t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld...

129
examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi- daten is vereist dat zij vóór 1 juni 1924 gedurende een periode van twee jaar hebben gewerkt bij een tandarts ; dat, volgens de stelling van de commissie, dia terzake door de Raad van State niet dient te worden onderzocht, degenen die de voorwaarden vervulden om deel te nemen aan het examen bedoeld in artikel 4, 2", van het koninklijk besluit van 10 maart 1924, niet in aanmerking) kunnen komen voor examen ingericht krachtens de wet van 15 april 1958; dat volgens dit stelsel alleen degenen die tandheelkundige bewerkingen hebben verricht gedurende een periode van ten minste vijf jaar, ingaande na 31 mei 1922, in aanmerking kunnen komen voor het voordeel van de wet van 15 april 1958; dat de commissie dit voordeel aan verzoeker ontzegde omdat hij het bewijs niet leverde dat hij wegens ernstige redenen belet was aan het examen ingericht krachtens het koninklijk be- sluit van 10 maart 1924 deel te nemen ; dat de commissie overwoog dat uit de 5tukken van het dossier blijkt dat Augustus Janssens tandheelkundige werkzaamheden heeft uitgevoerd van januari 1922 tot juni 1922 bij tandarts P. Dries en van juni 1922 tot einde maart 1927 bij tandarts L. Van Schoor; dat zij verder overwoog « dat belanghebbende voor de commissie verklaart dat het jaartal 1922 bij ver- » gissing op de getuigschriften voorkomt en moet vervangen worden door 1923 ; »dat deze verklaring evenwel door geen bewijsstukken wordt bevestigd» ; Overwegende dat de tweede tegenpartij vraagt buiten de zaak te worden g<>steld ; dat zij echter een administratieve overheid is die op grond van artikel 2, laatste lid, van de wet van I 5 april 1958 opdracht heeft om te beslisseu of de aanvragers aan de door deze wet gestelde voorwaarden voldoen en dat zij deze opdracht in volkomen onafhankelijkheid vervult ; dat er derhalve geen aanleiding is om de commissie buiten de zaak te stellen ; Overwegende dat verzoeker inroept dat de commissie « een materiële missing » heeft begaan en een vaststelling tegenstrijdig met de waarheid heeft gedaan» ; dat zulks volgens hem blijkt uit de overwegingen van de beslissing volgens welke de verklaring van verzoeker, dat op eerder ingebrachte attesten het jaartal 1922 bij vergissing voorkomt, door geen bewijsstuk wordt bevestigd, terwijl het tegen- deel IJlijkt uit de stukken van het dossier; Overwegende dat het middel van verzoeker gegrond is ; dat inderdaad in het dossier zich twee soorten van attesten bevinden, de eersten gedagtekend 1951 en toestanden van 1922-1929 betreffende de anderen gedagtekend 1923 over toestanden van dezelfde periode of op officiële stukken van die tijd (register van de leerlingen van het schooljaar 1922-1923); dat deze bescheiden de verklaring. door verzoeker afgelegd ter zitting van de commissie, bevestigen, en dat de commis- sie, door het tegendeel te verklaren, hare beslissing op een onjuist motief steunt ; dat derhalve het ingeroepen middel gegrond is, (Vernietiging van de beslissing dd. 8 oktober 1958 van de commissie bedoeld bij jartikel 2, lid 3, van de wet van 15 april 1958 - ten laste van de Belgische Staat) Nrs 8095 en 8096 - ARRESTEN van 4 oktober 1960 (IV de Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal. nr 8095 DE COCK n' 8096 - VANDE WEGHE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minis- ter van Openbare Werken en van Wederopbouw (de HH. Greyson en Debep) I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN COMMISSIE VAN BEROEP- RECHTSPLEGING HOGER BEROEP (1 en 2) 769

Transcript of t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld...

Page 1: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi­daten is vereist dat zij vóór 1 juni 1924 gedurende een periode van twee jaar hebben gewerkt bij een tandarts ; dat, volgens de stelling van de commissie, dia terzake door de Raad van State niet dient te worden onderzocht, degenen die de voorwaarden vervulden om deel te nemen aan het examen bedoeld in artikel 4, 2", van het koninklijk besluit van 10 maart 1924, niet in aanmerking) kunnen komen voor hè~ examen ingericht krachtens de wet van 15 april 1958; dat volgens dit stelsel alleen degenen die tandheelkundige bewerkingen hebben verricht gedurende een periode van ten minste vijf jaar, ingaande na 31 mei 1922, in aanmerking kunnen komen voor het voordeel van de wet van 15 april 1958; dat de commissie dit voordeel aan verzoeker ontzegde omdat hij het bewijs niet leverde dat hij wegens ernstige redenen belet was aan het examen ingericht krachtens het koninklijk be­sluit van 10 maart 1924 deel te nemen ; dat de commissie overwoog dat uit de 5tukken van het dossier blijkt dat Augustus Janssens tandheelkundige werkzaamheden heeft uitgevoerd van januari 1922 tot juni 1922 bij tandarts P. Dries en van juni 1922 tot einde maart 1927 bij tandarts L. Van Schoor; dat zij verder overwoog « dat belanghebbende voor de commissie verklaart dat het jaartal 1922 bij ver­» gissing op de getuigschriften voorkomt en moet vervangen worden door 1923 ; »dat deze verklaring evenwel door geen bewijsstukken wordt bevestigd» ;

Overwegende dat de tweede tegenpartij vraagt buiten de zaak te worden g<>steld ; dat zij echter een administratieve overheid is die op grond van artikel 2, laatste lid, van de wet van I 5 april 1958 opdracht heeft om te beslisseu of de aanvragers aan de door deze wet gestelde voorwaarden voldoen en dat zij deze opdracht in volkomen onafhankelijkheid vervult ; dat er derhalve geen aanleiding is om de commissie buiten de zaak te stellen ;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de commissie « een materiële missing » heeft begaan en een vaststelling tegenstrijdig met de waarheid heeft gedaan» ; dat zulks volgens hem blijkt uit de overwegingen van de beslissing volgens welke de verklaring van verzoeker, dat op eerder ingebrachte attesten het jaartal 1922 bij vergissing voorkomt, door geen bewijsstuk wordt bevestigd, terwijl het tegen­deel IJlijkt uit de stukken van het dossier;

Overwegende dat het middel van verzoeker gegrond is ; dat inderdaad in het dossier zich twee soorten van attesten bevinden, de eersten gedagtekend 1951 en toestanden van 1922-1929 betreffende de anderen gedagtekend 1923 over toestanden van dezelfde periode of steune~de op officiële stukken van die tijd (register van de leerlingen van het schooljaar 1922-1923); dat deze bescheiden de verklaring. door verzoeker afgelegd ter zitting van de commissie, bevestigen, en dat de commis­sie, door het tegendeel te verklaren, hare beslissing op een onjuist motief steunt ; dat derhalve het ingeroepen middel gegrond is,

(Vernietiging van de beslissing dd. 8 oktober 1958 van de commissie bedoeld bij jartikel 2, lid 3, van de wet van 15 april 1958 - kos~en ten laste van de Belgische Staat)

Nrs 8095 en 8096 - ARRESTEN van 4 oktober 1960 (IV de Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

nr 8095 DE COCK n' 8096 - VANDE WEGHE

t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minis­ter van Openbare Werken en van Wederopbouw (de HH. Greyson en Debep)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN COMMISSIE VAN BEROEP- RECHTSPLEGING HOGER BEROEP

(1 en 2)

769

Page 2: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8095)

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES- BEROEPEN- HOGER BEROEP (I en 2)

III. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­VOEGDHEID - MIDDEL VAN AMBTSWEGE (2)

1. Het bProepschrift moet, op straffe van verval, worden gericht aan de griffie van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan pri­vate goederen ( n r 809fi).

2 . ... Bii een ter post aangetekPnde brief. DP Raad van State L'n­derzoekt de regelmatigheid can hPt hoger bnoep. Als hii oordeelt dat dit beroPp niet ontvankeliik was, is het van weinig belang dat de commissie van beroep van ambtswege de onontvankeliikheid van het heroep heeft opgeworpen zonder dr debatten te heropenen, hetgeen zii had moeten doen krachtens artikel 83 van het reg[pment van inwendige orde (nr 8096).

IV. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG -· MID­DEL (2)

V. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GESCHILLEN - HERZIENING

VI. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES -- BEROEPEN - NIE­TIGVERKLARING - ONTVANKELIJKHEID - MIDDEL

De middelen die enkel betrPkking hebbrn op de beslissing waar­van de verbetPring aangevraagd was geworden. kunnen niet worden aangevoerd tot staving van het beroep tot nietigverklaring van de ver­beterende beslissing (n' 8095).

(n' 8095) Gezien het verzoekschrift d.d. 19 maart 1959;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 6 januari 1959 va'1 de commissie vrm beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Oost-Vlaanderen ; dat di~ beslissin\] op 23 januari 1959 aan ver­verzoeker is betekend ;

Overwegende dat de rechtskundige adviseur op 29 juni 1956 een contradictoir beschouwde beslissin\] inzake definitieve vergoeding nam, waarbij hij aan verzoeker een herstelvergoeding wegens oorlogsschade toekende van 113.845 frank en het maximum herstelkrediet bepaalde op 84.947 frank; dat verzoeker op 25 juli 1956 een bij ter post aangetekend schrijven richtte tot de provinciale directeur te Gent, waarin hij verklaarde niet te kunnen instemmen met de genomen beslissing ; dat de rechtskundige adviseur op 7 augustus 1956 <·en beslissing tot verbetering inzake definitieve vergoeding nam, waarbij hij vaststelde dat de \)ezamenlijke vergoeding toegekend door de contradictoir beschouwde beslissing d.cl. 29 juni 1956 diende te worden verminderd met 2.000 frank; dat verzoeker op 23 augustus 1956 tegen de beslissingen d.d. 29 juni 1956 en 7 augustus 1956 van de rechtskundige adviseur beroep instelde ; dat. daar verzoeker zijn instemming niet had betekend met de beslissing d.d. 7 augustus 1956. de rechtskundige adviseur op 28 september 1956 een contradictoir beschouwde beslissing tot verbetering inzake definitieve ver­goeding nam waarbij hij zijn beslissing d.d. 7 augustus 1956 bevestigde; dat ver­weker op 5 oktober 1956 beroep instelde tegen dt>ze laatste beslissing; dat bij de bestreden beslissing van de commissie van beroep, de beroepen van verzoek~r worden afgewezen;

770

Page 3: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8096)

Overwegende dat verzoeker doet gelden dat de commiSSie, van beroep ten on­rechte het beroep dat hij had ingesteld tegen de contradictoir beschouwde beslissing van 29 juni 1956 niet ontvankelijk heeft verklaard;

Overwegende dat dit beroep werd ingesteld bij aangetekend schrijven gericht tot de provinciale directeur ; dat de commissie van beroep terecht heeft vastgesteld dat dit beroep niet ontvankelijk is, daar het niet voldoet aan het voorschrift van artikel 28, derde lid, van de oorlogsschadewet, luidens hetwelk het beroepschrift, op straffe van verval, moet worden gericht aan de griffie van de commissie van beroep;

Overwegende dat verzoeker voorhoudt dat hem « ten onrechte van het ver­» mogen 20.000 frank is afgetrokken die niet overeenstemmen met de werkelijkheid » ;

Overwegende dat dit middel de grond van de zaak betreft, waarover uitspraak werd gedaan door de beslissing d.d. 29 juni 1956 ; dat de verbeterende beslissing enkel de materiële vergissing betrof die niet kon worden betwist daar het alle"n giniJ om een rekenfout ; dat over de andere punten uitspraak werd gedaan door boven­vermelde beslissing d.d. 29 juni 1956, die in kracht van gewijsde is gegaan; dat de definitief besliste punten niet meer voor de commissie van beroep konden worden betwist ter gelegenheid van het onderzoek van het beroep ingesteld tegen de ver­beterende beslissing d.d. 28 september 1956,

(Verwerping)

* * *

(n• 8096) Gezien het verzoekschrift d.d. 25 november 1959;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 2 september 1959 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Oost-Vlaanderen; dat die beslissing na 25 september 1959 aan verzoekster is betekend ;

Overwegende dat ingevolge een aanvraag van verzoekster tot Staatstussen­komst in geleden oorlogssclrctde, de rechtskundige adviseur op 23 december 1957 een contradictoir beschotiwde beslissing nam, waartegen verzoekster op 22 januari 1958 beroep instelde; dat de commissie van beroep, het beroep dat verzoekster tegen deze beslissing instelde, niet ontvankelijk verklaarde, omdat het werd ingesteld bij een gewone en niet bij een ter post aangetekende brief ;

Overwegende dat verzoekster doet gelden dat de commissie van beroep artikel 28 van de oorlogsschadewet verkeerd heeft toegepast ;

Overwegende dat artikel 28 van de oorlogsschadewet bepaalt < dat de akte » van beroep . . . op straffe van verval, moet worden gericht tot de griffie van de » commissie van beroep bij een ter post aangetekende brief» ; dat aldus de niet­naleving van de opgelegde vorm met de vervallenverklaring van het recht op beroep is gesanctioneerd ; dat de commissie van beroep ertoe gehouden was de onregel­matigheid vast te stellen en tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep te besluiten :

Overwegende dat verzoekster aanvoert dat haar recht van verdediging werd geschonden doordat de niet-ontvankelijkheid eerst na het sluiten van de debatten in de bestreden beslissing door de commissie ambtshalve is opgeworpen, zodat zij niet in de mogelijkheid is geweest op dit punt te besluiten ; dat zij erop wijst dat de heropening del' debatten haar in de mogelijkheid zou hebben gesteld te onderzoeken of bijvoorbeeld de betekeningen van de beslissingen van de provinciale directie al dan niet regelmatig waren en dat, in geval van onregelmatige betekening, zij een regelmatig beroep had kunnen instellen ;

Overwegende dat het niet alleen onder de commissie van beroep maar ook onder de Raad ván State ressorteert, na te gaan of het beroep bij de commissie van beroep al dan niet regelmatig werd ingesteld : dat verzoekster voor de Raad van State niet beweert dat de betekeningen van de beslissingen van de provinciale directie niet op regelmatige wijze werden gedaan ; dat zij evenmin betwist dat zij haar beroep bij de commissie van beroep niet per aangetekende brief heeft ingesteld ; dat, mocht

771

Page 4: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

zelfs de commissie van beroep het beroep bij haar ingesteld ontvankelijk hebben verklaard, de Raad van State toch ertoe gehouden zou zijn te beslissen dat het beroep ingesteld bij de commissie van beroep niet ontvankelijk was ; dat, ofschoon de com­missie van beroep krachtens artikel 33 verplicht was de debatten te heropenen wanneer zij een middel ambtshalve opwerpt, verzoekster er geen belang bij heeft dit middel te doen gelden omdat, na gebeurlijke vernietiging van de bestreden beslis­sing, de commissie waarnaar de zaak zou verwezen worden, niet bevoegd zou zijn om kennis te nemen van de grond van de zaak. daar vooraf is vastgesteld dat het beroep op onregelmatige wijze was ingesteld en derhalve niet ontvankelijk diende te worden verklaard,

(Verwerping)

N• 8097 - ARREST van 4 oktober 1960 ( IVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslnggever, Mast en Mees, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

HUWELIJKSGEMEENSCHAP MERTENS - HAVERMANS (M' Van Nieuwenburgh) t/ Belgische Staat, vertegenwoor­digd door de Minister van Openbare Werken en van Weder­opbouw (de Hr. Deben)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN ~ GESCHILLEN BEROSP BIJ DE RAAD VAN STATE

I!. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NIETIGVERKLARING ~ BE­VOEGDHEID ~ VOORAFGAAND BEROEP

Niet ontvankelï;k is het beroep bij dr Raad van State ingesteld tegen de contradictoir beschouwde beslissingen van de provinciale di­recteur voor de oorlogsschade aan private goederen, vermits tegen dir lJrslissingrn beroep kan worden ingrsteld bij de commissie van beroep.

Gezien het verzoekschrift d.d. 30 november 1959 ;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat de verzoekende partij op 17 november 1959 bij de commissie van beroep van de provincie Antwerpen beroep heeft ingesteld tegen de contradictoir bescho'lwde beslissing inzake definitieve vergoeding d.d. 2 oktober 1959 ; dat zij zonder de beslissing van de commissie van beroep af te wachten, tegen dezelfde contradictoir beschouwde beslissing beroep insrelde bij de Raad van State ;

Overwegende dat artikel 28 van de oorlogsschadewet het beroep regelt dat tegen de contradictoir beschouwde beslissingen inzélke definitieve vergoeding kan worden ingesteld ; dat krachtens dit artikel zodanig beroep moet ingesteld worden bij de provinciale commissie van beroep voor oorlogs~chade aan private goederen ; dat de artikelen 41 en 42 het beroep bij de Raad van State regelen dat tegen, de beslis­singen van de commissie van beroep kan worden ingesteld ; dat derhalve een beroep bij de Raad van State tegen de contradictoir beschouwde beslissingen van de provin· ciale directeur niet ontvankelijk is,

(Verwerping)

772

Page 5: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Nr 8098 - ARREST van 4 oktober 1960 (IV de Kamer) De HH. Vranckx. voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Deben} t/ Consorten Braun

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- HERSTELVER­GOEDING - VERMINDERING WEGENS TUSSENKOMST VAN OPEN­BARE BESTUREN

Door na te laten de waarde can de gemantewrrken tr bepalen, put de commissie van beroep haar bevorgdhcid niet uit.

II. RECHTSPLEGING - VERSTEK*

Gezien het verzoekschrift d.d. 23 december 1959;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot wrnietiging van de beslissing d.d. 20 oktober 1959 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goe­deren van de provincie Oost-Vlaanderen; dat die beslissing aan de verzoekende partij op 6 november 1959 is betekend ;

Overwegende dat de rechtskundige adviseur op 16 december 1958 een contra­dictoir beschouwde beslissing inzake definitieve wrgoeding nam, waarbij hij vast­stelde dat het bedrag der geleden oorlogsschade, waarde 1939, kleiner is dan het toepasselijk abattement ; dat de belanghebbenden .enkel recht hebben op terugbetaling voor erelonen voor vaststelling en raming, hetzij 1.780 frank ; dat de dienst der gemeentewerken te Vielsalm nuttige pre~taties he('ft verricht voor een bedrag van 8'7.146 frank en dat het maximum herstelkrediet dient te worden vastgesteld op 121.410 frank;

Overwegende dat bij de bestreden beslissing de commissie van beroep de beslissing van de rechtskundige adviseur noch bevestigt, noch teniet doet, geen raming doet van het nut van de prestaties verricht door de dienst der gemeentewerken en aan de tegenpartijen een vergoeding toekent van 1.780 frank voor erelonen van des­kundigen;

Overwegende dat de verzoekende partij inroept dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 9, § 2, B. 2°, van de oorlogsschadewet en de toepassing van artikel 40 van dezelfde wet onmogelijk maakt ;

Overwegende dat artikel 9, § 2, B, 2". van de oorlogsschadewet bepaalt dat de vergoeding voor herstel en wedersamenstelling wordt verminderd met de waarde, op de dag dat ze werden verricht, van de nuttige prestaties, in natura geleverd door de Belgische en buitenlandse openbar(' besturen voor het herstel der beschadigde goederen ; dat bij toepassing hiervan de waarde van de gemeentew.:>rken dient te worden geschat op basis van het nut dat zij voor de gPtroffenen hebben opgeleverd ; dat de provinciale directeur en, in beroep, de commissie van beroep deze waarde bepalen om de definitieve Staatstussenkomst vast te stellen en om, zo nodig, de toepassing van artikel 40 van de oorlogsschadewet mogelijk te maken, luidens hetwelk «alle vorderingen tot teruggave uitgeoefend worden door de Minister van Wederop­» bouw, in dezelfde vormen als inzake domeinen >> ; dat de commissie van beroep, door na te laten de waarde van de gemeentewerken te bepalen, haar bevoegdheid niet heeft uitgeput,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing).

* Uit het arrest blijkt niet dat de tegenpartij een verweer zou hebben voorgedragen.

773

Page 6: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N• 8099 - ARREST van 4 oktober 1960 ( IVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter~verslaggever, Mast en Mees, staatsrad<!n, en Similon, substituut-auditeur~generaal.

W AETS t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Grey~ son)

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTELVER­GOEDING - VERMEERDERING VAN DE VERGOEDING - ERELONEN VAN DE DESKUNDIGEN

De erelonen van de deskundigen worden duor de Staat aan de ge­troffene enkel terugbetaald op basis van de schaal vastgesteld door het besluit van de Regent van 21 ;uni 1948.

