TNO-rapport Actief Beheer van de Waterbodem (ABW) NITG …En een paar pagina’s daarvoor, onder het...

41
TNO-rapport NITG 02-107-B Terrein University College Utrecht Kriekenpitplein 18 en 25 Postbus 80015 3508 TA Utrecht Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, foto- kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de ‘Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO’, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overee nkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang- hebbenden is toeg estaan. © 2000 TNO Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO Actief Beheer van de Waterbodem (ABW) in landelijk perspectief Datum Juni 2002 Auteur(s) Dr. Ir. C. Hofstee & Dr. H. Leenaers Projectnummer 005.61089 Opdrachtgever AKWA Goedgekeurd Projectleider Dr. H. Leenaers Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO is gevestigd in Delft en Utrecht en heeft nevenvestigingen Nuenen en Zwolle. Het instituut is het centrale geowetenschappelijke informatie- en onderzoeksinstituut van Nederland, ten behoeve van het duurzaam beheer en gebruik van de ondergrond en de ondergrondse natuurlijke bestaan sbronnen. Nederlandse Organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek TNO

Transcript of TNO-rapport Actief Beheer van de Waterbodem (ABW) NITG …En een paar pagina’s daarvoor, onder het...

TNO-rapportNITG 02-107-B

Terrein University College UtrechtKriekenpitplein 18 en 25Postbus 800153508 TA Utrecht

Alle rechten voorbehouden.Niets uit deze uitgave mag wordenvermenigvuldigd en/of openbaargemaakt door middel van druk, foto-kopie, microfilm of op welke anderewijze dan ook, zonder voorafgaandetoestemming van TNO.

Indien dit rapport in opdracht werduitgebracht, wordt voor de rechten enverplichtingen van opdrachtgever enopdrachtnemer verwezen naar de‘Algemene Voorwaarden vooronderzoeksopdrachten aan TNO’, danwel de betreffende terzake tussen departijen gesloten overeenkomst.Het ter inzage geven van hetTNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan.

© 2000 TNO

Nederlands Instituut voorToegepaste Geowetenschappen TNO

Actief Beheer van de Waterbodem (ABW)in landelijk perspectief

Datum

Juni 2002

Auteur(s)

Dr. Ir. C. Hofstee & Dr. H. Leenaers

Projectnummer

005.61089

Opdrachtgever

AKWA

Goedgekeurd

Projectleider

Dr. H. Leenaers

Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNOis gevestigd in Delft en Utrecht en heeft nevenvestigingen Nuenen enZwolle.

Het instituut is het centrale geowetenschappelijke informatie-en onderzoeksinstituut van Nederland, ten behoeve van hetduurzaam beheer en gebruik van de ondergrond en deondergrondse natuurlijke bestaansbronnen.

Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO

NITG 02-107-B i

Voorwoord

Dit rapport begint waar het bestuurlijk advies over Tienjaren ScenarioWaterbodems (10J Scenario, 2002) eindigt. Een van de beleidsaanbevelingen luidt:‘het hergebruik van waterbodems als (water)bodem of als bouwstof moet eenimpuls krijgen door uitwerking van actief waterbodembeheer voor anderewatersystemen dan de grote rivieren waarmee een verantwoorde inzet van baggermogelijk wordt, zoals bij de herinrichting van plassen en de realisatie van (natte)natuur.’En een paar pagina’s daarvoor, onder het kopje Programmering, hadden we algelezen: ‘de aanpak van waterbodems moet, naar analogie van beheer en saneringvan de landbodem, gefundeerd worden op een beoordeling van milieuhygiënischeen overige maatschappelijke risico’s. Door een kosteneffectieve en functiegerichteaanpak zal op zekere schaal verontreinigd sediment in het stroomgebied aanwezigblijven, zonder de functies van bodem en water te belemmeren. Verspreiding vanbaggerspecie op het land wordt ingebed in bodembeheer.’We laten zien wat de bouwstenen zijn van actief beheer van het rivierbed alsoplossing voor de 125 miljoen m3 uiterwaardengrond die vrijkomt bijrivierbedverruiming. Vervolgens trekken we dit beleid in gedachten door naar hetwaterbodembeheer van de overige Rijkswateren. Ook laten we aan de hand van despecifieke kenmerken van die watersystemen zien welke rol de waterbodem daarinspeelt. Verder, welke kennis op het gebied van tweede lijns risicobeoordeling wekunnen inzetten voor het vinden van verantwoorde bestemmingen

Het beleid op het gebied van het beheer van bodem en bagger is landelijk volop inbeweging. In de paar maanden dat we bezig waren met bestuderen van de relevantestukken over actief beheer van de uiterwaardbodem, zijn we verschillende kerendoor de tijd ingehaald. Nog voordat we het Kabinetsstandpunt BEVER van oktober2001 uit hadden zag de definitieve versie het licht. Hadden we alle nuances van hetvoorontwerp van de beleidsregels ABR/ABM helemaal tot ons door laten dringen,komen we er achter dat de definitieve ontwerpen inmiddels gereed zijn. Als wealle details en nuances van deze beleidsontwikkeling hadden willen registreren, danhadden we een professionele filmploeg moeten inhuren. We moeten u een beetjeteleurstellen. Als lezer moet u het doen met het werk van een fotograaf. U kijktnaar een fotoalbum en niet naar een avondvullende film.

Geldgebrek was niet de reden om foto’s te maken in plaats van een film-voorstelling. Onze ambitie was niet om een volledig up-to-date beleidsdocument temaken waarin alle details precies worden weergegeven. Nee, wij willen u inwijdenin de wereld van actief bodembeheer. U enthousiast maken voor de conceptueleeenvoud. U laten zien hoe kennis over de werking van watersystemen kan wordengebruikt om verantwoorde hergebruikslocaties voor baggerspecie te vinden. Hoeeen tweede lijns-risicobeoordeling u in staat stelt om op een genuanceerde manierte bekijken wat de risico’s zijn van deze verontreiniging in deze baggerspecie opdeze plek onder deze omstandigheden. En u in alle eerlijkheid wijzen op dingen diebeter hadden gekund in het beleidsproces voor de grote rivieren. Enthousiasmekweken, kennis delen en lessen leren, dat zijn de drie zaken die voor ons centraalstaan in dit rapport.

NITG 02-107-B ii

Het rapport is geschreven in opdracht van AbbA. AbbA (Actief BodembeheerAKWA) is een inititatief van 3 specialistische diensten (RIZA, DWW, BD) vanRijkswaterstaat/AKWA. Het doel van AbbA is om de advisering op het gebied vanABB/ABR binnen AKWA af te stemmen en optimaal gebruik te maken vanaanwezige kennis en ervaring rond het onderwerp Actief Beheer Rivierbed. Ookhet verbreden van Actief Beheer-concepten naar landelijk niveau is een belangrijkedoelstelling van AbbA. Dit rapport is geschreven om een stapje te kunnen makenin die richting. In het verlengde hiervan wordt een discussie gestart met regionalediensten van Rijkswaterstaat en met o.a. Waterschappen om na te gaan wat ernodig is om Actief Bodembeheer daadwerkelijk ten uitvoering te brengen. Deopstellers hopen dat dit rapport een goede voedingsbodem zal zijn voor dezediscussie.

NITG 02-107-B iii

Samenvatting & advies

1. 'Baggeren een noodzaak?'

Aan de watersystemen in Nederland zijn verschillende maatschappelijke functiestoegekend. De waterbodem vormt een onderdeel van die watersystemen. Enhoewel de waterbodem op zichzelf geen maatschappelijk belang vertegenwoordigt,kan ze wel een belemmering vormen voor de vervulling van die functies. Omdat zein de weg ligt of te verontreinigd is en met andere woorden als er moet wordengebaggerd om de watersystemen op orde te brengen. Baggeren is nodig voorregulier onderhoud om de verschillende functies van de watersystemen inNederland zoals waterafvoer, scheepvaart en visserij, in stand te houden. Baggerenkan ook nodig zijn in het kader van natuurontwikkelingsprojecten en grootschalige‘natte’ infrastructurele projecten (zogenaamd nieuwe projecten). Ernstig vervuildewaterbodem moet worden gesaneerd volgens het Nederlandse beleid conform deWet Bodembescherming en de Europese kaderrichtlijn Water omdat ze eenpotentiële diffuse bron van water- en voedselketenverontreiniging kan zijn. Ook deminder verontreinigde waterbodems kunnen belangrijke diffuse bronnen zijn.De afgelopen jaren is vrijwel alleen om economische en waterhuishoudkundigeredenen gebaggerd. Door alleen het hoogst noodzakelijke baggerwerk uit tevoeren, is er een aanzienlijke achterstand in baggerwerk ontstaan bij zowel beheeren onderhoud van vaarwegen als bij de sanering van waterbodems (10J Scenario,2002).

In deze notitie betogen we dat het actief bodembeheersbeleid, dat is ontwikkeldvoor de verwerking van verontreinigde baggerspecie bij rivierverruiming van Maasen Rijntakken, ook aanknopingspunten biedt voor omgang met onderhouds- ensaneringsbaggerspecie van de overige watersystemen.

2. Verwerking uiterwaardengrond grote rivierenVoor de grote rivieren ontwikkelde Verkeer en Waterstaat in samenwerking metandere overheden een set van oplossingen voor de grote hoeveelheidverontreinigde grond die vrijkomt bij veiligheids- en natuurprojecten.Transporteren van de grond is duur; grootschalig reinigen is te kostbaar en nietdoelmatig. Bij de projecten in het uiterwaardengebied wordt geen sanering totstreefwaarde of zelfs Bodem Gebruiks Waarden (BGW’s) nagestreefd, omdatsprake is van herverontreiniging. In een notendop komt de oplossing neer op hetverwerken van grond binnen het rivierengebied in combinatie met verminderingvan de risico’s voor mens en milieu. De mogelijke verwerkingopties vanverontreinigde uiterwaardengrond zijn:1. Hergebruik, bodem blijft bodem.2. Hergebruik, bodem wordt bouwstof.3. Hergebruik na bewerking (bijv. zandscheiding)4. Bergen in bestaande zand of grind winputten

NITG 02-107-B iv

5. Storten in baggerspeciestortplaats

Er wordt hierbij een afweging gemaakt van milieu-effecten (b.v. vermindering vande blootstelling, vermindering van de verspreiding, duurzaamheid,energieverbruik) en de kosten. Deze afweging bepaald welke, binnen deprojectdoelen passende, verwerkingsopties in een concreet project het hoogstemilieurendement oplevert tegen aanvaardbare kosten (ALARA). Als minimalevoorwaarde geldt dat de milieuhygiënische situatie niet mag verslechteren (stand-still).

3. Verwerking bagger uit de overige rijks- en regionale wateren

De diversiteit aan typen van regionale wateren is groot: beken, vennen, plassen, enmeren, maar ook gegraven wateren, zoals kanalen, sloten en vaarten. Ingeografische zin is er onderscheid te maken tussen hoog Nederland (zandgrondenmet vrije afwatering) en laag Nederland (klei en veengebieden in hetrivierengebied en in polders in West en Noord Nederland). Een uitdaging voor debeheerders van deze wateren is om een oplossing te vinden voor de vrijkomende,verontreinigde bagger binnen hun beheersgebied. Bagger komt vrij bij diverseingrepen:− Het bevaarbaar houden van de vaargeulen.− Het instandhouden van de afvoercapaciteit van sloten− Het verwijderen van grond dat door afkalving van oevers in de sloten

terechtkomt− Het uitbaggeren en dempen van sloten in verband met bijvoorbeeld

landinrichting, aanleg infrastructuur of uitbreiding van het stedelijk gebied− Functieverandering, met name het omzetten landbouw- in natuurgronden,

vraagt om afvoer van voedselrijke specie

De baggerproblematiek in de regionale- en Rijkswateren vertoont een aantalparalellen met de grondproblematiek in de uiterwaarden van de grote rivieren:− de omvang van het probleem: een totale aanbod (landelijk, 2002-2011) van

circa 200 miljoen m3 zoete specie waarvan ca 75 miljoen m3 klasse 3 en 4. Vandeze specie is Rijkswaterstaat is hiervan eigenaar van 70 miljoen m3

baggerspecie afkomstig van de rijkswateren naast de ca 100 en 24,2 miljoenm3 die bij rivierverruimingsprojecten van respectievelijk de Rijntakken en deMaas vrij komt (10J Scenario, 2002).

− De bron van waterbodemverontreiniging is nog steeds actief aanwezig(industriële lozingen en na-ijl effecten)

− verwerking buiten het gebied is duur vanwege transportkosten en heeft hetbezwaar van het afwentelen van het milieuprobleem in de waterbodem op eenander compartiment (o.a. uitstoot van diesel in de lucht)

In het bestuurlijk advies Tienjarenscenario waterbodems, “Worden we de baggerde Baas ?” (2002) wordt dan ook aangegeven dat het hergebruik van waterbodemsals (water)bodem of als bouwstof een impuls moet krijgen door uitwerking vanActief Beheer van de Waterbodem (ABW). Waarbij ook voor anderewatersystemen dan de grote rivieren een verantwoorde inzet mogelijk wordt zoals

NITG 02-107-B v

bij de herinrichting van plassen en realisatie van (natte) natuur. Het ligt voor dehand om bij de concrete invulling van dit beleid te kijken of de verwerkingsoptiesvoor verontreinigde grond in het rivierengebied ook toepasbaar zijn voor deverwerking van verontreinigde bagger in regionale watersystemen.

