Thesisonderwerpen KLEP 2011-2012 · De invloed van emotie op het vermogen tot mentalisatie in...
Transcript of Thesisonderwerpen KLEP 2011-2012 · De invloed van emotie op het vermogen tot mentalisatie in...
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
1
Thesisonderwerpen 2011-2012
Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
2
INHOUD
Onderzoekslijn I: Persoonlijkheid & persoonlijkheidsstoornissen............................................ 5 1. Diffusion tensor Imaging van limbische processen in personen met een borderline
persoonlijkheidsstoornis ................................................................................................. 5 2. De invloed van emotie op het vermogen tot mentalisatie in personen met een
borderline persoonlijkheidsstoornis ............................................................................... 5 3. Onderzoek naar betrouwbaarheid en validiteit van het SIFFM in een ouderen
populatie ......................................................................................................................... 5 4. Validering van de PID-5................................................................................................... 5 5. Ontwikkeling van Validiteitsschalen voor de Nederlandstalige versie van de Personality
Adjective Checklist .......................................................................................................... 6 6. Autismespectrumstoornissen (ASS) bij ouderen: Is de HAP bruikbaar als screener voor
ASS?................................................................................................................................. 6 7. Young Schema Questionnaire (YSQ) en ouderen............................................................ 7 8. Screening van ouderen met persoonlijkheidspathologie op een klinisch geriatrische
afdeling in Nederland...................................................................................................... 7 9. PID-5 en ouderen in klinische settings............................................................................ 8 10. Persoonlijkheid en compulsief koopgedrag.................................................................... 8 11. Constructvaliditeit van de MMPI-2-RF............................................................................ 8 12. Assessment van persoonlijkheidsstoornissen met de MMPI-2-RF ................................. 8 13. Convergente en divergente validiteit van de MMPI-2-RF en de PID5 ............................ 9 14. Psychoanalyse ................................................................................................................. 9 15. Psychodynamische psychotherapie ................................................................................ 9 16. Relatie hersenen – psyche .............................................................................................. 9 17. Persoonlijkheidsstoornissen ........................................................................................... 9 18. MMPI-2 ........................................................................................................................... 9 19. EQ-i................................................................................................................................ 10
Onderzoekslijn II: (A)typische ontwikkeling & (speciale) opvoedingssituaties ........................11 1. Geweld op kinderen: analyse van de Vlaamse cijfergegevens ..................................... 11 2. Discoursanalyse van het internationaal pleidooi over het belang van cijfermateriaal
(national data collection; surveys; incidence studies;...) in functie van preventie en
aanpak van kindermishandeling ................................................................................... 11 3. Vervolgonderzoek bij nieuwe pleegzorgplaatsingen (breakdown) .............................. 11 4. Wanneer staan biologische ouders positief ten opzichte van een pleeggezinplaatsing
van hun kind?................................................................................................................ 11 5. De invloed van contact met en houding van biologische ouders op de
gedragsproblemen van pleegkinderen ......................................................................... 12 6. Hoe voeden pleegouders pleegkinderen met externaliserende gedragsproblemen op?
12 7. Pleegzorg: commitment van pleegouders: een exploratief onderzoek naar
determinanten en beïnvloedende factoren.................................................................. 12 8. Ouders bezoeken hun (pleegkinderen): ervaringen van pleegouders.......................... 12 9. Doelgroep van kortdurende thuisbegeleidingsdiensten: analyse van de instroom ..... 12 10. Intensieve kortdurende thuisbegeleiding: Analyse van interventietheorieën ............. 13 11. Attitudes van hulpverleners t.o.v. evidence-based practices. Wat houdt hen tegen? 13
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
3
12. Attitudes van jongeren ten aanzien van zorg en straf .................................................. 13 13. Onderzoek naar de constructvaliditeit van de vragenlijst beoordeling
pleegzorgsituaties (VBPS).............................................................................................. 13 14. Effectiviteit van thuisbegeleiding uitgevoerd door de Cocon Oost-Vlaanderen : Een
dossieronderzoek.......................................................................................................... 13 15. Waarheen leidt begeleid zelfstandig wonen? Een dossieronderzoek bij de Co con
Oost-Vlaanderen ........................................................................................................... 13 16. Relatie tussen opvoedgedrag en kinderen met buikpijn die een pediater consuteren 13 17. Cognitieve sturing en emotieregulatie bij ADHD-kinderen .......................................... 13 18. Bipolaire stoornissen bij kinderen: cognitieve en emotionele determinanten ............ 14 19. Cognitief-emotionele schema’s in de zelf- en gezinsbeleving van kinderen ................ 14 20. Invloed van SES op angst en depressie bij mensen met mucoviscidose....................... 15 21. Verhoogd risico op angststoornissen en depressie bij ouders van kinderen en jongeren
met mucoviscidose........................................................................................................ 15 22. Genotmiddelengebruik en misbruik bij Vlaamse adolescenten: ESPAD 2003-
2011/VLASPAD 2007-2010............................................................................................ 16 23. Kwalitatief onderzoek naar de ervarings- en belevingswereld van kinderen en
jongeren in maatschappelijke situaties van armoede, migratie, sociale uitsluiting en
geweld........................................................................................................................... 17 24. Kwalitatief procesonderzoek in familie- en relatietherapie ......................................... 17 25. Observatieonderzoek naar de interactie tussen ouders en kinderen tijdens de eerste
levensjaren.................................................................................................................... 17
Onderzoekslijn III: Cognitieve ontwikkeling & leerproblemen................................................18 1. Opvolgingsonderzoek psychosociale ontwikkeling bij adolescenten met
leerstoornissen en ADHD .............................................................................................. 18 2. Voorspellen van conversie naar dementie bij Mild Cognitive Impairment patiënten:
Wat is de rol van depressieve symptomen? ................................................................. 18 3. Onderzoeksthema: Leesontwikkeling en dyslexie ........................................................ 19
a. Problemen met Hebb-learning als nieuwe verklaring voor ontwikkelingsdyslexie 19
b. Is woordfrequentie of contextuele diversiteit van woorden de belangrijkste
determinant van visuele woordherkenning? ......................................................... 19
c. Een kritische test van het dual-route model van woordherkenning door middel
van een state-trace analyse.................................................................................... 20
d. Een kritische test van de ‘phonological deficit’ hypothese ter verklaring van
dyslexie ................................................................................................................... 20
e. Een onderzoek naar het lengte-effect van dyslectische lezers .............................. 20
f. Een cross-linguïstisch onderzoek naar het ‘nonword reading deficit’ bij
Nederlandstalige en Engelstalige kinderen met dyslexie....................................... 20
g. Een onderzoek naar de relatie tussen fonologisch recoderen en orthografisch
leren bij dyslectische en normale lezers................................................................. 21
h. De rol van spellen als remediëring bij het orthografisch leren van dyslectische
lezers....................................................................................................................... 21
i. Speelt feedback-inconsistentie een cruciale rol bij het orthografisch leren in de
leesontwikkeling? ................................................................................................... 21
j. Wordt orthografisch leren gestimuleerd of belemmerd door de orthografische
densiteit van een taal (Nederlands vs. Engels)? ..................................................... 22
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
4
4. Onderzoeksthema: Hoogsensitiviteit............................................................................ 22 a. Een vergelijkend onderzoek naar hoogsensitiviteit, overexcitabilities en
probleemgedrag bij als hoogbegaafd gediagnosticeerde intelligente jongeren en
niet gediagnosticeerde intelligente jongeren ......................................................... 22
b. Cognitieve verwerkingsstijl (bottom-up vs. top-down) bij hoogsensitieve kinderen
................................................................................................................................ 23
c. Affectieve verwerkingsstijl en copingmechanismen bij hoogsensitieve kinderen .. 23
5. Onderzoeksthema: Onderwijshervormingen................................................................ 23 a. Een onderzoek naar de perceptie van leerkrachten en leerlingen secundair
onderwijs over de nakende onderwijshervormingen ............................................ 23
Onderzoekslijn IV: Diagnostiek & behandeling in de gezondheidszorg ...................................24 1. Emotieregulatie als modererende variabele in de verwerking van een emotionele
gebeurtenis op de slaap................................................................................................ 24 2. Zijn veranderingen in slaapfysiologie in een dysthieme periode indicatief voor de
ontwikkeling van een latere depressie?........................................................................ 24 3. Emotieregulatie en de gevoeligheid voor momentane negatieve en positieve
stemmingen .................................................................................................................. 25 4. Emotieregulatie, welbevinden en glycemieniveau? ..................................................... 25 5. Emotie en sociale attributie bij patiënten met ventromediale prefrontale
hersenbeschadiging ...................................................................................................... 25 6. Emotieregulatie en “Knowing one’s affective preferences: Confusing assigned
preferences for one’s self- and others” ........................................................................ 25 7. Intrinsieke en extrinsieke motivatie en neuronale correlaten: fMRI............................ 25 8. Experiential bottom-up processing in zelfdefiniërende autobiografische herinneringen
................................................................................................................................ 26
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
5
Onderzoekslijn I
Persoonlijkheid & persoonlijkheidsstoornissen
1. Diffusion tensor Imaging van limbische processen in personen met een borderline
persoonlijkheidsstoornis
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: Structurele integriteit van de hersenen en hersennetwerken zullen
worden onderzocht in personen met borderline persoonlijkheidsstoornis en worden vergeleken
met gezonde personen. DTI zal worden aangewend om functionele anisotropie (FA) als meting
van de integriteit van de witte stof, alsook de gemiddelde longitudinale en transversale diffusie
(mean diffusion: MD) te meten.
