Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232...

41
Tussen Euforie en Onbehagen Geschiedenis en toekomst van de tranplantatiegeneeskunde Hub Zwart Inleiding Christaan Barnard is ongetwijfeld de beroemdste transplantatiechirurg, maar Thomas E. Starzl is een goede tweede. In de tijd dat Barnard zijn eerste harttransplantatie uitvoerde, experimenteerde Starzl met levertransplantaties - bij honden, apen en patiënten. Hij publiceerde ongeveer 2000 artikelen, een kleine driehonderd bijdragen en vier boeken.[1] In 1992 publiceerde hij zijn memoires. Een aangrijpend boek: het leest als een roman. In een van de eerste hoofdstukken beschrijft Starzl hoe hij als kind ‘s nachts luisterde naar het geratel van de typemachine van zijn vader - een science fiction schrijver. De geschiedenis van de geneeskunde als geheel, maar ook van veel van haar subdisciplines, volgt een min of meer vast patroon. Het begint met een kleinschalige, heroïsche fase: het tijdperk van de pioniers, die regelmatig twijfelen aan de zinvolheid van hun initiatief. Dit geldt ook voor de transplantatiegeneeskunde en Starzls memoires beantwoorden aan dit script. Hij beschrijft ontberingen en armoede, ziekten (hepatitis B, chronische vermoeidheid, hartklachten), institutionele conflicten en extreem lange werktijden (in de periode waarin hij zijn eerste levertransplantaties uitvoerde sliep hij gemiddeld 2 uur per nacht). Deze heroïsche fase is echter vooral ook het tijdperk van de kleine getallen, aldus Derek De Solla Price (1963), de grondlegger van de scientometrie, de wetenschap die groeipatronen in de wetenschap onderzoekt. Starzl transplanteerde zijn eerste menselijke lever op 1 maart 1963. Begin 1969 had hij 26 levertransplantaties verricht. De resultaten waren echter beroerd en Starzl legde zichzelf een moratorium op. In 1972 is de stagnatie van de transplantatiegeneeskunde compleet: Starzl aanvaardt een bestuurlijke functie voor een periode van acht jaar. De patiënt heeft de keuze tussen te weinig medicatie (resulterend in afstoting van het geïmplanteerde orgaan) of teveel medicatie (resulterend in ondermijning van het immuunsysteem, met infectieziekten en/of carcinomen als gevolg. Er is no safe therapeutic margin tussen “infection” en “rejection”. Het optimisme van de jaren zestig maakt plaats voor het pessimisme van de jaren zeventig. In de pers verschijnen Horror-verhalen over transplantatie. Maar dan ontdekken medewerkers van het farmaceutische bedrijf Sandoz Cyclosporine. Een nieuwe fase in de geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde treedt in: het cyclosporine-tijdperk. Starzl verhuist van Denver naar Pittsburg, maakt een nieuwe start. Levertransplantatie is voortaan een reële optie. In 1981 verricht Starzl 26 levertransplantaties in één jaar, en dit aantal zal gedurende de daaropvolgende periode ieder jaar verdubbelen - The number would be doubled each year for the next five years (1992, p. 245). Het tijdperk van de grote getallen breekt aan. Vanaf dat moment groeit de transplantatiegeneeskunde exponentieel, conform de scientometrische verwachting. In tijden van groei, aldus De Solla Price, zal het aantal meetbare eenheden dat binnen een bepaalde tak van wetenschap kan worden onderscheiden (zoals: aantal verrichtingen, aantal patiënten, aantal donoren, aantal publicaties, aantal artsen, aantal tijdschriften, etc.) om de zoveel jaar verdubbelen. De periode waarin verdubbeling plaatsvindt, “verdubbelingstijd” genaamd, is een maat voor de snelheid van de groei. Vroeg of laat treedt echter “saturatie” op. De groeicurve buigt dan af. De betreffende praktijk heeft een grens bereikt, bijvoorbeeld omdat de transplantatiegeneeskunde niet langer in staat is voldoende donoren te recruteren. Het wachten is dan op een belangrijke technologische innovatie die een nieuwe periode van exponentiële groei zal inluiden. Dit patroon tekent zich ook in de memoires van transplantatiechirurg Thomas Starzl af. Na het beloftevolle begin in de jaren vijftig en zestig - wanneer John Murray de eerste niertransplantatie en Christiaan Barnard de eerste hartoperatie uitvoert - en de stagnatie in de jaren zeventig, volgt vanaf 1980 een periode van exponentiële groei. De verdubbelingstijd bedraagt slechts één jaar. In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van normalisatie is het tijdperk van de grote, steeds grotere getallen. “An esoteric undertaking had become routine”, schrijft Starzl. Een experimentele ingreep wordt gestandaardiseerd en na verloop van tijd door beleidsmakers en zorgverzekeraars erkend. De kwantitatieve groei zet door, totdat andermaal “saturatie” optreedt. Dat is nu vooral het gevolg van gebrek aan donororganen. En politici en economen maken zich zorgen om de astronomische kostenstijgingen waarmee deze nieuwe geneeskunde gepaard gaat. Starzl wordt publiekelijk bekritiseerd door de Gouverneur van Colorado omdat hij een levertransplantatie verrichtte bij een zesenzeventigjarige patiënte. Kosten: $ 240.000, tienmaal het modale jaarinkomen van een Amerikaans gezin. Er zijn, aldus de critici, grenzen aan de groei. Er is echter nog een tweede verhaallijn in de biografie van Starzl aanwezig. Deze tweede lijn betreft niet

Transcript of Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232...

Page 1: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Tussen Euforie en Onbehagen Geschiedenis en toekomst van de tranplantatiegeneeskunde

Hub Zwart Inleiding Christaan Barnard is ongetwijfeld de beroemdste transplantatiechirurg, maar Thomas E. Starzl is een goede tweede. In de tijd dat Barnard zijn eerste harttransplantatie uitvoerde, experimenteerde Starzl met levertransplantaties - bij honden, apen en patiënten. Hij publiceerde ongeveer 2000 artikelen, een kleine driehonderd bijdragen en vier boeken.[1] In 1992 publiceerde hij zijn memoires. Een aangrijpend boek: het leest als een roman. In een van de eerste hoofdstukken beschrijft Starzl hoe hij als kind ‘s nachts luisterde naar het geratel van de typemachine van zijn vader - een science fiction schrijver. De geschiedenis van de geneeskunde als geheel, maar ook van veel van haar subdisciplines, volgt een min of meer vast patroon. Het begint met een kleinschalige, heroïsche fase: het tijdperk van de pioniers, die regelmatig twijfelen aan de zinvolheid van hun initiatief. Dit geldt ook voor de transplantatiegeneeskunde en Starzls memoires beantwoorden aan dit script. Hij beschrijft ontberingen en armoede, ziekten (hepatitis B, chronische vermoeidheid, hartklachten), institutionele conflicten en extreem lange werktijden (in de periode waarin hij zijn eerste levertransplantaties uitvoerde sliep hij gemiddeld 2 uur per nacht). Deze heroïsche fase is echter vooral ook het tijdperk van de kleine getallen, aldus Derek De Solla Price (1963), de grondlegger van de scientometrie, de wetenschap die groeipatronen in de wetenschap onderzoekt. Starzl transplanteerde zijn eerste menselijke lever op 1 maart 1963. Begin 1969 had hij 26 levertransplantaties verricht. De resultaten waren echter beroerd en Starzl legde zichzelf een moratorium op. In 1972 is de stagnatie van de transplantatiegeneeskunde compleet: Starzl aanvaardt een bestuurlijke functie voor een periode van acht jaar. De patiënt heeft de keuze tussen te weinig medicatie (resulterend in afstoting van het geïmplanteerde orgaan) of teveel medicatie (resulterend in ondermijning van het immuunsysteem, met infectieziekten en/of carcinomen als gevolg. Er is no safe therapeutic margin tussen “infection” en “rejection”. Het optimisme van de jaren zestig maakt plaats voor het pessimisme van de jaren zeventig. In de pers verschijnen Horror-verhalen over transplantatie. Maar dan ontdekken medewerkers van het farmaceutische bedrijf Sandoz Cyclosporine. Een nieuwe fase in de geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde treedt in: het cyclosporine-tijdperk. Starzl verhuist van Denver naar Pittsburg, maakt een nieuwe start. Levertransplantatie is voortaan een reële optie. In 1981 verricht Starzl 26 levertransplantaties in één jaar, en dit aantal zal gedurende de daaropvolgende periode ieder jaar verdubbelen - The number would be doubled each year for the next five years (1992, p. 245). Het tijdperk van de grote getallen breekt aan. Vanaf dat moment groeit de transplantatiegeneeskunde exponentieel, conform de scientometrische verwachting. In tijden van groei, aldus De Solla Price, zal het aantal meetbare eenheden dat binnen een bepaalde tak van wetenschap kan worden onderscheiden (zoals: aantal verrichtingen, aantal patiënten, aantal donoren, aantal publicaties, aantal artsen, aantal tijdschriften, etc.) om de zoveel jaar verdubbelen. De periode waarin verdubbeling plaatsvindt, “verdubbelingstijd” genaamd, is een maat voor de snelheid van de groei. Vroeg of laat treedt echter “saturatie” op. De groeicurve buigt dan af. De betreffende praktijk heeft een grens bereikt, bijvoorbeeld omdat de transplantatiegeneeskunde niet langer in staat is voldoende donoren te recruteren. Het wachten is dan op een belangrijke technologische innovatie die een nieuwe periode van exponentiële groei zal inluiden. Dit patroon tekent zich ook in de memoires van transplantatiechirurg Thomas Starzl af. Na het beloftevolle begin in de jaren vijftig en zestig - wanneer John Murray de eerste niertransplantatie en Christiaan Barnard de eerste hartoperatie uitvoert - en de stagnatie in de jaren zeventig, volgt vanaf 1980 een periode van exponentiële groei. De verdubbelingstijd bedraagt slechts één jaar. In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van normalisatie is het tijdperk van de grote, steeds grotere getallen. “An esoteric undertaking had become routine”, schrijft Starzl. Een experimentele ingreep wordt gestandaardiseerd en na verloop van tijd door beleidsmakers en zorgverzekeraars erkend. De kwantitatieve groei zet door, totdat andermaal “saturatie” optreedt. Dat is nu vooral het gevolg van gebrek aan donororganen. En politici en economen maken zich zorgen om de astronomische kostenstijgingen waarmee deze nieuwe geneeskunde gepaard gaat. Starzl wordt publiekelijk bekritiseerd door de Gouverneur van Colorado omdat hij een levertransplantatie verrichtte bij een zesenzeventigjarige patiënte. Kosten: $ 240.000, tienmaal het modale jaarinkomen van een Amerikaans gezin. Er zijn, aldus de critici, grenzen aan de groei. Er is echter nog een tweede verhaallijn in de biografie van Starzl aanwezig. Deze tweede lijn betreft niet

Page 2: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

levertransplantatie, maar xenotransplantatie. Starzl experimenteert niet alleen met proefdieren, hij probeert dieren ook als orgaandonor in te zetten. Zijn dierexperimenten zijn bloederig en de meeste dieren - in de regel honden - overlijden tijdens de complexe ingreep of kort daarna, in het laatste geval aan afstotingsreacties of infecties. In de jaren voorafgaande aan de introductie van het hersendoodcriterium is het niet gemakkelijk onbeschadigde donororganen te bemachtigen. Men is vrijwel volledig afhankelijk van levende donoren: naaste verwanten van de patiënt, bij voorkeur eeneiige tweelingen - een beperkte populatie. Starzl beschrijft hoe in deze moeilijke jaren transplantatiechirurgen zoals Claude Hitchcock en Keith Reemtsma nieren afkomstig van bavianen en chimpansees bij nierpatiënten implanteren. Heftige afstotingsreacties zijn het resultaat. Ook Starzl besluit bij zes van zijn patiënten een bavianennier implanteren. En in 1969 gebruikt hij een chimpansee als donordier voor een levertransplantatie. De resultaten zijn weinig opbeurend. Voor xenotransplantatie is het nog te vroeg. Het gebruik van mensapen stuit bovendien op ethische bezwaren. Starzl schrijft:

It became obvious that the most compatible animal donor, the chimpanzee, would be excluded from future consideration because of the threat to its extinction, and because its anthropomorphic qualities were increasingly recognized. The killing of such nearly human creatures came to be (and still is) regarded as an outrage (p. 114).

Zijn belangrijkste verrichting op het gebied van xenotranplantatie vindt echter plaats nadat hij zijn memoires al heeft geschreven. In 1992 past Starzl xenotransplantatie toe bij een 35-jarige, seropositieve Hepatitis B patiënt. Een criticus beschreef de ingreep als een horror scenario:

The patient survived for 70 days, however, his case history reads like a monstrous horror scenario. In turns, the patient suffered from septic intoxication, oesophagitis, followed by a viraemia (the presence of viruses in the blood), haemorrhage in the pleural cavity, and later by a blood pressure and circulatory collapse as well as by an acute cough. In the end, the kidneys and liver failed in their function and a bile engorgement was produced. Thomas Starzl’s patient finally died from an inner bleeding. Starzl considers the xenostransplantation as a success, as the baboon liver had functioned almost uninterruptedly and the patient died from the numerous infections which were induced by too strong immunosuppressants administered in an imprecise way.

Bij autopsie bleek echter dat celweefsel van het donordier zijn weg gevonden had naar de weefsel en organen van de ontvanger. Dierlijk en menselijk weefsel hadden zich vermengd, een fenomeen dat door Starzl als "post-transplantation-chimerism" werd omschreven (1992, 1993). In zijn biografie beschrijft Starzl zichzelf als extreem ambitieus, maar tegelijkertijd moreel bewogen. Van meet af aan heeft hij aandacht gehad voor de ethische aspecten van zijn vakgebied. Al in 1967 publiceerde hij een tekst getiteld Ethical problems in Organ Transplantation (Starzl 1967). In zijn autobiografie gaat hij uitvoerig in op de problematische aspecten van donatie door levende verwanten en door gevangenen, op de problematiek van de randomized trials (is het verdedigbaar gebruik te maken van een controlegroep wanneer vooronderzoek heeft uitgewezen dat het experimentele middel effectiever is?), en op de lichaamservaring van patiënten die een meervoudige orgaantransplantatie ondergaan - door Starzl aangeduid als Puzzle People, omdat hun nieuwe organen op stukjes van een puzzel lijken. Zijn autobiografie maakt duidelijk dat in de geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde minstens drie fasen kunnen worden onderscheiden. De beginfase (de periode van de kleine getallen) beperkt zich tot transplantatie van nieren afkomstig van levende donoren, in eerste instantie zelfs tot eeneiige tweelingen. De “visibility” van de transplantatiegeneeskunde is op dat moment gering. De uitwisseling van organen vindt als het ware in stilte plaats, tussen donoren en ontvangers die elkaar persoonlijk kennen en gelijktijdig een operatie ondergaan. Deze elementen van transplantatie in de beginfase vormen als het ware een samenhangend beeld, een Gesamtbild, een Gestalt. Starzl is (evenals tijdgenoten zoals Christiaan Barnard en Jean Hamburger) een van de chirurgen die de tweede fase van de transplantatiegeneeskunde inluiden. Sedert de acceptatie van het hersendoodcriterium kan men gebruik maken van organen die afkomstig zijn van hersendode donoren. Het hersendoodcriterium wordt in 1968 ingevoerd, kort nadat Barnard de eerste hart- en Starzl de eerste levertransplantatie uitvoerden. Het concept hersendood wordt in 1966 geïntroduceerd op een bijeenkomst te Londen door Guy Alexandre uit Leuven. Starzl schrijft dat de gedachte

Page 3: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

organen te “oogsten” bij hersendode donoren hem aanvankelijk tegenstond: “the idea appalled me because I envisioned that the care of a trauma victim could be jeopardized by virtue of his or her candidacy to become an organ donor”, maar die vrees bleek niet terecht. De kans op optimale medisch-technologische behandeling voor (bijvoorbeeld) verkeersslachtoffers nam zelfs toe, aldus Starzl. Spoedig worden de voordelen van dit concept voor de transplantatiegeneeskunde duidelijk. Beschadiging van donororganen door zuurstofgebrek behoort in principe tot het verleden. De Harvard Ad Hoc Committee publiceert in 1968 haar befaamde rapport. Dat is geen toeval. Beide elementen, (postmortale) orgaantransplantatie en hersendoodcriterium vormen één geheel. Acceptatie van het hersendoodcriterium, aldus Starzl, “was a boon to transplantation” (p. 150). De introductie van Cyclosporine in 1980 maakt het beeld, het Gesamtbild van transplantatie-nieuwe-stijl compleet. De afstand tussen donor en ontvanger neemt toe, wat nog eens versterkt wordt wanneer het transplantatieteam van Starzl de beschikking krijgt over vliegtuigen en helicopters. Fase 1 (nabijheid, kleinschaligheid, levende donoren, donororganen afkomstig van naaste verwanten, etc.) heeft plaats gemaakt voor fase 2 (afstand, exponentiële groei, hersendode donoren, cyclosporine, orgaantransport, etc.). Starzls poging om ook de derde fase in de geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde in te luiden, namelijk via xenotransplantatie, faalde. Deze optie vergt de introductie van een technologisch element van geheel andere orde, namelijk genetische modificatie. Pas dan komt een derde Gesamtbild, een derde Gestalt tot stand, opgebouwd uit nieuwe elementen (genetische modificatie, kloneren, tissue engineering, etc.). Deze derde fase begint Anno Nu werkelijkheid te worden, zo lijkt het. Wat in Starzl’s wetenschappelijke praktijk (en ook in zijn memoires) ontbreekt is de genetica. Omstreeks 1900 wordt het werk van Mendel herontdekt. Door toedoen van onderzoekers zoals Hugo de Vries (1848-1935), Walter Sutton (1877-1916) en Thomas Hunt Morgan (1866-1945) verschuift de aandacht onder biologen van het organisme als geheel naar de celkern en de daarin aanwezige chromosomen. Voortbouwend op het werk van Linus Paulin, Rosalind Franklin en Erwin Chargaff publiceren Watson en Crick in 1953 hun DNA-model. In 1973 brengen Stanley Cohen en zijn medewerkers een klauwpad-gen over in het DNA van een bacterie - genetische modificatie wordt realiteit. In 1976 wordt Genentech opgericht, het eerste bedrijf dat zich toelegt op genetic engineering. En in 1998 wordt voor het eerst het genoom van een multicellulair organisme, de befaamde worm C-elegans in kaart gebracht. Ook het Human Genome Project is dan van start gegaan. De gevolgen voor de geneeskunde zullen gigantisch zijn, zo luidt de algemene verwachting, maar dit geldt met name voor de transplantatiegeneeskunde. Die gevolgen openbaren zich echter pas in het post-Starzl tijdperk - dat wil zeggen Anno Nu. De derde fase in de geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde doet nu haar intrede. Op 20 oktober 1997 verschijnt in ochtendbladen het bericht dat een Britse wetenschapper, professor J. Slack van de universiteit van Bath, een techniek heeft ontwikkeld die op termijn zal kunnen leiden tot “het scheppen van menselijke klonen zonder hoofd”. Transplantatieorganen zullen dan “op bestelling kunnen worden aangemaakt”. Voor patiënten die een transplantatie moeten ondergaan, aldus het bericht, zal men (lichaams)eigen organen kunnen kweken en in kunstmatige baarmoeders in leven houden. Daarmee zouden de twee belangrijkste problemen van de transplantatiegeneeskunde-fase-2 (het tekort aan donororganen en afstoting van lichaamsvreemd materiaal door het lichaam van de ontvanger) definitief kunnen worden opgelost. Men zou “organen op maat” kunnen aanmaken met behulp van “gedeeltelijke embryo’s” - want om juridische en ethische problemen te omzeilen zullen hersenen en centraal zenuwstelsel ontbreken. Tot zover dit bericht, dat tot heftige reacties leidt - en bovendien niet op zichzelf staat. Min of meer op hetzelfde moment verschijnen berichten over xenotransplantatie, genetische modificatie van voedsel (“Frankenstein Food”) en kloneren. De biotechnologische revolutie vindt weliswaar in de jaren zeventig plaats, met de introductie van recombinant DNA-technieken, maar Anno Nu wordt het grote publiek met de gevolgen, de tastbare en publiekelijk zichtbare resultaten van deze revolutie geconfronteerd. Deze resultaten roepen associaties op met literaire archetypen zoals “Frankenstein” en “Brave New World”. Het abrupte, plotselinge karakter van de biotechnologische revolutie is een gevolg van een plotseling toename aan visibility van ontwikkelingen die zich tot op dat moment in betrekkelijke stilte voltrokken. De nieuwe mogelijkheden waarover de media berichten zijn het resultaat van arbeidsintensieve onderzoeksprogramma’s waarvan de resultaten nu ook buiten het laboratorium zichtbaar worden. Het maatschappelijk debat hierover volgt een geijkt patroon, zo lijkt het. Enerzijds zijn er de “tegenstanders” van biotechnologie die deze ontwikkelingen proberen af te remmen of stop te zetten. In hun bijdragen aan het debat maken ze veelvuldig gebruik van visuele middelen (biotechnologische gedrochten) en literaire archetypen (“Frankenstein Food”). Anderzijds zijn er de “voorstanders” die menen dat dit verzet op technofobie en emotionele blokkades berust. Zij maken bij voorkeur gebruik van getallen.