Er zijn al verschillende aanzetten tot het gebiedsgericht toepassen vanverontreinigde bagger specie begonnen. Voorbeelden hiervan zijn deproefprojecten waarbij naar bosaanplant op verontreinigde baggerspecie wordtgekeken (http://www.waterland.net/akwa/). Verder zijn door RWS onderzoekenuitgevoerd naar gebruik van gerijpte verontreinigde baggerspecie alsbouwmateriaal ten behoeve van de wegen- en waterbouw.

4. Het landelijk perspectief: een aanzet tot discussie over de inhoudHet in landelijk perspectief plaatsen van het ontwikkelde beleid voor de groterivieren, bij de omgaan met verontreinigde grond, komt in grote lijnen neer op devolgende punten:

− Mogelijkheden van ABWVanuit ABW voor de rivier verruimingsprojecten zijn voor onderhoud- en/ofsaneringsbaggerspecie de volgende verwerkingsopties mogelijk:1. Bagger blijft bagger (terugzetten in oppervlaktewater)2. Bagger wordt bodem (op de kant zetten, teel grond voor bosaanplant of

energiebouw, aanleg natuurvriendelijke oevers)3. Bagger wordt bouwstof (direct toepassen voor belastingspreiding, als

ophooglaag, als aanvulling, als afdeklaag, als isolatielaag, al dan nietconstructief)

4. Bagger wordt bouwstof na bewerking (idem, na rijping of zandscheiding)5. Bergen in bestaande of nieuw te graven zandwinputten binnen het

watersysteem6. Storten in grootschalige depots buiten het watersysteem

Uiteraard is het op voorhand niet mogelijk een volledige lijst vanverwerkingsopties op te stellen die van toepassing is voor ieder watersysteem.Hier zit een flinke uitdaging voor de waterbeheerders. Welke vraagstukken op hetgebied van infrastructuur, landbouw, woningbouw, natuurontwikkeling, etc.spelen in het beheersgebied, welke behoefte aan grond en bouwstoffen brengt datmet zich mee? Waar en op welke termijn? Het stellen van deze vragen, het ingesprek raken met betrokkenen levert ongetwijfeld nieuwe ideeën op voorhergebruik van baggerspecie, al dan niet na een bewerkingsstap. Van debeschikbare opties wordt uiteindelijk bepaald welke variant het hoogstemilieurendement oplevert tegen aanvaardbare kosten (Ontwerp ABR beleidsregels,2002)

− Denken in termen van systemenIn de beleidsontwikkeling voor de grote rivieren hebben we geleerd datwatersysteemkenmerken (zoals afvoerkarakteristiek, morfologie en kwaliteitzwevend slib) een belangrijke rol spelen bij de aard van de oplossing en debenodigde instrumenten. Dat heeft geleid tot verschillen in aanpak tussen Maas en

NITG 02-107-B vi

Rijntakken. Ook voor de overige rijks- en regionale wateren is er sprake van groteverschillen tussen watersystemen (bijvoorbeeld: IJsselmeer versus Noordzeekanaalen poldersystemen versus beekdalsystemen) en binnen de watersystemen(bijvoorbeeld qua bodemopbouw, qua achtergrondgehalten, quabaggersamenstelling). Rekening houden met deze verschillen levert demogelijkheid voor maatwerk. Een gebiedsgericht aanpak waarbij optimaal gebruikwordt gemaakt van de systeemeigenschappen en verwerkingsmogelijkheden terplaatse (bijvoorbeeld de lokale vraag naar bouwstoffen). Ook kan door eenwatersysteembenadering een bijdrage worden geleverd aan een integralebeleidsontwikkeling. Door het actief beheer van de waterbodem niet langer los tezien van het actief beheer van de landbodem ontstaan kansen voor een integraalbodembeheer in het landelijk gebied.

− Denken in termen van risico’sBij het schetsen van de omvang van het baggerprobleem praten we in termen vankubieke meters en verontreinigingsklassen. Daarmee schetsen we in generieke zineen beeld van de omvang en de ernst van het probleem. In de beleidsontwikkelingvoor de grote rivieren hebben we geleerd dat het verstandig is bij het zoeken naaroplossingen deze grote lijn los te laten en in meer detail te kijken naar de situatieter plaatse: wat is de kwetsbaarheid van het systeem? Wat is de huidige engeplande bodemgebruiksfunctie? Welke stoffen zijn in verhoogde concentratiesaanwezig? Welk deel daarvan is beschikbaar? Welke andere eigenschappen van despecie (denk b.v. aan voedselrijkdom) zijn relevant?

Dat zijn enkele vragen die in een tweede lijns beoordeling van de actuele risico’scentraal staan. De antwoorden hierop stellen ons in staat om genuanceerd manier tebekijken wat de risico’s zijn van de aanwezigheid van deze verontreiniging in dezebaggerspecie op deze plek onder deze omstandigheden.Met de nu beschikbare kennis en tools over risico’s van bodemverontreiniging zijnwe in staat om nieuwe hergebruiksopties te genereren. De actuele risico’s daarvante beoordelen, ook voor baggerspecie die volgens de eerste lijns-beoordeling opbasis van de huidige normen niet geschikt lijkt voor hergebruik. Centraal blijftsteeds staan: het streven naar risicoreductie t.o.v. de huidige situatie.

− Denken in termen van kansenABM en ABR bevatten een aantal nieuwe elementen: de bodemzoneringskaarten,de afwegingsmethoden en de verwerkingsopties. De oorspronkelijke gedachte wasdat door deze werkwijze bij concrete projecten een grotere beleidsruimte voor hetomgaan met verontreinigde grond ontstaat. Tegelijkertijd wordt echter gesteld datABM en ABR behoren te worden uitgevoerd binnen de bestaande wetgevings- (ennormenkader). Dat luidt voor verwerkingsopties als hergebruik van klasse 4 totmogelijke tegenstrijdigheden met wetgevings- of te wel juridische consequenties.Voor ABM/ABR heeft dat er uiteindelijk toe geleid dat voorlopig de optie vantoepassen van klasse 4 in een werk als bouwstof niet in het beleid wordtmeegenomen. De beleidsmakers zijn het er echter wel over eens dat juridischeconsequenties bij het zoeken naar en ontwikkelen van vernieuwende ABB optiesniet in de weg mogen staan. De kans om tot milieuverbetering te komen moetcentraal staan.

NITG 02-107-B vii

5. Het landelijk perspectief: kanttekeningen bij het beleidsprocesOp verzoek van Verkeer en Waterstaat is een visie opgesteld op de mogelijketoepasbaarheid van het gedachtengoed van ABM/ABR voor actief bodembeheervoor de overige wateren. In deze notitie worden een aantal kanttekeningengeplaatst, waarvan we er twee met betrekking tot het beleidsproces hier in verkortevorm overnemen:

− Rivierverruiming als motorHet beleidsproces ABR/ABM vindt plaats tegen de achtergrond van'maatschappelijke urgentie' die door het veiligheidsvraagstuk (hoogwater,overstromingsrisico) groter is dan wanneer alleen sprake zou zijn van achterstandbij onderhoud en sanering. Mogelijk dat door deze veiligheidsurgentie de regionaleoverheden meer bereidheid tot samenwerking hebben. Het gevaar bestaat dat inandere gevallen, zoals bij de ontwikkeling van beleid voor hergebruik van baggerop het land en stort in putten, de noodzaak om te komen tot nieuw beleid inmindere mate wordt onderschreven door de verschillende overheden. Ook hetbeleidsproces ABR/ABM verloopt niet altijd even soepel, o.a. door wezenlijkeverschillen van inzicht tussen de provincies, Rijkswaterstaat en VROM over de teformuleren beleidsdoelstellingen.

Advies. Betrek bij het ontwikkelen van nieuwe concepten het gegeven, datvanaf het vroegste stadium naar draagvlak voor samenwerking envernieuwing moet worden gezocht. Worden er tegelijk andere belangen enbeleidsdoelstellingen gediend ? Wie zijn daarin de belanghebbenden?Realiseer bij het overnemen van concepten uit ABM/ABR dat daar een zeerspecifieke beleidscontext bestaat.

− Betrokkenheid opnemen in de procesarchitectuurHet proces van voorbereiding van de beleidsregels ABR/ABM vindt voornamelijkop ambtelijk niveau plaats met een lage betrokkenheid en participatie van hetpubliek. De ambtelijke betrokkenen zijn het er over eens dat de beleidsregels en dediscussies dermate ingewikkeld en van een hoog abstractieniveau zijn dat hierovercommuniceren met de 'buitenwacht' een probleem vormt. Mede door de schaalwaarop het proces zich afspeelt is het moeilijk om de 'direct belanghebbenden' opeen representatieve wijze daarin te betrekken.

Advies: probeer het proces van beleidsvorming zo te organiseren dat directbelanghebbenden vroegtijdig daarin kunnen worden betrokken. Kiesdaarvoor de juiste schaal om de oplossing te organiseren zodat communicatiemet belanghebbenden mogelijk wordt.

6. Advies voor de eerste stappenTerugkijkend op de stapel gebruikte literatuur, de gevoerde discussies en deontvangen reacties ontstaat er een beeld van een aantal zinvolle eerste stappen opweg naar de ontwikkeling van landelijk beleid voor verwerking van baggerspecie.

NITG 02-107-B viii

Als model voor die eerste stappen gebruiken we hier het beeld van drie 'krachten'die ten grondslag liggen aan cultuurverandering binnen een organisatie:

− Noodzaak doet bewegenOm het gedrag van mensen binnen een organisatie te veranderen moet er een sterkmotief zijn, een gezamelijk gedeeld gevoel van noodzaak bij de mensen zelf.Zonder een zekere 'sense of urgency' doen we de dingen zoals-we-altijd-al-gewend-waren-ze-te-doen. Daar zit een kern van waarheid in, ook als het gaat omafspraken over hoe we omgaan met verontreinigde baggerspecie. Doen we dat opeen manier die iedereen bevalt dan is er geen reden tot verandering. Doen we datop een manier die niet helemaal bevalt maar ook niet al te veel problemen oplevert:ook dan is er veelal reden tot verandering.Maar voor de grote rivieren was er wel een sterke reden tot verandering: het motiefvan het veiligheidsvraagstuk. De hoeveelheid vrijkomende grond is dermate grootdat bestaande oplossingen op geen enkele manier uitkomst bieden. De vraag die wehier stellen is of er voor de verwerking van verontreinigde baggerspecie ook sprakeis van een voldoende grote 'sense of urgency'.

Advies. Voer een analyse uit om alle bij het probleem belanghebbendepartijen te inventariseren en toets bij hen de noodzaak tot ABW en debereidheid aan het zoeken naar alternatieve verwerkingsopties mee te werken,bijvoorbeeld tijdens een workshop. Sluit deze stap af met een go/no gobeslissing.

− Visie geeft richtingEenmaal in beweging gezet is het zaak om het zoeken van alternatieveverwerkingsopties zodanig in te richten dat de betrokken partijen hun stellingenverlaten en constructief meewerken aan het realiseren van een gemeenschappelijkdoel. Dat vergt van de personen dat ze zich losmaken van het door henvertegenwoordigde belang. Zoals bijvoorbeeld:‘ik verdedig hier het milieubelang’en een omslag maken naar het denken in termen van kansen en uitdagingen. Het isessentieel om in het begin van het proces verwachtingen en beelden van degewenste eindsituatie met elkaar uit te wisselen. Te inventariseren waar deovereenkomsten zitten, welke sterke punten kunnen worden samengebracht in eengemeenschappelijke visie op de eindsituatie. Deze visie geeft richting aan hetbeleidsproces en dient als basis voor afspraken over de te nemen processtappen.

Advies. De eerste stap na de go-beslissing voor het beleidsproces is hetontwikkelen van een gemeenschappelijke visie waarin het beeld van degewenste eindsituatie wordt vastgelegd en afspraken worden gemaakt over dete nemen processtappen.

Succes doet gelovenDe verschillen tussen de rijks- en ook regionale watersystemen zijn groot,variërend van de Randmeren tot het Amsterdam-Rijnkanaal en

NITG 02-107-B ix

ontwateringskanalen in diepe polders tot beken van de hoge zandgronden. Debetrokkenheid van zowel regionale waterbeheerders als belanghebbenden in hetbeleidsproces is cruciaal. Dat zijn twee goede redenen om het beleidsproces in deregio te organiseren. Dat maakt het mogelijk om maatwerk te leveren en rekeningte houden met de specifieke kenmerken van een watersysteem. Om regionalepartijen aan tafel te krijgen bij het ontwikkelen van nieuw beleid is maatwerkbelangrijk. Die betrokkenheid van alle betrokken partijen in het proces vertaalt zichlater terug in draagvlak voor de nieuw te maken afspraken.Het landelijk perspectief blijft uiteraard wel overeind. Niet door vanaf het beginlandelijk beleid te ontwikkelen, maar door het succes van regionaal ontwikkeldbeleid landelijk uit te dragen. Door in landelijke netwerken zoals Baggernet tecommuniceren over de resultaten. Maar ook door partijen in de regio uit te nodigenen te laten zien wat de ervaringen zijn van nieuwe afspraken.