Contact: [email protected]
2. De invloed van emotie op het vermogen tot mentalisatie in personen met een
borderline persoonlijkheidsstoornis
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: Mentaliseren houdt in dat mensen het doen en laten van zichzelf en
anderen waarnemen en begrijpen in termen van gevoelens, gedachten, bedoelingen,
verlangens. Personen met een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben vaak problemen met
mentalisatie. In deze studie gaan we na in welke mate positieve en negatieve emotionele
stemming een invloed heeft op de capaciteit tot mentalisatie.
Contact: [email protected]
3. Onderzoek naar betrouwbaarheid en validiteit van het SIFFM in een ouderen populatie
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Co-promotor: Dr. Bas van Alphen
Begeleider: Mercedes De Weerdt of andere doctoraatsstudent (later definitief te bepalen)
Bijkomende informatie:
Achtergrond: Clinici worden vaak geconfronteerd met een tekort aan valide instrumenten voor
het meten van persoonlijkheidaspecten in een ouderenpopulatie, wat een betrouwbare
assessment van persoonlijkheid op een latere leeftijd bemoeilijkt.
Doel: In deze studie wordt empirisch onderzocht of de betrouwbaarheid, validiteit en
factorstructuur van het SIFFM behouden blijft in een populatie ouderen
Methode: Er is reeds een data set van SIFFM (interview vijf factoren model) ter beschikking van
algemene populatie en aantal ouderen. Zelf worden nog interviews bij verzameld in algemene
populatie. (Ev. combinatie met bijkomende vragenlijsten)
Extra informatie: mogelijk als duo-thesis om zoveel mogelijk bijkomende interviews te kunnen
verzamelen.
Contact: [email protected]
4. Validering van de PID-5
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Co-promotor: Dr. B. van Alphen
Begeleider: Doctoraatsstudent wordt later bepaald, afhankelijk van specifieke keuze
Bijkomende informatie:
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
6
Achtergrond: De PID-5 is ontwikkeld om de traits/dimensies van persoonlijkheidsstoornissen
voorgesteld voor DSM5 te meten.
Doel: Hier zijn verschillende opties/thesissen mogelijk: bv. convergente/divergente validiteit
nagaan van PID-5 met andere dimensionale modellen, zoals de DAPP-BQ van Livesley;
predictieve validiteit van de PID-5 en instrument voor disfunctie (bv. SIPP) naar
persoonlijkheidsstoornissen evalueren; differential item functioning van PID-5 bij ouderen etc.
Methode: afhankelijk van de keuze (meestal vragenlijstonderzoek).
Bijkomende informatie: ev. duo-thesis (voor aantal opties is reeds data beschikbaar, maar doel
is dat de student ook zelf data verzameld in algemene of klinische populatie naar gelang de
keuze van onderwerp).
Contact: [email protected]
5. Ontwikkeling van Validiteitsschalen voor de Nederlandstalige versie van de
Personality Adjective Checklist
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Begeleider: Later te bepalen
Bijkomende informatie:
Achtergrond: Onderzoek heeft aangetoond dat resultaten op zelfrapportage vragenlijsten
kunnen beïnvloed worden door responsstijlen
Doel: Schalen ontwikkelen om de responsstijl te meten bij het invullen van de PACL
Methode: Opzet volgen van uitwerking validiteitschalen in de Amerikaanse handleiding; data
verzamelen volgens instructies nodig per validiteitsschaal om bepaalde responsstijl te meten
Bijkomende informatie: interesse voor meer methodologische/statistische thesis (voorbeeld van
thesis naar validiteitsschalen: Evelyne Hennequin 2010-2011)
Contact: [email protected]
6. Autismespectrumstoornissen (ASS) bij ouderen: Is de HAP bruikbaar als screener voor
ASS?
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi (ev. co-promotor Dr. Bas van Alphen)
Begeleider: Dr. Bas van Alphen (ev. doctoraatsstudent)
Bijkomende informatie:
Achtergrond: Er zijn momenteel slechts vijf (inter)nationale publicaties voorhanden over ASS bij
ouderen. Dit zijn vier casestudies en een beschouwend artikel. Empirische gegevens ontbreken
over ASS bij ouderen. Zo zijn er geen specifieke screeningsinstrumenten,
zelfrapportagevragenlijsten of interviews beschikbaar die zijn gevalideerd voor ASS op latere
leeftijd. De Hetero-Anamnestische Persoonlijkheidsvragenlijst (HAP) is ontwikkeld voor het
meten van de premorbide persoonlijkheid bij ouderen. Niettemin bieden enkele schalen van de
HAP mogelijke aanknopingspunten voor de detectie van ASS bij 65-plussers.
Doel: Aan de hand van deze informantenvragenlijst (HAP) nagaan of deze ook geschikt is om te
screenen naar ASS in een ouderenpopulatie.
Methode: Opzet volgen die reeds uitgewerkt is in Nederland en dit uitvoeren in Belgische
zorginstellingen (klinische of poliklinische groep ouderen).
Extra informatie: Toegang tot een (poli)klinische setting waar een DSM classificatie
autismespectrumstoornis aanwezig is behoort tot de randvoorwaarden.
Contact: [email protected]
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
7
7. Young Schema Questionnaire (YSQ) en ouderen
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Co-promotor: Dr. Bas van Alphen
Begeleider: Marjolein Legra
Bijkomende informatie:
Achtergrond: De schematheorie en -therapie van Young bieden binnen een volwassen populatie
tot vijftig jaar een bruikbaar theoretisch kader en een effectieve behandeling voor
persoonlijkheidsstoornissen. Ook het afgeleide assessment, zoals de Young Schema
Questionnaire (YSQ), voldoet aan voldoende psychometrische eisen bij genoemde jongere
volwassenen. Vooralsnog ontbreken echter publicaties over ouderen en schema's.
Doel: Op gestandaardiseerde wijze in kaart brengen van schema's bij ouderen door de
reconstructie van een betrouwbare en valide zelfrapportage- en informantversie van de
schemalijst voor ouderen in een (poli)klinische setting in Nederland (regio Bergen op Zoom).
Methode: Op basis van data van Rijkeboer (2008) werd een schemalijst voor ouderen
gereconstrueerd. Deze zelfrapportagevragenlijst van 80 items werd tevens bewerkt tot een
informantversie. De zelfrapportagelijst is momenteel ingevuld door 130 respondenten in de
leeftijd van 65 tot 84 jaar in een algemene populatie in Nederland. De informantversie werd
thans ingevuld door een partner of kind van de respondent (n=130). Betrouwbaarheid en
validiteit van de zelfrapportage- en informantlijst dienen gemeten te worden door respondent-
informant correlaties op item en schemaniveau, interne consistenties van de 16
schemadomeinen en een exploratieve factoranalyse bij in totaal 300 respondenten en
informanten behoren tot de einddoelen. Tevens zal nog de criteriumvaliditeit in kaart worden
gebracht in een (poli)klinische ouderenpopulatie.
Extra informatie: Bereidheid tot verzamelen data in Nederland en maken afspraken begeleider
in Nederland.
Contact: [email protected]
8. Screening van ouderen met persoonlijkheidspathologie op een klinisch geriatrische
afdeling in Nederland
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Co-promotor: Dr. Van Alphen
Begeleider: Dr. Van Alphen
Bijkomende informatie: De zogenaamde “transitions of care” vormen in de Verenigde Staten
een nieuw en belangrijk onderwerp. Dit betekent dat goed in kaart moet worden gebracht
welke specifieke zorg nodig is in de verschillende settings zoals, rusthuizen, verpleeghuizen,
psychiatrische ziekenhuizen of geriatrische afdelingen in een ziekenhuis. Recent verscheen de
eerste publicatie over de prevalentie van ouderen met een persoonlijkheidsstoornissen die
behandeld werden door klinische geriaters. Echter prevalentiecijfers in België en Nederland
ontbreken vooralsnog. Evenmin zijn er handvaten op welke manier met deze hoogcomplexe
groep ouderen om te gaan en welke toegespitste zorg in dezen nodig is. Doel: De detectie van
ouderen met persoonlijkheidsstoornissen binnen een poliklinische en/of opname-afdeling
Klinische Geriatrie in Nederlandse ziekenhuizen.Methode: Afname screening vragenlijsten zoals
Gerontologische Persoonlijkheidsstoornissen Schaal (GPS) en Hetero-Anamnestische
Persoonlijkheidsvragenlijst (HAP) en inventariseren welke mogelijke gevolgen de aanwezigheid
een persoonlijkheidsstoornis heeft voor genoemde “the transitions of care”.
