van het Statuut dat een gekwalificeerde meerderheid voorschrijft voor wijzigingen in de Staatsregelingen van Suriname en de Ne-derlandse Antillen, verliest zijn werking voor Suriname door de beëindiging van de Statutaire band ten aanzien van dat land. Daarmee is de vraag met welke procedure in Suriname de Grondwet moet worden vastgesteld, een strict Surinaamse aangelegenheid geworden.

Dit neemt niet weg dat de Regering de wens uitspreekt dat een Surinaam-se Grondwet met een zo groot mogelijke meerderheid zal worden aangeno-men.

Leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P., C.H.U. en V.V.D. hebben ge-vraagd naar een uiteenzetting over artikel 55, derde lid van het Statuut. In dit verband is door de leden van de V.V.D. ook op artikel 1 van de Grondwet ge-wezen.

Het derde lid van artikel 55 houdt in, dat een voorstel tot wijziging van het Statuut, indien en voor zover dit afwijkt van de Grondwet, wordt behandeld op de wijze, als de Grondwet voor voorstellen tot verandering in de Grond-wet bepaalt, met dien verstande dat de nieuwe Kamers de voorgestelde ver-andering bij volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen kunnen aan-nemen.

De ondergetekenden zijn van oordeel, dat het derde lid ten aanzien van het onderhavige ontwerp van Rijkswet niet van toepassing is.

Dit is de reden, waarom in navolging van het rapport van de Koninkrijks-commissie in de memorie van toelichting niet op artikel 55, derde lid, van het Statuut is ingegaan.

Nu door de leden van bovengenoemde fracties om een uiteenzetting is ge-vraagd, zijn de ondergetekenden bereid deze te geven. Met name artikel 1 van de Grondwet, vermeldende dat het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden, Suriname en de Nederlandse Antillen omvat, is hierbij van be-lang.

Van de betekenis van dit artikel hangt af, of van afwijking van de Grondwet kan worden gesproken. Zou de bepaling normatieve betekenis hebben, dan zou dit inderdaad het geval zijn en zou artikel 55, derde lid, van toepassing zijn. De bepaling houdt echter slechts een geografische omschrijving in, die elke rechtskracht mist. Dit is onder meer vast komen te staan bij de grond-wetsherziening van 1963, toen na de overdracht van het beheer over Nieuw-

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 4

Page 5: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Guinea aan Indonesië, de vermelding van Nieuw-Guinea in artikel 1 is ge-schrapt.

De status van Suriname is niet af te leiden uit artikel 1, doch is gebaseerd op de reeds lang bestaande bijzondere verhouding tussen Nederland en Su-riname en de Nederlandse Antillen, neergelegd in het Korwnkrijksstatuut, en op de internationale erkenning daarvan. De niet-normatieve betekenis van artikel 1 is daardoor nog eens geaccentueerd. Beëindiging van de statutaire band met Suriname confronteert de Grondwet met de feitelijke situatie, dat Suriname niet meer tot het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden behoort. Artikel 1 is dan verouderd en zal in het kader van de algehele grond-wetsherziening dienen te worden aangepast.

Leden van de V.V.D.-fractie hebben gevraagd mede aandacht te besteden aan de betekenis, die in dit verband moet worden gehecht aan de in onder meer artikel 202 van de Grondwet voorkomende woorden 'elk gedeelte van het grondgebied des Rijks'.

Alvorens op de specifieke betekenis van deze woorden in te gaan, onder-strepen de ondergetekenden nogmaals dat bepalingen van de Grondwet, die relateren aan het grondgebied van het Koninkrijk, geen normatieve bete-kenis hebben ten aanzien van de omvang daarvan.

Ten aanzien van artikel 202 van de Grondwet dient in aanmerking te wor-den genomen, dat dit artikel met de woorden 'elk gedeelte van het grondge-bied des Rijks' niet beoogt te zeggen, dat het mogelijk is de staat van beleg of van oorlog af te kondigen in elk van de drie delen van het Koninkrijk. De mogelijkheid daartoe is opgenomen in het Statuut (artikel 34). De Staatsre-gelingen van Suriname en de Nederlandse Antillen bevatten eigen regelin-gen voor het grondgebied van die landen (respectievelijk artikel 128, 129 en 137,138). Artikel 202 heeft slechts betrekking op Nederland. De bedoeling van de woorden 'elk gedeelte van het grondgebied des Rijks' is aan te geven dat de bevoegdheid tot het in staat van beleg/oorlog verklaren niet beperkt hoeft te blijven tot een gedeelte van het grondgebied, maar het gehele grondgebied kan betreffen.

Van Nederlands-Antilliaanse zijde is gewezen op artikel 5 van het Statuut, waarin de Grondwet voor bepaalde aangelegenheden een rechtswaarde heeft gekregen gelijk aan het Statuut. Hieraan is de vraag verbonden waar-om niet een zelfde wijzigingsprocedure is gevolgd als voorgeschreven voor de Grondwet.

De ondergetekenden merken in antwoord hierop het volgende op. Indien wijzigingen van de Grondwet met een rechtswaarde gelijk aan het Statuut worden voorgesteld zal daarvoor niet alleen de procedure worden gevolgd, zoals de Grondwet voor voorstellen tot verandering van de Grondwet be-paalt, maar ook de artikelen 15 tot en met 20 van het Statuut worden in acht genomen. Zulks houdt derhalve in, dat de Kamers worden ontbonden en de nieuwe Kamers het betreffende ontwerp van Rijkswet met ten minste twee-derde der uitgebrachte stemmen zullen moeten aannemen. Daarbij zij aan-getekend, dat aan zodanige grondwetswijzigingen Suriname en de Neder-landse Antillen niet het recht kunnen ontlenen de betreffende ontwerp-Rijks-wet bij landsverordening te aanvaarden.

Het onderhavige ontwerp van Rijkswet betreft geen grondwetswijziging als hier voren bedoeld doch een wijziging van het Statuut, waarbij derhalve de procedure vermeld in artikel 55 van het Statuut in acht dient te worden genomen, hetgeen impliceert dat Suriname en de Nederlandse Antillen het ontwerp bij landsverordening aanvaarden, alsook - uiteraard - de procedu-re vermeld in de artikelen 15 tot en met 20 van het Statuut. Aangezien artikel 1 van de Grondwet geen normatieve betekenis heeft, vindt het derde lid van artikel 55 van het Statuut geen toepassing.

Van Nederlands-Antilliaanse zijde is voorts opgemerkt, dat ten tijde van de Rondetafelconferentie Nederland niet wenste in te gaan op het verzoek van Aruba zich af te scheiden uit het verband van de Nederlandse Antillen en met het Koninkrijk een rechtstreekse band te scheppen. Dit zou toen geba-seerd zijn op de normatieve betekenis van de omschrijving van het grondge-bied in de Grondwet.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 5

Page 6: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Gevraagd wordt waarom thans een andere interpretatie wordt gegeven. In de eerste plaats zij opgemerkt dat in de jaren voorafgaande aan de totstand-koming van het Statuut geen unanimiteit bestond over de vraag of de Ne-derlandse Antillen in hun thans nog bestaande samenstelling volgens de Grondwet moesten blijven bestaan als staatkundige gemeenschap (Hand. Eerste Kamer, 1950-1951, blz. 44-45).

De vraag werd niet alleen bezien in het licht van artikel 1 van de Grondwet, doch ook in het kader van de te scheppen nieuwe rechtsorde in het Konink-rijk. In het toen geldende hoofdstuk XIV - namelijk in artikel 208 -- stond (kort weergegeven), dat voor de in artikel 1 genoemde grondgebieden op de grondslag van de uitkomst van het reeds gepleegde en nog te plegen ge-meen overleg met en tussen vertegenwoordigers van de bevolkingen, een nieuwe rechtsorde zou worden gevestigd, waarbinnen deze gebieden de ei-gen belangen zelfstandig behartigen.

De omstandigheden waren in die jaren derhalve geheel anders dan thans. De verhoudingen binnen het Koninkrijk zijn in 1954 neergelegd in het Sta-tuut voor het Koninkrijk. De norm voor die verhoudingen moet worden ge-zocht in het Statuut en niet in de Grondwet. Mede op grond van deze over-wegingen dient aan artikel 1 van de Grondwet slechts feitelijke betekenis te worden toegekend.

Voorts zij aangetekend, dat door het kiezen van de procedure van artikel 55 van het Statuut ook aan de overige artikelen van het Statuut recht wordt gedaan, onder meer aan artikel 16 van het Statuut. Inmiddels zijn de in dit ar-tikel bedoelde schriftelijke verslagen door de Staten van Suriname en de Ne-derlandse Antillen aan de Voorzitter van de Tweede Kamer ingezonden.

Leden van de fractie van de P.v.d.A. komen bij het eerste lezen van artikel III van het ontwerp van Rijkswet tot de conclusie, dat de gekozen redactie een minder gewenste voorwaardelijkheid teweeg brengt. Zulks zou naar hun oordeel vermeden kunnen worden door in alle wettelijke regelingen - en dus ook in deze Rijkswet - te bepalen dat zij in werking treden op 25 novenrv ber 1975. Van het noemen van de datum kan aldus deze leden alleen maar een stimulans uitgaan naar de onderscheidene wetgevers in de rijksdelen, dat ervoor gezorgd wordt, dat de wetgevende arbeid te dezen op genoemde datum gereed is.

Leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. vragen of thans kan worden medegedeeld op welk uur van de dag deze Rijkswet gelijktijdig in de drie landen van het Koninkrijk in werking zal treden.

De ondergetekenden merken naar aanleiding van deze vragen het volgen-deop.

Ingevolge artikel III treedt de Rijkswet in werking zodra zij in het Staatsblad, het Gouvernementsblad van Suriname en het Publicatieblad van de Neder-landse Antillen is afgekondigd. Deze afkondiging behoeft niet gelijktijdig te geschieden.

Voorwaarde voor de inwerkingtreding is, dat de afkondiging in de drie lan-den van het Koninkrijk heeft plaatsgevonden. Op dat moment treedt de Rijkswet in de drie landen in werking en maakt het in artikel 1 van het ont-werp van Rijkswet genoemde artikel 62 deel uit van het Statuut. In verband met de daarin vermelde datum van 25 november 1975 is het wenselijk dat de afkondiging in de drie landen voor 25 november 1975 geschiedt. Met de in-werkingtreding van de Rijkswet wordt bereikt, dat het bepaalde in het nieu-we artikel 62 van het Statuut met ingang van 25 november 1975 wordt geëf-fectueerd en wel op 0.00 uur lokale tijd van elk van de drie landen.

Leden van de fractie van de S.G.P. achten het niet uitgesloten dat de be-handeling van de onderhavige ontwerp-Rijkswet in de parlementen der drie landen niet tijdig zal gereed komen. Ten einde het risico van een wijzigings-voorstel te vermijden stellen zij voorde datum van 25 november 1975 niet in de artikelen I en II van het ontwerp op te nemen, maar willen zij de datum, waarop ten aanzien van Suriname de rechtsorde, neergelegd in het Statuut, wordt beëindigd, bij Koninklijk besluit doen vaststellen.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 6

Page 7: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Daargelaten dat de ondergetekenden de door deze leden geuite vrees niet delen, achten zij de voorgestelde wijziging niet juist. Immers, in dat geval zou de Koninkrijksregering, waarin de Nederlandse regering een overwicht heeft, uiteindelijk de datum van de beëindiging van de statutaire band bepa-len, terwijl het hier juist om een aangelegenheid gaat, waarbij het accent op Suriname dient te liggen. Naar het voorkomt zal van Surinaamse zijde te-recht bezwaar worden gemaakt tegen een dergelijk wijzigingsvoorstel.

Leden van de fractie van de S.G.P. verzochten de belangrijkste uitspraken van diverse Surinaamse politici over de zelfstandigheid van dat land te rubri-ceren en te publiceren.

Aan dit verzoek kan de Regering niet voldoen. Officiële documenten terza-ke hebben de Regering niet bereikt, zulks los van de vraag of deze bestaan.

Ter informatie kan worden gemeld dat in het verkiezingsprogramma 1973 van de Nationale Partij Kombinatie de volgende passage valt te lezen:

'Voor de NPK is de onafhankelijkheid van Suriname geen discussiepunt meer.

De ontwikkeling die zich voltrokken heeft in dit land sedert de totstandko-ming van het Statuut, heeft geleid tot het bewustzijn dat de onafhankelijk-heid van ons land niet meer te stuiten is. En dit niet alleen in Surinaamse ge-lederen, maar ook in de andere delen van het Koninkrijk'.

'Het feit dat in alle kringen de voorbereiding van de onafhankelijkheid wordt toegejuicht, moet toch wel voor de meest verstokte tegenstanders aanleiding zijn zich opnieuwte beraden over het eigen standpunt. Suriname zal zijn plaats in de rij der onafhankelijke volkeren moeten innemen. Voor het bereiken van een versnelde sociaal-economische ontwikkeling van het land wordt dit noodzakelijk geacht, daarom zal de Nationale Partij Kombinatie de voorbereidingen voor de onafhankelijkheid, zowel intern als extern intensi-veren en afronden.'

Een aantal leden van de Staten van Suriname zijn van oordeel, dat niet ga-sproken kan worden van een wezenlijk mandaat van de Surinaamse bevol-king met betrekking tot het effectueren van een fundamentele verandering in de staatkundige status van dat land. Daarentegen stellen de ondergete-kenden dat het standpunt van de NPK over de onafhankelijkheid voor de ver-kiezieningen bekend was en het kabinet-Arron op een meerderheid in de Staten kan steunen.

Gelet op de zienswijze van de regering inzake de Surinaamse Grondwet, zoals hiervoren tot uitdrukking gebracht en gelet op de wens van het langs democratische weg tot stand gekomen kabinet-Arron de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 te realiseren, zijn de ondergetekenden van mening dat de door evenvermelde Statenleden voorgestelde wijzigin-gen in de ontwerp-Rijkswet niet moeten worden overgenomen.

In antwoord op de vraag van leden van de fractie van de S.G.P. of de Rege-ring bereid is de tekst van het gewijzigde Statuut bij de memorie van ant-woord over te leggen, moge het volgende dienen.

Aan het Statuut wordt slechts één artikel - te weten het nieuwe artikel 62 -toegevoegd. Overigens blijft het Statuut tekstueel ongewijzigd. In het nieu-we artikel 62, tweede lid, van het Statuut wordt bepaald, dat met ingang van de in het eerste lid genoemde datum (25 november 1975) het Statuut voor Nederland en de Nederlandse Antillen geldt met inachtneming van de wijzi-gingen, die uit het eerste lid voortvloeien.

In de memorie van toelichting is reeds op een aantal consequenties gewe-zen, die voortvloeien uit de beëindiging van de Statutaire band met Surina-me. Uit de daar gegeven voorbeelden blijkt dat de consequenties ten aan-zien van de toepassing van de artikelen van het Statuut vanzelfsprekend zijn. De ondergetekenden zien daarom geen aanleiding een tekst van het Statuut, zoals het op grond van het nieuwe artikel 62 zal gelden, aan de Kamer over te leggen.

In antwoord op de vraag van enkele leden van de Staten van de Neder-landse Antillen, waarom niet de tekst van het Statuut in zijn geheel is gewij-zigd maar is volstaan met invoeging van een nieuw artikel, merken de on-

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 473 (R 990), enz., nrs. 8-9 7

Page 8: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

dergetekenden op, dat de gevolgde methode is gekozen vanwege de een-voud ervan. De vanzelfsprekendheid van de wijzigingen, die uit de beëin-diging van de Statutaire band met Suriname voortvloeien, maken het be-wandelen van deze weg mogelijk.

Aangezien ieder land het onvervreemdbare recht heeft zelf zijn staatkundi-ge toekomst te bepalen, komt het de ondergetekenden juist voor dat Neder-land en de Nederlandse Antillen het streven van de regering van Suriname om de onafhankelijkheid van dat land per 25 november 1975 te verwezenlij-ken, delen en hieraan actief hun medewerking verlenen. Een dergelijk geza-menlijk streven kan niet worden uitgelegd als een partij kiezen voor een be-paald volksdeel van Suriname. Immers, dit streven is geuit door een, onder vigueurvan het Statuut, wettig tot stand gekomen regering. Gezien hetvo-renstaande spreken de ondergetekenden zich uit tegen het voorstel van de leden van de fractie van de S.G.P. om de considerans van het onderhavige ontwerpvan Rijkswet te wijzigen.

Leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. vroegen zich af waar-om over de statensuccessie ten aanzien van door het Koninkrijk gesloten ver-dragen niets is opgenomen in de onderhavige ontwerp-Rijkswet.

Blijkens het Protocol van de van 17 tot en met 20 maart 1975te's-Graven-hage gehouden regeringsconferentie Nederland, Suriname en de Neder-landse Antillen heeft de regering van Suriname besloten de door de Konink-rijkscommissie voorgestelde gedragslijn met betrekking tot de statensuc-cessie van mede voor Suriname door het Koninkrijk gesloten verdragen als leidraad te volgen.

De beslissing welke rechten en verplichtingen, voortvloeiend uit overeen-komsten, die door het Koninkrijk zijn gesloten en medegelden voor Surina-me, Suriname na onafhankelijkwording zal willen handhaven berust geheel bij Suriname zelf. De regering acht het niet gewenst de beslissing van Suri-name te beperken door het maken van afspraken; wel is toegezegd dat de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk aan Suriname de nadere inlichtin-gen over overeenkomsten zullen verstrekken die Suriname wenst te ont-vangen.

Het komt de ondergetekenden derhalve niet juist voor deze materie op te nemen in de ontwerp-Rijkswet, omdat de beslissing terzake uitsluitend aan de regering van het alsdan onafhankelijke Suriname is.

Leden van de fractie van de S.G.P. vragen de Regering openlijk te betuigen dat het geenszins haar bedoeling is om de thans aanhangige wijziging van het Statuut op enigerlei wijze te gebruiken als een inleiding om ongevraagd de Nederlandse Antilllen ook zelfstandig te maken.

In antwoord hierop kan de Regering mededelen dat zij de onafhankelijk-wording van Suriname niet al als een zodanige inleiding ziet.

II. MET DE ONAFHANKELIJKHEID VAN SURINAME SAMENHANGENDE ONDERWERPEN

a. Ontwerp-toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten

Uit Suriname afkomstige personen die op de onafhankelijkheidsdatum in Nederland hun woonplaats of werkelijk verblijf hebben, maar die opteren voor de Surinaamse nationaliteit, worden in Nederland vreemdelingen. Evenwel zal op hen de bijzondere regeling van de artikelen 8 en 9 van de overeenkomst inzake het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderda-nen van toepassing zijn.

De leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. vroegen de Rege-ring nog eens nader te motiveren waarom zij op verschillende punten is af-geweken van het advies en de daarbij overgelegde ontwerpen van de Konink-rijkscommissie. De ondergetekenden merken allereerst op dat de ontwerp-overeenkomst, zoals deze thans is overgelegd, door de regeringen van de

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 473 (R 990), enz., nrs. 8-9 8

Page 9: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

drie Rijksdelen te zamen is opgesteld. De voornaamste aangebrachte wijzi-gingen kunnen als volgt worden toegelicht.

In artikel 5, lid 7, was in de tekst, die de Koninkrijkscommissie heeft voor-gesteld, het optierecht voor de Surinaamse nationaliteit voor buiten Surina-me wonende Nederlanders niet aan een termijn gebonden. Het gevolg nier-van zou onzekerheid gedurende een zeer lange termijn zijn. Daarom is voor dit optierecht thans een termijn van tien jaar gesteld, welke nog redelijk ruim is.