Advies. Organiseer of initieer het beleidsproces in de regio, zodat debetrokken partijen in staat zijn enthousiast te worden over het nieuwe beleiden bereid zijn zich er aan te committeren. Communiceer in landelijkenetwerken (zoals Baggernet en regiogroepen 10JS en NARIP) over de in deregio geboekte resultaten. Maak de resultaten zichtbaar voor anderen doordemonstraties en veldbezoeken te organiseren.

NITG 02-107-B x

Inhoud

Voorwoord.........................................................................................................i

1 Inleiding & doelstelling........................................................................1

2 Achtergronden ....................................................................................2

3 Beleidsontwikkelingen.........................................................................43.1 Verspreidingsbeleid voor baggerspecie ...................................43.2 Bodembeleid .........................................................................63.3 Beleidsregels ABR/ABM.......................................................8

4 De rol van watersystemen..................................................................114.1 De grote rivieren .................................................................114.2 Rijkswateren.......................................................................134.3 Regionale watersystemen.....................................................14

5 Beschikbare kennis en tools ...............................................................165.1 Bodemzonerings- en kwalite itskaarten..................................165.2 Beoordeling van het actuele risico ........................................195.3 Afwegingsmethodiek...........................................................22

6 Gebruikte literatuur ...........................................................................24BijlagenA Titel bijlage A

NITG 02-107-B 1

1 Inleiding & doelstelling

De afgelopen jaren is er hard gewerkt om de landelijke beleidslijn ActiefBodembeheer (ABB) geschikt te maken voor de uiterwaarden van de groterivieren: Actief Bodembeheer Rijntakken (ABR) en Actief Bodembeheer Maas(ABM). Het resultaat daarvan ligt vast in diverse beleidsdocumenten, waaronder deontwerpbeleidsregels die in de loop van 2002 zullen worden vastgesteld.

In 2002 wordt intern RWS in de werkgroep Abba (actief BodemBeheer AKWA)gewerkt aan het verbreden van de kennis en het toepassen van beleidsregels voorActief Beheer voor de Waterbodems (ABW), zodat het gedachtegoed ABW op eenlandelijk niveau bruikbaar wordt gemaakt. Binnen deze beleidsontwikkeling ABWwordt gestreefd naar een uniform en eenduidig kader voor de beoordeling van dewaterbodemkwaliteit en de omgaan met baggerspecie in geheel Nederland. Datbetekent o.a. dat het toepassingsgebied wordt verbreed van de uiterwaarden naarallereerst de overige Rijkswateren, zoals het natte hart en kanalen etc. en wellichtook de regionale wateren in beheer bij waterschappen, provinciën en gemeenten.Aandachtspunten bij deze beleidsontwikkeling zijn:? omgaan met (kennis over) risico’s.? toepassen van beleidsuitgangspunten zoals ALARA.? specifieke kenmerken van de Nederlandse watersystemen.

Dit leidt tot het formuleren van de volgende doelen:1. Het begrijpelijk presenteren van het ABW gedachtengoed, incl. het in kaart

brengen van de geschiedenis en de huidige stand van ABR en ABM.2. het aangeven van de mogelijkheden/knelpunten om deze beleidsregels en de

bijbehorende kennis en tools ook in landelijk perspectief toe te passen.

We beginnen met een bureaustudie gericht op het in beeld brengen en beschrijvenvan zowel de geschiedenis als de huidige stand van ABW, zoals die voor deRijntakken (ABR) en de Maas (ABM) zijn opgesteld.

Daarbij wordt gebruik gemaakt van een door de opdrachtgever aan te leveren lijstvan relevante beleids- en kennisdocumenten. De aangeleverde documenten (ziehoofdstuk 6) werden in 3 categorieën (beleidsdocumenten, watersystemen enkennis/tools) ingedeeld en vervolgens op jaar en dus relevantie gesorteerd. Daarnaheeft een quick-scan van de belangrijkste documenten plaatsgevonden.

Tijdens het opstellen van het nu voorgelegde rapport verscheen het BasisdocumentTienjarenscenario waterbodems en het bijbehorende bestuursadvies. In dezedocumenten is voor het gehele land het aanbod van de baggerspecie verkend. Degegevens hieruit leveren de bouwstenen voor de op te stellen uitvoeringsplannen.Een denkbaar scenario voor de omgang met het landelijke bagger problematiekwordt in dit rapport verkend.

NITG 02-107-B 2

2 Achtergronden

Verhoging veiligheidDe hoge waterstanden van 1993 en 1995 in zowel de Rijn als de Maas hebben ertoegeleid dat op international niveau (ministerconferentie Arles) is besloten dat dooralle landen in het stroomgebied van deze twee rivieren zal worden gewerkt aan hetverhogen van de veiligheid in deze gebieden. De maatregelen zijn onder meergericht op:- het beter controleren/verminderen van de afvoerpieken van de zijrivieren.- Het verhogen van de waterberging in het stroomgebied en het verhogen van deafvoercapaciteit onder meer door het verlagen van de hydraulische weerstand.Voor verdere details t.a.v. de maatschappelijke context van de veranderendeinzichten t.a.v omgang met de riviergebieden zijn beschreven in Silva (2001).

Lokale oplossingenOplossingen voor hoogwaterstanden bestaan niet langer meer in de traditioneledijkverhogingen, maar in het verhogen van bergingsmogelijkheden in hetrivierengebied en het verhogen van de afvoervermogen werden gezocht. Dezekoerswijziging was terug te vinden in de beleidslijn Ruimte voor de Rivier (1995)gevolgd door de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) uit 1998. Beideoplossingen houden in dat de rivier meer ruimte wordt gegeven, b.v. doordijkteruglegging (verbreden uiterwaarden) het afgraven van de uiterwaarden, hetverdiepen van de hoofdgeul en het verwijderen van obstakels zoalsbruggenhoofden en veerstoepen. Deze nieuwe strategie gaat vaak gepaard met veelgrondverzet.

Diffuse bodemverontreinigingBij de uitvoering van de geplande inrichtingsmaatregelen in het kader van debeleidslijn “Ruimte voor de Rivier” en natuurontwikkeling in de uiterwaardenkomen dermate grote hoeveelheden schone- en diffuus verontreinigdeuiterwaardengrond vrij, dat het milieuhygiënisch en economisch niet mogelijk isdeze grond doelmatig buiten het gebied te transporteren, te verwerken en/of testorten. Bovendien is er voortdurend sprake van herverontreiniging doorinstromend sediment.

Kosten en opbrengstenVan de verschillende rivierverruimingsmogelijkheden valt het afgraven van deuiterwaarden relatief duur uit. Door deze maatregel echter in combinatie metandere maatschappelijk gewenste ontwikkelingen, zoals het leveren van grondstofaan de zand- en klei markt of de wens om tot natuurontwikkelingen te komen tezien, kan afgraven toch gunstig scoren.

Normen versus actuele risico’sHet landelijk beleid - vierde Nota Waterhuishouding (NW4), NationaalMilieubeleidsplan 3 (NMP3) - heeft de streefwaarde als (water)bodem-kwaliteitsdoelstelling voor de lange termijn (richtdatum 2050); deze kwaliteitwordt beschouwd als kwaliteit voor een multifunctionele bodem. Vanwege deomvang van de diffuse verontreiniging en de kwaliteit van het instromend slib isdeze multifunctionele bodemkwaliteit echter op korte termijn in het rivierengebied

NITG 02-107-B 3

niet haalbaar. Wel zijn er recent ontwikkelingen gestart om na te gaan of theactuele risico’s van de waterbodemverontreiniging gereduceerd kunnen worden totnodig is voor de rivier toegekende functies.

Eerste en tweede lijns risico-beoordelingOnder de term eerste lijnsbeoordeling wordt verstaan het beoordelen van de eenniveau dat potentiële risico’s van verontreinigingen. Deze beoordeling wordtgedaan door gemeten gehalten van milieuvreemde stoffen te vergelijken metgenerieke normen. In de tweede lijnsbeoordeling wordt gekeken naar de kans datmens of natuur daadwerkelijk wordt blootgesteld aan de verontreinigingen met demogelijke negatieve gevolgen. Een voorbeeld van tweede lijns beoordeling is debeoordeling van bodemkwaliteit op basis van effectwaarnemingen (ecologischeinformatie en bioassays). Er zijn ook chemische methoden die de beschikbaarheidvan de verontreinigingen meten. Nemen we de tweede lijns risicobeoordeling alsvertrekpunt voor het genereren van oplossingen, dan opent dat in principe de wegnaar hergebruik van verontreinigde bodem en/of bagger. Het optreden van actuelerisico's is immers van veel meer factoren afhankelijk dan alleen het gemetengehalte van een verontreinigende stof.

NITG 02-107-B 4

3 Beleidsontwikkelingen

In dit hoofdstuk zetten we twee beleidsontwikkelingen naast elkaar: hetverspreidingsbeleid voor baggerspecie en de beleidsregels ABR en ABM vooruiterwaardengrond. We illustreren dat er parallellen zijn tussen de ‘waterbodem’zoals aanwezig in te verruimen rivieren (vooral droge uiterwaardengrond) en de‘waterbodem’ in het kader van onderhouds/- en saneringswerkzaamheden (vooralnatte baggerspecie) in de overige Rijks- en regionale wateren.. Parallellen zijn; deomvang, de aard en mate van verontreiniging en de herverontreiniging.We leggen daarmee de basis voor discussie over de vraag of de oplossing voor hetgrondprobleem (hergebruik als bodem binnen het riviersysteem) aanknopings-punten biedt voor de oplossing van het baggerprobleem (hergebruik als bodembinnen het watersysteem). 'Onder welke voorwaarden is hergebruik vanbaggerspecie als bodem een verantwoorde oplossing?'.

3.1 Verspreidingsbeleid voor baggerspecie

Verspreidingsbeleid in het 10 jarenscenario.

Van de totale hoeveelheid zoete baggerspecie die landelijk tussen 2002 en 2011vrijkomt is ongeveer 70 miljoen m3 afkomstig uit de rijkswateren. Dezehoeveelheid komt boven op de ca 100 en 24,2 miljoen m3 die bijrivierverruimingsprojecten van de Rijntakken en de Maas vrij komt.Slechts 5 miljoen m3 van deze baggerspecie is verspreidbaar(10J Scenario, 2002).

Naast Rijkswaterstaat, die de rijkswateren beheert, zijn ook waterschappen,gemeenten en provincies belangrijke probleemeigenaren van grote hoeveelhedenbaggerspecie. Hoewel, alle provincies een aanbod aan zoete specie hebben, varieertde hoeveelheid sterk. Het grootste aanbod komt vooral uit het westen, het middenen deels het noorden van het land; dat zijn grofweg de delen van ons land gelegenin het stroomgebied van de Rijntakken en de Maas en de laagveengebieden. Daargaat het per provincie om ca. 20 tot 40 miljoen m3. Uit het oosten en het zuiden vanhet land is het aanbod zoete specie aanmerkelijk lager en varieert van ca 3 tot 10miljoen m3 per provincie. Ook de mate van milieuhygiënische verontreiniging vandeze zoete specie varieert sterk per provincie, maar correleert niet met de absolutehoeveelheden. Voor de drie noordelijke provincies Groningen, Friesland, Drentheen voor de provincie Zeeland is het aanbod van zoete specie voor minder 15%zwaar verontreinigd (klasse 3 of 4); dit lijkt verband te houden met de lagereindustrialisatiegraad in deze provincies. Voor de provincies Noord-Holland,Gelderland, Utrecht, en Noord-Brabant is het aandeel zwaar verontreinigde speciewat groter, namelijk 30 %. Voor de provincies Overijssel, Flevoland, Zuid-Hollanden Limburg loopt het aandeel zwaar verontreinigde specie op van 50 tot ruim 70 %.In de eerste drie provincies liggen de delta’s van de rivieren Waal, IJssel en Maas,die de vergaarbak zijn van het verontreinigde slib dat lange tijd met de rivierenwerd meegevoerd. Ook in Limburg langs de maas is veel verontreinigd sedimentafgezet.

NITG 02-107-B 5

In het “Beleidsstandpunt verwijdering baggerspecie”(Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1993-1994) is de beëindiging van de verspreiding van baggerspecieklasse 2 vanaf het jaar 2000 als doelstelling geformuleerd. Het betreft hetterugstorten van klasse 2 in oppervlaktewater in plaats van het terugzetten vanklasse 2 specie op de kant. Inmiddels is gebleken dat het nog enkele jaren zal durenvoordat de resterende emissies naar de waterbodem zijn aangepakt en de na-ijleffecten zijn gestopt. Dit betekent dat het ontstaan van klasse 2 specie nogdoorgaat. Zolang klasse 2 specie nog blijft ontstaan is het uit het systeem halen vanklasse 2 vanuit milieuoogpunt weinig effectief. Daarnaast is steeds duidelijkergeworden dat de huidige klasse-indeling te ongenuanceerd is voor verspreiding inverschillende situaties gelet op de milieurisico’s en kosteneffectiviteit. Voor detoekomst is meer differentiatie gewenst bij de criteria voor verspreiding vanbaggerspecie.