Page 4: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Beide reacties zijn al van oudere datum. Omstreeks het jaar 1800 trad een zekere vervreemding in tussen wetenschap en buitenwacht. Vanaf dat moment werd wetenschap niet langer als liefhebberij bedreven. Wetenschappers trokken zich in laboratoria terug. Wetenschap werd een arbeidsintensieve praktijk. Bij de buitenwacht groeide argwaan over wat zich achter gesloten deuren, buiten het blikveld van het lekenpubliek afspeelde. De vrees ontstond dat laboratoriumartefacten uit het laboratorium, en daarmee aan de controle van de onderzoeker, zouden kunnen ontsnappen. Men voorzag dat deze artefacten buiten het laboratorium grote schade zou kunnen aanrichten. De afstand tussen wetenschap en publiek is niet alleen spatieel, maar ook temporeel van aard. Datgene wat voor de betrokken onderzoekers het resultaat van langdurig onderzoek is, verschijnt voor de buitenwacht als het ware uit het niets. Het abrupte karakter van de ontwikkelingen is echter niet alleen het resultaat van het feit dat deze ontwikkelingen tijd nodig hebben om tot het publieke bewustzijn door te dringen. De life sciences maken sids de introductie van recombinant-DNA-technieken ook werkelijk een periode van exponentiële groei, van tempoversnelling door. Deze technieken introduceerden een nieuwe manipulatieve macht, die aangrijpt op moleculair niveau, op celkernniveau. Datgene wat tot voor kort laboratoriumarbeid was, nestelt zich op allerlei manieren in onze wereld en drukt er zijn stempel op. De transplantatiegeneeskunde is daar een voorbeeld van. Via ontwikkelingen zoals xenotransplantatie en tissue engineering bereikt de biotechnologie ons eigen lichaam en dat activeert morele reserves. De gedachte dat ons lichaam “onaantastbaar” is, zoals Artikel 11 van de Grondwet het uitdrukt, is een “inprenting” die zich niet zomaar ongedaan laat maken. Het is een intuïtie met een zeer lange voorgeschiedenis. Vertrekpunt van dit rapport is de gedachte dat we, om de biotechnologische revolutie in de transplantatiegeneeskunde zowel als de morele reserves daartegen te begrijpen, de voorgeschiedenis van deze ontwikkelingen moeten reconstrueren. We moeten de geschiedenis beschrijven van de frictie tussen het onaantastbaarheidsprincipe enerzijds en toenemende platiciteit van het lichaam (ten gevolge van biotechnologische ontwikkelingen) anderzijds. De wens om het menselijk lichaam voor allerlei doeleinden (geheel of gedeeltelijk) te hergebruiken, heeft een lange geschiedenis, waarin bijvoorbeeld de middeleeuwse relikwiepraktijken en de geschiedenis van het anatomisch onderzoek belangrijke hoofdstukken vormen. Deze praktijken stonden op gespannen voet met het christelijke principe van de onaantastbaarheid (integriteit) van het menselijk lichaam - vooral ook postmortaal. Het integriteitsbeginsel strekt zich met nadruk uit tot voorbij het moment van overlijden. In principe mag het lichaam van overledenen de nabestaanden, de survivors niet van nut zijn. De van oorsprong latijnse term integriteit verwijst letterlijk naar de heelheid of gaafheid van het lichaam als geheel, die niet mag worden aangestast. Noli me tangere, Raak me niet aan! - dat is het gebod dat het stoffelijk overschot al eeuwenlang de nabestaanden voorhoudt. Recycling wordt met nadruk ontmoedigd. Daar komt bij dat hergebruik eeuwenlang gehinderd werd door twijfels omtrent de traditionele doodscriteria (pols, hartslag, ademhaling, etc.). Hoe kon men zeker weten dat iemand die niet meer ademt, wiens hart niet meer klopt, die lijkbleek is etc., dood is? Zoals aarzelingen omtrent de hersendood de hedendaagse transplantatiegeneeskunde hinderen, zo was de angst om te vroeg dood verklaard te worden eeuwenlang weinig bevorderlijk voor bepaalde vormen van medisch hergebruik (zoals anatomisch onderzoek) in het verleden. Daar kwam bij dat de anatomie in de loop van haar geschiedenis werkelijk lugubere aspecten heeft gekend, aspecten die het grote publiek met afgrijzen vervulden. En niet alleen vanwege de primitiviteit van de destijds in zwang zijnde technieken. Het lugubere aspect manifesteerde zich juist met nadruk op het moment dat de anatomie een moderne wetenschap begon te worden. In de jaren rond 1800, toen de anatomie een exponentiële groei doormaakte, vormde het tekort aan lijken een remmende factor. Een lugubere praktijk van lijkenroof was het gevolg. De vooruitgang vertoonde een schaduwzijde. De geneeskunde ontwikkelde een exponentieel groeiende behoefte aan menselijk, organisch materiaal, en benutte weinig delicate middelen om in die behoefte te voorzien. Het integriteitsbeginsel appelleert aan een sterke intuïtie, namelijk het beeld van het menselijk lichaam als een waardigheid-uitdrukkende gestalte. Deze intuïtie wordt echter niet altijd en overal door iedereen gedeeld. In Le Rêve de d’Alembert van Denis Diderot wordt een heel ander beeld geschetst, namelijk het lichaam als een aggregaat, een tijdelijke verzameling van in principe vervangbare en uitwisselbare elementen. Dit tegenbeeld roept bij de auteur en zijn hoofdpersonen geen weerzin maar juist enthousiasme op. Dit is het lichaam zoals het in de achttiende eeuw door fysiologen wordt ontsloten. Ongekende toepassingsmogelijkheden liggen in het verschiet, zo lijkt het. Als dit beeld juist is, dan is de mens niet langer het slachtoffer van zijn of haar anatomie, bijvoorbeeld op het gebied van voortplanting en seksualiteit. Niet lang na het verschijnen van Le Rêve de d’Alembert begint Luigi Galvani te experimenteren met geprepareerde kikkerlichamen, in combinatie met koperen draden, zilveren gebruiksvoorwerpen, elektrische vonken, etc. dat wil zeggen met aggregaten van organische en anorganische elementen waarmee hij

Page 5: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

biologische batterijen bouwt. Zijn illustraties tonen onthoofde kikkerlijfjes in proefopstellingen die op martelwerktuigen lijken. Juist op dat moment ziet een nieuw literair genre het licht ziet, de gothic novel. De beroemdste roman van dit type, Frankenstein van Mary Wollstonecraft Shelley, liet zich door Galvani’s onderzoek inspireren. De eerste versie werd door de auteur aan het papier toevertrouwd na een nachtelijke discussie met haar vrienden, de dichters Shelley en Byron, over het soort experimenten dat Galvani had verricht. Was de gedachte van het lichaam als een aggregaat van uitwisselbare en vervangbare elementen bij Diderot nog aanleiding tot euforie, bij Mary Shelley wordt juist het gevoel van horror sterk benadrukt. Toch gaat het uitdrukkelijk niet om een antiwetenschappelijke tekst. Het vergrijp van Victor Frankenstein is niet dat hij met de fundamentele principes van het leven experimenteert, maar dat hij verzuimt tijdig met anderen hierover te communiceren en te laat zijn verantwoordelijkheid beseft. Anders gezegd, de moraal van Mary Shelley’s verhaal is opvallend modern. Frankenstein wordt door Turney (1998) terecht als “moderne mythe” aangeduid. Het is het sindsdien klassieke verhaal van het wetenschappelijke artefact dat uit het laboratorium ontsnapt en buiten de laboratoriummuren catastrofale schade aanricht onder buitenstaanders die nergens op bedacht zijn. Enthousiasme over wetenschap (“d’Alembert”) heeft plaatsgemaakt voor angst voor wetenschap (“Frankenstein”). Beide literaire teksten staan als het ware model voor typische reacties op biotechnologische vooruitgang die ook Anno Nu nog altijd activeerbaar zijn. Ook heden ten dage stimuleren mediaberichten over biotechnologische doorbraken zowel een euforische als een onbehaaglijke respons. Le Rêve de d’Alembert comprimeert de toekomst van de levenswetenschappen tot één fascinerende droom. Frankenstein is eerder een nachtmerrie, maar ook hier is sprake van temporele compressie van gebeurtenissen die in werkelijkheid twee eeuwen (of langer) in beslag zullen nemen. Pas Anno Nu lijkt ons lichaam die mate van plasticiteit te verwerven waarover deze teksten al fantaseren. Wat ten tijde van Denis Diderot en Mary Wollestonecraft Shelley nog pure fictie was, begint vooral vanaf het jaar 1900 steeds realistischer te worden. Wat in Frankstein echter één dramatisch project was, valt in werkelijkheid in een groot aantal deelprojecten uiteen. De eerste experimenten op het gebied van orgaantransplantatie (met name testikeltransplantatie) en xenotransplantatie dateren uit de tijd rond 1900. De natuur wordt dan het ruwe materiaal waarmee een nieuw type biologen werkt, laboratoriumbiologen zoals Jacques Loeb die de natuur niet langer bewonderen, maar haar rigoureus willen verbeteren en transformeren. Waarom zouden we genoegen nemen met de beperkte mogelijkheden die de natuur ons biedt? Deze verandering tekent zich niet alleen in wetenschappelijke, maar ook in literaire publikaties af, met name in teksten van schrijvers met een biologische achtergrond, zoals H.G. Wells en Aldous Huxley. In The Island of Dr. Moreau van H.G Wells bijvoorbeeld, over een biotechnoloog die honden in mensen verandert, vinden we een combinatie van fascinatie en onbehagen ten aanzien van de mogelijkheden die de nieuwe biowetenschap biedt. Enerzijds is er enthousiasme over de macht van deze nieuwe wetenschap die bestaande grenzen, niet alleen tussen individuen, maar ook tussen mens en dier, zal overschrijden. Anderzijds is er de Frankenstein-achtige angst dat de nieuwe wetenschap monsters zal uitzetten, en dat zij niet langer bereid zal zijn de integriteit van het menselijke individu of van de menselijke soort te respecteren. Bovendien zijn de resultaten van deze wetenschap dubieus. Haar chimeren zijn gedrochten. Rond 1900 blijft de nieuwe wetenschap vooralsnog laboratoriumwerk. Praktische resultaten laten op zich wachten. De eerste succesvolle niertransplantatie vindt pas in 1954 plaats, de eerste harttransplantatie in 1967. Mede dankzij de introductie van het hersendoodcriterium maakt de levende donor (in de regel een verwante van de patiënt) dan plaats voor de anonieme hersendode donor. En dit maakt exponentiële groei van het aantal transplantaties mogelijk. Er wordt een beroep gedaan op burgers om hun lichaam beschikbaar te stellen voor orgaanrecycling. Individuen blijken verzamelingen van voor anderen in potentie nuttige organen. Spoedig wordt echter duidelijk dat deze postmortale uitwisseling van lichaamsmateriaal aan beperkingen onderhevig is. Ook na de introductie van het “wondermiddel” cyclosporine (1980) blijft afstoting een probleem. En ook de geringe bereidheid van burgers om in geval van overlijden als donor op te treden stelt grenzen aan de groei. Omstreeks het jaar 2000 echter dienen zich fascinerende alternatieven aan. De biotechnologie, zo lijkt het, maakt het mogelijk een nieuw hoofdstuk aan de geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde toe te voegen, waarin zowel voor het probleem van de afstotingsreacties als voor het schaarsteprobleem een oplossing wordt gevonden. Een nieuwe fase van exponentiële groei zou daarmee kunnen intreden. Het zou ook betekenen dat het toepassingsgebied van transplantatiegeneeskunde drastisch wordt uitgebreid. Patiënten hoeven niet langer te wachten op het moment dat zij alleen met behulp van een kunstnier (dialyse) of een donornier (transplantatie) in leven kunnen blijven. Sterker nog, de grens tussen patiënt en gezond individu vervaagt. Al in een vroeg stadium kunnen weefsels die niet in optimale conditie verkeren worden

Page 6: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

vervangen. Transplantatiegeneeskunde wordt vervangende geneeskunde. Het lichaam wordt werkelijk een aggregaat van vervangbare onderdelen. Xenotransplantatie (transplantatie van organen afkomstig van genetisch gemodificeerde dieren) en autotransplantatie (oftewel substitution medicine) zijn dan onze toekomst. Het beeld van de wetenschapper als producent van goed bedoelde, maar levensgevaarlijke gedrochten blijft de discussie echter parten spelen. In dit rapport wordt de dynamiek van euforie en angst, enthousiasme en onbehagen geanalyseerd aan de hand van wetenschappelijke en literaire teksten over recycling van lichaamsdelen, waarbij actuele discussies over vervangende geneeskunde als voorlopig slot van een lange geschiedenis worden beschouwd. In § 1 vestig ik de aandacht op oude reserves inzake orgaan-recycling en op het voorzichtige begin van wetenschappelijke interesse voor het menselijke lichaam. In § 2 bespreek ik Le Rêve de d’Alembert, waarin de wetenschappelijke droom van het lichaam als een verzameling vervangbare onderdelen voor het eerst wordt uitgesproken. In § 3 bespreek ik Mary Shelley’s “gothic novel” Frankenstein, een roman over de nieuwe biowetenschappen die aan het einde van de achttiende eeuw ontstaan, maar toch vooral over de gevoelens die door deze nieuwe wetenschappen (en hun potentiële toepassingsmogelijkheden) worden opgeroepen. De roman benadrukt de lugubere, schrikwekkende dimensie van wetenschap en analyseert gevoelens van angst en onbehagen die ook in latere discussies over biowetenschap een belangrijke rol zullen blijven spelen. Op het moment dat Diderot en Mary Shelley hun teksten publiceren, moet de echte geschiedenis van de life sciences in feite nog beginnen. De literatuur is de wetenschap als het ware een stap voor. Hun teksten zijn niet alleen reacties op wetenschappelijke gebeurtenissen, het zijn vooral ook anticipaties. Ze beschrijven de problematiek in statu nascendi. In Frankenstein worden de life Sciences als het ware tot één dramatische casus gecomprimeerd. In werkelijkheid blijkt dit project in een groot aantal deelprojecten uiteen te vallen. Deze deelprojecten worden in de daaropvolgende paragrafen beschreven en van commentaar voorzien. Bij elkaar opgeteld vormen ze echter een Gesamtbild - het beeld van het menselijk lichaam als een plastisch, manipuleerbaar aggregaat van vervangbare en uitwisselbare onderdelen. Dit Gesamtbild, meer dan de concrete biotechnologische prestaties waarvan de media bij tijd en wijle melding maken, activeert enthousiaste dan wel angstige reacties bij de buitenwacht. Zij activeren deze reacties door aan het onderliggende Gesamtbild te herinneren.

Page 7: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

§ 1 Vroege geschiedenis van orgaanrecycling: van kannibalisme naar anatomie In The Golden Bough beschrijft James Frazer, een van de grondleggers van de moderne culturele antropologie, hoe jonge mannelijke leden van een Oost-Afrikaans volk op rituele wijze lichaamsdelen consumeerden van gedode tegenstanders van goede reputatie (1922/1923, p. 497). Vanwege de eigenschappen die in de betreffende lichaamsdelen werden gelokaliseerd - dapperheid in de lever, intelligentie in de oren, kracht in de testicels, etc. - werden ze in deeggerechten verwerkt en genuttigd, in de verwachting dat die eigenschappen zouden overgaan op de ontvanger. Bij andere volkeren waren andere lichaamsdelen, zoals harten, handen, voeten of knieën, gewilde ingrediënten. Ook Freud beschrijft in Totem und Tabu, verwijzend naar Frazer, kannibalistische praktijken. Menselijke lichaamsdelen werden genuttigd om de daarin aanwezige psychische eigenschappen “in te lijven”, aldus Freud, die echter meer belangstelling had voor seksuele gewoonten dan voor voedingspraktijken. Het incest-taboe dat Victoriaanse antropologen bij de door hen bestudeerde volkeren aantroffen, verwijst volgens Freud naar dezelfde incestueuze of oedipale verlangens die “zijn” neurotici proberen te verdringen. Het incest-verbod is voor hem dan ook de sleutel waarmee hij het geheimschrift van de moderne seksualiteit wil ontcijferen. Met een beetje fantasie kan men het kannibalismetaboe echter op analoge wijze interpreteren, namelijk als een verwijzing naar de oeroude wens om lichamen van overledenen voor allerlei doeleinden te hergebruiken. Zo kunnen we ons voorstellen hoe in vroeger tijden, in perioden van chronische schaarste, de survivor zich te goed deed aan het nog warme lichaam van de ander, die door het lot was aangewezen, of omkwam tijdens een conflict om schaarse voedselvoorraden. Het kannibalismeverbod maakte echter een einde aan de gedachte dat bij overlijden het beschikkingsrecht over het lichaam toevalt aan de nabestaanden. Het stoffelijk overschot mag ons in beginsel niet van nut zijn. In eerste instantie had dit tot gevolg dat de symbolische waarde van menselijke lichaamsdelen steeg. Het exposeren of consumeren van - in beginsel verboden - menselijke resten verschafte de kannibaal uitzonderlijk veel genot. Bovendien ging het met een reeks van voorzorgsmaatregelen gepaard. In een later stadium gold het kannibalismeverbod echter categorisch of absoluut - er werden geen uitzonderingen meer gedoogd - al bleef in het Mysterie van het Laatste Avondmaal en andere religieuze praktijken een rest van, een herinnering aan kannibalistische verlangens voortleven. Voortaan dienden nabestaanden de gaafheid, de integriteit van het stoffelijk overschot onverkort te respecteren. De inprenting van dit gebod was een proces van eeuwen en stichtte een nieuwe sensitiviteit, met als gevolg dat alleen al de gedachte mensenvlees te consumeren walging wekte. Het verhaal van de ongelukkige, niets vermoedende gast aan wie een bijzonder smakelijk gerecht wordt voorgezet waarin (heimelijk) de stoffelijke resten van mensen, bij voorkeur naaste verwanten, werden verwerkt, is in talloze varianten en in vele talen verteld. Zodra de betrokkene beseft wat hij of zij genuttigd heeft, vervult hem of haar dit met walging of paniek. De genuttigde ingrediënten zijn symbolisch verontreinigd en niet zelden dodelijk. In de verbreiding en bekrachtiging van de morele respons van weerzin tegen recycling van lichaamsmateriaal heeft het Christendom een doorslaggevende rol gespeeld. Respect voor het stoffelijk overschot voor overledenen - een moreel gevoel dat in de regel wordt aangeduid met de term piëteit - is geen natuurlijke of aangeboren attitude. Eeuwenlang tekende de Kerk bezwaar aan tegen de gewoonte van onze heidense of semi-gekerstende voorouders om lichamen van overledenen te verbranden, in stukken te hakken of te koken. Het lichaam is een geschenk van God dat we niet mogen beschadigen, ook niet na overlijden, leerde Paulus. Christenen leefden en stierven in de verwachting van de opstanding van het lichaam op de Jongste Dag. Verbranding of mutilatie van het lichaam was niet geoorloofd, aldus Thomas van Aquino. De ironie wilde dat juist zijn lichaam na diens dood in stukken werd gehakt, om verdeeld te kunnen worden onder de kloosters die er aanspraak op maakten - een lot dat hij met veel heiligen moest delen. Tegenover het principe van postmortale lichamelijke integriteit stond de hardnekkige wens het lichaam voor bepaalde doeleinden te hergebruiken: eerst als kannibalistisch ingrediënt, maar in de tijd van Thomas vooral als relikwie. Zoals aan kannibalistische praktijken in een ver en prehistorisch verleden een einde kwam door toedoen van het kannibalismeverbod, zo werden ten tijde van de Hervorming de middeleeuwse relikwie-praktijken het mikpunt van kritiek door Calvijn en anderen. In zijn Traité des Reliques uit 1543 (het jaar waarin Vesalius zijn beroemde anatomische Atlas publiceerde) berekent Calvijn dat er, op de diverse locaties, meer zog van Maria wordt bewaard dan een koe zou kunnen voortbrengen. Intussen was, na kannibalisme (oertijd) en relikwieverering (middeleeuwen), nog een derde vorm van hergebruik van het stoffelijk overschot tot ontwikkeling gekomen, namelijk de anatomie [2]. In de veertiende eeuw was een

Page 8: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

wetenschappelijke belangstelling voor het lijk ontstaan. In 1306 werd door de arts Mundinus te Bologna voor het eerst een stoffelijk overschot aan anatomisch onderzoek onderworpen (Van den Berg 1959). In 1316 doet hij van zijn ervaringen schriftelijk verslag. Mundinus beseft dat zijn handelwijze in moreel opzicht uiterst precair en problematisch is. Zo merkt hij op dat het rotsbeen eigenlijk gekookt zou moeten worden, maar dat hij dit achterwege liet omdat de kerk dit zou verbieden. In 1300 - dat wil zeggen zes jaar voordat Mundinus zijn eerste, extreem omzichtige en terughoudende snede zette in een lijk - was een pauselijke bul verschenen waarin stond dat het koken of in stukken snijden van menselijke lichamen verboden is. Over anatomie werd echter met geen woord gerept. Zoals de titel - De Sepulturis - aangeeft, keerde de paus zich tegen bepaalde begrafenispraktijken, met name tegen de praktijk van kruisvaarders om lichamen van vooraanstaande gesneuvelden in stukken te snijden en te koken alvorens ze naar het land van herkomst te verschepen en aldaar ter aarde te bestellen. Elke bedenking tegen of verwijzing naar de anatomie ontbrak. De terughoudendheid, het moratorium der anatomen was, zo lijkt het, self-imposed. Mundinus’ leerling Vigevano voorzag zijn anatomie uit 1345 van illustraties, zodat het voor studenten mogelijk werd anatomie te studeren zonder zelf lijken te openen en aan de kwalijke geur ervan te worden blootgesteld. Ongeveer zoals in de hedendaagse biologie-opleidingen het zelf snijden in levende dieren zoveel mogelijk door audio-visuele middelen wordt vervangen. Handelingen die op gespannen voet staan met de morele sensitiviteit worden met behulp van visuele middelen omzeild. Deze middelen maken het object zichtbaar, maar scheppen tegelijkertijd afstand. De compliciteit van de toeschouwer is kleiner dan bij direct contact. In de tijd van Mundinus en Vigevano bestond de studie geneeskunde primair in het lezen van gezaghebbende auteurs zoals Aristoteles, Hippocrates en Galenus. Wetenschap was in de eerste plaats lectuur. Anatomische lessen waren, als ze al plaatsvonden, de plaatjes bij het boek. De confrontatie met het werkelijke, tastbare, geopende lichaam werd uit- en niet zelden afgesteld. Wanneer in 1543 - het jaar van Calvijns Traité des Reliques - Vesalius zijn befaamde anatomische altas publiceert, lijkt de extreme beduchtheid - als een kinderziekte van de moderne anatomie - te zijn verdwenen. Het zelfverzekerde gelaat waarmee deze wetenschappelijke held zijn lezers aanblikt vertoont geen spoor van de reserves uit de begintijd. Door de kerk wordt hem niets ten laste gelegd. De reacties van tijdgenoten op zijn boek zijn echter uiterst ongunstig. Zijn anatomische platen zijn niet langer illustraties bij de tekst, maar in strijd met de tekst. Galenus wordt in illustratie en geschrift bekritiseerd. Diens autoriteit blijkt feilbaar. Het woord blijkt niet langer betrouwbaar, het wordt uitgedaagd door de mondig geworden blik. Vesalius weigert nog langer een lezer, een leerling van gezaghebbende auteurs te zijn. Na de kritiek van tijdgenoten op zijn werk trekt hij zijn conclusies, verbrandt zijn aantekeningen en wordt lijfarts van Karel de Vijfde. Er is dan nog maar weinig gelegenheid voor anatomisch onderzoek, maar wanneer een edelman aan het Spaanse hof aan een vreemde ziekte overlijdt, vraagt Vesalius verlof het stoffelijk overschot aan een dissectie te onderwerpen. Bij opening, zo wil het verhaal, blijkt het hart nog te kloppen. Aan de betrouwbaarheid van doodscriteria zoals hartslag en polsslag betond destijds veel twijfel. Vesalius wordt aangeklaagd bij de Inquisitie en veroordeeld tot een pelgrimage naar Jeruzalem. Het openen van lichamen is iets waarmee men niet voorzichtig genoeg kan zijn. De doodscriteria die de anatoom op dat moment hanteert (ademhaling, lichaamstemperatuur, etc.) zijn niet boven elke twijfel verheven. Men wantrouwt de circulatiedood - zoals heden ten dage de hersendood (de vaststelling van de dood aan de hand van een hersenencefalogram) reserves oproept. Vesalius was een eenling in zijn tijd, een pionier. Het is de anatomie van de kleine getallen. In de periode die volgt zet een schaalvergroting in het anatomisch onderzoek in, een exponentiële groei. De vraag naar lichamen van overledenen voor dissectie-doeleinden neemt exponentieel toe. In de regel werden lichamen van terechtgestelde misdadigers voor dit doel gebruikt. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de anatomische les van Dr. Joan Deyman die Rembrandt in 1656 vereeuwigde. De crimineel, waarvan de schedel werd gelicht, lijkt in diep gepeins verzonken. Hij is tot inkeer gekomen, zo lijkt het. De werkelijkheid was minder sereen dan dit meesterwerk suggereert. De postmortale schending van de integriteit van het lichaam gold als een straf, een belediging, een degradatie op zich. En tegen het einde van de achttiende eeuw volstond het aantal terechtstellingen al lang niet meer om aan de vraag naar lichamen te voldoen. Een praktijk van nachtelijke lijkenroof was het gevolg. De betrokkenen stonden bekend onder de quasi-theologische naam “ressurectionisten”. Met name in universiteitssteden verdwenen omstreeks 1800 in grote getale lijken van het kerkhof. Berucht is de casus van de Schotse anatoom Robert Knox (1791-1862) die ten behoeve van zijn onderwijs lijken inkocht bij het moordenaarsduo Burke en Hare, beter bekend als de “body snatchers”. Edinburgh was destijds een vooraanstaand anatomisch centrum en Knox een populaire professor die kon rekenen op een gehoor van rond de vijfhonderd studenten. Officieel had zijn faculteit maar recht op één stoffelijk