Gezien het verzoekschrift d.d. 28 decemb~r 1959;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing dd. 4 november 1959 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Antwerpen; dat die beslissing op 26 november 1959 aan verzoeker is betekend;

Overwegende dat de adjunct-rechtskundige adviseur op 15 februari 1959 een contradictoir beschouwde beslissing inzake definitieve vergoeding nam, waarbij hij vaststelde dat het bedrag der oorlogsschade, waarde 1939, minder dan 2.000 frank bedraagt en dat derhalve verzoeker enkel recht heeft op het terugbetalen van de erelonen voor vaststelling en raming, hetzij 180 frank; dat de commissie van beroep deze beslissing bevestigde;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de oorlogsschade, waarde 1939, niet 1.605 frank maar wel 5.790 frank bedraagt; dat dit middel betrekking heeft .op de omvang en de raming der schade en de toedracht der feiten betreft waarover de com­missie van beroep in laatste aanleg uitspraak doet;

Overwegende dat verzoeker beweert dat het ereloon, aan zijn deskundige betaald, veel hoger is dan het hem toegekend bedrag;

Overwegende dat krachtens artikel 9. § 2, A, ZO, van de oorlogsschadewet de erelonen voor vaststelling en raming op basis van een door de Koning bepaalde berekeningstabel worden aangenomen en dat de gesinistreerde of zijn rechthebbende, die aan erelonen en schattingskosten een hoger bedrag mocht hebben betaald dan dit bepaald in deze berekeningstabeL het ten onrechte te veel betaalde bedrag kan terug­vorderen ten laste van de deskundige, niettegenstaande elke daarmee strijdige overeen­komst; dat in uitvoering van deze bepaling, het besluit van de Regent van 21 juni 1948 de schaal van de erelonen der deskundigen vaststelt ; dat verzoeker niet beweert dat de bestreden beslissing een schending zou inhouden van de bepalingen van dit besluit van de Regent; dat derhalve het door hem ingeroepen middel niet gegrond is,

(Verwerping)

N• 8100 - ARREST van 4 oktober 1960 (IVd• Kamer)

774

De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

Consorten FRANCKEN t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Weder~ opbouw (de Hr. Greyson)

Page 7: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8100)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN HERZmNING

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BEROEPEN - HER­ZIENING

Wanneer bii de commissie üan bProep voor oorlogsschade aan private goederen een op grond wn de arti1::clPn 3 en 4 van de wet van 31 ;uZi 1953 ingediende aanvraag tot herziPning aanhangig is, is zii niet bevoegd om de ramingen diP in de oorspronl:;eli;ke beslissingen voorkomen te herzien, doch is zii enkel bevoegd om de bPpalingPn van de wetten van 1 augustus 1952 en 81 ;uli 1953 toe te passen op dP schade zoals deze is vastgPsteld door de beslissing waarvan de her­ziening is aangevraagd.

Gezien het verzoekschrift d.d. 30 december 1959;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen;

Overwegende dat het b'eroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 9 november 1959 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Antwerpen; dat die beslissing op 24 december 1959 aan verzoekers is betekend;

Overwegende dat de ;>.djunct-rechtskundige adviseur betreffende de oorlogsschade geleden door de huwelijksgemeenschap Edouard Roosens-Francken op 29 januari 1952 een beslissing inzake definitieve vergoeding nam, waarbij het aanvullend her­stelkrediet werd vastgesteld op 22.963 frank doch waarbij geen herstelvergoeding werd toegekend om reden dat : I" geen vergoeding kon worden toegekend voor het verlies van een radiotoestel,

daar zulk toestel niet voorkomt op de lijst der mobilaire eenheden zoals deze werd vastgesteld bij besluit van de Regent van 27 maart 1948;

2" de vergoeding voor de schade aan het onroerend goed werd opgeslorpt door het toe te passen abattement van 10.000 frank;

dat de getroffen huwelijksgemeenschap op 4 februari 1952 met deze beslissing uitdruk­kelijk instemde;

Overwegende dat Edouard Roosens op 18 juni 1952 overleed en dat zijn ganse nalatenschap in volle eigendom toekwam aan zijn echtgenote Maria Francken, die op haar beurt op 21 juli 1952 overleed en de verzoekers als erfgenamen achterliet;

Overwegende dat verzoekers op 29 mei 1957 een aanvraag indienden tot her­ziening van de beslissing d.d. 29 januari 1952 om de voordelen te genieten van de wetten van I augustus 1952 en 31 juli 1953; dat de rechtskundige adviseur op 19 december 1957 een contradictoir beschouwde herzieningsbeslissing inzake definitieve vergoeding nam, waarbij hij verzoekers een gezamenlijke vergoeding van 7.091 frank toekende. terwijl het aanvullend herstelkrediet met hetzelfde bedrag werd verminderd;· dat deze beslissing door de commissie van beroep werd bevestigd;

Overwegende dat verzoekers inroepen dat de commissie van beroep het schade­bedrag van 8.946,15 frank voor bewaringswerken niet in aanmerking heeft genomen;

Overwegende dat dit middel niet opgaat; dat inderdaad de bestreden beslissing werd genomen ingevolge een aanvraag tot herziening gesteund op artikel 35 van de wet van I augustus 1952, vervangen door artikel 3 van de wet van 31 juli 1953, en op artikel 4 van deze laatste wet; dat krachtens deze bepalingen de commissie van beroep niet bevoegd is om de ramingen die in de oorspronkelijke beslissingen voor­komen te herzien. en enkel bevoegd is om de bepalingen van de wetten van 1 augustus 1952 en 31 juli 1953 toe te passE'n op de schade zoals dez~ door de definitief geworden beslissing van 29 januari 1952 is vHstgesteld,

(Verwerping)

775

Page 8: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Nr 8101 -ARREST van 4 oktober 1960 (IVde Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

LAUER t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Grey­son)

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN~ GERECHTIGDEN OP DE WET ~ VREEMDELINGEN

Gezien,r het verzoekschrift d.d. 19 januari 1960;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 24 november 1959 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Antwerpen; dat die beslissing op 31 december 1959 aan verzoekster is betekend ;

Overwegende dat Baruch Insel en zijn echtgenote Rachel Lauer oorlogsschade hebben geleden wegens het verlies van meubelen, stofferend huisraad en stocks ; dat Baruch Insel overleed op 27 december 1952 en als rechtverkrijgenden achterliet zijn echtgenote en zijn twee kinderen Toni en Herman; dat de verzoekster op 2 augustus 1956 een aanvraag tot Staatstussenkomst indiende en dat de rechtskundige adviseur op 26 februari 1959 een contradictoir beschouwde beslissing inzake definitieve ver­goeding nam, waarbij de aanvraag werd afgewezen om reden dat niet voldaan was aan het nationaliteitsvereiste, gesteld! in artikel 3 van de oorlogsschadewet ; dat de commissie van beroep deze beslissing bevestigde;

Overwegende dat de verzoekende partij in haar verzoekschrift vaststelt dat « alle voorwaarden tot het bekomen van de door haar ingediende oorlogsschade »zijn vervuld, uitgenomen deze in verband met de nationaliteit» ; dat zij daardoor toegeeft dat zij de gestelde voorwaarden niet vervult om het voordeel van de oor­logsschadewet te genieten ; dat de commissie van beroep terecht haar beroep heeft afgewezen,

(Verwerping)

Nr 8102 ~- ARREST van 4 oktober 1960 (IVde Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

HUWELIJKSGEMEENSCHAP W ASSERMAN-FRIEDRICH t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Greyson)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN ~ GESCHILLEN ~COMMISSIE VAN BEROEP~ MOTIVERING VAN DE BESLISSINGEN (1 en 2)

11. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES ~ BESLISSINGEN ~ MOTIVERING (2)

1. Waar de commissie van beroep een gedetailleerde raming van de schade geeft aan! de hand van de bevindingen van haar technische bijzitter, verantwoordt zij haar beslissing volgens welke de verslagen der architecten van de getroffene als erg overdreven moeten worden be­schouwd.

776

Page 9: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

2. Om haar beslissing te motiveren, is de commtsste van beroep voor oorlogsschade aan private goederen niet gehouden de stukken aan te wijzen waarop zij haar beslissing steunt, evenmin als die welke zif verwerpt.

III. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN~ GESCHILLEN ~COMMISSIE VAN BEROEP~ RECHTSPLEGING~ GETUIGEN (1 en 2)

IV. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES~ RECHTSPLEGING~ BEWIJZEN (1 en 2)

V. RECHTSPLEGING ~ INSCHRIJVING VAN VALSHEID (2)

1. Een vraag om getuigenverhoor moet bij de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen toekomen vóór het uitspreken van de beslissing.

2. Het zittingsblad van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen is een authentieke akte, waarvan de inhoud slechts bij inschrijving van valsheid kan worden tegengesproken.

Wanneer geen inschrï;t;ing van valsheid wordt gedaan tegen het zittingsblad dat geen melding maakt van enige vraag om getuigenver­hoor, is de getroffene .niet gerechtigd aan te voere~ dat de commissie van beroep zonder motief afwijzend zou hebben beschikt over een dergelijke vraag die hij ter terechtzitting ;wu hebben geformuleerd.

VI. ADMINISTRATIEVE AKTEN ~ KENNISGEVING

Een onregelmatige betekening kan de geldigheid van een beslissing niet aantasten.

Gezien het verzoekschrift d.d. 13 januari 1960;

Gelet op artikel 41 van de geordende wt>tten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen '

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 19 oktober 1959 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goe­deren van de provincie Antwerpen ; dat die beslissing op 20 november 1959 aan de verzoekende partij is betekend ;

Overwegende dat het woonhuis, gelegen te Deurne, Victor de Langhestraat, 74, toebehorende aan de huwelijksgemeenschap Charles \Vassermann-Friedrich, be­schadigd werd ingevolge bezetting door Duitse en Engelse troepen en ingevolge het neerstorten van een V-bom op 4 september 1944; dat de rechtskundige adviseur op 27 maart 1957 een contradictoir beschouwde beslissing inzake definitieve ver­goeding nam, waarbij hij een herstelvergoeding van 68.295 frank toekende ; dat de verzoekende partij op 24 april 1957 tegen deze beslissing beroep instelde en dat de commissie van beroep ter zitting van 19 januari 1959 de zaak sine die uitstelde ten einde de schade aangericht door oorlogshandelingen en deze veroorzaakt door de Engelse troepen te splitsen en de O.M.A. de mogelijkheid te geven de zaak te onderzoeken; dat de commissie van beroep op 13 augustus 1959 haar technische bijzitter belastte met een onderzoek ter plaatse en nadien de bestreden beslissing nam waarbij aan de verzoekende partij een vergoeding van 79.890 frank werd toe­gekend;

Overwegende dat de verzoekende partij voorhoudt dat de bestreden beslissing onregelmatig is omdat zij werd genomen inzake Charles Wassermann en zijn echt­genote Barbe Friedrich, niettegenstaande de familienaam van de echtgenote Friedrich is en niet Barbe ;

Overwegende dat geen twijfel kan bestaan omtrent de identiteit van de echt­genote van Charles W assermann ; dat het middel ter zake niet dienend is ;

777

Page 10: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8102)

Overwegende dat de verzoekende partij inroept dat de bestreden beslissing, in strijd met artikel 35, § 1. van de oorlogsschadewet, niet naar behoren is gemotiveerd daar « zij slechts vaststelt dat de verslagen der architecten Harboord en Henry » als erg overdreven moeten worden beschouwd » ;

Overwegende dat de commissie van beroep in het bezit was van twee verslagen van architecten, aangesteld door de vcrzoekende partij, en waarvan het eerste de schade, waarde 1939, raamde op 47.000 frank, en het tweede de schade, waarde 1939, raamde op 101.495 frank terwijl de schade, waarde 1939, volgens het verslag van de provinciale technische dienst slechts 12.589 frank bedroeg ; dat de commissie van beroep haar technische bijzitter gelastte een onderzoek ter plaatse te doen en dat aan de hand van de bevindingen van haar bijzitter, de commissie van beroep in de bestreden beslissing een gedetailleerde raming van de schade gaf welke volgens haar 15.264 frank bedroeg; dat het middel van de verzoekende partij niet opgaat;

Overwegende dat de verzoekende partij aanvoert dat ter zitting van 13 augustus 1959 werd besloten dat de commisie van beroep zich ter plaatse zou begeven op I! september 1959 en dat slechts een technische bijzitter tegenwoordig was;

Overwegende dat dit middel in feite faalt ; dat inderdaad uit het zittingsblad van 13 augustus 1959 blijkt dat de commissie slechts haar technische bijzitter heeft gelast met een technisch onderzoek ter plaatse ;

Overwegende dat de verzoekende partij voorhoudt dat ter gelegenheid van het bezoek ter plaatse werd vastgesteld dat de verslagen van de technische diensten der gemeente Deurne, opgemaakt bij het einde van de bezetting van de woning door Engelse troepen, niet in het dossier van de commissie van beroep voorkwamen ;

Overwegende dat de verzoekende partij in haar verzoekschrift aanvoert dat die stukken onmiddellijk door haar gemachtigde aan de technische bijzitter werden over­handigd ; dat deze dus kennis heeft gehad van die verslagen evenals de commissie van beroep, daar die verslagen zich in het dossier van de commissie van beroep bevinden;

Overwegende dat de verzoekende partij aanklaagt dat ter zitting van 12 oktober 1959 melding werd gemaakt van een verklaring van de huidige bewoonster van, het geteisterde goed, volgens welke praktisch geen schade aan het huis was aangericht; dat dit middel ter zake niet dienend is, daar uit de bestreden beslissing niet blijkt dat de commissie die verklaring in aanmerking nam ;

Overwegende dat de verzoekende partij aanvoert dat ter zitting van 12 oktober 1959 architect Henry uitdrukkelijk protest heeft uitgebracht tegen het systematisch negeren van feiten welke door bevoegde instanties is officiële verslagen werden vastgesteld; dat de verzoekende partij echter niet beweert dat de commissie van beroep zou geweigerd hebben van deze verslagen kennis te nemen ; dat derhalve het ingeroepen middel niet opgaat ;

Overwegende dat de verzoekende partij inroept dat haar gemachtigde, Jean Sellicaerts, ter ziting van 12! oktober 1959 heeft gevraagd dat de huidige bewoonster van het huis als getuige zou worden verhoord evenals de bedienden van de technische diensten der gemeente Deurne, en dat de commissie van beroep geweigerd heeft in te gaan op een vraag tot getuigenverhoor; dat zij bij schrijven van 16 oktober 1959, gericht aan de commissie van beroep, opmeuw tevergeefs op een getuigenverhoor heeft aangedrongen ;

Overwegende dat de brief van 16 oktober 1959, 19, oktober 1959 als postdatum droeg en dat hij op 20 oktober ter griffie toekwam en de commissie van beroep, die reeds op 19 oktober uitspraak had gedaan, van deze brief eerst kennis kreeg na de uitspraak ; dat het zittingsblad van 12 oktober 1959 geen melding maakt van een vraag om de bedienden van de technische diensten der gemeente Deurne als getuigen te verhoren en dat het zittingsblad een authentieke akte is, waarvan de inhoud slechts bij inschrijving van valsheid kan worden tegengesproken :

Overwegende dat de verzoekende partij ook inroept dat de bestreden beslissing eerst betekend werd op 20 november 1959; dat dit middel evenmin opgaat daar zelfs een onregelmatige betekening de geldigheid van de beslissing niet kan aantasten ;

Overwegende dat de verzoekende partij tenslotte doet gelden dat de bestreden beslissing < geen melding maakt van het feit der verwerping der door de technische » diensten van de gemeente Deurne vastgestelde schade » ; dat de commissie van

778

Page 11: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

beroep om haar beslissing te motiveren, niet gehouden is de stukken aan te wijzen waarop zij haar beslissing steunt, evenmin als die welke zij verwerpt,

(Verwerping)

N" 8103 en 8104 - ARRESTEN van 4 oktober 1960

Die arresten, respectievelijk inzake De Coker tegen Belgische Staat vertegenwoordigd door de Mi nister van Openbare Werken en van Wederopbouw en De Proost tegen Belgische Staat vertegenwoor­digd door de Minister van Binnenlandse Zaken, werden uitgesproken door cJezelfde kamer, op dezelfde wijze samengesteld als voor n' 8102, met de Hr. Mast als versJaggever in n' 8104, en kregen dezelfde oplossing als arrest N.V. Maes Gebroeders, n' 7536, van 12 januari 1960 (afstand van het geding).

N' 8105 - ARREST van 4 oktober 1960 (IVd" Kamer) De HH. Lepage, voorzitter-verslagever, Mast en Mees, staatsraden, en De Leye, substituut-auditeur-generaal.

LUYCKX t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Verkeerswezen

I. RECHTSPLEGING ~ VERZOEKSCHRIFT ~ TERMIJN ~ EEN­VOUDIGE TOEPASSING

II. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NIETIGVERKLARING ~ BE­VOEGDHEID ~ MIDDEL VAN AMBTSWEGE

De Raad van State, wijst ambtshalve (ontslag van de ·maatregelen die het onderzoek voorafgaan) op de onontvankelijkheid wegens ver­jaring van het beroep.

Gezien het verzoekschrift d.d. 15 februari 1960;

Gelet op het bevel van 5 april 1960 waarbij partijen van de, aan het onderzoek voorafgaande maatregelen zijn ontslagen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging : 1 o van een beslissing van de Minister van Verkeerswezen waarbij verzoeker in

zijn hoedanigheid van hulpkrachtbesteller bij de dienst der Posterijen met ingang van 26 januari 1959 uit de dienst wordt verwijderd ;

2° van de beslissing van de Minister van Verkeerswezen d.d. 2 juni 1959 waarbij verzoeker « gestraft wordt met de wegzending zonder opzegging noch vergoeding en » dit met ingang van 20 maart 1959 » ;

3° van de beslissing d.d. 10 juli 1959 van de directeur van het gewestelijk bureau Hasselt van de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid, waarbij ver­zoeker voor een periode van zes weken met ingang van, 13 juli 1959 van het recht op wc;rkloosheidsuitkeringen wordt geschorst ;

Overwegende dat uit de aan de Raad van State door verzoeker voorgelegde stukken blijkt da~ de bestreden beslissingen hem vóór 15 juli 1959 werden betekend; dat het beroep na het verstrijken van de termijn van zestig dagen bepaald bij artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de

779

Page 12: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State werd ingesteld ; dat het derhalve niet ontvankelijk is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 8106 - ARREST van 4 oktober 1960 (IVd• Kamer) De HH. Lepage, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Adriaens, auditeur.

DECHAMPS t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi~ nister van Volksgezondheid en van het Gezin (Mr De Meyer)

I. TALEN IN BESTUURSZAKEN - RIJKSBBSTUREN (1 tot 3) 11. RIJKSPERSONEEL - BEVORDERING - ALGEMENE REGELEN

(1 tot 3) 111. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG - PER­

SONEELSLEDEN ( 1) IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN - INTREKKING (2) V. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - B~

VOEGDHEID - APPRECIATIEBEVOEGDHEID VAN DE ADMINISTRA­TIE (3)

1. Een louter feitelijke toestand, die aan de administratie te wijten is, kan niet opwegen tegen de bepalingen Dan een koninklijk besluit waarb'i een nmb'enaar in ren brtrel,king van een dienst wordt benoemd.

De ambtenaar put in dit koninklijk besluit een titel op grond waan;an hii ::ijn kandidatuur Iran stellen voor een betrekking Dan taal­adjunct in die dienst, zelfs als hij aldaar in feite zijn ambt niet zou uitoefenen. Hij heeft er derhalve belang bij de nietigverklaring te vorderen van de benoeming tot taaladjunct welke hem niet werd toegekend.

2. De intrekking van een akte herft tot gevolg dat de door die aktr? ingetrokken akte opnieuw in werking treedt.

3. Terzalw heeft de directiPraad zijn rangschikking van de kandi­daten naar behoren gemotiveerd.

Het komt de R(J(Jd van State niet toe zich in de pl(J(Jts te stellen van de directieraad om de waarde en geschiktheid der kandidaten te beoordele.n.