Landelijk beleid voor hergebruik van bagger als bodemIn december 2001 kondigt het rijk aan dat er een landelijk beleidskader zal wordenontwikkeld voor hergebruik als bodem van licht verontreinigde baggerspecie. Voordit moment zal het huidige beleid voor het verspreiden vanonderhoudsbaggerspecie op land worden gecontinueerd tot dat daarvoor nieuwbeleid is ontwikkeld.Hergebruik als bodem van baggerspecie komt steeds meer in debelangstelling. Op verschillende plaatsen wordt hiermee geëxperimenteerd.Wat ontbreekt is een landelijk beleidskader en specifieke regelgeving. Oplandelijk niveau zijn al regels van kracht ten aanzien van het verspreiden vanonderhoudsbaggerspecie op land. De lopende herziening van deze regels kostmeer tijd dan was voorzien, onder meer vanwege het benodigdebeleidsonderbouwend onderzoek. Er zijn inmiddels goede redenen om hetverspreiden op land niet langer sectoraal, maar integraal te benaderen doorhet te beschouwen als een specifieke vorm van hergebruik als bodem enaansluiting te zoeken bij de regels voor grondverzet (stand-still),bodemsanering en bodembeheer (bodemgebruikswaarden).Daarom heeft de minister van VROM besloten een algemeen beleidskader te gaanontwikkelen voor hergebruik als bodem van baggerspecie, inclusief hetverspreiden van onderhoudsbaggerspecie op land. Het bestaandeverspreidingsbeleid wordt gecontinueerd totdat een nieuw beleid in werkingkan treden.Het bestaande beleidskader voor de omgaan met verontreinigde waterbodem enbaggerspecie is op dit moment gebaseerd op de NW4. Bij het vinden van eenoplossing voor de baggerspecie is het in bepaalde gevallen onduidelijk welke wet-en regelgeving moet worden gevolgd. Daarnaast is de wet- en regelgevingtoegespitst op water, grond of afvalstoffen. Bij toepassing op baggerspecie ontstaaner in bepaalde gevallen situaties, die als merkwaardig worden ervaren. Eenvoorbeeld is het Bouwstoffenbesluit. Dit is ontwikkeld voor de toepassing vansecundair grondstoffen en is toegespitst op de milieuproblemen die zich voordoenbij deze grondstoffen. Daaruit is o.a. een grens gesteld aan de toegestanesulfaatuitspoeling. Dezelfde sulfaatnorm wordt ook voor toepassing vanbaggerspecie gehanteerd. Vaak is er dan sprake van een overschrijding van denorm, terwijl sulfiden van nature in natte bagger voorkomen.Een ander voorbeeld zijn de emissie-eisen aan de verontreinigende stoffen terbescherming van het grondwater. Hoewel er voor baggerspeciestortplaatsen wel

NITG 02-107-B 6

specifieke regels zijn, zijn de emissie-eisen aan deze stortplaatsen een factor 10strenger dan voor secundaire bouwstoffen. Een derde voorbeeld is wanneer(verontreinigde) bagger specie wordt gebruikt om een voormalige zandwinplaatsopnieuw in te richten. Het is veelal niet duidelijk of men dit moet beschouwen alsstorten (Wet milieu beheer), hergebruik als bodem (Wet bodembescherming) of alshergebruik in een werk (Bouwstoffenbesluit). Dit alles leidt tot een versnipperdbeeld, dat een integrale aanpak van het waterbodemprobleem in de weg staat. Deonduidelijkheden leiden in de praktijk van de vergunningverlening juist niet altijdtot het zoeken naar mogelijkheden maar zorgen voor verwarring en stagnatie in hetvinden van een oplossing (10J Scenario, 2002).

Voor het verspreiden van licht verontreinigde natte baggerspecie kan een beroepgedaan worden op het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen (Wm).Dit biedt in landelijk gebied de mogelijkheid baggerspecie op het land wat directaan de watergang grenst te verspreiden. Klasse 0 mag vrij worden verspreid, klasse1 op het aan de waterkant aangrenzende perceel en klasse 2 specie op maximaal 20meter vanaf de waterlijn. Het aangekondigde verbod op verspreiden vanonderhoudsspecie klasse 2, dat op 1 januari 2003 zou ingaan, zal uit de regelgevingworden geschrapt (publicatie in Staatscourant.: najaar 2002).

De Vrijstellingsregeling grondverzet maakt het mogelijk om in het kader van actiefbodembeheer licht verontreinigd gerijpte baggerspecie als grond te hergebruikenmits de grond een kwaliteit heeft die vergelijkbaar of beter is met die van deontvangende bodem. De reikwijdte van de Vrijstellingsregeling grondverzet omvatniet het hergebruik als bodem van natte licht verontreinigde baggerspecie in hetkader van actief bodembeheer. Vooralsnog kan dit hergebruik alleen plaatsvindenop basis van een provinciale ontheffing van het stortverbod buiten inrichting(artikel 10.47 Wm) (10J Scenario, 2002).

Het te ontwikkelen landelijke beleidskader m.b.t. de omgang met baggerspecie zalvooraf duidelijk gedefinieerd en afgebakend worden. Dit gebeurt begin 2002. DeUnie van Waterschappen, de VNG, het IPO, de ministeries van V&W, LNV enVROM, LTO Nederland en de milieubeweging nemen aan dit voortraject deel(Baggernet, d.d. december 2001).

3.2 Bodembeleid

Naast een veranderde kijk op het beheer van het rivierengebied, ontstond er aan heteind van de 20e eeuw ook een nieuwe visie op de bodemsanering. Dezekoersomslag kwam voort uit het besef dat de in de jaren 80 ontwikkelde wetgevingwas toegespitst op lokale puntverontreinigingen en dus onvoldoende voorzag in deomgang met de grootschalige, diffuse verontreinigingen, zoals die ook in hetrivierengebied voorkwam. Dit leidde tot een stagnatie van maatschappelijkgewenste ontwikkelingen zoals die ondermeer in de NW4 was aangegeven.

De ontwikkeling van de nieuwe visie onder de naam actief bodembeheer voorzietin een verbetering van de landbodemkwaliteit door de vrijkomende grond zoveelmogelijk en functiegericht toe te passen. Actief bodembeheer richt zich op hetbehouden en verhogen van de gebruikswaarde en toekomstwaarde van de bodem,

NITG 02-107-B 7

onder meer door integratie van bodem-milieukwaliteit en ruimtelijke belangenvanuit een gebiedsgerichte benadering.De nieuwe concepten die werden uitgewerkt voor het actieve bodembeheer voordiffuse verontreinigingen op landbodems zouden binnen de bestaande wetgevingmogelijk moeten zijn. Als uitvloeisel van het kabinetsstandpunt over devernieuwing van het bodemsaneringbeleid van juni 1997 onstaat hetuitvoeringsprogramma BEVER. Recentelijk is ook het daarop volgendeKabinetsstandpunt Beleidsvernieuwing Bodemsanering verschenen.

Recenter dienden de aanvankelijk voor landbodems opgestelde inzichten ook alsbasis voor omgang met de grote hoeveelheden diffuus vervuild sediment in hetRivierengebied. De hoeveelheid diffuus verontreinigde uiterwaarden grond, die vrijkomt bij herinrichtingprojecten is te groot om het economisch enmilieuhygiënische verantwoord buiten het gebied te transporteren. Voorkeur gaatdus uit naar lokale verwerking. Startsein voor deze onwikkeling was deBeleidsnotitie Actief Bodembeheer Rivierbed, die in 1998 door V&W, VROM,LNV en het IPO werd opgesteld. Deze notitie voorzag in uitwerkingen perriviersysteem. De beleidsnota resulteerde in 3 uitwerkingen van actiefbodembeheer voor de Maas (ABM, (prov. Gelderland, Noord-Brabant, Limburgen RWS directie Limburg), de Rijntakken (ABR, prov. Gelderland, Utrecht,Overijssel, en RWS directie Oost-Nederland) en de Lek (directie Zuid Holland).ABR en ABM hebben de status van beleidsregels in de zin van artikel 4.81 van dealgemene wet bestuursrecht en geven een nadere invulling aan de bevoegdhedenbij of krachtens bestaande wetten.

Voorontwerpen van de beleidsregels zijn in mei 2000 vastgesteld, waarna er eenafstemmingsproces tussen ABR en ABM is gestart. Beleids-m.e.r. voor onderdelenvan ABR en ABM zijn begin 2001 in 2 gecoördineerde procedures uitgevoerd. Hetdoel is de beide beleidsregels te harmoniseren daar waar de verschillen niet opspecifieke gebiedskenmerken terug te voeren zijn Begin 2002 liggen er ontwerpenvan ABR en ABM, waarin de resultaten van het m.e.r. en inspraak op destartnotities (waar de voorontwerpen waren bijgevoegd) zijn meegnomen. Eind2002 worden ABR en ABM vastgesteld door de bevoegde gezeggen na hetdoorlopen van een procedure conform de algemene wet bestuursrecht.

ABR

ABR heeft betrekking op diffuus verontreinigd of schoon materiaal dat vrijkomt bijherinrichtingsmaatregelen in het winterbed. Sinds 2001 ook het zomerbed van deRijntakken in het beheersgebied van Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland(Bovenrijn, Waal, Pannerdens Kanaal, Neder-rijn, Lek, IJssel).

ABM

De beleidsregels ABM zijn van toepassing op diffuus verontreinigde of schonegrond die vrijkomt bij herinrichtingsprojecten in zowel het zomer- en winterbedvan de Maas van Eijsden tot Hedel. Dit valt samen met het beheersgebied vanRWS Directie Limburg.

NITG 02-107-B 8

Een juridische werkgroep heeft in 2001 getoetst in hoeverre de herziening vanABR/ABM wettelijk verantwoord was. In haar advies is de werkgroep met nameuitgegaan van de huidige wet- en regelgeving, hoewel ook de intrekking van hetBesluit Aanwijzing Gevaarljke afvalstoffen (Staatsblad 169, 2002 en het besluitlocatiespecifieke omstandigheden bodemsanering (Staatsblad 192, 2002) werdengevolgd. ABR/ABM voldoet op dat moment (juni 2001) niet op alle punten aan debestaande wet- en regelgeving, iets wat volgens de Algemene Wet Bestuursrechtwel een vereiste is. De werkgroep wees dan ook op het risico dat ABR/ABM(gedeeltelijk) in rechte worden vernietigd. Sinds 2001 zijn de adviezen van dezewerkgroep in de herziening van de ontwerpen van ABR/ABM meegenomen.

Om de nieuw ontstane beleidsregels in realistische scenario’s te testen zijnverschillende pilot projecten opgestart in zowel het ABM gebied als in de drieABR provincies (o.a. Maneswaard/De Spees bij Opheusden).

3.3 Beleidsregels ABR/ABM

Het doel van de beleidsregels is om bij projecten met zwaarwegendemaatschappelijke belangen (denk aan veiligheid tegen overstromingen en/of natuurontwikkeling) meer mogelijkheden te bieden om met het diffuus verontreinigdemateriaal om te gaan om zo de uitvoering van maatschappelijk gewensteinrichtingsmaatregels mogelijk te maken. De beleidsregels zijn van toepassing opdie situaties, waar bij maatschappelijk gewenste (her)inrichtingsmaatregelingen inhet rivierengebied grond ontgraven en wordt verwerkt. Omdat het vaak om diffuusvervuilde grond gaat zijn naast beleidskaders zoals de 4e nota waterhuishouding enActief bodembeheer rivierbed ook verschillende wetten op het gebiedbodemverontreiniging en grondverzet van toepassing zoals:· Wbb = Wet bodembescherming· Het Bouwstoffenbesluit· Wvo = Wet verontreiniging oppervlaktewater· Wm = Wet milieubeheer.Daarnaast spelen ook regionaal beleid zoals streekplannen een belangrijke rol.

Met name het gedachtegoed van de Wm heeft zijn sporen achtergelaten inABR/ABM. Deze wet legt de nadruk op voorschriften, die moeten voorkomen dater nadelige effecten voor het milieu optreden. Zijn die gevolgen voor het milieuniet te voorkomen, dan moeten de voorschriften in elk geval de grootst mogelijkebescherming bieden, voor zover dit redelijkerwijs van een bedrijf kan wordenverlangd. Deze bepaling in de wet heet het ‘ALARA-principe’ (as low asreasonably achievable). Worden de milieukosten voor een bedrijf te hoog, dan kanhet bevoegd gezag voorschriften opnemen die redelijkerwijs wel door het bedrijfkunnen worden nageleefd, maar die op zich een lager beschermingsniveau biedenvoor het milieu.Uitgaan van ALARA in het bodembeschermingsbeleid behelst dat de belasting vande bodem op korte termijn of tijdens/door de uitvoer van eenrivierverruimingsproject wordt teruggedrongen “zoveel als redelijkerwijs mogelijkis”.