In artikel 5, lid 3, is de toevoeging dat de in dit artikel genoemde personen op elk van de in het eerste en het tweede lid genoemde wijzen de Surinaam-se nationaliteit kunnen verkrijgen geschrapt en vervangen door een recht op toelating in Suriname. Dit is gebeurd om de volgende redenen: a. ingevolge artikel 5, lid 3, kunnen echtelieden voor de Surinaamse nati-onaliteit opteren indien althans een van hen een persoon is als bedoeld in het eerste lid. Niet is gesteld dat er in het huwelijk sprake moet zijn van ver-schil in nationaliteit tussen de echtelieden. Dit zou betekenen dat een Neder-lands/Nederlandse man, gehuwd met een Surinaams/Nederlandse vrouw, gebruik kan maken van het optierecht dat aan zijn vrouw op grond van het eerste lid toekomt, ook wanneer zijn vrouw van dat recht geen gebruik maakt. Het is duidelijk dat voor een optierecht voor een echtgenoot die niet zelf een persoon is, als in het eerste lid van het artikel bedoeld, geen aanlei-ding bestaat. b. Het bepaalde in de oorspronkelijke tekst van artikel 5, lid 3, dat het enkele feit dat een Nederlander gehuwd is met een persoon die een recht kan doen gelden op het bezit van de Surinaamse nationaliteit zijn of haar Nederlandse nationaliteit van rechtswege verliest, wanneer hij of zij zich in Suriname vestigt en daar twee jaar blijft wonen, zou in strijd zijn met het in Nederland erkende beginsel van de nationaliteitsrechtelijke zelfstandigheid van gehuw-de personen. c. Het zou niet reëel zijn nakomelingen van personen, als in het eerste lid be-doeld, tot diep in de 21ste eeuw de gelegenheid te bieden voorde Surinaam-se nationaliteit te opteren. Bovendien zou een discrepantie ontstaan tussen de hierbedoelde kinderen, die wat tijdsduur betreft een onbeperkt optierecht zouden hebben, en de kinderen bedoeld in artikel 6, lid 4, voor wie dat recht is beperkt tot het bereiken van de leeftijd van 26 jaar.

Artikel 12 is geschrapt omdat de regeringen er niet van overtuigd waren dat er aan een internationale commissie behoefte bestond. Verwacht mag worden dat de problemen die zich kunnen voordoen, in onderling overleg tussen de nationale administraties zullen worden opgelost.

De leden van de al genoemde fracties hebben voorts gevraagd welke cri-teria zullen worden aangelegd bij het bepalen van 'woonplaats of werkelijk verblijf' (artikel 3) en of 'werkelijk verblijf' zal prevaleren boven 'woonplaats' in gevallen waar Nederlanders ingeschreven staan in Nederland en in Suri-name. Volgens artikel 10 van Boek I B.W. bevindt de woonplaats van een na-tuurlijk persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Voor de bepaling van de woonplaats van een persoon is beslissend de woning die hij heeft betrokken en waar hij be-stendig hoofdverblijf heeft. Is er geen sprake van een bestendig hoofdverblijf, dan geldt het werkelijk verblijf. Indien een uit Suriname afkomstig persoon vóór de onafhankelijkheidsdatum zijn woonplaats in Suriname heeft opgege-ven en zich naar Nederland heeft begeven en in Nederland b.v. bij familie voorlopig onderdak heeft gevonden, dan zal hij geacht moeten worden in Ne-derland werkelijk verblijf te hebben. Een tijdelijk verblijf in verband met ziekte-verlof of vakantie doet de woonplaats niet verloren gaan. Werkelijk verblijf prevaleert dus niet boven de woonplaats.

Op de vraag waarom Surinaamse Nederlanders, die in Nederland verblij-ven, gedurende 10 jaar voor de Surinaamse nationaliteit kunnen kiezen, ter-wijl Nederlandse Nederlanders, die in Suriname verblijven slechts 1 jaar de tijd krijgen om te kiezen, welke vraag is gesteld door de leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. en, in iets andere bewoordingen ook door de leden van de fracties van de P.v.d.A., kan het volgende worden geantwoord.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 9

Page 10: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

De situatie van Surinaamse Nederlanders in Nederland is niet te vergelijken met de situatie van de Europese Nederlanders in Suriname. Juridisch is er reeds het verschil dat leden van beide groepen, zonder van het optierecht gebruik te maken, Nederlander blijven, wat echter betekent dat de leden van de tweede groep in het land waar zij verblijven vreemdeling worden. Deso-ciale en economische situatie van beide groepen is ook in het geheel niet vergelijkbaar, terwijl er tenslotte belangrijke kwantitatieve verschillen zijn. Het aantal Europese Nederlanders, dat zonder te voren reeds een band met Suriname te hebben, zich in Suriname heeft gevestigd, is vergeleken bij het aantal Surinaamse Nederlanders die zich in Nederland gevestigd hebben, zeer gering. Een regeling voor Europese Nederlanders in Suriname die als het ware het spiegelbeeld zou vormen van artikel 5, lid 2, ligt daarom niet voor de hand.

De door de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. gestelde vraag wie de bevoegde rechter is voor de persoon, die zich niet bij een beslissing van de administratie inzake nationaliteit kan neerleggen, is niet zonder meer te be-antwoorden. Het antwoord op beide geledingen van de gestelde vraag (de rechter van welk land is bevoegd en, als dit de Nederlandse rechter is, welke Nederlandse rechter) hangt namelijk af van het verband waarin de vraag zich voordoet. Nationaliteit heeft allerlei consequenties, b.v. op het gebied van kiesrecht, dienstplicht, benoeming in bepaalde functies, uitkeringen in-gevolge bepaalde wettelijke regelingen, afgifte van documenten (paspoort) enz. Ook voor de toepassing van het Europese gemeenschapsrecht is de vraag of iemand de nationaliteit heeft van een van de lidstaten van veel be-lang. Eén voorbeeld van een mogelijkheid van rechtsbescherming in Neder-land willen de ondergetekenden hier noemen: wanneer een ambtenaar van het bevolkingsregister weigert op de persoonskaart te vermelden dat ie-mand de Nederlandse nationaliteit heeft, en wanneer deze weigering door de Minister van Binnenlandse Zaken wordt bevestigd, dan bestaat tegen die bevestiging de mogelijkheid van beroep op grond van de Wet BAB, c.q. de Wet Arob.

Voor in Suriname geboren Nederlanders, die in Nederlandse dienst in Su-riname verblijven, is een speciale regeling getroffen in artikel 8 van de over-eenkomst.

De leden van de fractie van de P.v.d.A. hadden aarzeling bij het voorstel om de Surinaamse nationaliteit toe te kennen aan de groepen, genoemd in artikel 4 onder b. Soortgelijke opmerkingen zijn gemaakt door de fracties van de V.V.D. en van de S.G.P. Gegevens over de omvang van de betrokken groepen zijn niet bekend.

De ondergetekenden hebben daarvoor wel enig begrip, zij het dat de zaak bij de verschillende onderdelen van artikel 4 onder b verschillend ligt. Waar-schijnlijk bestaat de meeste aanleiding tot aarzeling bij onderdeel 2, en de minste bij onderdeel 3. Het lijkt desondanks het beste zoveel mogelijk één lijn te trekken. Die lijn is dat diegenen die op het ogenblik Nederlander zijn, omdat zij een band met Suriname hebben en in Suriname woonachtig zijn, de Surinaamse nationaliteit krijgen. In concrete gevallen kan dit tot minder rechtvaardige konsekwenties leiden, maar voor elke andere regeling zou dat ook, en waarschijnlijk in sterkere mate, gelden.

De ondergetekenden zouden ervan willen afzien in dit stadium te uitvoerig in te gaan op de argumenten die door het z.g. Comité Artikel 12 naar voren zijn gebracht. Het gaat hierbij vooral om de positie van de in Suriname wo-nende Europese Nederlanders. Deze hebben, als zij in Suriname willen blij-ven, twee mogelijkheden. Zij kunnen Surinamer worden en hebben dan de-zelfde rechten als elk ander Surinaams staatsburger. De ervaring leert dat zij van een dergelijke keuze wel eens spijt zouden kunnen krijgen. In dat geval kunnen zij zich naar Nederland begeven waar zij, als oud-Nederlanders, vooral wanneer de in wetsontwerp 12 837 (R944) voorgestelde wetswijzi-ging wet zal zijn geworden, op betrekkelijk eenvoudige wijze hun Nederlan-

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 10

Page 11: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

derschap kunnen terugkrijgen. Dergelijke personen hebben echter ook nog een andere mogelijkheid, die nog niet bekend was toen de in het voorlopig verslag bedoelde brief is geschreven. Deze mogelijkheid houdt in dat zij de Nederlandse nationaliteit behouden, waarbij zij dan, overeenkomstig artikel 8 van de overeenkomst over het verblijf en de vestiging van wederzijdse on-derdanen, aanspraak hebben opeen vestigingsvergunning in Suriname, welke vestigingsvergunning slechts in hoge uitzonderingsgevallen kan wor-den geweigerd of ingetrokken (artikel 9 van de bedoelde overeenkomst).

Aanvullend antwoorden de ondergetekenden nog op door de leden van de V.V.D.-fractie gestelde vragen dat artikel 2 van de overeenkomst over ver-blijf en vestiging ziet op het zelfstandig beschikken over middelen van be-staan en in beginsel niet op garanties van derden. Beslissend is dit echter niet, omdat de overeenkomst over verblijf en vestiging de verdragsluitende staten verplichtingen oplegt, die een bodemkarakter hebben. Vanzelfspre-kend blijft het de regeringen vrijstaan onderdanen van het andere land toe te laten, ook al verplicht de overeenkomst daartoe niet. De veronderstelling dat thans in Suriname verblijvende Europese Nederlanders, die voor het Suri-naamse staatsburgerschap kiezen, maar in de toekomst in de positie komen, waarin zij er (zonder vluchteling te zijn) toch de voorkeur aan geven naar Ne-derland terug te keren, niet in Nederland zouden worden toegelaten, is niet reëel.

Naar aanleiding van een door de leden van de fractie van de V.V.D. gestel-de vraag willen de ondergetekenden nog wel doen nagaan of, en zo ja hoe-veel, personen, die deel uitmaken van de groep die men gewoonlijk aan-duidt als (oud-lndonesische) spijtoptanten, in Suriname verblijven. De on-dergetekenden vestigen er echter de aandacht op, dat oud-lndonesiërs, die na 1954 in Suriname de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, groten-deels tot een andere categorie behoren. Het betreft hier veelal Javanen, die in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog naar Suriname zijn geëmigreerd en die bij desouvereiniteitsoverdrachtaan Indonesië in 1949 de lndonesi-sche nationaliteit hebben gekregen. Voor het behoud van de Indonesische nationaliteit was nodig dat men zich op gezette tijden meldde bij de ln-donesische autoriteiten. In veel gevallen is dit echter nagelaten, hetgeen me-de zijn oorzaak vond in de verhouding tussen Nederland en Indonesië in de jaren - '50. Na 1954 (toen men zich voor de eerste keer had moeten melden) zijn daardoor vele van dergelijke personen statenloos geworden. Voor hen is toen bij de Wet van 3 november 1954, (Stb. 476) de gelegenheid geschapen op een eenvoudige wijze het Nederlanderschap te verkrijgen.

De leden van de V.V.D.-fractie hebben ook gevraagd naar het verband tus-sen de ontwerp-overeenkomst inzake de toescheiding van nationaliteiten, inzake verblijf en vestiging en de Wet op het Nederlanderschap. Hiervoor is er ai op gewezen dat ter zake de wijziging van de Wet op het Nederlander-schap, voorgesteld in wetsontwerp 12 837 (R 944) van belang is. Inderdaad zal de Surinamer, die oud-Nederlander is, en die na 25 november 1975 een verblijfsvergunning voor Nederland heeft verkregen, op niet al te ingewik-kelde wijze en in ieder geval zonder dat zijn verblijf vijf jaar of langer moet hebben geduurd weer tot Nederlander kunnen worden genaturaliseerd, al-thans wanneer hij een vergunning tot verblijf heeft zonder beperkingen ten aanzien van het doel daarvan (artikel 5, onder a, van de Wet op het Nederlan-derschap zoals dit zal komen te luiden wanneer het genoemde wetsontwerp, met de daarop ingediende nota van wijzigingen dd. 30 juni 1975, zal zijn aan-vaard.) Die regeling zal voor alle oud-Nederlanders gelden, Surinamers en andere, en zonder onderscheid te maken tussen verschillende categorieën Surinamers. Dat betekent dat ook in Suriname wonende Europese Nederlan-ders, die oorspronkelijk voor het Surinaamse staatsburgerschap hebben ge-kozen, maar daar later spijt van krijgen, van de regeling gebruik zullen kun-nen maken. Vanzelfsprekend zal elke discriminatie moeten worden verme-den, al zal in het ene geval eerder een vergunning tot verblijf, zonder beper-kingen ten aanzien van het doel daarvan, kunnen worden verleend dan in het andere.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 473 (R 990), enz., nrs. 8-9 11

Page 12: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

De ondergetekenden betreuren dat de ontwerp-overeenkomst op onover-komelijke bezwaren is gestuit bij de leden van de fractie van DS'70. In het rapport van de Koninkrijkscommissie zijn de argumenten die door de leden van de genoemde fractie naar voren zijn gebracht reeds uitvoerig behan-deld. De beschouwingen van de overgrote meerderheid van deze commissie delen de ondergetekenden en de ondergetekenden verwijzen dan ook naar het rapport. Voortzetting van de discussie over de datum van binnenkomst in Nederland van uit Suriname afkomstige personen, die beslissend is voor het behoud van de Nederlandse nationaliteit, achten de ondergetekenden niet zinvol.

De door de leden van de S.G.P.-fractie gevraagde kwantitatieve gegevens zijn niet beschikbaar. Naar schatting zullen omstreeks 350 000 meerderja-rige Nederlanders de Surinaamse nationaliteit krijgen omdat ze in Suriname geboren zijn en daar wonen. De mogelijkheid om te opteren voor de Neder-landse nationaliteit (artikel 8) zal waarschijnlijk slechts voor enkele honderden personen gelden. De leden van de S.G.P.-fractie vroegen verder om welke re-den in artikel 5 de optietermijn voor de andere nationaliteit op 10 jaar is ge-steld, terwijl deze destijds blijkens artikel 13 van de Overeenkomst betreffen-de de toescheiding van staatsburgers tussen Nederland en Indonesië beperkt we 'd tot 2 jaar. Het antwoord is tweeledig. In de eerste plaats zijn de feitelijke situaties voor de mensen om wie het gaat verschillend. Dat blijkt onder meer daarin dat de betrokkenen thans, anders dan indertijd het geval was, in het al-gemeen in Nederland verblijven. In de tweede plaats zijn de indertijd met een korte termijn opgedane ervaringen, zoals bekend, niet onverdeeld gunstig. Dat neemt niet weg dat aan elke in dit verband te kiezen oplossing ook wel na-delen kleven. De afgevaardigden van de genoemde fractie vragen of deter-mijn van 10 jaar niet vele moeilijkheden en langslepende procedures zou kun-nen opleveren. De ondergetekenden zien echter geen aanleiding tot de vrees dat de gekozen oplossing tot meer moeilijkheden en langslepende procedu-res zou moeten leiden dan een andere oplossing, en met name dan een, waar-in de optietermijn belangrijk korter zou zijn. Vervolgens vroegen de leden van de S.G.P.-fractie of het gewenst is dat minderjarigen ingevolge artikel 6 na het oereiken van de meerderjarigheid nog voor een andere nationaliteit als hun ouders of adoptief-ouders kunnen opteren. Naar de mening van de onderge-tekenden is de mogelijkheid van optie na meerderjarigheid gewenst in die ge-vallen, waarin betrokkene, als hij op het moment van de onafhankelijkheid van Suriname meerderjarig zou zijn geweest, de nationaliteit waarvoor hij op-" teert, zou hebben verkregen, dan wel had kunnen verkrijgen of behouden, ter-wijl hij door de keuze van zijn woonplaats van zijn verbondenheid met Surina-me blijk geeft. Het zou onjuist zijn om iemand te binden aan een afhankelijke nationaliteit, die hijzelf niet zou hebben begeerd en waardoor hij, behoudens naturalisatie, vreemdeling blijft in het land van zijn vestiging, dat tevens zijn land van oorsprong is. Aan buiten Suriname geboren kinderen van een buiten Suriname geboren vader of moeder is een optierecht voor het Nederlander-schap toegekend, omdat de band tussen deze minderjarigen en Suriname zwak kan zijn. In het overgrote deel van de gevallen zal de vraag welke nationa-liteit iemand krachtens de toescheidingsovereenkomst heeft verkregen en de vraag of hij een optierecht heeft voor de andere nationaliteit, aan de hand van de feitelijke gegegens vrij eenvoudig te beantwoorden zijn. De ondergeteken-den vrezen daarom niet dat de regeling van een nationaliteit een grote hypo-theek zal leggen op de schouders van de opvolgers van de ondergetekenden alsmede op de ambtelijke en rechterlijke instanties. Het is ondoenlijk van te voren met enige graad van nauwkeurigheid te schatten welke oplossing de minste moeilijkheden en het minste werk zal veroorzaken. Deze vragen kun-nen op zichzelf trouwens niet beslissend zijn. De ondergetekenden menen dat de voorgestelde regeling een zo groot mogelijke mate van rechtvaardigheid en rechtzekerheid brengt, zonder dat er aanleiding is te vrezen dat hieruit een onevenredige belasting van de betrokken instanties zal voortvloeien, welke aan een andere oplossing niet zou vastzitten.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 1?

Page 13: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Op de vraag in hoeveel gevallen ongeveer verwacht mag worden, dat in-gevolge het tweede lid van artikel 6 de vader en de moeder van een kind of kinderen in een ander land vertoeven, luidt het antwoord dat, hoewel nauw-keurige gegevens ontbreken, aan te nemen is dat het om ettelijke honderden gevallen zal gaan. Op de vraag naar de gemiddelde gezinssituatie in Neder-land, Suriname en de Nederlandse Antillen moeten de ondergetekenden het antwoord schuldig blijven. Hierover bestaan wel enige algemene noties, maar voor zover de ondergetekenden bekend is daarnaar niet een zodanig onderzoek verricht dat betrouwbare gegevens voorhanden zijn. De onderge-tekenden voegen hieraan toe dat gemiddelde situatie ook een moeilijk han-teerbaar begrip is, aangezien de grote verschillen, die zich in elk van de lan-den voordoen.

b. Ontwerp-overeenkomst inzake afschaffing van de visumplicht

In antwoord op de vragen, gesteld door de leden van de C.P.N.-fractie, kan in de eerste plaats worden geantwoord dat het inderdaad de bedoeling is de regelingen inzake het personenverkeer soepel toe te passen. Het is echter niet mogelijk bij voorbaat en in abstracto uiteen te zetten waarin deze soe-pelheid zal bestaan. Dit is te zeer van de omstandigheden afhankelijk. In elk geval is het juist de bedoeling ongewenste spanningen, waarover de betrok-ken afgevaardigden spreken, te vermijden. Een geval dat als voorbeeld kan dienen voor een soepele toepassing, en dat ook in het voorlopig verslag aan de orde komt, is het volgende. Een Surinamer die zich naar Nederland be-geeft met de bedoeling daar voor een periode, langer dan drie maanden, te blijven, moet te voren een machtiging tot voorlopig verblijf hebben verkre-gen. Blijkt bij binnenkomst dat een persoon langer dan drie maanden wil blijven, maar heeft hij geen machtiging tot voorlopig verblijf, dan zal hij in het algemeen, als hij wel aan de voorwaarde voor verlening van zo'n machti-ging voldoet, met andere woorden haar zou hebben gekregen als hij haar t i j-dig zou hebben gevraagd, worden toegelaten. De mening dat de visumplicht en het verblijf aan een aantal uitermate willekeurige beslissingen worden gebonden, kunnen de ondergetekenden niet delen. De geciteerde criteria (gevaar voor de openbare rust, de openbare orde of nationale veiligheid', waarvan de laatste twee in de overeenkomst over de afschaffing van visum-plicht zijn opgenomen) vindt men in artikel 12 onder c van de Vreemdelin-genwet. De ontworpen visumafschaffingsovereenkomst met Suriname wijkt in dit opzicht niet af van vele soortgelijke overeenkomsten die Neder-land met andere staten heeft gesloten.

c. Ontwerpovereenkomst over het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen

De leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. vroegen of voor de beoordeling van de vraag of een huisvesting passend is, het betrokken ge-meentebestuur zal worden ingeschakeld. Op dit moment is de situatie zo dat wanneer het Centraal Bureau Uitvoering Vestigingsbeleid Rijksgenoten be-middeling verleent bij de totstandkoming van woonruimte, dit steeds ge-schiedt in samenwerking met het betrokken gemeentebestuur. Wanneer uit Suriname of de Nederlandse Antillen afkomstige personen zich zelfstandig woonruimte verschaffen, komt daar in veel gevallen het gemeentebestuur eveneens aan te pas, nl. wanneer een woonvergunning moet worden afge-geven. Te verwachten is dat deze lijn in de toekomst in beginsel zal worden doorgetrokken, al zal de rol van de Centrale Dienst wijzigingen ondergaan.