Extra informatie: Bereidheid tot verzamelen data in Nederland en maken afspraken begeleider
in Nederland
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
8
Contact: [email protected]
9. PID-5 en ouderen in klinische settings
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Co-promotor: Dr. Bas van Alphen
Begeleider: Dr. Bas van Alphen of begeleider bij Mondriaan
Bijkomende informatie:
Achtergrond: De PID-5 is ontwikkeld om de traits/dimensies van persoonlijkheidsstoornissen
voorgesteld voor DSM5 te meten.
Doel: studie naar de validiteit, betrouwbaarheid en afnamevriendelijkheid in een (poli)klinische
setting voor ouderen in Nederland en België.
Methode: Afname PID-5 (zelf-rapportage, informanten versie of aangepaste versie ouderen te
bepalen) bij ouderen in klinische setting.
Extra informatie: Bereidheid tot verzamelen data in Nederland en maken afspraken begeleider
in Nederland. Pluspunt: zelf toegang tot klinische setting voor ouderen in België.
Contact: [email protected]
10. Persoonlijkheid en compulsief koopgedrag
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Begeleider: Kalina Mikolajczak of Birgit Wauters (wordt later bepaald)
Bijkomende informatie:
Achtergrond: Studie naar persoonlijkheidskenmerken als mogelijke voorspellers/antecedenten
van compulsief koopgedrag.
Doel: Studie naar validiteit en betrouwbaarheid van persoonlijkheidsvragenlijsten in relatie tot
compulsief koopgedrag.
Methode: Wordt besproken nadat de student vanuit eigen interesse een meer specifieke keuze
heeft gemaakt.
Contact: [email protected]
11. Constructvaliditeit van de MMPI-2-RF
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Begeleider: Mercedes De Weerdt
Bijkomende informatie:
Achtergrond: Sinds kort is in de Verenigde Staten de nieuwe versie van de MMPI-2 uit nl. De
MMPI-2-RF. Vooraleer die in België kan gebruikt worden, dienen bijkomende studies omtrent
de validiteit en betrouwbaarheid van het instrument uitgevoerd te worden.
Doel: Replicatie Amerikaans onderzoek in een Vlaamse populatie.
Methode: Overeen te komen met de student. Mogelijkheid bestaat om gebruikt te maken van
bestaande data.
Contact: [email protected]
12. Assessment van persoonlijkheidsstoornissen met de MMPI-2-RF
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Begeleider: Mercedes De Weerdt
Bijkomende informatie:
Achtergrond en doel: Voor de MMPI werden door Morey et al. Personality Disorder (PD) scales
ontwikkeld die gebaseerd waren op de DSM III. Nadat in 1989 de MMPI-2 en vervolgens de
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
9
DSM IV uitkwam, herwerkte Ben-Porath de bestaande PD schalen. Sinds kort is er in de
Verenigde Staten een geherstructureerde versie van de MMPI-2 uitgekomen, nl de MMPI-2-RF.
Het is nuttig om na te gaan of de bestaande PD schalen voor deze nieuwe versie kunnen
gebruikt worden en tevens te onderzoeken of overeenkomen met persoonlijkheidsstoornissen
zoals voorgesteld voor DSM5.
Methode: Afname van de MMPI-2 en bijkomende persoonlijkheidsvragenlijsten bij een klinische
populatie.
Extra informatie: Klinische stageplaats is gewenst
Contact: [email protected]
13. Convergente en divergente validiteit van de MMPI-2-RF en de PID5
Promotor: Prof. Dr. Gina Rossi
Begeleider: Mercedes De Weerdt
Bijkomende informatie:
Achtergrond en doel: Sinds kort is in de Verenigde Staten de nieuwe versie van de MMPI-2 uit
nl. De MMPI-2-RF waarbij de RC-schalen centraal staan. Een factoranalyse van deze RC-schalen
resulteerde in drie hogere orde constructen die emotionele, gedrags- en denkstoornissen
omschrijven. Bedoeling is om de convergente en divergente validiteit van de RC-schalen en de
hogere orde constructen na te gaan in relatie tot de PID-5. Deze PID-5 werd ontwikkeld om de
traits/dimensies van persoonlijkheidsstoornissen voorgesteld voor DSM5 te meten.
Methode: Afname MMPI-2 en PID5 (zelf-rapportage) in klinische setting.
Bijkomende informatie: Klinische stageplaats gewenst.
Contact: [email protected]
14. Psychoanalyse
Promotor: Prof. Dr. Jan Derksen
Contact: [email protected]
website: www.jjlderksen.com
15. Psychodynamische psychotherapie
Promotor: Prof. Dr. Jan Derksen
Contact: [email protected]
website: www.jjlderksen.com
16. Relatie hersenen – psyche
Promotor: Prof. Dr. Jan Derksen
Contact: [email protected]
website: www.jjlderksen.com
17. Persoonlijkheidsstoornissen
Promotor: Prof. Dr. Jan Derksen
Contact: [email protected]
website: www.jjlderksen.com
18. MMPI-2
Promotor: Prof. Dr. Jan Derksen
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
10
Contact: [email protected]
website: www.jjlderksen.com
19. EQ-i
Promotor: Prof. Dr. Jan Derksen
Contact: [email protected]
website: www.jjlderksen.com
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
11
Onderzoekslijn II
(A)typische ontwikkeling & (speciale) opvoedingssituaties
1. Geweld op kinderen: analyse van de Vlaamse cijfergegevens
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: Bert Van Puyenbroeck
Contact: [email protected]
2. Discoursanalyse van het internationaal pleidooi over het belang van cijfermateriaal
(national data collection; surveys; incidence studies;...) in functie van preventie en
aanpak van kindermishandeling
Promotor: Prof. Dr. Gerrit Loots
Begeleider: Bert Van Puyenbroeck
Bijkomende informatie: Vaak zit er onder de ratio om 'kwantitatief onderzoek' op te zetten een
specifiek discours in termen van 'cijfers nodig voor goed bestuur en beleid', 'cijfers ter
ondersteuning van preventiecampagnes', enz ... Maar vraag stelt zich welke verschillende
'discoursen' er onderliggend spelen.
opzet van de thesis:
- literatuur lezing & discoursanalyse van recente internationale en nationale cijferrapporten,
surveys, studies,...
- interviews met enkele beleidsverantwoordelijken op verschillende niveaus: werkveld,
werkgeversverenigingen, vlaamse overheid, onderzoekers, relevante 'stakehoders' op Europees
niveau ,... en discoursanalyse ervan.
Contact: [email protected]
3. Vervolgonderzoek bij nieuwe pleegzorgplaatsingen (breakdown)
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: Frank Van Holen
Contact: [email protected]
4. Wanneer staan biologische ouders positief ten opzichte van een pleeggezinplaatsing
van hun kind?
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: Femke Vanschoonlandt
Bijkomende informatie: Wanneer ouders de opvoeding van hun kind niet meer aankunnen, kan
beslist worden tot een uithuisplaatsing van het kind. Een uithuisplaatsing is echter een
ingrijpende gebeurtenis, waar ouders niet altijd mee akkoord gaan. Het doel van deze thesis is
om na te gaan hoe Vlaamse biologische ouders staan ten opzichte van een pleeggezinplaatsing
van hun kind en welke factoren samen hangen met een positieve houding van de ouders. Voor
deze thesis kan gebruik gemaakt worden van data die verzameld zijn in het kader van het
project ‘Pleegouders Versterken in Opvoeden’ (PVO).
Contact: [email protected]
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
12
5. De invloed van contact met en houding van biologische ouders op de
gedragsproblemen van pleegkinderen
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: Femke Vanschoonlandt
Bijkomende informatie: Nationaal en internationaal onderzoek tonen een verhoogde
prevalentie van gedragsproblemen bij pleegkinderen. Er wordt dan ook veel onderzoek gedaan
naar factoren die geassocieerd zijn met de mate van gedragsproblemen. De meeste
onderzoeken focussen hierbij echter op kenmerken van het kind en de pleegouders/het
pleeggezin. De invloed van contact met en houding van biologische ouders is veel minder
onderzocht. Het doel van deze thesis is dan ook een exploratie van de associatie tussen
gedragsproblemen van pleegkinderen enerzijds en houding van biologische ouders,
bezoekregeling met biologische ouders en kwaliteit van relatie tussen biologische ouders en
pleegouders anderzijds. Voor deze thesis kan gebruik gemaakt worden van data die verzameld
zijn in het kader van het project ‘Pleegouders Versterken in Opvoeden’ (PVO).