Belangrijke bestanddelen van ABR/ABM zijn (Rossenberg en Hoornstra, 2001):1. maatwerk voor het gebied (gebiedsgericht)

NITG 02-107-B 9

2. maatwerk voor het gebruik (functiegericht)3. transparant kiezen (vergunningsverlening volgens duidelijke criteria)4. integraal toetsen (bestaande randvoorwaarden: bevoegd gezag van de

Provincies en het rijk almede de wetten Wm, Wbb, Wvo)5. bodemkaarten (kwaliteit en gebruikskaarten: Milieuhygiënische

randvoorwaarden)

De keuze van de verwerkingsoptie voor de vrijkomende grond vindt plaats dooreen afwegingssystematiek, waarbij lokatiespecifieke omstandigheden wordenmeegewogen. Op gebiedsniveau worden de volgende verwerkingsoptiesonderscheiden, waarbij de voor het project in beschouwing genomen opties wordenbeoordeeld op verschillende criteria (kosten, milieu effecten etc.)1. bodem blijft bodem (terugplaatsen afdeklaag na ontgronding, egalisatie,

verondieping plassen)2. bodem wordt bouwstof (kaden, dijken, kribben)3. hergebruik na bewerking 1 of 2 na bewerking4. bergen in putten (in bestaande of nieuwe zand/grind winputten)5. storten in (baggerspecie) stortplaatsen. (Slufter, IJsseloog, Kaliwaal etc.)

Deze volgorde is afgeleid van de Ladder van Lansink zoals die in de Wm wordtgenoemd. Binnen ABM/ABR worden overigens alle uitvoerbare verwerkingsoptiesper project op milieurendement en kosten beoordeeld (Ontwerp ABR, 2002). Bijelk van deze toepassingen zijn een of meer van de bij deze beleidsregel betrokkenbestuurorganen bevoegd gezag op grond van de bovengenoemde wetten

De afwegingssystematiek vergelijkt de maatschappelijke lasten c.q. kosten met demaatschappelijke baten: vermindering van blootstelling van mens, plant en dier aande verontreiniging en vermindering van de verspreiding van deze verontreinigingnaar andere milieucompartimenten, alsmede energiegebruik en duurzaamheid. Hetdoel is optimaal milieurendement te leveren tegen aanvaardbare kosten. Alsminimale voorwaarde geldt dat de milieuhygiënische situatie niet achteruit gaat(stand-still). Als de afweging in een gelijke score voor twee verwerkingsoptiesresulteert, zal de optie waar het meeste hergebruik plaats vindt (in het verleden hethoogst op de ladder) de voorkeur verkrijgen (Ontwerp ABR, 2002).

Verwerkingsopties die vanwege project en/of b.v. gebiedsspecifieke redenen nietrealiseerbaar zijn, kunnen mits gemotiveerd uit de afwegingsprocedure weggelatenworden. ABR/ABM is niet bedoeld voor andere verontreiniging dan de diffuusverontreinigde gebiedseigen uiterwaardengrond, zoals puntbronnen. Wel wordtgeprobeerd om bij grootschalige herinrichtingsmaatregelen de eventuele aanwezigepuntverontreinigingen in het rivierbed tegelijkertijd mee te saneren.

Ten aanzien van preventieve doelstellingen zoals terugdringing van verontreinigingen het zwevend materiaal in het oppervlaktewater blijft het bestaande beleidonverkort van kracht. Het streven is om de kwaliteit ter plekke van de maatregelzover te verbeteren dat voldaan wordt aan het MTR.

Voor elke verwerkingsoptie geeft ABR/ABM een set van milieuhygiënische eisenen randvoorwaarden, waaraan de verwerkingsopties moeten voldoen. Voor de optiebodem blijft bodem in een situatie van geringe overstromingskans zijn

NITG 02-107-B 10

bijvoorbeeld voorlopige BGWs, genoemd die kunnen dienen alsfunctieafhankelijke kwaliteitsdoelen voor de waterbodem. Bovendien lopen erlandelijke projecten (V en W, VROM en LNV) om BGWs af te leiden en omvoorstellen te doen voor hun beleidsmatige rol. Voor de rivieren kunnen BGWsworden gezien als lange termijn doelen. In veel gevallen is het bereiken van deBGWs op dit moment niet aan de orde of realiseerbaar door herverontreiniging.Ook zijn er situaties denkbaar waarbij het verwijderen van sterk verontreinigdsediment leidt tot onherstelbare schade aan de bestaande natuurwaarden en hetmiddel erger dan de kwaal is.

NITG 02-107-B 11

4 De rol van watersystemen

Specifieke kenmerken van de riviersystemen spelen een rol in de beleids-ontwikkelingen ABR en ABM. Verschillen in de afvoerkarakteristiek, de morfologieen de mate van herverontreiniging hebben geleid tot verschillen in aanpak voorRijntakken en Maas, met name bij het opstellen van bodemzoneringskaarten. Hetligt dus voor de hand dat ook de verschillen tussen de regionale watersystemeninvloed hebben op de beleidsontwikkeling voor het hergebruik van baggerspecie ophet land. Voedselrijke bagger toepassen in een natuurrijk beekdalsysteem op dehoge zandgronden is misschien niet zo'n goed idee. Maar willen we baggergebruiken als teel grond voor energiebouw, dan is die voedselrijkdom mooimeegenomen.In dit hoofdstuk zetten we de belangrijkste kenmerken van de zoete watersystemenin Nederland op een rij. We gaan op zoek naar die kenmerken van het systeem ende bagger die van invloed kunnen zijn op de verwerking van bagger binnen hetwatersysteem en vragen ons af hoe we daar in het beleidsproces rekening meekunnen houden.

4.1 De grote rivieren

Ondanks de grote overeenkomst tussen de beleidsregels van het ABR en ABMblijken er toch ook verschillen tussen de beide benaderingen te zijn. Ten dele zijndeze verschillen op de verschillende eigenschappen van de twee rivierenstelselsterug te voeren. Om te kunnen beoordelen of de twee beleidregels ook oplandelijke schaal kunnen worden toegepast is het dus belangrijk te weten welkedelen van het beleid op maat zijn gemaakt voor een watersysteem. Verder is hetbelangrijk aan te geven waarin de eigenschappen van het gebied van regionaleoppervlakte waters verschillen van de rijkswateren.

4.1.1 MaasDe Maas is een regenrivier die gedurende het grootste deel van de tijd binnen eennauw begrensde bedding stroomt. Bij hoge afvoeren is de rivier echter in staatbuiten deze bedding te treden en delen van de riviervlakte te overstromen. Desmalle feitelijke bedding van de Maas wordt aangeduid als zomerbed en de delenvan de riviervlakte die soms door de Maas onder water worden gezet als winterbed.Het slib in de Maas en zowel het zomer als winterbed is vaak sterk vervuild (klasse4) door met name zware metalen. Bij hoogwater stijgt het zwevend stof gehalte inde Maas sterk. Ook dit opnieuw aangevoerde slib is nog verre van schoonwaardoor herverontreiniging nog plaats vind en het beneden hetverontreinigingsniveau saneren is dus vaak zinloos. In de Bovenmaas en deGrensmaas en het bovenstroomse deel van de Zandmaas komt de kwaliteit van hetzwevende slib en de nieuw gevormde waterbodem overeen met klasse 4 specie.Benedenstrooms is het zwevende materiaal van betere kwaliteit, waarbij ditmateriaal doorgaans overeenkomt met klasse 2 specie.

NITG 02-107-B 12

De kwaliteit van het winterbed is in het benedenstroomse deel dan ook beter dan inhet bovenstroomse deel (Grensmaas).Verontreiniging die in de Maas worden geloosd worden vaak over grote afstandenvervoerd. Veel stoffen zullen zich echter aan klei en organische deeltjes in hetoppervlaktewater binden en bezinken daarna op het zomerbed. Bij hoge afvoerenkan dit afgezette vervuilde sediment weer resuspenderen en verder met hetrivierwater worden getransporteerd. Dit proces doet zich vooral voor het zomerbeden bij de oeverzone van het winterbed.

Het proces van opeenvolgende erosie en sedimentatie binnen het stroomgebied vande Maas speelt een zodanig belangrijke rol dat zelfs als alle puntlozingen op deMaas zouden worden gestopt, de kwaliteit van het slib dat tijdens hoogwater in hetoverstromingsgebied wordt afgezet slechts zeer langzaam zal verbeteren(Toelichting op voorontwerp ABM, 2001)

Het vervuilde slib zal zich op plaatsen met geringe afvoersnelheden ophopen. Demate van verontreiniging van de bodem in de overstromingsvlakte hangt af van dehoeveelheid slib die daar in de loop der jaren is afgezet en de kwaliteit hiervan. Demate van locale sedimentatie is onder andere afhankelijk van deoverstromingsfrequentie, de beddingmorfologie en het landgebruik.

Grote delen van de Maas zijn gereserveerd voor natuur(ontwikkelingsgebieden).

4.1.2 RijntakkenDe Rijntakken worden naast regen ook door smeltwater uit de Alpen gevoed. Dewaterstanden worden door veelvuldig stuwen gereguleerd. De Waal en de Rijn,zijn twee relatief breed stromende rivieren, die worden gekenmerkt dooroeverwallen en kommen. De IJssel stroomt meer kronkelend dan de Waal en deRijn en wordt gekenmerkt door het veelvuldig voorkomen van zogenaamdekronkelwaarden. De bodemopbouw van de uiterwaarden van Waal en Rijn bestaanvooral uit lichte en zware kleigronden. In de uiterwaarden van de IJssel komennaast de klei ook regelmatig zandige afzettingen voor. Op verschillende plaatsen isklei gewonnen, wat nog door bijvoorbeeld waterplassen in het landschap zichtbaaris.

Tijdens geringe afvoeren wordt het aangevoerde sediment vooral in hetbenedenrivierengebied (Hollands Diep, Biesbosch, Haringvliet) en het Ketelmeerafgezet. Tijdens overstromingen echter eindigt veel van het slib in de uiterwaardenwat tot grootschalige verontreiniging heeft geleid. Tegenwoordig is de kwaliteitvan het afgezette slib klasse globaal 2. In de Rijntakken bestaan grote verschillenin waterafvoer. Bij hoge afvoeren stroomt het meeste water door de Waal (65 %)en de rest door Nederrijn/Lek en IJssel. Voor 1950 stroomde ook bij lage afvoerenveel water door de Nederrijn, maar waterbouwkundige ingrepen hebben sinds dietijd veel van het water door de IJssel gevoerd (definitiestudiebodemkwaliteitskaarten Rijntakken)

Hoogwater gaat gepaard met de afvoer van verhoogde concentraties zwevendmateriaal. Of een en hoe lang een uiterwaard onder water staat en dus aansedimentatie onderhevig is hangt van verschillende factoren af (hoogte zomerdijk,relief uiterwaard etc.). De opslibsnelheid in de Rijntakken bedraagt gemiddeld

NITG 02-107-B 13

ongeveer 1, 4 mm/jaar. Momenteel wordt ongeveer 13 % van het zwevendmateriaal, wat bij Lobith het land binnenkomt in de uiterwaarden afgezet. Bijvergaande afgravingen in het rivierengebied zal dit naar verwachting aanmerkelijkstijgen. De mate van verontreiniging is sterk gerelateerd aan de korrelgrootteverdeling van het sediment. Zandige deeltjes zijn relatief schoon, terwijl de meestemetalen aan kleideeltjes geadsorbeerd zijn. Dit is ook een oorzaak van deruimtelijke variabiliteit van de diffuse verontreiniging. Gebieden (vaak in deoeverzone) waar zand is gesedimenteerd (vaak in de oeverzone)zijn bijvoorbeeldvaak schoner dan delen waar de klei is afgezet. Arseen wordt ook door kwelwatervanaf de Veluwe en Utrechtse heuvelrug aangevoerd, en heeft dus naarverwachting een andere concentratie verdeling als de andere zware metalen. Deaard en mate van de vervuiling variëren niet structureel langs de lengte van deverschillende Rijntakken. (definitiestudie bodemkwaliteitskaarten Rijntakken)

4.2 Rijkswateren

Naast de grote rivieren beheert Rijkswaterstaat de Noordzee, de Waddenzee en de(zoute/brakke) estuaria, alsmede diverse kanalen en het IJsselmeergebied. Detoepassing van ABW voor zoute/brakke specie wordt in dit document niet verkend.In feite is vooral toepassing in het zogeheten “Natte Hart” in beeld. Het Natte Hartzoals dat in de 4e Nota Waterhuishouding is beschreven bestaat uit het IJsselmeer,Markermeer, de Randmeren van Kampen tot Almere, het Amsterdam-Rijn kanaalen Noordzeekanaal. Deze wateren behoren tot de rijkswateren die onder het beheervan Rijkswaterschap vallen.