Gezien het verzoekschrift d.d. 22 juni 1959 ;

Overwegende dat het beroep sf'rekt tot vernietiging van het koninklijk besluit d.d. 13' april 1959 waarbij F. Bosmans, directeur in het Ministerie van Volksgezond­heid en van het Gezin, buiten kader werd bevorderd tot de graad van inspecteur­generaal met het oog op zijn aanstelling als tweetalig adjunct van de directeur~ generaal van de administratie der oorlogsslachtoffers en tevens als tweetalig adjunct werd aangesteld ; (

Overwegende dat niet wordt betwist dat verzoeker eerst op 23 april 1959 van het bestreden koninklijk besluit kennis kreeg ;

Overwegende dat de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin op 25 september 1958 aan de directieraad van het Ministerie liet weten dat hij voor-

780

Page 13: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8106)

nemens was een tweetalig adjunct van de directeur-generaal van de administratie voor de oorlogsgetroffenen aan te stellen en deze raad uitnodigde hem voorstellen hieromtrent over te leggen ; dat de directieraad de Meester de Ravenstein, bestuurs­secretaris, eerste rangschikte en Bosmans, Dechamps, De Man en Van Calster, allen ex-requo op de tweede plaats rangschikte; dat F. Bosmans, bij toepassing van artikel 4, § 3, van de wet van 28, juni 1932, tot de graad van inspecteur-genieraal buiten kader bevorderd en tot tweetalig adjunct aangesteld werd ;

Overwegende dat F. Bosmans, die toen directeur van de dienst der algemene zaken en personeel in het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin was, bij koninklijk besluit d.d. 24 juli 1957 naar het bestuur van schade aan personen in hetzelfde Ministerie als directeur van de dienst « onderzoeken, documentatie en overlijden» overgebracht werd; dat dit koninklijk besluit op 30 april 1958 inge­trokken werd en vervangen door een koninklijk besluit waarbij F. Bosmans, bij wijze van tuchtstraf, van, de dienst der algemene zaken-personeel naar het bestuur van schade aan personen werd overgeplaatst om er de plaats van directeur van de dienst « onderzoeken, documentatie en overlijden » te bekleden ; dat het koninklijk besluit van 30 april 1958 bij koninklijk besluit van 8 september 1958 zonder meer ingetrokken werd;

Overwegende dat de tegenpartij opwerpt dat v~rzoeker geen belang heeft bij het geschil en dat het door hem ingesteld beroep derhalve niet ontvankelijk is ; dat zij betoogt dat verzoeker, ofschoon hij bij koninklijk besluit van 27 mei 1958 tot directeur bij de administratie voor oorlogsgetroffenen benoemd werd, nooit in die administratie werkzaam is geweest doch wel in het bestuur van de lichnmelijke opvoeding, de. sport en de openluchtwerking, waar hij sedert 1950 te werk gesteld was ; dat verzoeker dus zelf aan de voorwaarden gesteld door artikel 4,. § 3, van de wet van 28 juni 1932 op het gebruik der talen in bestuurszaken niet voldoet ;

Overwegende dat een louter feitelijke toestand, die aan de tegenpartij te wijten is, niet kan opwegen tegen de bepalingen van het koninklijk besluit waarbij verzoeker in de administratie. voor oorlogsgetroffenen werd benoemd ;

Overwegende dat verzoeker aanvoert dat het koninklijk besluit van 8 september 1958 tot' gevolg heeft dat Bosmans teruggeplaatst werd in de dienst van algemene zaken en personeel van het Ministerie, zodat hij geen deel meer uitmaakte van, de administratie voor oorlogsgetroffenen en derhalve niet op 13 apri 11959 als tweetalig adjunct van de directeur-generaal van deu administratie kon worden aangesteld ; dat hij betoogt dat, aangezien het koninklijk besluit van 24 juli 1957 door het koninklijk besluit van 30 april 1958 werd ingetrokken en dit laatste, besluit op zijn beurt werd ingetrokken door het koninklijk besluit van 8 september 1958, Bosmans op 13 april 1959 opnieuw deel uitmaakte van de dienst algemene zaken en personeel;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 8 september 1958 definitief is geworden ; dat door de intrekking van het koninklijk besluit van 30 april 1958 het koninklijk besluit van 24 juli 1957 opnieuw in werking is getreden; dat Bosmans aldus op 13 april 1959, en wel sedert de dag bepaald bij laatstvermeld koninklijk besluit, deel uitmaakt van de administratie voor oorlogsgetroffenen ; dat het middel van verzoeker niet gegrond is ;

Overwegende dat verzoeker voorts aanvoert dat de directieraad in zijn voor­dracht aan de benoemende overheid, de kandidaten uit de betrokken dienst niet heeft gerangschikt naar de orde van hun onderscheiden waarde en geschiktheid en zijn advies betreffende hun onderscheiden waarde niet naar behoren heeft gemotiveerd ; dat verzoeker betoogt dat de raad hierdoor artikel 71 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 alsmede de artikelen 20, § a en 22 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 heeft geschonden ;

Overwegende dat uit de processen-verbaal van de vergaderingen van de directieraad van 26 september en 10 oktober 1958 blijkt dat de verdiensten en geschiktheid van de voorgedragen kandidaten behoorlijk werden onderzocht ; dat de voorkeur aan de Meester de Ravenstein gegeven werd gelet op «zijn persoonlijke »kwaliteiten en zijn grote ervaring van de dienst» : dat de processen-verbaal ook vaststellen dat, hoewel met de graad van directeur bekleed, Bosmans en Dechamps minder ervaring hadden van de afdeling oorlogsgetroffenen dan de Meester de Ravenstein en dan Van Calster en De Man, dat deze laatste, ofschoon slechts

781

Page 14: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

bekleed met de graad van adjunct-adviseur, nochtans vertrouwd was met de dienst van taaladjunct van de directeur van de directie pensiot>nen voor burgerlijke oorlogs­getroffenen ; dat deze vier kandidaten om die reden ex-requo op de tweede plaats werden gerangschikt ;

Overwegende dat de directieraad zijn rangschikking naar behoren heeft ge­motiveerd ; dat, het aan de Raad van State niet toekomt zich in de plaats te stellen van de directieraad om, de waarde en geschiktheid der kandidaten te beoordelen ; dat het middel in zijn beide takken niet opgaat,

(Verwerping ~ kosten ten laste van verzoeker)

N• 8107 .- ARREST van 4 oktober 1960 (IVde Kamer) De HH. Lepage, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Lenaerts, substituut-auditeur-generaal (gedeeltelijk eensluidend advies)*.

WIMME t/ Stad Blankenberge en Bestendige deputatie van de West-Vlaanderen

I. ARBEID ~ ARBEIDSBESCHERMING ~ GEVAARLIJKE. ONGE-ZONDE EN HINDERLIJKE INRICHTINGEN (1 tot 5) (

11. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NIETIGVERKLARING ~ BE­VOEGDHEID ~ VOORAFGAAND BEROEP ( 1)

III. ADMINISTRATIEVE AKTEN ~ KENNISGEVING (2) IV. ADMINISTRATEVE AKTEN - GELDIGHEID ~ VORMEN

RECHTEN VAN D~ VERDEDIGING (3) V. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NIETIGVERKLARING ~ BE­

VOEGDHEID - APPRECIATIEBEVOEGDHEID VAN DE ADMINISTRATIE (5)

1. Het beroep tot nietigverklaring van de beslissing waarbij het college ,van burgemeester en schepenen uitspraak doet over een ver­gunningsaanvraag om een gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrich­ting te openen is niet ontvankelfik, daar tegen die beslissing beroep kan worden ingesteld bij de bestendige deputatie.

2. De betekening van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen vóór de aanplakking, is geen op straf van nietigheid voor­geschreven vorm.

Terzake heeft de laattijdigheid van de betekening van die beslissing de vergunningsaanvrager niet belet beroep in te stellen bij de bestendige deputatie.

3. De beslissing van de overheid di~ uitspraak doet over een ver­gunning;;aanvraag om een hinderlijk bedrijf te exploiteren, is geen beslissing in betwiste zaken. In zodanig geval beschikt de betrokkene ter verdediging van zijn belangen over geen andere waarborgen dan die welke de wetten of reglementen hem uitdrukkelijk verlenen.

Waar artikel 6 van het algemeen reglement op de arbeidsbescher­ming bepaalt dat de tijdens het onderzoek gedane schriftelijke en mon­delinge opmerkingen aan aanvragers kunnen worden medegedeeld, be­tekent dit dat om mededeling moet worden gevraagd en niet dat het

* Het) Auditoraat was van oordeel dat het tot de bestendige deputatie Herichte beroepschrfft ît>r::,::,ke et'n verzoek nm mE"dedeling van het dos~·lier inhield.

782

Page 15: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8107)

dossier va~ ambtswege door de overheid ter inzage van de aanorager moet worden gesteld.

Het verzoek waarbij de appellant de bestendige deputatie akte vraagt dat hij het dossier niet heeft kunnen en mogen inzien, is geen verzoek om mededeling van het dossier.

4. De danszalen en de koffirhuizen waar gedanst wordt, zifn door het algemeen reglement op de arbeidsbescherming gelijkgesteld.

5. Het komt de Raad van State niet toe zich bij de beoordeling van het gevaarlijk, ongezond of hinderlijk karakter van de inrichting in de plaats te stelle.n van de overheid die daarover in laatste aanleg uit­spraak doet.

Gezien het verzoekschrift d.d. 19 juli 1958;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van : 1° het besluit d.d. 13 augustus 1957 waarbij het college van burgemeester en

schepenen van de stad BlankPnberge aan vPrzoPkster vergunning tot inrichting van een danszaal, Weststraat, 121. weigert;

ZO het besluit d.d. 9 mei 1958 waarbij de bestendige deputatie van de provincie­raad van West-Vlaanderen het beroep van verzoekster tegen de sub 1" bestreden beslissing verwerpt ;

Overwegende dat niet betwist wordt dat het sub 2" bestreden besluit ee~st op 21 mei 1958 aan -verzoekster werd betekend;

Overwegende dat verzoekster op 7 juni 1957 aan het college van burgemeester en schepenen der stad Blankenberge 'l[ergunning vroeg om een dansgelegenheid in te richten in haar herberg, 121. Weststraat, te Blankenberge; dat het schepencollege bij besluit d.d. 13 augustus 1957 deze vergunning weigerde; dat verzoekster tegen dit besluit op 26 augustus 1957 beroep instelde bij de bestendige deputatie van de provincieraad; dat de bestendige deputatie bij besluit van 9 mei 1958 het beroep verwierp;

Overwegende dat tegen het sub 1° bestreden bPsluit krachtens artikel 13 van het algemeen reglement beroep bij de bestendige deputatie openstond; dat verzoekster dit beroep heeft ingesteld ; dat het beroep bij de Raad van State niet ontvankelijk is in zoverre het strekt tot vernietiging van dit besluit ;

Overwegende dat « danszalen met inbegrip van koffiehuizen waar gedanst » wordt », door het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, titel I. hoofdstuk 11, A. ingedeeld zijn onder de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven van de tweede categorie waarvoor een vetgunning van het college van burgemeester en schepenen is vereist ;

Overwegende dat verzoekster aanvoert dat artikel 12 van het algemeen reg­lement door het college vali burgemeester en schepenen niet werd nageleefd daar de getroffen beslissing werd aangeplakt vooraleer een afschrift ervan tezamen met een exemplaar van het plan, aan de aanvraagster werd overgemaakt ;

Overwegende dat de betekening van de beslissing van het college van bur­gemeester en schepenen vóór , de aanplakking geen op straf van nietigheid voorge­schreven vorm is ; dat de laattijdigheid van de betekening verzoekster niet heeft belet beroep tegen de beslissing in te stellen ; dat het middel zonder grond is ;

Overwegende dat verzoekster betoogt dat de sub 2" bestreden beslissing werd genomen zonder dat zij in ide mogelijkheid werd gesteld het door de administratie aangelegd dossier in te zien en dat zij derhalve niet bij machte is geweest haar belang behoorlijk te verdedigen ;

Overwegende dat niet blijkt dat, hetzij door het college van burgemeester en schepenen, hetzij door de bestendige deputatie inzage van het administratief dossier aan verzoekster werd geweigerd ; dat evenmin blijkt dat zij deze overheden uit­diukkelijk heeft gevraagd inzake ervan te mogen nemen ; dat zij weliswaar in haar tot de bestendige deputatie gericht beroepschrift akte vraagt « dat beroepster het '> dossier, zoals opgemaakt, niet heeft kunnen en mogen inzien vooraleer het beroep-

783

Page 16: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

» schrift te kunnen opmaken » ; dat dit verzoek echter geen verzoek om mededeling van het dossier inhoudt ;

Overwegende dat de ixslissing van de overheid die uitspraak doet over een vergunningsaanvraag om een hinderlijk bedrijf te exploiteren, geen beslissing in betwiste zaken is; dat in zodanig geval de betrokkene ter verdediging van zijn belangen over geen andere waarborgerl beschikt dan die welke de wetten of reg­lementen hem uitdrukkelijk verlenen ; dat ter zake artikel 6 van het algemeen reg­lement slechts bepaalt dat «de tijdens het onderzoek gedane schriftelij~ en mon­» delinge opmerkingen aan aanvragers kunnen worden medegedeeld » ; dat dit betekent dat om mededeling moet worden gevraagd en niet dat het dossier van ambtswege door de overheid ter inzage van de aanvrager moet worden gesteld ; dat dit middel ook niet gegrond is ;

Overwegende dat verzoekster aanvoert dat de sub 2° bestreden beslissing uitspraak doet over de oprichting van een danszaal terwijl zij eeti aanvraag had gedaan « om in haar café te mogen laten dansen » ;

Overwegende dat de danszalen en de koffiehuizen waar gedanst wordt, door het algemeen reglement in dezelfde categorie en onder dezelfde hoofding zijn in­gedeeld en derhalve gelijkgesteld ; dat het middel niet opgaat ;

Overwegende dat verzoekster tenslotte betoogt dat aan de door haar voor­genomen exploitatie geen hinder verbonden is "en dat de vergunning haar ten onrechte werd geweigerd :

Overwegende dat het middel betrekking heeft op de beoordeling van het gevaarlijk, ongezond of hinderlijk karakter van d~ inrichting die, ter zake, in laatste aanleg aan de bestendige deputatie behoort ; dat de Raad van State niet bevoegd is om hierover ten gronde uitspraak te doen,

(Verwerping ~ kosten ten laste van verzoekster)

Nr 8108 .- ARREST van 6 oktober 1960 (VIde Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter, Decleire en Coyette, verslaggever, staatsraden, en Haesaert, substituut-auditeur-generaal.

DULIEU (Mr Cambier) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (M" Wolff)

I. VERGOEDINGSPENSIOENEN ~ HERZIENING VAN DE PEN­SIOENEN ~ HERZIENING IN GEVAL VAN VERGISSING OF WEGENS NIEUW FEIT

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES ~ BEROEPEN ~ HER· ZIENING

III. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES ~ BEROEPEN ~ NIE­TIGVERKLARING ~ UITWERKING VAN DE ARRESTEN ~ VERWIJZING

Het verzuim van de commissie van beroep voor vergoedingspen­sioenen zich over de toepasselijkheid van artikel 9, § 2, van da gecoör­dineerde wetten op het geding uit te spreken, is een machtsoverschrijding die voor de Staat beroep voor de Raad van State openstelt, doch geeft geen aanleiding tot herziening.

De Raad van State vernietigt zonder verwijzing de beslissing die ten gronde uitspraak doet over een niet ontvankelijke herzienings­aanvraag.

Gezien het op 23 juni 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij Ovide Dulieu de nietigverklaring vordert van de op 25 maart 1959 door de Commissie van beroep voor vergoedingspensioenen gewezen en op 25 april 1959 betekende beslissing, die,

784

Page 17: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8108)

uitspraak doende op de aanvraag van de Staat om herziening van de door die Commissie op 22 oktober 1958 gewezen beslissing, het door deze laatste beslissing aan verzoeker toegekende vergoedingspensiocn afschaft ;

Overwegende dat verzoeker, gewapend weerstander en politiek gevangene, bij beslissing van de Commissie van beroep voor vergoedingspensioenen van 22 oktober 1958, een vergoedingspensioen heeft verkregen wegens otitis, berekend op een 15 t.h. invaliditeit ;

Overwegende dat de Minister van Financiën op 29 november 1958 om her­ziening van de beslissing van 22 oktober 1958 verzocht, op grond van artikel 40 van de gecoördineerde wetten ; clat het middel in herziening als volgt was gefor­muleerd:

«Het (departement) zou het op prijs stellen indien U in het speciaal rapport »de redenen wilde opgeven waarom artikel 9, paragraaf 2, ·niet werd toegepast.

»De oorspronkelijke pensioenaanvraag werd immers op 23 maart 1954 ingediend »en de betrokkene was ouder dan 30 jaar :>p het tijdstip van het schadelijk feit»;

Overwegende dat de Commissie van beroep waaraan die aanvraag was voor­gelegd, besliste dat er grond was om artih-1 9, § 2, van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen toe te passen, en dan ook 10 t.h. van het bij de beslissing van 22 oktober 1958 toegekende percentage aftrok; dat zij voor haar beslissing echter de volgende motieven opgaf :

« Overwegende dat uit wat voorafgaat, blijkt, dat de Commissie van beroep »voor vergoedingspensioenen, in haar beslissing van 22 oktober 1958, het haar » voorgelegde vraagpunt, dat een onderzoek omtrl.'nt het al dan niet toepassen van » artikel 9 impliceerde, niet geheel heeft beslecht ;

» Daf. zij derhalve nog te beschikken heeft op het haar impliciet voorgelegde »punt waarop zij heeft nagelaten bij haar vorige beslissing te beschikken;

» Dat de dienstbrief van het Departement van 29 november 1958 dus moet » worden verstaan, niet als een aanvraag om herziening op grond van artikel 40 ~ van de gecoördineerde wetten op de vergol.'dingspensioenen, maar als een verzoek » om van de Commissie van beroep voor vergoedingspensioenen, waaraan de zaak »op regelmatige wijze was, voorgelegd, een beslissing te verkrijgen waarover zij » verzuimd had zich uit te spreken, in deze of gene zin, maar vanzelfsprekend met » inachtneming van wat vroeger was beslist ;

» Overwegende dat uit wat voorafgaat, moet worden afgeleid dat de vergoed­» bare graad van de kwaal op 1 september 1957 niet voldoende was om aanleiding » te geven tot aanspraak op pensioen » ;

Overwegende dat verzoeker in hoofdzaak betoogt dat de bestreden beslissing geen nieuw gegeven en geen dwaling in de zin van artikel 40 der gecoördineerde wetten vaststelt ; da~ hij betoogt dat de beslissing, om tot de herziening te besluiten, steunt op het feit dat de Commissie van beroep voor vergoedingspensioenen in haar vroegere beslissing verzuimd heeft· toepassing van artikel 9, § 2, te maken ; dat het hier gaat om een dwaling in rechte die geen aanleiding tot herziening geeft ;

Overwegende dat de beslissing van '22 oktober 1958, toen zij verzuimde zich over de toepasselijkheid van artikel 9, § 2, van de gecoördineerde wetten op het geding uit te spreken, een machtsoverschrijding heeft begaan die voor de tegenpartij beroep voor de Raad van State openstelde ; dat de tegenpartij geen zodanig beroep heeft ingesteld ; dat aan de eisen voor een herzieningsaanvraag als bedoeld in artikel 40 van de gecoördineerde wetten niet is voldaan ; dat de Commissie van beroep bij het nemen van de bestreden beslissing buiten de grenzen van haar bevoegdheid is getreden ; dat zij haar macht heeft overschreden ; dat er gl.'en grond tot verwijzing is.

(Vernietiging - overschrijding - kosten ten laste van de tegenpartij)

785

Page 18: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N• 8109 -ARREST van 6 oktober 1960 (VI<~e Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter. Decleireen Coyette, verslaggever, staatsraden, en Haesaert, substituut-auditeur-generaal.

THIELEN ( M ,. Sorel) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (M" Wolff)

VERGOEDINGSPENSIOENEN - HERZIENING VAN DE PENSIOE~ NEN - HERZIENING IN GEVAL VAN VERERGERING VAN DE I NV ALl~ DI TElT

1. Wanneer de commissies uitspraak doen over een aanvraag om herziening wegens vrrergering binnen het raam van de artikelen :51 en volgende van de gecoördineerdr wetten, ziin niet bevoegd om de oorsprong van de kwaal waan·oor een vergoedingspensioen werd toe­gekend, opnieuw in het geding te brengen.

2. Er moet worden uitgegaan van het percentage op grond waarvan het definitief pensioen werd toegekend. zowel om het bestaan van het in § 3 bedoelde verschil van 10 t.h. te beoordelen als om de in § 4 van artikel 39 van de gecoördineerde wetten bedoelde vermindering te berekenen.