Page 9: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

overschot per jaar - afkomstig van een terechtgestelde crimineel - een regeling die nog dateerde uit de tijd van de kleine getallen. Toen nachtelijke strooptochten langs kerkhoven niet afdoende bleken om aan de almaar stijgende vraag te voldoen, begonnen Burke en Hare slachtoffers te wurgen. Ze ontwikkelden een speciale methode die weinig sporen naliet, maar werden na hun zestiende moord toch gearresteerd. Hare werd voor zijn rol als kroongetuige beloond met vrijspraak, maar Burke werd op 28 januari 1829 opgehangen. Zijn lichaam werd, hoe kon het anders, ter beschikking gesteld aan de Medische Faculteit, voor dissectiedoeleinden. Robert Knox zelf werd nooit vervolgd - het was het tijdperk van de klassenjustitie - maar de lugubere geschiedenis van Knox, Burke en Hare vormde de basis voor een lange reeks van literaire teksten en films. Het gegeven past in het tijdperk van de cultuurstrijd tussen Verlichting en Romantiek. De Verlichting - de gedachte dat wetenschappelijk onderzoek de wereld zal verbeteren - had een lugubere keerzijde die vooral Romantici fascineerde. In 1832 bracht de Anatomy Act uitkomst. Voortaan konden Britse medische faculteiten gebruik maken van “unclaimed bodies”, dat wil zeggen van lichamen zonder bezitter, de lijken van zwervers, wezen of arme lieden wier nabestaanden zich geen begrafenis konden veroorloven en die daarom voor recycling in aanmerking kwamen. De geschiedenis van de body snatchers maakte duidelijk dat de wetenschap weliswaar in dienst stond van Verlichting en Vooruitgang, maar toch ook een duistere, obscure, zelfs lugubere dimensie kende. Het tijdperk van Knox, Burke en Hare is het tijdperk van de gothic novel - waarover zo dadelijk meer. Anno Nu is de anatomie een gereguleerde en geaccepteerde praktijk, maar technologische vernieuwingen vestigen de aandacht op het oude dilemma. In 1993 werd in de staat Texas een ter dood veroordeelde, 39-jarige misdadiger genaamd Joseph Paul Jernigan met behulp van een injectie om het leven gebracht. Een paar uur later vormde zijn lichaam het materiaal voor een belangrijke anatomische innovatie, de hedendaagse pendant van de Anatomische Atlas van Vesalius: het Visible Human Project. Jernigans lichaam werd in bevroren toestand met behulp van Röntgen-, MRI- en CT-apparatuur in kaart gebracht, maar daar bleef het niet bij. Het werd in hanteerbare stukken gezaagd en vervolgens in plakjes gesneden met een doorsnede van 1 mm. - vijftig plakjes per dag. Op die manier was het mogelijk meer dan 1.800 foto’s van het ruim 1.80 m. lange cadaver te maken. Deze afbeeldingen werden vervolgens gedigitaliseerd en op het web geplaatst, als een ideale dataset voor educatieve doeleinden. Niet gehinderd door geur, bloed of andere ongemakken die aan het werkelijke postmortale lichaam kleven, is elke belangstellende in staat Jernigans lichaam te bestuderen, ongeveer zoals de studenten van Vigevano deden, maar nu in detail. Door gebruik te maken van deze techniek zou men de exponentieel stijgende vraag naar lijken kunnen matigen. Jernigan had, zo verzekeren de betrokkenen, met deze handelwijze ingestemd. In 1995 onderging een anonieme, 59-jarige vrouw hetzelfde lot. Samen nemen hun gedigitaliseerde en gedématerialiseerde lichamen ongeveer 40 gigabyte aan disk-ruimte in beslag. Als object van de anatomische blik is het digitale lichaam clean. Het bevindt zich zowel op veilige afstand als extreem nabij, toegankelijk voor een blik die het voortaan zonder tast- en reukzin kan stellen. In plaats van zelf het lichaam binnen te dringen, bedient de hand een computer-muis. In plaats van studenten rechtstreeks bloot te stellen aan de morele en fysieke ongemakken van anatomisch onderzoek, opteert men voor visualisering. Een digitale anatomische Atlas is het resultaat - de anatomische variant van tissue engineering. Bij eerste aanblik ervaart de bezoeker van de website zowel fascinatie als reserve. Enerzijds worden we met een digitaal wetenschappelijk kunstwerk geconfronteerd, waarbij de gravures van Vesalius door realistische, maar geprepareerde (ingekleurde) webpagina’s zijn vervangen. Anderzijds spelen oude medisch-ethische reserves op - mag het lichaam van déze mens - Joseph Paul Jernigan - wel voor iedereen toegankelijk zijn? Mag het wel in plakjes worden gesneden? In de tijd van Rembrandt werd een anatomische les door een beperkte kring van leerlingen of collega’s bijgewoond. Nu is de toegankelijkheid en transparantie van het lichaam maximaal geworden. Het oude dilemma van de anatomie is daarmee weer uiterst actueel. Enerzijds is er de onthullende, maar bruuskerende handeling: het openen van het lijk. Anderzijds is er het alternatief: het gebruik van beeldmateriaal. Maar zelfs het meest gedetailleerde beeld is een idealisering. De casus maakt bovendien duidelijk dat ook de oude symbiose tussen strafpraktijk en anatomische praktijk (het hergebruik van cadavers van geëxecuteerde criminelen) tot op de dag van vandaag is blijven bestaan. De digitale anatomie, dit nieuwe hoofdstuk in de geschiedenis van de anatomie, begon met het in plakjes snijden van het lichaam van een geëxecuteerde crimineel.

Page 10: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

§ 2 Het lichaam als aggregaat Denis Diderot was een gepassioneerd lezer, een extreem productieve auteur en een onvermoeibare (maar hoogst vermoeiende) gesprekspartner. Één woord van een gesprekspartner was voldoende voor een lange, enthousiaste monoloog. Hij las de wetenschappelijke output van zijn tijd met de pen in de hand, la plume à la main zoals hij dat noemde. Dit leidde tot de grandiose, achtentwintigdelige Encyclopédie waarover hij (samen met de wiskundige d’Alembert) de redactie voerde. Dat was zijn dagelijks werk: het resultaat van langdurige, systematische intellectuele arbeid. Zijn literaire meesterwerk Le Rêve de d’Alembert daarentegen werd in twee weken tijd (in augustus 1769) geschreven. Het is een fantastisch, euforisch résumé van de wetenschappelijke ontwikkelingen die zich vanaf 1740 in de life sciences hadden voltrokken. Diderot was een extreem produktieve auteur, maar hij was toch vooral een gepassioneerd lezer. Het is een tekst die als het ware in één adem werd neergepend. Het verhaal gaat als volgt. Na een enerverende en vermoeiende discussie met vriend Diderot begint de geniale wiskundige d’Alembert hardop te praten in zijn slaap. Diderot had op de revolutionaire consequenties van recente wetenschappelijke ontdekkingen gewezen, maar d’Alembert had kennelijk een meer gematigd standpunt ingenomen. In zijn slaap ontwaakt echter ook in hèm de radicaal. Zijn bezorgde vriendin Mademoiselle de l’Espinasse roept een arts, maar besluit intussen alles te noteren wat de dromer zegt. De (zeer vooruitstrevende) arts blijkt in staat de droomtekst te ontcijferen. D’Alembert slaat geen wartaal uit, zo blijkt. Zijn betoog, hoe chaotisch en verward het in eerste instantie ook lijkt, blijkt een gecomprimeerd overzicht van de life sciences van die tijd te bieden. Zo bespreekt hij het onderzoek van Abraham Trembley die in 1740, in een sloot op het deftige buiten Sorghvliet (het latere Catshuis) bij Den Haag, een merkwaardig wezen ontdekte - de zoetwaterpoliep. Om uit te maken of het een plant of een dier betrof nam hij een schaar en knipte het wezen in tweeën. Dat had nog nooit iemand gedaan. Het resultaat: twee zoetwaterpoliepen. Het organisme bleek geen in-dividu, geen “ondeelbaarheid” te zijn. Vanaf dat moment begonnen Europese wetenschappers levende wezens (poliepen, wormen, salamanders, etc.) in stukken te knippen. De betreffende objecten blijken geen “wezens” of “substanties” te zijn, zoals de filosofie van oudsher leerde, maar aggregaten. Elk individu is een optelsom, een tijdelijk aggregaat van uitwisselbare onderdelen - zo luidde de conclusie. Wanneer we voedsel tot ons nemen, assimileren we stukjes materiaal die van andere individuen afkomstig zijn, aldus d’Alembert in zijn droom. Wat dood was, wordt weer tot leven gewekt. Brood wordt vlees - dat gebeurt elke dag, en niet alleen tijdens de Mis op zondag. Daar is niets geheimzinnigs aan, alle metafysisch-theologische galimatias ten spijt. Mens en dier verschillen niet wezenlijk van elkaar, en hetzelfde geldt voor man en vrouw. Ook de mens is een aggregaat van weefsels, van materialen die tijdelijk een geheel vormen, maar in feite uitwissel- en vervangbaar zijn. Er is voortdurend sprake van uitwisseling met de omgeving. De grenzen tussen individu en omgeving, en tussen individuen onderling, tussen soorten, tussen levende en dode materie, tussen organisch en anorganisch, al die metafysische grenzen wordt voortdurend overschreden. Deze gedachte wordt ook op de menselijke voortplanting toegepast. De nieuwe wetenschap zal het de mens in de toekomst mogelijk maken de fylogenetische ladder af te dalen en zich voort te planten zoals vissen doen (door zaadcel en eicel in een vochtige omgeving buiten het lichaam te laten versmelten) of zoals zoetwaterpoliepen doen (door splitsing), zodat de schijnbaar ondeelbare twee-eenheid seksualiteit/voortplanting, alle theologische bezwaren ten spijt, kan worden ontkoppeld - in het voordeel van beide. Mademoiselle d’Espinasse zoekt de pols van d’Alembert - voelt hij zich wel goed? - maar kan die pols niet vinden, want d’Alembert is bezig de daad bij het woord te voegen, hij masturbeert. Maar zijn droom kwam uit. Met een beetje fantasie zijn overeenkomsten aan te wijzen tussen kuitschieten en IVF, tussen kloneren en parthenogenese (ongeslachtelijke voortplanting) bij de zoetwaterpoliep. De nieuwe wetenschap waarover d’Alembert droomt zal nieuwe vormen van uitwisseling tussen individuen, tussen geslachten, zelfs tussen soorten mogelijk maken. Wat d’Alembert droomt is in feite een programma. Telkens wanneer we er in slagen een deelproject van dit vermetele programma te realiseren, wordt iets van het enthousiasme van d’Alembert geactiveerd. Deze typische reactie van enthousiasme moet echter met een andere reactie concurreren. Naast enthousiasme (of zelfs euforie) roepen de life sciences nog een tweede standaardreactie op, namelijk onbehagen (of zelfs horror, angst). De droom van d’Alembert en de praktijk van Robert Knox vormen twee kanten van dezelfde biotechnologische medaille.

Page 11: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

§ 3 Van euforie naar onbehagen: wetenschap als rampspoed De wetenschappelijke revolutie die zich in de zeventiende en de achttiende eeuw voltrekt, krijgt concreet-maatschappelijk gestalte in de machine, die door Diderot en d’Alembert, de redacteuren van de Encyclopédie, met enthousiasme wordt beschreven. Het duurt echter niet lang of ook de machine wordt echter het voorwerp van meer ambivalente reacties. Aan de horizon verschijnen de diabolische fabrieken van de Industriële Revolutie, die het pastoraal-pittoreske landschap van de achttiende eeuw drastisch van aanzien doen veranderen. Het Verlichte geloof in de Vooruitgang ondervindt concurrentie van het Romantische gevoel dat zich een ramp voltrokken heeft, in de vorm van de Franse Revolutie op het politieke vlak, van de Industriële Revolutie op het economische vlak en van de Wetenschappelijke Revolutie op het intellectuele vlak. De wereld van de oude standen en de oude elementen maakt plaats voor scheikunde en democratie. De “natuurlijke historie” verandert van een scientia narrativa, een liefhebberij van plattelandsgeestelijken, in een moderne wetenschap, “biologie” genaamd (de term dateert uit (1801), die voortaan meer affiniteit heeft met de exacte wetenschappen dan met geschiedenis of theologie. Aan een idyllisch, geïdealiseerd verleden, een toestand van duurzaamheid en stabiliteit, lijkt abrupt een einde te komen. Temidden van de ruïnes van de oude wereld en de vervuilende fabrieken van de nieuwe, ontwaakt het (onmogelijke) verlangen naar herstel. Terwijl in de nieuwe wetenschap de ambitie postvat het wetenschappelijke object zo objectief, zakelijk en emotieloos mogelijk te beschrijven, begint de literatuur (in de zin van belletrie) juist alle nadruk te leggen op het cultiveren en analyseren van gevoelens. In Le Rêve de d’Alembert laat Diderot zich nog weinig gelegen liggen aan gevoelens. Wanneer bepaalde wetenschappelijke discussies het gevaar lopen als indiscreet of onbetamelijk te worden ervaren, als strijdig met de heersende gevoelens, moet de wetenschapper die gevoelens ontzien door technische, zakelijke, emotieloze termen te gebruiken - Quand on parle science, il faut se servir des mots techniques... Die gevoelens mogen onder geen beding de vrijheid van spreken, van wetenschappelijk onderzoek belemmeren. De tegenhanger, het negatief van Diderots Le Rêve de d’Alembert is de roman Frankenstein van Mary Wollstonecraft Shelley. Ook deze roman - jaar van publikatie: 1818 - heeft de nieuwe wetenschap tot onderwerp. Maar daar waar Diderot uitdrukkelijk naar onderzoekingen en publikaties van Haller, Maupertuis, Bonnet, Buffon, Needham en vele andere wetenschappers van zijn tijd verwijst, wordt in Mary Shelley’s roman van concrete wetenschappelijke verrichtingen of publikaties niet of nauwelijks gewag gemaakt. In haar Introduction bij de latere (“klassieke”) editie van 1831 wordt weliswaar verwezen naar het werk van Luigi Galvani en Erasmus Darwin, maar zonder dat de auteur de indruk wekt (of wil wekken) de betreffende teksten werkelijk te hebben gelezen. Eigenlijk moeten we zeggen dat niet de wetenschap het onderwerp is van haar roman, maar de gevoelens die door wetenschap worden opgeroepen - in de allereerste plaats het gevoel van angst. Daar waar Diderot de gevoelens in het beste geval “ontziet”, krijgen ze in Frankenstein juist maximale nadruk. Frankenstein is een roman over gevoelens. Wat de auteur registreert zijn niet de wetenschappelijke ontwikkelingen van haar tijd, maar de reactie van haarzelf en haar cultureel-intellectuele milieu op die ontwikkelingen. In Frankenstein blijft de wetenschap op afstand als een zowel fascinerende als beangstigende dreiging die men (tevergeefs) buiten de eigen, poëtisch-idyllische wereld tracht te houden. Wetenschap is nu niet langer een ander woord voor vooruitgang, veeleer voor catastrofe. Het culturele klimaat in de negentiende eeuw wordt beheerst door een fundamentele tegenstelling, een cultuurstrijd. Het ene kamp wordt gevormd door de aanhangers van het humanistische Bildungs-ideaal [3]. Zij willen de mensheid verbeteren door het gevoelsleven te cultiveren, door individuen bloot te stellen aan subliem natuurschoon enerzijds en klassieke literaire teksten anderzijds. Wat zij voorstaan is een levensstijl van vriendschap en leisure, van lezen en schrijven, van culturele reizen en beschaafde conversaties. Wat zij uit hun wereld willen weren, is massaliteit en machinaliteit, maar vooral: arbeid. Wetenschap wordt uit nieuwsgierigheid bedreven, als liefhebberij, maar niet als systematische, levenslange arbeid. Zij sturen hun kinderen (dat wil zeggen hun zonen) naar de universteit om daar een gentleman te worden, niet om er iets nuttigs te leren. Aan de andere kant staan de aanhangers van de nieuwe, positieve wetenschappen. Zij willen mens en maatschappij verbeteren via systematisch wetenschappelijk onderzoek. Wetenschap moet nut hebben. Wetenschap moet de wereld veranderen, transformeren. Wetenschap is niet langer een liefhebberij van een klasse met veel vrije tijd en geld, maar een kwestie van systematische arbeid, niet zelden vuil werk. In zijn roman Vaders en Zonen heeft Ivan Turgenjev deze cultuurstrijd beschreven. Hoofdpersoon Kirsanov stuurt

Page 12: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

zijn zoon Arkady naar de universiteit te Sint Petersburg, niet om er iets nuttigs te leren, maar om er een gentleman te worden, een gesensibiliseerde lezer van klassieke teksten die (net als Kirsanov zelf) welgemanierde conversaties kan voeren en klassieke schrijvers kan citeren. Maar wat gebeurt? Zoonlief keert terug uit Sint Petersburg in het gezelschap van een vriend, Basarov - onbeschaafd, ongemanierd. De fysioloog Sechenov, leraar van Pavlov, stond voor deze romanfiguur model. Basarov is een student die iets doet wat ongehoord is in die tijd - hij studeert iets nuttigs, namelijk fysiologie. Meteen bij aankomst op Kirsanovs landgoed wil hij de hele bedrijfsvoering wetenschappelijk reorganiseren. Iedereen die hij ontmoet wordt fysiologisch gediagnostiseerd en wanneer hij onder de indruk is van een vrouw spreekt hij de wens uit haar aan een dissectie te onderwerpen. Vroeg in de ochtend staat Basarov op. In het gezelschap van een stel boerenjongens gaat deze democraat op zoek naar kikkers. Waarom? Om ze open te snijden en fysiologisch te inspecteren. De kikker is immers het klassieke proefdier van de toenmalige fysiologie. Hij wil zien hoe ze van binnen functioneren, om de eenvoudige reden dat er geen fundamenteel verschil bestaat tussen kikkers en mensen. Fysiologisch onderzoek naar kikkers is in feite fundamenteel-medisch onderzoek ten behoeve van de mens. Maar wij verschillen toch van kikkers! werpen de verbaasde boerenjongens tegen. Hou toch op, stelletje filosofen! antwoordt Basarov. Wanneer een boer sterft vraagt hij verlof het lichaam aan een autopsie te mogen onderwerpen. Hij loopt daarbij een besmetting op die hem het leven kost. Deze cultuur-clash die Turgenjev beschrijft, vormt ook de achtergrond van Mary Shelley’s Frankenstein. Victor Frankenstein brengt zijn jonge jaren in een idyllische, gevoelsrijke, arbeidsvrije omgeving door. Zijn intimi blinken uit in verfijnde gevoelens, beschaafde omgangsvormen en onberispelijke deugdzaamheid. Ook hij bezoekt de universiteit om er een gentleman te worden, maar maakt er kennis met de nieuwe wetenschap, en de gevolgen zijn rampzalig, catastrofaal. De idylle wordt verstoord. Hij kan niet langer genieten van het imponerende landschap van zijn jeugd, noch van beschaafde conversaties of klassieke lectuur. Het is alsof hij een besmettelijke ziekte heeft opgelopen. Heel zijn omgeving raakt betrokken in zijn val. De roman Frankenstein kan echter op twee manieren worden gelezen, enerzijds als een roman over wetenschap, anderzijds als een roman over de gevoelens die door wetenschap worden opgeroepen.