Door zijn groot-schaligheid en open karakter biedt het Natte Hart ruimte aanvrijwel iedere denkbare watergebonden functie zoals de beroepsvaart, recreatie ende drinkwatervoorziening. In totaal watert 19.000 km2 omringend gebied af naar deNatte Hart boezem. Watertoevoer vindt zowel vanuit de Rijntakken plaats als (viagemalen) van boezemwateren uit aanliggende provinciën. Dit houdt onder meer indat de waterbodem onder invloed staat van zowel de kwaliteit van het aangevoerdesediment in de Rijn als nutriënten concentraties in de omliggende regionalewateren. Afwatering van het IJsselmeer vindt vooral plaats via de spuisluizen in deafsluitdijk. Daarnaast kan in beperkte mate water worden geloosd via deNoordzeekanaal-Amsterdam Rijnkanaal boezem, die vervolgens via de spuisluis enhet gemaal bij IJmuiden naar de Noordzee wordt gebracht.

De wateren in het IJsselmeergebied zijn een belangrijke leverancier voor (zoet)ophoogzand. Winning van ophoogzand wordt in principe alleen in de vaargeulentoegestaan. De winning van beton- en metzelzand kan ook buiten de geulen wordentoegestaan, mits er compenserende/mitigerende maatregelen voor de te verliezennatuurwaarden.

Een belangrijk voorbeeld van de omgang met verontreinigde specie uit deRijkswateren is de in uitvoering zijnde sanering van een deel van het Ketelmeer.Hier wordt momenteel een laag die na de 2e wereldoorlog is afgezet verwijderd enin het depot IJsseloog opgeslagen. Voor de uitvoering van de sanering is eensaneringsplan opgesteld, waarin is aangegeven waar, hoe en hoeveel verontreinigdespecie wordt verwijderd. In dit plan staat dat de bovenlaag van de bodem van het

NITG 02-107-B 14

Ketelmeer heel precies moet worden verwijderd. Dit om enerzijds het achterblijvenvan vervuilt slib te voorkomen en anderzijds het verwijderen van schoon sedimentte beperken. Na de sanering kan Rijkswaterstaat beginnen aan het uitdiepen van devaargeul in het Ketelmeer.

4.3 Regionale watersystemen

In de doorgaans kleinschalige regionale watersystemen is de sterke land-waterinteractie van grote invloed op het beheer. Landgebruik en waterbeheer kunnen danook niet los van elkaar worden gezien. Succes staat of valt met een samenhangendebenadering op regionale schaal.

De diversiteit aan watertypen van de regionale wateren is groot: beken, vennen,plassen, en meren, maar ook gegraven wateren zoals kanalen, sloten en vaarten. Ingeografische zin is er onderscheid tussen hoog Nederland (zandgronden met vrijeafwatering) en laag Nederland (klei en veengebieden in het rivierengebied en inpolders in West en Noord Nederland). Hoewel de wateren in de stad een integraalonderdeel van regionale watersystemen zijn, werden ze in de NW4 tochafzonderlijk beschreven. Met name de problematiek van wateroverlast, afvalwateren water verbruik is anders dan in het landelijk gebied.

De afspraken over het terugdringen van de P- en N- belasting van het oppervlaktewater, zoals vastgelegd in Rijn- en Noordzee Actie programma hebben ertoebijgedragen dat de fosfaatgehalten in de grote rijkswateren sterk zijn gedaald. Voorstikstof is dat minder succesvol verlopen, de diffuse belasting vanuit hetlandbouwgebied speelt daarin een belangrijke rol. Ondanks een sterk teruggaan infosfaat gehalten kampen met name meren nog met een ernstigeutrofiëringsprobleem. Sloten spelen in Nederland een belangrijke rol als haarvatenvan het waterhuishoudkundig systeem. Het te voeren beleid ten aanzien van slotendient recht te doen aan de eisen van de aangrenzende landbouwpercelen, maar ookaan ecologische kwaliteiten ven het gebied.

Ondanks de vooruitgang die is geboekt t.a.v. de water- en bodemkwaliteit van deregionale wateren worden op veel plaatsen nog normen overschreden.Aandachtspunten voor het emissiebeleid blijven de zware metalen (met namekoper) de meststoffen, PAK en bestrijdingsmiddelen.

In het landelijk gebied verstopt het watersysteem geleidelijk. Het benodigde debietmoet door middel van bijvoorbeeld baggeren op peil worden gehouden maar hetonderhoudsbaggerwerk heeft zich de laatste jaren vrijwel uitsluitend beperkt tot hetwegnemen van urgente waterhuishoudkundige knelpunten. De verondieping leidttot wateroverlast en (ontoelaatbare) peilfluctuaties in het boezempeil en hetgrondwater. Het veenweidegebied kampt door bodemdaling met een specifiekprobleem omdat de waterlopen steeds verder moeten worden verdiept omvoldoende te kunnen afwateren. Dit betekent extra baggeren.

De akkerbouw is gebaat is bij een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater.Veeboeren gebruiken het slootwater om hun koeien te drenken. Bij dicht geslibtesloten is de waterkwaliteit echter slecht. Ook een goede waterhuishouding isvanwege de drainage situatie op de landbouwpercelen van essentieel belang.

NITG 02-107-B 15

Uit interviews met vertegenwoordigers van LTO-Nederland blijkt dat de weerstandvanuit de agrarische wereld tegen de ontvangstplicht van baggerspecie van klasse0,1, en 2 vooral in de oostelijke provincies groeit (10J Scenario, 2002). Men geeftmet name aan dat de overheid moet aantonen dat het bagger niet leidt tot ziektes.

Zoals reeds vermeld is de diversiteit van de regionale wateren en het landgebruikop de aangrenzende gebieden in Nederland groot. Dit vraagt ook om een groteverscheidenheid aan mogelijke toepassingen binnen het ABW gedachten goed.Reeds lang wordt bagger uit sloten routinematig op het aangrenzende landverspreid of gebruikt om laagliggende percelen op te hogen. Ook in veengebiedenen polders is vanwege inklinkingsprocessen vaak een grote behoefte aanopvulmateriaal. Voor agrarisch landgebruik is echter een vervuiling van het slibmet zware metalen zeer problematisch. Hoge concentratie aan fosfaten in hetsediment zijn in deze gebieden echter acceptabel. Bij toepassen van nutriëntenrijksediment uit beekdalsystemen in natuurgebieden op hoge zandgronden kunnenechter ecologisch onverantwoorde gevolgen optreden. Al met al lijkt maatwerk eneen 2e lijnsrisico analyse bij het toepassen van ABW ook bij regionale waterencruciaal.

NITG 02-107-B 16

5 Beschikbare kennis en tools

In eerdere hoofdstukken concentreerden we ons op de inhoud van het beleid voorhet hergebruik van grond en/of bagger. We keken naar de mogelijke doelen van hetbeleid (veiligheid, natuur, milieu), naar de principes die daarbij wordengehanteerd (stand still, ALARA) en de gevonden oplossingsrichtingen (eenvoorkeursvolgorde van opties, variërend van hergebruik tot storten). Ook bestedenwe aandacht aan de context waarbinnen dat beleid wordt toegepast: de fysiekecontext (de invloed van systeemkenmerken) en de beleidscontext (de relatie met hetbodembeleid). In dit hoofdstuk gaan we een slag dieper en laten we zien welkemiddelen er nodig zijn om het beleid in de praktijk te brengen. Aan de orde komenachtereenvolgens:− de bodemkwaliteitskaart als basis voor het sturen van grondstromen,− een beoordeling van het actuele risico als basis voor een functiegerichte

benadering− een afwegingsmethodiek om te kunnen kiezen tussen verwerkingsopties.

Door deze 'instrumenten' van ABR/ABM tot slot op een rij te zetten vormen we onseen beeld van de bruikbaarheid van de beschikbare kennis en tools in het nog teontwikkelen Actief Beheer van de Waterbodem (ABW).

5.1 Bodemzonerings- en kwaliteitskaarten

In de beleidsregels voor zowel ABR als ABM is bij de beoordeling of er sprake isvan milieuhygiënisch verantwoord grondverzet een belangrijke rol voorzien voorbodemkwaliteitskaarten. De eisen waaraan deze kaarten moten voldoen worden indie beleidsregels opgenomen. Belangrijk is dat de bodemkwaliteitskaartenbetrouwbaar zijn. Voor de Rijntakken en de Maas is echter te weinigbodeminformatie beschikbaar om tot zo’n betrouwbare kaart te komen. Om tochaan de behoefde aan een gebiedsdekkend beeld van de geschatte bodemkwaliteit tekunnen voldoen worden zogenaamde bodemzonderingskaarten opgesteld.Bodemzoneringskaarten brengen op basis van historische aspecten een verdelingvan gebied aan in zones met min of meer constante kwaliteit binnen bepaaldegrenzen. De procedure om tot zo’n kaart te komen verschilt tussen de Rijntakkenen de Maas vanwege de verschillen in stromingspatronen tussen beide rivieren(Definitiestudie Bodemkwaliteitskaarten Rijntakken). Naar verwachting zal er eenuniforme procedures voor zowel ABR als ABM worden ontwikkeld.

De bodemzoneringskaart kan binnen het ABW verschillende functies hebben zoals:1. het identificeren van locaties met een niet zone-eigen kwaliteit, hetgeen kan

wijzen op de aanwezigheid van lokale puntbronnen van vervuiling2. het kwantificeren van de minimale bodemkwaliteit die moet worden

gerealiseerd op locaties met een niet zone-eigen kwaliteit3. het beoordelen van de kwaliteit van terug te plaatsen bodemkwaliteit in relatie

tot de gebiedseigen kwaliteit van de zone waarin terugplaatsing gebeurd

NITG 02-107-B 17

4. het identificeren van zones waar herverontreiniging nog steeds bepalend isvoor de bodemkwaliteit.(Toelichting op voorontwerp ABM, 2001)

De bodemzoneringskaart kan in het kader van de herinrichtingsprojecten wordengebruikt ter indicatie van de bodemkwaliteit van de uiterwaarden. In latere stadiavan visievorming, zoals het afwegen van verschillende inrichtingsvarianten, is debetrouwbaarheid van de bodemzoneringskaarten echter onvoldoende. Voor dezestadia van de planvorming dient daarom een bodemkwaliteitskaart te wordenopgesteld op de schaal van een afzonderlijk herinrichtingsproject. Dezebodemkwaliteitskaart wordt gebaseerd op de gegevens van een gestructureerdbodemonderzoek dat volgens een voor dit doel ontwikkelde richtlijn wordtuitgevoerd. Indien bij de uiteindelijk maatregel grondverplaatsingen doorgevoerdworden is het hernieuwd uitwerken van een bodemkwaliteitskaart noodzakelijk.Voor de planvorming is het essentieel dat de bodemkwaliteit driedimensionaalinzichtelijk wordt gemaakt, om te kunnen beoordelen welke kwaliteit evt.afzonderlijk te ontgraven partijen grond hebben.

Belangrijk voor de mate en heterogeniteit van diffuse verontreiniging zijn:1. overstromingsfrequentie/duur en –condities in heden en verleden.2. Tijdstip dat sedimentatie plaats vond in verband met veranderde kwaliteit van

het aangevoerde slib.3. Menselijke activiteiten die het relief in de uiterwaarden en daarmee de

overstromingsfrequentie en –condities beïnvloeden, zoals ontgronding,bebouwing, herinrichting en ophoging.

Op grond van bovenstaande criteria werden voor verschillende locaties binnen deRijntakken en de Maas de verwachte bodemkwaliteit bepaald. Gerekend (binnenABR) werd met behulp van een samengestelde parameter (de zogenaamde‘cocktail parameter), die bestaat uit een combinatie van zink, koper, cadmium,kwik, arseen, en de som van 10 PAKs, als maat van de diffuse verontreiniging. Deconclusies bleken met goed te vergelijken met metingen en een gebiedsdekkendebodemzoneringskaart kon worden gemaakt voor alle Rijntakken met 7 zones dievariëren van niet tot zwaar verontreinigd. De oeverzone is hierbij als een aparteeenheid onderscheiden. Deze bodemzoneringskaart geeft alleen inzicht in dediffuse verontreinigingen door sedimentatie en niet die door ander factoren (denkb.v. aan arseen) veroorzaakt zijn. De kaart zal elke 5 jaar opnieuw geëvalueerdworden en daar waar nodig of mogelijk geactualiseerd

Voor het stromingsgebied van de Maas is in 2000 ook een bodemzoneringskaartopgesteld. In de onderstaande tabel worden de bodemzoneringskaarten systematiekvan de ABM en de ABR met elkaar vergeleken.

NITG 02-107-B 18

Maasdal Rijntakken Op/aanmerkingenBodemzoneringskaart:homogenen deelgebieden perriviertraject

Bodemzoneringskaart:homogene deelgebieden/zonesvoor alle riviertakken

Meer mogelijkheden voorgrondverzet binnen hetRijntakkengebied

Rekening gehouden metlongitudinale trend

Geen longitudinale trendaanwezig

Dynamische en statische delenonderscheiden

Hoog- en laag dynamischegebieden onderscheiden opbasis vanoverstromingsfrequentie enbekading

Vergelijkbare invulling

Herverontreiniging is belangrijk Herverontreiniging minder grootprobleem

Van invloed op “geldigheidsduurvan de kaart

Per zoneondergrond/bovengrondgekarakteriseerd metbestaande milieuhygiënischegegevens (zware metalen, som10 PAK, PCB’s, minerale olie,DDT, EOX, OCB)

Zone-indeling vastgesteld metbestaande milieuhygiënischegegevens van de bovengrond(zware metalen + som 10PAK’s; karakterisering van dezones op basis van volledigwaterbodempakket is mogelijk.