Gezien het op 10 april 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij Henri Thielen de nietigverklaring vordert van de op 3 februari 1959 door de Commissie van beroep voor vergoedingspensioenen gewezen en op 17 februari 1959 ter kennis gebrachte beslissing, waarbij de beslissing van eerste aanleg van 5 november 1957 houdende afwijzing van verzoekers aanvraag om herziening wegens verergering wordt he~ vestigd;

Overwegende dat verzoeker, dienstplichtig soldaat, aan ziels~ en geestesstoor~ nissen lijdt ten gevolge van bombardementen tijdens de veldtocht 1940; dat hij, OQ.der de gelding van de vóór 1947 heersende wetgeving, een tijdelijk pensioen, berekend op een op 25 '.h. geraamde invaliditeit, heeft gekregen ;

Overwegende dat de Commissie voor vergoedingspensioenen op 9 juli 1947 het bestaan van een aan oorlogshandelingen toe te schrijven invaliditeit heeft erkend die op 20 t.h. werd geraamd ; dat de geneesheer-expert van de Gerechtelijk~ Geneeskundige dienst, dokter Evrard, heeft bevestigd dat er een « kiem van oorspron~ » kelijke geestesontaarding » voorhanden was en dat de oorlog een «zekere gees~ » telijke onvastheid» had veroorzaakt, met als gevolg een bijzondere neiging van de patiënt tot melancholische gedruktheid ; dat de geneesheer-expert echter van oordeel was, dat de huidige toestand volledig moest worden toegeschreven aan de oorlog, zonder welke de kwaal niet, althans niet op dat tijdstip, aan het licht zou zijn gekomen; dad het percentage bij de definitieve vaststelling van het pensioen, op 12 mei 1950, tot 10 t.h. werd verminderd ;

Overwegende dat verzoeker op 29 oktober 1956 een aanvraag om herziening wegens verergering heeft ingediend ; dat de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst op 14 juni 1957 concludeerde tot « een zeer ernstige toeval van melancholie met zelf~ » moordneiging en de invaliditeit op 100 t.h. raamde » ; dat hij zich echter, ten aanzien van de aanneembaarheid, verenigde met de zienswijze van de expert, dokter Molders, die de tijdens het normaal geding door dokter Evard naar voren gebrachte conclusies tot de zijne maakte en van oordeel was, dat de oorlogshandeling een zekere geestelijke o:waötheid of psychische kwetsbaarheid had veroorzaakt, maar dat de melancholie een in wezen endogene kwaal is ; dat de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst de ~anroeembaarhl'id van d2 kwaal derhalve slechts erkende tot 10 t.h. voor psychische kwetsbaarheid, dit is het bij de laatste periodieke herziening erkende percentage ; dat de Commissie voor vergoedingspensioenen op 5 november 1957 besliste, dat de aanneembare invaliditeitsgraad niet was gewijzigd ;

786

Page 19: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8109)

Overwegende dat de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst, na beroep van ver­zoeker, hem opnieuw deed onderzoeken door dokter Molders die de zienswijze van zijn vorig verslag van Z7 april 1957 in beginsel handhaafde, maar erkende dat de psychische onvastheid veroorzaakt door de bombardementen, waardoor verzoeker nog meer aan geestesstoornissen bloot stond, tussen 20 en 25 t.h. kan worden ge­raamd: dat de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst de 30" september 1958 de graad van aanneembaarheld op 20 t.h. vaststelde ;

Overwegende dat de Commissie van beroep voor vergoedingspensioenen in de bestreden beslissing van 3 februari 1959 het door de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst voorgestelde percentage van 20 t.h. erkende en, onder toepassing van artikel 39, § 4, van de gecoördineerde wetten, wegens verzoekers leeftijd op het tijdstip van de schade en wegens de tijd die tussen de eindbeslissing ten gronde en de in­diening van de aanvraag om herziening was verstreken, het percentage van de invaliditeit tot 10 t.h. verminderde en de eis dientengevolge afwees ;

Overwegende dat verzoeker betoogt, dat de bestreden beslising is genomen met schending van de artikelen 37 en 39 van de gecoördineerde wetten op de ver­goedingspensioenen, in ::ovpr de Commissie, in medisch opzicht, het protocol van de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst van beroep heeft bekrachtigd, welk protocol in werkelijkheid het oorzakelijk verband tussen de niet in aanmerking genomen kwaal en de oorlogshandelingen opnieuw in het geding beoogde te brengen, terwijl het, voor de qeneesheren, en dus ook voor de Commissie, alleen zaak was, zich over de verergering of de verbetering van een overigens erkende. kwaal uit te spreken ;

Overwegende dat dt> Commissies, wanneer zij uitspraak doen over een aanvraag om herziening wegens verergering binneri het raam van de artikelen 37 en volgende van de gecoördineerde wetten, niet bevoegd zijn om de oorsprong van de kwaal waarvoor een vergoedingspensioen werd toegekend, opnieuw in het geding te brengen;

Overwegende dat behoort te worden onderzocht of de bestreden beslissing ter zake opnieuw over deze oorsprong uitspraak heeft gedaan ;

Overwegende dat de expertise van dokter Evrard, waarop de beslissing ten gronde van 9 juli 1947 heeft gesteund, bij verzoeker een oorspronkelijke kiem van geestesontaarding vaststelt ; dat, al vindt de kwaal « melancholie buiten een toeval » volqens deze expertise haar oorsprong in de oorlogshandelingen die een « zekere gees­telijke onvastheid» hebben veroorzaakt met als gevolg een bijzondere neiging tot melancholische gedruktheid, niettemin wordt bevestigd, dat er een oorspronkelijke kiem was ; dat deze aangeboren factor niet aan oorlogshandelingen wordt toege­schreven;

Overwegende dat, wanneer wordt uitgegaan van expertises die enerzijds rekening· houden met deze kiem en anderzijds met de uit de oorlog volgende psychische kwetsbaarheid waarvoor een 20 t.h. invaliditeit wordt toeqekend, niet kan worden betoogd, dat de oorsprong van deze kwetsbaarheid opnie~w in het geding wordt gebracht ; dat gebeurtenissen die dagtekenE.'n van na de oorlog, worden aangehaald alsof zij nieuwe zenuwinzinkingen zouden hebben veroorzaakt ; dat het middel niet in aanmerking kan worden genomen ;

Overwegende dat verzoeker verder betoogt, dat de bestreden beslissing artikel 39, § 4. van de gecoördineerde wetten heeft geschonden, toen zij de in artikel 9 bedoelde verminderingen toepaste, uitgaand van de voor het definitief pensioen bepaalde invaliditeitsgraad ; dat de Commissie van beroep bevoegd was, deze ver­minderingen toe te passen, uitgaande van de 25 t.h. die waren toegekend door de eerste beslissing, welke in 1941 een tijdelijk pensioen had verleend;

Overwegende dat artikel 39, § 4, bepaalt; «Voor de ingevolge dit artikel aan­» gevraagde herzieningen wordt de bij artikel 9 voorziene afrekening globaal toe­» gepast op dit gedeelte van de graad van invaliditeit dat de totale graad van inval!­» diteit overschrijdt welke voorheen erkend werd en aanleiding gaf tot het toekennen » van een pensioen » ;

Overwegende dat de wet in § I van artikel 39 herziening toestaat ten gunste van de invalide «wiens pensioen overeenkómstig artikel 16 definitief gemaakt werd» ; dat deze herziening plaats heeft «bij vererq~ring of verwikkeling van de verminkin­gen, impetenties of ziekten wegens welke dit pensioen hem toegekend werd», dit

787

Page 20: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

is het definitief pensioen ; dat, wanneer de herziening het definitief pensioen betreft, moet worden uitgegaan van het percentage op grond waarvan dit pensioen werd toegekend, zowel om het bestaan van het in § 3 bedoelde verschil te beoordelen als om de in § 4 bedoelde vermindering te berekenen ; dat de Commissie van beroep, toen zij besliste zoals zij heeft beslist, de wet juist heeft toegepast ; dat het middel niet in aanmerking kan worden genomen,

(Verwerping ~ kosten ten laste van verzoeker)

Nr 8110 - ARREST van 6 oktober 1960 (VIde Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter. Decleire en Coyette, verslaggever, staatsraden, en Haesaert, substituut-auditeur-generaal.

ETIEN t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (M' Wolff)

I. VERGOEDINGSPENSIOENEN - HERZIENING VAN DE PEN­SIOENEN ~ INDIENING EN UITWERKING VAN DE AANVRAGEN

11. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NIETIGVERKLARING ~ AKTE VATBAAR VOOR BEROEP ~ INLICHTING

De brief waarbij de Minister van Financiën aan de oerzoeker zijn herzieningsaanvraag terugstuurt rn hem rrop wijst dat die aanvraag niet aan de eisen van artikel 42 van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen voldoet en de documenten opgeeft die moeten worden voorgelegd opdat de aanvraag in aanmerking zou kunnen worden genomen, is geen administratieve akte in de zin va~ artikel 9 van de wet van 23 december 1946.

Gezien het op 10 oktober 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij Jean Etien, kritiek oefenend op de beslissing van de Commissic voor vergoedingspensioenen van 3 juni 1959, die zijn pensioenaanvraag afwijst, in beroep komt tegen de brief van de Minister van Financiën van 1 augustus 1959 die verzoekers « herzieningsaanvraag » terug stuurt onder de vermelding, dat zij niet voldoet aan de eisen gesteld bij artikel 42 van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen ;

Overwegende dat verzoeker, beroepsmilitair, in 1958 werd bevonden aan long­tuberculose te lijden ; dat hij betoogt, da~ die kwaal haar oorsprong vindt in een tijdens een nachtwacht in juli 1957 opgedane verkoudheid; dat de Commissie voor vergoedingspensioenen, waarbij een pensioenaanvraag was ingediend, op 3 juni 1959 heeft beslist « dat niet is aangetoond dat de in februari 1958 aan het licht gekomen » kwaal is toe te' schrijven aan de dienst»;

Overwegende dat verzoeker op 20 juli 1959 om « herziening » van zijn dossier heeft verzocht; dat het departement hem op 1 augustus 1959 zijn aanvraag heeft teruggestuurd met de mededeling dat zij niet in aanmerking kon worden genomen, omdat aan de eisen van artikel 42 van de gecoördineerde wetten niet was voldaan ;

Overwegende dat het beroep kan worden uitgelegd als een verzoek tot nietig­verklaring van de brief van het departement van Financiën van 1 augustus 1959 ;

Overwegende dat de brief waarbij de Minister van Financiën verzoekers her­zieningsaanvraag terugstuurt, zich ertoe beperkt hem erop te wijzen, dat de aanvraag niet aan de eisen van artikel 42 van de gecoördineerde wetten voldoet ; dat bij die brief de bepaling van artikel 42 is gevoegd, waarop een tekst volgt met opgave van de documenten die moeten worden voorgelegd opdat de aanvraag in aanmerking kan

788

Page 21: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

komen ; dat die brief geen administratieve akte is in dE' zin van artikel 9 van de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State ; dat de eis niet ontvankelijk is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 8111 - ARREST van 6 oktober 1960 (VJrte Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter-verslaggever. Decleire en Coyette, staatsraden, en Haesaert. substituut-auditeur-generartl ( andersluidend advies)*.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Penen) tl Némery en Dohy

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL VER­GOEDING - STOFFEREND HUISRAAD EN KLEDEREN

De uitlegging van artikrl 2 can hr>t besluit van de Regent van 27 maart 1948 als zouden meubrlen, die elders dan in de hoofdverblijf­plaats van hun eigenaar schade hebben geleden, niettemin voor ver­goeding in aanmerking komen wanneer wordt aangetoond, dat allePn de oorlogsomstandigheden de grtroffene hebben belet er zijn hoofdver­blijfplaats mee te stofferen, is niet overeen te hrengen met het heginsel van artikel 2, netwelk brpaalt dat dr schadr die werd geleden, slechts wordt [!,eac!1 1 tr bestaan :n :::ocr'r :::.ii slaat op voorwerpen die in aard en aantal zijn op ge geven op dr lijst drr mobilaire eenhrden. wannrer de aldus voorgeschreven opgave niet voorhanden is**. ls derhalve niet gemotiveerd de beslissing van dr commissie van berorp waaruit niet blijkt dat het schadegeval bepaalde meubrlen of voorwerprn zou hebben getroffen.

Gezien het op 6 februari 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Weder­opbouw, de nietigverklaring vordert van de op 1 december 1958 gewezen en op de 18• van dezelfde maand ter kennis gebrachte beslissing van de Commissie van beroep inzake oorlogsschade aan private goederen van Henegouwen inzake Marie­Thérèse Némery, weduwe Maurice Dohy, en Lucile Dohy;

Overwegende dat het meubilair waarop de bestreden beslissing betrekking heeft, de woning van de op 16 maart 1940 te Chimay overleden Camille Dohy stoffeerde; dat het, op het tijdstip van het schadegeval in mei 1940, onverdeelde eigendom van Maurice en Franz Dohy was ; dat de tegenpartijen, die tot de rechten van de in 1942 overleden Maurice Dohy kwamen. weliswaar hebben verklaard dat hun rechtsvoorganger zich had voorgenomen zich door verdeling een gedeelte van het meubilair van de nalatenschap toe te eigenen en naar zijn persoonlijke woning te Montignies-sur-Sambre over te brengen, waar het aan de schade ontsnapt zou zijn. maar dat zij geen akte van verdeling hebben overgelegd waaruit de toeëigening van bepaalde voorwerpen zou blijkm, noch {"nige opgave aan de hand waarvan de te vervoeren voorwerpen kunnen worden geïdentificeerd ;

Overwegende dat de uitlegging van artikel 2 Vi1n het besluit van de Regent van 27 maart 1948 als zouden meubelen, die elders dan in de hoofdverblijfplaats van

"* Het Auditoraat was van oordee] dat het beroep er toe strekte de beoordding van de feitelijke toedracht. welke de commissie van beroep had gedaan. opnieuw aan de orde te brengen.

'** Vergelijk : arrest Counet, nr 5889. van 28 november 1957. en de noot.

789

Page 22: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

hun eigenaar schade hebben geleden, niettemin voor vergoeding in aanmerking komen wanneer wordt aangetoond, dat alleen de oorlogsomstandigheden de getroffene hebben belet er zijn hoofdverblijfplaats mee te stofferen, niet overeen te brengen is met het beginsel van artikel 2, hetwelk bepaalt : « de schade . . . die . . . werd geleden ... »wordt slechts geacht te bestaan in zover zij slaat op voorwerpen die in aard »en aantal op de bovenvermelde lijst werden opgegeven ... », wanneer de voor­geschreven opgave niet voorhanden is ;

Overwegende dat uit de bewoordingen van de best.reden beslissing niet blijkt, dat het schadegeval bepaalde meubelen of voorwerpen zou hebben getroffen ; dat de beslissing niet genoegzaam is gemotiveerd,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

N• 8112 - ARREST van 6 oktober 1960 (VIde Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Decleire en Coyette, staatsraden, en Hoeffler, substituut-auditeur-generaal.

P.V.B.A. INSTITUUT DE TOEKOMST (de Hr. Petit) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbaar Onderwijs

I. MIDDELBAAR ONDERWIJS - INRICHTING VAN DE DIENST -SCHOLEN

II. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - BEVOEGDHEID - UITSLUITENDE TOEKENNING

Bii ontstentenis van een koninkliik besluit dat hem die bevoegdheid verleent op grond van artikel 7 van de grcoördin{'crde wetten op het middelbaar onderwï;s, is de Minister van Openbaar Onderwi;.~ nil?t bevoegd tot het inrichten van kosteloze schriftdiike cursttssen, met het oog op dr voorbereiding can de examens t:oor de examencommissie van het lager secundair onderwi;s. ten behoeve van hen die om economische, sociale of gezondheidsredenen geen lessen hebben kunnen vol gen in een gewone school.

Gezien het op 10 april 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij de personen­vennootschap met beperkte aansprakelijkheid «Instituut De Toekomst» de nietig­verklaring vordert van de beslissing van de Minister van Openbaar Onderwijs, waarvan zij kennis heeft gekregen door een op 5 maart 1959 in de pers verschenen bericht, om op Staatskosten kosteloZE' schriftelijke cursussen in te richten ter voor­bereiding van de examens voor de examencommissie van het lager secundair onder­wijs en van examens voor bevordering en toelating tot betrekkingen bij de ad­ministratie ;

Overwegende dat de Minister van Openbaar Onderwijs besloten heeft kosteloze schriftelijke cursussen in te richten met het oog op de voorbereiding van de examens voor de examencommissie van het lager secundair onderwijs die bij de wet van 12 maart 1958 is ingesteld, ten behoeve van hen die om economische, sociale of gezondheidsredenen geen lessen hebben kunnen volgen in een gewone school ;

Overwegende dat de tegenpartij zich als rechtsgrond voor de ministeriële beslissing beroept op de wet van 27 juli 1955 houdende regelen inzake inrichting van het onderwijs van de Staat, de provincies en de gemeenten, ~n inzake sub­sidiëring door de Staat van inrichtingen voor middelbaar. normaal- en technisch onderwijs;

790

Page 23: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overweg·ende dat luidens artikel 7, § § 1 en 3, van de wetten op het middelbaar onderwijs, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 30 april 1957, dat artikel 1 en artikel 2. § 5, van de wet van 27 juli 1955 overneemt: « § 1. De Staat secundair » onderwijs inricht, waar daaraan de behoefte bestaat ... § 3. De Koning de daartoe »nodige inrichtingen, scholen, afdelingen, klassen en cursu,sen tot stand brengt ... » ;

Overwegende dat dt> tegenpartij zich niet beroept op het bestaan van enig ter uitvoering van de wet genomen koninklijk besluit ; dat de Minister van Openbaar Onderwijs zijn bevoegdheid te buitt'n is gegaan,

(Vernietiging van d<? bij ministeriële omzendbrief van 5 maart 1959 bekend­gemaakte beslissing om op Staatskosten kosteloze schriftelijke cursussen in te richten ~ kosten ten laste van de tegenpartij)

N• 8!U -- ARREST vdn 6 oktober 1960 (VJ<~e Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter-verslaggevl?r, Decleil'{' en Coy~?tte. staatsraden. en Louis, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT. vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Wnken en van Wederopbouw (de Hr. Penen) tl Robert en consorten

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOr:DEREN ~ GERECHTTGDEN OP DE WET ~ UITSLUITING

Uit artikel6bis van de gecoördincrrdr' wcttrn bliikt dat de rrchtrn IX/IJ dr· ,oenz!'cm·chap in ,<_!,.nal van incit:ismr r;an rrn drr echtgenoten mrt dr hrlft uxmlcn U'rJit.inderd, waarhii i('(/ er ran de echtgenoten dan, als in gemeenschap van gorderrn gchuwdr echtgenoot, aansprank kan makrn op de helft van de aldus vooraf verlaagdr t;r•rgocding.

Gezien het op 8 september 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Ministt>r van Openbare Werken en van Wederopbouw. de nietigverklaring vordert van de op 10 juli 1959 ter kennis gebrachte beslissing van de Commissie van beroep inzake oorlogsschade aan private goederen van Brabant van 19 jun! 1959, inzake Aline Robert, weduwe Henrot, en de kinderen uit het huwelijk van wijlen August Henrot en Aline Robert, evengenoemd ;

Overwegende dat de echtgenoten Henrot-Robert onder hèt stelsel van de wettelijke gemeenschap waren gehuwd ; dat Aline Robert, behalve haar aandeel in de gemeenschap, het voordeel had van een op 11 februari 1946 gedane schenking op het aandeel van haar echtgenoot in de gemeenschap. namelijk een vierde in blote eigendom en een vierde in vruchtgebruik ; clat de drie kinderen uit dat huwelijk deelden in de verdeling, elk voor een derde van ht>t overblijvende ;

Overwegende dat twee aan de tegenpartijen toehPhorende woonhuizen, met het meubilair daarvan, schade hebben geleden ten gevolqe van plundering ; dat het feit niet wordt betwist, evenmin als het bedrag van de schade ; dat de herstelvergoeding echter ter wille van het verval dat Aline Robert <'n haar zoon Maurice Henrot wegens incivisme treft. behoort te wordm vt>rminderd bij toepassing van de artikelen 6bis en 5, § 1, 3". van de gecoördineerdE' wt>tten betreffende de hersteling dE>r oorlogsschade ;

Overwegende dat dt> bestreden beslissing in deze zaak een verkeerde toepassing van beide bepalingen heeft gemaakt ;

Overwegende dat, luidens artikd 6bis van de gecoördineerde wetten, de rechten van de gemeenschap in geval van incivism~ van een dt>r echtgenoten met de helft worden verminderd, waarhij ieder van de echtgenoten dan, als in gemeenschap van goederen gehuwde Pchtgenoot, aanspraak kan maken op de helft van de aldus

791

Page 24: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

vooraf verlaagde vergoeding ; dat de bestreden beslissing heeft verzuimd deze bepaling toe te passen en dat zij de toepassing van artikel 5, § 1. 3"~, van de gecoör­dineerde wetten, hetwelk de incivieken van het recht op vergoeding uitsluit, ten onrechte heeft uitgebreid to~ de uitoefening van zijn persoonlijk recht in de gemeen­schap door de overlevende echtgenoot; dat artikel 5. § 1. 3", alleen toepassing vond op het aandeel van een vierde in blote eigendom en van een vierde in vruchtgebruik, voortkomend van de op 11 februari 1946 tussen echtgenoten gedane schenking ;

Overwegende dat de bestreden beslissing in feite de rechten van de gemeenschap met zes achtste vermindert, terwijl deze vermindering overeenkomstig de wet niet verder gaat dan vier achtste,

(Vernietiging ~ overschrijving ~ verwijzing)

N• 811-1 .~ i\RREST van 6 oktober 1960 (VI de Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Decleire en Coyette. staatsraden, en Louis, substituut-auditeur-generaal.

KAUL t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Pe­nen)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN ~ COMMISSIE VAN BEROEP - MOTIVERING VAN DE BESLISSINGEN (I en 2)

II. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN ~ HERSTEL­VERGOEDING ~ VRIJSTELLING ( 1)

III. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BESLISSINGEN -MOTIVERING ~ VERPLICHTING TOT ANTWOORDEN - GEGEVENS VAN HET DOSSIER (2)

IV. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN ~ HERSTEL­VERGOEDING ~ VERMOGEN (2)

1. Uit artikel9, § 1, A, 2'·, laatste lid, van de gecoördineerde wetten blifkt dat, wanneer het getroffen goed in onverdeeldheid toebehoort aan broeders en zusters, het totale bedrag van de schade en niet het aandeel van el"' der medcëigcnaars in aanmerking behoort te worden genoml'n om vast te stellen of de schade lagPI' is dan de vrijstelling. Niet gemo­tiveerd is de beslissing van de commissie van beroep welke niet aangeeft waarom zif dat beg'nsel niet toepast.

2. Door alleen maar vast te stellen, dat de getroffene de bewijzen niet in het debat heeft gebracht welke moesten aantonen dat zekere waarden welke hij voor de belasting op het kapitaal had aangegeven, aan een andere persoon toebehoorden, stelt dP commissie van beroep voor oorlorz.sschade aan private goederen de Raad van State niet in staat zifn toezicht uit te oefenen over de door haar gedane beoordeling van de bewijsmiddelen welke de getroffene tot staving van zijn bewering had overgelegd.