Contact: [email protected]
6. Hoe voeden pleegouders pleegkinderen met externaliserende gedragsproblemen op?
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: Femke Vanschoonlandt
Bijkomende informatie: Pleegkinderen vertonen vaak gedragsproblemen. Gedragsproblemen
van een pleegkind vormen een belangrijke risicofactor voor het voortijdig negatief beëindigen
van de pleegzorgsituaties. Bij pleegouders die wel volhouden kunnen de gedragsproblemen
leiden tot verhoogde opvoedingsstress en minder effectief opvoeden. Het doel van deze thesis
is om het opvoedgedrag van pleegmoeders van pleegkinderen met externaliserende
gedragsproblemen in kaart te brengen en dit te vergelijkingen met normgegevens. Voor deze
thesis kan gebruik gemaakt worden van data die verzameld zijn in het kader van het project
‘Pleegouders Versterken in Opvoeden’ (PVO).
Contact: [email protected]
7. Pleegzorg: commitment van pleegouders: een exploratief onderzoek naar
determinanten en beïnvloedende factoren
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Het onderzoek houdt in dat met het gestructureerd interview van Dozier & lindheim (2006) een
aantal pleegouders worden bevraagd omtrent hun commitment. Dit interview moet wel nog
worden vertaald naar het nederlands.
Contact: [email protected]
8. Ouders bezoeken hun (pleegkinderen): ervaringen van pleegouders
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Contact: [email protected]
9. Doelgroep van kortdurende thuisbegeleidingsdiensten: analyse van de instroom
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: T. Stroobants
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
13
Contact: [email protected]
10. Intensieve kortdurende thuisbegeleiding: Analyse van interventietheorieën
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: T. Stroobants
Contact: [email protected]
11. Attitudes van hulpverleners t.o.v. evidence-based practices. Wat houdt hen tegen?
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: T. Stroobants
Contact: [email protected]
12. Attitudes van jongeren ten aanzien van zorg en straf
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Begeleider: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Contact: [email protected]
13. Onderzoek naar de constructvaliditeit van de vragenlijst beoordeling
pleegzorgsituaties (VBPS)
Promotor: Prof. Dr. Vanderfaeillie
Begeleider: Skrållan De Maeyer
Bijkomende informatie: In dit onderzoek wensen we de constructvaliditeit van de vragenlijst
beoordeling pleegzorgsituaties (VBPS) na te gaan. Matching-resultaten verkregen met de VBPS
en met het matchinginstrument van Strijker (pleegzorgtypologieën) worden met elkaar
vergeleken.
Contact: [email protected]
14. Effectiviteit van thuisbegeleiding uitgevoerd door de Cocon Oost-Vlaanderen : Een
dossieronderzoek
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Contact: [email protected]
15. Waarheen leidt begeleid zelfstandig wonen? Een dossieronderzoek bij de Co con
Oost-Vlaanderen
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Contact: [email protected]
16. Relatie tussen opvoedgedrag en kinderen met buikpijn die een pediater
consuteren
Promotor: Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie
Contact: [email protected]
17. Cognitieve sturing en emotieregulatie bij ADHD-kinderen
Promotor: Prof. Dr. Smadar Celestin-Westreich
Begeleider: Prof. Dr. Smadar Celestin-Westreich
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
14
Onderzoekskader: Cognitieve sturing en emotionele regulatie bij kinderen in typische en
atypische ontwikkelingstrajecten vanuit het FACE©
-model (Faciliteren van de Afstemming van
Cognities en Emoties). Zie ook website.
Bijkomende informatie: Verstoringen in de executieve functies van kinderen met ADHD zijn
veelvuldig onderzocht. Meer recent staan ook verstoringen in de emotionele regulatie bij deze
kinderen in de aandacht (zie ook abstract op website). In dit vervolg onderzoek bestudeer je hoe
deelaspecten van het emotie regulatie proces verlopen bij kinderen met ADHD (en evt.
comorbide stoornissen) en welke impact dit heeft op hun persoonlijke en gezinsfunctioneren.
Klinische populatie, bij voorkeur te combineren met stage plaats.
Contact: [email protected]
http://homepages.vub.ac.be/~scelesti/index.htm
18. Bipolaire stoornissen bij kinderen: cognitieve en emotionele determinanten
Promotor: Prof. Dr. Smadar Celestin-Westreich
Begeleider: Prof. Dr. Smadar Celestin-Westreich
Onderzoekskader: Cognitieve sturing en emotionele regulatie bij kinderen in typische en
atypische ontwikkelingstrajecten vanuit het FACE©
-model (Faciliteren van de Afstemming van
Cognities en Emoties). Zie ook website.
Bijkomende informatie:
Bipolaire Stoornissen worden pas recent onderkend in kinderen. In dit onderzoek evalueer je de
prevalentie van BS bij jongeren en risico- dan wel veerkrachtbronnen op individueel en
gezinsgebied. Gezien de levenslange impact van BS en de geassocieerde ontwikkelingsrisico’s
(gedragsproblemen, zelfmoord, middelenmisbruik…) bevat dit onderzoek belangrijke implicaties
voor preventie en behandeling.
Klinische populatie, bij voorkeur te combineren met stage plaats.
Bovendien blijkt dat kinderen met ADHD en comorbide vroegtijdige Bipolaire Stoornissen een
bijzondere risicogroep te vormen. Vaak maken bijvoorbeeld zelfmoordideeën en agressieve
uitbarstingen al op jonge leeftijd deel uit van de kind- en gezinservaringen in deze populatie.
Daarom ligt in dit onderzoek extra focus op het onderkennen van zulke comorbiditeit en de
implicaties hiervan voor de klinische begeleiding.
Klinische populatie, bij voorkeur te combineren met stage plaats.
Contact: [email protected]
http://homepages.vub.ac.be/~scelesti/index.htm
19. Cognitief-emotionele schema’s in de zelf- en gezinsbeleving van kinderen
Promotor: Prof. Dr. Smadar Celestin-Westreich
Begeleider: Prof. Dr. Smadar Celestin-Westreich
Onderzoekskader: Cognitieve sturing en emotionele regulatie bij kinderen in typische en
atypische ontwikkelingstrajecten vanuit het FACE©
-model (Faciliteren van de Afstemming van
Cognities en Emoties). Zie ook website.
Bijkomende informatie: Hoewel emotieregulatie een belangrijke ontwikkelingsvaardigheid
vormt, is het nog relatief weinig onderzocht bij kinderen van lagere schoolleeftijd. Reden hiertoe
is o.a. de schaarste aan gevalideerde instrumenten die aangepast zijn aan het
ontwikkelingsniveau van het kind.
In dit onderzoeksluik bestudeer je op leeftijdsadequate manier de cognitief-emotionele
schema’s die typisch ontwikkelende kinderen erop nahouden over zichzelf en hun gezin, evenals
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
15
het verband hiervan met hun emotieregulatie vaardigheden. Dit onderzoeksluik omvat
deelstudies bij Nederlandstalige en Franstalige zes- tot twaalfjarige kinderen.
Schoolpopulatie, kan losstaan van stage plaats.
Twee(meer)taligheid meerwaarde, in Brusselse context.
Contact: [email protected]
http://homepages.vub.ac.be/~scelesti/index.htm
20. Invloed van SES op angst en depressie bij mensen met mucoviscidose
Promotor: Prof. Dr. Caroline Andries
Co-promotor: Prof. Dr. Anne Malfroot (UZ Brussel)
Begeleider: Patrick Lambrecht
Bijkomende informatie:
Situering: Uit voornamelijk Amerikaanse studies blijkt de symptomen van angst en depressie
relatief vaak voorkomen bij mensen met mucoviscidose. Angststoornissen en depressie als
comorbide stoornis bij deze patiënten is vaak onderkend en wordt nauwelijks gerapporteerd. De
veronderstelling hierbij is dat de aanwezigheid van angststoornissen en depressie een negatieve
impact heeft de behandeling (lagere therapietrouw, meer risicovol genotmiddelengebruik, …).
Het doel van de huidige studie is bij zo’n 840 jongeren, volwassenen met mucoviscidose en
ouders van kinderen en jongeren met mucoviscidose na te gaan wat in welke mate de socio-
economische status van het gezin de prevalentie van angst en depressie beïnvloedt. Naast het
cross-sectioneel onderzoek dat doorging in 2010 werd gedurende één jaar een aantal medische
parameters verzameld. Door het mee opnemen van verschillende sociodemografische gegevens
zullen verschillende benadering voor de SES nagegaan kunnen worden .
Inzichten in de samenhang tussen SES, angst en depressie en de gezondheidstoestand van deze
patiënt, moet resulteren in een betere begeleiding en hulpverlening van deze patiënten,
hetgeen zich dient te vertalen in betere gezondheidsuitkomsten.
De studenten moet vertrouwd zijn met kwantitatief onderzoek. Er dient samengewerkt te
worden met de Belgische vereniging voor de Strijd tegen Mucoviscidose (BVSM), kortweg muco-
vereniging en de psychologen van de Belgische mucoviscidose referentiecentra. De onderzoeker
kan mee ingeschakeld worden voor het verzamelen van de medische follow-up gegevens of het
verder op punt stellen van een databestand.