In artikel 4 dient inderdaad behalve het tweede lid van artikel 3, ook het derde lid van overeenkomstige toepassing te zijn. Het is de bedoeling deze omissie nog te herstellen.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 13

Page 14: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

De leden van de genoemde fracties vroegen voorts of de formule van arti-kel 5 'degene met wie de betrokken persoon een duurzame en exclusieve persoonlijke relatie onderhoudt' uitsluitend betekenis heeft voor de toe-stemming tot verblijf. Deze vraag beantwoorden de ondergetekenden be-vestigend, met dien verstande dat de formule ook betrekking heeft op de toestemming tot vestiging, zoals blijkt uit de in artikel 8, tweede lid, opgeno-men verwijzing naar artikel 5.

Het is in beginsel stellig de bedoeling ook een studiebeurs te beschouwen als voldoende dekking voor levensonderhoud, maar dit hangt natuurlijk wel enigszins van de betrokken studiebeurs af.

De zowel door de leden van de genoemde fracties als door die van de frac-tie van de P.v.d.A. gestelde vraag of een uitkering op grond van de Algeme-ne Bijstandswet aangemerkt wordt als een uitkering ingevolge een sociale verzekeringswet, luidt ontkennend. In de toelichting bij de hier behandelde overeenkomst zal op de vraag wat in dit verband als een uitkering ingevolge sociale verzekeringswetten moet worden beschouwd uitvoeriger worden in-gegaan. Overigens zou aan het vereiste, dat men over voldoende middelen van bestaan moet beschikken, alle zin ontnomen worden, wanneer een uit-kering op grond van de Bijstandswet ook als zodanig zou worden aange-merkt.

Op de vraag van de leden van de fractie van de P.v.d.A. of de toestem-ming, bedoeld in de artikelen 2 en 3, vóór aankomst in Nederland moet wor-den verkregen, antwoorden de ondergetekenden het volgende. Deze toe-stemmingen zullen in Nederland, uitgaande van de huidige wettelijke situ-atie, worden vertaald in vergunningen tot verblijf ingevolge de Vreemdelin-nfinwfit en. voor wat artikel 3 van de overeenkomst betreft, arbeidsvergun-ningen ingevolge de Wet arbeidsvergunning vreemdelingen. Dergelijke vergunningen kunnen voor aankomst in Nederland worden verkregen, maar in veel gevallen zal het wel na aankomst gebeuren. Zoals hiervóór reeds aan de orde kwam zullen Surinamers die voor een verblijf van meer dan drie maanden naar Nederland willen reizen, echter voor aankomst wel een machtiging tot voorlopig verblijf moeten hebben verkregen en het ligt voor de hand dat de bepalingen van de overeenkomst richtsnoer zullen zijn bij de afgifte van dergelijke machtigingen.

Wie de 'andere familieleden' bedoeld in de laatste zin van artikel 5 zijn, zal naar omstandigheden moeten worden beoordeeld. Men kan denken aan meerderjarige kinderen, die wel feitelijk tot het gezin behoren en van de ou-ders afhankelijk zijn, mogelijk ook aan kleinkinderen, die door de grootou-ders worden opgevoed, soms ook aan ouders, grootouders of zelfs neven en nichten.

De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen verder of aan iemand zijn gedragingen en daden van vóór de onafhankelijkheid worden aangerekend, als hij voor de Nederlandse nationaliteit kiest en in Nederland blijft wonen. Naar zijn aard heeft deze vraag betrekking op artikel 9, onder a, aangezien het in hetzelfde artikel onder b gestelde juist slaat op een actuele of toekonv stige situatie. Het antwoord op de vraag is bevestigend, hetgeen ook blijkt uit het woord 'geweigerd' in de aanhef van artikel 9.

Eveneens bevestigend is het antwoord op de vraag of er beroep mogelijk zal zijn tegen weigering van toestemming tot verblijf c.q. vestiging, dan wel van intrekking van die toestemming. Aangezien zoals al bleek die toestem-mingen in Nederland geconcretiseerd zullen worden als vergunningen op grond van de Vreemdelingenwet en de Wet arbeidsvergunning vreemdelin-gen, zullen de voor die wetten geldende systemen van rechtsbescherming van toepassing zijn.

De ondergetekenden betreuren dat de onderhavige overeenkomst ernsti-ge bezwaren heeft opgeroepen bij de leden van de fractie van DS'70. De on-dergetekenden erkennen overigens dat de overeenkomst een politiek com-promis is, met afwijzing evenwel van de kwalificaties die de genoemde afge-vaardigden daaraan verbinden.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 14

Page 15: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Onder passende huisvesting (voor een Surinamer, c.q. Surinaams gezin, in Nederland) is te verstaan huisvesting die in het gebied van verblijf voor een Nederlander, c.q. Nederlands gezin, in vergelijkbare omstandigheden als normaal wordt beschouwd. Een soortgelijke definitie geldt voor (gezins-leden van) werknemers die binnen de EEG in een andere lid-staat werken. Bij de beoordeling van de vraag wat onder soortgelijke omstandigheden is te verstaan kunnen ook de verlangens en leefgewoonten van de betrokkenen een rol spelen.

Aan het verschijnsel van migratie en arbeid in het buitenland is in veel ge-vallen (tijdelijke) splitsing van gezinnen inherent. Het voor langere tijd van elkaar scheiden van gezinsleden heeft stellig nadelen. Juist om die reden zijn in de hier behandelde overeenkomst optimale voorwaarden voor ge-zinshereniging geschapen; deze zijn belangrijk gunstiger dan in het alge-meen in Nederland voor vreemdelingen gelden. Men kan van de Regering echter niet vragen te verhinderen dat Surinaamse gezinshoofden zich zon-der hun gezinsleden in Nederland vestigen.

Onder'echtgenoot'worden zowel de man als de vrouw verstaan. Voor de vraag of sprake is van een duurzame persoonlijke relatie zal men

doorgaans moeten afgaan op de eigen verklaring van de betrokkenen. Het woord 'exclusief' duidt aan dat het recht tot gezinshereniging op grond van de hierbedoelde clausule slechts voor één partner bestaat. Men kan derhal-ve zijn concubine of homofiele partner laten overkomen, maar niet èn echt-genote èn concubine, of meer dan een concubine. Dit brengt mee dat de ex-clusiviteit in veel gevallen controleerbaar zal zijn.

Er bestaat geen enkele grond voor de veronderstelling dat de hierboven bedoelde formulering betekent dat nu op het niveau van de Rijksoverheid de wettige huwelijksband als exclusief geldend terzijde wordt geschoven. De overeenkomst zegt niet dat degene met wie de betrokkene een duurzame en exclusieve persoonlijke relatie onderhoudt als echtgenoot wordt be-schouwd. De overeenkomst zegt alleen dat aanspraken op gezinshereniging die worden geschapen ten behoeve van echtgenoten en andere gezinsleden ook bestaan voor levenspartners met wie men niet is gehuwd. De bepaling heeft vanzelfsprekend geen werking buiten het kader van deze overeen-komst.

De leden behorend tot de fractie van DS'70 vragen verder of artikel 8, lid 1, van de overeenkomst de overkomst van Surinaamse gezinshoofden niet sterk in de hand werkt. Zo gesteld luidt het antwoord op de vraag ontken-nend. Men dient immers te bedenken dat uit Suriname afkomstige personen die op 25 november 1975 in Nederland verblijven de Nederlandse nationali-teit in beginsel behouden. Artikel 8 is in de overeenkomst opgenomen voor het geval dergelijke personen opteren voor de Surinaamse nationaliteit. Zonder de bepaling van artikel 8 zouden sommigen wellicht worden afge-schrikt van een dergelijke optie. Om dezelfde reden is in dit geval niet de eis van arbeidsplaats en passende huisvesting gesteld.

Of de in artikel 11, eerste lid, vermelde notawisseling op korte termijn zal worden geëffectueerd is een zaak die feitelijk ter beoordeling staat van de re-geringen van de Nederlandse Antillen en van Suriname.

Men kan niet zeggen dat eigenlijk alleen de hoge werkloosheid in Neder-land uiteindelijk de rem op de toeloop van Surinamers is. Vele andere facto-ren, zowel in Nederland als in Suriname, zullen daarbij een rol spelen. Wel is duidelijk dat ook de stand van de arbeidsmarkt in Nederland daarbij een fac-tor is.

De vraag hoe de Regering in de praktijk de artikelen 3 en 5 van de overeen-komst zal laten naleven, gezien de artikelen 3 en 5 van de Overeenkomst in-zake de afschaffing van de visumplicht, is in verschillende opzichten niet juist gesteld. Bij het vreemdelingenbeleid doet zich algemeen het probleem voor dat de eisen voor kort verblijf anders en soepeler zijn dan die voor lang ver-blijf, en dat men derhalve over middelen moet beschikken vreemdelingen die voor een kort verblijf zijn binnengekomen, maar langer dan de toegesta-ne termijn blijven, zonder aan de eisen voor lang verblijf te voldoen, te ver-

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 15

Page 16: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

wijderen. Op grond van de Vreemdelingenwet tot stand gekomen voor-schriften voorzien ook in deze middelen, maar wanneer de regels niet nage-leefd worden, kunnen in de praktijk wel moeilijkheden ontstaan. Noch devi-sumafschaffingsovereenkomst, noch de overeenkomst over het verblijf en de vestiging doen hieraan veel toe of af. Wat de visa betreft, dient men te be-denken, dat ook al is de visumplicht niet afgeschaft, degene die aan de voor-waarden voor een kort verblijf voldoet, een visum krijgt. Voor een niet-toe-gestane uitstrekking van het verblijf boven de toegestane termijn, maakt de visumplicht dus geen verschil. De artikelen 3 en 5 van de overeenkomst over het verblijf en de vestiging doen dit evenmin. Zij verruimen alleen de mog'e-lijkheden voor lang verblijf in vergelijking tot wat anders gegolden zou heb-ben, wat er toe zal kunnen leiden dat moeilijkheden van de hierbedoelde aard in aantal geringer zullen zijn dan anders het geval geweest was.

De Regering meent dat het niet op haar weg ligt de vraag te beantwoorden of de overeenkomst in de hand zal werken dat veel Europese Nederlanders in Suriname functies zullen gaan bekleden die beter door Surinamers be-kleed kunnen worden.

De door de leden van de fractie van D.S/70 geciteerde, in juli 1974 door de Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken in de Eerste Ka-meruitgesproken woorden mag men niet los zien van de context waarin zij zijn gesproken. Het betoog had betrekking op de situatie waarin Suriname deel uitmaakte van het Koninkrijk, waarin dus Surinamers Nederlanders wa-ren en beschikten over Nederlandse paspoorten. Het is tot dusverre zo dat het door de Surinamers als normaal wordt beschouwd dat zij, omdat zij nu eenmaal Nederlanders zijn, ook zonder meer toegang tot Nederland hebben. Door de onafhankelijkheid zal die situatie veranderen en dat zal ook aan de Surinaamse bevolking niet onopgemerkt voorbij gaan. Zonodig zal de Rege-ring trachten te bereiken dat door voorlichting in Suriname zoveel mogelijk bekendheid wordt gegeven aan de na 25 november geldende eisen voor toe-lating tot Nederland. Dat alles neemt niet weg dat, wil men geen volledig vrije toegang tot Nederland, men aanvaarden moet dat in bepaalde gevallen aan personen de toegang tot Nederland wordt geweigerd, ofwel bepaalde personen Nederland worden uitgezet.

De leden van de fractie van de S.G.P. zouden gaarne een omschrijving ont-vangen van degenen met wie een bepaalde persoon een duurzame en exclu-sieve persoonlijke relatie onderhoudt. Gedacht is aan andere duurzame leef-gemeenschappen tussen twee personen dan een huwelijk. De meest voor de hand liggende voorbeelden zijn een buitenechtelijke relatie tussen man en vrouw, alsmede een homofiele relatie. Het is overigens niet noodzakelijk dat dergelijke verhoudingen een erotisch element hebben. Men kan ook denken aan broers of zusters die samenwonen, zonder dat onderlinge (economi-sche) afhankelijkheid bestaat. Dergelijke relaties zijn niet geregistreerd en een bewijs in de juridische zin van het woord is daarom moeilijk. Zoals reeds naar voren kwam zal men in het algemeen moeten afgaan op de eigen ver-klaring van de betrokkenen, zij het dat het vereiste exclusieve element wel kan worden gecontroleerd, zodat voor belangrijke lekken niet behoeft te worden gevreesd.

Het is juist dat ook de omschrijving van andere familieleden, die feitelijk tot het gezin van de betrokken persoon behoren, eng en ruim kan worden uitgelegd. Het feitelijk tot het gezin behoren is overigens niet het gehele cri-terium, ook (economische) afhankelijkheid wordt vereist, en juist daarop is enige controle wel uit te oefenen. Niet te ontkennen is echter dat een toepas-sing van de bedoelde bepaling in de praktijk mogelijk niet zo eenvoudig zal zijn, te meer omdat, zoals de leden van dezelfde fractie elders in het voorlo-pig verslag al hebben gesuggereerd, de gezinssituatie in Suriname bij al-thans delen van de bevolking niet geheel vergelijkbaar is met die in Neder-land. Overigens zijn ter zake geen nadere, niet gepubliceerde, afspraken tus-sen de regeringen gemaakt.

Terecht is door de leden van de S.G.P.-fractie nog gewezen op een druk-fout in artikel 7, eerste lid onder a, zoals dit in het kamerstuk is afgedrukt. De

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 16

Page 17: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

juiste tekst vindt men in de Staatscourant van 30 juni 1975, nr. 122, bl. 3, waar in plaats van 'volledig' staat 'onvolledig'.

d. Migratie en remigratie

Van de zijde van de fracties van D.S/70 en G.P.V. is verontrusting uitgespro-ken met betrekking tot de nog immer voortdurende migratie van Surinamers naar Nederland. Met betrekking tot de uitvoering van een door Nederland te treffen toelatingsregeling moge nogmaals worden herhaald dat de burgers van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen de Nederlandse nati-onaliteit bezitten, weshalve zij allen houders zijn van een Nederlands pas-poort. Om die reden konden Surinamers en Antillianen zich altijd vrijelijk naar Nederland begeven en zich hier metterwoon vestigen. De Regering heeft reeds eerder tot uitdrukking gebracht geen behoefte te gevoelen aan deze his-torisch gegroeide situatie door het treffen van een toelatingsregeling een ein-de te maken. Zij neemt thans nog steeds hetzelfde standpunt in. Daarbij komt dat de komende onafhankelijkheid van Suriname een scheiding van de nati-onaliteiten met zich medebrengt, waardoor invoering van een toelatingsrege-ling niet zinvol is. Overigens is voor het invoeren van een dergelijke regeling niet de medewerking van de regering van Suriname vereist, zoals de leden van de fractie van D.S/70 menen. Ingevolge artikel 3, lid f, van het Statuut is het toezicht op de algemene regelen betreffende de toelating en uitzetting van Nederlanders een aangelegenheid van het Koninkrijk. Met dit artikellid wordt uitsluitend beoogd dat in de algemene regelen geen bepalingen worden op-genomen welke discriminatoir werken ten aanzien van bepaalde groepen van rijksgenoten uit hetzij Suriname dan wel de Nederlandse Antillen. Zulks ver-hindert de rijksdelen overigens niet de binnenkomst in het desbetreffende rijksdeel aan voorwaarden te binden.

De Interdepartementale Commissie Beleidscoördinatie Rijksgenoten (ICBR) functioneert goed. Zij heeft goede contacten weten te leggen met de gemeentebesturen en de gemeentelijke instanties, die veelvuldig met de problematiek van rijksgenoten worden geconfronteerd, alsmede met de welzijnsstichtingen die reeds vele jaren de opvang en begeleiding van de migranten hier te lande verzorgen. Vertegenwoordigers van deze stichtin-gen nemen deel aan de werkzaamheden van diverse werkgroepen van de ICBR.

Sinds januari 1975 is het Centraal Bureau Uitvoering Vestigingsbeleid Rijksgenoten werkzaam, dat zich bezighoudt met de eerste opvang, de bege-leiding van de migranten en de voorbereiding van het beleid, gericht op het verschaffen van huisvesting, werkgelegenheid, onderwijs en vorming. Daar-toe heeft dit bureau de beschikking over enkele opvangcentra. Op basis van vrijwilligheid wordt er zoveel mogelijk naar gestreefd de migranten te vesti-gen daar waar voor hen de beste kansen op woon-en werkgelegenheid lig-gen.

Het Centraal Bureau Uitvoering Vestigingsbeleid Rijksgenoten is inmid-dels uitgebreid, zodat men beter in staat is zijn taak van directe opvang der migranten uit Suriname uit te voeren. Het bureau moet daarbij vaak moeilii-ke problemen oplossen. De opmerking dat deze problemen 'onzindelijk groot' zouden zijn wordt niet gedeeld, evenmin de gedachte dat Nederland niet in staat zou zijn de immigranten op te vangen en dat deswege op de valreep nog een soort toelatingsbeperking ingevoerd zou moeten worden.

In dit verband ondersteunt de Regering gaarne de opvatting van de V.V.D., dat 'onze economie sterk genoeg is om de aanwezigheid van zovele Surina-mers te dragen'. Dat daarbij past, dat het overheidsapparaat - dus ook het Centraal Bureau - adequaat moet zijn toegerust is buiten kijf; afhankelijk van de ontwikkeling van de migratie zal dit apparaat dan ook worden bijgesteld.

De hiervoren beschreven overheidsmaatregelen betekenen niet dat de Re-gering uitsluitend oog heeft voor de opvang en begeleiding van migranten uit de beide rijksdelen in Nederland en zich niet bezighoudt met de problemen

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 17

Page 18: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

van die rijksdelen zelf. De grote trek vanuit Suriname naar Nederland in het licht van de op handen zijnde onafhankelijkheid van Suriname baart haar zorg. Verscheidene malen is door de Surinaamse regering medegedeeld, dat Suriname eraan hecht de terugkeer van Surinamers naar hun land zoveel mogelijk te stimuleren. De Nederlandse Regering is uiteraard bereid aan het streven naar remigratie alle medewerking, die in haar vermogen ligt, te ver-lenen. Een werkgroep uit de Interdepartementale Commissie Beleidscoördi-natie Rijksgenoten, waarin zowel vertegenwoordigers van de Surinaamse remigratie- en welzijnsstichtingen zitting hebben, alsook vertegenwoordigers van de meest betrokken ministeries, houdt zich dan ook bezig met het bestu-deren van remigratiemogelijkheden.