Kritische stoffen wordengebruikt voor bepalen zone-indeling

Toetsing of gebieden van elkaarverschillen uitgevoerd op groveindeling

Zovel mogelijk deelgebiedenonderscheiden op basis vankenmerken later geaggregeerdtot zones

Ruimtelijke variatie in deRijntakken meegenomen

Geen (betrouwbare)voorspelling van te verwachtenbodemkwaliteit in “witte”gebieden mogelijk

Op basis van methodiekRijntakken kan te verwachtenbodemkwaliteit van de “witte”gebieden worden aangevuld.

Geen optimaal boorplan vooraanvullend bodemonderzoekuitgewerkt

Optimaal boorplan voor elkezone uitgewerkt

Actualisatie bodemonderzoeks-richtlijn biedt perspectieven enbesparingen

Geen afbakening van NW4-klassen

Geen afbakening van NW4-klassen.

Vergelijking tussen de bodemzoneringskaarten van het Maasdal en de Rijntakken(Definitiestudie bodemkwaliteitskaarten Rijntakken, 2001).

Een zone ibinnen het ABM wordt met gebiedseigen kwaliteit gedefinieerd als vangeen van de stoffen de achtergrondgrenswaarde van de betreffende zoneoverschrijdt. Deze achtergrondwaarde is vastgesteld op het 80%betrouwbaarheidsinterval van de 90-percentiel van de aangetroffen gehalten in debetreffende zone.

Binnen ABM wordt de oeverzone onderscheiden als een gebied waar frequenterosie- en sedimentatieprocessen optreedt, waardoor de bodemopbouw en kwaliteitzowel horizontaal als vertikaal zeer variabel is. De vlakke terraszones kenmerkenzich door een homogene opbouw en kwaliteitsverdeling. De grens tussen dezegebieden wordt bepaald aan de hand van rivierkundige en landschappelijke

NITG 02-107-B 19

kenmerken. Met betrekking tot de statische overstromingsgebied zijn op basis vanrelaties tussen bodemkwaliteit, bodemtypes en geomorfologie verdereonderverdelingen aangebracht.

De procedure om bodemzonerings- en kwaliteitskaarten op te stellen en hun rolbinnen ABR/ABM is begin 2002 nog onderwerp van discussie en dus aanveranderingen onderhevig Zie bijv. Ontwerp ABR, nota van toelichting (2002).

5.2 Beoordeling van het actuele risico

5.2.1 AlgemeenHet actuele risico van een verontreiniging kan in drie risicopaden wordenonderverdeeld:− risico's voor effecten op mens en natuur (=directe blootstelling)− risico's voor verspreiding naar oppervlaktewater (=indirect)− risico's voor verspreiding naar grondwater (=indirect)

Onderzoek in de afgelopen 20 jaar heeft de specialistische diensten vanRijkswaterstaat, waaronder RIZA, geleerd dat historisch verontreinigdewaterbodems niet altijd (meer) zo risicovol zijn voor mens en milieu als eerst welwerd aangenomen. Er zijn hiervoor 3 belangrijke redenen aan te voeren.:1. op veel plaatsen is de kwaliteit van de toplaag van de waterbodem

verbeterd doordat het slib dat momenteel wordt aangevoerd met het watervan de Rijn en Maas t.a.v. de traditionele verontreinigingen beter vankwaliteit is dan in de jaren ´70 en ´80;

2. Verontreinigingen in anaëroob sediment zijn minder mobiel dan eerst werdgedacht en zijn daardoor minder beschikbaar voor uitspoeling of vooropname door organismen.

3. De risico's van verontreinigingen met zware metalen zijn onder water inhet algemeen minder groot dan voor droge bodems.

Als aanvulling op de 1ste lijnsbeoordeling van waterbodemkwaliteit op basis vaneen aantal gemeten stoffen worden in de 2de lijnsbeoordeling bio-assays ingezetvoor het beoordelen van het actuele risico of wordt de beschikbaarheid vancontaminanten bepaald met chemische analyse technieken.

5.2.2 Risico's voor de mensAls er binnen een gebied gebruiksfuncties voor de mens (recreatie en landbouw)worden gerealiseerd en wanneer er geen sprake van herverontreiniging dan wordtuitgegaan van een risicobenadering. Dit houdt in dat de bodemkwaliteit in deleeflaag moet voldoen aan BGWs voor landbodems. In het kader van debeleidsvernieuwing bodemsanering (Bever) zijn BGW’s opgesteld voor een aantalfuncties van de landbodem:− Wonen met tuin− Intensief gebruik openbaar groen− Extensief gebruik openbaar groen

NITG 02-107-B 20

Voor waterbodems zijn deze waarden nog niet opgesteld, iets wat ook niet voor2003 is voorzien.

De BGW’s die vooruitlopend op landelijk beleid worden ingezet zijn voor de Maasen Rijn (voor lange termijn):Ecologie maatwerkLandbouw LAC-signaalwaardeOverige BGW

Om de risico’s voor bepaalde gebieden op grond van bodemzoneringskaarten tekunnen beoordelen worden met dezelfde cocktailparameters een beoordelinguitgevoerd. Voor de beoordeling van gebruiksfuncties voor de mens in eendeelgebied wordt de op de bodemzoneringskaart aangegeven gemiddeldebodemkwaliteit vergeleken met de BGW. Als voor alle stoffen de gemiddeldekwaliteit in de leeflaag voldoet aan dit criterium dan worden geen aanvaardbarerisico’s verwacht.

5.2.3 Natuur-risico'sEen voorbeeld van een tweede lijnsbeoordeling van het actuele risico voor denatuur lichten we hieronder toe (bron: AKWA-rapport 99.006). Om meer inzicht tekrijgen in de risico’s voor de natuur is een stapsgewijze risico-evaluatie mogelijk.De stappen verlopen van grof naar fijn, van algemeen naar specifiek en zoomensteeds meer in op gebieden. Deze gebiedsgericht benadering heeft uiteraard eenbelangrijke samenhang met de voorgenomen toekomstige inrichting van hetgebied. Hieronder zijn de stappen uitgewerkt

Stap 1: toetsing aan normen / indeling in klassenMomenteel bestaat de beoordeling van de verontreiniging uit het toetsen van degemeten gehalten aan verschillende normen. Deze toetsing levert een indeling inklassen (0-4) op en geeft daarmee een globale indicatie over de ernst van deverontreiniging. Veel vragen blijven nog open, zoals: ‘Hoe ernstig is eennormoverschrijding?’ en ‘betekent de normoverschrijding ook daadwerkelijk eenrisico voor de natuur of voor een bepaalde soort?’. De huidige normering enklasse-indeling geeft daar geen antwoord op omdat er niet altijd een één-op-éénrelatie ligt tussen normen en ecologische risico’s. Dit maakt normen mindergeschikt voor het (gebiedsgericht) beoordelen van gehalten voor specifiek defunctie natuur.Deze eerste stap met de normtoetsing kan daarom worden gezien als een indicatie,dat om een nadere diagnose vraagt. Bodemkwaliteitskaarten en de beoordeling vande bodemverontreiniging in het algemeen beperken zich doorgaans tot deze eerstestap.

Stap 2: van gemeten gehalten naar risico’sAls volgende stap kan een gemeten gehalte vergeleken worden met algemene enmeer specifieke risicogrenzen. Een algemene grens voor de minimum kwaliteit ishet MTR: Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau. Voor elke verontreinigende stof iszo’n MTR afgeleid.Vergelijking van de stofgehalten met deze grenzen geeft aanwelke stof het hoogste risico oplevert. “Risico” is daarbij de kans op een nadeligeffect op een organisme bij langdurige blootstelling.

NITG 02-107-B 21

De MTR’s zijn in die zin algemeen dat ze een veilig niveau voor alle mogelijkesoorten en ecosystemen in Nederland dienen te waarborgen. Voor een specifiekesituatie is het mogelijk de gemeten gehalten met gedifferentieerde risicogrenzen tevergelijken. Voorbeelden hiervan zijn: het risico op directe effecten opwaterorganismen; het risico voor soorten die in droge bodems leven of het risicovan indirecte effecten bij doorvergiftiging.Het elegante van deze methode is dat risico’s direct uit gemeten gehalten zijn teberekenen. De beperking is dat het nog gaat om potentiële risico’s.

Stap 3: risico’s voor gewenste ecotopen en doelsoortenDe voorgaande stap maakt gebruik van beschikbare toxiciteitsgegevens van allemogelijke organismen. Risicogrenzen die daaruit volgen bieden dus een algemeenbeschermingsniveau, gedifferentieerd naar droge en natte ecosystemen. Als hetgaat om toepassing van baggerspecie in een bestaand of nieuw te ontwikkelennatuurgebied, kunnen meer specifieke natuurdoelen een rol gaan spelen. Dezenatuurdoelen zijn geformuleerd als ruimtelijke elementen met vergelijkbaremilieuomstandigheden en bijbehorende flora en fauna (ecotopen).Tijdens de planvorming heeft de ontwikkelaar een ecotoop voor ogen waarin eenaantal natuurdoeltypen en een grote variatie aan soorten zal kunnen voorkomen,waarbij de aandacht is toegespitst op een beperkt aantal specifieke ofkarakteristieke bewoners, de doelsoorten. In deze derde stap ligt het dan ook voorde hand om de risico’s van aanwezige verontreinigende stoffen voor diedoelsoorten in beeld te brengen.

Stap 4: belang van biobeschikbaarheidDe laatste stap, gaat in op het belang van de biobeschikbaarheid van eenverontreinigende stof in uiterwaardmateriaal. De biologisch beschikbare fractie ishet deel van het gemeten gehalte waarmee levende organismen daadwerkelijk inaanraking kunnen komen en als gevolg waarvan dus effecten kunnen optreden. Inhoofdzaak bepalen de eigenschappen van een stof en de karakteristieken van de(water)bodem het gedrag van de stof. Dit kan een heel sterke of juist heel zwakkebinding aan het bodemmateriaal tot gevolg hebben. Maar ook demilieuomstandigheden in de bodem hebben hun invloed op deze binding ofvastlegging.Momenteel nemen we vaak aan dat de toxische werking van een stof in dewaterbodem redelijk kan worden voorspeld op basis van de concentraties in hetporiewater in de direct omgeving van het organisme. Nieuwe meetmethodenmaken het binnenkort mogelijk opgeloste gehalten in poriewater te meten. Metbioassays, waarin de effecten van de verontreinigingen (gegeven debeschikbaarheid daarvan) op test-organismen worden gemeten, kan een uitspraakworden gedaan van de actuele risico’s.

5.2.4 Vuistregels voor grondverzetHoewel de BGWs voor natuur in het rivierengebied nog moeten wordenontwikkeld, is het nu al duidelijk dat deze niet haalbaar zullen zijn bij het uitvoerenvan herinrichtingsprojecten waar natuurontwikkeling centraal staat. Het is dushooguit mogelijk het restrisico voor blootstelling en verspreiding van deverontreiniging zoveel mogelijk te minimaliseren. Door middel van vuistregelswordt deze risicoreductie getracht te bereiken.Samengevat zijn deze vuistregels (Actief bodembeheer Rijntakken, voorontwerp):

NITG 02-107-B 22

1. metaalhoudende uiterwaardengrond bij voorkeur onder water toepassen; PAKvervuilde grond bij voorkeur toepassen in een droge, zuurstofrijke omgeving.

2. Verontreinigde uiterwaardengrond concentreren op een kleiner oppervlak, bijvoorkeur in de diepte, en afdekken met een schone toplaag.

3. Materiaal dat door de Rijntakken is afgezet voor 1960 en na 1980 is m.b.t.traditionele stoffen schoner dan materiaal dat in de tussenliggende periode isafgezet.

4. Grond met bijzondere isotopen kunnen beter worden ontzien dan afgravenvanwege vervuiling.

5. Het kwaliteitsverschil tussen uiterwaardengrond en het huidige rivierslib dientrichtinggevend te zijn voor het aan de rivier koppelen, door een nevelgeul tegraven, of juist daarvan geïsoleerd te houden.

5.3 Afwegingsmethodiek

Zoals eerder aangegeven in §3.3 zijn er verschillende mogelijkheden om met devrijkomende grond om te gaan. Het keuze van een specifieke verwerkingsoptiebinnen een bepaald project wordt gedaan aan de hand van eenafwegingsmethodiek. De balans wordt opgemaakt waarbij de maatschappelijkelasten (kosten + energieverbruik) worden afgewogen tegen de baten (verminderingvan risico’s).Verwerkingsopties die niet passen binnen de projectdoestellingen of die omwillevan lokale/regionale omstandigheden niet in aanmerking komen, kunnen buitenbeschouwing gelaten worden. Het doel is optimaal milieurendement te leverentegen aanvaardbare kosten. Als minimale voorwaarde geldt dat demilieuhygiënische situatie niet achteruit gaat (stand-still). Als de afweging in eengelijke score voor twee verwerkingsopties resulteert, zal de variant die het hoogstin de ladder staat de voorkeur verkrijgen. Recentelijk worden binnen ABR/ABMper project alle uitvoerbare verwerkingsopties vergeleken op milieurendement enkosten (Ontwerp ABR, 2002)

5.3.1 De baten en de lasten

Lasten

kosten

De oplossing dient in deelstappen te worden ontleed. Zowel de vaste als devariabele kosten moeten voor elke stap binnen het proces bekend zijn. De som vanalle kosten (inclusief de negatieve kosten verbonden met de eventuele verkoop vandelfstoffen) worden vervolgens in een geld bedrag per ton droge stof ontgravenstof uitgedrukt. Om een juiste afweging te kunnen maken van kosten (enopbrengsten) van projecten met een looptijd van meerdere jaren moet rekeningworden gehouden met de tijdswaarde van geld, die afhankelijk is van detoekomstige rentestand. Toekomstige geldstromen worden daarom toegerekend aanéén beslismoment. Hiervoor kan bijvoorbeeld de huidige of contante waarde alsbasis genomen worden.