Voorwaarde: Interesse in de thematiek chronische aandoening en psychische stoornissen +
ervaring met univariate en multivariate statistische toetsen.
Toekenningsprocedure: Studenten dienen hun interesse gemotiveerd kenbaar te maken (tav:
[email protected]). Op basis van de motivatie zal een gesprek met de student
gepland worden.
Contact: Studenten die meer informatie wensen, nemen contact op met Patrick Lambrecht
21. Verhoogd risico op angststoornissen en depressie bij ouders van kinderen en jongeren
met mucoviscidose
Promotor: Prof. Dr. Caroline Andries
Co-promotor: Prof. Dr. Anne Malfroot (UZ Brussel)
Begeleider: Patrick Lambrecht
Bijkomende informatie: De aanwezigheid van chronische ziekten bij kinderen en jongeren leidt
tot een verhoogd risico van psychische aandoeningen bij hun ouders. We willen nagaan of de
bevindingen van voornamelijk Amerikaanse studies dat de symptomen van angst en depressie
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
16
relatief vaak voorkomen bij de ouders van kinderen en jongeren met mucoviscidose ook voor
België geldt. Angst en depressie als comorbide stoornis bij deze patiënten is vaak onderkend en
wordt nauwelijks gerapporteerd.
Het doel van de huidige studie is bij een grote representatieve steekproef (N = 300) van de
ouders van kinderen en jongeren met mucoviscidose die begeleid worden door de Belgische
referentiecentra mucoviscidose na te gaan wat de nationale prevalentie is van angst en
depressie. Bovendien wil het onderzoek nagaan welk het verband is tussen de symptomen van
angst en depressie en een aantal sociodemografische en ziektegerelateerde variabelen.
Wanneer een verhoogd risico op depressie of angst bij de ouders wordt gevonden, zal het effect
op de gezondheidsresultaten van de minderjarige patiënten cross-sectioneel en over een
periode van één jaar worden bestudeerd. De cross-sectionele bevraging vond plaats in de
periode maart – oktober 2010, waarbij een aantal medische gegevens gedurende één jaar
verzameld zullen worden.
De studenten moet vertrouwd zijn met kwantitatief onderzoek. Kennis van de Franse taal is een
meerwaarde. Er dient samengewerkt te worden met de Belgische vereniging voor de Strijd
tegen Mucoviscidose (BVSM), kortweg muco-vereniging en de psychologen van de Belgische
mucoviscidose referentiecentra.
Voorwaarde: Interesse in de thematiek chronische aandoening en psychische stoornissen +
ervaring met univariate en multivariate statistische toetsen.
Toekenningsprocedure: Studenten dienen hun interesse gemotiveerd kenbaar te maken (tav:
[email protected]). Op basis van de motivatie zal een gesprek met de student
gepland worden.
Contact: Studenten die meer informatie wensen, nemen contact op met Patrick Lambrecht
22. Genotmiddelengebruik en misbruik bij Vlaamse adolescenten: ESPAD 2003-
2011/VLASPAD 2007-2010
Promotor: Prof. Dr. Caroline Andries
Begeleider: Patrick Lambrecht
Bijkomende informatie: (onderzoek staat op voor max. 3 studenten)
Situering: Sedert 2003 treedt de vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie van de Vrije
Universiteit Brussel op als de Belgische coördinator aan het European School Survey Project on
Alcohol and other Drugs (ESPAD). Het ESPAD-project wordt gecoördineerd door de Swedish
Council for Information on Alcohol and Other Drugs (CAN), in samenwerking met de Council of
Europe (Pompidou Group). In 2007 werden bij 105.000 jongeren geboren in 1991 uit 35
Europese landen bevraagd naar hun consumptie van legale en illegale genotmiddelen. In het
Vlaamse onderzoek wordt specifiek ingegaan op het misbruik van alcohol, de aanwezigheid van
een verhoogd risico op angst en depressie en het voorkomen van suiciditeit.
Het onderzoek dat om de 4 jaar plaatsvindt, wordt herhaald in 2010-2011 bij 7.500 Vlaamse
jongeren waarvan zo’n 1.500 15-16 jarigen aan het internationale cross-cultureel ESPAD-
onderzoek ’11 deelnemen. Een representatief staal van de Vlaamse reguliere secundaire
onderwijspopulatie wordt getrokken waardoor een beeld van het genotmiddelengebruik van de
vroege en midden (schoolgaande) adolescenten kan verkregen worden. Het vergelijken van
deze onderzoeksgegevens met de resultaten uit 2003 en 2007 laat toe om zowel nationale
(2007-2010) als internationale (2003-2007-2011) trends te distilleren.
Gelijktijdig met dit cross-sectioneel onderzoek zullen een aantal methodologische issues mee
onderzocht worden. Op schoolniveau zal van de getrokken steekproef bij de deelnemende
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
17
scholen en scholen die niet wensen deel te nemen aan het onderzoek een bevraging inzake hun
preventieve activiteiten plaats vinden. Onderzoek hiernaar laat toe om na te gaan of de non-
participerende scholen verschillen van de deelnemende scholen op het vlak van
preventieactiviteiten, onderwijspopulatie of schoolomgevingskarakteristieken.
Gezien het onderzoek kadert in een internationaal onderzoek is het bevragingsinstrument reeds
vastgelegd. Het onderzoek dient zicht te baseren op de bestaande Vlaamse en internationale
databases 2003, 2007, 2011 en het Vlaamse onderzoek in 2007 en 2010. De student-onderzoeker krijgt de mogelijkheid om na een literatuurstudie een aantal
onderzoekshypotheses naar voor te schuiven waarna het databestand met de nodige variabelen
(van desnoods de gewenste Europese landen) worden bezorgd. De student werkt mee aan
bepaalde onderdelen van het onderzoeksproces (afhandeling lopend onderzoek of
voorbereiding VLASPAD 2014- ESPAD 2015).
Mogelijke onderzoekstopic (3 studenten):
1) Problematisch alcoholgebruik en alcoholmisbruik bij vroege en middenadolescenten (1
student)
2) Trends in problematisch genotmiddelengebruik (Europese of Vlaamse jongeren
3) Genotmiddelengebruik bij Vlaamse jongeren van het secundair onderwijs: houding van
jongeren tov het regelgevende kader inzake genotmiddelengebruik. (1 student)
Voorwaarde: Interesse in de thematiek adolescentie en genotmiddelengebruik + ervaring met
univariate en multivariate statistische toetsen.
Toekenningsprocedure: Studenten dienen hun interesse gemotiveerd kenbaar te maken. Op
basis van de motivatie zal een gesprek met de student gepland worden.
Informatie over ESPAD - internationaal: http://www.espad.org/ of http://www.vlaspad.be.
Contact: Studenten die meer informatie wensen, nemen contact op met Patrick Lambrecht
23. Kwalitatief onderzoek naar de ervarings- en belevingswereld van kinderen en jongeren
in maatschappelijke situaties van armoede, migratie, sociale uitsluiting en geweld
Promotor: Prof. Dr. Gerrit Loots
Contact: [email protected]
24. Kwalitatief procesonderzoek in familie- en relatietherapie
Promotor: Prof. Dr. Gerrit Loots
Contact: [email protected]
25. Observatieonderzoek naar de interactie tussen ouders en kinderen tijdens de eerste
levensjaren
Promotor: Prof. Dr. Gerrit Loots
Contact: [email protected]
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
18
Onderzoekslijn III
Cognitieve ontwikkeling & leerproblemen
1. Opvolgingsonderzoek psychosociale ontwikkeling bij adolescenten met leerstoornissen
en ADHD
Promotor: Prof. Dr. Caroline Andries
Co-promotor: Els Mampaey
Bijkomende informatie:
Aantal studenten: max. 3.
De Zinnenaanvullijst Curium (ZALC) is een empirisch ontwikkeld instrument (Westenberg e.a.,
2000), gestoeld op de ‘ego-development theory’ van Jane Loevinger. Het maakt op een
betrouwbare manier een beoordeling van de psychosociale ontwikkeling van kinderen,
adolescenten en jong-volwassenen (8 tot 25 jaar).
In dit onderzoek is het de bedoeling om de evolutie na te gaan in de psychosociale ontwikkeling
bij adolescenten met leerstoornissen, AD(H)D of autisme. In de voorbije jaren werd de ZALC
afgenomen bij adolescenten tussen 11 en 18 jaar met een leerstoornis, AD(H)D of autisme. Het
is de bedoeling om deze adolescenten voor de tweede maal te onderzoeken om de evolutie in
het psychosociale ontwikkelingsniveau in kaart te brengen. De proefpersonen zijn gekend en
worden samen met de promotor/begeleider gecontacteerd om aan het onderzoek deel te
nemen. De thesisstudent is bereid om indien nodig ook naar de personen thuis te gaan om de
test af te nemen.