Inderdaad lag het in de bedoeling in Suriname een instituut te doen op-richten, hetwelk als tegenhanger van de ICBR zou kunnen functioneren. AI-daar zouden migratie- en maatschappijgegevens kunnen worden verwerkt die wellicht voor het te volgen beleid in Nederland van belang konden zijn. Tot nu toe heeft de Surinaamse regering echter nog geen stappen onderno-men een dergelijk instituut in het leven te roepen.

Van de op de regeringsconferentie, gehouden op 30 september en 1 en 2 oktober 1974 te 's-Gravenhage, ter beschikking gestelde financiële middelen ter uitvoering van een viertal projecten, waaromtrent de fractie van D.S/70 enige vragen stelde, kan het volgende worden gezegd.

Aangezien de uitvoering van deze projecten in wezen nog moet beginnen, hebben zij nog in geen andere bijdrage aan de werkgelegenheid kunnen voorzien, dan die verbonden aan de voorbereiding van deze projecten.

Een missie van Nederlandse deskundigen heeftin november 1974 in Suri-name overleg gepleegd met collegae teneinde te geraken tot een regeling waardoor in de tijdelijke voogdij van minderjarige, alleenreizende migranten kon worden voorzien. Alhoewel de besprekingen in goede sfeer hebben plaatsgevonden en tot wederzijds begrip voor de aan deze problematiek kle-vende moeilijkheden aanleiding hebben gegeven, zijn de voorstellen, zoals neergelegd in het memorandum van 15 november 1974, nog niet geconcre-tiseerd.

e. Ontwerpovereenkomst betreffende ontwikkelingssamenwerking tus-sen Nederland en Suriname

Naar aanleiding van de door de diverse fracties gemaakte opmerkingen over de ontwerp-overeenkomst kan de volgende toelichting gegeven worden, waarbij de volgorde van het verdrag zal worden gevolgd.

1. In paragraaf 1 wordt, uitgaande van de wezenlijke betekenis van het be-grip ontwikkelingssamenwerking, gedoeld op wederzijdse activiteiten ter stimulering van de economische ontwikkeling van beide betrokken landen. Uit de aard der zaak zullen deze activiteiten in de praktijk het meest daarwor-den ontplooid, waar de relatieve behoefte aan sociale en economische ont-wikkeling het grootst is. De Nederlandse Regering zal zich dan ook hiervoor inzetten op zodanige wijze, dat het welvaartsverschil tussen beide landen kan worden verkleind. Op de positie van en het Nederlandse beleid ten aan-zien van het bedrijfsleven in Suriname wordt elders ingegaan. Nederland kan hiernaast nog bijdragen tot vergroting van de economische weerbaar-heid van Suriname door in daartoe geëigende fora te bepleiten dat zodanige maatregelen worden genomen dat Surinaamse produkten zo voordelig mo-gelijk op de wereldmarkt kunnen worden afgezet. De toekomstige relatie van Suriname met de EG is hiervan een goed voorbeeld.

2. De doelstellingen bij het verlenen van de opdracht aan de commissie waren blijkens het protocol van 21 mei 1974 gericht op vergroting van de economische weerbaarheid van Suriname, uitbreiding van de werkgelegen-heid en verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking. Ande-re doelstellingen op sociaal terrein kunnen van deze hoofddoelstellingen

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 18

Page 19: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

worden afgeleid. Tijdens de totstandkoming van het programma heeft de commissie zich de doelstellingen voortdurend voor ogen gehouden. De volg-orde van doeleinden van het ontwerp-verdrag is niet bedoeld als een weer-gave van prioriteiten. Overigens zij met nadruk gesteld, dat ondergeteken-den zeer veel waarde hechten aan de sociale sector van de planning. De doel-einden dienen beschouwd te worden als gelijkwaardige en met elkaar in re-latie staande grootheden, die ieder voor zich onontbeerlijk zijn voor het be-reiken van het uiteindelijke doel. Een toetsing achteraf heeft voorzover on-dergetekenden weten evenwel nog niet plaatsgevonden. Ditzelfde geldt voor een gedegen analyse van de positieve en negatieve effecten van de tot nu toe verleende ontwikkelingshulp aan Suriname. Er is op dit punt slechts een aantal deelonderzoeken verricht.

Het door de commissie opgestelde programma voor sociaal-economische ontwikkeling van Suriname kan als een bruikbaar uitgangspunt voor het op-stellen van een meerjarig integraal ontwikkelingsplan met daaruit voort-vloeiende deelprogramma's worden beschouwd. Daaruit volgt dat het pro-gramma zoals dat in januari gereed is gekomen op een aantal punten kri-tisch zou moeten worden bezien wil het uiteindelijke ontwikkelingsplan de gestelde doeleinden realiseren. Het rapport is aangeboden aan Minister Cambridge van Suriname en aan Minister Pronk. De voorzitter van de Neder-landse sectie, prof. dr. H.C. Bos, heeft in een begeleidend schrijven aan Mi-nister Pronk nogmaals zijn visie op het rapport gegeven, zoals die al eerder was neergelegd in de pagina's 7-1 t/m 7-5 van het rapport. Dit schrijven zal ter vertrouwelijke kennisneming aan de Kamer worden aangeboden. Onder-getekenden delen de twijfel van de Nederlandse sectie over de uitvoerbaar-heid van het programma in een periode van 10 jaar en hebben dit ook ter kennis van de Surinaamse regering gebracht. Een ander punt van bezwaar is, dat bij de uitvoering van het programma het twijfelachtig is of de werk-loosheid in Suriname drastisch kan worden verminderd. Voorts zijn de soci-ale sectoren wat weinig diepgaand behandeld. Ditzelfde geldt voor de di-rect-produktieve sectoren, terwijl infrastructurele projecten het leeuwendeel van de geldmiddelen zullen vergen. Voorts is in het rapport weinig of te wei-nig aandacht besteed aan de kleine landbouw en veeteelt. Dit is een gevolg van diverse oorzaken. Een ervan is het feit, dat de Surinaamse overheid tot de conclusie is gekomen dat boeren op kleine bedrijven een veelal margi-naal bestaan leiden en de neiging hebben naar de stad te trekken. Het pro-bleem van de optimale bedrijfsgrootte in de agrarische sector is nog volop in studie in Suriname, als gevolg waarvan het rapport zich hierover niet dan in vage termen uitlaat.

In dit verband moge aandacht besteed worden aan de beantwoording van een tweetal detail-vragen respectievelijk met betrekking tot de zgn. brutover-kavelingen en het verloop van de in de landbouw werkzame bevolking.

In het algemeen kan worden gesteld, dat door de brutoverkavelingen op een betrekkelijk snelle manier landbouwgrond ter beschikking is gekomen, waarmede aan de grote behoefte hieraan alsmede aan een rationalisatie van de landbouw tegemoet werd gekomen. Voorts is bij de opzet rekening ge-houden met het beginsel van spreiding over de districten. Daarenboven dient als een positief punt in deze projecten te worden aangemerkt, dat de landbouwer zelf zorg dient te dragen voor ontginning en detailontwatering. Voornamelijk worden op de percelen rijst en citrus verbouwd.

Het feit dat de Surinaamse regering ook nu nog doorgaat met brutoverka-velingen moge een bewijs zijn voor de verkregen redelijke resultaten.

Voor wat de vragen betreft, die aanvangen met het verzoek om enig in-zicht in de aantallen werknemers en zelfstandige ondernemers in de land-bouw wordt het volgende opgemerkt.

Landbouwtellingen vonden in 1959 en 1969 plaats. Uit deze publikaties blijkt, dat in 1959 17622 mannelijke en 21 354vrouwe-

lijke krachten vanaf 15 jaar, in totaal derhalve 38 976 op de bedoelde bedrij-ven werkzaam waren. In 1969 bedroegen deze cijfers respectievelijk 18 098, 19 553 en 37 651. In genoemde 10-jarige periode liep het aantal landbouw-krachten dus met 1325 terug.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 19

Page 20: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Uit de aangehaalde publikaties valt voorts op te maken, dat in 1959 105 832 ha grond aanwezig was, waarop landbouw zou kunnen worden uitgeoe-fend, waarvan 43 610 ha produktiegereed en 35 561 ha als zodanig werd be-nut. Voor 1969 luiden deze cijfers 93 833 ha, 47 834 ha en 36 710 ha. De in produktie genomen oppervlakte nam dus tussen 1959 en 1969 iets toe.

Verder is bekend, dat in 1970 49 912 ha produktieklaar was, in 1971 49 592 en in 1972 46 796 ha. De grote landbouwbedrijven namen hiervan in die laat-ste driejaren 22 613, 25 463, respectievelijk 26 452 ha in beslag, terwijl de kleine landbouwbedrijven voor hun rekening namen 27 299, 24 129, respec-tievelijk20 344ha.

Ten aanzien van de oppervlakte van de bedrijven kan worden meege-deeld, dat deze in grote meerderheid - tussen 75 en 80 procent - een halve ha tot 5 ha bedragen.

Over meerdere gegevens ter zake van de hier bedoelde vragen wordt niet beschikt.

De Surinaamse regering is de overtuiging toegedaan dat de bewoners van het binnenland ten achter gesteld zijn bij de rest van de bevolking qua eco-nomische mogelijkheden en qua sociale voorzieningen. Ten einde hier ver-betering in te brengen wil men trachten waar dit mogelijk is een zekere mate van ontwikkeling op gang te brengen. De stichting van landbouwcoöpe-raties is daarbij een middel, dat overigens goed aansluit bij de traditionele so-ciale organisatie van de meeste boslandbewoners. Daarnaast zal uiteraard ook aandacht worden besteed aan verbetering van de landbouw in het tradi-tionele produktiegebied. Landbouwdeskundigen kunnen worden opgeleid in Suriname zelf of als deskundigen uit het buitenland aangetrokken.

Het is op dit moment aan de ondertekenaars niet bekend op welke wijze de Surinaamse regering het eerdergenoemd programma wil vertalen in con-crete ontwikkelingsplannen. De noodzaak hiervan lijkt evenwel voor de hand te liggen. De Surinaamse regering zal zich nader beraden op de vraag op welke wijze betere participatie van de bevolking in het besluitvormingspro-ces in de praktijk kan worden gerealiseerd. Ondergetekenden achten dit een belangrijke zaak en zullen de ontwikkeling ter zake met kritische belangstel-ling blijven volgen. Hetzelfde geldt voor de versterking van de motivatie, de reorganisatie en de verbetering van het overheidsapparaat alsmede de de-centralisatie van het bestuur. Ondertekenaars hebben een exemplaar ont-vangen van het z.g. Centraal-Coppenameplan van de hand van drs. D. Fer-rier van het CESWO. Ditzelfde geldt voor de betrokken Surinaamse autoritei-ten. Of en zo ja op welke wijze deze hiervan gebruik zullen gaan maken bij de uitwerking van het ontwikkelingsprogramma is dezerzijds niet bekend. Het komt evenwel waarschijnlijk voor dat de Surinaamse regering niet zal aarze-len te putten uit het bestaande reservoir van lokaal aanwezige kennis en be-kwaamheden bij de verdere planuitwerking. De door de geachte afgevaardig-den aangegeven deelterreinen zijn voor de sociaal-economische ontwikke-ling van het land zonder twijfel van groot belang.

In het kader van de ontwikkeling van West-Suriname en in het bijzonder van de bauxietwinning uit het Bakhuysgebergte heeft Nederland zich in 1970 bereid verklaard een aantal voorbereidende werkzaamheden te financieren tot een bedrag van Ned. f 10 min. ten laste van het toen lopende Vijfjaren-plan. Onder deze voorbereidende werkzaamheden bevonden zich: a. het uitzoeken van een spoorweg-tracé van het Bakhuysgebergte naar Apoera; b. metingen ter bepaling van de juiste profielen van de spoorweg en van de bodemgesteldheid; c. het opsporen van het benodigd plaatselijk materiaal voor spoorweg bouw; d. het maken van een ontwerp van de spoorweg; e. meetwerkzaamheden in verband met het uitbaggeren van de Corantijnri-vier en de opstelling van een uitbaggeringsprogramma.

Bovengenoemde werkzaamheden zijn indertijd door de Surinaamse rege-ring opgedragen aan Nedeco, die voor dit projekt heeft samengewerkt met het ingenieursbureau Dwars, Heederik en Verhey N.V. te Amersfoort. In hoe-

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 20

Page 21: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

verre door de huidige regering nu reeds afspraken met Nedeco zijn gemaakt over de ontwikkeling van West-Suriname is ondergetekenden niet bekend. Wel weten zij dat de Surinaamse regering Nedeco heeft verzocht de eertijds opgestelde plannen en kostenramingen bij te stellen aan de hand van de al-lerjongste gegevens. Aangenomen mag worden dat bij de studie ter zake met de door de geachte afgevaardigden gemaakte opmerkingen rekening gehouden zal worden.

In het algemeen kan ten aanzien van regionale spreiding het volgende worden opgemerkt. Praktijkvoorbeelden uit andere landen tonen aan, dat voor het succesvol opereren in nieuwe vestigingsgebieden het een absolute noodzaak is, dat gelijktijdig gewerkt wordt aan de opbouw van zowel infra-structurele als van sociale voorzieningen. Het niet simultaan verlopen van beide sectoren van voorzieningen kan het concentratiebeleid doen misluk-ken en de gewenste vermindering van de trek naar Paramaribo niet doen plaatsvinden, hetgeen door ondergetekenden in hoge mate zou worden be-treurd. Kleine werkgelegenheidsprojecten passen zeker in het scala van maatregelen dat vereist is voor een succesvolle regionale spreiding. 3. Op dit moment kan niet worden aangegeven welke de kwantitatieve ver-houding zal zijn tussen de verschillende financieringsbronnen omdat nog al-lerminst vaststaat welke andere bilaterale donors en multilaterale donors ac-tief zullen worden en om welke bedragen het zal gaan. Als vast staand mag evenwel worden aangenomen, dat het overgrote deel van de voor de ont-wikkeling nodig zijnde gelden zal komen van Nederland en van de interne besparingen. De toekomstige omvang van deze besparingen is van zoveel factoren afhankelijk, dat het op zinvolle wijze schatten van de omvang ervan ondoenlijk is.

Met het door Suriname aanvaarden van de consequenties van de planuit-voering is bedoeld, dat dit land zich ervan bewust is dat het zich grote of-fers zal moeten getroosten wil het uiteindelijke doel bereikt worden. Deze of-fers, in de vorm van vergrote nationale besparingen door bijvoorbeeld fisca-le maatregelen, zullen tezamen met de Nederlandse hulp de planuitvoering mogelijk moeten maken. De Nederlandse hulp alleen is hiertoe niet toerei-kend.

Ten aanzien van de problemen die zullen optreden bij de uitvoering van het meerjarenplan kunnen ondergetekenden zich in grote lijnen vinden in hetgeen is neergelegd in de geciteerde pagina's 7-1 t/m 7-5 van het rapport. Voorts delen zij de visie van Dr. Essed, die overigens ook die van de gehele commissie was, dat voor de ontwikkeling van Suriname een adequate en ef-ficiënte organisatie van zeer groot belang is.

Hierbij kan worden gedacht aan een organisatievorm van het uitvoerend apparaat die het mogelijk maakt meer dan tot nog toe een dynamisch en slagvaardig ontwikkelingsbeleid te voeren, waarbij tevens de basis van de Surinaamse bevolking kan worden betrokken. Een mogelijkheid die in dit verband genoemd is maar nog verder zal moeten worden onderzocht is die van de zgn. 'development authorities', naar analogie van de Tennessee Valley Authority in de Verenigde Staten. Met name zou dit ook ten goede kunnen komen aan de regionale spreiding waartoe de Surinaamse regering heeft besloten. Een test-case zou de regio West-Suriname kunnen zijn. De firma Norconsult heeft reeds uitgebreide berekeningen gemaakt. 4. Met genoegen werd kennis genomen van de instemming van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. met de kwijtschelding van de schulden van Suriname aan Nederland op de datum van de onafhankelijkheid.

In het verslag van de Staten van de Nederlandse Antillen is de vraag opge-nomen of reeds nu kwijtschelding kan plaatsvinden van schulden die zijn ontstaan door het verstrekken van leningen van Nederlandse zijde aan de Antillen. Het komt de ondergetekenden voordat dit p u n t - net als bij Surina-me - onderwerp van discussie zal zijn, zodra de onafhankelijkheid van de Nederlandse Antillen aan de orde is.

Voor 1976 werd overeenkomstig de opzet van het Vijfjarenplan 1972 t/m 1976 f 80 min. gereserveerd waarvan 40% als lening beschikbaar zou wor-

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 21

Page 22: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

den gesteld. Derhalve bestaat f 32 min. van de kwijtgescholden schulden uit het nog niet door de wetgever toegestane bedrag voor 1976. Overigens kan ten aanzien van het betreffende wetsontwerp het volgende worden opge-merkt.

Wetsontwerp 11 787 (Vijfjarenplan Suriname 1972 t/m 1976) staat nog steeds op de agenda van de Tweede Kamer. De behandeling van dit onder-werp was reeds vergevorderd. Door de aangekondigde onafhankelijkheid van Suriname en de daarop vooruitlopende besprekingen over de ontwikke-lingssamenwerking is met het oog op het restantbedrag van het Vijfjaren-plan 1972 t/m 1976, inbegrepen de middelen voor het jaar 1976, een af-spraak tussen beide regeringen gemaakt, waarbij, kort gesteld, Suriname bedoelde restsom vermeerderd met Sf 35 miljoen extra hulp vanuit Neder-land zou aanwenden voor de uitvoering van een programma ter afsluiting van deze meerjarige hulp. De bedoeling was dat de met dit totaalbedrag te committeren projecten zo spoedig mogelijk in uitvoering zouden worden ge-nomen, mede om op deze wijze te laten zien, dat de economische en sociale ontwikkeling met kracht zou worden aangevat en als gevolg daarvan de trek van Surinamers naar Nederland zou worden afgeremd. Na de onafhankelijk-heid zal op basis van een nieuw raamwerk voor de ontwikkeling van Surina-me een ontwikkelingsprogramma worden uitgevoerd. Dit houdt derhalve in, dat het onderwerpelijke Vijfjarenplan tot een Vierjarenplan is teruggebracht en het indertijd voor 1976 bedoelde hulpbedrag reeds in 1975 beschikbaar zal moeten zijn. Door middel van een wijziging van de begroting 1974 van hoofdstuk IV stelt de Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken zich voor de hieruit voortvloeiende gevolgen een wettelijke basis te geven. 5. Ondergetekenden delen de mening dat de Nederlandse hulp aan Surina-me een hoog bedrag uitmaakt in verhouding tot de hulp aan andere concen-tratielanden. Zij zijn echter tevens van mening, dat het bedrag niet te hoog is, zulks gezien in het licht van de bijzondere banden die beide landen heb-ben en de daaruit voortspruitende uitzonderlijke relatie op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking. De hoogte van het hulpbedrag vormt een weerspiegeling van de Nederlandse erkenning van deze bijzondere relatie en de daaraan ontleende Nederlandse verantwoordelijkheid.