Gezien het op 7 december 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij Kaul Maria, weduwe Tefnin, de nietigverklaring vordert van de op 24 september 1959 door de Commissie van beroep inzake oorlogsschade aan private goederen van Luik ge­wezen en op 8 oktober 1959 ter kennis gebrachte beslissing, waarbij gegrond wordt

792

Page 25: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

verklaard het beroep door de Belgische Staat ingesteld tegen de ter zake op 25 maart 1959 door de provinciale directie voor oorlogsschade aan private goederen van Luik gewezen beslissing ;

Overwegende dat verzoekster met haar broeder en haar zuster mede-eigenaar was van een te Heusy gelegen onroerend goed ; dat dit goed beschadigd werd door het vallen van een vliegende bom; dat de schade, verminderd tot het tarief 31 augustus 1939, na aftrek van ouderdomssleet cp 3.429 frank wordt geraamd;

Overwegende dat uit de motieven van de bestreden beslissing blijkt, dat de Commissie van beroep het verzoek om financiële Staatsbijdrage heeft afgewezen, omdat het aandeel in de vergoeding dat aan verzoekster toekwam, een derde van het totaal, dit is 1.143 frank, bedroeg, minder dus dan de vrijstelling van 2.000 frank als bedoeld in artikel 9, § 1, 2°, van de 9ecoördineerde wetten betreffende de oorlogsschade ;

Overwegende dat de Commi~sie van beroep op de zaak geen toepassing heeft gemaakt van het beginsel van artikel 9. § 1. A, 2°, laatste lid, van de gecoördineerde wetten, volgens hetwelk, wanneer het getroffen goed « in onverdeeldheid toebehoort » aan broeders en zusters», het totale bedrag van de schade en niet het aandeel van elk der medeëigenaars in aanmerking behoort te worden genomen om vast te stellen of de schade lager is dan de vrijstelling ; dat de Commissie van beroep het niet toepassen van het beginsel niet verantwoordt ; dat de beslissing op dit punt niet gemotiveerd is ;

Overwegende dat bij de Comissie van beroep een geschil aanhangig is gemaakt aangaande de berekening van verzoeksters vermogen ; dat partijen een tegenover­gestelde mening waren toegedaan over de vraag of de getroffene eigenaar was van een aantal effecten ter waarde van 37.215 frank; dat de getroffene betoogde, dat de betwiste effecten aan haar broeder toebehoorden ; dat zij haar middel heeft gestaafd met documenten die deel uitmaakten van een zending van 18 juli 1959 ;

Overwegende dat de Commissip van beroep haar middel afwijst door alleen mnctr vast te stellen, dat de getroffene de bewijzen dat haar broeder eigenaar van de effecten was niet in het debat heeft gebracht ; dat deze formulering de Raad van State niet in staat stelt zijn toezicht uit te oefenen over de beoordeling van de over­gelegde bewijsmiddelen door de Commissie van beroep ; dat de beslissing in dezen niet gemotiveerd is,

)Vernietiging overschrijving ~ verwijzing)

N' 8115 - .A.RREST van 7 oktober 1960 ( IIIM Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever. Somerhausen en De Bock, staatsraden, en Louis, substituut-auditeur-generaal.

C O.O. LA ROCHE-EN-ARDENNE (Mr Legras) t/ Belgische Staat. v:'rtegenwoordigd door de Minister van Justitie (de Hr. Herman)

I. OORLOGSSCHADE AAN GOEDEREN NOODZAKELIJK VOOR EEN OPENBARE DIENST OF VOOR HET NASTREVEN VAN EEN DOEL VAN ALGEMEEN NUT

II. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID ~ BEVOEGDHEID ~ VERDELING VAN DE MINISTERIELE BEVOEGDHEDEN

Het is de Minister van Oprnbare W erkrn, en nirt dr M inistrr van Justitie, die uitspraak moet doen over de aanvragen ingediend op grond van artikel 1 van het beSluit t:an dr Rrgent van 22 februari 1[).19, met uitzondering van dr aanvragrn brtrrffrnde dr door dr Duitse overheden weggenomen klokken.

793

Page 26: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8115)

III. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP - INLICHTING

De brief die geen beslissing heoat, doch rnkel een meningsuiting om de oerzoeker ooor te lichten omtrent de rechten welke hij kan doen gelden, is niet oatbaar voor vernietiging.

Gezien het op 4 december 1959 door de Commissie van openbare ondE'rstand van La Roche-en-Ardenne ingediende verzoekschrift ;

Overwegende dat verzoekster in haar verzoekschrift de Raad van State ver­zoekt : « ... vast te stellen dat de Hr Minister van Justitie door verzoeksters aanvraag »van 21 september 1959 te verwerpen, de wet van 6 juli 1948, en inzonderheid artikel » 2, 1°, 3°, verkeerd heeft toegepast: deze beslissing wegens schending van genoemde » wet en zelfs wegens machtsoverschrijding te vernietigen» :

Overwegende dat verzoekster in haar brief van 21 september 1959 aan de Minister van Justitie heeft gevraagd dat de Staat de wederopbouw van de openbare bpd, genaamd « Chapt>lle du Faubourg ». die door een oorlogsfeit was vernield. te zijnen laste zou nemen ; dat zij als antwoord de brief van 5 oktober 1959 heeft ontvangen en dat zij beweert daarin de administratieve akte te zien waarvan zij de nietigverklaring vordert :

Overwegende dat de Minister in die brief schrijft: « ... uit het archief van » mijn Departement blijkt. dat er geen kapelanij en dus geen erkende kapel te « La Roche-en-Ardenne bestaat ». dat « ... het gebouw « Chapelle du Faubourg », >-' gelegen te La Roche. niet wettelijk bestemd is voor de openbare uitoefening van de »parochiale eredienst en dus moet worden beschouwd als een bidplaats die. als ·.zodanig. niet in aanmerkinq komt voor het bepaalde onder I 0 en 3° van artikel 2 »van de wet van 1 juli 1948 >>. dat hij hieraan toevoeqt: «Het is niet voldoende »dat een gebouw van de eredienst v0or het publiek toegankelijk is opdat het kan

... worden geacht bestemd te zijn voor de openbare uitoefening van de eredienst ... »Toch zou moeten worden onderzocht of het complex ziekenhuis-kapel, als zodanig »kan worden geacht nodig te zijn voor een openbare uitoefening en voor het >>nastreven van een doel van algemeen b!"lang in de zin van 1° van de evengenoemde ·>wetsbepaling ''• dat de Minister besluit : «Dit onderzoek valt echter buiten de " bevoegdheid van mijn Departement» ;

Overwegende dat artikel 2 van de wet van 6 juli 1948, waarbij het herstel van de oorlogsschade aan de goederen noodzakelijk voor een openbare dienst of voor het nastreven van een doel van algemeen nut ten laste van de Staat wordt gelegd, de Staat verplicht tot het herstellen van oorlogsschade toegebracht: aan door hem te bepalen goederen. inzonderheid: « 1° de goederen van het openbaar en » van het privaat domein van de provincies en van de gemeenten, en de goederen »van de openbare instelingen, op voorwaarde dat zij noodzakelijk zijn voor een » openbare dienst of voor het nastreven van een doel van algemeen belang ; . . . 3° » de kerken die bestemd zijn voor een openbare eredienst e'n niet onder toepassing »vallen van 1" hiervoren »; dat artikel 3 bepaalt: «artikel 2 is van toepassing op » de onroerende goederen en op de roerende voorwerpen die op het· ogenblik van het » onheil onmisbaar waren voor de werking van de openbare dienst waarin moest » voorzien worden of voor het nagestreefd doel van algemeen belang, en die na hun » herstel voor dezelfde bestemming zullen aangewend worden » ; dat artikel 4 ten slotte de Koning machtigt om deze wet bij bijzonder in ministerraad overlegd besluit ook toepasselijk te verklaren op goederen welke niet bepaald worden in artikel 2 en in artikel 3. ingeval het geteisterd goed moet voorzien in een openbare dienst van dringende noodzakelijkheid en de eigenaar zich geldelijk in de onmo­gelijkheid bevindt om de herstelling uit te voeren ; dat artikel 5 bepaalt dat de voor­rang bij het herstel, de voorwaarden inzake vorm en de termijn voor het indienen van de aanvragen tot het genieten van het voordeel van die bepalingen bij koninklijk besluit. overlegd in ministerraad, worden bepaald ;

Overwegende dat het besluit van de Regent van 22 februari 1949 tot bepaling van de vorm der aanvragen. de termijn hunner indiening en de regeling der staats-

794

Page 27: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

tussenkomst in het herstel van de oorlogsschade aan de goederen noodzakelijk voor een openbare dienst of voor het nastreven van een doel van openbaar nut, in artikel 1 bepaalt dat de openbare besturen en de openbare instellingen de aanvragen tot de bij de wet van 6 juli 1948 bedePide Staatstussenkomst moeten indienen bij de gouverneur der provincie, met uitzondering van de aanvragen betreffende de door de Duitse overheden weggenomen klokken, die moeten worden ingediend bij de Minister van Justitie ; dat de aanvraag luidens artikel 4, « na onderzoek door de » bevoegde diensten en besturen overeenkomstig de geldende onderrichtingen wordt » overgemaakt aan de Minister van Openbare Werken, die beslist » ; dat er ten slotte bepalingen zijn tot vaststelling van de termijn voor het indienen van de aan­vragen, welke bepalingen zijn aangevuld bij het koninklijk besluit van 24 augustus 1951 ;

Overwegende dat verzoeksters brief van 21 september 1959 ertoe strekt<?, van de Minister van Justitie te verkrijgen dat «haar het voordeel van de bepalingen van » de wet van 6 juli 1948 zou worden toegekend voor de wederopbouw van de » « Chapelle du Faubourg » ; dat uit de hiervoren aangehaalde bepalingen blijkt, dat de Minister van Justitie de wet juist heeft toegepast toen hij zich onbevoegd ver­klaarde, dat de brief overigens geen beslissing bevat maar een meningsuiting om verzoekster voor te lichten omtrent de rechten welke zij kan doen gelden,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoekster)

N• 8116 - ARREST van 7 oktober 1960 (IIIM Kamer) De HH. Devaux. voorzitter van de Raad van State. verslaggever, Somerhausen en De Bock. staatsraden, en Duchatelet, substituut-auditeur-generaal.

RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFST AN­DIGEN (de Hr. Oslet) t/ Sirnon

I. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN - RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFSTANDIGEN - RECHTSVORDERINGEN

De door de wet van 28 maart 1960 opgerichtr Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen treedt in de rechten en verplichtingen van het Solidariteits- en Waarborgfonds. Hij treedt in de plaats van het Fonds bif de beroepen welke dit bij de Raad van State heeft ingPdiend*.

II. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN - GESCHILLEN - BE­ROEP BIJ DE RAAD VAN STATE (I en 2)

III. RECHTSPLEGING - TEGENEIS (2) IV. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BEROEPEr'!_- NIE­

TIGVERKLARING - ONTVANKELIJKHEID (2)

1. Uit artikel 68 van de wet van 28 maart 1960 blijkt, dat in geval van vernietiging van een door de commissie van beroep genomen beslissing, de zaak dient te worden vcrwezen naar de hoge commissie voor de pensioenen der zelfstandigen**.

2. Niet ontvankelijk is hrt annulatiPberoep dat in de memorir van antwoord is geformuleerd na het verstrifken van de termijnen bepaald hij artikd 4 van hrt besluit van de Pegent van .23 augustus 1949*** .

.., en ** Zie. in dezelfde zin, arrest Michaud, n1' 7903. van~ '3 juni 1960, en de noot. **'*'Vergelijk: arrestE'n Verbeeck, n~' 4191. van 11 oktobt:-r 1'J'JS, en Bclgi~che Staat (Minister

van Openbare Werken en van Wederopbouw) t/ Consorten Goyen, nr M089. van. 30 september 1960.

795

Page 28: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8116)

V. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN~· GESCHILLEN~ COM­MISSIE VAN BEROEP ~ MOTIVERING VAN DE BESLISSINGEN

Niet gemotiveerd is de beslissing van de commissie van beroep wP!k,~ niet aangpcft waarom zif uitspraak doPt over de bestaansmiddelen van de appellante, ,noch op welke grondslag zij de kosteloze toelagen toekent vooralePr deze de leeftijdl van 65 jaar heeft bereikt.

Gezien het op 28 december 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij het Soli­dariteit~- e-n W e~arhorgfonds, thans de Rijksdienst voor de pensioenen der zelf­standigen, de nietigverklaring vordert van « de beslissing nr 834 T.E.V113.533 van '>de> Commissie van beroep te Luik d.d. 23 oktober 1959 ... voor zover deze be­» trekking heeft op de aanvraag om kosteloze toelage als weduwe van een zelfstandige, » uitgaande van Mevrouw Sirnon Bertha, . . . en haar deze toelage met ingang van » 1 januari 1956 verleent » ;

Overwegende dat het Solidariteits- en Waarborgfonds krachtens artikel 63 van de wet van 28 maart 1960 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelf­standigen opgehouden heeft te bestaan op de dag van de bekendmaking van ge· noemde wet, dit is 4 april 1960, en, dat de Rijksdienst voor de pensioenen der zelf­standigen, openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, in de rechten en verplich­tingen van het Fonds treedt ; dat de Rijksdienst dus in de zaak optreedt in de plaats van het Solidariteits- en Waarborgfonds ;

Overwegende dat de beslissing van de Commissie van beroep van de provincie Luik, die uitspraak doet over de toekenning van toelagen aan zelfstandigen, op 23 oktober 1959 is gewezen, dat hiervan op 2 december van hetzelfde jaar kennis is gegeven, en dat het beroep bij de Raad van State op 28 december 1959 is in­gesteld ; dat de Raad van State krachtens artikel 68 van evengenoemde wet van 28 maart 1960 uitspraak doet en. in Ç"~eval van vernietiging, de zaak verwijst naar de Hoge Commissie voor pensioenen der zelfstandigen ;

Overwegende dat de vcrzoekende partij twee middelen aanvoert, het eerste ontleend aéln schending, verkeerdE' toepassing of verkeerde uitlegging van artikel 15, ~ J. 1". van de wet van 30 juni 1956, in zover de bestreden beslissinq met ingang van 1 augustus 1957 een kosteloze weduwenbijslag heeft verleend aan de tegenpartij die eerst op 5 april 1958 de leeftijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt, het tweede middel ontleend aan het gemis van motivering ; dat de tegenpartij, van haar kant, in haar memorie van antwoord heeft doen gelden dat zij aanspraak kon maken op kosteloze toelagen als zelfstandige en op een aanpassinosvergoc-ding. en dat de Commissie van beroep de grondslag waarop zij heeft gesteund voor de vaststelling van de door haar verleende toelage niet nader bepaalt;

Overwegende dat Bertha Sirnon bij het Solidariteits- en Waarborgfonds twee ~l<lnvragen had inqcdiend : de enE' van 29 maart 1957, waarin zij verklaarde, toen geen beroep te hebben, als weduwe van een landbouwer. de andere, van 2 mei 1958. waarbij zij om kosteloze toelagen of rentebijslag vc>r-:ocht en waarin zij zegde dat zij ~edert de dood van h0<1r man landbouwster was tot 1 april 1957: dat het Solidariteits­en Waarborgfonds uitspraak heeft gedaan en die aánvraag heeft verworpen voor zover zij betr~kking heeft op de rechten van de betrokkene op 1 januari !956, op I februari 1956 en op I mei 1958 ; dat de Commissie van beroep te Luik op 23 oktober 1959 uitspraak heeft gedaan na hoger beroep vanwege Bertha Sirnon; dat zij, in de aanhef van haar beslissinq, verwijst naar <Htikel 21 van ·de wet van 30 juni 1956. naar de artikelen 35 en volgende van het koninklijk besluit van 30 oktober 1956 en vervolgens naar de beslissing van het Solidariteits- t>n Waarborgfonds van 12 december !958 ; dat de beslissing. verder is gemotiveerd als volgt :

« Op advies van de verslag,51ever : 796. » Aangezien de bestaansmiddelen als volgt kunnen worden vastgesteld : » 1 () .................. 2° .................. 3() ................. .

Totaal: 15.048 frank. ;> Gelet op het wettig belet om binnen de gestelde termijn uitspraak te doen ...

796

Page 29: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

» Om die redenen, willigt de Commissie, beslissende op tegenspraak, het hoger beroep »in en verandert zij de bestreden beslissing. »Verleent zij een jaarlijkse toelage, berekend als volgt: »a) wegens loopbaan ...... » b) wegens stortingen als vrij verzekerde ...... » c) wegens leeftijd boven 65-60 jaar ...... »Eventuele vermindering van maximum 18.000 F. 12.00Q F. » Af te trekken : bestaansmiddelen ......

Bedrag van de toelage: 2.118 F. »Ingaande op 1-8-1957 ».

Overwegende dat de aldus gemotiveerde beslissing niet aangeeft. waarom de Commissie uitspraak doet over de bes:aansmiddelen van appellante, noch op welke grondslag zij de kosteloze toelagen met ingang van I augustus 1957 toekent, ofschoon appellante had verklaard dat zij de 5" april 1893 gebm·en is; dat deze motivering de Raad van State niet in de gelegenheid stelt zijn controle uit te oefenen ; dat de Com­missie van beroep, door uitspraak te doen zonder haar beslissing te motiveren, haar bevoegdheid te buiten is gegaan ; ·

Overwegende dat de tegenpartij, in haar memorie van antwoord, de nietig­verklaring van de bestreden beslissing heeft gevorderd en zich hierbij eveneens op onvoldoende motivering beroept ; dat deze eis. ingediend na het verstrijken van de termijnen bepaald bij artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging vcor de afdeling administratie van de Raad van State, niet ontvankelijk is,

(Vernietiging ~ overschrijving ~ verwijzing naar de hoge commissie voor pensioenen der zelfstandigen ~ kosten ten laste van de tegenpartij)

N' 8117 -ARREST van 7 oktober 1960 (lilde Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, Somerhausen en De Bock, verslaggever, en Coolen, substituut-auditeur-generaal.

N.V SOCIETE D'ENTREPRISES DE TRAVAUX EN BE­TON « TRABEKA » (M"" Pierson en Lebeau) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (M' Janson)

I. RECHTSPLEGING ~ VERZOEKSCHRIFT ~ BEKWAAMHElD OM TE HANDELEN

11. RECHTSPLEGING ~ HERVATTING VAN HET GEDING

De vennootschap die de verzoekende vennootschap heeft opge­slorpt, heeft er belang bq het geding te hervatten.

111. ADMINISTRATIEVE CONTRACTEN ~ TOTSTANDKOMING AANBESTEDING

IV. BEROEPEN - AANNEMERS V. ADMINISTRATiEVE AKTEN ~ GELDIGHEID ~ VORMEN -

MOTIEVEN

Waar de Minister, ter motivering van zijn beslissing van toewijzing, zich beperkte tot een algemene verwiizing naar de belangen van de Schatkist en naar het advies van de Commissie wor erkenning der aan­nemers, die verklaard had niet te kunnen adviseren gelet op de stukken waarover zij beschikte, laat hij de redenen niet uitkomen waarom hij is afgeweken van de bepalingen van het bestek, krachtens wPlke dP

797

Page 30: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8117)

aannemers-inschri;vers erkend moesten ziin in een categorie waartoe geen van de leden van de tiidelï;ke vereniging aan wie de aanbesteding werd toegewezen, behoorde, en is hii ziin bevoegdheid te buiten gegaan.