Contact: [email protected]; [email protected]
2. Voorspellen van conversie naar dementie bij Mild Cognitive Impairment patiënten:
Wat is de rol van depressieve symptomen?
Promotor: Prof. Dr. Eva Dierckx
Begeleider: Eva Dierckx
Bijkomende informatie: Rekening houdend met de vergrijzing van de bevolking en wetend dat
een dementie van het Alzheimertype (DAT) één van de meest voorkomende ziekten is op
oudere leeftijd, is het evident dat de detectie en behandeling van een DAT zeer belangrijke
actieterreinen binnen de psychogeriatrie betreffen.
Voor het verstrekken van een adequate behandeling voor een DAT, zowel op psychologisch als
op farmacologische vlak, is een vroegtijdige en accurate detectie van primordiaal belang. De
huidige acethylcholinesterase-inhibitoren, die aangewend worden voor syptoomstabilisering bij
een DAT, zijn immers het meest effectief gebleken in het beginstadium van de ziekte.
Tot op heden blijft het echter moeilijk om een correcte differentiële diagnose te stellen tussen
een DAT enerzijds en een depressie anderzijds; dit omwille van de overlappende cognitieve en
affectieve symptomen. Bestaande psychodiagnostische instrumenten blijken daarenboven
ontoereikend te zijn voor een vroegtijdige differentiële diagnose tussen beide aandoeningen.
Daarnaast wordt er ook steeds meer en meer aandacht geschonken aan de zogenaamde “Mild
Cognitive Impairment” (MCI). MCI wordt aanzien als een overgang tussen goedaardige
ouderdomsvergeetachtigheid en dementie, waarbij de aanwezige cognitieve symptomen nog
niet ernstig genoeg zijn om van een dementie te spreken, maar anderzijds té ernstig zijn om nog
als “normaal” beschouwd te worden. Hoewel MCI vaak aanzien wordt als een fase die
voorafgaat aan dementie, is gebleken dat niet alle MCI patiënten een dementie zullen
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
19
ontwikkelen. Sommigen converteren en zijn in feite preklinische Alzheimerpatiënten, terwijl de
cognitieve symptomen bij anderen stabiel blijven of zelfs verbeteren. In het licht van een
vroegtijdige detectie van een DAT, is het bijgevolg zeer belangrijk dat de zogenaamde
preklinische DAT patiënten binnen de heterogene groep van MCI patiënten kunnen herkend
worden.
Samenvattend kunnen we stellen dat voor een accurate, vroegtijdige detectie van een DAT de
differentiatie tussen een DAT en een depressie zeer belangrijk is. Daarnaast vormt ook het
detecteren van een DAT in haar preklinisch stadium een belangrijke uitdaging binnen het
onderzoeksveld.
In deze studie ligt de focus op de specifieke relatie tussen depressieve symptomen en dementie.
Contact: [email protected]
3. Onderzoeksthema: Leesontwikkeling en dyslexie
Promotor: Prof. Dr. Wim Van den Broeck
Algemene informatie:
Al de aangeboden thesisonderwerpen sluiten direct aan bij mijn onderzoekslijnen. Dit impliceert
dat ik veel belang hecht aan de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. De verzamelde
onderzoeksdata zullen bijna altijd gebruikt worden om te verwerken in internationale
publicaties. De student kan telkens rekenen op een intensieve begeleiding van de verschillende
fasen van het onderzoek.
Begeleiding: Deze onderwerpen worden gezamenlijk begeleid door de promotor en door Eva
Staels (assistent en doctoraatsstudent).
Contact: [email protected]
Thesisonderwerpen:
a. Problemen met Hebb-learning als nieuwe verklaring voor ontwikkelingsdyslexie
In een recent verschenen artikel komen Smalec, Loncke, Page, & Duyck (2011) met een nieuwe
verklaringstheorie van dyslexie. Volgens deze auteurs ligt er aan de basis van dyslexie een
fundamenteel tekort in het onthouden van seriële orde informatie. Dit probleem zou niet
specifiek zijn voor verbale informatie, maar is ook aanwezig bij het onthouden van visuospatiale
orde-informatie. Smalec e.a. gebruikten het Hebb-learning paradigma om dit te onderzoeken bij
jongvolwassen dyslectische lezers. In dit thesisonderzoek willen we deze verrassende bevinding
repliceren door het onderzoek over te doen bij dezelfde populatie, maar deze keer met extra
controles voor de aandachtsfuncties.
b. Is woordfrequentie of contextuele diversiteit van woorden de belangrijkste
determinant van visuele woordherkenning?
Woordfrequentie wordt in de onderzoeksliteratuur over leesprocessen traditioneel beschouwd
als de meest robuuste factor voor het verklaren van verschillen in de vaardigheid om woorden
te lezen. Volgens Adelman, Brown, & Quesada (2006) is echter niet woordfrequentie de cruciale
factor, maar wel contextuele diversiteit: de hoeveelheid verschillende contexten waarin een
woord voorkomt. Welke van beide factoren het belangrijkst is, is niet alleen van theoretisch
belang, maar heeft ook een grote praktische relevantie, nl. bij het leren lezen. Moeten woorden
gewoon vaak worden aangeboden, of moeten ze vooral in verschillende passages voorkomen?
Vandaar dat we in dit experimenteel onderzoek willen nagaan welke van beide factoren er echt
toe doet in het leesleerproces van kinderen.
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
20
c. Een kritische test van het dual-route model van woordherkenning door middel van
een state-trace analyse
Het dual-route model van woordherkenning bij lezen is nog altijd één van de meest belangrijke
modellen ter verklaring van de leesvaardigheid (cf. Coltheart et al., 2001). Het model is in functie
van nieuwe bevindingen verschillende keren aangepast, maar uiteindelijk blijft de
basisarchitectuur van het model, nl. een nonlexicale en een lexicale route, overeind. Niettemin
hebben verscheidene onderzoekers steeds vragen gehad bij het centrale idee van twee in
principe onafhankelijke verwerkingskanalen. De effecten van allerlei experimentele
manipulaties konden tot nu toe ingepast worden in het dual-route model. De vraag is echter of
het model stand kan houden na een toets via een state-trace analyse. Dit is een methode die
nog weinig gebruikt wordt in het cognitief psychologische onderzoek, maar die veel beter in
staat is om het aantal achterliggende dimensies dat ten grondslag ligt aan leesprestaties na te
gaan. Kortom, deze techniek laat een kritische toets toe van het dual-route model.
d. Een kritische test van de ‘phonological deficit’ hypothese ter verklaring van
dyslexie
De meest dominante verklaringshypothese voor dyslexie is de fonologische defecthypothese.
Deze stelt dat aan het zwakke lezen van dyslectische lezers een stoornis ten grondslag ligt in het
verwerken van de klankstructuur van woorden. Ook al is er heel wat empirisch onderzoek dat
deze hypothese ondersteunt, toch blijft er twijfel aangezien de richting van de causaliteit nooit
overtuigend werd aangetoond (cf. Castles & Coltheart, 2004). Bovendien werd recent één van
de empirische steunpilaren van deze hypothese onderuit gehaald. Uit onderzoek bleek immers
dat het nonword reading deficit van dyslectici, een specifiek probleem met het lezen van
pseudowoorden, berust op een methodologisch artefact (Van den Broeck, Geudens, & van den
Bos, 2010), en dat op grond van een meer adequate methode (via state trace analyse) er geen
nonword reading deficit optrad (Van den Broeck & Geudens, 2011). Omdat state trace analyse
in feite een verbeterde matching techniek is, kan deze methode ook gebruikt worden als een
kritische test van de fonologische defecthypothese. De techniek laat immers toe om dyslectische
lezers adequaat te matchen met normale lezers van dezelfde leeftijd en dan na te gaan of de
fonologische verwerking van woorden verschillend is.
e. Een onderzoek naar het lengte-effect van dyslectische lezers
Het lengte-effect houdt in dat naarmate woorden langer zijn deze moeizamer gelezen worden.