Page 13: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

§ 4 Frankenstein als een roman over wetenschap Mary Wollstonecraft schrijft haar roman Frankenstein; or, the modern Prometheus in de zomer van 1816 (ze is dan achttien jaar), die ze met haar minnaar Percy Bysshe Shelley en twee van diens vrienden (de dichter Byron en de arts Polidori) doorbrengt in een van de meest Romantische landschappen van Europa: het gebied tussen het meer van Genève en het Mont Blanc-massief. Beroerde weersomstandigheden maken dat ze hun tijd goeddeels binnenshuis doorbrengen. Ze vertellen elkaar griezelverhalen en discussiëren over recente wetenschappelijke ontwikkelingen. In haar Introduction uit 1831 noemt Mary Shelley zoals gezegd met name het werk van Luigi Galvani en Erasmus Darwin in dit verband. Erasmus Darwin, grootvader van Charles, was een Romanticus die zijn fantastisch-speculatieve inzichten inzake evolutie, reproduktie en het levensbeginsel niet alleen in wetenschappelijke geschriften, maar ook in poëzie neerlegde. In 1803 was van zijn hand het dichtwerk The Temple of Nature verschenen. Galvani daarentegen was een experimenteel bioloog. In de jaren tachtig van de achttiende eeuw had hij een reeks experimenten met kikkerpreparaten verricht. Hij ontdekte dat wanneer een kikkerpoot, waarvan de zenuw aan een koperen veer bevestigd was, op een zilveren plaat werd gelegd, de spieren contraheerden. Wanneer door die contractie het contact met de zilveren plaat werd verbroken, ontspanden de spieren zich weer, zodat de poot weer op de schaal viel, waarop andermaal contractie volgde. Een “organische pendule” was het resultaat: een aggregaat van organische en anorganische onderdelen. Wanneer de zenuw met een stukje koperdraad werd aangeraakt en het andere uiteinde van de poot met een een zilveren lepel, vormde zich een elektrisch circuit dat het geamputeerde lichaamsdeel als het ware tot leven wekte. Op dezelfde wijze werd het effect van bliksem onderzocht. Er werden twee lange metalen draden gespannen, één draad tussen de dak van Galvani’s huis en de zenuw in de kikkerpoot, een tweede draad tussen het andere uiteinde van de poot en een waterput. Zodra de bliksemflits oplichtte, reageerde de poot door zeer heftig te contraheren. Dergelijke experimenten werden spoedig een bron van wetenschappelijk amusement, om niet te zeggen een attractie, en in salons en op kermissen eindeloos herhaald:

The production of muscular contraction by touching a nerve and a muscle with an arc of two metal wires of zinc and copper respectively, became the amusement of the elegant world all over Europe, which everywhere set out hunting and killing frogs to perform this demonstration (Bodenheimer 1958, p. 53).

Galvani ontdekte dat het mogelijk is stroom op te wekken met behulp van organisch weefsel en stukjes metaal en beschouwde dit als bewijs voor het bestaan van “dierlijke electriciteit”. Zijn tijd- en landgenoot Alessandro Volta toonde echter aan dat hij in feite een biologische batterij had geconstrueerd. Hetzelfde effect kon met niet-organisch materiaal worden bereikt. De grens tussen leven en niet-leven, tussen organisch en anorganisch, tussen biologie en natuurkunde vervaagde. Organische en anorganische elementen bleken uitwisselbaar, vervangbaar. De experimenten van Galvani vormden het begin van de elektrofysiologie, het onderzoek naar elektro-chemische processen in het lichaam. Ook de demarcatie tussen natuurwetenschap (fysica, chemie) en biologie vervaagde. Biologie hield op een historische, vertellende wetenschap te zijn. Er vormde zich een omvangrijk, interdisciplinair onderzoeksgebied: dat heden ten dage bekend is onder de naam life sciences. Onderzoek in de vrije natuur (verzamelwoede van amateurs) maakt plaats voor laboratoriumexperimenten (systematische manipulatie van condities en variabelen). Op het moment dat Galvani zijn baanbrekende onderzoek verricht, ontstaat in Engeland een nieuw literair genre, de gothic novel, oftewel de griezelroman. Dat er een zekere verwantschap tussen beide fenomenen bestaat, wordt duidelijk wanneer we een blik slaan op afbeeldingen in Galvani’s werk van onthoofde en ernstig verminkte kikkerlichamen die aan martelwerktuigjes zijn bevestigd en bij elke bliksemflits in een kramp schieten. Temeer wanneer we ons realiseren dat deze kikkerpoten een enigszins menselijke indruk maken - wat weer de reden is waarom in sprookjes prinsen regelmatig in kikkers veranderen, en omgekeerd. Galvani’s illustraties confronteren de lezer met hybride wezens, aggregaten van organische en artificiële elementen, die soms menselijke trekken vertonen. De experimentator werkt als het ware met een groteske bouwdoos van organische en anorganische onderdelen - een paar kikkerpoten, een ruggemerg (al dan niet in folie verpakt), glazen buizen, metalen draden, koperen haken, zilveren schalen, glazen bakjes met vloeistof, een apparaat dat elektrische vonken produceert, enzovoorts -elementen waarmee hij eindeloos kan variëren en waarmee telkens weer nieuwe combinaties kunnen worden gebouwd. De aldus opgebouwde aggregaten worden vervolgens blootgesteld aan elektriciteit. In 1804 besloot Giovanni Aldini, een neef van Galvani, diens vindingen toe te passen op het stoffelijk overschot van

Page 14: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

overledenen, hetgeen tot theatrale, spectaculaire demonstraties leidde:

Electrical provocation of corpses was a tradition established by Giovanni Aldini, Galvani’s nephew, in 1804. Contemporary accounts suggested that during these experiments, the body became violently agitated and even raised itself as if about to walk, the arms alternately rose and fell and the forearm was made to hold a weight of several pounds, while the fists clenched and beat violently the table upon which the body lay (Turney 1998, p. 22).

Dergelijke spectaculaire demonstraties verbreidden het vermoeden dat dode lichamen door elektrificatie tot leven zouden kunnen worden gewekt. Experimenteren met electriciteit raakte in de mode. Ook van de Engelse dichter Percy Byssche Shelley is bekend dat hij destijds als student op zijn studeerkamer te Oxford electrische experimenten verrichtte. Zijn vriend Thomas Jefferson Hogg beschreef deze experimenten als volgt:

“Shelley proceeded, with much eagerness and enthousiasm, to show me the various instruments, especially the electrical apparatus; turning round the handle very rapidly, so that the fierce, crackling sparks flew forth; and presently standing on the stool with glass feet, he begged me to work the machine until he was filled with fluid, so that his long, wild locks bristled and stood on end. Afterwards he charged a powerful battery of several large jars; labouring with vast energy and discoursing with increasing vehemence of the marvellous powers of electricity, of thunder and lightning; describing an electrical kite that he had made at home, and projecting another and an enormous one, or rather a combination of many kites, that would draw from the sky an immense volume of electricity, the whole ammunition of a mighty thunderstorm...” (Hindle 1994, p. 167).

Wanneer Lord Byron tijdens die regenachtige vakantie in 1916 voorstelt om elkaar bij toerbeurt een griezelverhaal te vertellen, dist Dr. Polidori ter plekke de eerste versie op van wat later Bram Stokers Dracula zal worden, maar de achttienjarige Mary laat in eerste instantie verstek gaan. Ook wanneer haar vrienden in een opgewonden discussie verwikkeld raken over de vraag of het mogelijk is dood organisch materiaal weer tot leven te wekken, doet zij er het zwijgen toe. Tijdens de slapeloze nacht die daarop volgt, droomt zij echter over een bleke, overwerkte wetenschapper die, uit organen en weefsels van overledenen, een lichaam fabriceert dat hij met behulp van elektriciteit tot leven wekt - om vervolgens op de vlucht te slaan. De Frankenstein-mythe is geboren. Victor Frankenstein verlangt naar kennis, maar de moderne wetenschap kan hem niet bevredigen. Haar teksten zijn hem te nuchter in vergelijking met “the unveiled wonder and mystery of nature”, haar ambities te beperkt in vergelijking met “the great and unexplored ocean of truth” (p. 298). Hij geeft de voorkeur aan de fantastisch-speculatieve geschriften van oudere auteurs zoals Agrippa, Paracelcus en anderen. Cornelius Agrippa (1486-1535) was de auteur van De Occulte Philosophia en beschouwde alchemie als de meest verheven wetenschap. Paracelsus ( 1493-1541) liet niet alleen een omvangrijk alchemistisch oeuvre na, maar ook een recept voor het fabriceren van een homunculus uit bloed, uitwerpselen en sperma. Mary’s vader, William Godwin, schreef een boek over de geschiedenis van deze alchemisten getiteld Lives of the Necromancers. Wanneer Frankenstein aan de Universiteit van Ingolstadt gaat studeren, is de ontmoeting met een echte natuurwetenchapper (de botte, nerveuze, onbeleefde en ongecultiveerde professor Krempe) ontnuchterend. Krempe hecht geen enkele waarde aan boeken en drukt Frankenstein op het hart opnieuw te beginnen, maar die lijkt niet van zins de fantastische visioenen van zijn geliefde auteurs over levensbeginselen en levenselixers in te ruilen voor het zakelijk-ascetische wereldbeeld van Krempe. Even later ontmoet hij echter diens collega Waldmann, die moderne wetenschappelijke inzichten met beschaafde omgangvormen weet te combineren. Hij legt gelduldig uit waarom de oude, fascinerende literatuur moet worden afgewezen. Frankenstein wordt voor de nieuwe wetenschap gewonnen. En Waldmann wordt wat Krempe met zijn repulsive manner nooit zou kunnen zijn, maar wat geen enkele humanist voor zijn verdere ontwikkeling kan missen - a true friend. Frankenstein maakt zich niet alleen de nieuwe wetenschappen (chemie, electrofysica, fysiologie) eigen, hij weet zelfs belangrijke verbeteringen aan te brengen in wetenschappelijke instrumenten, al komen we niet te weten welke - de details ontbreken. Frankenstein raakt geïnvolveerd in baanbrekend onderzoek. Dag en nacht verricht hij wetenschappelijke arbeid. Hij loopt de knekelhuizen af op zoek naar bruikbaar menselijk materiaal. Hij doet al die dingen die volstrekt in strijd zijn met de delicacy, de gevoeligheden van de humanistische cultuur van zijn jeugd. Waar wetenschap in het geding is, mag gevoeligheid niet tellen. Na maanden van eenzame, heimelijke, lugubere

Page 15: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

arbeid is er een plotselinge, beslissende ingeving die hem in vervoering brengt - een “romantisch” moment in zijn wetenschappelijke loopbaan. Plotsklaps weet hij hoe organisch materiaal tot leven kan worden gewekt. Wat zijn ontdekking precies inhoudt, welke technieken het precies betreft, daarover wensen Mary Shelley noch Victor Frankenstein iets los te laten. Het gevolg is dat Frankensteins ontdekking spoedig weer gaat lijken op de alchemistische, Faustiaanse visoenen van Paracelsus en Agrippa. We hebben, zo lijkt het, niet met wetenschap, maar met geëlectrificeerde alchemie van doen. Gaat Frankenstein wel over wetenschap? Presenteert de roman niet veeleer een vroeg-negentiende-eeuws, min of meer Romantisch beeld van wetenschap? En gaat het om moderne wetenschap, of moeten we Frankenstein, net als diens literaire voorganger Faust, eerder in de traditie der alchemisten (de necromancers van Godwin) plaatsen die heimelijk en in stilte naar de middelen zochten om dode materie tot leven te wekken? De Franse wetenschapsfilosoof Bachelard (1947) heeft veel onderzoek gedaan naar de overgang van alchemie naar moderne natuurwetenschap. Voor hem is de roman Frankenstein een symptoom van de vervreemding die rond 1800 intreedt tussen wetenschap en buitenwacht. In de achttiende eeuw, aldus Bachelard, mag natuurwetenschap zich nog in een aanzienlijke publieke belangstelling verheugen. Wat het publiek met name in wetenschap fascineert is het spectaculaire, het amusante, het curieuze. In de achttiende eeuwse saloncultuur is wetenschap een bron van vermaak, een voorwerp voor beschaafde conversatie. Aan het einde van de achttiende eeuw treedt volgens Bachelard echter een abrupte verandering in, een “epistemologische mutatie”. De wetenschapper wordt een arbeider. Hij bezoekt geen salons meer, maar slijt zijn dagen in - de naam zegt het al - een laboratorium. De wetenschap verzakelijkt. De pruik gaat af en uit wetenschappelijke teksten verdwijnen de geestigheden, de erudiete citaten, de frivoliteiten. Wetenschap is niet langer amusant. Niemand leest nog een wetenschappelijke tekst voor zijn plezier. Het gevolg is dat vervreemding optreedt tussen de wereld van de wetenschapper en die van het beschaafde publiek, dat voortaan uit de laboratoria wordt geweerd. De roman Frankenstein laat volgens Bachelard zien hoe weinig vertrouwd de buitenwacht op dat moment nog is met de dagelijkse realiteit van wetenschappelijk onderzoek. Wat voeren wetenschappers in hun laboratoria uit? Plotseling is er de angst dat deze wereldvreemde eenlingen in hun duistere, afgeschermde laboratoria bezig zijn monsters te creëren. Over wat er precies in Frankensteins laboratorium is voorgevallen weet Mary Shelley zoals gezegd weinig bijzonderheden te vermelden. Frankensteins experimentele uitrusting - chemische en electrische apparaten - is klein genoeg om in een reiskoffer te passen. Hij vervreemdt van zijn omgeving, slaat geen acht meer op the charms of nature, op de natuur en haar seizoenen, schuwt sociaal gezelschap en brengt de dag (en dikwijls ook de nacht) door met toil and labour, in plaats van met conversation and amusement zoals het iemand van zijn stand zou hebben betaamd. Hij maakt net zo’n lange dagen als Thoams Starzl twee eeuwen later zal doen. Na twee jaar moeizame arbeid slaagt hij erin een nieuwe mens te creëren, een aggregaat van onderdelen. Hoe hij zijn monster precies tot leven wekt komen we niet te weten, maar hij moet min of meer op de wijze van Galvani te werk zijn gegaan: met kunstmatige bliksemflitsen en metalen geleiders. Het resultaat van twee jaar arbeid wordt in Mary Shelley’s beschrijving tot één quasi-alchemistische gebeurtenis gecomprimeerd. Plotseling is hij er, de nieuwe mens. Maar in plaats van een supermens, schept hij een gedrocht. In plaats van een prins, een Galvanische kikker op menselijk formaat. Mary’s Shelley’s aandacht gaat niet zozeer uit naar de wetenschappelijke details, maar naar het gevoel van ontzetting en afgrijzen dat zich van hem meester maakt. Het is Shelley niet om wetenschap als reële praktijk, maar om gevoelens te doen. Ondanks Waldmanns mentorschap, heeft Frankenstein zich nooit werkelijk tot de moderne wetenschap bekeerd. Waldmann was klaarblijkelijk toch niet streng genoeg. Frankensteins ambitie, de fabricatie van een homunculus, is een droom uit pre-wetenschappelijke, alchemistische tijden en dat geldt ook voor de spectaculaire, abrupte, geheimzinnige wijze waarop hij zijn wensgedachte realiseert. Mary Shelley verzekert dat Frankenstein nauwkeurige notities zou hebben gemaakt, maar van dit protocol, de Frankenstein Notes, krijgen wij niets te zien. Om iets over de nieuwe wetenschap van omstreeks 1800 aan de weet te komen hoeven we Frankenstein niet te lezen. Maar dat is ook niet de inzet van de tekst. Wat Mary Shelley wil registreren en analyseren dat zijn de nieuwe gevoelens en dilemma’s die, ook bij onderzoekers zelf, maar toch vooral bij de buitenwacht, door de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen worden opgeroepen.

Page 16: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

§ 5 Frankenstein als een roman over gevoelens Mary Shelley’s roman beschrijft zoals gezegd de cultuur-clash tussen de extreem gevoelige cultuur der natuur- en literatuurminnende “humanisten” enerzijds, en de gevoelsarme cultuur van de experimenterende en manipulerende, “positieve” wetenschappers anderzijds. De roman is in feite een raamvertelling en begint met de ontmoeting tussen Frankenstein (inmiddels op leeftijd) en de (jonge) avonturier Robert Walton. Zoals Frankenstein zijn vredige, idyllische levenswijze opgaf voor een carrière in de levenswetenschap, zo offerde Walton zijn comfortabele bestaan van ease and luxury op voor een vergelijkbare wetenschappelijke (in dit geval geografische) ambitie: een ontdekkingsreis naar de Noordpool. Hij hoopt dat dit avontuur hem een plaats zal opleveren in de tempel van consecrates names. De Noordpool is voor hem een wonderbaarlijke, geheimzinnige macht, het symbool van de sublieme natuur, en zijn ontdekkingstocht een grandioos, heroïsch, hyper-individueel, maar tot mislukken gedoemd project. In het immense poollandschap ontwaart hij op een dag een gedrocht van bovenmenselijke afmetingen - het monster - op de hielen gezeten door een uitgeputte Frankenstein. In lange brieven aan zijn zus beschrijft Walton hun ontmoeting, in een barre woestenij temidden van onbeschaafde lieden, met wie geen conversatie mogelijk is. In Frankenstein ontmoet hij iemand van zijn eigen klasse, een vriend met een gecultiveerde smaak en verheven idealen. Waltons kajuit verandert een humanistische enclave. Tijdens hun gesprekken, doorspekt met klassieke citaten, doet Frankenstein verslag van zijn kennismaking met de moderne wetenschap en de dramatische gevolgen. Waar het zijn wetenschappelijke ontdekking betreft weigert hij echter in details te treden. Na zijn monster tot leven te hebben gewekt, ontvlucht hij zijn laboratorium. Hij probeert te doen alsof er niets is voorgevallen. Hij keert terug naar de idyllische entourage van zijn jeugd: het Meer van Genève, het Mont Blanc-massief. Zijn wetenschappelijke instrumenten vervullen hem nu met afkeer. Hij leest Oosterse poëzie, voert intieme gesprekken, onderneemt culturele reizen, probeert zijn oude bestaan weer op te pakken, probeert rust te vinden in majestueuze berglandschappen, maar de gedachte aan the thing, the fiend, the foe, aan the being whom I had cast among mankind laat hem niet los. Want daarop heeft angst voor wetenschap betrekking. Een gevaarlijk artefact is uit het laboratorium - dat wil zeggen aan de controle van de onderzoeker - ontsnapt. Zielerust heeft plaatsgemaakt voor wroeging en angst. Terugkeer naar zijn staat van onschuld is niet mogelijk. Ook ‘s nachts, ronddobberend in een bootje op het meer, vindt hij geen rust. Hij beseft dat hij de mensheid als geheel, en zijn intimi in het bijzonder, heeft blootgesteld aan een ontzaglijk gevaar. Zoals hij aanvankelijk wegvluchte voor zijn verantwoordelijkheid, zo ervaart hij die verantwoorlijkheid nu maximaal. Het monster zoekt hem op om hem ter verantwoording te roepen. “For the fist time”, vertelt Frankenstein, “I felt what the duties of a creator towards his creature were...” (p. 366). Het monster vertelt zijn levensverhaal. Hoe hij heimelijk zijn intrek nam in de woning van een idyllisch, deugdzaam huisgezin, hun conversaties volgde, zich hun manners, sentiments en feelings eigen maakte, hoe hij klassieke literaire teksten leerde lezen, zoals Milton’s Paradise Lost, een tekst waarin hij zijn eigen scheppingsverhaal herkent, met dit verschil dat Frankenstein, in tegenstelling tot God zelf, zijn verantwoordelijkheid jegens zijn schepsel niet beseft. Maar het humanistische programma van cultivering mislukt. Wanneer het monster op een dag uit zijn schuilplaats tevoorschijn komt, reageren de gezinsleden met afgrijzen op zijn afzichtelijk uiterlijk. Nu hij voor zijn schepper staat eist hij dat Frankenstein een tweede monster fabriceert, een vrouwelijke metgezel: “I demand a creature of another sex ... it shall content me ... we shall be monsters...”. Frankenstein stemt in, hij gaat weer aan het werk, maar de toil and labour die dit vereist staan hem nu tegen. Hij brengt een bezoek aan Engeland omdat hij iets heeft opgevangen over nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen aldaar - maar de details ontbreken. Na terugkeer zal hij met zijn verloofde Elisabeth trouwen, maar zolang het monster, dat hij met zijn eigen handen fabriceerde, hem achtervolgt, vervult de gedachte aan een echtelijke verbindtenis hem met horror and dismay. Frankensteins vader stemt met een reis naar Engeland in, op voorwaarde dat een vriend hem vergezeld. Tijd of geld spelen geen rol. De reis voert door Romantische landschappen (De Rijn, het Lake District), maar Frankenstein kan er niet meer van genieten. Uiteindelijk komt hij op de Orkney-eilanden terecht, een gothic landschap bij uitstek. Daar zal hij zijn arbeid voltooien. I sat one evening in my laboratory... en denkt na over de mogelijke gevolgen van zijn nieuwe project. De beide monsters zouden zich kunnen gaan voortplanten en een nieuw soort - species - doen ontstaan, dat een bedreiging zou kunnen vormen voor het menselijke ras. Op dat moment vertoont zich het afzichtelijke monster, in het maanlicht. Frankenstein vernietigt het bijna voltooide vrouwenlichaam en het monster spreekt een verschrikkelijke dreiging uit: I shall be with thee on thy wedding-night! Wat volgt is een romantisch verhaal waarbij Frankenstein en het monster elkaar bij toerbeurt achtervolgen en met verwijten overstelpen, een verhaal met kerkers, valse beschuldigingen, hartstochtelijke brieven, dramatische rechtszaken en - vooralsnog - een happy end. Alleen Frankenstein zelf beseft hoe schuldig hij is en hoe verkeerd het nog kan aflopen. Dan volgt de huwelijksnacht. Ook daarvan kan hij niet genieten. Met de hand om zijn pistool geklemd - materiaal voor Freudiaanse duidingen is in

Page 17: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

overvloed aanwezig -, wacht hij het monster op, terwijl Elisabeth gaat slapen. The fiend komt inderdaad, vermoordt Elisabeth en vlucht, waarop Frankenstein de achtervolging inzet die hem naar het poollandschap zal voeren, waar hij in Waltons kajuit aan uitputting overlijdt. Tevergeefs probeert Walton meer wetenschappelijke informatie los te krijgen:

Sometimes I endeavoured to gain from Frankenstein the particulars of his creature’s formation, but on this point he was impenetrable” (p. 483).