Gezien het op 4 april 1958 ingediende verzoekschrift waarbij de naamloze vennootschap « Société d'Entreprises de Travaux en Béton ». in het kort « Trabeka », met zetel te Brussel, Theresianenstraat, 14, de nietigverklaring vordert van de be­slissing van de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw van 6 januari 1958;

Gezien het verzoekschrift tot hervatting van het geding, op 15 februari 1960 ingediend door de Congolese vennootschap met beperkte aansprakelijkheid « Société d'Entreprises de Travaux en Béton au Katanga », in het kort « Trabeka », waarvan de hoofdzetel thans in België is gevestigd bij toepassing van de wet van 17 juni 1960;

Overwegende dat de verzoekende vennootschap door de Congolese vennootschap « Trabeka » is opgeslorpt, zoals blijkt uit een proces-verbaal op 16 december 1959 opgemaakt door notaris Sch.eyven, inet standplaats Brussel, en bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van 28 december 1959; dat de hervatting van het geding ontvankelijk is ; dat deze vennootschap, wegens die opslorping, er belang bij heeft, de nietigverklaring van de voor de Raad van State bestreden beslissing te vorderen;

Overwegende dat de bestreden beslissing de tijdelijke vereniging, gevormd door de naamloze vennootschap «Compagnie générale des conduites d'eau » en door de naamloze vennootschap « Etablissements Lagrou », te Luik, heeft aangewezen voor de uitvoering van werken voor het wegnemen van de stop van Ternaaien, met name het bouwen van een nieuwe sluia en haar verbinding met de Maas te Ternaaien, het bouwen van een brug en van e-en wegvak: alsook het dempen van het huidige kanaal tot aan de grens, de electro-mechanische uitrusting niet inbegrepen ;

Overweg<-nde dat vijftien inschrijvingen werden neergelegd ter uitvoering van het desbetreffende bestek n• 282 van 1957; dat verzoeksters offerte 228.521.0.34 frank bedroeg : dat de offerte van de tijdelijke vereniging 234.382.380 frank bedroeg ; dat de tegenpartij echter verzoeksters offerte met 9.928.800 frank heeft verhoogd na wij­ziging v<Jn de vermoedelijke hoeveelheden staal nodig voör de betonwapening voor de sluis en de muren van de toegangsgeul. omdat de in de opmeting vermelde hoeveel­heden-niet juist waren; dat de hoofdingenieur, directeur van bruggen en wegen, na het advies van de raad der waterwegen te hebhen ingewonnen, verzoeksters bere­keningen heeft verworpen en dat de tegenpartij verzoeksters inschrijving heeft ver­beterd en op 238.449.854 frank heeft gebracht, na te hebben geoordeeld dat de op­meting ge-en vergissingen bevatte ; dat verzoekster in een eerste middel de bereke­ningen van de tegenpartij betwist en betoogt dat haar offerte de laagste is ;

Overwegende dat verzoekster in een tweede en in een derde middel betoogt, dat van de bepalingen van het bestek is afgeweken zonder dat de wettelijke voorschrif· ten werden nagekomen, dat de Commissie voor erkenning der aannemers immers geen advies heeft gegeven en dat bovendien het ministerieel besluit tot afwijking niet gemotiveerd is ; ·

Overwegende dat, krachtens artikel 8 van de besluitwet van 3 februari 1947 tot regeling van de erkenning der aannemers, de bevoegde Minister voor de in aanbesteding gegeven werken, « na advies van de Commissie en bij een met redenen » omkleed besluit kan bepalen, dat er geheel of gedeeltelijk zal worden afgeweken » van de in de artikelen 1 en 7 voorziene voorwaarden }> ; dat de tijdelijke verenigingen van aannemers krachtens artikel 7 tot de uitvoering van werken « kunnen worden » toegelaten, in zover ten minste één der deelgenoten erkend is voor de werken van » dezelfde bijzondere aard en van dezelfde belangrijkheid als die welke aanbesteed »zijn»;

Overwegende dat het bestek bepaalde dat de aannemer moest erkend zijn In de klasse 8. categorie B, E of G ; dat geen van beide vennootschappen die de tijdelijke vereniging hebben gevormd de vereiste kwalificatie bezat zodat de tegenpartij, met het oog op de toepassing van artikel 8 van de besluitwet van 3 februari 1947 tot

798

Page 31: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

regeling van de erkenning der aannemers, het dossier voor advies heeft overgelegd aan de Commissie voor erkenning der aannemers ; dat deze Commissie op 13 december 1957 concludeerde als volgt: « ... gelet op de stukken waarover zij beschikt is zij (de » Commissie) niet in staat een geldig advies uit te brengen over de vraag of de » betrokken tijdelijke vereniging technisch bevoegd is om werken van de omvang en » aard als deze uit te voeren » ; dat de Minister, op 6 februari 1958, na in de aanhef -van zijn besluit te hebben; verwezen naar artikel 8 van de besluitwet van 3 februari 1947 en naar het advies van de Commissie voor erkenning, de volgende beslissing heeft genomen :

« ..... . » Gelet op de belangen van de Schatkist ; » Op de voordracht van de Secretaris-generaal, »Besluit: »Enig artikel: De inschrijving, neergelegd door de tijdelijke vereniging

» «Compagnie Générale des Conduites d'eau Etablissements Lagrou » te Luik is » goedgekeurd voor de uitvoering van de werken voor het wegnemen van de stop »van Temaaien » ;

Overwegende dat, het onderzoek van het eerste middel zelfs daargelaten, kan worden volstaan met de vaststelling dat de Minister zijn beslissing heeft gemotiveerd door een algemene verwijzing naar de belangen van de Schatkist en naar het advies van de Commissie voor erkenning der aannemers, die verklaard had niet te kunnen adviseren gelet op de stukken waarover zij beschikte; dat uit die motivering niet kan worden opgemaakt waarom de Minister is afgeweken van de bepalingen van het bestek, krachtens welke de aannemers erkend moesten zijn in een categorie waartoe geen van dE' leden van de tijdelijke vei"eniging aan wie de aanbesteding werd toege­wezen, behoorde: dat het ministerieel besluit van 6 februari 1958 genomen is met schending van de artikelen 7 en 8 van de besluitwet van 3 februari 1947 ; dat de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw zijn bevoegdheid te buiten is gegaan,

(Vernietiging van de beslissinÇJ van de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw van 6 februari 1958 - kosten ten laste van de Staat (ministet:ie van Openbare Werken en van Wederopbouw)

N' 8118 ,_ARREST van 7 oktober 1960 (III"• Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State. Somerhausen en De Bock, verslaggever, staatsraden, en Duchatelet, substituut-auditeur-generaal ( gedeel­telijk gelijkluidend advies)*.

N.V. COMPAGNIE CENTRALE DE CONSTRUCTION (Mr De Taeye) t/ Bestendige deputatie van de provincieraad van Henegouwen en Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Arbeid

I. ARBEID - ARBEIDSBESCHERMING - GEVAARLIJKE. ONGE­ZONDE EN HINDERLIJKE INRICHTINGEN ( 1 tot 7)

II. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­VOEGDHEID - VOORAFGAAND BEROEP (I)

lil. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN -MOTIEVEN ( 4 tot 6)

1. Niet ontvankelijk is het beroep tot nietigverklaring van de be­slissing door de bestendige deputatie in eerste aanleg uitgesproken op

* Het Auditoraat besloot tot de nietigverklaring V()Or het geheel. om reden dat de bestreden akte niet had geantwoord op ieder van de middelen welke- de verzoekende partij had doen gelden.

799

Page 32: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8118)

het stuk van gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen, daar tegen die beslissing bij de Koning beroep kan worden ingesteld.

2. Opdat nieuwe voorwaarden tijdens de vergunning zouden kunnen worden opgelegd, is het niet noodzakelijk dat een wijziging is gekomen in de exploitatie of i,n de reglementering waaraan zij is onderworpen.

3. Door bij toepassing van artikel19, tweede lid, van het algemeen reglement op de arbeidsbescherming de exploitatievoorwaarden te wij­zigen, doet de administratieve overheid geen afbreuk aan de prero­gatieven van de rechterlijke macht.

4. De overheid die uitspraak doet op het stuk van gevaarlijke, on­gezonde en hinderlijke inrichtingen, motiveert voldoende haar beslissing door te verwijzen naar gemotiveerde adviezen van de Technische In­spectie van de Administratie van de arbeidsveiligheid.

5. Maar de administratieve overheid motiveert niet haar beslissing waar zij de in eerste aanleg genomen beslissing bevestigt op een punt waarover de Technische Inspectie geen advies heeft uitgebracht, zonder te antwoorden op de door de verzoeker aangevoerde middelen.

6. De financiële lasten welke de exploitant te dragen heeft, wil hij de exploitatievoorwaarden in acht nemen, kunnen op zichzelf niet tot gevolg hebben dat die voorwaarden worden verzacht of vervallen. De administratieve overheid dient niet te verklaren waarom zif de over­wegingen afwijst die ontleend zijn aan de lasten waarover de exploitant zich beklaagt.

7. Uit het dossier blijkt niet dat de Koning de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden, door de termijnen vast te stellen die hij aan de exploitant voor de uitvoering van de hem voor­geschreven maatregelen toestaat.

Gezien het op 26 november 1958 ingediende verzoeksch~ift waarbij de naam• loze vennootschap « Compagnie Centrale de Construction » de nietigverklaring vordert:

1" van de beslissing van de bestendige deputatie van de provinciale raad van Henegouwen van 22 februari 1957 ;

zo van het koninklijk besluit van 25 augustus 1958 dat die beslissing heeft ge­wijzigd;

o~~rwegende dat artikel 13, tweede lid. van het algemeen reglement voor de bescherming van de arbeid bepaalt, dat de Koning uitspraak doet over het beroep dat exploitanten instellen tegen in eerste aanleg door de bestendige deputatie genomen beslissingen; dat verzoekster niet ontvankelijk is om voor de Raad van State de nietigverklaring van de op 22 februari 1957 door de bestendige deputatie genomen beslissing te vorderen ;

Overwegende dat verzoekster sedert 1904 een vergunningsplichtige inrichting exploiteert; dat zij op 23 mei 1947 werd gemachtigd om die activiteit nog dertig jaar voort te zetten, maar dat de bestendige deputatie op 19 augustus 1955 op een klacht van buren dt? beslissing van 23 mei 194 7 zo heeft gewijzigd dat het verzoekster verboden werd de valhamers, die in haar onderneming van tweeëntwintig uur tot zes uur werken, te gebruiken ; dat de bestendige deputatie na nieuwe klachten en een door verzoekster ingediend verzoek tot afwijking de beslissing van 22 februari 1957 heeft genomen, waarmede zij :

1" in artikel 1. 1", verzoeksters vraag om afwijking verwerpt; 2"' in artikel I. 2", bevel geeft de valhamers over te brengen «naar plaatsen die

>> voldoende verwijderd zijn van de naast de fabriek gelegen woningen », en van

800

Page 33: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8118)

zodanige funderingen aan te brengen « dat geen schokken of trillingen in die woningen » worden waargenomen wanneer de valhamers werken » ; dat zij toestaat de valhamers door hydraulische persen te vervangen om die overplaatsing te vermijden ;

3• in artikel 1. 3", bevel geeft twee metalen schoorstenen voor de rook van de smidse te verhogen ;

Overwegende dat verzoekster op 12 maart 1957 tegen die beslissing in beroep is gekomen en dat de Koning, uitspraak doende over dat beroep, op 25 augustus 1958 het bestreden besluit heeft genomen, hetwelk het besluit van de bestendige deputatie wijzigt, andere voorwaarden voor het gebruik van valhamers bepaalt en artikel 1. ;5o, van het besluit van 23 mei 1947 van de bestendige deputatie met de beschrijving van de funderingen voor de valhamers opheft ;

Overwegende dat verzoekster in een eerste middel, dat met het vijfde samen­valt, het koninklijk besluit van 25 augustus 1958 verwijt geen goedkeuring te hebben onthouden aan de beslissing van de bestendige deputatie die wijziging bracht in de sedert 23 mei 1947 toegestane exploitatievoorwaarden, ofschoon er geen wijziging was gekomen in de feiten of in het algemeen regh•ment ;

Overwegende dat, luidens artib.-I 19, tweede lid, van het algemeen reglement, « de vergunning door de overheid die haar verleend heeft, kan worden ingetrokken » of opgeschorst, zo het bedrijfshoofd ... zal weigeren zich aan de nieuwe verplich­» tingen, welke deze overheid steeds het recht heeft op te leggen, te onderwerpen > ; dat deze nieuwe voorwaarden ook kunnen worden opgelegd als er niets is veranderd in de exploitatie of in de reglementering waaraan zij is onderworpen ; dat het middel niet gegrond is ;

Overwegende dat verzoekster in een tweede middel betoogt, dat de beslissing van 25 augustus 1958, waar zij de exploitatievoorwaarden wijzigde op klacht van buren, afbreuk heeft gedaan aan de prerogatieven van de rechterlijke macht ;

Overwegende dat het algemen reglement voor de bescherming van de arbeid, vastgesteld bij de besluiten van de Regent vàn I 1 februari 1946 en 27 september 1947, de bedrijven die hinderlijk kunnen zijn aan de bepalingen ervan onderwerpt ; dat de administratieve overheid binnen de grenzen van haar bevoegdheid is gebleven toen zij bij toepassing van artikel 19. tweede lid, de exploitatievoorwaarden wijzigde;

Overwegende dat verzoekster in een derde middel de bestreden beslissing ver­wijt, de op 22 februari 1957 door de bestendige deputatie genomen beslissing niet te hebben vernietigd wegens onvoldoende motivering ; dat verzoekster in een vierde middel. dat met het vorige samenvalt, betoogt, dat het koninklijk besluit van 25 augustus 1958, dat het besluit van de bestendige deputatie heeft vervangen, niet voldoende is gemotiveerd, dat het alleen verwijst « naar het onderzoek van de » zaak » en dat « het in acht punten gemotiveerd beroep op geen van die punten »werd beantwoord ... », dat, ten slotte, het koninklijk besluit niet zegt «of het » de verbouwing van de inrichting financieel mogelijk heeft geacht» ;

Overwegende dat het beroep van 12 maart 1957 betrekking had op drie soorten van bezwaren :

1" de door de bestendige deputatie opgelegde wijzigingen voo" hPt gehruik van valhamers;

ZO de wijzigingen aan te brengen aan de fabrieksschoorstenen ; 3° de financiële moeilijkheden van de onderneming en de lasten welke de op•

gelegde wijzigingen zouden medebrengen ; Overwegende dat de bestreden beslissing, wat het gebruik van valhamers betreft,

zich beroept op de adviezen van de Technische Inspectie van de Administratie van de arbeidsveiligheid, dat die adviezen, welke 10 maart en 30 juni 1958 zijn gedagtekend, uitvoerig gemotiveerd en bij het dossier gevoegd zijn ; dat de administratieve overheid haar beslissing voldoende heeft gemotiveerd door naar die adviezen te verwijzen;

Overwegende dat de door de bestendige deputatie genomen beslissing van 22 februari 1957 bevel gaf tot het verhogen van twee metalen schoorstenen, en dat het beroep van 12 maart 1957 verklaarde dat de wijzigingen aan de schoorstenen aan de g~g waren en dat de gebruikte schoorstenen binnen afzienbare tijd buiten gebruik zouden worden gesteld ; dat de bestreden beslissing, die ten andere zijde

801

Page 34: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

aangeeft welke wijzigingen zij aanbrengt in de beslissing v<Jn de bestendige deputatie zich niet uitdrukkelijk over dit punt van het beroep hedt uitgesproken, waaruit moet worden afgeleid dat zij, wat dat betreft. de in eerste aanleg genomen beslissing be­vestigt ; dat zij weliswaar verwijst naar hèt advies van de Technische Inspectie, maar dat deze administratie geen advies heeft uitgebracht over de verhoging van beide niet;:dell schoorstE'nE'n ; da~ de ?.dministr:ltiE've ove'rheid,· W<far zij de üJ E>erste aanleg genomen beslissing bevestigde zonder te antwoorden op de door verzoekster aan­gevoerde middelen, haar beslissing· niet heeft gemotiveerd ;

Overwegende dat de financiele lasten welke de exploitant te dragen heeft, wil hij de exploitatievoorwaarden in acht nemen, op ::ichzelf niet tot gevolg kunnen hebben dat die voorwaarden worderi verzacht of vervalJen ; dat de tegenpartij niet diende te· verklaren waarom zij de overwegingen afwet>s die ontleend waren aan de lasten waarover verzoekster zich beklaagde ; ·

Overwegende, ten slotte, dat verzoekster de bestreden beslissing verwijt, dat zij hem te korte tPrmijnen voor de uitVoering vari de voorgeschreven maatregelen heeft toegestaan :

Overwegende dat uit het dossier niet blijkt dat de Koning, door het vaststellen van de betwiste termijnen, 'de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden,

(Vernietiging van het koninklijk beslmt van 25 augustus 1958 voor zover het artikel 1, 3°, van het op 22 februari 1957 door de bestendige deputatie van de provinciale raad van Henegouwen genomen besluit bevestigt - verwerping voor het overige -. verdeling van de kosten ten laste van de Staat (ministerie van Arbeid) tot een. bedrag van' 250 frank en ten laste van verzoekster tot een bedrag van 500 frank)

N' 8119 - ARREST van 7 oldober .1960 (.lllo. Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad :van State, Somerhausen ep. De Bock, verslaggever, staatsraden, en Louis, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT, vertegÈ:nwoordîgd door de Minister van Openbare Werken. en van Wederopbouw (de Hr. Penen) t/ Gemeenschap Vareman-Wynant (M' Tassin)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL­VERGOEDING - VERMOGEN

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BESLISSINGEN -MOTIVERING

Uit artikel 9, § 1, 3", tweede lid, van de gecoördineerde wetten betreffende de herstelling der oorlogsschadP aan pricate goederen blijkt, dat rekening moet worden grhoudrn mrt d,, na 9 oktober 1944 toe­gebrachte oorlogsschadë voor de ràmihg van hrt vermb'geri vàn de getroffene, onverschillig of het eermogen op grond van een forfaitaire bereke.ning dan wel post na, post werd geraamd.

Doch niet gemotiveerd is dr beslissing diP. om het brdrag van de van het vermogm af te trekken schadç tr bepalen, de datum van het sclwdegeval tegeliik in dr pPrinde vóór çn in de periode na 9 oktober l&'N rac;.":iclt en ccrwii~t n{wr de uran!woordingsstukl.-en waarcan zij verklaart dat zij bij het dossia ziin grvoPgd, tenvijl zij die stukkrn niet nader orMchrifft rn hët dossirr zr niet aan· hrt licht brengt.

Gezien het op 26 juli· 1958 ingediende verioekschrift; waarbij de Belgisdie Staat, vertegenwoordigd door de Minister vati Openbare Wer~ en van Weder-

802

Page 35: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(81 19)

opbouw, de nietigverklaring vordert van de beslissing clie de Commissie van beroep inzake oorlogsschade aan private goedèrén van Brabant op 29 mei 1958 heeft gewezen inzake de gemeenschap Vareman-Wynant; -

Overwegende dat de huwelijksgemeenschap Vareman-Wynant om een finan­ciële Staàtsbijdrage heeft verzocht voor de herstelling van oorlogsschade toegebracht aan roerende ·en onroerende goederen; dàt de provinciale directeur op 22 mei 1957, om deze schade vast te stellen, het vermogen van de gemeenschap op 487.150 frank vaststelde en het in categorie B rangschikte ; dat de Commissie van beroep, na beroep van verzoeker, uitgaande van de door de Staat voorgestelde raming op 503.329 frank, van dit bedrag een som van 5.000 frank aftrok als « raming van de na 9 oktober » 1944 door oorlogshandeling aan het bedrijfsmaterieel van de getroffene toegebrachte » schade », dat zij het vermogen op 498.329 frank vaststelde en de haàr voorgelegde beslissing bevestigde ; .

Overwegende dat de Staat betoogt dat deze beslissing ingaat tegen artikel 10 van het besluit van de Regent van 7 november 1947 met betrekking tot de wijze van ·schatting . van het vermogen inzake de oorlogsschade aan private goederen, dat bepaalt : «De goederen en activa belegd in landbouwexploitaties op 9 oktober » 1944:, worden aangegeven op de basis die voor de belasting op het kapitaal aan­» genomen is», dat de getroffene, bij toepassing van artikel U van de wet van 17 oktober 1945 tot invoering. van een belasting op het kapitaa\, de forfaitaire wijze van raming van zijn vermogen heeft gekozen, eerder dan de raming post per post, die hij krachtens artikel 12 van deze wet had mogen kiezen, zoda~ hij van deze forfaitaire raming de oorlogsschade, waarmede alleen de administratie van de belasting op het kapitaal rekening had kunnen houden, niet meer mag aftrekken ;

Overwegende dat de tegenpartij tegen dit middel de tekst inbrengt van artikel ~ § 1, 3°, tweede lid, van de op 30 januari 1954 gecoördineerde wetten betreffende de herstelling der oorlogscl,mde aanprivate goederen, luidens welke onder vermogen wordt verstaan «het complex· van goederen, roerende en onraerende, getroffen· door »de bdasting op het bpita;,l ZO;,ls zij bestonden op 9 oktober 1944, ·met inacht­» neming echter van de schade door oorlogshandeling toegebracht zelfs na 9 oktober » 1944 »; dat artikellO van het besluit van de Regent van 7 november 1947, volgens hetwelk het vermogen geraamd wordt volgeris de basis die voor de belasting op het kapitaal aangewdrven is, dus niet verhindert dat rekening wordt gehouden met de na 9 oktober 194:4 geleden schade; .

Overwegende 'dat volgenS: artikel 9, § I. 3°, tweede lid, van de gecoördineerde wetten, de oorlogsschade in aanmerking behoort te worden genomen, onverschillig of het vermogen op grond van een forfaitaire berekening dan wel post n<;~ post werd geraamd ; dat het middel rechtsgrond mist ;

Overwegende dat de bestreden beslissing in de eerste plaats vaststelt dat de getroffen partij zich beroept op schade opgelopen op 2 september en 6 oktober 1944; dat zij verder als volgt is gemotiveerd:

« ... Qverwegende dat de Commissie van beroep, uitgaand van de bij het dossier » gèvoegde stukken ter verantwoording, de raming van de na 9 oktober 1944 door »oorlogshandeling aan bedrijfsmaterieel van de getroffene toegebrachte schade; » op minimum 5.000 frank vaststelt >.' ; ' ·

Overwege,nde dat de Commissie van beroep de datum van het ·schadegeval tegelijk 'In de periode vóór· ·en in de periode na 9 oktober 1944 vàststelt ; dat zij vervolgens, om de minimumwaarde van de oorlogsschade te bepalen, verwijst naar bij het dossier 'gevoegde verantwoordingsstukken die zij niet nader omschrijft en die het ~ossier · niet aan het licht brengt ; dat de;e motivèring een ~egenstri]dlgheid ten aanz1en van de datum van het schadegeval bevat~ bovendien niet voldoende is en de Raad van State niet in de gelegenheid stelt zijn toezicht uit te oefenen

(Vernietiging' - overschrijving - verwijzing) ' . ' .

80:3

Page 36: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N'· 8120 - ARREST van 11 oktober 1960 (IVrle Kamer) De HH. Mast, voorzitter-verslaggever, Buch en Mees, staatsraden, en Van Haecke, substituut-auditeur-generaal.

STROOBANT t/ BElgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de Hr. Van Koninckxloo)

I. RECHTSPLEGING ~ GEEN GROND TOT UITSPRAAK 11. RECHTSPLEGING ~ HERV A. TTING VAN HET GEDING

Er is geen grond om uitspraak te doen, daar de verzoeker overleden is en de erfgenamen het geding niet hebben hervat*.

Gezien het verzoekschrift d.d. 11 juli 1958 ; Gezien het arrest d.d. 21 juni 1960 •• waarbij de debatten werdèn heropend;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van het besluit van de Minister van Financiën d.d. 12 mei 1958 waarbij verzoeker, aangestelde der douanen op proef, met ingang van I september 1958 afgedankt werd; dat het bestreden besluit op 17 mei 1958 aan verzoeker is betekend ;

Overwegende dat verzoeker overleden is op 18 december 1959; dat zijn recht­hebbenden het geding niet hebben hervat,

(Geen grond tot uitspraak ~ kosten ten laste van de verzoekencle partij)

N' 8121 - ARREST van 13 oktober 1960 (VIde Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter-verslaggev<>r, Decleire en Coyette. staatsraden, en Senelle, auditeur.