Over de verdeling van de vermelde f 2700 min. over de diverse posten zal nader worden beslist in gezamenlijk overleg. Het bedrag van f 3500 min. is niet anders dan de optelsom van de componenten waaruit het is opge-bouwd. Het is de bedoeling dat alle in te dienen projecten en programma's op enigerlei wijze inpasbaar zijn in het meerjarig ontwikkelingsprogramma, althans voldoen aan ten minste één der criteria waarop dit programma is ge-baseerd. De formulering ervan iszodanig.dat er een grote speelruimte is op dit punt. Wat betreft de medefinanciering van sociale en educatieve activitei-ten van particuliere organisaties zal Nederland met belangstelling Suri-naamse voorstellen afwachten. Het ligt in de bedoeling van de Surinaamse regering om missie en zending te blijven betrekken bij bepaalde ontwikke-lingsactiviteiten in Suriname. Welk deel van de beschikbare middelen hier-toe zal worden aangewend zal nader worden beslist. Ook hier geldt een flexi-bele opzet. Nadat de voorstellen ontvangen zijn zullen beslissingen worden genomen over te financieren projecten en de modaliteiten van definancie-ring.

Aan het bedrag van 2700 min. Nederlandse hulp zijn geen voorwaarden verbonden wat betreft de eigen Surinaamse inzet op het terrein van de be-sparingen. Dit geldt wel voor een additioneel bedrag van f 300 min., indien nodig te gebruiken op basis van de pariteit van de Surinaamse eigen bespa-ringen. Gezien deze uitloopmogelijkheid en het nog aanwezige stuwmeer wordt dezerzijds invoering van een inflatiecorrectie niet noodzakelijk geacht. 6. De Surinaamse regering zal de plannen kunnen opstellen op een nader door haar te bepalen wijze. Het betrokken NAR-advies bevat elementen die wellicht mede in beschouwing zullen kunnen worden genomen. Planonder-delen die Nederlandse steun behoeven zullen door de commissie van des-kundigen worden getoetst aan de in het verdrag vermelde criteria.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 22

Page 23: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Het is momenteel nog niet duidelijk wanneer de Surinaamse regering de Landsverordening op de Planprocedure in werking zal stellen. Deze verorde-ning bevat naar de mening van ondertekenaars zeker elementen die een goede gang van zaken bij de planuitvoering kunnen bevorderen. 7. Slechts de Surinaamse regering is bevoegd om voorstellen te doen over besteding van de fondsen in ontwikkelingssamenwerking welke deel uitma-ken van het jaarplan. Het bedrijfsleven is ter zake geen gesprekspartner. 8 t/m 10. De leden van de gezamelijke commissie van deskundigen zullen per sectie benoemd worden door respectievelijk de Surinaamse en de Ne-derlandse minister binnen wiens competentie de ontwikkelingssamenwer-king valt. Hun taak is het toetsen van Surinaamse voorstellen aan de reeds genoemde criteria van het Surinaamse ontwikkelingsbeleid. Er is niet voor-zien in een procedure voor het geval noch de commissie, noch beide rege-ringen tot overeenstemming kunnen komen. Ondergetekenden zijn van me-ning, dat beide regeringen te allen tijd in staat zullen zijn om in redelijk over-leg tot overeenstemming te komen.

De gezamenlijke commissie van deskundigen heeft geen bemoeienis met de planopstelling, maar slechts met de uitvoering van dat deel van de pro-jecten en programma's waarvoor Nederlandse (mede-(financiering wordt gevraagd. De commissieleden zullen naar Nederlands inzicht de in te die-nen projecten en programma's op onafhankelijke wijze dienen te toetsen aan de voor het Surinaamse ontwikkelingsplan geldende doelstellingen en criteria. In punt 9 wordt gedoeld op de ad hoe-deskundigen, toegevoegd aan de permanente leden van de commissie. De commissie heeft tot taak om zo-veel mogelijk overeenstemming te bereiken over uit te voeren projecten en programma's. Lukt dat, dan is aparte toestemming van de Nederlandse Re-gering niet meer noodzakelijk. De commissie heeft slechts dan een advise-rende rol, wanneer geen overeenstemming wordt bereikt en de regeringen het overleg voortzetten. Wat betreft de toetsing aan de criteria kan ten slotte nog worden opgemerkt, dat de commissie geacht wordt ieder voorstel af-zonderlijk op zijn eigen merites te beoordelen, zonder daarbij de grote lijnen uit het oog te verliezen. Zonder het woord sanctie te willen gebruiken in ver-band met de Nederlandse hulpverlening aan Suriname kan erop worden ge-wezen, dat Nederland via de gemengde commissie invloed kan uitoefenen op de aard van de in te dienen projecten en programma's door middel van het recht van toetsing aan de eerdergenoemde criteria. Voorstellen die niet aan de criteria voldoen kunnen uitgesloten worden van Nederlandse finan-ciering. 11. In september zullen nadere afspraken gemaakt worden met de regering van Suriname over de te volgen procedure bij de voorbereiding en uitvoe-ring van projecten te financieren uit Nederlandse hulp. Het protocol waarin deze afspraken zullen worden vastgelegd zal aan de Kamer worden toege-zonden. 12. Ondergetekenden zeggen gaarne toe de Kamer jaarlijks te informeren over de uitvoering van het Surinaamse ontwikkelingsprogramma en de er-varingen en resultaten daarvan. 13. Hetgeen in de eerste alinea van punt 13 wordt vermeld is in generlei op-zicht in strijd met afspraken in OECD-verband betreffende binding en ontbin-ding van hulp.

Tot op heden heeft nog geen overleg plaatsgehad over de bevordering van de afzet van Surinaamse produkten. Dit zal te zijner tijd worden aange-bonden zodra de Surinaamse regering is overgegaan tot de vorming van een instantie die mede deze taak zal moeten uitvoeren.

Bij dit overleg zal het Centrum voor Bevordering van de Import uit Ontwik-kelingslanden (CBI) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook worden ingeschakeld. 14. Nederland streeft ernaar om, wanneer Nederlandse bedrijven belang-stelling tonen voor vestiging in Suriname of voor uitbreiding van bestaande bedrijven, uit de hulpgelden zodanige bijdragen te geven dat het betrokken bedrijf gestimuleerd wordt tot het doen van investeringen die geacht mogen

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 23

Page 24: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

worden Suriname en de bevolking zoveel mogelijk ten goede te komen, het-zij in joint-venture verband, hetzij op andere wijze.

Onder Surinamisering in enge zin wordt verstaan dat de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf in handen komt van Surinamers. Surinamisering in de ruime zin des woords omvat mede nationalisering, dat wil zeggen het overnemen van (de meerderheid van) het aandelenkapitaal door de Suri-naamse regering. De Nederlandse Regering is in principe bereid om de com-pensatie hiervoor aan de eigenaars van het bedrijf uit hulpgelden te finan-cieren wanneer Suriname hiertoe een voerzoek indient.

Wat betreft andere procedures bij planning en gunning van werken dient afgewacht te worden welke nieuwe beheers- en bestuursregeling in septerrv ber overeen zal worden gekomen.

De vraag ten aanzien van de winstovermakingen kan helaas niet volledig beantwoord worden.

Op blz. 43 van het jaarverslag 1972 van de Centrale Bank van Suriname (het laatst verschenen jaarverslag) wordt in tabel 32 een splitsing gegeven van de betalingsbalansposten in die van zeven buitenlandse bedrijven en van anderen, in miljoenen guldens Surinaams courant. Uit deze tabel, die loopt over de jaren 1968 tot en met 1972 valt voor dezeven buitenlandse be-drijven de volgende opstelling te maken:

1968 1969 1970 1971 1972

Saldo expor t / impor t goederen 145 168 186 215 215 Saldo diensten- en kapitaalsopbrengsten - 72 - 84 - 83 - 98 - 99

Saldo lopende rekening 73 84 103 117 116 Netto kapitaalverkeer en eenzijdige kapitaaltransacties 16 10 5 1 12

Saldo overschot 89 94 108 118 128

Een splitsing van de winstovermakingen, tot uitdrukking komend in het sal-do diensten en kapitaalopbrengsten, naar Nederland en de Verenigde Sta-ten, is niet te geven. Evenmin is te schatten, hoe groot de winstovermakin-gen na 1972 hebben bedragen; wel valt te verwachten dat deze na 1973- als gevolg van de verhoogde bauxietbelastingen - aanmerkelijk lager zullen zijn. 15. Het is de bedoeling dat tegen het eind van de planperiode aan de hand van de dan bestaande situatie verder zal worden onderhandeld. Het lijkt on-juist om nu reeds hierop vooruit te lopen. Geld dat gecommitteerd is zal ter beschikking blijven van de Surinaamse regering, ook na afloop van de plan-periode.

Nederland heeft het niet nodig geoordeeld om een ontbindende voor-waarde in het concept-verdrag op te nemen aangezien door toetsing van de in te dienen voorstellen voor hulpverlening aan de vastgestelde criteria zal blijken of de Surinaamse regering achter de oorspronkelijke doelstellingen blijft staan. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal naar verwacht mag worden een groot deel van de aanvragen uitgesloten worden van Nederlandse fi-nanciering.

f. Defensie

Naar aanleiding van een vraag van de leden van de fractie van de C.P.N. de-len de ondergetekenden mede dat bij het regelen van defensievraagstukken in het kader van de onafhankelijkwording van Suriname met de Verenigde Staten geen overleg is gevoerd, behalve met betrekking tot de in Suriname aanwezige (verouderde) wapens en uitrustingsstukken, welke onder MDAP-voorwaarden door Nederland zijn verkregen.

Voor enig contact over bedoelde regeling met NAVO-organen bestaat geen enkele reden, aangezien - zoals reeds eerder werd medegedeeld in

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 24

Page 25: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

antwoord opvragen van het lid der Tweede Kamer Wal tmans- Suriname niet valt binnen het NAVO-verdragsgebied.

Enige verplichting ten aanzien van de handhaving van de inwendige vei-ligheid en de openbare orde in Suriname dan wel ten aanzien van de 'exter-ne defensie' na de onafhankelijkwording van dat land heeft Nederland niet op zich genomen. Zulks ligt ook geenszins in het voornemen.

De vestiging van een Nederlandse militaire missie van beperkte omvang in Suriname geschiedt op verzoek van de Surinaamse regering ten einde haar gedurende een beperkte periode te adviseren bij de opbouw van de Su-rinaamse krijgsmacht.

De taakomschrijving van de leden van deze missie luidt volgens de con-clusies van het bilaterale overleg te Paramaribo in mei j l . als volgt: 'Zij zullen als adviseurs behulpzaam zijn bij de opbouwvan de Surinaamse krijgs-macht. De adviestaken van de militaire missie zullen betreffen organisatori-sche, logistieke, technische en administratieve aangelegenheden, alsmede het onderhoud en de vervanging van materieel dat door de TRIS aan Surina-me zal worden overgedragen'. Gezien de taakomschrijving bestaat naar de mening van de Regering niet het gevaar van inbreuk op de souvereiniteit van Suriname.

In antwoord op de desbetreffende vragen van de fracties van de V.V.D., alsmede van de A.R.P., C.H.U. en K.V.P. kan worden medegedeeld, dat de Regering besloten heeft aan het militaire personeel, dat voor drie jaren naar Suriname is uitgezonden, en dat als gevolg van de onafhankelijkwording van Suriname niet gedurende de volle termijn aldaar zal verblijven, de bij-zonderetoelage wegens verblijf in Suriname (repatriëringstoelage) op basis van 36 maanden verblijf toe te kennen. Een uitzondering hierop zal worden gemaakt voor diegenen, van wie vaststaat, dat zij vóór hun uitzending op de kortere termijn van uitzending zijn gewezen. Laatstbedoelde categorie mili-tairen heeft bij het aangaan van verplichtingen hiermede rekening kunnen houden.

De vraag, gesteld door de fracties van A.R.P., C.H.U. en K.V.P., in hoeverre het voor de Surinaamse krijgsmacht benodigde personeel reeds op 25 no-vember 1975 op basis van de ramingen, vervat in Hoofdstuk III van het eind-rapport van de Surinaams-Nederlandse commissie van deskundigen, be-schikbaar kan zijn, kan eerst beantwoord worden zodra de werving van het daarvoor in aanmerking komende personeel is afgesloten. Voor wat het be-nodigde aantal dienstplichtigen betreft (ca. 500) mag worden aangenomen, dat na het inlijven van de eerstvolgende lichtingsploeg op 1 september a.s. dit aantal op de datum van onafhankelijkwording als gevolg van het onder de geraamde sterkte blijven van de lichtingsploegen 1975, die in januari en mei zijn opgekomen niet geheel bereikt zal zijn. Ook de benodigde 14dienst-plichtige officieren zijn dan niet beschikbaar aangezien het aantal dienst-plichtigen van de lichting 1975, dat tot nog toe voor de opleiding tot officier in aanmerking kwam, daarvoor veel te gering is gebleken (1 officier). De be-nodigde 36 dienstplichtige onderofficieren zullen waarschijnlijk wel beschik-baar zijn, omdat naar verwachting een 40-tal dienstplichtige sergeanten de wens te kennen zal geven in werkelijke dienst te blijven.

Als gevolg van de inwerkingtreding van de landsverordening van 2 mei 1975 zal immers de mogelijkheid bestaan, dat de dienstplicht van de dienst-plichtige officieren en onderofficieren op basis van vrijwilligheid in beginsel jaarlijks wordt verlengd, zodat de beschikbaarheid van bedoelde dienstplich-tigen niet na ommekomst van hun dienstplichttijd behoeft te eindigen. Voor het overige zullen de wijzigingen van de dienstplichtverordening, naar de uitvoering waarvan werd geïnformeerd, eerst in 1976 merkbaar zijn, daar de wijzigingen in het lotingssysteem eerst voorde lichtingen 1976 e.v. worden toegepast.

Van de resultaten van de werving van militairen van Surinaamse landaard zal het ook afhangen hoeveel TRIS-militairen vóór 25 november 1975 kun-nen repatriëren. Dit zal immers eerst kunnen geschieden voor zover de voor de Surinaamse krijgsmacht geworven militairen vóór die datum de functies

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 473 (R 990), enz., nrs. 8-9 25

Page 26: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

gaan vervullen, die door de te repratriëren TRIS-militairen worden bezet. Het aantal militairen van de TRIS, dat niet overgaat naar de SKM of een functie in de militaire missie gaat vervullen, doch op 25 november 1975 nog wel in Su-riname aanwezig zal zijn, is daarom eveneens niet te ramen. Hun repatrië-ring zal echter in beginsel direct na opheffing van de TRIS op genoemde da-tum plaatsvinden.

Bovenbedoelde werving in Nederland onder militairen van Surinaamse landaard is thans in volle gang; in Suriname, waar de werving zich niet be-perkt tot Surinaamse landaardigen doch zich ook uitstrekt over de blijvend geplaatsten, die niet allen van Surinaamse landaard zijn, is zij daartegen na-genoeg afgesloten. Van de 121 tot de categorie blijvend geplaatsten beho-rende militairen hebben tot 1 augustus 1975, 29 officieren en onderofficieren de wenste kennen gegeven naar de Surinaamse krijgsmacht over te gaan. Van de categorie uitgezonden militairen bedraagt dit aantal 8.

Het burgerpersoneel zal niet, zoals de vragenstellers van de fracties van A.R.P., C.H.U. en K.V.P. blijkbaar menen, door de zorg en op kosten van het Ministerie van Defensie naar Nederland worden overgebracht. Het betreft hier immers plaatselijk aangeworven krachten, die werden aangenomen om in Suriname werkzaam te zijn, zodat in hun arbeidsvoorwaardenpakket nim-mer een recht is neergelegd om voor rekening van het Ministerie van Defen-sie naar Nederland te gaan. Dit personeel zal dan ook bij opheffing van de TRIS worden ontslagen. Uit het vorenstaande zal tevens duidelijk zijn, dat er geen reden was voor overleg met de vertegenwoordigers van dit personeel over de met Suriname te sluiten overeenkomst met betrekking tot de repa-triëring van defensiepersoneel. Het staat nog niet vast hoeveel burgerperso-neelsleden van de TRIS voornemens zijn in dienst te treden van de Suri-naamse krijgsmacht (SKM). Beslissingen daaromtrent van dit personeel zul-len in sterke mate afhankelijk zijn van een concreet inpassingsplan, dat mo-menteel door de Surinaamse regering wordt ontworpen.

De wachtgeldregeling voor het burgerpersoneel is opgenomen in de brief van Staatssecretaris C. L. J. van Lent van 14 mei 1975, die als bijlage (1b) is gevoegd. Deze regeling bepaalt onder meer, dat de uitbetaling van de daarin bedoelde uitkeringen kan worden gestaakt dan wel dat deze uitkeringen ge-heel of ten dele vervallen kunnen worden verklaard bij veroordeling tot een vrijheidsstraf of bij opname in een psychiatrische inrichting. Een zodanige beslissing is afhankelijk van de zich concreet voordoende situatie, waarbij vanzelfsprekend rekening zal worden gehouden met de belangen van echt-genoten en kinderen.

In relatie hiermede moet ook de in de regeling opgenomen bepaling wor-den gezien, dat het wachtgeld ook aan anderen kan worden uitbetaald. Soortgelijke bepalingen komen ook in de huidige wachtgeldregeling voor het burgerpersoneel van de TRIS voor.

In de regeling is ook bepaald, dat de uitbetaling van het wachtgeld kan worden gestaakt respectievelijk de aanspraak daarop vervallen kan worden verklaard indien een belanghebbende zich metterwoon vestigt buiten Suri-name, de Nederlandse Antillen of Nederland. Deze bepaling moet worden gezien in het licht van de noodzaak te kunnen toezien op een redelijke nale-ving door de belanghebbenden van de op hen rustende verplichtingen, zo-als die in de regeling zijn neergelegd. Een analoge bepaling komt voor in het Rijkswachtgeldbesluit (artikel 14 lid 2) en in de bovengenoemde wachtgeld-regeling.

Met de vertegenwoordigers van de militaire belangenverenigingen is over de overeenkomst met betrekking tot de repatriëring van de TRIS-militairen geen overleg gepleegd; wel worden zij betrokken bij het opstellen van het repatriëringsplan voor de betrokken militairen.

De regeling, waaronder beroepsmilitairen van de krijgsmacht van het Ko-ninkrijk kunnen overgaan naar de SKM is neergelegd in deals bijlage (1a) gevoegde beleidsbrief van Staatssecretaris C.L.J. van Lent van 30 mei 1975; deze regeling is behandeld in het militair georganiseerd overleg op 29 mei 1975.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 26

Page 27: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Voor militairen, die overgaan naar de SKM zijn met de Surinaamse rege-ring geen bindende afspraken gemaakt, dat zij in ten minste gelijkwaardige functies en rangen zullen overgaan. Hun positie is immers een geheel an-dere dan die van het burgerpersoneel van de TRIS, dat niet zoals de vrijwillig dienende militairen van de TRIS de keuze heeft tussen continuering van de dienst bij de Koninklijke landmacht en overgang naar de SKM.

Wel is in een beleidsnota van de Surinaamse regering vastgelegd, dat de vrijwillig dienende militairen zullen overgaan in dezelfde rang, waarin zij laatstelijk bij de Koninklijke landmacht hebben gediend en dat bij inpassing in de voor die rang geldende salarisschalen rekening zal worden gehouden met de bij de KL doorgebrachte diensttijd.