Frankenstein is wel bereid om over literatuur en ethiek te praten, maar over wetenschap geen woord. Uiteindelijk, zegt hij, besefte ik dat mijn verantwoordelijkheid jegens de mensheid groter was dan die jegens het schepsel dat ik fabriceerde. Frankenstein is een roman over de angst voor wetenschap. Het is het verhaal over een gevaarlijk, wetenschappelijk artefact dat kans ziet uit het laboratorium te ontsnappen om een idyllische buitenwereld op catastrofale wijze te beschadigen. Schepping van een tweede monster zou de ramp alleen maar groter maken. Wanneer containment mislukt opteert Frankenstein voor exterminatie. Terwijl op het beroemde Fresco van Michelangelo de relatie tussen Schepper en schepsel in het teken staat van toewijding en betrokkenheid, is de relatie tussen Frankenstein en zijn monster er een van vijandschap en angst. Frankenstein is een uitvergroting van de experimenten van Galvani met geprepareerde kikkers, een extrapolatie van deze experimenten naar de mens. Frankenstein blijft echter een tovenaarsleerling, een volgeling van Agricola en Paracelsus, eerder dan van Waldmann of Krempe. Zijn wetenschap is geëlectrificeerde alchemie. Het nieuwe dat hij fabriceert, verschijnt plotseling, en min of meer compleet. In zijn analyse van Frankenstein ergert Stephen Jay Gould (1996) zich aan het feit dat de beroemde verfilming uit 1931 een heel andere moraal uitdraagt dan de roman zelf. De film begint met een proloog waarin wordt aangekondigd dat dit het verhaal is van een wetenschapper die meende voor God te mogen spelen: “a man of science who sought to create a man after his own image without reckoning upon God” (p. 53). In The Bride of Frankenstein uit 1935 wordt zelfs Mary Shelley opgevoerd om een vergelijkbare verklaring af te leggen: “My purpose was to write a moral lesson of the punishment that befell a mortal man who dared to emulate God”. Dit is, zoals Gould terecht opmerkt, een element dat in de roman ontbreekt. Mary Shelley dacht vrijzinnig. Zij was niet anti-wetenschap. Toch dreigt ook Gould op zijn beurt de moraal van het verhaal enigszins te simplificeren. Hij heeft gelijk wanneer hij zegt dat Frankenstein geen anti-wetenschappelijk boek is. De moraal ervan is niet dat we geen wetenschappelijk onderzoek meer zouden moeten verrichten of tot een moratorium zouden moeten besluiten. Frankensteins vergrijp is dat hij weigert tijdig met anderen over zijn werk te communiceren en dat het zo lang duurt voordat hij zijn verantwoordelijkheid beseft jegens het door hem gefabriceerde artefact. In de roman wordt weliswaar een vergelijking gemaakt met Paradise Lost (dat wil zeggen met de schepping van de mens door God), maar dat gebeurt om te benadrukken waarin precies Frankenstein te kort schoot: hij laat (in tegenstelling tot God) zijn schepsel over aan zijn lot. Dit neemt niet weg dat de supermens die Frankenstein wilde creëren in werkelijkheid een gedrocht is. Anders gezegd, de resultaten van biotechnologische projecten kunnen maar gedeeltelijk worden voorzien. Bovendien blijft staan dat de wijze waarop hij zijn arbeid verrichtte vaak weinig delicaat was, hetgeen communicatie met anderen over zijn werk bemoeilijkte. Omdat het gefabriceerde artefact een gedrocht was en omdat de voorarbeid zo’n smerig werk was, daarom schrok hij ervoor terug te communiceren en verantwoording af te leggen. Frankenstein had moeten spreken, dat is waar, maar wat Mary Shelley vooral laat zien is dat de wetenschapper (Frankenstein) en de buitenstaanders (Elisabeth etc.) tot twee totaal verschillende culturen zijn gaan behoren, zodat communiceren een bijzonder lastige opgave wordt. Wat in Frankenstein ontbreekt is de dimensie tijd. Echte wetenschap neemt aanzienlijk meer tijd in beslag dat het quasi-alchemistische project van Frankenstein. Wetenschappelijke arbeid bestaat uit lange reeks kleine, vaak tijdrovende stappen, verspreid over een veelvoud aan deelprojecten. Door de afwezigheid van wetenschappelijke details wordt Frankensteins transformatie tot één dramatische handeling gecomprimeerd. Daarmee krijgt ook de ethische beoordeling een alles-of-niets karakter. Moet hij voor het welzijn van de mensheid of voor het welzijn van zijn monster kiezen? In het ontbreken van de dimensie tijd manifesteert zich de vervreemding die rond 1800 intrad tussen wetenschap en buitenwacht. Voor het publiek geldt namelijk wèl dat het nieuwe, onrustbarende wetenschappelijke artefact plotseling verschijnt. De jaren van voorbereiding in het lab blijven buiten het gezichtsveld. Frankenstein weigerde met zijn omgeving over zijn project te communiceren. Zelfs nadat het monster was ontsnapt hield hij de zaak geheim. Door dit gebrek aan communicatie verschijnt het nieuwe plotseling, uit het

Page 18: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

niets, als bij toverslag. Wat Frankenstein in een minimum aan tijd realiseert, namelijk de recyclebaarheid van het lichaam, is in werkelijkheid een langdurig en over een lange reeks van deelprojecten verspreid proces, waarvan het begin, de Anfang weliswaar rond 1800 ligt, maar waarvan de consequenties pas Anno Nu pas zichtbaar worden, nu d’Alemberts droom van het lichaam als aggregaat van uitwisselbare elementen concreet gestalte krijgt in digitale anatomie en tissue engineering. In de tussenliggende periode is de manipuleerbaarheid, de plasticiteit van het lichaam sprongsgewijze toegenomen. Anders gezegd, in werkelijkheid valt het project “Frankenstein” (negatieve variant) of “d’Alembert” (positieve variant) in een lange reeks min of meer op zichzelf staande deelprojecten of tussenstappen uiteen. Rond 1800 gaat het nog om pure fantasie. Inmiddels is een aantal van de betrokken deelprojecten (geheel of gedeeltelijk) gerealiseerd. Maar telkens wanneer er in de biowetenschappen vooruitgang wordt geboekt, worden de oorspronkelijke reacties, de oorspronkelijke scripts - angst (“Frankenstein”) dan wel enthousiasme (“d’Alembert”) - geactiveerd. Bij elkaar opgeteld vormen deze deelprojecten een Gesamt-Bild, een Gestalt waarin de contouren van het oorspronkelijke project kunnen worden herkend. Sinds Frankenstein zijn de condities van wetenschap, en is vooral ook het publieke beeld van wetenschap drastisch veranderd. Zoals de alchemist met zijn geheimzinnige boeken en instrumenten plaats maakte voor de salonwetenschapper met zijn pruik en zijn sierlijke glaswerk, zo maakte laatstgenoemde plaats voor de moderne wetenschapper die achtereenvolgens in uiteenlopende contexten werd afgebeeld - achter een operatietafel (waar hij vivisectie pleegt), in het laboratorium (waar hij een reageerbuis tegen het licht houdt), achter een microscoop (waarmee hij chromosomen bestudeert) en achter een computerscherm (waar hij DNA recombineert). Maar in al deze gestalten wordt door het grote publiek bij tijd en wijle een nieuwe Frankenstein herkend. Frankenstein is een “moderne mythe” geworden (Turney 1998), een archetype dat zich in het publieke onbewuste nestelde en door concrete mediaberichten over wetenschappelijke vooruitgang geactiveerd kan worden. De positieve tegenpool (enthousiasme) is er in mindere mate in geslaagd zich te hechten aan een concrete literaire gestalte, maar bleef evengoed in de publieke respons op wetenschap aanwezig. Wanneer we actuele gevoelens van angst of euforie ten opzichte van de hedendaagse biowetenschappen willen begrijpen, moet we beseffen dat deze reacties niet enkel reageren op de actuele gebeurtenis als zodanig, maar ook op het onderliggende script of archetype waaraan die gebeurtenis beantwoordt. In Frankenstein is de dimensie tijd zoals gezegd gecomprimeerd, geminimaliseerd. In werkelijkheid gaat het om een lange reeks deelprojecten, over de tijd verspreid. Maar elk deelproject verwijst naar of herinnert aan het literaire beginmoment, aan het oorspronkelijke (maar fictieve) Gesamtbild, aan de gecomprimeerde Gestalt. In de nu volgende paragrafen van dit rapport wil ik een aantal van deze deelprojecten (aangeduid als “dossiers”) afzonderlijk bespreken. De optelsom van deze dossiers vormt echter een Gesamtbild - het lichaam als aggregaat van uitwisselbare elementen. De eerste dossiers die ik bespreek spelen zich af omstreeks het jaar 1900. Pas dan beginnen stukjes van de futurologische droombeelden van Mary Shelley en Denis Diderot realiseerbaar te worden. De eerste vorm van uitwisseling tussen lichamen die ik bespreek is “bloedtransfusie”. Aanvankelijk gaat het om directe uitwisseling van donor naar ontvanger, die zich fysiek in elkaars nabijheid bevinden - hun bedden of stoelen staan letterlijk naast elkaar, ze bevinden zich gelijktijdig in dezelfde ruimte. Bloed is dan nog geen zelfstandig element, het is buiten het lichaam nog niet houdbaar. Bloed kan nog geen grondstof van transplantatieprodukten zijn. Gaandeweg worden technieken ontwikkeld die de verzelfstandiging van het element bloed bevorderen. De afstand tussen donor en ontvanger neemt toe. Het wordt mogelijk bloed voor langere tijd te bewaren en tot afzonderlijke bloedprodukten te verwerken. Donor en ontvanger hoeven zich niet langer om hetzelfde moment in dezelfde ruimte te bevinden. Ze hoeven elkaar niet langer te kennen of te zien, te ontmoeten. De testikel (dossier 2) is het eerste complete orgaan waarvoor de transplantatiegeneeskunde in deze vroege fase van haar ontwikkeling belangstelling heeft. In het begin van de twintigste eeuw verschuift de aandacht echter naar andere organen. De aandacht verschuift met name van het dubbelorgaan testikel naar het dubbelorgaan nier. Voor de Frans-Amerikaanse arts Alexis Carrel (dossier 3) is in de vroege geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde een belangrijke rol weggelegd. Hij brengt belangrijke technische verbeteringen aan. Dit wordt nog eens onderstreept wanneer in maart 200 twee in het kader van xenotransplantatie gekloneerde biggetjes naar hem worden vernoemd. Xenotransplantatie en tissue engineering blijken recente hoofdstukken in een lange geschiedenis. De morele ruimte waarin zich deze nieuwe ontwikkelingen afspelen is echter door eerdere reacties en discussies voorgestructureerd.

Page 19: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 1 : Bloedtransfusie (Karl Landsteiner) In het jaar 1900 ontdekt Karl Landsteiner (1868-1943) de bloedgroepen A, B en O. De letters verwijzen naar chemische substanties (N-acetylglucosamine en N-acetylgalactosamine) die zich op de rode bloedlichaampjes bevinden. Wanneer bloedtransfusie plaatsvindt van een donor met bloedgroep A naar een ontvanger met bloedgroep B of O, zetten deze substanties aan tot de productie van antistoffen. In dat geval treedt samenklontering (agglutinatie) op. De antistoffen bewaken als het ware de integriteit van het bloed. “O” is de aanduiding voor bloed waarin beide factoren afwezig zijn. Bloed van dit type kan in principe aan elke ontvanger worden toegediend. In 1902 wordt bloedgroep AB (waarin beide factoren aanwezig zijn) aan het rijtje toegevoegd. Landsteiner werkte aanvankelijk in Wenen, vervolgens in Den Haag, maar aanvaardde in 1922 een aanstelling bij het vermaarde Rockefeller Institute for Biomedical Research te New York, dat in dit rapport nog vaker genoemd zal worden. Onderzoek bevindt zich te verplaatsen van de universiteit, waar het in combinatie met onderwijs wordt verricht, naar grote onderzoekscentra. Landsteiners ontdekking maakte veilige bloedtransfusies mogelijk. Het is de Anfang van de transplantatiegeneeskunde, enerzijds omdat transplantaties zonder bloedtransfusie in feite ondenkbaar zijn, anderzijds omdat bloed zelf als een orgaan, en transfusie als een vorm van orgaantransplantatie kan worden opgevat. Een van de eerste gedocumenteerde pogingen om bloed intraveneus te transplanteren betrof paus Innocentius VIII die, toen hij ten gevolge van een ziekte ernstig verzwakt was, bloed van drie gezonde jongens ontving (Hagen 1982). Zowel de drie donoren als de paus moesten dit experiment met de dood bekopen. In de zeventiende eeuw hebben Christopher Wren en Richard Lower, leden van de Royal Society, meer succes met hun experimenten (Ornstein 1975). In 1665 brengen zij bloed afkomstig uit de slagader van een hond over in de ader van een andere hond en in 1667 ontvangt een zwakzinnige man een hoeveelheid bloed afkomstig van een lam - xenotransplantatie. In datzelfde jaar past Jean Baptiste Denis een soortgelijke bloedtransfusie toe bij een vijftienjarige jongen die herhaaldelijk een aderlating had ondergaan. Wanneer een jaar later een van zijn patiënten aan de gevolgen van een transfusie met lamsbloed sterft, heeft dit een rechtszaak tot gevolg. Uiteindelijk wordt bloedtransfusie niet alleen door de paus, maar ook door een aantal wereldlijke overheden verboden. Transfusie wordt als het ware getroffen door een moratorium dat pas door Landsteiners ontdekking ongedaan zal worden gemaakt. In 1907 begint men bloed van ontvangers en donoren te typeren en te matchen. Bloedgroep O komt in gebruik als universeel donorbloed. In 1914 wordt een anti-stollingsmiddel (sodium citraat) ontwikkeld, dat het mogelijk maakt bloed voor langere tijd te bewaren, zodat de transfusie niet langer direct van donor naar ontvanger hoeft plaats te vinden. Vanaf dat moment zal de afstand tussen donor en ontvanger steeds verder toenemen. De ontdekking van het antistollingsmiddel maakt het mogelijk om omvangrijke bloedvoorraden aan te leggen - en die ontdekking komt precies op tijd. De Eerste Wereldoorlog gaat immers gepaard met een ongekend grote vraag naar bloed. In 1950 wordt glas als verpakkingsmateriaal door plastic vervangen, wat transport over langere afstand mogelijk maakt. De individuele, rechtstreekse bloeddonatie, door echtgenoten of verwanten, heeft nu definitief plaatsgemaakt voor een internationale industrie die miljoenen liters per jaar inzamelt en tot een groot aantal bloedproducten verwerkt (zoals plasma, factor VIII, immunoglobine, albumine, etc.). De bloeddonor anonimiseert. De ruimte tussen donor en recipiënt expandeert. Tussen beide eindtermen nestelt zich een complex netwerk van bloedbanken, transfusietechnieken, transfusieartsen, etc. Bloed wordt commercieel interessant. Bloed als intieme lichamelijke substantie ondergaat als het ware een transformatie. Het verandert van gift in merchandise (Hagen 1982). Derde Wereld-landen exporteren grote hoeveelheden bloed naar firma’s in het Westen, met name de V.S. Ondanks de toename van de bloedvoorraad in absolute zin, neemt de vraag naar bloed (en bijgevolg de schaarste aan bloed) steeds verder toe, met name door de ontwikkeling van nieuwe bloedproducten - bloed is een grondstof geworden. In de jaren tachtig van de Twintigste Eeuw wordt de bloedvoorraad bovendien bedreigd door nieuwe infectie-ziekten, met name Hepatitis B en HIV, die permanente monitoring - en op gezette tijden zelfs massale destructie van bloed - noodzakelijk maken. Maar door toedoen van biotechnologie en de introductie van recombinant-DNA-technieken worden ook op dit terrein nieuwe perspectieven geopend. Ook waar het bloedtransfusie betreft zal tissue engineering meer en meer een optie zijn. In de toekomst zullen genetisch gemodifceerde micro-organismen als producenten van bloedproducten kunnen gaan fungeren.

Page 20: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 2 : Testikeltransplantatie In 1889 rapporteerde de toen 72-jarige Franse arts Charles Eduard Brown-Séquard een aanzienlijke toename van vitaliteit nadat hij zichzelf met testispreparaten, afkomstig van honden, had geïnjecteerd. Dit bericht, dat in eerste instantie alom hilariteit veroorzaakte, was het begin van transplantatie van testiswefsel als verjongingskuur en als remedium voor een lange reeks aandoeningen, variërend van diabetes en debiliteit tot en met homoseksualiteit (Barten 1997, Rogge 1922, Lyons Hunt 1922). Eerder had Brown-Séquard al vastgesteld dat vitaliteit en potentie afnemen ten gevolge van veroudering en overmatig masturberen. Hij nam een testikel weg bij een jonge hond, sneed het orgaan in stukjes, vermengde het met een hoeveelheid water en injecteerde zichzelf met het vocht dat na filtratie overbleef. Voorafgaande aan het experiment kon hij een gewicht van rond de 34 kilo tillen, na de injecties echter een gewicht van rond de 41 kilo. Zijn urinestraal was nu krachtiger en hield langer aan. Na verloop van tijd trad weer de oude situatie van zwakte in. In de periode 1913-1922 verschenen diverse publicaties waarin de dramatische effecten van testis-“transplantatie” werden beschreven. De Amerikaanse arts Leo Stanley rapporteert in 1922 succesvolle experimenten met testisweefsel afkomstig van geëxecuteerde gevangen en van dieren, als remedium tegen impotentie. De geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde is inmiddels echter een nieuwe, meer serieuze fase ingegaan. Van de enthousiaste publiciteit rond testikeltransplantatie van dier naar mens als verjongingskuur moet Stanley hij niet veel hebben. Dat prikkelt alleen maar de fascinatie van het grote publiek voor het sensationele. Wat hij bepleit is nuchter onderzoek. Zijn steekproef (550 proefpersonen) bestaat uit gedetineerden van de California State Prison (San Quentin). Het voordeel van het werken met gevangen is, aldus Stanley, dat ze qua opleiding, dagritme en omgevingsvariabelen een min of meer homogene populatie vormen die ook nog eens nauwgezet en langdurig kan worden gevolgd. De oude compliciteit van strafpraktijk en orgaanuitwisseling of -recycling wordt andermaal bekrachtigd. Testikels afkomstig van honden worden door Stanley in plakjes gesneden en geïmplanteerd. De proefpersonen wordt gevraagd hun ervaringen schriftelijk te rapporteren. Ook beschrijft Stanley de resultaten van transplantatie van testisweefsel afkomstig van geëxecuteerde gevangen naar seniele patiënten. Deze praktijk, die hedendaagse lezers wellicht met horror vervult en, in de woorden van Frankenstein, als insupportable tot the delicacy of the human feelings zal worden ervaren, wordt door Stanley in bondige en zakelijke bewoordingen afgedaan. Zoals Frankenstein de knekelhuizen bezocht, zo bezoekt Stanley ruim honderd jaar later de executiecentra op zoek naar bruikbaar materiaal. Een stukje van Frankensteins project, zo lijkt het, is werkelijkheid geworden. In de jaren twintig oogstte transplantatie van testisweefsel afkomstig van geiten en primaten door Serge Voronoff veel enthousiasme bij het grote publiek, hoewel het om een uiterst primitieve vorm van “transplantatie” ging - er vond geen vasculisatie plaats; de organen verschrompelden om uiteindelijk spoorloos te verdwijnen. De opzet van de meeste experimenten was methodologisch gezien inadequaat en de gerapporteerde resultaten moeten voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan het placebo-effect. De ontdekking van testosteron in 1935 maakte abrupt een einde aan testistransplantatie als verjongingskuur. Een hoofdrol daarbij was weggelegd voor de Weense arts Eugen Steinach, vriend en tijdgenoot van Freud. Sinds mensenheugenis, aldus Steinach (1940), beschikken fokkers, veehouders en niet te vergeten slavenhouders over praktische kennis inzake de gevolgen van testikel-uitname oftewel castratie. Toch waren de gevolgen van het verwijderen (en reïmplanteren) van geslachtsorganen nooit wetenschappelijk bestudeerd. Steinachs transplantatie- en reïmplantatieonderzoek met ratten vindt goeddeels tussen 1894 en 1914 plaats, maar ook toepassing bij de mens ligt in het verscheit. In 1915 vindt implantatie van een testikel plaats bij een soldaat die aan het front ontmand was geraakt - kennelijk met succes. De ingrepen bij donor en ontvanger werden gelijktijdig verricht. De afstand tussen donor en ontvanger was, zowel in ruimte als in tijd, minimaal. De testikel werd doormidden gesneden om vascularisatie te bevorderen. Hoe een donor bereid werd gevonden een testikel af te staan wordt niet vermeld, maar in 1911 schreef Victor Lespinasse, die nog eerder dan Steinach een testikeltransplantatie bij een menselijke patiënt verrichtte, hierover het volgende:

A testicle from a normal man was easily obtained. In fact, I was surprised at the number of testicles that are available for transplantation purposes (p. 1869).

Ook in dit geval vinden orgaanuitname en implantatie vrijwel gelijktijdig en in dezelfde ruimte plaats. Voor Steinach

Page 21: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

was de testikeltransplantatie van mens naar mens slechts een terzijde. In feite was hij niet in transplantatiegeneeskunde maar in endocrinologie geïnteresseerd. Hij schreef zijn boek om een einde te maken aan het misplaatste enthousiasme onder het grote publiek inzake testistransplantatie als verjongingskuur. Zijn onderzoek culmineert uiteindelijk in de isolatie en chemische analyse van het mannelijke geslachtshormoon testosteron (C19H30O2), hetgeen testistransplantatie als “verjongingskuur” definitief overbodig maakte. Terwijl bij Voronoff vascularisatie vrijwel achterwege bleef, was ook de techniek van Steinach (het doormidden snijden van donororganen) nog betrekkelijk primitief. Verschrompeling van het orgaan was ook in zijn geval een kwestie van tijd. Men beschikte niet over de juiste technieken om organen met bloedvaten, en bloedvaten met bloedvaten, te verbinden - de technische term hiervoor is anastomose. In 1902 publiceerde de Franse arts en latere Nobelprijswinnaar Alexis Carrel echter een artikel over zijn nieuwe techniek voor anastomose van bloedvaten. Deze publicatie staat aan het begin van een nieuw deelproject, een nieuw dossier.