VILZ tJ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van U;J<~nbnre Werken en van Wederopbouw (de Hr. Penen)

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN~ GERECHTIGDEN OP DE WET ~ VREEMDELINGEN

De omstandigheid dat de hoge kosten van de proccdure van natu­ralisatie de getroffene ervan hebben doen afzien, kan geen afwiiking van de dringende eisen van artikd .~ van de gecoördineerde wetten wettigen.

Gezien het op 22 januari 1960 ingediende verzoekschrift, waarbij R.églna Vilz de nietigverklaring vordert van de op 1 december 1959 door de Commissie van beroep inzake oorlogsschade aan private goederen van Luik gewezen en de 18• van dezelfde maand ter kennis gebrachte beslissing, houdende afwijzing van de aanvraag om financiële Staatsbijdrage voor oorlogsschade aan te Rocherath gelegen goederen ;

Overwegende dat de bestreden beslissing de eis om financiële Staatsbijdrage heeft afgewezen omdat appellante niet voldeed aan de eisen van artikel 3 van de door het koninklijk besluit van 30 januari 1954 gecoördineerde wetten;

Overwegende dat vaststaat, dat verzoekster de dag van het schadegeval de Belgische nationaliteit niet bezat ; dat zij haar aanvraag om naturalisatie niet op regelmatige wijze vóór het schadegeval had ingediend ter uitvoering van artikel 16 van het koninklijk besluit van 14 december 1932 tot coördinatie van de wetten op de verwerving, het verlies en de herkrijging van de nationaliteit ;

8C4

• Zie, in dezelfde zin. arrest Debra, nr 77S6 vur. I april 1960. en de noot . • ., Arrest nr 7955.

Page 37: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overwegende dat verzoekster zich ertoe beperkt te beweren dat alleen de hoge kosten van de procedure haar ervan hebben doen afzien, op het in artikel 3, §' 4, 1°, bedoelde tijdstip een aanvraag om naturalisatie in te dienen ; dat die omstandigheid geen afwijking van de dringende eisen van artikel 3 van de gecoördineerde wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen kan wettigen ; dat de Commissie van beroep de wet juist heeft tO'\]qJ:est,

(Verwerping)

N' 8122 - ARREST van 13 oktober 1960 (VIde Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Decleire en Coyette, staatsraden, en Haesaert, substituut·auditeur-generaal.

LACROIX (M' Sor·el) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd dom de Minister van Financiën (M' Wolff)

RECHTSPLEGING ~ AFSTAND VAN HET GEDING

Afstand van het geding ingedirnd door de raadsman van de ver­zoeker.

Gezien het op 6 juni 1956 door Eclouard Lacroix in(Jecliencle verzoekschrift;

Overwegende dat verzoekers raadsman, Mr Sorel. in een brief van 28 sep­tember 1960 vraagt « dat de Raad van State akte zou nemen van de afstand van » de Hr Lacroix ... '>,

(Afstand van het geding ~ kosten ten laste van verzoeker)

Nr 8123 -ARREST van 13 oktober 1960 (Vl'1" Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter, Decleire en Coyette, verslaggever, staatsraden, en Hoeffler. substituut-auditeur-generaal.

GEORGES (M' Philippart) t/ Burgemeester der stad Luik (Mr Ligot)

I. HUISVESTING ~ KROTWONINGEN (I en 2) 11. RECHTSPLEGING ~ VERZOEKSCHRIFT ~ BELANG ~ BIJZON­

DERE PERSONEN ( 1)

1. De eigenaar van een huis heeft er belang bif de nietigverklaring te vorderen van het besluit waarbii de burgemeester ten aanzien van dat huis een woonverbod uitr:aardigt op grond van artikel 11 van de wet van 7 december 1953.

Het is van weinig belang dat de procedure tot onteigening van het huis was ingezet, vermits de eigenaar het kon verhurqn totdat de ont­eigening zou voltrokken zifn.

2. Door het woonverbod te steunen op een verslag van de gezond­heidsinspecteur dat tot de ongezondverklaring van het huis concludeert en op een ministerieel besluit dat het bewustP huis ongezond bevindt, en zo de eigenaar niet beweert dat de bevindingen van het verslag !)als zouden zifn, oefent de burgemeester zifn bevoegdheid overeenkomstig de wet uit.

80.'5

Page 38: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8123)

Gezien het op 31 juli 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij Mevrouw Georges, weduwe Habran, de nietigverklaring vordert van het besluit van 1 juni 1959 van de burgemeester van Luik dat een woonverbod wegens ongezondheid heeft uitgevaardigd ten aanzien van het aan verzoekster toebehorende huis, gelegen 23 en Potiérue ;

Overwegende dat de burgemeester van Luik in een besluit van 1 juni 1959 « een woonverbod ten aanzien van het huis gelegen « en Potiérue » nr 23 heeft uit~ gevaardigd en de eigenares, Mevr.' de Wed. Habran met woonplaats te Wandre, » rue Meuse, 11. en met gewone verblijfplaats rue de la Boucherie, 25, te Luik, » verbod heeft opgelegd het te betrekken of als woning te verhuren » ; dat hij de ontruiming binnen een op 31 juli 1959 verstrijkende termijn heeft gelast ;

Overwegende dat de gemeenteraad, in zijn beslissing van 23 april 1956, onder meer heeft besloten dat het bewuste huis een krot en een ongezonde woning was en dat er grond was het te onteigenen onder voorbehoud van de toekenning van, de in de wet van '7 december 1953 bedoelde toelagen;

Overwegende dat de gezondheidsinspecteur op 11 juni 1956, in een omstandig verslag gericht aan de Minister van Volksgezondheid El! medegede<>ld aan de burgemeester, geconcludeerd heeft dat het betrokken gebouw een krot was ;

Overwegende dat een besluit van de Minister van Volksgezondheid van 14 augustus 1957. steunend op net vetslag van de algemene directie voor :Ie hygiëne, onder meer de te Luik « en Potiérue » nr 23 gelegen woning als ongezond heeft erkend voor de toepassing van artikel 11 van de wet van 7 december 1953;

Overwegende dat de burgemeester ingevolge deze beslissingen en dit verslag het bestreden besluit heeft genomen ;

Overwegende dat verzoekster betoogt dat dit besluit met machtsoverschrijding werd genomen, dat « de woning normaal wordt onderhouden en bewoond en dat niets »in het besluit van 1 juni 1959 de beslissing tot ongezondverklaring wettigt»;

Overwegende dat de tegenpartij betoogt dat de eis niet ontvankelijk is, omdat verzoekster noch haar hoedanigheid. noch de aard van de aangevoerde schade genoegzaam in haar verzoekschrift heeft opgegeven ; dat zij verder betoogt dat de eis niet ontvankelijk is omdat verzoekster noch van een titel. noch van enig belang bij de nietigverklaring doet blijken, « dat het verzoekschrift volledig in gebreke blijft » ten aanzien van het bestaan en de aard van een eventuele schade » ;

Overwegende dat de bestreden beslissing zelf, in artikel 1. alle gegevens bevat als vereist bij artikel 2. 1~. van het besluit van de Reg•ent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State ; dat verzoekster eigenares is van het huis waartegen een woonverbod is uitge­vaardigd zodat zij het kon verhuren totdat de onteigening zou voltrokken zijn ; dat de middelen van niet-ontvankelijkheid niet in aanmerking kunnen worden genomen ;

Overwegende dat het machtsmisbruik waarop verzoekster zich beroept, ontleend is aan het gemis van motivering en de onnauwkeurigheid in de motieven van het bestreden besluit ;

Overwegende dat niet kan worden betoogd, dat de bestreden beslissing niet genoegzaam is gemotiveerd ; dat immers uit de tekst ervan blijkt dat zij steunt op het verslag van de gezondheidsinspecteur van 11 juni 1956 dat tot de ongezond­verklaring van het huis concludeert, op het advies van de algemene directie van de hygiëne en op het ministerieel besluit van 14 augustus 1957 dat het bewuste huis ongezond bevindt ;

Overwegende dat verzoekster i!i~t hcwent. dc!t de bevinding2n van het verslag van de gezondheidsinspecteur vals zouden zijn ;

Overwegende dat de burgemeester derhalve, toen hij de bestreden beslissing nam, zijn bevoegdheid overeenkomstig de wet heeft uitgeoefend.

(Verwerping - kosten ten laste van verzoekster)

806

Page 39: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N' 812"1 -· ARREST van 13 oktober 1960 (VIct• Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Decleire en Coyette, staatsraden, en Senelle, auditeur.

BELGISCHE STAAT. vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederpbouw (de Hr. Penen) t/ Dehaen

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTELVER· GOEDING - GRONDERVEN EN GEBOUWEN

1. Uit de bewoordingen van artikel 9, § 1. A, ]o en 2", can de gecoördineerde wetten bliikt niet dat de wnrzirminr.ren onder 1° en 2" geliiktiidig op de herstelli~g can de aan een enkel gebouw toegebrachte schade kunnen tcorden toegepast.

2. Niet gemotiveerd is de beslissing van de commissie van beroep welke niet opgeeft op welke fPiteliike gegetoens zii steunt om te beslissen dat de helft wn het geteisterd grhouw mor bewoning door de eigenaar en de andere helft roor de behoeften van het hotel diende.

Gezien de op 25 november 1959 ingediende verzoekschriften, waarbij de Bel­gische Staat. vertegPnwoordigd door de Minister v:m Openbare Werken en van Wederopbouw. de nietigwrklaring vordE'rt van de op 22 september 1959 door de Commissie van beroep inzake oorlogsschade aan private goederen van Namen gewezen en op 8 oktober 1959 ter kennis g~hrachte beslissing die uitspraak doet op het door Ros;dic DPh<len. \\"'.'duwc Ar.,1rë Colwen ilwcste\ck ho<JCr b2roèp tegen de in herziening gewezen besli>sing van 28 februari 1955 van de provinciale directie van Namen;

Overwegende dat d? tcÇJcnp;lrtii Pio·~~Paar is vr:n ,--en ç:u·Dou'vv tr- Godinn.::_-. waari11 zij een hotel-pensioen exploiteert ; dat de betwisting omtrent de toekenning van een vergoeding voor oorlogsschad<? betrekk:inq hedt op de eventuele toepassing op de zaak van artikel 9, § I. A. 2°, van de gecoördinPerde wt'tten, volgens hetwelk de getroffenen, categorie A, aampraak op inteqra]n Vl'f\JOPdinr, voor e~n woonhuis kunnen maken ; dat de tegenparlij betoogt dat het getroffen gebouw ten aanzien van de geringe omvang van het hotPibedrijf moet worden geacht een woonhuis te zijn; dat het feit door verzoeker wordt betwist;

Overwegende dat de Commissie van beroep de bestreden beslissing hierdoor motiveert, dat het ter zake, gelet op het betrekkelijk geringe aantal kamers van het gebouw, billijk is aan te nemen, d2t de h2lft voor hewoninq door :1et qezin en de andere helft voor de behoeften van het hotel dimde ; dat zij hieruit afle-idt dat er grond is om integrale vergo<'ding voor d(' helft Vi'"1 c!:· sch<1d<> to~ 1 c ke.1:wn:

Overwegende dat uit de bewoordingen van artikel 9, § I. A. I 0 en 2°, niet blijkt dat de voorzieningen onder I o f'll 2o gelijktijdig op de herstelling van de aan een enkel gebouw toegebrachte schade kunnen worden toegepast ; dat de bestreden beslissing deze bepalingen verkeErd toepa3t;

Overwegende dat de bestreden beslissing in haar motieven niet opgeeft, op welke feitelijke gegevens zij stc•unt om te beslissen dat de helft van bet gebouw voor bewoning dom• het gezin en de andere helft voor de bPhocften van het hotel diende; dat de bestreden beslissing in dezen niet genoegzaam is gemotiveerd,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

,')(}/

Page 40: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N• 8125 - ARREST van 13 oktober 1960 (VJde Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter, Decleire en Coyette, verslaggever, staatsraden, en Boland, substituut-auditeur-generaal.

LEJEUNE (Mr• Stassen en Ranscelot) t/ Gemeente Nandrin

I. GEMEENTEN ~ VOOGDIJ ~ VERNIETIGING 11. ADMINISTRATIEVE AKTEN~ GELDIGHEID~ BEVOEGDHEID

BEPERKING IN DE TIJD 11. RECHTSPLEGING ~ VERZOEKSCHRIFT ~ TERMIJNEN ~ VER­

LENGING EN STUITING IV. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NIETIGVERKLARING ~ BE­

VOEGDHEID ~ MIDDEL VAN AMBTSWEGE

Geen enkele wets- uf rcglementsbepaTing schriift voor, dat de termijn waarbinnen de toezichthoudende overheden hun bevoegdheid kunnen uitoefenen, wordt eerle.ngd wanneer de laatste dag van die termijn een zondag of feestdag is.

Het is die zondag of die feestdag dat de termijn voor het instellen van beroep bij de Raad van State, welke gestuit werd door het tot de torzichthoudrndc ovcrhrid gr1ichtr bczwaar.<chrift, opn'cuw lJeginl tr lop'en.

De Raad van State wijst ambtshalve (ontslag van de maatregelen die het onderzoek voorafgaan) op de laattijdigheid van het beroep.

Gezien het op 8 april 1960 ingediende verzoekschrift, waarbij Jules Lejeune de nietigverklaring vordert van de op 29 september 1959 door de gemeenteraad van Nandrin genomen beslissingen;

Gelet op het bevel van 12 mei 1960 dat partijen ontslaat van de aan het onderzoek voorafgaande maatregelen en waarbij de termijnen, bepaald in de artikelen 14 en 18 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, tot onder­scheidenlijk vijf en drie dagen worden ingekort;

Overwegende dat de gemeenteraad van Nandrin de bestreden beslissingen op 29 september 1959 heeft genomen; dat de gouverneur van de provincie Luik· die beslissingen op 23 november 1959 heeft gèscnorst; dat cle bt>stendige :leputatie de schorsing heeft gehandhaafd ; dat de gemeenteraad van Nandrin op 29 december 1959 van die schorsing akte heeft genomen; dat de gouverneur op 3 maart 1960 aan verzoeker en aan de gemeenteraad van Nandrin heeft bericht. dat de Minister van Binnenlandse Zaken de procedure tot nietigverklaring van de bestreden beslis­singen niet had voortgezet ;

Overwegende dat de termijn van veertig dagen waarover de Koning beschikte om de gemeenteraadsbeslissingen te vernietigen, inging op 30 december 1959 en verstreek op zondag, 7 februari 1960; dat geen enkele wets- of reglementsbepaling voorschrijft, dat de termijn waarbinnen de toezichthoudende overheden hun bevoegd­heid kunnen uitoefenen, wordt verlengd wanneer de laatste dag van die termijn een zondag of feestdag is ; dat de termijn van zestig dagen waarbinnen verzoeker bij de Raad van State in beroep kon komen, bijgevolg op donderdag, 7 april 1960, is verstreken ; dat het beroep van 8 april te laat is ingesteld en derhalve niet ont­vankelijk is,

(Verwerping - kosten ten Jaste van verzoeker)

808

Page 41: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N• 8126 - ARREST van 14: oktober 1960 (lilde Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, Somerhausen en De Bock, staatsraden, en Joachim, auditeur-generaal.

EVRAETS ( Mr• Genot en De Doncker) f./ Belgische Staat, ver­tegenwoordigd door de Minister van Afrikaanse Zaken, Gouverneur-generaal van Belgisch-Congo en Vice-Gouver­neur-generaal van Belgisch-Congo (de Hr. Hamaide)

I. OVERZEESE GEBIEDEN - VERKRIJGEN VAN DE ONAFHAN­KELIJKHEID

Il. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN DE TEGENPARTIJ

III .. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG - PER-· SONEELSLEDEN

Daar de fundamentele wet van 19 mei 1960 de Staat, waarvan de macht zich krachtens artikel 1 van de Grondwet tot dan toe over België en Congo uitstrekte, niet heeft ontheven ran de verantwoordelijkneid voor akten van de openbare ot:Prheden diP tot .'3() juni 1960 onder zijn soevereiniteit ressorteerden, Pn daar in geen tcetsbepaling en in geen door een wet bekrachtigd internationaal verdrag grond is gelegen voor een tegenovergestelde stelling, moet de Staat, waarvan het gezag zich tot het grondgebied van Congo uitstmkte, vrrweerder zijn in beroepen die voor de Raad van State zijn ingesteld tegen administratirve akten van de onder die Staat ressorterende overheden.

In die zin behoort te worden gehandeld, wanneer het gaat om administratieve akten die de statutaire toestand van ambtenaren en magistraten hebben gewijzigd. De wetgever heeft, met het oog op de mogelijke gevolgen van de wet ran 19 mei 1960, dit personeel waar­borgen toegekend in verhouding tot de statutaire toestand die het onder de regeling van de wet van 18 oktober 1908 genoot. De leden van dit personeel hebben er derhalve een rPchtstreeks en onmidrlellifk belang bif, enige beslissing die hun rechtstnestand t'óór de wrt van 19 mei 1960 mocht hebben gewijzigd, hersteld te zien.

IV. OVERZEESE GEBIEDEN - OPENBARE DIENSTEN - JUSTITIE - MAGISTRATEN (1 tot 3)

V. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - TUCHTREGELING DISCIPLINAIR KARAKTER VAN DE MAATREGEL (1 )

Vl. RECHTSPLEGING - ONDERZOEK (2 en 3) VII. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID BEVOEGD.

HElD - OPDRACHT VAN MACHT (2)

VIII. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN -MOTIEVEN (3)

IX. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING VAN DE WET - MOTIEVEN (3)

1. Als de overheid, die bewegd is om bii toepassi.ng van artikel 5, vijfde lid, van de gecoördineerdr decreten op het statuut der beroeps­magistraten aan een magistraat met voorlopige aanstelling die hoe-

R09

Page 42: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8126)

danigheid wegens morele ongeschiktheid te ontnemrn, in een bepaald geval rekening heeft gehouden met de feiten die aanleiding hebhen gegeven tot het instellen van een tuchtvordering om de geschiktheid van de betrokkene te beoordelen, volgt daaruit niet dat haar beslissing neerkomt op een verkapte afzetting.

2. Wanneer een ordonnantie van de vice-gouverneur-generaal van Congo verwijst naar artikel 11 van het besluit van de Regent van 1 juli 1947 betreffende de bestuursinrichting van de Kolonie, is er een wettrlifk vermoeden van afwezigheid of van onbekwaamheid van de vervangen gouverneur-generaal*.

De door de verzoeker in algeml'nc bewoordingen en zonder opgave van enig feit tot staving, geformulerrde eis om op dat punt een onderzoek te laten verrichten, is niet ontvankelijk.

Geen bepaling kan worden ingrroepen om dr hij artikel 5, viffdr lid, van de gecoördineerd(? decreten op het statuut der heroepsmagis­traten overgedragen bevoegdheid tot de titularis van het ambt van gouverneur-generaal persoonlijk te beperken.

3. De krachtens artikrl 5, vijfde lid, van de gecoördineerde de­creten op het statuut der beroepsmagistraten genomen beslissingen behoeven niet in de vorm gemotiveerd te zijn, maar het is zaak van dr Raad van State na te gaan of de bevoegde ovrrheid, toen zif die hrslis­~·'ngen nam, binnen d(' grrnzrn can haar hroorde!irgebrvocgdh,•id i<;

gebleven. Terzake blijken de rnatirven van dr beslissing duidPlifk uit hrt

onderzoek van het dossier en de door de bevoegde overheid gegeven beoordeling wordt geenszins tegengespro.~ en door de gegevens welke er worden besproken. En de door de verzoeker gevorderde onderzoeks­maalregelen kunnen de grondslagen van die beoordeling niet wijzigen.

Gezien het op 24 november 1958 door H. EvraPts ingediende verzoekschrift ;

Overwegende dat verzQ('ker de nietigverklaring vordert van een 19 augustus 1958 gedagtekende admi11istratiev€' 'lktl·, ondertekend door de vice-gouv<>rneur-generaal van Belgisch-Congo die optreedt voer de gouverneur-generaal ;

Overwegende dat de wetgever. toen hij in de fundamentele wet betreffende het staatsbestel van Congo van 19 mei 1960 stelde, dat «Congo, zoals dit land is >>begrensd, een ondeelbare en democratische Staat vormt», zonder te bepalen in hQ{'ver dit land verantwoordelijk is voor administratieve akten van de overheden die dit gedeelte van het nationaal grondgebied tot dan toen regeerd~;n en bestuurden, de Staat. wa:1rvan de macht zich krachtE'ns artikel 1 van de Grondwet tot dan toe over België en Congo uitstrekte, niet heeft ontheven van de verantwoordelijkheid voor akten van de openbare overheden die tot 30 juni 1960 onder zijn soevereiniteit ressorteerden ; dat in geen wetsbepaling en in geen door een wet bekrachtigd internationaal verdrag grond is gelegen voor een tegenovergestelde stelling ; dat de Staat, waarvan het gezag zich tot hPt grondgebied van Conqo uitstrektP, verweerder moet zijn in beroepen die voor de Raad van Stat<~ worden ingesteld tegen adminis­tratieve akten van de onder die Staat ressorterende overheden ;

Overwegende dat in die zin behoort te worden gehandeld, wanneer het gaat om administratieve akten die de statutaire toestand van ambtenaren en magistraten hebben gewijzigd ; dat de wetgever. met het oog op de mogelijke gevolgen van de

• Zie-, in dezelfde zin. arrest S('ete, nr 1R37. van 26 ~eptember 1952.