De op grond van de gemaakte afspraken door Nederland getroffen rege-lingen met betrekking tot de overgang in dienst van de SKM bevatten geen bepaling omtrent de nationaliteit die de rechthebbende moet bezitten. Voor de beroepsmilitairen, die op eigen verzoek zullen worden ontslagen in ver-band met hun overgang naar de SKM is geen wachtgeldregeling getroffen doch de in bovengenoemde beleidsbrief van 30 mei 1975 opgenomen z.g. 120% regeling (vide paragraaf A l onder c). De daar geregelde uitkering is niet waardevast. Nu geen militair personeel, dat overgaat naar de SKM, op wachtgeld wordt geplaatst zijn voor de geneeskundige verzorging daarvan geen afspraken gemaakt. Voor wat het burgerpersoneel betreft heeft Surina-me zich bereid verklaard het bestaande recht op vrije geneeskundige verzor-ging te handhaven. De militairen, die naar de SKM zijn overgegaan vallen ui-teraard onder de Surinaamse regelingen met betrekking tot de geneeskundi-ge verzorging van personeel van de SKM. Zowel in Nederland als in Surina-me is aan alle belanghebbenden een exemplaar van de beleidsbrief van 30 mei 1975 verstrekt, waarbij de nodige toelichting is gegeven.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van A.R.P., C.H.U. en K.V.P. of er nog nadere afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de conversie van TRIS naar de SKM en de organisatie daarvan kan worden medegedeeld, dat de aanbevelingen, vervat in meergenoemd eindrapport, door de beide rege-ringen in beginsel alle aanvaard zijn. De uitwerking daarvan is deels neer-gelegd in de conclusies van het bilaterale overleg tussen Nederland en Suri-name, deels in briefwisselingen, waarvan vooral van belang is die van 16 mei 1975 tussen Minister Hoost en Staatssecretaris Van Lent. Daarin zijn een aantal afspraken gemaakt over onderwerpen, waaromtrent voordien nog geen volledige overeenstemming was bereikt. Deze briefwisseling gaat hier-bij.

De ontwerp-overeenkomst met betrekking tot de overdracht van roerende en onroerende goederen aan Suriname heeft alleen betrekking op de goede-ren, die momenteel bij de TRIS in gebruik zijn.

Zoals uit de hoofdlijnen van de tekst voor deze overeenkomst blijkt zullen in beginsel alle goederen van de TRIS worden overgedragen. Deze omvatten derhalve ook de bewapening en de uitrusting van de TRIS. Slechts een be-perkt aantal goederen zal van overdracht worden uitgezonderd. Zodra hier-over met de Surinaamse regering definitief overeenstemming is bereikt, zal de Kamer daaromtrent worden ingelicht.

Schade van individuele personen als gevolg van de overdracht van TRIS-goederen ligt niet in de verwachting.

Over de uiteenlopende standpunten van de Surinaamse en de Nederland-se secties van de commissie van deskundigen inzake de wenselijkheid van het tot stand brengen van bepaalde infrastructurele voorzieningen zijn geen afspraken gemaakt nu is overeengekomen, dat Nederland bij de vaststelling van het totale bedrag aan ontwikkelingshulp voorde periode na 1975 reke-ning zal houden met de reële tegenwaarde ad f 31,4 min. van de uitgaven die Suriname voor de aanpassing van de inrichting van zijn defensie nodig acht.

Eventuele realisatie van de bedoelde infrastructurele voorzieningen zou derhalve kunnen geschieden in bedoeld kader van de aanpassing van de in-richting van Suriname's defensie. Hetzelfde geldt voor de eventuele aan-schaffing van patrouillevaartuigen en helicoptersen de bouwvan daarvoor benodigde infrastructurele voorzieningen.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 473 (R 990), enz., nrs. 8-9 27

Page 28: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Een definitief voorstel van de Nederlandse Regering over de samenstel-ling van de Nederlandse militaire missie zal op korte termijn aan de Suri-naamse regering worden gedaan.

De militaire leden van deze missie zullen als leden van de krijgsmacht van het Koninkrijk de Nederlandse nationaliteit bezitten. Ook als zij in Suriname zouden zijn geboren en op het moment van onafhankelijkwording in Surina-me woonachtig zouden zijn, kunnen zij op grond van het eerste lid van arti-kel 8 van de ontwerp toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten de Nederlandse nationaliteit direct herkrijgen. Het ligt in de bedoeling het bur-gerpersoneel van de missie ter plaatse aan te werven. Dit kan zonder be-zwaar de Surinaamse nationaliteit bezitten.

In de vervanging van de in te trekken Defensiewet voor Suriname, die in 1954 als Rijkswet tot stand kwam omdat de daarin geregelde materie niet meer bij landsverordening geregeld kon worden, zal waarschijnlijk in de sfeer van de Surinaamse Grondwet voorzien worden. Nu de Surinaamse commissie belast met het opstellen van een ontwerp voor een Grondwet haar werkzaamheden nog niet heeft voltooid kan nog niet gezegd worden welke bepalingen met betrekking tot de defensie van Suriname daarin een plaats zullen vinden.

In het sociaal-educatieve fonds t.b.v. de Surinaamse dienstplichtigen die de militaire dienst hebben verlaten zal Nederland gedurende 10 jaren een bedrag van f 1 min. bijdragen. De Surinaamse regering is voornemens jaar-lijks de helft van dit bedrag in het fonds, dat door haar beheerd zal worden, te storten. Welke criteria bij de verdeling van dit fonds zullen worden gehan-teerd zal nader door de Surinaamse regering worden vastgesteld.

Naar aanleiding van de opmerking van enige leden van de Staten van de Nederlandse Antillen dat zij het op prijs stellen te mogen vernemen hoe de defensie van Suriname na de onafhankelijkwording van dat land geregeld zal worden, kan medegedeeld worden, dat de Surinaamse regering er prijs op stelt met ingang van bedoelde datum te beschikken over een eigen krijgs-macht.

Met het voorbereiden van een regeling omtrent de taken en de organisa-tievorm van deze krijgsmacht werd een Surinaams-Nederlandse commissie van deskundigen belast, die op 18 december 1974 een eindrapport uitbracht.

De in dit rapport gedane aanbevelingen zijn in beginsel alle aanvaard; zij zijn de basis geweest voor het reffen van een aantal regelingen, waarvan aan Nederlandse zijde de belangrijkste zijn die met betrekking tot de overgang van beroepsmilitairen van Surinaamse landaard naar de Surinaamse krijgs-macht en van het burgerpersoneel van de Troepenmacht in Suriname.

Tevens is afgesproken dat gedurende enkele jaren een Nederlandse mili-taire missie van ten hoogste 15 personen in adviserend opzicht behulpzaam zal zijn met de verdere opbouw van de Surinaamse krijgsmacht. De huidige Troepenmacht in Suriname zal tot aan de datum van onafhankelijkwording zoveel mogelijk worden gesurinamiseerd; als zodanig zal zij op de dag van de onafhankelijkwording haar taak beëindigen.

g. Het territoir van Suriname

De leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. vragen of er reeds kan worden medegedeeld hoe het overleg van het Koninkrijk met Frankrijk verloopt en welke vorderingen er zijn gemaakt.

De ondergetekenden merken hierover het volgende op. Zoals bekend, zijn de laatste besprekingen met Frankrijk over de grens-

vaststelling Suriname - Frans Guyana en daarmede samenhangende vraag-stukken gehouden in 1971; op grond hiervan is van Franse zijde een ontwerp voor een grensverdrag aangeboden, bedoeld als basis voor de in een slot-vergadering vast te stellen tekst. Deze laatste bijeenkomst vond nog niet plaats.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 28

Page 29: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Op grond echter van de conclusies van de Koninkrijksbesprekingen in de eerste helft van dit jaar en in verder overleg tussen de regeringen van het Koninkrijk en van Suriname, is aan de Franse regering medegedeeld dat het Koninkrijk bereid is, de besprekingen over de onderwerpelijke kwestie te hervatten op het punt waar zij indertijd zijn onderbroken, doormiddel van een vooroverleg te Parijs van wederzijdse deskundigen ter regeling en uit-werking van een aantal details. De Franse reactie hierop was positief. De Su-rinaamse regering is gewezen op het belang ten spoedigste de deskundi-ge(n) aan te wijzen die zij aan bedoeld vooroverleg zou willen doen deelne-men. De Koninkrijksregering streeft er naar de besprekingen met Frankrijk af te ronden vóór de datum der Surinaamse onafhankelijkheid. De gebiedsom-schrijving zal in dat geval een verwijzing kunnen bevatten naar de tekst van het overeengekomen grensverdrag.

Mocht onverhoopt, in weerwil van genoemd streven, een grensverdrag voorafgaand aan de datum der onafhankelijkheid nog niet zijn gesloten, dan zal de verklaring moeten stoelen op de lopende onderhandelingen, uitgaan-de van het punt waarop zij in 1971 zijn onderbroken, op welk momenteen grenstracee door het midden van de grensrivier de Marowijne en haar bo-venloop en de equidistantielijn in de zee voorlopig als uitgangspunt werd genomen in afwachting van de regeling van andere met de grensvaststel-ling verbonden onderwerpen, welke door de Koninkrijksregering prealabel voor een algehele grensregeling wordt geacht.

Wat de Westgrens van Suriname betreft is sinds de Overeenkomst tussen het Koninkrijk en Guyana van 1971, — nopens instelling van een permanente Surinaams - Guyanese Commissie die zich zou bezighouden met de samen-werking tussen deze buren en de vreedzame oplossing van onderlinge pro-blemen, het geschil sluimerend gebleven. Opgemerkt zij dat de Koninkrijks-regering het te voeren beleid voor wat betreft deze grenskwestie en de be-trekkingen tussen Suriname en Guyana in het algemeen op verzoek van Su-riname aan Paramaribo heeft gelaten. De Surinaamse regering heeft na de totstandkoming van bovenbedoelde overeenkomst niet om verdere actie van de Koninkrijksregering verzocht.

Het lijkt op dit ogenblik niet waarschijnlijk dat een spoedige oplossing van dit geschil mogelijk is. Voor wat betreft de door de leden van de A.R.P., C.H.U. en K.V.P. gesuggereerde voorlegging van het geschil aan het lnterna-tionale Gerechtshof dient overwogen te worden, dat daarvoor ook de uit-drukkelijke instemming van Guyana, dat de verplichte rechtsmacht van het Hof niet heeft aanvaard, vereist zou zijn.

Een eventuele omschrijving van het Surinaamse grondgebied in het wes-ten zou derhalve moeten luiden overeenkomstig de tot dusverre immer door het Koninkrijk gestelde aanspraak, namelijk dat de grens wordt gevormd door de westelijke oever van de rivier de Corantijn en de Boven-Corantijn en de kortste afstand tussen dezelfde bron en de noordgrens van Brazilië.

Bij de onafhankelijkwording van Guyana is door het Verenigd Koninkrijk geen nauwkeurige gebiedsomschrijving van de nieuwe staat gegeven; het territoir werd slechts aangeduid als dat van de voormalige kolonie Brits Guyana.

Ten aanzien van het verloop der maritieme grenzen van Suriname zijn door de regeringen nog geen specifieke afspraken getroffen.

Ten aanzien van het al dan niet voorkomen van bodemschatten in de ge-bieden waar de Surinaamse grenzen nog niet nauwkeurig zijn vastgesteld, zijn geen gegevens beschikbaar.

Door de regeringen is overeengekomen, dat de verklaring welke een om-schrijving van het Surinaamse territoir zal geven, bij de onafhankelijkwor-ding van Suriname zal worden afgelegd. Gezien het bovenstaande kan deze verklaring nog niet definitief worden geredigeerd. Er zal immers rekening dienen te worden gehouden met de situatie zoals die met betrekking tot de Surinaamse grenzen zal bestaan op het moment van de onafhankelijkheid zelf.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 29

Page 30: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Territoriale wateren Nederlandse Antillen

In antwoord op een vraag van leden van de Staten van de Nederlandse Antil-len merken de ondergetekenden op, dat zich met betrekking tot de territori-ale wateren van de Nederlandse Antillen geen probleem voordoet; de breedte daarvan beloopt drie zeemijlen, hetgeen door geen enkel naburig land wordt bestreden. Wel bestaat het tot dusver onopgeloste vraagstuk van de afbakening der maritieme grenzen in ruimere zin, waaronder begrepen die van het onderliggende zeegebied, tussen de Nederlandse Antillen en Venezuela. Uiteraard is het wenselijk dat de onderhandelingen met Venezue-la daarover (in 1973 aangevangen, doch daarna vertraagd door verschillen-de factoren) worden voltooid vóór de onafhankelijkheid van de Antillen.

Met voldoening is geconstateerd, dat de fracties van DS'70, K.V.P., A.R.P., C.H.U. en S.G.P., hun instemming hebben betuigd met een bij de onafhanke-lijkheid van Suriname te sluiten bilaterale luchtvaartovereenkomst met dat land.

Zoals de fractie van de S.G.P. opmerkt, is de regeringsvorm van Suriname in concept-overeenkomst (stuk 13 467 Nr.2) nog met aangegeven, terwijl in het daaraan toegevoegde Memorandum gesproken wordt over de 'Republiek Suriname'. De formuleringen stemmen overeen met de van Surinaamse zijde tijdens de onderhandelingen ter zake uitdruk-kelijk geuite wensen.

Wat betreft de door genoemde fractie gestelde vraag aangaande de in noot 3 van de bijlage II A en II B neergelegde capaciteitsbeperking kan het volgende worden medegedeeld.

Zoals bij deze vraag opgemerkt, is in de bijlage het aantal vluchten duide-lijk geregeld en wel afzonderlijk tussen Nederland en Suriname (Bijlagen IA en I B) en Suriname en de Nederlandse Antillen (Bijlagen IIA en II B). De af-zonderlijke routes kunnen door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de betrokken landen worden geëxploiteerd.

De capaciteitsbeperking in noot 3 van de bijlagen IIA en II B geldt derhalve voor de door Suriname en de Nederlandse Antillen aangewezen luchtvaart-maatschappijen, naar verwacht mag worden de SLM en ALM.

In de overeenkomst zijn geen rechten voor de KLM vastgelegd voor com-mercieel vervoer tussen Suriname en de Nederlandse Antillen. Het ligt niet in de bedoeling dat de vluchten tussen Nederland en Suriname de Neder-landse Antillen aandoen. De Nederlandse Antillen zullen door andere Mid-den-Atlantische KLM-diensten worden bediend.

In antwoord op de door de fractie van de S.G.P. gestelde vragen naar aan-leiding van het gestelde in artikel 1 onder k van de overeenkomst kan het volgende worden medegedeeld:

De KLM beschikt over een vloot van 54 vliegtuigen. Het aandelenkapitaal bedraagt momenteel f 510 572 000, waarvan 69,9% in handen van de Neder-landse regering. Na de geplande uitbreiding van het aandelenkapitaal tot f 710 572 000 zal 78,4% in handen van de Nederlandse Regering zijn. Noch ALM, noch SLM nemen deel in het KLM-kapitaal.

De SLM beschikt over 2 Twin Otters. De KLM heeft geen aandelen in SLM. Voor zover dezerzijds bekend zijn de aandelen van de SLM in handen van de Surinaamse overheid.

De KLM heeft ruim 4% van het aandelenkapitaal van ALM, dat in totaal Af 3 835 000 groot is. De Antilliaanse regering bezit de overige 96%. De ALM vloot bestaat uit 3 DC-9-30 (in huur), 1 Twin Otter en 1 Beechcraft.

Voorts kan worden bevestigd dat de overdracht van vluchten waartoe de mogelijkheid is geopend in noot 4 van de bijlagen IA en I B geen grond kan vormen voor toepassing van artikel IV, (1). De in de bijlage geregelde over-dracht van vluchten vindt immers plaats op grond van een vrijwillige af-spraak tussen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 473 (R 990), enz., nrs. 8-9 30

Page 31: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Artikel IV, (1), subc, regelt de intrekking of opschorting van verleende rechten bij in gebreke blijven 'de exploitatie uit te oefenen in overeenstem-ming met de ingevolge deze overeenkomst gestelde voorwaarden'.

Met betrekking tot het in artikel XII van de overeenkomst geregelde recht tot het vrijelijk overmaken van de op het grondgebied van de wederpartij ver-worven netto-inkomsten zij opgemerkt, dat dit recht geen verband houdt met de door het te Londen gevestigde IATA Clearing House verrichte werk-zaamheden,dieten doel hebben de wederzijdse vorderingen en schulden van de aangesloten luchtvaartmaatschappijen te verrekenen. In Artikel XII gaat het echter om de vrije transfer van de netto inkomsten van de op het ge-bied van de andere overeenkomstsluitende Partij opererende luchtvaart-maatschappij.

Naar aanleiding van de desbetreffende vragen van fractie van DS'70 delen de ondergetekenden mede dat krachtens luchtvaart overeenkomsten met an-dere landen, o.a. in Zuid-Amerika, Nederland rechten heeft tussen Suriname en die landen. Bij het onafhankelijk worden van Suriname verandert de sta-tus van deze rechten en kan het betreffende derde land de rechten vervallen verklaren. Een verandering van status treedt met name op ten aanzien van de rechten Portugal-Suriname.

Ter zake van de verhouding tot de andere pool-partners in de zogenaamde tri-pool op de Midden-Atlantische route kan worden medegedeeld dat, of-schoon dit nog een kwestie is van overleg met genoemde pool-partners, de directie der KLM van mening is, dat het onafhankelijk worden van Suriname geen wezenlijke wijziging zal betekenen voor de KLM-positie in de Midden-Atlantische pool.

De vraag naar de status van de bij deze vraag genoemde vijfde-vrijheids-rechten wordt als volgt beantwoord:

De genoemde 5e vrijheidsrechten zijn vrijwel alle gedekt door de lucht-vaartovereenkomsten met de betrokken staten. Enkele rechten zijn echter in-derdaad te danken aan de bestaande poolsamenwerking. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, zijn er momenteel geen redenen aan te nemen, dat de veranderde situatie ten aanzien van Suriname zou leiden tot wezenlijke veranderingen in deze samenwerking.

De thans als derde en vierde vrijheidsrechten aangemerkte Nederlandse luchtrechten tussen Frankfort en Zürich enerzijds en Paramaribo anderzijds zullen automatisch van karakter veranderen en vijfde vrijheidsrechten wor-den.

Frankfort en Zürich zijn momenteel echter niet opgenomen in een KLM-dienst naar Paramaribo. Deze stations werden dus ten aanzien van Surina-me niet bediend met 3e/4e vrijheidsrechten. Ook voor de toekomst wordt opneming van Frankfort of Zürich in een KLM-dienst naar Paramaribo niet overwogen.

Ten aanzien van de vraag naar de gevolgen van het wegvallen van de Mid-den-Atlantische route moge worden opgemerkt dat de KLM geenszins over-weegt zich van de Midden-Atlantische route terug te trekken. De nieuwe ver-houding op luchtvaartgebied tussen Nederland en Suriname heeft geen in-vloed van betekenis op de KLM-operaties naar de overige bestemmingen in dit gebied.

De vraag of de aan te wijzen Surinaamse luchtvaartmaatschappij een part-ner kan worden in de Midden-Atlantische pool is nog niet aan de orde ge-weest.

Het antwoord op de vraag naar de maatstaven voor de 'billijke en gelijke wijze' van verdeling van de overeengekomen diensten op de omschreven route is neergelegd in de bijlagen bij de overeenkomst.

Voor beide maatschappijen is de mogelijkheid geopend 2 x per week v.v. een dienst te onderhouden met een maximum capaciteit van 250 stoelen per vliegtuig. Zij zullen daarbij gelijke tarieven toepassen.

Het gezamenlijke stoelen-aanbod zal variëren van ±400 plaatsen per rich-ting per week in het laagseizoen tot 600-800 plaatsen in het hoogseizoen.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 31

Page 32: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Naar verwacht wordt zal hiermee aan de behoeften van het publiek worden voldaan.