Page 22: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 3 : Orgaanpreservatie (Alexis Carrel) Toen Alexis Carrel (1873-1944) vaststelde dat zijn docenten aan de Universiteit van Lyon niet of nauwelijks in staat waren bloedvaten aan elkaar te hechten, zocht hij contact met een borduurster, Mademoiselle Leroudier, die hem de kneepjes van haar vak leerde. De handigheid en vaardigheid die hij zich met haar hulp eigen maakte, lag ten grondslag aan zijn wetenschappelijke succes. Tegelijkertijd gebeurde er iets dat zijn positie als wetenschapper in Frankrijk onmogelijk maakte. Hij nam (met tegenzin) deel aan een bedevaart naar Lourdes, als medisch begeleider van een doodzieke patiënte, was getuige van haar wonderbaarlijke genezing, en werd religieus. Zijn publicatie over deze ervaring betekende het einde van zijn loopbaan in Frankrijk. In 1904 emigreerde hij naar de Verenigde Staten. In 1906 trad hij toe tot het Rockefeller Institute for Medical Research, hetzelfde instituut waar ook Landsteiner werkzaam is geweest. In 1905 wist hij de poot van een hond te amputeren en vervolgens weer aan het lichaam te bevestigen. Hij begon te experimenteren met niertransplantatie en ontwikkelde een methode om bloedvaten voor langere tijd te bewaren. Samen met Charles Lindbergh ontwikkelde hij een methode voor preservatie van complete organen, door middel van een machine die het orgaan van zuurstof voorzag. Naast wetenschappelijke boeken zoals The Transplantation of Organs [1914] en Tissue Culture [1936] was hij een auteur van religieuze boeken zoals L’homme, cet inconnu [1935] en La prière [1944]. In 1912 ontving hij de Nobelprijs. Onlangs kwam zijn naam weer in het nieuws. Toen in maart 2000 de media wereldwijd melding maakten van de geboorte van vijf gekloneerde biggetjes - waarover zo dadelijk meer -, bleek dat twee van hen naar hem waren genoemd: Alexis en Carrel. Dankzij de technieken die Carrel ontwikkelde, met name op het gebied van hechting en preservatie, kon de afstand tussen donor en ontvanger verder toenemen, zowel in ruimte als in tijd. Dit bevorderde anonimisering. Anno Nu mogen orgaanuitname en orgaanimplantatie als discrete, op zichzelf staande, min of meer autonome ingrepen worden opgevat. Hoewel ze naar elkaar verwijzen, zijn het verrichtingen die op verschillende tijdstippen en op verschillende locaties kunnen worden uitgevoerd. De technische innovaties van Carrell liggen hieraan ten grondslag. Op zichzelf genomen zijn de initiatieven van Landsteiner, Steinach, Carrel en stanley op geen enkele manier onrustbarend te noemen. Nietemin kunnen ze worden uitgelegd als elementen van een Gesamtbild - het lichaam als een aggregaat van uitwisselbare onderdelen. Stap voor stap wordt dit beeld (droombeeld dan wel schrikbeeld) werkelijkheid. De grens tussen lichamen van individuen, en tussen lichamen van mensen en van dieren, vervaagt. Ook het werk van Carrel, met name het kunstmatig in leven houden van weefsels (bloedvaten) of zelfs complete organen buiten het lichaam, verbindt hem met “Frankenstein” als Gestalt. Daar komt bij dat Carrel in hoge mate een visible scientist (Goodell 1977) was, wiens wetenschappelijke arbeid zich niet in stilte en afzondering voltrok, maar zichtbaar was voor en tot de verbeelding sprak van een omvangrijk, krantenlezend publiek. Bij dit publiek ontwikkelde zich een “Frankensteinian vision of Carrel’s achievements”, met name van zijn prestaties op het gebied van artificiële orgaanpreservatie, aldus Turney (1998).

Page 23: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 4 : “Creating life in the laboratory” (Jacques Loeb) De bioloog Jacques Loeb (1859-1924), een tijdgenoot van Freud, werd opgeleid door vooraanstaande Duitse fysiologen, maar emigreerde in 1891 naar de Verenigde Staten. In 1910 trad Loeb - ook hij - toe tot het Rockefeller Institute for Medical Research. Voor de Duitse fysiologie was het onderscheid normaal vs. pathologisch maatgevend. Fysiologisch onderzoek stond in dienst van een geneeskunde die zich tot doel stelde normaliteit te herstellen. De natuur, de natuurlijke situatie, de toestand van normaliteit bleef de norm. In laboratoria bracht men pathologie bij proefdieren teweeg om te zien op welke wijze normaliteit hersteld kon worden. Wat Loeb daarentegen voor ogen stond was een biotechnologie die de mens in staat zou stellen de natuur drastisch te corrigeren, te manipuleren, te transformeren (Pauly 1981). Waarom zouden we genoegen nemen met “normaliteit”? Waarom zouden we onszelf onderwerpen aan onze anatomie? Kort na zijn emigratie naar de Verenigde Staten wist Loeb met behulp van zoutoplossingen bij niet-bevruchte eicellen van zeeëgels embryologische ontwikkeling op gang te brengen, iets wat normaliter alleen gebeurt wanneer de eicel door een zaadcel is bevrucht (Loeb 1899/1905, pp. 539 e.v.). Hij slaagde erin een complex, natuurlijk proces effectief te manipuleren. Onder gunstige omstandigheden zijn mannelijke zeeëgels in feite overbodig. Het toedienen van betrekkelijk eenvoudige, anorganische chemische substanties aan het milieu kan celdeling opwekken. Hij noemde dit verschijnsel artificiële parthenogenese. Loebs collega T.H Morgan had weliswaar opgemerkt dat de eicellen van sommige primitieve organismen in zeewater spontaan tot deling kunnen overgaan, maar beschouwde dit nog als een “pathologisch” fenomeen, aldus Loeb (1899/1905, p. 540). In zijn eigen publikatie wordt dit fenomeen - artificiële parthenogenese in zeewater - niet langer als pathologisch gekwalificeerd. Loeb spreekt de overtuiging uit dat in de toekomst complete parthenogenesis in mammalians - lees “mensen” - mogelijk zal zijn (p. 543). Hoewel Diderot of d’Alembert niet worden genoemd, appelleert deze anticipatie onmiskenbaar aan hun droom: ontkoppeling van seksualiteit en voortplanting door kunstmatige uitwisseling van geslachtscellen. Voor Loeb was de natuur zoals zij is niet interessant. Hij beschouwde haar als het ruwe materiaal waarmee de “medisch ingenieur”, de biotechnoloog werkt. Datgene wat de natuur in de loop van een moeizaam en langdurig evolutieproces had weten te realiseren, was maar een fractie van wat in het laboratorium aan mogelijkheden gerealiseerd kon worden. In een laboratorium kon men veel sneller en doelmatiger te werk gaan. Het laboratorium maakte het mogelijk de dimensie tijd te comprimeren. Natuurlijke voortplanting, aldus Loeb, zou spoedig tot het verleden kunnen behoren. De natuurlijke methode hoefde niet langer geromantiseerd te worden, haar restricties en defecten bleken vatbaar voor correctie. Stap voor stap moet de natuurlijke situatie worden vervangen door iets beters. Fysiologie en geneeskunde in traditionele zin (gericht op herstel van normaliteit) moeten manipulatieve, transformerende wetenschappen worden. Loeb wil de natuur niet begrijpen maar transformeren. Biologie wordt biotechnologie. Door manipulatie van milieu-factoren (met name zuurstofdeprivatie) weet Loeb de levensduur van organismen drastisch te verlengen. Op termijn zullen zaken als in vitro fertilisatie en rejuvenatie ook bij de mens mogelijk zijn, meent hij. Het is de taak van de wetenschap de natuur te verbeteren, natuurlijke restricties te overstijgen. Vrouwen zullen zich in de toekomst niet langer genoodzaakt zien een man te huwen om kinderen te krijgen. Loebs onderzoekingen trekken de aandacht. Ook hij is een visible scientist. Jonge meisjes wagen zich niet langer in zee en onvruchtbare echtparen schrijven emotionele brieven waarin ze Loeb smeken hen kinderen te schenken.Zijn wetenschappelijke publicaties zijn nuchter en zakelijk, maar in interviews laat hij gemakkelijk tot speculaties omtrent toekomstige ontwikkelingen verleiden. In krantenartikelen wordt hij met Faust en Frankenstein vergeleken, met name vanwege zijn optimistische voorspellingen inzake het drastisch verleggen van de natuurlijke leeftijdsgrens: “Science claims it can stay death” (New York Journal 1.1.1902), “But who whishes to live for ever?” (Detroit Free Press 1.1.1902). Afgaande op dergelijke krantenkoppen moet destijds de indruk hebben bestaan dat het creëren van leven in het laboratorium een kwestie van tijd was. “Chemical creation of life” kopt de New York Times op 1 maart 1905. En een aantal jaren later komen Carrel en Loeb, deze voor het publieke oog toch al zo zichtbare wetenschappers, samen aan het woord in een artikel dat onder de kop “Creating life in the laboratory” in Cosmopolitan verschijnt. De euforie is echter van korte duur. Spoedig ontdekken vooraanstaande biologen zoals Sherrington, Henderson en Cannon dat fysiologische processen met name op celniveau aanzienlijk complexer en delicater zijn dan Loeb en anderen willen doen geloven. Effectieve manipulatie moet vooralsnog als een droombeeld worden afgedaan.

Page 24: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Biologie wordt weer moeizame laboratoriumarbeid, voorlopig zonder sensationele implicaties. Enthousiaste anticipaties op toekomstige biotechnologische ontwikkelingen zijn echter niet alleen het werk van experimentele biologen zoals Loeb. Ook romanschrijvers, niet zelden met een biologische achtergrond, wagen zich aan toekomstvoorspellingen. En zoals de experimenten van Galvani destijds samenvielen met de opkomst van de gothic novel, zo is nu sprake van een opvallende synchroniciteit tussen de experimenten en publicaties van Loeb en Carrel enerzijds en de opkomst van science fiction als genre anderzijds [4].

Page 25: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 5 : Utopie of Catastrofe? (H.G. Wells) Herbert George Wells (1866-1946) studeerde biologie aan de Normal School of Science te London. T.H. Huxley was zijn belangrijkste docent. Hij schreef een aantal biologische teksten en in 1930 publiceerde hij samen met G.P. Wells (zijn zoon) en Julian Huxley (de broer van Aldous) het boek The Science of Life, een overzicht van de biologie op dat moment. In dit omvangrijke en invloedrijke boek, dat vooral dienst deed als handboek voor studenten, werden de dossiers besproken die in de voorafgaande paragrafen aan de orde waren: het onderzoek van Loeb, Steinach, Voronoff en anderen. Naar aanleiding van het onderzoek van Loeb vragen de auteurs zich bijvoorbeeld af of deze techniek in de toekomst ook op zoogdieren (lees: mensen) zal worden toegepast. Zij schrijven:

In mammals the ovum is inaccessible to the experimenter, so that we do not know whether artificial parthenogenesis is possible. There is no reason to suppose that it is not... (p. 509).

Wanneer kunstmatige vormen van uitwisseling van erfelijk materiaal ook bij zoogdieren mogelijk zal blijken, dan zal dit het einde betekenen van de twee-eenheid voortplanting/seksualiteit:

Once more it becomes evident to us that sex is imposed upon reproduction and is in its essence a different thing (p. 510).

Deze zinsnede is, bijna letterlijk, een citaat uit Le Rêve de d’Alembert. Over Voronoff schrijven ze:

The experiments of Voronoff on gland-grafting and the exploitation of them by a section of the daily press have made rejuvenation a subject of general interest (p. 604).

Naar aanleiding van deze en andere biotechnologische experimenten vragen Wells et al zich onder meer af of het in de toekomst mogelijk zal zijn het geslacht van kinderen te bepalen door zaadcellen voorafgaande aan bevruchting te selecteren, bij voorbeeld met behulp van een centrifuge. Ook de mogelijkheid van xenotransplantatie en tissue engineering wordt aangeroerd. De biotechnoloog van de toekomst zal organisch weefsel buiten het lichaam kunnen kweken:

It is perfectly possible that man wil do these things with animal bodies in the near future... The tissue cultivator takes bits of muscle or nerve or kidney and grows them for years in his incubators, quite isolated from the rest of the body... It may even prove possible to operate directly on germ-plasm... A quality of phantasia comes into our writing as we follow up these possibilities (p. 1503).

Zoals bekend dankt H.G. Wells zijn faam echter vooral aan een reeks boeken waar de quality of phantasia nadrukkelijk op de voorgrond treedt, zijn scientific romances. Veel van deze verhalen zijn op de biologie geënt, zoals The stolen Bacillus uit 1895. Op een dag krijgt een naïeve bioloog bezoek van een anarchist. Wanneer hij een ogenblik wordt weggeroepen door zijn vrouw, gaat de anarchist er met een reageerbuis vol cholera-bacterieën vandoor. Dat denkt hij tenminste, maar gelukkig heeft hij in zijn onkunde en haast de verkeerde reageerbuis meegenomen en loopt het ditmaal voor Londen nog goed af. Het verhaal appelleert aan het beproefde scenario van het wetenschappelijke artefact dat op de een of andere wijze (in dit geval door diefstal) uit het laboratorium ontsnapt. Eenmaal buiten het laboratorium vormt het artefact een bedreiging van catastrofale proporties. Ook The Time Machine (uit hetzelfde jaar) begint in een laboratorium. Een wetenschapper bouwt een tijdmachine die hem naar het jaar 802.701 brengt. De mensheid is in twee variëteiten uiteengevallen, de exteem tengere Eloi en de barbaarse Morlocks. De verschillen binnen deze variëteiten zijn verwaarloosbaar klein geworden. Verschillen in geslacht, leeftijd, musculariteit, lengte etc. zijn nauwelijks nog waarneembaar. Schadelijke micro-organismen zijn verdwenen. De roman bevat een eigenaardige mix van utopie en catastrofe. De Eloi zijn niet alleen lichamelijk zwak, maar ook in intellectueel opzicht voltrekt passief en ongeïnteresseerd: “The human intellect has commited suicide” (1895/1927, p. 89). De roman The Island of Dr. Moreau (1896) gaat over een bioloog die dieren (met name honden) in mensachtige gedrochten tranformeert. Ooit maakte Dr. Moreau naam met publikaties over bloedtransfusie. Aan zijn loopbaan

Page 26: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

kwam abrupt een einde toen een door vivisectie ernstig gemutileerde hond uit zijn laboratorium wist te ontkomen. Het publiek was door Moreau’s lugubere laboratoriumpraktijken dermate geschokt dat hij als wetenschapper in Engeland geen toekomst meer had. Ook andere scientific romances van Wells bevatten biologische elementen. In The War of the Worlds (1898) delven de Marsbewoners het onderspit omdat ze ondanks hun technologische overwicht niet bestand blijken tegen aardse infectieziekten.

Page 27: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 6 : Nieuwe u- dan wel dystopieën Na 1900 ebt het enthousiasme met betrekking tot de biowetenschappen weg. Sherrington, Henderson, Cannon en andere vooraanstaande biologen benadrukken zoals gezegd de complexiteit van biochemische processen. De produktie van macromoleculen in vitro lijkt ver weg. Maar terwijl dramatische toekomstvoorspellingen uit de academisch-biologische literatuur verdwijnen, maakt de science fiction-literatuur een periode van exponentiële groei door. De ontdekking van Hermann Joseph Müller (1890-1967) dat röntgenstraling mutaties in het DNA van fruitvliegjes veroorzaakt (waarvoor hij in 1946 de Nobelprijs kreeg) spreekt tot de verbeelding van science fiction-auteurs. Müller zelf emigreerde in de jaren dertig naar de Sovjet-Unie in de hoop dat zijn genetisch onderzoek zou bijdragen aan de creatie van de Nieuwe Mens. Zijn genetica moest het echter afleggen tegen die van Lysenko. Science Fiction floreert niet alleen in drukvorm, maar ook op het witte doek. In 1931 geeft Boris Karloff het Monster van Frankenstein zijn klassieke, cinematische gestalte en in 1936 speelt dezelfde acteur de hoofdrol in The Invisible Ray - een film over mutaties onder invloed van Röntgen-straling. Na de ontwikkeling van de atomic bomb - de term is van H.G. Wells - ontstaat de apocalyptische fantasie dat in de toekomst ons genetisch materiaal zal worden blootgesteld aan een stralingsbombardement, met alle genetische gevolgen van dien. De onbetwiste klassieker van de nieuwe generatie Scientific Novels is ongetwijfeld Brave New World van Aldous Huxley uit 1932. De eerste pagina’s van het boek zijn beroemd vanwege de beschrijvingen van embryo’s in reageerbuizen. Het eerste hoofdstuk voert de lezer naar het Central London Hatchery and Conditioning Centre. De rondleiding door de directeur begint in de Fertilizing Room. Eicellen worden op kunstmatige wijze bevrucht, maar dat niet alleen. Nadat de bevruchte eicellen op afwijkingen zijn gecontroleerd ondergaan ze een bepaalde behandeling, Bokanovsky’s Process genaamd, die maakt dat er verschillende menselijke variëteiten (Alfa’s, Beta’s, Gamma’s, Delta’s en Epsilons) ontstaan, een sociale stratificatie die het gevolg is van bio-engineering. Vervolgens worden ze onder meer blootgesteld aan Röntgenstraling, licht, chemische substanties en andere factoren die op de verdere ontwikkeling van de embryo’s van invloed zijn en bovendien tot doel hebben het productieproces te versnellen. De embryo’s bevinden zich op een soort lopende band en de gedachte is dat embryo’s op dezelfde rationele wijze geproduceerd worden als de Ford-fabrieken dat met auto’s doen: volgens de principes van “mass production”. De biologische legitimatie is echter - bijna letterlijk - aan Loeb ontleend: het hele procédé “brings us at last out of the realm of mere slavish imitation of nature into the much more interesting world of human invention”. In de samenleving die Huxley beschrijft is ook sprake van systematische orgaan-recycling. Het stoffelijk overschot van overledenen wordt hergebruikt, met name als grondstof voor fosfor. Het psychofarmacon Soma garandeert, in combinatie met gedragsconditionering, duurzame tevredenheid. Aldous was de kleinzoon van T.H. Huxley en de jongere broer van Julian, co-auteur van The Science of Life en een van de meest zichtbare biologen van de Twintigste Eeuw. In 1942 publiceerde hij Evolution: the Modern Synthesis, waarin hij evolutie en genetica systematisch met elkaar verbindt. In 1926 had ook Julian al eens een science fiction-verhaal gepubliceerd onder de titel The Tissue Culture King. Het verhaal handelt over een Engelse wetenschapper die in een Afrikaans oerwoud dieren en mensen biotechnologisch manipuleert en de term “tissue culture” is rechtstreeks aan Carrel ontleend. Julian is een optimist, een utopist: verbeter de wereld met behulp van biotechnologie. Ondanks zijn pleidooi voor eugenetica wordt hij in 1946 directeur van UNESCO. De beoordeling van de biotechnologische revolutie door Aldous lijkt minder positief, al moeten we voorzichtig zijn. De beschrijvingen van het Central London Hatchery and Conditioning Centre lijken een schrikbeeld, maar dan toch wel met een behoorlijke dosis satire. Het geloof in biotechnologische manipulaties gaat zo ver dat het al gauw lachwekkend wordt. Bovendien publiceert Aldous in 1962 de roman Island die een ander licht op Brave New World werpt. De dreigende, beklemmende, totalitaire atmosfeer uit de jaren dertig heeft plaats gemaakt van context van maximale vrijheid. Soma heeft plaatsgemaakt voor mescaline en LSD, die positief beoordeeld worden. Michel Houllebecq heeft in zijn recente roman Les Particules Élémentaires (1998) op gewezen hoezeer Brave New World en Island in feite één geheel vormen. Het schrikbeeld van toen, de scheiding tussen sex en voortplanting, wordt nu als een bevrijding opgevat. De biotechnologie wordt niet langer door een totalitair regime geëxploiteerd, maar faciliteert het streven naar geluksmaximalisatie. Evenals Aldous Huxley in Brave New World, beschrijft Michel Houellebecq in Les Particules Élémentaires een toekomstige wereld waarin de sciences humaines in het algemeen, en de filosofie in het bijzonder voorgoed hebben afgedaan. Na decennia van overwaardering staan de filosofen plotseling bloot aan ridiculisering. Voortaan vertrouwt

Page 28: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

de mensheid enkel nog op de biotechnologie die een oplossing biedt voor elk maatschappelijk probleem en er zelfs in slaagt een nieuwe variëteit mens voort te brengen, met als gevolg dat de mens zoals we die nu kennen spoedig met extinctie wordt gedreigd. De biotechnologie weet in Houellebecqs roman de replicatie van DNA in eigen hand te nemen en te perfectioneren. Hoe dat precies in zijn werk gaat, en hoe de nieuwe wiskunde eruit ziet die dit mogelijk maakte, daarover worden we slechts in zeer vage bewoordingen geïnformeerd. Over de Clifden Notes, de revolutionaire aantekeningen van het wetenschappelijke genie Michel Djerzinski, komen we vrijwel niets te weten. De meeste aandacht in het boek gaat uit naar de oude cultuur, de oude gevoelens, de lifestyle van individualisme, materialisme en hedonisme die uit de jaren zestig dateert en door de biotechnologie voorgoed wordt achterhaald. Over de natuur wordt in opvallend negatieve bewoordingen gesproken. Het dierenrijk met name is een “répugnante salopérie (p. 47) die het verdient aan totale vernietiging te worden prijsgegeven, en de mens is degene die deze “holocaust universel” voltrekt.