NITG 02-107-B 23

energiekosten

Om het energieverbruik van de verschillende varianten te berekenen, dient debinnen een variant gehanteerde oplossing in deelstappen te worden ontleed en hetenergieverbruik per stap aan te worden gegeven. De activiteiten die leiden tot eenenergieverbruikscore zijn: ontgraven, transport, overslag en indien van toepassingverwerking (zandafscheiding etc.).Het energieverbruik wordt per deelstap uitgedrukt in kJ per ton droge stofmateriaal dat is ontgraven. Dit betekent dat voor elke activiteit in de keten hetdroge-stof gehalte van het materiaal bekend moet zijn.

De baten

vermindering van de blootstelling van mens, plant en dier aan de verontreiniging.

De blootstelling is het product van de gemiddelde concentratie in de leeflaag (0-1m diepte) en de omvang van de contactzone. De score op het aspect ‘verminderenvan de blootstelling’ is afhankelijk van het verschil tussen het begin en deeindsituatie en wordt uitgedrukt in procenten t.o.v. de beginsituatie. Deconcentratie in de begin- en eindsituatie wordt daarbij genormaliseerd op hetverschil tussen de BGW voor de beschouwde functie en de streefwaarde. Door deblootsteling in de beginsituatie op 100% te stellen kan ook door het ophogen vande BGW een vermindering van de blootstelling gerealiseerd worden.

De tijdsfactor wordt bij de beschouwing van de blootstelling niet meegenomen.

vermindering van de verspreiding van de verontreiniging.

Verspreiding naar het oppervlaktewater bestaat uit het product van de gemiddeldeconcentratie in de leeflaag (0-1 m), de frequentie en duur van de overstroming, ende erosiesnelheid. Verspreiding naar het grondwater is het product van deconcentratie en de flux door en de oppervlakte van de hergebruikte of gestortegrond. De vermindering van verspreidingsrisico is het verschil tussen de begin- eneinde situatie en kan worden uitgedrukt in procenten van het totaal aanverontreinigingen.

duurzaamheid

De lasten en baten worden vervolgens tegen elkaar afgewogen op een denkbeeldige“weegschaal”. Een probleem daarbij is het vaststellen van een absolute score vande afwegingsprocedure met kosten en baten (op b.v. een schaal van –10 tot +10)omdat zaken als kosten en vermindering van blootstelling in verschillendeeenheden worden uitgedrukt. Ook het kwantificeren van de verschillende belangenblijk moeilijk, omdat die sterk gebiedsafhankelijk zijn (de beschikbaarheid vanschoon grondwater is in sommige streken veel belangrijker dan in andere,bedrijven kijken anders aan tegen milieubaten dan de overheid). Omdat slechts eenbeperkt en dus overzichtelijk aantal aspecten in de methodiek wordt meegenomenis ervoor gekozen geen eindscore te berekenen.

NITG 02-107-B 24

6 Gebruikte literatuur

Actief bodembeheer Maas en Rijn: regionaal maatwerk voor de grote gravers. VanM.C. Rossenberg en J.S. Hoornstra. BODEM 2 (april 2001); 57-59.

Redenen voor grootschalig grondverzet in het rivierengebied. W. Silva. BODEM 2(april 2001), 52-53.

Actief bodembeheer Rijntakken (ABR) beleidsregels. Ontwerp februari 2002.

Voorontwerp beleidsregels Actief Bodembeheer Maas (ABM) versie d.d. oktober2001.

Verkenning Actief Bodembeheer Rivierbed Bureaustudie (1999) H. Leenaers enM. van Rossenberg. TNO rapport NITG 99-180-B.

Definitiestudie bodemkwalteitskaarten Rijntakken. J. Hin, E. van de Laar, U.Menke, RIZA-werkdocument 2001.

Risico’s op de balans. Van H. Leenaers. Bodem 2 (april 2001) 63-65.

Startnotitie milieu effect rapportage beleidsregels ABM Februari 2001

Startnotitie milieu effect rapportage beleidsregels ABR Februari 2001

Natuur-risico's; Cover-notitie Actief Bodembeheer Rivierbed. AKWA-rapport99.006.

Bestuurlijk advies tienjaren scenario waterbodems (10JS) Worden we de bagger debaas?. 2002

Basisdocument Tienjarenscenario Waterbodems (10JS) Bagger in Beeld ?. 2002

Concept Kabinetsstandpunt Beleidsvernieuwing Bodemsanering (versie 2 oktober2001)

Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 1993-1994, 23 450,nr 1beleidsstandpunt Verwijdering Baggerspecie.

Besluit locatiespecifieke omstandigheden bodemsanering, Staatsblad 2002, 192

Intrekking Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen en wijziging besluiten i.v.m.Europese afvalstoffenlijst Staatsblad 2002, 169

NITG 02-107-B A.1Bijlage A

Bijlage A Begrippenlijst

Achtergrond-gehalte of achtergrond-concentratie

Gehalte van een stof (in opp. Water, sediment, grond,grondwater) dat aanwezig is in relatief onbelastegebieden; ontstaan van nature door een zeer geringeantropogene beïnvloeding.

Actief (water)Bodembeheer

Proces dat de keten preventie, beheer, sanering ennazorg omvat, met als doel het op een maatschappelijkverantwoorde wijze realiseren van een duurzaam(water)bodemgebruik.Het totaal aan samenhangende activiteiten die zijngericht op het adequaat en efficiënt omgaan met hetstructureel aanwezig zijn van(water)bodemverontreiniging.

ALARA As low as reasonably achievable. Eenafwegingsmethodiek die de keuze van eeninrictingsvariant in een concreet project ondersteunt,door een score te berekenen. De balans wordtopgemaakt, waarbij de lasten (in geld en energie)worden afgewogen tegen de baten(milieu-winst) envervolgens wordt beoordeelt voor welke aanpak (c.q.inrichtingsvariant) de balans het verst naar de kant vande baten uitslaat.

Bagger(specie) Grond die uit de bodem is vrijgekomen via hetoppervlakte water of de voor dat water bestemderuimte, daaronder begrepen het sediment in dewaterbodem en het residu na reiniging van baggerspecie.

Bodem GebruiksWaarde (BGW)

Concentratie van een stof in sediment, grond ofgrondwater die geldt als functiegerichtesaneringsdoelstelling voor verontreinigingen van voor1987 en als functiegerichte kwaliteitseis voor hetaanbrengen van leeflagen.

Bodemkwaliteitskaart Een bodemkwaliteitskaart wordt gevormd door een setvan kaarten die als geheel en beschrijving geeft van debodemkwaliteit in een bepaald gebied. Debodemkwaliteitskaart bestaat uit verschillende “lagen”waarbij elk van de lagen gericht is op het ruimtelijkweergeven van een specifiek kenmerk datonderscheidend is voor de bodemkwaliteit.

Bodemkwaliteitszone Een verzameling terreindelen met een specifiek bereikvan concentraties aan diffuse verontreiniging.

NITG 02-107-B A.2Bijlage A

Bodemzoneringskaart Bestaat uit een set van kaarten die de indeling inbodemkwaliteitszones weergeven. Voor het opstellenvan een bodemkwaliteitskaart wordt gebruik gemaaktvan een beperkte set aan gegevens van debodemkwaliteit. Op basis van de onderscheidendekenmerken worden deze bodemkwaliteitsgegevensgeïnterpoleerd en geëxtrapoleerd tot eengebiedsdekkende kaart.

Deelgebied Een afgegrensd gebied waarvoor geldt dat dit opeenduidige wijze kan worden gekarakteriseerd doormiddel van kenmerken waarvan wordt veronderstelddat deze bepalend zijn voor de bodemkwaliteit.

Diffuus verontreinigdeuiterwaardengrond

Verspreid verontreinigd zonder dat eenduidig deoorzaak, bron en/of haard aan te wijzen is.

Ernstig Risiconiveau(ER)

Wetenschappelijk afgeleide waarde die aangeeft bijwelke concentratie sprake is van ernstige effecten ophet ecosysteem.Voor ‘ernstig effect’ wordt als criterium gehanteerd dattheoretisch 50% van de soorten in het ecosysteemschade kan ondervinden.

InterventieWaarde

Waarde specifiek voor het (water)bodemcompartiment, die aangeeft bij welke concentratie sprake is vanernstige of dreigende ernstige vermindering van defunctionele eigenschappen van de bodem voor mens,plant of dier.Er zijn interventiewaarden voor (water)bodem engrondwater. Bij overschrijding van deinterventiewaarde in 25 m³ grond of sediment of 100m³ grondwater (bodemvolume) spreekt men van eenernstig geval (water)bodemverontreiniging.

Kwaliteitsnormen voorspecifieke functies vanoppervlaktewater

Geven aan welke concentratie van een bepaalde(schadelijke) stof in het oppervlakte water, waaraan despecifieke functie is toegekend, moet worden bereikt ofgehandhaafd.

Maximaal ToelaatbaarRisiconiveau (MTR)

Waarde die aangeeft bij welk blootstellingsniveau ofbij welke concentratie in een bepaald compartiment(bijvoorbeeld oppervlakte water of sediment) het risicovoor mens, plant of dier maximaal toelaatbaar wordtgeacht.Concentratie waarbij ten hoogste 5% van de soortenkans op effect ondervindt (afgeleid uit ecotoxiciteitstesten in het laboratorium).

Milieunormen Is de verzamelterm voor alle normen die op het milieubetrekking hebben, zoals milieukwaliteitsnormen,productnormen, emissienormen en depositienormen.

NITG 02-107-B A.3Bijlage A

Natuurdoeltype Nagestreefde combinatie van abiotische en biotischekenmerken op een bepaalde ruimtelijke schaal.

Onderhouds baggerSpecie

Baggerspecie die vrijkomt bij het onderhoud aanvaarwegen en waterwegen.

Opslaan vanbaggerspecie

Het tijdelijk op of in de bodem brengen vanbaggerspecie vooruitlopend op andere handelingen metbaggerspecie.

PAK Polycyclische aromatische koolwaterstoffen.PCB PolychloorbifenylenProduktkwaliteitsnormen voorbaggerspecie

Eisen waaraan baggerspecie moet voldoen voor eenbepaald gebruik (zoals verspreiden) of om eenbepaalde toepassing ervan te reguleren.

Risico Kans op nadelige effecten (i.c. voor ecosystemen)Saneren vanwaterbodem

Het beperken en zoveel mogelijk ongedaan makenverontreiniging en de directe gevolgen daarvan, of vandreigende verontreiniging van de waterbodem (Wetbodembescherming).

Saneringsbaggerspecie Baggerspecie die vrijkomt bij de sanering van dewaterbodem.

Storten vanbaggerspecie

Het binnen een inrichting in de bodem brengen vanbaggerspecie teneinde zich hiervan te doen.

Streefwaarde Waarde die het kwaliteitsniveau aangeeft waarbij defunctionele eigenschappen van een bepaaldcompartiment voor mens, plant en dier zijnveiliggesteld.

Toekomstwaarde Waarde van b.v. de grond in de toekomst.Uiterwaardengrond Alle grond die vrijkomt bij inrichtingsmaatregelen in

het winterbed, waarvan de begrenzing formeel isvastgesteld krachtens de wet beheerrijkswaterstaatswerken. In juridische literatuuraangemerkt als baggerspecie.

Veld-MTR Risicogrens op het niveau van het MTR die afgeleid isuit veldstudies aan concentratiegradiënten.

Verspreiden vanbaggerspecie

Het op of in de bodem of in oppervlaktewaterenbrengen van baggerspecie buiten inrichtingen teneindezich hiervan te ontdoen.

VerwaarloosbaarRisiconiveau (VR)

Waarde die aangeeft bij welk blootstellingsniveau ofbij welke concentratie in een bepaald compartiment(bijvoorbeeld oppervlaktewater of sediment) het risicovoor mens, plant of dier verwaarloosbaar wordt geacht.Het VR wordt in principe gesteld op 1/100 van hetMTR (zie onder Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau).De factor 100 is mede geïntroduceerd om rekening te

NITG 02-107-B A.4Bijlage A

houden met combinatietoxiciteit.Weerdgrond Alle materiaal (nat of droog) dat bij

herinrichtingsprojecten in de Maas vrijkomt.

Error! Reference source not found. B.1Bijlage B