Voor antwoord op de vraag inzake 'een zo nauw mogelijke samenwerking' tussen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen moge worden verwezen naar het antwoord op deze vragen van de fracties van K.V.P., A.R.P., C.H.U., S.G.P. enDS'70.

Wat betreft de door de fractie van DS '70 gestelde vraag, of Suriname naar de Conventie van Chicago7 december 1944 niet eveneens dient toe te tre-den tot de Conventie van Warschau van 1929, huldigen de ondergetekenden de opvatting, dat het aan de regering van Suriname zal zijn te beslissen tot welke internationale verdragen zij zal willen toetreden.

Naar aanleiding van de door de fracties van de K.V.P., A.R.P., C.H.U. en DS'70 geuite belangstelling voor de eventuele samenwerking tussen de lucht-vaartmaatschappijen van Suriname en Nederland moge daaromtrent het volgende worden medegedeeld.

Op verzoek van de Nederlandseen Surinaamse regering is tussen KLM en de Surinaamse luchtvaartmaatschappij een samenwerkingsovereenkomst voorbereid, waaronder beide maatschappijen met ingang van 1 november a.s. de route Amsterdam - Paramaribo voor gezamenlijke rekening zullen kunnen uitvoeren.

De KLM heeft voor dit doel aanvankelijk een DC-8-53 in huurkoop aange-boden; thans is op verzoek van de Surinaamse regering het aanbod gedaan voor de huur van een DC-8-63. Dit vliegtuig zal in de kleuren van de Suri-naamse luchtvaartmaatschappij kunnen worden geschilderd. Het karakter van de gezamenlijke operatie blijkt onder het voorstel verder uit het feit dat het cabinepersoneel gedeeltelijk door KLM en gedeeltelijk door de Suri-naamse luchtvaartmaatschappij zal worden geleverd en dat de Surinaamse luchtvaartmaatschappij ook het recht heeft eigen cockpitpersoneel beschik-baar te stellen.

De Surinaamse luchtvaartmaatschappij heeft inderdaad zekere mogelijk-heden om Surinaams personeel te werven dat thans bij andere luchtvaart-maatschappijen, zoals KLM en ALM, werkzaam is. Dit is echter een aangele-genheid die in eerste instantie de Directie van de Surinaamse luchtvaart-maatschappij aangaat.

De KLM heeft in het voorstel tevens op zich genomen assistentie te verle-nen bij de opleiding en training van het personeel van de Surinaamse lucht-vaartmaatschappij.

Naar aanleiding van een opmerking van Nederlands-Antilliaanse zijde merken de ondergetekenden op dat ook na het buitenwerking treden van het bepaalde in artikel 54 van het Statuut luchtvaartovereenkomsten niet 'zelf-standig door de Nederlandse Antillen maar door het Koninkrijk tot stand worden gebracht, aangezien alleen het Koninkrijk als geheel volkenrecht-subject is en niet de afzonderlijke delen.

De Nederlandse Antillen beslissen wel zelfstandig over de inhoud van de bepalingen van een dergelijke overeenkomst voor zover deze op de Neder-landse Antillen betrekking hebben.

Met betrekking tot de vraag of van Nederlandse zijde druk is uitgeoefend op de Nederlandse Antillen moge hier worden opgemerkt dat bij de aanvang van de voorbereidingen voor nieuwe luchtvaartovereenkomsten door Ne-derland steeds aan Suriname en de Nederlandse Antillen is gevraagd of aan die zijde belangstelling bestaat voor deelneming daaraan. Zo ook is deze maal, toen de wenselijkheid bleek tussen het Nederlandse deel van het Ko-ninkrijk en Suriname een luchtvaart overeenkomst af te sluiten, aan de Ne-derlands-Antilliaanse regering de vraag gesteld of aan die zijde prijs werd gesteld op mede deelnemen aan een luchtvaart overeenkomst.

Na intern beraad daarover heeft de Antilliaanse regering beslist te zullen medewerken aan het tot stand brengen van een luchtvaartovereenkomst tussen het koninkrijk en Suriname. Er is geen sprake van enige druk, van welke aard dan ook, geweest.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 473 (R 990), enz., nrs. 8-9 32

Page 33: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

i. Diverse andere onderwerpen

1. Culturele samenwerking en Sticusa

Ter zake van de opmerkingen van de leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. met betrekking tot de overeenkomst tot culturele samen-werking tussen Suriname en Nederland kan het volgende worden medege-deeld.

In punt 7 van de conclusies van het bilaterale overleg tussen Suriname en Nederland, gehouden van 14 tot en met 21 mei 1975 in Paramaribo, is vast-gelegd dat omtrent een met Nederland af te sluiten overeenkomst tot cultu-rele samenwerking nader overleg zal plaatsvinden tussen de Surinaamse ministervan Onderwijs en Volksontwikkeling en de betrokken Nederlandse ministers. Dit nadere overleg is nog niet afgerond. Minister Van Doorn brengt in augustus een bezoek aan Suriname en spreekt daarbij mede over de inhoud van het culturele verdrag. Het ligt in de bedoeling nog vóór 25 no-vember a.s. een zodanig verdrag vast te stellen.

De leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. vroegen of met het personeel dat door de komende wijzigingen in een andere situatie komt te verkeren, tijdig overleg zou worden gepleegd over nieuwe arbeidsvoorwaar-den, dan wel over een afvloeiingsregeling.

De Sticusa-activiteiten bevatten naast de hulp op cultureel gebied aan Su-riname tevens de culturele uitwisseling tussen beide landen. Deze laatste ac-tiviteiten zullen in een eventueel te sluiten cultureel verdrag worden voort-gezet. Gezien de ervaringen van de Sticusa op dit gebied, ligt het voor de hand genoemde stichting wat Nederland betreft bij de uitvoering van het verdrag in te schakelen.

Ten aanzien van de vraag wat er geregeld is ten aanzien van de twee in Sti-cusa-dienst in Suriname werkzame personen, moeten ondergetekenden een antwoord schuldig blijven, aangezien in Suriname geen personen in Sticu-sa-dienst aanwezig zijn. Wel zijn door de Sticusa een aantal deskundigen in technische hulp uitgezonden op basis van een contract voor twee jaar, dat vooreen enkeling met een nieuwe periode van tweejaar is verlengd. Deze contracten worden door de Sticusa normaal afgewikkeld, waarvoor fondsen uit de aan Suriname toegezegde ontwikkelingshulp ter beschikking van de Sticusa worden gesteld.

Het weglaten van deze aanvulling in de brief van 20 juni 1975, zoals gecon-stateerd door de leden van de V.V.D.-fractie, wil niet zeggen, dat er een ver-andering is gekomen in de eerder met Suriname gemaakte afspraken ter za-ke, vastgelegd in de conclusies van de besprekingen van 14 tot en met 21 mei 1975.

De voortzetting en exploitatie van culturele voorzieningen, die met Neder-landse steun tot stand kwamen, zoals het Cultureel Centrum Nickerie, de cul-turele centra te Paramaribo, Wageningen en andere voorzieningen, zal voor-taan een zorg zijn van de Surinaamse regering.

Zoals ook blijkt uit punt 12 van de brief van 20 juni 1975 heeft de Suri-naamse regering toegezegd voorzieningen te zullen treffen ten einde de con-sequenties van de beëindiging van het Sticusa-programma tot verlening van subsidies aan organisaties in Suriname op te vangen. Daarbij is afgespro-ken, dat voor zover de Surinaamse regering dit nodig oordeelt, daarvoor fondsen uit de ontwikkelingshulp kunnen worden aangewend.

2. Economische samenwerking

De leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P., C.H.U., V.V.D. en S.G.P. heb-ben geïnformeerd naar de overeenkomst inzake economische samenwer-king.

Deze overeenkomst met Suriname is nog niet gereed. Suriname werd onlangs een ontwerp voor een dergelijke overeenkomst

aangeborien.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 33

Page 34: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

De Surinaamse regering wil haar standpunt over de inhoud van die over-eenkomst bepalen nadat zowel in Suriname als in Nederland een indruk is gevormd omtrent de inhoud van de toekomstige economische samenwer-king tussen de twee landen. Daarover zal overleg met Suriname plaatsvin-den.

De Regering streeft ernaar het overleg met Suriname over de ontwerp-overeenkomst zo spoedig mogelijk daarna te beginnen.

3. Dubbele belasting

Ter voldoening aan het desbetreffende verzoek van de leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P., C.H.U., V.V.D. en S.G.P. is de tekst van de ontwerp-over-eenkomst ter vermijding van dubbele belasting, waarover op ambtelijk ni-veau overeenstemming werd bereikt, als bijlage aan deze memorie toege-voegd. Dit ontwerp zal zo spoedig mogelijk in de Rijksministerraad aan de orde worden gesteld.

Met het overleg omtrent een op het gebied van de successiebelasting te sluiten overeenkomst is nog geen aanvang gemaakt. Aangezien enerzijds van Surinaamse zijde is verklaard, dat men deze aangelegenheid niet urgent acht, en anderzijds het onderhandelingsprogramma van Nederlandse zijde voor de eerstkomende maanden weinig ruimte biedt, moet op een uitstel van enige maanden worden gerekend. Indien het te zijner tijd te voeren overleg uitmondt in een overeenkomst, zal deze overeenkomst overeenkom-stig de bepalingen van de Grondwet aan de goedkeuring van de Staten-Ge-neraal worden onderworpen.

4. Pensioenuitkeringen; overige sociale verzekeringen

Van de zijde van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U., van de P.v.d.A. en de V.V.D. zijn vragen gesteld met betrekking tot de pensioenrechten inge-volge de AOW in verband met de komende onafhankelijkheid van Suriname.

De per 1 januari 1957 in werking getreden AOW kent een definitieve en een overgangsregeling voor de opbouw van het pensioen.

a. Definitieve regeling De AOW is een opbouwverzekering, die uitgaat van een 50-jarige verzeke-ringsduur, namelijk van het 15e tot het 65e jaar. Voor ieder jaar, waarover men verzekerd is geweest, wordt 2% van het volledige pensioen opge-bouwd.

Verplicht verzekerd is in het algemeen ieder die hier te lande zijn woon-plaats heeft. Bij een echtpaar bouwt ieder der echtgenoten afzonderlijk 1 % van het gehuwdenpensioen op. b. Overgangsregeling Aangezien de AOW eerst op 1 januari 1957 in werking is getreden konden degenen, die op die datum ouder waren dan 15 jaar geen volledig pensioen opbouwen. In verband hiermede zijn overgangsregelingen opgenomen voor: 1. personen, die op 1 januari 1957 ouder waren dan 15 jaar, doch jonger dan 65 jaar; 2. personen, die op 1 januari 1957 65 jaar of ouder waren.

De onder 1 bedoelde personen worden van hun 15e verjaardag tot 1 janu-ari 1957 geacht verzekerd te zijn geweest (de zogenaamde fictieve verzeke-ringsjaren), mits zij aan bepaalde vereisten met betrekking tot nationaliteit en woonplaats voldoen. De onder 2 bedoelde personen verkregen recht op een geheel gratis pensioen, wanneer zij eveneens aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot nationaliteit en woonplaats voldeden.

Het pensioen(gedeelte), gebaseerd op werkelijke verzekeringsjaren - ver-plichtedan wel vrijwillige - wordt ook in het buitenland uitbetaald. Denati-onaliteit van de betrokkene speelt daarbij geen rol.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 34

Page 35: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

De vraagstelling kan dus beperkt blijven tot de werkingssfeer van de over-gangsregeling van de AOW na de onafhankelijkwording van Suriname.

Dienaangaande zij in grote lijnen het volgende opgemerkt. Het ligt in het voornemen zodanige maatregelen te bevorderen dat:

- het AOW-pensioen(gedeelte), gebaseerd op de overgangsbepalingen, voorzover daarop reeds aanspraak is verkregen, op de dag van onafhankelijk-wording van Suriname door die onafhankelijkwording niet zal worden aan-getast; - voor wat betreft de nationaliteitseis voor het recht op het AOW-pensioen-gedeelte, gebaseerd op de overgangsbepalingen, voorzover hettoekomsti-ge aanspraken betreft, geen verschil zal worden gemaakt tussen de Suri-naame en de Nederlandse nationaliteit. Dit houdt in, dat degenen, die bij of na de onafhankelijkwording van Suriname de Surinaamse nationaliteit zul-len verkrijgen - evenals de Nederlanders, die hun woonplaats naar Surina-me hebben verlegd of verleggen - door het deelnemen aan de vrijwill ige premiebetaling voor een volledig AOW-pensioen in Suriname in aanmer-king zullen komen.

Ten aanzien van de rechten op AWW-pensioenen, waarnaar de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. informeerden, zij opgemerkt, dat het hier - an-ders dan bij de AOW - gaat om een risicoverzekering.

Het recht op AWW-pensioen, ontleend aan het overlijden van een verze-kerde ingevolge die wet blijft - ongeacht de woonplaats en nationaliteit van de nagelaten betrekkingen - bestaan. Naast deze definitieve regeling kent ook de AWW een overgangsregeling. Het ligt in het voornemen zodanige maatregelen te bevorderen, dat de AWW-pensioenen, die op deze over-gangsregeling zijn verkregen, door de komende onafhankelijkheid van Suri-name in het algemeen niet zullen worden aangetast.

Ten aanzien van de WAO-rechten van Nederlanders, die voor de Suri-naamse nationaliteit kiezen zij opgemerkt, dat ingevolge de bepalingen van de WAO de nationaliteit van een verzekerde of rechthebbende niet van in-vloed is op de uit die wet voortvloeiende rechten.

Het bovenstaande heeft alleen betrekking op de Nederlandse wetgeving. Een en ander vergt uiteraard een nadere uitwerking, waarbij eventuele ne-venaspecten nader zullen moeten worden bezien. Zo spoedig mogelijk zal echter hieraan een zo uitvoerig en ruim mogelijke bekendheid worden gege-ven.

Voor wat betreft de andere pensioenrechten kan worden medegedeeld, dat de voorschriften van de pensioen- en spaarfondswet, waaraan particu-liere pensioenvoorzieningen dienen te voldoen, waarborgen, dat op grond van die pensioenvoorzieningen toegekende pensioenaanspraken en -rech-ten ook zullen worden gerealiseerd. Verandering van nationaliteit zal dan ook eenmaal verworven pensioenaanspraken en -rechten niet aantasten.

Wat de ABWZ betreft kan worden opgemerkt dat in het algemeen de Suri-naamse Nederlander die thans voor rekening van de AWBZ in een ziekenin-richting wordt verzorgd of verpleegd zijn aanspraak, ook indien hij voor de Surinaamse nationaliteit heeft gekozen of deze heeft verkregen, zal blijven behouden, zolang hij naar de omstandigheden beoordeeld in Nederland woont.

In de toelatingsovereenkomst wordt in artikel 7, sub c, bepaald dat - bij verlenging van de verblijfsvergunning - een uitkering op grond van de Soci-ale Verzekeringswetgeving beschouwd wordt als 'voldoende middelen van bestaan'.

Van de zijde van de P.v.d.A. en de K.V.P., de A.R.P. en de C.H.U. werd ge-vraagd of hieronder ook de Algemene Bijstandswet wordt begrepen.

Dat is nadrukkelijk niet het geval. Afgezien van het feit dat de Algemene Bijstandswet niet tot de sociale verzekeringen gerekend kan worden, zou aan het vereiste, dat men over voldoende middelen van bestaan moet be-schikken, alle zin ontnomen worden, wanneer een uitkering op grond van de Bijstandswet ook als zodanig zou worden beschouwd.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 35

Page 36: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Een ieder zou dan over middelen van bestaan beschikken, waardoor het zinloos zou worden dit laatste als voorwaarde voor verlenging van de ver-blijfsvergunning te stellen.

5. Toeslagregeling 1967

Uit onderstaand overzicht moge blijken het aantal suppleties, dat ultimo juli 1975 werd uitgekeerd op grond van de Toeslagregeling pensioenen Surina-meen Nederlandse Antillen (KB van 19 april 1967-Stb. 260 - zoals nadien gewijzigd.).

Eigen pensioenen Weduwen- en wezenpensioenen

Suriname 61 15 Nederlandse Ant i l len 114 49

Exacte cijfers omtrent het aantal potentieel gegadigden in Suriname zijn niet beschikbaar. Op basis van de gegevens omtrent de uitgezonden krachten, die voor een toeslag op het Surinaamse maandsalaris in aanmerking kwa-men, kan dat aantal worden geschat op ten hoogste 40 a 50.

Dein dezerzijdse brief van 21 januari 1975, nr. 58 185, aan de Voorzitter van de vaste Commissie voor de betrekkingen met Suriname en de Neder-landse Antillen toegezegde wijzigingen van de onderhavige toeslagregeling alsmede het treffen van een overbruggingsregeling, nodig in verband met de invoering van de nieuwe Surinaamse pensioenwet, verkeren in een ver-gevorderd stadium van voorbereiding.

In punt 1 van de conclusies van het bilateraal overleg tussen Suriname en Nederland, gehouden van 14tot en met 21 mei 1975 te Paramaribo, is vast-gesteld dat de nationaliteit geen invloed zal hebben op verkregen overheids-pensioenrechten.

Hiervan uitgaande, zullen degenen, die reeds in het bezit zijn van de pensi-oensuppletie, deze niet verliezen bij het verkrijgen van de Surinaamse nati-onaliteit. Wel zullen de potentieel gegadigden, indien zij opteren voor ge-noemde nationaliteit, daarmede hun uitzicht op de pensioensuppletie prijs-geven. In verband met dit laatste moge ik nog releveren de uitspraak van Mi-nister-President Arron,dat men gaarne gebruik wil maken van Europese Ne-derlanders bij de opbouw van een onafhankelijk Suriname. Voorts zal de Ne-derlandse Regering zonder meer toestemming verlenen in vreemde (Suri-naamse) staatsdienst te treden (vide artikel 76G.W.).

De pensioensuppletie, welke thans uitsluitend wordt uitgekeerd indien en voor zolang een rechthebbende buiten Suriname en de Nederlandse Antil-len is gevestigd, zal niet in het onafhankelijk Suriname worden uitgekeerd. Zulks is geheel in overeenstemming met de oorspronkelijke doelstelling van de regeling.

6. Europese Nederlanders in Surinaamse dienst

Hierbij kunnen thans twee categorieën worden onderscheiden, te weten: a. in het kader van het Nederlands technische hulpprogramma ten laste van Hoofdstuk IV der Rijksbegroting ter beschikking gestelde deskundigen; b. door het Kabinet van de Gevolmachtigde Ministervan Suriname hier te lande aangeworven krachten.

De in technische bijstand uitgezonden deskundigen beschikken allen over een dienstverband bij de Nederlandse overheid c.q. bij een bijzondere school.

Zij bouwen pensioenrecht op en maken na terugkeer aanspraak op her-plaatsing dan wel indien dit laatste niet mogelijk mocht zijn, aanspraak op wachtgeld.

Hun uitzendvoorwaarden omvatten mede vergoeding van overtochtskos-ten en herinrichtingskosten.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 473 (R 990), enz., nrs. 8-9 36

Page 37: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

De van Surinaamse zijde aangeworven krachten hebben slechts spora-disch een Nederlands dienstverband, waarin hun buitengewoon verlof van lange duur werd verleend.

Hun gebruikelijk drie- of vijfjarig tijdelijk dienstverband met de Surinaam-se overheid heeft bij terugkeer naar Nederland geen uitzicht op Surinaams uitgesteld pensioen. De artikelen D1 of D 2 van de Algemene burgelijke pen-sioenwet openen evenwel de mogelijkheid deze tijd te laten medetellen voor Nederlands ouderdomspensioen, indien zij nadien het ambtenaarschap in de zin van die wet verwerven.