Page 29: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 7 : Transplantatiegeneeskunde: van fase 1 naar fase 2 De ontdekkingen van Landsteiner, Carrel en anderen liggen ten grondslag aan de hedendaagse transplantatiegeneeskunde. De eerste niertransplantatie wordt echter pas in 1954 uitgevoerd. De science fiction-literatuur vult de lege ruimte tussen de wetenschappelijke ontwikkelingen rond 1900 enerzijds en de tastbare resultaten op het gebeid van (met name) de transplantatiegeneeskunde anderzijds. Leggen we de deelprojecten (Landsteiner, Carel, Loeb, Wells, etc.) naast elkaar, dan ontstaat er een samenhangend beeld. In de geschiedenis van de bloedtransfusie bijvoorbeeld vormen donor en ontvanger in eerste instantie één Gestalt. Beide elementen (donor en ontvanger) verwijzen nadrukkelijk naar elkaar en zijn (letterlijk en figuurlijk) met elkaar verbonden. Ze vormen een eenheid en fuseren tot één beeld. Stap voor stap echter neemt de afstand tussen donor en ontvanger toe. Donor en ontvanger anonimiseren. Bloed valt in bloedproducten uiteen. Bloed (“whole blood”) blijkt een aggregaat van elementen die zich als het ware verzelfstandigen tot “blood products”. Hetzelfde beeld komt naar voren in de geschiedenis van orgaandonatie als zodanig. Het wordt mogelijk organen gedurende steeds langere tijd buiten het lichaam te bewaren. Organen verzelfstandigen. De afstand tot de donoren neemt toe. Zij doen er letterlijk afstand van. D’Alemberts beeld van het lichaam als aggregaat begint werkelijkheid te worden: een droombeeld voor de een, een schrikbeeld voor de ander. In de geneeskunde manifesteert zich een nieuwe macht die veroudering kan tegengaan, leeftijdsgrenzen kan verleggen en artificiële reproductie kan bewerkstelligen. Niet de natuur (zelfs niet in de zin van fysiologische of anatomische “normaliteit”), maar de preferenties van individuen functioneert voortaan als norm. De transplantatiegeneeskunde beperkt zich in eerste instantie tot dubbelorganen, eerst testikels, later nieren. Het betreffende orgaan is afkomstig van levende donoren, in de regel van naaste verwanten van de ontvangers. Aanvankelijk vindt orgaanuitwisseling zelfs uitsluitend tussen twee-eïge tweelingen plaats. Van anonimisering is nog geen sprake. De ingreep vindt op discrete wijze en in betrekkelijke stilte plaats. Er wordt weinig ruchtbaarheid aan gegeven. Donor en ontvanger kennen elkaar. In de ethische literatuur worden de motieven van de donor beschreven in termen van opofferingsgezindheid en naastenliefde. In de memoires van transplantatiechirurg Starzl lezen we dat pressie zeker ook een rol speelde. De eerste hart- en de eerste levertransplantatie door respectievelijk Christiaan Barnard en Thomas E. Starzl in 1967, en de introductie van het hersendoodcriterium door de Harvardcommissie in 1968, initiëren een nieuwe fase. Beide gebeurtenissen hangen nauw samen. De nieuwe vorm van transplantatie - transplantatie op afstand - vraagt om een exacte doodsdefinitie, een exacte bepaling van het moment van overlijden. Dankzij deze definitie is het mogelijk de organen van postmortale donoren in goede conditie te houden. De traditionele doodscriteria (hartslag, ademhaling, etc.) zijn daartoe ontoereikend. In deze nieuwe fase wordt de transplantatiegeneeskunde bovendien een praktijk die zich niet langer in betrekkelijke stilte afspeelt maar veel publieke aandacht krijgt. De eerste harttransplantatie trekt veel publiciteit. Barnard is een visible scientist, een publieke held. Deze nieuwe fase roept naast euforie ook meer gemengde reacties op. Het nieuwe Gesamtbild (postmortale orgaanuitname, anonimiteit, publiciteit) staat op gespannen voet met de toenmalige gevoelens, de toenmalige sensitiviteit. Dit komt onder meer naar voren in de redactionele commentaren die in 1969 in het tijdschrift Medisch Contact verschenen: “Het stond dezer dagen zo nuchter in de dagbladen: ‘Een levertransplantatie wordt in Nederland voorbereid...’” (p. 1097). De (anonieme) auteur stoort zich vooral aan de nuchterheid, de zakelijke toon van het bericht. Wie echter bereid is zich in te leven in de situatie, aldus de auteur, “kan een licht misselijk makend gevoel maar nauwelijks onderdrukken. Gaarne willen we de lezer dan ook besparen, hetgeen hier aan nadere voorstellingen en beelden zou zijn op te roepen” (l.c.). Evenals de macabere praktijken van Victor Frankenstein zijn de praktijken van de nieuwe transplantatie-artsen in strijd met de delicacy van de toenmalige gevoelens, zelfs in professionele kring. Het moment van gewenning moest nog intreden. “Een scherper vaststellen van het moment van overlijden”, aldus de auteur, zal onvermijdelijk zal zijn. Het is “een merkwaardige, nieuwe, vrij plotseling ontstane situatie, waarvoor arts en patiënt worden geplaatst” (p. 1098). Waar de traditionele arts ook aan moet wennen is dat medische aangelegenheden uit de intieme, persoonlijke sfeer worden gehaald en “wereldnieuws” worden. Berichten over prestaties op het gebied van de transplantatiegeneeskunde verschijnen “in de wereldpers” verschijnen. Maar ook de gedachte aan de nieuwe, manipulatieve macht die deze geneeskunde introduceert en die meervoudige orgaanuitwisseling tussen individuen mogelijk zal maken, roept onbehagen op: “Wie loopt daar in dat lichaam? De tijd lijkt niet ver meer verwijderd dat de science-fiction van een Aldous Huxley werkelijkheid wordt.” (p. 1242).

Page 30: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Het hersendoodcriterium maakt het mogelijk het moment van overlijden (gedefinieerd als de onomkeerbare uitval van hersenfuncties) exact te bepalen - aan de hand van een elektro-encefalogram. Het gaat niet langer om de aanblik van de dode, om de signalen die met het blote oog of met het blote oor kunnen worden waargenomen. De betrokkenen worden “dood” verklaard hoewel hun lichaam nog lang niet beantwoord aan het traditionele beeld van de dode. Het lichaam blijft op temperatuur, heeft een gezonde kleur, ademhaling en bloedcirculatie functioneren nog. De aandacht verschuift van zien naar meten. Zonder het hersendoodcriterium zou transplantatie van organen zoals hart en lever nauwelijks mogelijk zijn. Organen die voor transplantatie in aanmerking komen, kunnen voortaan in goede conditie worden houden. De opofferingsgezinde verwante uit Fase 1 maakt in Fase 2 plaats voor de postmortale, anonieme orgaandonor. De afstand tussen donor en ontvanger neemt toe. Op grond van weefseltypering, moment van overlijden, plaats op de wachtlijst, etc. worden donor en ontvanger aan elkaar gekoppeld. Middels een donorcodicil kunnen burgers kenbaar maken dat ze bereid zijn om, in geval van overlijden, als orgaandonor op te treden. Donorcodicil en hersendoodcriterium zijn technieken die het mogelijk maken de complexe vraag of orgaanuitname geoorloofd is, te digitaliseren, dat wil zeggen te reduceren tot twee vragen die met Ja of Nee kunnen worden beantwoord: Is de betrokkene overleden? Heeft de betrokkene met orgaandonatie ingestemd? Het lichaam wordt wat het in d’Alemberts droom al was: een aggregaat, een verzameling van voor anderen in potentie nuttige organen. Organen en weefsels verzelfstandigen. Commercialisering van het lichaam, van lichaamsdelen, wordt in beginsel mogelijk. Zoals in vroeger tijden haren en tanden als handelswaar fungeerden, zo is het nu in beginsel mogelijk bloed of dubbelorganen te verkopen. De restricties op deze vorm van uitwisseling zijn van morele of juridische, niet langer van technologische aard. Het aantal orgaantransplantaties neemt in vergelijking met Fase 1exponentieel toe. Het grote publiek wordt met orgaantransplantatie geconfronteerd. Via campagnes worden burgers opgeroepen hun organen voor transplantatiedoeleinden beschikbaar te stellen. Naast euforie is er echter ook sprake van onbehagen. In Nederland draagt bezorgdheid omtrent de snel groeiende behoefte aan organen bij tot de opname van artikel 11 in de Grondwet: Eenieder heeft recht op de onaantastbaarheid van zijn of haar lichaam (Zwart en Hoffer 1998).

Page 31: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 8 : embryo’s in vitro Behalve voor de transplantatiegeneeskunde heeft de biotechnologie ook belangrijke gevolgen voor ontwikkelingen op het gebied van menselijke voortplanting. Turney (1998) is van mening dat zich halverwege de jaren zestig een omslag aftekent in de wijze waarop de biotechnologie beoordeeld wordt. Aanvankelijk spelen wetenschappers in boeken zoals The Life Savers van R. Cadler (1961) en The Thread of Life van J. Kendrew (1966) een herouische rol, maar in de periode 1968/1969 slaat de stemming om. In On Living in a Biological Revolution beschrijft D. Felmming (1969) ontwikkelingen zoals in vitro-fertilisatie, contraceptie, psychofarmacologie en transplantatiegeneeskunde als één Gestalt - een biotechnologie die, in tegenstelling tot de oude biologie, uit is op volledige controle van vitale processen en (uiteindelijk) op “the artificial manufacture of man”. Ook in The Time Bomb van G. Rattray uit 1968 verschijnt de biotechnologie nadrukkelijk in een negatief licht. Het boek begint met een verwijzing naar d’Alembert en eindigt met de vraag of onze cultuur de drastische veranderingen die de biotechnologie voor ons in petto heeft wel kan verwerken. Precies in die tijd, in 1969, publiceert Robert Edwards in Nature zijn eerste artikel over in vitro fertilisatie oftewel reageerbuisbevruchting (al is petrischaalbevruchting een beter woord). Samen met de gynaecoloog Patrick Steptoe (die de laparoscopie introduceerde) weet hij buiten de baarmoeder een bevruchting tot stand te brengen, maar implantatie blijft vooralsnog achterwege. Op een persconferentie benadrukken de onderzoekers dat het niet gaat om massa-productie van reageerbuisbabies, zoals in Brave New World het geval is, maar om het oplossen van infertiliteit als nidividueel probeleem. De reacties op het bericht zijn mixed. Sommige kranten koppen met “Hope for women” en “Hope for the childless”, terwijl elders de nadruk ligt op de pejoratieve connotaties van de aan Huxley herinnerende term “reageerbuisbabies”. 1969 is echter niet alleen het jaar van de persconferentie van Edwards en Steptoe, maar ook het jaar waarin het Hastings Center wordt opgericht. Een nieuw type auteur manifesteert zich voor het eerst: de ethicus. Ethici die aan het Hastings Center verbonden zijn, zoals Leon Kass, Mark Lappé, Paul Ramsey en Willard Gaylin reageren negatief. Zij bepleiten een moratorium op in vitro fertilisatie. Frankenstein is niet langer fantasie, aldus Gaylin in zijn artikel The Frankenstein myth becomes reality [1972]. En de ethici boeken succes. Het onderzoek in de V.S. wordt effectief afgeremd, zodat de voorsprong van Edwards en Steptoe niet meer ingelopen kan worden. Wanneer in 1978 de eerste reageerbuisbaby - Louise Brown - geboren wordt, zijn de reacties echter opvallend enthousiast. Steptoe en Edwards slagen erin hun technologie te personaliseren. In plaats van met een Frankenstein-achtig gedrocht wordt het publiek met visible patients - een blakende baby en een dolgelukkig ouderpaar - geconfronteerd. Er treedt met andere woorden een Gestalt-switch op. Het schrikbeeld “Frankenstein” blijkt een droombeeld: het archetype van het kerngezin.

Page 32: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 9 : Transplantatiegeneeskunde: van fase 2 naar fase 3 Met de eerste harttransplantatie door Barnard in 1967 en de introductie van het hersendoodcriterium in 1968 ging de transplantatiegeneeskunde zoals gezegd een nieuwe fase in. Donorschap wordt een public issue. Donor en ontvanger anonimiseren, de onderlinge afstand neemt toe. De patiënt is niet langer afhankelijk van altruïstische (of onder zware morele druk geplaatste) verwanten. Het donororgaan blijft een gift, maar de bezwaren tegen commercialisering van orgaan-recycling zijn van morele aard. Toch blijft postmortale orgaandonatie aanvankelijk een zaak van kleine getallen en bedroevende resultaten. Dit verandert pas wanneer in 1980 Cyclosporine op de markt komt. De kwaliteit van leven van ontvangers van organen verbetert nu. Toch wordt spoedig de fase van “saturatie” in. Het systeem van postmortale orgaandonatie door anonieme donoren kampt met een aantal chronische problemen. Om te beginnen is er (ook na de introductie van cyclosporine) het probleem van de afstotingsreacties en de levenslange afhankelijkheid van medicatie die het immuunsysteem van de ontvanger ondermijnt. Anders gezegd, integriteit is niet alleen een ethisch, maar ook een fysiologisch begrip. The Integrity of the Body van F.M. Burnett uit 1963 is geen wijsgerig-ethische uiteenzetting, maar een boek dat handelt over het immuunsysteem, opgevat als “the body’s demand for the maintenance of its own integrity” (p. 14). Immuniteit stelt grenzen aan het beeld van van het lichaam als een aggregaat van uitwisselbare elementen of als een verzameling van voor anderen in potentie nuttige organen. Sinds 1890, aldus Burnett, werden de meest uiteenlopende stoffen in de lichamen van ontelbare proefdieren geïnjecteerd, en de conclusie luidt dat het lichaam wel degelijk een eenheid, een heelheid vormt. Het lichaam probeert zijn integriteit, zijn integriteit als individu, actief te handhaven. De transplantatiegeneeskunde slaagt er maar zeer ten dele of zeer kortstondig in deze natuurlijke barrière genaamd immuniteit te slechten. Evenmin wordt het probleem van het tekort aan donororganen opgelost. Zelfs wanneer het aantal organen toeneemt, zal (door technische verbeteringen) ook het aantal potentiële ontvangers blijven stijgen. Daar komt bij dat de bereidheid van burgers om in geval van overlijden als donor op te treden, al met al gering is. Behalve desinteresse en onverschilligheid moet toch ook een zekere weerzin als verklarende factor worden opgevoerd. Een van de eerste auteurs die in Nederland de weerzin tegen het nieuwe, geanonimiseerde systeem van orgaandistributie onder woorden bracht, was J.H. van den Berg. In 1969 formuleert hij het volgende toekomstbeeld:

Het is te verwachten, dat naast de wegenwacht zoiets als een organenwacht rondrijdt, in laat ons zeggen rood-gelakte wagens, telkens paraat bij een ongeluk, niet om te helpen, maar om ter plaatse de nog levende organen uit de zieltogende lichamen te snijden, en deze, per hier en daar gestationeerde helikopters, snel te doen vervoeren naar een centrum, vanwaar de distributie plaatsvindt. Van iedere staatsburger zal tegen die tijd geëist worden, dat hij een weefselgroepidentiteitskaart bij zich draagt, wardoor met het orgaan ook de code van de kaart kan worden opgezonden.

Een aantal van de anticipaties van Van den Berg zijn inmiddels werkelijkheid geworden, zoals het systeem van centrale registratie, maar dan op basis van vrijwilligheid. Een deel van de reserve concentreert zich rond het hersendoodcriterium. De traditionele doodscriteria (ademhaling, hartslag, pols, etc.) hebben plaatsgemaakt voor een hersenencefalogram. Zien heeft plaatsgemaakt voor meten. Of beter gezegd, er is een contrast geïntroduceerd tussen datgene wat de nabestaanden zien (een patiënt met een gezonde kleur wiens lichaam nog warm is, wiens bloed nog circuleert, etc.) en datgene wat de deskundige meet. Ook in andere zin is sprake van een contrast. De hersendode wordt omringd door medische zorg en aandacht, en niet te vergeten door medische apparatuur. Na afloop van de orgaanuitname, bij het weerzien, is de situatie maximaal veranderd. Het lichaam is lijkbleek en koud. De wangen zijn ingevallen. De inwendige leegte manifesteert zich aan de buitenzijde. En de donor is niet langer het doelwit van medische zorg en aandacht. De medische apparatuur, die hem in leven leek te houden, is verdwenen. Is de hersendode werkelijk dood? Hoe kunnen we zeker weten dat iemand die hersendood is geen pijn ervaart? Wordt de potentiële donor niet voortijdig dood verklaard? In het tweede deel van zijn boek Het Menselijk Lichaam (1961) beschrijft de zojuist als geciteerde J.H. van den Berg een opmerkelijke onrust uit de tijd rond 1800, toen Mary Shelley haar roman Frankenstein schreef, een onrust die tot tal van (in onze ogen ludieke) preventieve maatregelen leidde, namelijk: de angst om te vroeg dood verklaard en (bijgevolg) levend begraven te worden. In 1792 liet de bekende arts C.W. Hufeland het eerste lijkhuisje bouwen, bedoeld om de schijndood uit te sluiten. Hier werd de doden een aantal dagen opgebaard om na te gaan of ze nog

Page 33: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

tekenen van leven zouden vertonen. In een lijkenhuisje te München werd zelfs een vingerhoed op de vinger van de dode geplaatst die met een glasharmonica in verbinding stond, zodat, in geval van schijndood, voorbijgangers zou kunnen worden gewaarschuwd. Nog in 1740 verscheen een omvangrijk proefschrift waarin betoogd werd dat het enige symptoom dat zekerheid verschaft omtrent het overlijden de staat van ontbinding is. De geijkte doodscriteria - polsslag, hartslag, ademhaling, etc. - werden gewantrouwd. In 1848 werd een officieel rapport uitgebracht omtrent het effect van deze “Romantische” lijkenhuisjes, aldus Van den Berg. Ze hadden geen enkel resultaat gehad. Niemand was schijndood gebleken. Ze hadden tot niets gediend. Ruim een eeuw later, toen de ooit zo gewantrouwde doodscriteria algemeen geaccepteerd waren, was het de hersendood die de bezorgdheid wekte te vroeg dood verklaard te worden. De oude dood kon in beginsel door iedereen, al dan niet gebruik makend van eenvoudige instrumenten zoals een vergrootglas of een stethoscoop, worden vastgesteld. Om de hersendood vast te stellen is behalve ingewikkelde apparatuur ook een zekere kennis en ervaring nodig. Het is een dood die men niet onmiddellijk kan zien. Niet alleen het wantrouwen jegens de hersendood beperkt het aantal donororganen. Een bijkomende factor is dat het plotselinge sterfgeval meer en meer tot het verleden gaat behoren, niet alleen door grotere verkeersveiligheid, ook door afname van acute sterfte. Een chronisch, langdurig aftakelingsproces, met bijbehorend medicijngebruik, is niet bevorderlijk voor de conditie van organen. Het beroep op de levende donor, de altruïstische verwante, waarvan men ooit dacht dat het niet meer van deze tijd zou zijn, is inmiddels weer een reële optie. Alleen de biotechnologie, zo lijkt het, kan nog uitkomst brengen. Naast de ontwikkeling van uit kunststof vervaardigde implantaten - die Donna Harraway (1991) en anderen tot futurologische beschouwingen over de opkomst van hybride wezens genaamd Cyborgs inspireerde - zijn er twee andere ontwikkelingen te noemen die nadrukkelijk de aandacht trekken: xenotransplantatie en tissue engineering (ook wel substitution medicine genoemd).

Page 34: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 10 : Xenotransplantatie De eerste experimenten met testikeltransplantatie en bloedtransfusie van dier naar mens kwamen in de voorafgaande paragrafen al aan de orde. Ook de diverse pogingen in de richting van xenoransplantatie waarbij Thomas E. Starzl betrokken was kwamen reeds ter sprake, met name diens geruchtmakende artikel in The Scientist uit 1992 waarin hij verslag doet van implantatie van een lever afkomstig van een baviaan bij een 35-jarige patiënt die aan HIV en Hepatitus leed. Al deze gevallen betroffen geen xenotransplantatie in de hedendaagse betekenis van het woord, want het donordier was niet genetisch gemodificeerd. Starzls patiënt viel ten prooi aan een lange reeks infecties en overleed na zeventig dagen. Ook het hartpatiëntje dat bekend werd onder het pseudoniem Baby Fae hoort in deze reeks. In 1984 ontving zij een bavianenhart, maar zij overleed twintig dagen later. In al deze gevallen beperkte de transplantatiegeneeskunde zich ertoe het lichaam van de ontvanger (onder meer met behulp van cyclosporine) aan te passen aan het implantaat. In de derde fase van de transplantatiegeneeskunde daarentegen richt de nieuwe biotechnologische macht de aandacht op het donororgaan zelf. Het te implanteren orgaan wordt aangepast aan het lichaam van de ontvanger. Xenotransplantatie (implantatie van organen afkomstig van genetisch gemodificeerde dieren) is daarvan een voorbeeld. Op 5 maart van dit jaar maakten de media melding van de geboorte van vijf gekloneerde biggetjes: Millie, Christa, Alexis, Carrel and Dotcom. De herkomst van de namen “Alexis” en “Carrel” kwam al ter sprake en de naam van het vijfde biggetje behoeft geen toelichting. De naam verwijst naar de meest gebruikte tekencombinatie in het hedendaagse electronische communicatieverkeer. Volgens het betrokken bedrijf PPL Therapeutics vormt de geboorte van deze biggetjes een belangrijke stap. Xenotransplantatie van complete organen zal binnen een tijdsbestek van vijf jaar mogelijk zijn. PPL Therapeutics was ook het bedrijf dat het leven schonk aan Dolly. Onderzoekers van dit bedrijf wisten bovendien een gen voor de produktie van menselijk alfa-1-antitrypsine (AAT) via een bepaalde vorm van genetische modificatie - namelijk gene targeting - in te bouwen in het DNA van een schaap. ATT is een geneesmiddel voor de erfelijke taaislijmziekte. Ook dit werd beschouwd als een stap op weg naar het in gebruik nemen van varkens als orgaandonor. De namen van de biggetjes leggen een verband tussen het begin van de Twintigste en het begin van de Eenentwintigste Eeuw, tussen het dossier “anastomose” en het dossier “xenotransplantatie”. Hun geboorte brengt het moment dichterbij dat de postmortale orgaandonor, met zijn tegenvallende bereidwilligheid en nooit volledige passende weefseltypering, heeft afgedaan. De naam Dotcom tenslotte suggereert - mijns inziens terecht - dat er een verband bestaat tussen de uitwisselbaarheid op orgaan- en weefselniveau en uitwisselbaarheid van informatie in het kader van de moderne communicatietechnologie. Met een beetje fantasie is het mogelijk een hele reeks parallellen tussen beide ontwikkelingen te ontdekken. Evenals de transplantatiegeneeskunde beleefde de moderne communicatietechnologie een aarzelend begin in de jaren vijftig met de oprichting van (D)ARPA - de afkorting staat voor Defence Advanced Research Projects Agency, een organisatie van het Amerikaanse Ministerie van Defensie ter financiering van onderzoeksinspanningen op het gebied van de computer sciences). In 1969, kort nadat Barnard en Starzl hun eerste transplantaties verrichtten, ging ARPANET, het later INTERNET, van start. Ook Internet maakte na 1980 een periode van exponentiële groei door, maar ook Internet heeft te kampen met virussen, infecties en commercialisering. Het angstwekkende moment, het horror-moment in beide fenomenen vertoont een onmiskenbare verwantschap. Internet wordt zoals bekend bij tijd en wijle door virussen belaagd. Het horror-scenario betreft de gedachte dat het Internet, waarvan onze samenleving in hoog tempo en in extreme mate afhankelijk is geworden, het doelwit zal vormen van een massale virale aanval, die de integriteit en immuniteit van het communicatiesysteem zal ondermijnen. Deskundigen zijn naarstig op zoek naar een safe margin tussen veiligheid en functionaliteit. Welnu, ook het horror-moment in xenotransplantatie heeft op virussen betrekking. Het betreft de zogeheten retrovirussen die in het donordier een sluimerend bestaan leiden maar bij transplantatie plotseling virulent en actief zouden kunnen worden. We bevinden ons tenslotte in het tijdperk van de nieuwe infectieziekten. Niet zelden betreft het aandoeningen die de soortgrens tussen dier en mens passeerden: HIV, Ebola, Marburg, Creutzfeldt-Jacob. Xenotransplantatie, elektronisch communiceren en nieuwe infectieziekten vormen als het ware één Gestalt, dat is wat de Dotcom als naam tot uitdrukking brengt. Vanwege het gevaar van nieuwe, nog onbekende infectieziekten, wordt van het gebruik van apen als donordier afgezien, al spelen ethische overwegingen zoals het mensachtige karakter van met name chimpansees en de snel slinkende omvang van hun mondiale populatie ook een rol. Xenotransplantatie kan een catastrofaal scenario op gang brengen. herapeutics inmiddels ingetrokken. Onlangs verscheen in het tijdschrift Nature het bericht dat onderzoekers van het Scripps Research Institute (La Jolla,

Page 35: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Californië) hadden vastgesteld dat het retrovirus PERV (porcine endogenous retriovirus) zich na transplantatie van varkenscellen in muizen vermenigvuldigt. Het Amerikaanse biotechbedrijf Geron heeft haar subsidie aan het xenotransplantatie-onderzoek van PPL TDe vergelijking met het aidsvirus is snel gemaakt. Is xenotransplantatie een droombeeld of een schrikbeeld? Enerzijds is het de realisering van de droom van d’Alembert. De grens tussen mens en dier blijkt overbrugbaar. Uitwisseling van weefsels en organen overde soortbarrière heen blijkt mogelijk. Deze mogelijkheid zou onbeschadigde organen in onbeperkte aantallen ter beschikking stellen. Problemen met betrekking tot immuniteit zouden door genetische modificatie kunnen worden omzeild. Behalve als vleesproducent, zouden we dieren voor andere, urgentere doeleinden gaan gebruiken, namelijk als orgaanproducent. Via genetische modificatie zou men matching tussen donororgaan en ontvanger kunnen garanderen. Bovendien zou de ontvanger niet langer afhankelijk zijn van het moment waarop de donor overlijdt. Terwijl in de ene kamer de ontvanger voor de ingreep in gereedheid wordt gebracht, sterft elders in het gebouw het donordier een vredige hersendood. Anderzijds worden ook in xenotransplantatie en andere vormen van uitwisseling voorbij de soortgrens momenten moment van horror gesignaleerd. Het biotechnologiebedrijf Pharming beloofde onlangs geen genetisch-gemanipuleerde konijnen meer te gebruiken voor de produktie van het medicijn alfa-glucosidase tegen een erfelijke spierziekte. Men wil overstappen op produktie door cellen in plaats van door complete organismen. Het lijkt alsof genetische modificatie van dieren voor medische doeleindein in het algemeen, en xenotransplantatie ten behoeve van de transplantatiegeneeskunde in het bijzonder, slechts een overgangsfase vormt op weg naar een geheel andere vorm van transplantatiegeneeskunde, namelijk tissue engineering.