Dit lijkt vanzelfsprekend, maar dat geldt niet voor woorden die sterk automatisch worden
gelezen: deze worden parallel verwerkt. Dyslectische lezers blijken uit onderzoek een sterker
lengte-effect te vertonen in vergelijking met normale lezers (Martens & de Jong, 2006; Marinus
& de Jong, 2010). De vraag is echter of dit grotere lengte-effect van dyslectici nog aanwezig is
indien gecontroleerd wordt voor hun leesvaardigheid. Een state-trace design is in staat om deze
vraag adequaat te beantwoorden. De techniek laat immers toe om dyslectische lezers adequaat
te matchen met normale lezers van dezelfde leeftijd en dan na te gaan of het lengte-effect
groter is of niet.
f. Een cross-linguïstisch onderzoek naar het ‘nonword reading deficit’ bij
Nederlandstalige en Engelstalige kinderen met dyslexie
Het nonword reading deficit houdt in dat dyslectische lezers een specifiek probleem zouden
hebben met het lezen van pseudowoorden. Van den Broeck, Geudens, & van den Bos (2010)
hebben echter aangetoond dat deze bevinding berust op een methodologisch artefact. Op
grond van een meer adequate methode (via state trace analyse) constateerden ze dat er geen
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
21
nonword reading deficit optrad (Van den Broeck & Geudens, 2011). Deze bevinding had echter
betrekking op het lezen in het Nederlands, een transparante orthografie. De vraag is nu of deze
bevinding ook gerepliceerd kan worden in het Engels, een inconsistentie orthografie. State trace
analyse laat toe om Nederlandstalige en Engelstalige dyslectische lezers te matchen op hun
woordleesvaardigheid met zowel Nederlandstalige als Engelstalige normale lezers van dezelfde
leeftijd, en dan na te gaan of ze verschillen in hun vaardigheid om pseudowoorden te lezen.
g. Een onderzoek naar de relatie tussen fonologisch recoderen en orthografisch leren
bij dyslectische en normale lezers
Volgens de self-teaching hypothese van Share (1995) doen kinderen door het fonologisch
ontsleutelen van woorden(fonologisch decoderen), zonder hulp van een leraar, heel wat kennis
op over de specifieke schrijfwijze van een woord. Dit opslaan van gedetailleerde orthografische
kennis is cruciaal voor het snel kunnen lezen van woorden, zonder daarbij gehinderd te worden
door de activatie van woorden die sterk gelijken op het aangeboden woord. Volgens Share
hangt dit kunnen opslaan van woordspecifieke orthografische kennis sterk samen met de
vaardigheid van fonologisch decoderen. Momenteel is er een debat gaande in welke mate het
orthografische leren van dyslectische lezers inderdaad samenhangt met het fonologische
decoderen, of dat er een specifiek defect zou bestaan in ofwel het decoderen, ofwel het
orthografische leren (Staels & Van den Broeck, 2011). In dit onderzoek willen we deze
verschillende hypothesen tegen elkaar toetsen, gebruik makend van het self-teaching
paradigma.
h. De rol van spellen als remediëring bij het orthografisch leren van dyslectische
lezers
Volgens de self-teaching hypothese van Share (1995) doen kinderen door het fonologisch
ontsleutelen van woorden(fonologisch decoderen), zonder hulp van een leraar, heel wat kennis
op over de specifieke schrijfwijze van een woord. Dit opslaan van gedetailleerde orthografische
kennis is cruciaal voor het snel kunnen lezen van woorden, zonder daarbij gehinderd te worden
door de activatie van woorden die sterk gelijken op het aangeboden woord. Uit recent
onderzoek is gebleken dat het spellen van woorden nog een sterker effect heeft op
orthografisch leren dan fonologisch coderen omdat bij het spellen de lezer verplicht is elke letter
en ook de volgorde van de letters zeer aandachtig te bekijken. Daardoor zou de opslag van de
woordspecifieke orthografische informatie nog beter zijn. Dit impliceert voor de praktijk dat
spellen heel bevorderlijk is voor het leren lezen. De vraag waarop we in dit onderzoek een
antwoord zoeken, is of dyslectische lezers misschien beter geholpen worden in hun leesproces
(vooral het orthografisch leren) indien ze de woorden ook altijd moeten spellen.
i. Speelt feedback-inconsistentie een cruciale rol bij het orthografisch leren in de
leesontwikkeling?
Volgens de self-teaching hypothese van Share (1995) doen kinderen door het fonologisch
ontsleutelen van woorden(fonologisch decoderen), zonder hulp van een leraar, heel wat kennis
op over de specifieke schrijfwijze van een woord. Dit opslaan van gedetailleerde orthografische
kennis is cruciaal voor het snel kunnen lezen van woorden, zonder daarbij gehinderd te worden
door de activatie van woorden die sterk gelijken op het aangeboden woord. De huidige
theorieën van orthografisch leren gaan ervan uit dat fonologische informatie hel sterk
verbonden is met orthografische informatie op alle niveaus van het woord (letter, lettercluster,
rijm, etc.). Toch kunnen de meeste theorieën deze verwevenheid niet goed verklaren omdat ze
geen feedback-loop voorzien van het fonologische naar het orthografische niveau (McKague,
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
22
2005). McKague (2005, 2008) kon aantonen dat feedback wel een belangrijke rol speelt bij het
orthografische leren, wat vooral zichtbaar is bij feedback-inconsistente woorden (bijv. paard is
feedback inconsistent omdat /t/ in paard op twee verschillende manieren kan geschreven
worden. In dit onderzoek gaan we na of het orthografische leren sterker is voor feedback
inconsistente woorden vs. feedback consistente woorden, en dit zowel bij normale lezers als bij
zwakke lezers.
j. Wordt orthografisch leren gestimuleerd of belemmerd door de orthografische
densiteit van een taal (Nederlands vs. Engels)?
Orthografisch leren is het opslaan in het geheugen van woordspecifieke letterpatronen.
Daardoor kunnen we woorden zeer snel lezen en ook onderscheiden van woorden die slechts in
één letter verschillen van het aangeboden woord. Tot nog toe werd in de literatuur altijd
aangenomen dat het Engels vanwege zijn grafeem-foneem inconsistentie meer aanzet tot het
verwerken van grotere orthografische eenheden (bijv. het rijm) en tot het eerder opslaan van
woordspecifieke orthografische kennis (Ziegler & Goswami, 2005). De consistente grafeem-
foneem relaties in een transparante orthografie, zoals het Nederlands, zou echter aanleiding
geven tot het langer blijven fonologisch decoderen. Sinds kort is er een echter een alternatieve
hypothese geformuleerd (Marinus, 2011) die stelt dat de grotere orthografisch densiteit van
woorden in een transparante orthografie (woorden gelijken in het algemeen sterker op elkaar in
het Nederlands dan woorden in het Engels) juist zou leiden tot het eerder en sterker letten op
woordspecifieke orthografische informatie (anders kunnen woorden niet goed uit elkaar
worden gehouden). In dit onderzoek willen we deze beide hypothesen ten opzichte van elkaar
toetsen door middel van een experimenteel proefopzet.
4. Onderzoeksthema: Hoogsensitiviteit
Promotor: Prof. Dr. Wim Van den Broeck
Algemene informatie:
Al de aangeboden thesisonderwerpen sluiten direct aan bij mijn onderzoekslijnen. Dit impliceert
dat ik veel belang hecht aan de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. De verzamelde
onderzoeksdata zullen bijna altijd gebruikt worden om te verwerken in internationale
publicaties. De student kan telkens rekenen op een intensieve begeleiding van de verschillende
fasen van het onderzoek.
Begeleiding: Deze onderwerpen worden gezamenlijk begeleid door de promotor en door Sven
Cooremans (doctoraatsstudent).
Contact: [email protected]
Thesisonderwerpen:
a. Een vergelijkend onderzoek naar hoogsensitiviteit, overexcitabilities en
probleemgedrag bij als hoogbegaafd gediagnosticeerde intelligente jongeren en
niet gediagnosticeerde intelligente jongeren
Hoogsensitiviteit is in het onderwijs een modieus thema. Helaas is er nog erg weinig
wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp. Ook het begrip “overexcitabilities” van
Dabrowski geniet enige aandacht, hoewel de relatie tussen beide begrippen meestal niet gelegd
wordt. In ons eigen onderzoek hebben we al heel wat kennis vergaard over de psychometrische
aspecten van de diagnostische instrumenten die gebruikt worden om deze concepten te meten,
en ook over de samenhang van beide concepten. De samenhang met hoogbegaafdheid is tot
nog toe echter summier onderzocht. In dit onderzoek willen we in de eerste plaats nagaan of als
hoogbegaafd gediagnosticeerde jongeren hoger scoren op hoogsensitiviteit en de
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
23
overexcitabilities in vergelijking met niet gediagnosticeerde intelligente jongeren. Verder willen
we ook een vergelijking maken tussen het probleemgedrag (angstproblematiek, eenzaamheid,
slaapproblemen, etc.) van beide groepen.
b. Cognitieve verwerkingsstijl (bottom-up vs. top-down) bij hoogsensitieve kinderen
Hoogsensitiviteit is in het onderwijs een modieus thema. Helaas is er nog erg weinig
wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp. Het onderzoek dat er naar verricht is (Aaron &
Aaron, 1997; Jagiellowicz et al., 2010) geeft aan dat hoogsensitieve mensen vooral gekenmerkt
worden door een ‘diepe’ wijze van verwerken. In dit onderzoek willen we nagaan of deze diepe
verwerkingsstijl ook aantoonbaar is bij cognitieve taken. Meer in het bijzonder zullen we
onderzoeken of deze diepte van verwerking overeenstemt met het bekende concept van
“bottom-up” verwerking.
c. Affectieve verwerkingsstijl en copingmechanismen bij hoogsensitieve kinderen
Hoogsensitiviteit is in het onderwijs een modieus thema. Helaas is er nog erg weinig
wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp. Het onderzoek dat er naar verricht is (Aaron &
Aaron, 1997; Jagiellowicz et al., 2010) geeft aan dat hoogsensitieve mensen vooral gekenmerkt
worden door een ‘diepe’ wijze van verwerken. Empirisch onderzoek naar de affectieve en
emotionele verwerking van hoogsensitieve mensen is nog erg schaars. In dit onderzoek gaan we
na of hoogsensitieve kinderen anders omgaan met emotionele en affectief geladen informatie
dan niet hoogsensitieve kinderen.