Boven het Surinaamse salaris ontvangen zij een maandelijkse toeslag van Nederlandse zijde. Die toeslag wordt eveneens genoten door uitgezonden zendingsartsen en verpleegsters van de Evangelische Broeder Gemeente en soeurs bij het R.K.-onderwijs.

Deze krachten kunnen geen aanspraak maken op wachtgeld, in de zin van een regeling geldende voor Surinaamse of Nederlandse overheidsdienaren. Wel is de hier te lande geldende Wet Werkloosheidsvoorziening op hen van toepassing.

Bij terugkeer naar Nederland worden de reiskosten vergoed en ontvangt men een kortverbandtoelage, waarmede kosten van overbrenging van de in-boedel en herinrichting kunnen worden bestreden en welke bonus van Ne-derlandse zijde wordt aangevuld.

Voor diegenen van de hierboven genoemde deskundigen, die ook na de datum van onafhankelijkheid in Suriname werkzaam zullen blijven, zullen de regelingen van toepassing zijn, welke de Minister voor Ontwikkelingssamen-werking voor uitzendingen naar ontwikkelingslanden hanteert.

Dat wil zeggen dat de onder a genoemden zullen vallen onder het Regie-ment Bilaterale Deskundigen en de onder b genoemden, voor zover zij een dienstverband hebben met de Surinaamse overheid, onder het Reglement Operationele Deskundigen.

Beide regelingen voorzien onder meer in een (aanvullende) overeenkomst met de Nederlandse overheid, die uitzicht biedt op pensioen krachtens de Algemene burgelijke pensioenwet en tevens bij terugkeer in Nederland bij onvrijwillige werkloosheid aanspraak geeft op een uitkering krachtens de Uitkeringsregeling 1966.

Voor diegenen van de onder b genoemden, die bij andere instanties dan de Surinaamse overheid in dienst zijn, zal de tropentoeslagregeling worden ge-continueerd. Zij hebben dan bij terugkeer in Nederland, bij onvrijwillige werkloosheid, aanspraak op uitkering krachtens de Wet Werkloosheidsvoor-ziening.

Voor de President, Vice-President en de leden van het Hof van Justitie als-mede de Procureur-Generaal en de Advocaat-Generaal bij dat Hof zal de tro-pentoeslagregeling niet worden voortgezet en evenmin door een andere re-geling van Nederlandse zijde worden vervangen. Naar het voorkomt brengt de in te nemen onafhankelijke positie van de rechterlijke macht - alsdan van een zelfstandige vreemde mogendheid - zulks met zich. In deze zal de Suri-naamse regering zelf de nodige maatregelen dienen te treffen.

7. Buitenlandse Dienst

Naar aanleiding van een vraag van de leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. delen de ondergetekenden mede, dat twaalf aspirant-amb-tenaren voor de Surinaamse Buitenlandse Dienst deelnemen aan de speci-aal voor hen georganiseerde opleiding, die medio juli is aangevangen en tot eind oktober zal duren.

Deze opleiding bestaat uit een stage-programma van twee maanden op een aantal Directies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en een cur-sus van zes weken, die wordt verzorgd door het Institute of Social Studies.

Gedurende deze periode worden de Surinaamse ambtenaren in de gele-genheid gesteld talen-praktika in het Engels of Spaans te volgen.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 37

Page 38: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

Bovendien wordt thans de mogelijkheid bestudeerd de groep enkele da-gen te laten kennismaken met de werkzaamheden van enkele ambassades en van een Nederlandse consulaire post.

Tot dusver is van de Surinaamse regering geen verzoek ontvangen om ook in een later stadium opleidingen te verzorgen.

De aan deze opleiding verbonden kosten worden geraamd op f 43 000. De-ze kosten zullen worden betaald ten laste van de Technische Hulp op Hoofd-stuk IV der Rijksbegroting.

Overeenkomstig de aanbevelingen van de Koninkrijkscommissie is tijdens het regeringsoverleg overeengekomen, dat Nederland in die landen, waar Suriname geen eigen vertegenwoordigers zal hebben, op verzoek van de Surinaamse regering diplomatieke en/of consulaire belangen zal kunnen be-hartigen, en wel op een ad hoc basis. Dit betekent derhalve, dat door Surina-me per geval wordt beoordeeld, of bepaalde diplomatieke en/of consulaire belangen zullen worden waargenomen of behartigd. De enige hieraan ver-bonden financiële consequenties zijn, dat eventueel gemaakte kosten zo no-dig in rekening zullen worden gebracht.

Evenmin als bij andere Departementen kan voor het Departement van Bui-tenlandse Zaken worden opgegeven hoeveel ambtenaren van Surinaamse landaard daar thans in dienst zijn. Er bestaan immers geen hanteerbare cri-teria waarmee kan worden vastgesteld wat 'Surinaamse landaard' is. Een aantal ambtenaren die in vaste of tijdelijke dienst behoren tot het personeel van de Buitenlandse Dienst zijn door de Surinaamse regering benaderd met het verzoek in Surinaamse dienst te treden. Dit verzoek werd rechtstreeks tot de betrokkenen gericht. Tot nu toe lijkt het dat twee van hen hieraan gevolg zullen geven. Bij overgang naar de Surinaamse dienst behouden de betrok-ken ambtenaren vanzelfsprekend de door hen in Nederlandse dienst verwor-ven rechten. Overige afspraken van rechtspositionele aard zijn niet gemaakt.

De door de Surinaamse regering in Nederlandse permanente vertegen-woordigingen bij internationale organisaties en op een post gedetacheerde ambtenaren blijven in Surinaamse dienst.

Voor het totstandbrengen van een aparte regeling ter zake van de nationa-liteit van leden van het personeel van de toekomstige ambassade van Ne-derland in Paramaribo, die in Suriname getogen zijn, lijkt voorshands geen aanleiding te bestaan. Op vrijwel alle Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland is personeel in dienst dat de Nederlandse nationaliteit bezit en personeel van de nationaliteit van het ontvangende land.

In dit speciale geval wordt voorts gewezen op het gestelde in artikel 8 van de ontwerp-overeenkomst inzake de toescheiding van nationaliteiten. Vol-gens dit artikel kan een in Suriname woonachtige Nederlander, die in Suri-name is geboren en die op het ogenblik van de onafhankelijkwording in Su-riname verblijft, in afwijking van de hoofdregel, binnen 1 jaar door een een-voudige verklaring de Nederlandse nationaliteit terugkrijgen, indien hij op het ogenblik van de onafhankelijkheid in dienst was van de Nederlandse overheid of van het Koninkrijk.

8. Centrum voor Landbouwkundig onderzoek in Suriname (CELOS)

In antwoord op vragen van de leden, van de fractie van de K.V.P., A.R.P., C.H.U., P.v.d.A. en S.G.P. over het Centrum voor Landbouwkundig onderzoek Suriname delen de ondergetekenden het volgende mede.

Eind 1974 en begin 1975 vond overleg plaats tussen vertegenwoordigers van Surinaamse en Nederlandse zijde over de positie van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek van de Landbouwhogeschool in Suriname. Het ligt in de bedoeling dit overleg in september aanstaande af te ronden in een groep van vertegenwoordigers van de Ministers van Landbouw, Vee-teelt en Visserij en van Onderwijs en Volksontwikkeling in Suriname en de Minister van Landbouw en Visserij in Nederland, zodat eind september een uitgewerkt voorstel aan de drie betrokken bewindslieden kan worden voor-gelegd.

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 38

Page 39: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

In dit overleg wordt uitgegaan van de behoefte aan outillage en onderzoe-kers voor toegepast wetenschappelijk onderzoek in Suriname enerzijds en het belang van de Landbouwhogeschool bij het behoud van mogelijkheden voorwetenschappelijk onderzoek en onderwijs in de tropen anderzijds.

Mede op grond van de indertijd tussen beide regeringen gesloten over-eenkomst voor de vestiging van het Centrum wordt ervan uitgegaan dat in het Centrum zal worden voortgegaan met onderzoek en wel op een nader door Suriname te bepalen wijze. In verband hiermede zullen de Statuten van de huidige Stichting CELOS moeten worden gewijzigd en zullen het onder-zoekcentrum en de inventaris moeten worden overgedragen.

Aan de rechtspositie van de Surinaamse medewerkers wordt de nodige aandacht besteed. Naar het zich laat aanzien zal terzake een aanvaardbare regeling kunnen worden getroffen.

Verwacht mag worden dat de Landbouwhogeschool in de nieuwe situatie faciliteiten zullen worden geboden voor in Suriname te verrichten weten-schappelijk onderzoek en de begeleiding van de praktijktijd van studenten.

Met betrekking tot het onderzoekprogramma zal in gezamenlijk overleg worden getracht tot een synthese te komen van de prioriteiten, die vanwege Suriname worden gesteld ten aanzien van de behoefte aan toegepast weten-schappelijk onderzoek en van de belangen van de Landbouwhogeschool met betrekking tot het in de tropen te verrichten onderzoek.

9. Stichting voor de ontwikkeling van Machinale Landbouw in Suriname (SML)

De leden van de fracties van K.V.P., A.R.P. en C.H.U. willen weten wat de ma-teriële en financiële betekenis is van de overdracht van de SML.

Overeengekomen is dat de activiteiten van de SML zullen worden voortge-zet door een in Suriname op te richten stichting naar Surinaams recht, dat het vermogen - de activa en passiva - van de Nederlandse stichting aan de nieuwe Surinaamse stichting zullen worden overgedragen en de Nederland-se stichting vervolgens zal worden geliquideerd. Het personeel zal terzake worden ingelicht en zij zullen allen individueel hun medewerking dienen te verlenen teneinde te bereiken dat in den vervolge de Surinaamse stichting hun werkgever is. Tevens zal gewaarborgd moeten worden, dat geen pensi-oenverlies voor de personeelsleden van de overdracht het gevolg zal kun-nen zijn.

Onder de passiva van de Nederlandse stichting bevindt zich ook een schuld aan de Staat van Nederland f 56 029 177. Zoals blijkt uit de specifica-tie opgenomen in bijlage 1 van het concept-verdrag betreffende Ontwikke-lingssamenwerking tussen Nederland en Suriname ligt het in het voorne-men deze schuld kwijt te schelden. Dit zal geschieden zodra het vermogen van de Nederlandse stichting aan de Surinaamse stichting is overgedragen. Bovengenoemde schuld bestaat uit een door de Nederlandse Staat van par-ticuliere banken overgenomen 41/2%-lening, pro resto groot Ned. f 31 127 000 en een restant renteloos voorschot ad Ned. f 24 902 177.

Dekennis en ervaring, die in de loop van 25 jaar ten aanzien van het ma-chinale rijstbedrijf zijn opgedaan liggen voor het belangrijkste deel vast in een aantal proefschriften, de landbouwkundige en financiële jaarverslagen en een aantal studies over onderdelen van het rijstbedrijf. Er wordt geen aanleiding gezien om hierover een samenvattend rapport te laten opstellen. Wel wordt overwogen een geannoteerde bibliografie te laten samenstellen.

10. Medisch Wetenschappelijk Instituut (MWI)

De ondergetekenden delen de mening van de leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U., dat door de overdracht van genoemd instituut en de tendienstestelling daarvan aan de Universiteit van Suriname, dit ten laste van de ontwikkelingshulp gerealiseerde MWI meer zal kunnen aansluiten bij de eigen behoeften van de Surinaamse gezondheidszorg. De indruk is dat dit

Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 39

Page 40: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

laatste ook in de bedoeling van de Surinaamse regering ligt. Het doet de Ne-derlandse Regering deugd dat door de Surinaamse regering is verklaard, dat voor zover het op haar weg ligt laatstgenoemde rekening zal houden met de bij het MWI betrokken Nederlandse belangen in casu die van de Rijksuni-versiteit van Leiden. Het overleg tussen beide universiteiten is overigens pas begonnen, zodat daarover op dit moment nog geen nadere mededelingen kunnen worden gedaan.

11. Stichting tot Bevordering van Investeringen in Suriname (SBIS) en de Nederlandse Participatie Maatschappij voor Suriname NV

In antwoord op vragen hieromtrent van leden van de fracties van K.V.P.,A.R.P. en C.H.U. moge het volgende dienen.

Het personeel van eerstgenoemde stichting bestaat uit een door een der Nederlandse bedrijven ter beschikking van de stichting gestelde directeur, alsmede door twee krachten die zowel voor deze stichting als voor de Stich-ting tot Bevordering van Investeringen op de Nederlandse Antillen werk-zaam zijn. Het is onzeker of eerstgenoemde, overigens een zolang door de stichting betaalde, werkkracht - indien tot opheffing wordt besloten - weer naar het uitlenende bedrijf kan terugkeren. Omtrent de andere krachten zal nader een beslissing worden genomen.

Wat de Participatie Maatschappij betreft, wordt het werk verricht door per-soneel van de Nationale Investeringsbank, welke bank daarvoor jaarlijks een vergoeding indient, afhankelijk van de tijd aan dit werk besteed.

Wat het door de SBIS verrichte werk betreft, heeft de Surinaamse regering het voornemen te kennen gegeven deze werkzaamheden na de onafhanke-lijkheid zelf te gaan uitvoeren, via een bij het departement van Economische Zaken aldaar op te richten afdeling.

Door de Participatie Maatschappij was per 1 mei 1975 aan financieringen gecontracteerd respectievelijk toegezegd een bedrag van Sf 14 269 500, als-mede een garantie van de Landbouw Bank NV in Suriname verleend van Sf 1 000 000. Van eerstgenoemd bedrag was per genoemde datum nog te storten een bedrag van Sf 3 543 693,65.

Omtrent de overdracht van een en ander zou de Surinaamse regering nog spreken met de besturen van de Stichting en de Participatie Maatschappij. Voor zover dezerzijds bekend heeft een dergelijk gesprek nog niet plaatsge-vonden. Met overdracht van de verleende kredieten (Sf 10,8 min. van de Sf 14 269 250) aan een Surinaamse bankinstelling zou dezerzijds kunnen wor-den ingestemd, indien de betreffende bedrijven daarmede ook akkoord zou-den kunnen gaan. Ditzelfde zou zonder meer niet kunnen geschieden met de deelnemingen, aangezien dit de eigenaarsverhoudingen in de betreffende bedrijven zou kunnen veranderen en dit in strijd zou komen met de met de Participatie Maatschappij gesloten contracten, tenzij ook hier weer de betref-fende bedrijven geen bezwaar zouden aantekenen.

12. Onderwijs en wetenschappen

De bestaande procedure met betrekking tot de toelating van bezitters van Surinaamse VWO-diploma'stot de universitaire examens hier te lande zal kunnen worden gehandhaafd.

Geregelde raadpleging van de Surinaamse regering vindt plaats bij de op-stelling van de lijst van buitenlandse diploma's van VWO bedoeld in artikel 207 van het Academisch Statuut.

Nieuwe afspraken lijken in dit verband niet nodig. Ten aanzien van de toelating van examenbevoegde Surinamers tot nume-

rusfixus-studierichtingen is overeengekomen dat de Surinaamse regering jaarlijks een vast te stellen aantal personen (thans 12) mag aanwijzen die bij voorrang worden toegelaten. Deze mogelijkheid zal nog voor ten minste een aantal jaren gehandhaafd blijven. De overige examenbevoegde Surinaamse a.s. studenten kunnen op gelijke wijze deelnemen aan de geldende aanne-

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 473 (R 990), enz., nrs. 8-9 40

Page 41: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

mings- en plaatsingsprocedure. Het ligt voorshands niet in het voornemen aan deze regeling uitbreiding te geven.

In studie is de vraag of de wederzijdse erkenning van diploma's en onder-wijsbevoegdheden in het kader van een te sluiten cultureel verdrag moet worden geregeld of daarbuiten.

Er zijn tussen de Surinaamse en Nederlandse regeringen geen regelingen getroffen met betrekking tot het studietoelagen beleid anders dan tot nu toe voor rijksgenoten gelden.

Kinderen van Surinaamse ouders die in Nederland studeren en die op de datum van onafhankelijkheid in het genot van een Rijksstudietoelage zijn, zullen in de gelegenheid worden gesteld hun studie te voltooien onder de-zelfde voorwaarden als voor dat tijdstip.

Hetzelfde geldt voor meerderjarige studenten die voor de Surinaamse na-tionaliteit kiezen.

13. Voorlichting en informatie aan Suriname in het buitenland

Het ligt in de bedoeling de Nederlandse vertegenwoordigingen in het bui-tenland tijdig te voorzien van de nodige informatie, ten einde hen in staat te stellen belanghebbenden daarover van voorlichting te dienen.

14. Organisatie van het Rode Kruis

Naar aanleiding van een vraag van de leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. delen de ondergetekenden mede, dat het Nederlandse Rode Kruis niet beschikt over vermogensbestanddelen in Suriname onder beheer van de vereniging het Surinaamse Rode Kruis, welke vereniging een afde-ling is van het Nederlandse Rode Kruis. De functionering van het Rode Kruis in Suriname is grotendeels afhankelijk van de medewerking van deTRIS.

15. In het verleden afgesloten verdragen met bewoners van Suriname

Leden van de fracties van de K.V.P., A.R.P. en C.H.U. vragen een overzicht van in het verleden tot stand gekomen verdragen en overeenkomsten met leiders van toenmalige bevolkingsgroepen in Suriname, welke voor wat hun inhoud betreft heden ten dage nog betekenis hebben en waarbij overdracht van verplichtingen van Nederland aan Suriname moet plaatsvinden. De on-dergetekenden merken op dat sinds de inwerkingtreding van het Statuut de inhoud van de in het verleden tussen het voormalige Nederlandse bestuur en de leiders van de toenmalige bevolkingsgroepen gesloten verdragen een aangelegenheid is behorende tot de competentie van de Surinaamse rege-ring. Laatstgenoemde regering onderschrijft dit standpunt en in dit verband kan worden gewezen op de conclusies van het van 14 tot en met 21 mei 1975 te Paramaribo gehouden bilaterale overleg tussen Suriname en Nederland. Overigens is niet gebleken dat aan bedoelde overeenkomsten op juridische gronden rechten kunnen worden ontleend door betrokken partijen.

16. Overdracht van roerende en onroerende goederen

De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen naar de stand van zaken inzake de plantage Slootwijk.

Een laatste formele moeilijkheid met betrekking tot de overgang van de ei-gendom van de plantage Slootwijk is thans uit de weg geruimd, waardoor de overdracht voor de onafhankelijkheid van Suriname zal zijn verwezen-lijkt.

17. Executieverdrag

De leden van de V.V.D.-fractie hebben er op gewezen dat in artikel 40 van het Statuut een regeling getroffen is met betrekking tot de tenuitvoerlegging

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 41

Page 42: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl€¦ · afhankelijkheid wordt. Dit betekent ook een volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de inhoud van een Surinaamse Grondwet.

van vonnissen, bevelen en acten, die zijn gewezen, gegeven, resp. verleden in een van de delen van het Koninkrijk. Die regeling komt ten aanzien van Su-riname te vervallen bij de onafhankelijkheid. De bedoelde afgevaardigden vragen of het in het voornemen ligt daarin te voorzien door het aangaan van een executieverdrag. De Regering is bereid hierover met de regering van Su-riname in overleg te treden. Voorbereidingshandelingen zijn overigens reeds aan de gang. De vraag of een overgangsbepaling nodig is voor execu-ties die voor 25 november zijn aangevangen, maar op die datum nog niet voltooid en voor vonnissen die zijn gewezen, maar waarvan de executie nog niet is aangevangen, wordt momenteel met de vereiste spoed bestudeerd.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, J. M.denUyl

De Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken a.i., J. M.denUyl

Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13473 (R 990), enz., nrs. 8-9 42