Page 36: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Dossier 11. Vervangende geneeskunde (tissue engineering) - de toekomst? In de inleiding verwees ik al naar het krantenbericht van 20 oktober 1997 waarin melding werd gemaakt van het feit dat professor J. Slack van de universiteit van Bath een techniek had ontwikkeld die op termijn zou kunnen leiden tot “het scheppen van menselijke klonen zonder hoofd” waarmee transplantatieorganen “op bestelling kunnen worden aangemaakt”. Het bericht prikkelde de verbeeldingskracht van lezers. Wat moesten we ons voorstellen bij “menselijke klonen zonder hoofd”? Quasi-menselijke, spinale, acefale wezentjes met uitpuilende, hypertrofiërende levers of nieren? Of aan een aquarium gevuld met organisch materiaal waarin orgaan-achtige kweekprodukten dreven? Het bericht riep herinneringen op aan de kikkers die Galvani voor zijn experimenten prepareerde: zonder hersenen, maar met een ruggemerg. Alleen die onderdelen van het lichaam bleven behouden die voor het betreffende experiment nodig waren. Met het onderliggende scenario zijn we inmiddels vertrouwd: een enthousiaste wetenschapper deelt mee dat hij van zins is een biotechnologisch gedrocht, een monstruositeit te produceren. Beide archetypen of scripts, zowel “Frankenstein” als “d’Alembert”, worden door het bericht geactiveerd. Het is maar één voorbeeld uit een lange reeks. Er heeft zich een nieuw type biotechnologische macht ontwikkeld. De plasticiteit, de manipuleerbaarheid van het lichaam (van mens en dier) is drastisch toegenomen. De eerste reacties op het bericht vertonen Pavlov-achtige trekken. De Britsse ethicus Linzey kwalificeerde Slacks onderzoek als “wetenschappelijk fascisme” omdat de biotechnologisch gefabriceerde wezens alleen maar zouden bestaan “om een dominante groep (het bestaande mensentype) te dienen”, terwijl op dat moment nog vrijwel niemand zich een goed beeld van Slacks onderzoek had kunnen vormen. Anders gezegd, de eerste reacties reageerden op het beeld dat de betrokkene zich, min of meer impulsief, van de situatie vormde. De ethicus Linzey stelde zich kennelijk quasi-menselijke, doelbewust gecreëerde anencefalen voor die - weerloos en rechteloos - het doelwit zouden vormen van wetenschappelijke manipulatiedrift. Dat beeld roept horror op, maar is het realistisch? Het beeld van een verzameling weefsels, drijvend in een “kunstmatige baarmoeder”, waarin alleen de bloedsomloop en de voor transplantatie benodigde organen tot ontwikkeling zijn gebracht, roept misschien al minder weerzin op. Het intuïtieve morele oordeel hecht zich aan het beeld, die voorstelling die de betrokkene zich, op grond van gebrekkige informatie, van de situatie maakt. Bovendien, wat onbehagen wekt is niet zozeer deze casus, maar veeleer de toegenomen manipulatieve macht van de biotechnologie als zodanig, de toegenomen plasticiteit van het lichaam als zodanig. Dat wat ooit een onaantastbare, integere eenheid leek - het menselijk lichaam, symbool van menselijke waardigheid - is bezig in reproduceerbare, uitwisselbare, vervangbare elementen uiteen te vallen. Inmiddels zijn we beter geïnformeerd over wat tissue engineering inhoudt. Deze nieuwe vorm van transplantatiegeneeskunde, de transplantatiegeneeskunde van de toekomst, zal zich niet toeleggen op het produceren van complete harten of nieren, maar veeleer op het vroegtijdig vervangen van (bijvoorbeeld) hartsweefsel en nierwefsel met behulp van lichaamseigen materiaal (Van Blitterswijk en Herklots, 1999, p. 30). Daarbij zal gebruik worden gemaakt van een “amalgaam” aan technieken: het synthetisch produceren van weefselgrondstoffen, het op basis van recombinant DNA-technieken produceren van weefselgenererende stoffen en het vermeerderen van cellen tot weefsels. De nu nog in zwang zijnde kunststof implantaten zullen meer en meer door bio-implantaten, botcellen verkregen door beenmergpunctie bijvoorbeeld, gestimuleerd tot snelle vermenigvuldiging in een groeibevorderend medium, en vervolgens ingezaaid in een biologisch afbreekbare matrix. Voor embryonale stamcellen zou weleens een belangrijke rol kunnen zijn weggelegd. Zij kunnen zich immers specialiseren tot alle celtypen die potentiële ontvangers nodig hebben: hartspiercellen, levercellen, zenuwcellen, huidcellen, hoornvliescellen. Door implantatie van aldus verkregen celweefsel kunnen slecht werkende organen kunnen worden ondersteund of hersteld. Aan het te implanteren lichaamseigen weefsel kunnen bovendien via genetische modificatie bepaalde extra eigenschappen worden toegevoegd, zoals geïncorporeerde afgiftesystemen voor biologisch actieve stoffen, waarbij met name gedacht moet worden aan antibiotica, groeifactoren en cytostatica. Vervanging van weefsel bij beschadiging of ziekte zal een standaardprocedure worden. Geen complete orgaanvervanging dus, maar minimal invasive surgery. Vergeleken bij de nieuwe, subtiele, zich van robotica bedienende geneeskunde van de toekomst, is de huidige transplantatiegeneeskunde, voortbouwend op het werk van Barnard, Starzl en anderen, slagerswerk. Op websites en in tijdschriften kan men optimistische berichten aantreffen over middels tissue engineering verkregen hartkleppen, hoorvliezen en kraakbeen. Droombeeld of schrikbeeld? De voordelen van autotransplantatie (implantatie van lichaamseigen materiaal) boven allotransplantatie lijken evident. Chronische problemen van de tranplantatiegeneeskunde gedurende de tweede fase (met name orgaanschaarste en afstoting), maar ook de hectiek waarmee de verrichtingen soms gepaard gaan, behoren

Page 37: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

tot het verleden. De risico’s van xenotransplantatie (met name retrovirale infecties) worden omzeild. Patiënten hoeven niet te wachten tot hun haperende weefsels of orgaan definitief zijn uitgeschakeld. Al in een vroeg stadium kan worden overgegaan tot tissue replacement. Technieken om weefsels of zelfs complete organen in een medium of op een matrix buiten het lichaam te fabriceren (oftewel tissue engineering) roept ongetwijfeld Frankenstein-achtige reacties op, maar dat kan een kwestie van gewenning zijn. Het beeld van het lichaam als aggregaat van vervangbare onderdelen wordt definitief bekrachtigd. Toch zijn er mogelijke bezwaren te noemen. Medicalisering neemt toe omdat het onderscheid tussen individu en patiënt vervaagt. Sporters zouden kunnen overwegen om spier- of kraakbeenweefsel preventief met behulp van tissue engineering te versterken. Burgers zullen zichzelf eerder blootstellen aan medische interventies. En wie bepaalt wat een zinvolle en wat een minder zinvolle substitutie is? Welke vormen van substitutie zullen declarabel zijn? Is verdere tweedeling het gevolg tussen (rijke) burgers die op gezette tijden kwetsbare weefsel zullen versterken of vervangen, en minder rijke burgers die daartoe de financiële draagkracht missen? Is het voorkomen van slijtage, bij voorbeeld door verbetering van arbeidsomstandigheden, niet beter dan genezing middels substitutie? Bovendien weten we uit ervaring dat in het voetspoor van vrijwel elke technologische innovatie bijeffecten zullen optreden die op voorhand niet voorspelbaar zijn. De transplantatiegeneeskunde in het algemeen en de “vervangende geneeskunde” in het bijzonder lijken hard op weg de fantasie van Diderot - het lichaam als aggregaat van uitwisselbare onderdelen - te realiseren. De laatste hindernis die uitwisseling nog in de weg staat, namelijk het immuniteitssysteem (de fysiologische pendant van het integriteitsbeginsel), kan door substitution medicine woren genomen. Anderzijds moeten we de mogelijkheden van de nieuwe technologie niet overschatten. Als tissue engineering werkelijkheid wordt, dan zijn lichaamsonderdelen weliswaar vervangbaar, maar niet en masse. Het tempo waarin ons lichaam aan slijtage onderhevig is zal men kunnen afremmen, maar tissue engineering zal het niet mogelijk maken een compleet nieuw lichaam te fabriceren, zoals Frankenstein wilde. De moraal van het verhaal Na een historische omweg hebben we eindelijk de actualiteit bereikt, of beter gezegd: de toekomst van de actualiteit, namelijk vervangende geneeskunde, tissue engineering. Welke conclusie kunnen we nu verbinden aan deze historische analyse met betrekking tot de actualiteit en de toekomstige ontwikkelingen die daarin besloten liggen? Is er reden voor onbehagen of juist voor enthousiasme? Om deze vraag te beantwoorden wil ik nog eenmaal terugkeren naar het begin, de beide klassieke literaire anticipaties die als het ware de Anfang van de geschiedenis vormen: De Droom van d’Alembert en Frankenstein. Vanuit het perspectief van De Droom van d’Alembert vormt vervangende geneeskunde reden tot enthousiasme. Eindelijk zal het mogelijk zijn metafysische grenzen daadwerkelijk te overstijgen. Demarcaties tussen individuen onderling, maar ook tussen categorieën zoals mens en dier en man en vrouw, worden meer dan ooit semi-permeabel. Seksualiteit en voortplanting worden ontkoppeld. We zijn niet langer het slachtoffer van anatomische of genetische predestinatie. We kunnen veroudering, functieverlies en slijtage tegengaan. We kunnen lichaamsdelen uitwisselen en vervangen. De moraal van Frankenstein is minder eenduidig. In feite heeft deze complexe roman een dubbele moraal. In de eerste plaats wordt gewezen op de mogelijkheid dat de transplantatiewetenschap, al haar goede bedoelingen ten spijt, gedrochten produceert. Anders gezegd: dat in de nieuwe transplantatiegeneeskunde risico’s en bijeffecten besloten liggen die we nog niet kennen. Dit resulteert in een gevoel van (onbestemde) angst. Het is geen vrees voor risico’s die we kunnen voorspellen, maar angst voor onvoorziene, vooralsnog naamloze consequenties. Dit betekent echter niet (en dat is de tweede “moraal” van Mary Shelley’s verhaal) dat angst een motief mag zijn om ons en masse tegen de nieuwe transplantatiewetenschap te keren. Mary Shelley’s boodschap is niet dat we, door onbestemde angstgevoelens (onbehagen) te mobiliseren, de betreffende ontwikkelingen met een moratorium zouden moeten treffen. Wel van belang is dat we de mogelijkheid dat de nieuwe wetenschap negatieve resultaten leidt niet mogen onderschatten. Bovendien moeten de mogelijkheidsvoorwaarden worden geschapen worden voor adequate uitwisseling van opvattingen en informatie tussen de nieuwe transplantatiewetenschap enerzijds en de buitenwacht anderzijds. Maar dat is, zoals de roman van Mary Shelley met nadruk aangeeft, gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ondanks de zakelijke, technische stijl die wetenschappers hanteren om de “gevoelens” van de buitenwacht te ontzien, roepen mediaberichten omtrent technologische doorbraken minstens bij een deel van het publiek chronische

Page 38: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

weerzin op. Dit is een gevolg van de vervreemding die rond 1800 tussen wetenschap en buitenwacht is ingetreden en door de introductie van genetische modificatie (in de jaren zeventig van de Twintigste Eeuw) alleen maar is versterkt. Het publiek reageert op deze ontwikkeling met gemengde gevoelens, met een mixed response van fascinatie en onbehagen. Anders gezegd, onder de ethische discussies over biotechnologische ontwikkelingen (in de transplantatiegeneeskunde en elders) gaat een epistemologische afstand schuil tussen de wetenschappelijke omgang met organisch materiaal (al dan niet van humane herkomst) in laboratoria enerzijds, en de lichaamservaring van individuen buiten het laboratorium anderzijds. Dat deze afstand een niet te onderschatten belemmering vormt voor de morele dialoog tussen wetenschap en samenleving is een belangrijke moraal van Mary Shelley’s verhaal. Deze afstand moet niet alleen worden geïnterpreteerd in termen van “achterstand” van het publiek, een achterstand die door “goede voorlichting en informatie” kan worden verholpen. De dialoog is ook van belang voor de wetenschap zelf. Door (in navolging van Frankenstein) de dialoog met de omgeving uit de weg te gaan, neemt het risico toe dat de wetenschap resultaten produceert die zich niet of alleen met moeite in de samenleving, in de concrete maatschappelijke praktijken laten integreren. Wie in het publieke debat over biotechnologie naar “Frankenstein” verwijst moet zich realiseren dat het een buitengewoon complexe verwijzing betreft, een complexe combinatie van horror en het streven naar Enlightenment. Anderzijds, wie blokkades op de weg van verdere biotechnologische vooruitgang wil wegnemen, zal zich in de herkomst van deze blokkades moeten verdiepen. Die herkomst is niet louter van emotionele of impulsieve aard. In de loop van haar geschiedenis heeft de transplantatiegeneeskunde lugubere aspecten gekend, van de body snatchers omstreeks 1800 via de testikels van geëxecuteerde criminelen van Stanley tot en met het horror scenario van de HIV-patiënt die in 1992 een xenotransplantatie onderging - om maar een aantal voorbeelden te noemen. Frankenstein is meer dan alleen maar een archetype dat door bepaalde mediaberichten geactiveerd kan worden, het onbehagen kan ook bogen op een lange reeks eerdere ervaringen. Een filosofisch onderzoek naar morele reacties op biotechnologische ontwikkelingen in de transplantatiegeneeskunde heeft ook gevolgen voor de filosofie (of meer in het bijzonder de ethiek) zelf. Wie reacties van andere analyseert, moet ook bereid zijn om eigen (al dan niet technofobe of technofiele) reacties te analyseren. Filosofische analyse is altijd ook zelfanalyse, met name met betrekking tot de wijze waarop filosofie en ethiek in het publieke debat functioneren. Het zou echter een illusie zijn te denken dat filosofen hun rol in he debat geheel in eigen hand hebben. Ik herinner mij bijvoorbeeld hoe ik enige tijd geleden telefonisch benaderd werd met de vraag of ik op televisie mijn gedachten wilde laten gaan over een recente biotechnologische ontwikkeling. Mijn bijdrage moest wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. De programma-makers hadden al gekozen voor “Orwell-achtige beelden” en zochten nog naar een bijpassend “ethische” tekst. Moralisme als toegangsbewijs tot het debat.

Page 39: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

Literatuur Gaston Bachelard (1947) La formation de l’esprit scientifique. Contribution à une psychanalyse de la conaissance objective. Paris: Vrin. J.H. van den Berg (1959/1965) Het menselijk lichaam, een metabletisch onderzoek 1: Het geopende lichaam (5e druk). Nijkerk: Callenbach. J.H. van den Berg (1961) Het menselijk lichaam 2: het verlaten lichaam (7e druk). Nijkerk: Callenbach. J.H. van den Berg (1969/1985) Medische macht en medische ethiek (25e druk). Nijkerk: Callenbach. Van Blitterswijk en Herklots Ch. E. Brown-Séquard (1889) Expérience démonstrant la puissance dynamogénique chez l’homme d’un liquide extrait de testicules d’animaux. Archives de Physiologie Normale et Pathologique, 21, 651-658. F.M. Burnet (1963) The Integrity of the Body. Cambridge: Harvard University Press. Derek J. De Solla Price (1963) Little Science, Big, Science. New York / London : Columbia University Press. Denis Diderot James Frazer (1922/1923) The Golden Bough. S. Freud (1940) Totem und Tabu. Einige Übereinstimmungen im Seelenleben der Wilden und der Neurotiker. Gesammelte Werke 9. Fischer / London: Imago. Luigi Galvani (1791/1953) Commentary on the effects of electricity on muscular movement ; translation with notes and a critical introduction by I. Bernard Cohen; together with a facsimile of Galvani's De viribus electricitatis in motu musculari commentarius. Norwalk, Connecticut: Burndy Library. Stephen Jay Gold Rae Goodell (1977) The visible scientists. Boston : Little & Brown. Piet J. Hagen (1982) Blood: gift or merchandise. Towards an international blood policy. New York: Liss. Donna J. Haraway (1991) Simians, cyborgs, and women : the reinvention of nature. London : Free Association Books. Harvard Ad Hoc Committee (1968) Definition of irreversible coma: report of the Ad Hoc Committee of the Harvard Medical School to Examine the Definition of Brain Death. Journal of the American Medical Association, 205, 1968, 337-340. M. Houellebecq (1998) Les particules élémentaires. Paris: Flammarion, 1998. Victor D. Lespinasse (1913) Transplantation of the testicle. Journal of the American Medical Association, 61, 1869-1870. Jacques Loeb (1899/1905) On the nature of the process of fertilization and the artificial production of normal larvae (plutei) from unfertilized eggs of the sea urchin. American Journal of Physiology, 3, 1899, 135-138; Reprinted in: Jacques Loeb (1905) Studies in general physiology (2 Vol.). Chicago: University of Chicago Press, 539-543.

Page 40: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

H. Lyons Hunt (1922) Experiences in testicle transplantation. Endocrinology, 6, 652-654 M. Ornstein (1975) The role of scientific societies in the 17the century. New York: Arno. Ph. J. Pauly (1981) Jacques Loeb and the control of life: An experimental biologist in Germany and America, 1859-1924. Ph.D. John Hopkins University (authorized fascimile: University Microfilms International, Ann Arbor). H.C. Rogge (1922) Homosexualiteit. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 66, 1068-1075. Peter Sloterdijk (1999) Regeln für den Menschenpark Ein Antwortschreiben zum Brief über den Humanismus. Thomas E. Starzl (1967) Ethical Problems in Organ Transplantation. In: J.R. Elkinton (ed.) The Changing Mores of Biomedical Research: A colloquium on ethical dilemmas from medical advances. Annals of Internal Medicine, 67 suppl., 32-36. Thomas E. Starzl (1992) The Puzzle People. Memoirs of a transplant surgeon. Pittsburgh / London: University of Pittsburgh Press. Thomas E. Starzl et al, Cell migration, chimerism, and graft acceptance. The Lancet, 1992, 339, 1579-1582. Starzl T.E. et al, Baboon-to-human liver transplantation, The Lancet, 1993, 341, 65-71 L.L. Stanley (1922) An analysis of 1,000 testicular substance implantation. Endocrinology, 6, 787-794. Eugen Steinach & Josef Loebel (1940) Sex and life. Forty years of biological and medical experiments. London: Faber & Faber. Jon Turney (1998) Frankenstein’s footsteps: science, genetics and popular culture. New Haven & London: Yale University Press. H.G. Wells (1927) The short Stories. London: Benn. H.G. Wells, J. Huxley, G.P. Wells (1931/1938) The Science of Life. London: Cassell. Mary Wollstonecraft Shelley (1818) Frankenstein; or, the modern Prometheus. London: Lackington, Hughes, Harding, Mavor, Jones. Hub Zwart, Cor Hoffer. Orgaandonatie en lichamelijke integriteit [Cekun-reeks 2]. Best: Damon, 1998 Noten [1] “Reading the output of a MEDLINE database search of Starzl's medical publications is like reading the history of modern transplantation--no area of solid-organ transplantation appears to have been unaffected by his research.” [2] In dit rapport verwijs ik een aantal malen naar publicaties van J.H. van den Berg. Ik wil echter benadrukken dat mijn schatplichtigheid aan zijn werk, en vooral ook aan zijn methodologie, groter is dan deze verwijzingen suggereren. [3] De term “humanisme ontleen ik aan Peter Sloterdijk (1999). Hij omschrijft “humanisme” als een intellectuele stroming die de mensheid wilde verbeteren (de-bestialiseren) door haar te alfabetiseren, belezen te maken, door van mensen lezers en schrijvers van brieven en andere teksten te maken. Blootstelling aan klassieke teksten (uit de antieke tijd of uit het erfgoed van de eigen natiestaat) vormde een cruciaal onderdeel van dit programma. Sloterdijk vraagt zich af hoe de ambitie de mens te verbeteren in de toekomst gestalte moet krijgen nu lezen en schrijven meer en meer plaats maken voor andere vormen van informatieuitwisseling. Hij suggereert dat een belangrijke rol zal zijn weggelegd voor biotechnologie.

Page 41: Tussen Euforie en Onbehagen - filosofie.science.ru.nl · In 1985 verricht Starzls team 232 levertransplantaties. De post-heroïsche periode van De post-heroïsche periode van normalisatie

[4] Althans van die vorm van science fiction die zich primair op de levenswetenschappen oriënteert. De vader van science fiction als zodanig is uiteraard Jules Verne, wiens boeken echter vooral op natuurkunde en geografie betrekking hebben. Zelfs in The Time Machine is Wells meer in evolutie dan in fysica geïnteresseerd.