5. Onderzoeksthema: Onderwijshervormingen
Promotor: Prof. Dr. Wim Van den Broeck
Algemene informatie:
Al de aangeboden thesisonderwerpen sluiten direct aan bij mijn onderzoekslijnen. Dit impliceert
dat ik veel belang hecht aan de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. De verzamelde
onderzoeksdata zullen bijna altijd gebruikt worden om te verwerken in internationale
publicaties. De student kan telkens rekenen op een intensieve begeleiding van de verschillende
fasen van het onderzoek.
Contact: [email protected]
Thesisonderwerp:
a. Een onderzoek naar de perceptie van leerkrachten en leerlingen secundair
onderwijs over de nakende onderwijshervormingen
In de onderwijswereld is er heel wat te doen over de door de onderwijsminister aangekondigde
hervormingen in het secundair onderwijs. In dit onderzoek gaan we door middel van een
vragenlijst na in welke mate leerkrachten en leerlingen uit het secundair onderwijs kennis
hebben van deze hervormingen en wat hun houding is t.o.v. deze hervormingen.
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
24
Onderzoekslijn IV
Diagnostiek & behandeling in de gezondheidszorg
1. Emotieregulatie als modererende variabele in de verwerking van een emotionele
gebeurtenis op de slaap
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: Onderzoek bevestigt de eigen ervaring over de impact van cognitieve en
emotionele activiteit zoals negatieve stress en piekeren op de slaap (Harvey, 2005; Thomsen et
al., 2003; Vandekerckhove & Cluydts, 2010; Vandekerckhove et al., 2011). Emotionele stress
blijkt bijvoorbeeld de slaaplatentie, de slaapduur en het voorkomen van arousals gedurende de
slaap als een marker van slaaponderbreking te verhogen en de Rem-slaap te beïnvloeden
(Halasz et al., 2004). De vraag die we ons stellen of de effecten op de slaap van negatieve stress,
ook te zien is na de beleving van een positief emotionele gebeurtenis en hoe de verschillen
tussen positieve en negatieve stress op de slaap eruit ziet, met emotieregulatie als mogelijks
modererende factor hierbij. Vanzelfsprekend is het namelijk hierbij niet enkel de emotioneel
stresserende gebeurtenis die de slaapfysiologie beïnvloedt in acht te nemen, maar ook de
coping van het individu met deze gebeurtenis. Copingmechanismen zoals de specifieke wijze van
emotieregulatie zijn bepalend in het bewaren en herstellen van een emotioneel evenwicht.
Ondanks een lange geschiedenis van onderzoek naar de verschillende mechanismen die de slaap
reguleren, is de relatie tussen emotie, emotieregulatie en slaap nog steeds een te ontginnen
onderzoeksdomein. Het doel van deze studie is meer inzicht te verwerven in de effecten van
emotionele stress op de slaap alsook de modererende invloed van de emotieregulatiewijze na te
gaan op de verwerking en het herstel van een pijnlijke gebeurtenis op de slaap. Dit is de eerste
studie die de effecten van positieve emotie op de slaap nagaat.
Contact: [email protected]
2. Zijn veranderingen in slaapfysiologie in een dysthieme periode indicatief voor de
ontwikkeling van een latere depressie?
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: Onderzoeksbevindingen tonen ernstige veranderingen in de
slaaparchitectuur van personen met een depressieve stoornis of een bipolaire affectieve
stoornis. Slaapstoornissen zijn centraal in depressie (90%) dikwijls resulterend in insomnia of
zelfs hypersomnia (Gruber, et al., 2009). Ook een vermindering van Slow Wave Sleep,
verminderde latentie tot Rapid Eye Movement (REM) -slaap, REM- slaap en abnormaliteiten in
de timing van de REM/non-REM slaapfasen zijn voorbeelden van veranderingen in de slaap in
personen met depressie. Enkel zijn deze studies steeds doorgevoerd in een gevorderde staat
van depressie of ‘end stage’ (Leibenluft, & Suppes, 1999, Bauer, et al., 2006). Het doel van deze
studie is om een meer gedetailleerde beschrijvende studie uit te voeren mbt. belangrijke
slaapparameters in slaap in subjecten met een dysthieme episode. Deze verschillende
slaapparameters worden gerelateerd aan de klinische status en de levenskwaliteit van personen
met een dysthieme episode als mogelijk begin van een depressieve stoornis. Dit onderzoek is
bijzonder belangrijk in de predictie van de ontwikkeling van een depressie en de behandeling
ervan.
Contact: [email protected]
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
25
3. Emotieregulatie en de gevoeligheid voor momentane negatieve en positieve
stemmingen
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: Het doel van de studie is om vanuit een ecologische setting in een
prospectieve sample studie, te onderzoeken in welke mate de wijze waarop negatieve en
positieve gebeurtenissen verwerkt worden en hoe de typische emotieregulatiestijl hierin een rol
speelt in het ontstaan van stemmingen. Op elk meetmoment, willen we de context van de
actuele situatie, de interacties en activiteiten, alsook de emotionele beleving/stemming, de
specifieke wijze van emotieregulatie en psychofysiologisch geassocieerde variabelen nagaan.
Contact: [email protected]
4. Emotieregulatie, welbevinden en glycemieniveau?
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: Het doel van deze studie is om te onderzoeken wat de invloed is van
getrainde emotieregulatiemodi (experientieel- versus cognitief analytisch) op het herstel van
een experimenteel geïnduceerde negatieve emotionele stress, welbevinden en de
glycemiespiegel in gezonde personen zowel als in patiënten met diabetes.
Contact: [email protected]
5. Emotie en sociale attributie bij patiënten met ventromediale prefrontale hersenbeschadiging
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: Ondanks het bestaande onderzoek mbt. de neuronale correlaten van
emotie en emotieregulatie en het belang van de ventromediale prefrontale cortex hierbij, is het
onderzoek naar de rol van emotieverwerking, de verwerking van sociale informatie en
emotieregulatie bij patiënten met ventromediale hersenbeschadiging erg schaars. Het doel van
deze studie is,- complementair aan het bestaande fMRI-onderzoek,- nl. het verder onderzoeken
van de rol van de ventromediale prefrontale cortex in de verwerking van emotioneel sociale
informatie, zoals de herkenning van emotionele gezichtsuitdrukkingen.
Contact: [email protected]
6. Emotieregulatie en “Knowing one’s affective preferences: Confusing assigned
preferences for one’s self- and others”
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: Het doel van de studie is onderzoek te doen naar de factoren die de
mate waarin individuen handelen tegen de eigen interesses en affectieve voorkeuren in
bepalen. We vermoeden hierbij dat dit niet zozeer te wijten aan een gebrek aan wilskracht,
maar kan verklaard worden door de moeilijkheid tot de affectieve beleving van zelf-gerelateerde
affectieve informatie, zoals de eigen voorkeuren.
Contact: [email protected]
7. Intrinsieke en extrinsieke motivatie en neuronale correlaten: fMRI
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: In deze studie willen we de neuronale correlaten onderzoeken van
extrinsieke- in vergelijking met intrinsieke gemotiveerde verwerkingstaken.
Contact: [email protected]
Thesisonderwerpen 2011-2012 Vakgroep klinische en levenslooppsychologie
26
8. Experiential bottom-up processing in zelfdefiniërende autobiografische herinneringen
Promotor: Prof. Dr. M. Vandekerckhove
Bijkomende informatie: De wijze waar zelfgerelateerde emotionele of autobiografische
herinneringen afgeroepen worden, hangt af van verschillende variabelen zoals
persoonsvariabelen, situationele variabelen alsook de wijze waarop subjecten negatieve
herinneringen afroepen. De vraag die we ons in deze studie stellen is hoe verschillende foci van
aandacht: bottom-up versus top-down, de afroep en de voorstelling van emotioneel-
zelfreferentiële gebeurtenissen beïnvloedt in haar episodische als semantische aspecten. Kort
samengevat verwachten we dat een reactivatie van emotionele gebeurtenissen vanuit deze
verwerkingsmodi de activatie faciliteert binnen de neuronale correlaten van autobiografische
herinnering van grotere netwerken van van partieel gesegregeerde limbische en corticale
neuronale systemen (cf. Tranel, Damasio, & Damasio, 1997).
Contact: [email protected]