RlO

Page 43: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8126)

wet van 1960, dit personeel waarborgen heeft toegekend in verhouding tot de statutaire toestand die het onder de regeling van de wet van 18 oktober 1908 genoot; dat de leden van dit personeel er dt>rhalve een rechtstreeks en onmiddellijk belang bij hebben, enige beslissing die hun rechtstoestand vóór de inwerkingtreding van de wet van 1960 mocht hebben gewijzigd, hersteld te zien;

Overwegende dat verzoeker bij ministerieel besluit van 31 oktober 1957 tot magistraat met voorlopige aanstelling werd benoem:! ; dat de vice-gouverneur­generaal, optredend voor de gouverneur-generaal, bij ordonnantie van 19 augustus 1958 verzoeker zijn hoedanigheid van magistraat met voorlopige aanstelling wegens morele ongeschiktheid heeft ontnomen, en beslist heeft dat deze ordonnantie op 31 augustus 1958 van kracht zou worden; dat hij, bij ordonnantie vaiJt 30 :mgustus 1958, de inwerkingtreding tot 21 september 1958 heeft verdaagd; dat beide ordon­nanties zich in de aanhef beriepen op artikel 5, vijfde lid, van de gecoördineerde decreten op het statuut der beroepsmagistraten ; .

Overwegende dat verzoeker in eerste middel betoogt. dat dit neerkomt op een verkapte afzetting ; dat hij zich daarvoor beroept op een tegen hem geopend tuchtonderzoek en op een brief van de gouverneur-generaal van 18 -september 1958, die hem liet weten dat zijn ambt hem werd ontnomen « wegens de feiten van het » tuchtonderzoek » ;

Overwegende dat de beslissing van de overheid die tot het toepassen van artikel 5, vijfde lid, van de gecoördineerde decteten bevoegd is, al heeft zij rekening giehouden met de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het instellen van een tuchtvordering om de geschiktheid Yiln de bctrc.kkene te beoordelen, daarom nog niet neerkomt op een verkapte afzdting ;

Overwegende dat verzoeker in een tweede middel betoogt, dat de vice-gouver­neur-generaal niet bevoegd was om tot het nemen van de in artikel 5, vijfde )jid, bedoelde maatregel te besluiten ;

Overwegende dat de bestreden ordonnanties uitdrukkelijk verwijzen naar artikel 11 van het besluit van de Regent van 1 juli 1947 betreffende de bestuurs­inrichting van de kolonie, hetwelk bepaalt : « lngPval hij afwezig of verhinderd is, » wordt de gouverneur-generaal vervangen voor de vice-gouverneur-generaal . . . ef, » bij diens ontstentenis, door de secretaris-generaal » ; dat verzoeker betoogt, dat die bepaling alleen de bestuursinrichting van de kolonie betreft ; dat hij eraan toevoegt dat uit geen gegeven van het dossier blijkt, dat dezE' ov~rdr2cht van bevoeg::lheid op regelmatige wijze door de vice-gouverneur-generaal zou zijn uitgeoefend ;

Overwegende dat de vice-gouverneur-generaal in de aanhef van de bestreden ordonnanties uitdrukkelijk naar artikel 11 van het besluit van de Regent van 1 juli 1947 verwijst; dat er een wettelijk vermoeden van afwezigheid of van onbekwaam­heid van de vervangen gouverneur-generaal is ; dat de door verzoeker in algemene bewoordingen en zonder opgave van enig feit tot staving, geformuleerde eis om terzake PPn onderzoek te laten verrichten, niPt ontvankelijk is ; dat geen bepaling kan worden ingeroepen om de bij artikel 5. vijfde lid, overgedragen bevoegdheid tot de titularis van het ambt van gouverneur-generaal persoonlijk te beperken ;

Overwegende dat verzoeker in een derde middel betoogt, dat de bestreden beslissing niet in de vorm is gemotiveerd en dat aan dt> hand daarvan « niet kan » worden uitgemaakt of de hem ter kennis gebrachte beslissing tot uitsluiting hieruit >' voortkomt dat de drie feiten waarvan hij voordien kennis heeft gekregen bewezen » waren bevonden, of althans één ervan, dan wel of de beslissing integendeel Is » ingegeven door andere, niet bekendgemaakte redenen » ; dat hij deze feiten ten andere ontkent en in een vierde middel betoogt dat dt> beslissing op geen motief of op verkeerde motieven berust ;

Overwegende dat de krachtens artikel 5, vijfde lid. van het statuut genomen beslissingen niet in de vorm behoeven gemotiveerd te zijn, maar dat het zaak van de Raad van State is na te gaan of de bevoegdt> overheid, toen zij die beslissing nam, binnen de grenzen van haar beoordl'lingsbevoegdheid is gebleven ;

Overwegende dat het t,uchtdossier, samln met verzoekers verklaringen, werd doorgezonden aan de gouverneur-generaal dit> de tuchtvordering in beraad hield en de procureur-generaal om advies verzocht over de eventuele toepassing van artikel 5, vijfde lid; dat ingevolge dit advii'S de ordonnantie van 19 augustus 1958 tot

Rll

Page 44: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

stand is gekomen; dat de motieven van de bPslissing duiddijk blijkm uit het onderzoek van het dossier en dat de door de bevoegde overheid ~geven beoordeling geenszins wordt tegengesproken door de gegevens welke er worden besproken ;

Overwegende dat de door ·verzoeker gevorderde onderzoeksmaatregelen de grondslagen van die beoordeling niet kunnen wijzigen,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

N' 8127 - ARREST van 14 oktober 1960 (lilde Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, Somerhausen eri De Bock, staatsraden, en Duchatelet, substituut-auditeur-generaal.

MILBAUER (M 1 Katzenelenbogen) t/ Belgische Staat, vertegen~ woordigd door de Minister van Middenstand en Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen (de Hr. Oslet)

I. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN - RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFSTANDIGEN - RECHTSVORDERINGEN

De door de wet van 28 maart 1960 opgerichte Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen treedt in de rechten en verplichtingen van het Solidariteits- en Waarborgfonds. Hij treedt in de plaats van het Fonds bij de beroepen welke tegrn dit laatste bij de Raad van State zijn ingesteld*.

II. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN - GESCHILLEN - BE­ROEP BIJ DE RAAD VAN STATE (I en 2)

lil. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN DE TEGENPARTIJ (2)

1. Uit artikel 68 van de wet can 28 maart 1960 blijkt, dat in geval van vernietiging van een door de commissie van beroep genomen beslissing, de zaak dient te worden vertorzen naar de hoge commissie voor de pensioenen der zelfstandigen**.

2. De Minister van Middr>nstand is gcrn teg<:npartii hï f·p 1 beroep tot nietigverklaring van de bPslissing van een commissie van beroep voor de pensioenen der zr::lfstandigen. .

Het is evenwel van weinig belang dat alleen de Minister als tegen­partij is vermeld, zo het verzoekschrift geen twiffel overliet wat betreft het onderwerp can het bcrocp rn hp• So!idari>'r-ifs- rn 'Faa··bo:gfon(Z.,. rrgelmatig in de zaak ;s geroepen*'*.

IV. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN - GESCHILLEN -COMMISSIE VAN BEROEP - MOTIVERING VAN DE BESLISSINGEN

V. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BESLISSINGEN -MOTIVERING - DOOR VERWIJZING

De beslissing van de commissie van beroep ooor de pensioenen der zelfstandigen is niet gemotiverrd, waneer zij zich er toe beperkt naar het verslag van de verslaggever te verwijzen zonder de motivering

• en *"* Zje, in dezelfde zin, arrest Rijksdientólt voor de pensioenen. der zelfstandigen t/ Simon, n~" R116. van 7 oktober 1960. en de noot .

.... Zie, in dezelfde zin. arrest Michaud, n~" 7903. van] 3 juni 1960.

Rl2

Page 45: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8127)

ervan tot de hare te maken, rn wannrrr dat verslag noch in de beslissing is overgenomen, noch samrn mrt deze laatste werd genotificeerd.

Gezien het op 12 december 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij Samuel Milbauer de nietigverklaring vordert van de beslissing nr 685 F van 8 oktober 1959 van de Commissie van beroep van Brabant die uitspraak doet over beslissingen in eerste aanleg door het Solidariteits- en Waarborgfonds genomen, van welke beslissing op 13 oktober 1959 kennis is gegeven;

Overwegende dat de beslissing van de Commissie van beroep van Brabant die uitspraak doet inzake toekenning van toelagen aan zelfstandige arbeiders op 8 oktober 1959 is genomen en dat op 13 oktober van die beslissing kennis is gegeven; dat het beroep bij de Raad van State op 12 december 1959 is ingesteld; dat' de Raad van State, volgens artikel 68 van de wet van 28 maart 1960 betreffende het rust­en overlevingspensioen der zelfstandigen, bevoegd is om uitspraak te doel). en de zaak, bij vernietiging. naar de Hoge Commissi~ voor de penslomen der zelfstat1digen te verwijzen;

Overwegende dat het Solidariteits- en Waarborgfonds krachtens artikel 63 van dezelfde wet, op de dag van de bekendmaking van deze laatste, dit is 4 april 1960. opgehouden heeft te bestaan en dat de Rijk~dic>nst voor de pensioenen d2r zelf­standigen als instelling met rechtspersoonlijkheid in de rechten en verplichtingen van het Fonds treedt; dat die dienst dus par~i j ;s in pl<><lts van het Solidariteits- en Waarborgfonds ;

Overwegend dat de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Middenstand, niets met de bestreden beslissing heeft uit te staan ; dat hij op zijn verzoek buiten de zaak moet worden gesteld ;

Overwegende dat verzoeker, de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Middenstand, als tegenpartij had aangewezen maar dat het verzoek­schrift geen twijfel liet bestaan omtrent het beoogde doel nocll omtrent de steller van de bestreden akte. zodat van het beroep terecht dienovereenkomstig kennis werd gegeven; dat de tegenpartij trouwens heeft afgezien van de exceptie van niet-ont­vankelijkheid steunend op verzoekers vergissing ;

Overwegende dat de kosteloze toelagen, bedoeld in de wet van 30 juni 1956, aan verzoeker waren geweigerd ; dat de Commissie van beroep haar beslissing als volgt )leeft gemotiveerd :

«Op advies van de verslagever Mej. Lejuste, uitgebracht op 30-4-1959; » Aangezien de inlichtingen die verzoeker aan de Commissie heeft verstrekt.

» geen nieuwe gegevens hebben bijeengebracht ; >> Aangezien de inlichtingen die verzoeker a~n de Commissic hcdt verstrekt.

>> rifieerd blijkt te zijn » ; Overwegende dat het bij het dossier gEvoegde verslag van 30 april 1959

ondertekend is: «De verslaggever, J. De Weirt »; dat Mej. Lejuste weliswaar dat verslag in haar advies heeft overgenomen, maar dat de Commissie, door naar dat advies te verwijzen, de motivering ervan niet tot de hare heeft gemaakt ; dat bedoeld verslag in de beslissing niet is overgenomen. noch samen met deze laatste werd genotificeerd ; dat de motivering van de bestreden beslissing de Raad van State niet in de mogelijkheid stelt zijn toezicht uit te oefenen ; dat de Commissie van beroep. door uitspraak te doen bij niet-gemotiveerde beslissing, haar bevoegdheid heeft overschreden,

(Vernietiging van de bestreden beslissing ~ overschrijving van het arrest op de registers van de Commissie van beroep van de provincie Brabant die uitspraak doet over beslissingen in eerste aanleg door het Solidariteits- en Waarborgfonds genomen, en melding ervan op de kant van de vernietigde beslissing ~ verwijzing van de zaak naar de hoge commissie voor de pensioenen der zelfstandigen ~ kosten ten laste van de Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen)

813

Page 46: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N' 8128 - ARREST van 11 oktober 1960 (III<I" Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State. verslaggever. Somerhausen en De Bock, staatsraden, en Duchatelet, substituut-auditeur-generaal. ·

RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFSTAN-. DIGEN (de Hr. Oslet) tj Bechoux ·

I. . PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN ~ RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFSTANDIGEN ~ RECHTSVORDERINGËN

U. RECHTSPLEGING ~ AFSTAND VAN HET GEDING

lil. RECHTSPLEGING -- HERVATTING VAN HET GEDING

De Rifksdienst voor de pensioe~en der zelfstandigen is een openbàre i~tellin~ die de wetmoet uitvoeren, maar zij kan bif gebrek aan belaf!g van haar beroep afstand doen .

. . . . . . Onder meer van het beroep tot nietigverklaring van dè be­slissing van ee.n commissie r:an beroep t;oor de pensioenen der zelf­standigen, wanneer de tegenpartij Óverleden is en d~? rechtverkrijgenden ban de tegenpartil het geding niet hebben hervat ·en wanneer geen aanvraag om uitbetaling van vervallen en niet uitgekeerde achterstallen werd ingediend.

Gezien het op 7 december 1959 (ngedi"nde verzoe~schrift, waarbij het Solida­rîteits- en Waarborgfonds, thans de Rijksdienst voor de pensioeneD; der zel~standigen, de .nietigverklaring vordert van «de beslissing nr 133 van de C0111missie. van beroep ·» van Luxemburg van 27 oktober 1959 . :. voor zover deze betrekking heeft op de » aanvraag om kosteloze toelagen als we.duwe van een zelfstandige uitgaande van »Mevrouw Bechoux Paula .... en haar de bedoe~de. toe1agen met ingang van 1 januàri » 1956 verleent » ; · ·

Overwegende dat de verzoekende partij de nietigverklaring vordert van de beslissing van de Commissie van beroep van Luxemburg voor zover deze aan Paula Bechoux, met schending van artikel 15, § 1. van de wet van 30 juni 1956 en van het koninklijk besluit van 30 oktober 1956, kosteloze toelagen heeft ver­leend;

Overwegende dat Paula Bechoux de 31 '' december 1959 overleden is;

. Overwegende dat volgeus artikd 72 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1956 de vervallen en nie1! uitgekeerde kostelo:~:e voordelen. bij overlijden van een gerechtigde, . slechts aàn zekere rechtverkrijg·enden. worden uitbetaald, en dat krac;hteD;S artikel 73 aanvragen om uitbetaling van ~chterstallen, op· straffe' van .uitsluiting, binnen zes maanden te rekenen van de dag van het overlijden vàn de gerechtigde moeten worden ingediend ; · ·

Overwege1;1de. dat geen enkele rechtverkrijgende van de ,tegenpartij het geding heeft hervat en dat de tegenpartij verklaart, dat geen aanvraag om uitbetaliug. van vervallen en niet uitgekeerd~ achterstallen werd ingedi?nd, dat het hero·~p derhalve van geen belang meer is, .zodat zij er afstand van dóet ;

Ovel'Wegende dat de verzoekende partij een. openbare instelling is die de wet moet uitvoeren. maar dat zij bij gebrek aan belang . .van haar ber~p afstand kan doen,

· (Afstand van het geding __; 'kostèn ten laste van de verzoekende partij)

814

Page 47: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

1'T·· 8!21) - ARREST van 14 oktobir 1960 (III<le Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, Somerhausen en De Bock, staatsraden, en Louis,· substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Penen) t/ De . rechtverkrijgenden van « Union Mathieu et Cie » : Piron, Hauzeur en Krings ( Mr Ja mar)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- HERSTELVER­GOEDING - VASTE EN VERPLAATSBARE BEDRIJFSUlTRUSTING EN DAARMEDE GELIJKGESTELDE GOEDEREN ( 1 en 2)

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BESLISSINGEN -­MOTIVERING - GEBREK - DUBBELZINNIGE MOTIEVEN ( 1)

III. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN .....,. GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - BEVOEGDHEID (2)

1. Dtibbelzinnig is de b~slissing van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goedPren dir, in verband met de eigendom van ledig goed, niet toelaat uit te makrn of zif uitspraak over feiten heeft gedaan dan wel een rechtsbeginsrl heeft geformuleerd, wat zij in haar beslissing moest doen*.

2. Niet gemotiveerd is dr beslissing van de commissir van beroep die de financiële Staatsbijdrage toekent op grond van J'en raming ex mquo et bono waarvan zif de gegrondheid .op geen objectief beoor-delingsgegeven steunt**. · · ·

Gezien het op 17 april . 1959 ingediende verzoek~chrift. waarbij de Belgis1:he Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Weder­opbouw, de nietigverklaring vordert van de beslissing nr 1902 van de Commissie van beroep 4:tzake oorlogsschade aan private goederen van Luik, op 3 februari 1959 gewezen en op 23 februari ·1959 ter kennis gebracht ;

Gezien de brief van 23 mei 1960 waarbij de erfgenamen van Mathieu Hauzeur verklaren het geding te hervatten ; ·

Gezien dè brief van 4 oktober 1960 waarbij de erfgenamen van Joseph Krings verklaren het geding. te hervatten ;

Overwegende dat de contradictoir geachte beslissing van de provinciale directeur de financiële Staatsbijdrage had verleend voor hE.'t verlies van koopwaar die aan de getroffen partij was gestuurd. onder aanvoering dat deze koopwaar op risico van de geadresseerde vervoerd werd ;· dat de getroffen partij in hoger bero<!p kwàm, dat aan de Commissie van beroep, volgens de motieven van de beslissing welke zij heeft genomen. een betwisting werd voorgelegd omtrent ledig goed en wel door de Staat die betoogde: « ... het ingevolge 0orlogshandeling verloren gegane ledig goed kan » niet worden vergoed, aangezien het niet aan de appellerende partij toebehoort en » eigendom van de leverander blijft» ; dat de Commissie van beroep de fiqanciële Staatsbijdrage voor de herstelling van deze schade op 10.000 frank heeft bepaald;

Overwegende dat de v~tioekende partij de volgende grond voor haar beroep inroept: «Middel ontleend aan het feit dat de bestreden beslissing haar opvatting.

• Vergelijk, op het stuk van verpakkingen en ledig goE""d, de arreste" Belgische Staa. (Mini8ter van Openbare< Werk= en V'an Wederopbouw) t/ Schrnder, n' 7575. van 28 .Januari 1960. en t/ Gillesaen, nr 771.7, van 18 maart 1960.

** Vergelijk : arremen Belgische Staat (Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw) t/ N.V. CéramlqUfl Poulet, n' 5356. van R november i 956. en t/ Mathieu en ronsorten, n• 7604, van 11 februari 1960.

815

Page 48: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

.,, als zou de aanvrager van de financiële Staatsbijdrage als eigenaar van het verloren ,, gegane ledig goed moeten worden beschouwd. niet ten g2noegt? van recht motiveert »en de omvang van de waarde ervan op willekeurige wijze vaststelt (schending » van artikel 35, § 1. van de gecoördineerde wetten) » ;

Overwegende dat de Commissie van beroep haar beslissing enerzijds heeft gemotiveerd onder bevestiging dat : « . . . ongeacht de kwalificatie van de akte, staat » vast dat de koper van de koopwaar niet verplicht is het ledig goed terug te » bezorgen en dat hij, ook al had hij het gedaan. alleen maar zaken van soortgelijke » aard en kwaliteit behoorde terug te bezorgen ; dat hij er derhalve noodzakelijk » eigenaar van wordt bij de levering van de koopwaar en bij de betaling van de » prijs van het ledig goed, die hij bij die gelegenheid verricht » ; dat de Commissie van beroep zich zodoende op een dubbelzinnige wijze heeft uitgedrukt zodat niet kan worden uitgemaakt of zij uitspraak over feiten heeft gedaan dan wel een rechts­beginsel heeft geformuleerd, wat zij in haar beslissing moest doen;

Overwegende dat, anderzijds, de Commissie verklaart : « ... in een likeurhandel ,, is het normaal dat er een bepaalde hoev(?elheid ledig go2d voorhanden is: dat bij » gemis van nauwkeurige gegevens, er grond is om ex requo et bono een bedrag van » 10.000 frank voor de herstelling van deze schade toe te kennen» : dat zij zodoende bij de toekenning van de financiële Staatsbijdrage uitgaat van een raming ex requo et bono waarvan zij de gegrondheid op geen objectief beoordelingsgegeven steunt; dat ook hier gemis van motivering is,

(Vernietiging ~ overschrijving ~ verwijzing)

N" 8130 - ARREST van H oktober 1960 (IIIde Kamer) De HH. Devaux. voorzitter van de Raad van State, Somerhausen, verslaggever, en De Bock, staatsraden, en Van Assche, auditeur,

NEIRYNCK t/ Manens. Notaris De Valkeneer en Paquet

RAAD VAN STATE~ BEVOEGDHEID

Gezien het op 25 mei 1960 door Suzanne Neirynck ingediende verzoekschrift ;

Gelet op het bevd van 29 juli 1960 dat p:1rtijE?n ontsla2t van dP aan het onder· zoek voorafgaande maatregelen :

Overwegende dat verzoekster de Raad van State verzoekt het op 10 maart 1960 door de zesde kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bij verstek gewezen vonnis nietig te verklaren en de teruggave van bepaalde goederen te bevelen ; dat zij in haar laatste memorie ook de nietigverklaring van een testament vordert;

Overwegende dat geen dezer onderwerpen onder de bevoegdheid van de Raad van State valt,

(Verwerping ~ kosten ten laste van verzoekster)

Nr 8131 - ARREST van 14 oktober 1960 (lilde Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, Somerhausen, verslaggever, en De Bock, staatsraden, en Van Assche, auditeur (gedeeltelijk gelijkluidend advies) •.

* Wat het laatste middel betreft. beto0gde het Auditoraat dat het gegrond zou zijn geweest in :over het bestreden besluit terugwerkende kracht had op 1 augu:-;tus 1957, indien het gevraagde onderzoek had late:1. uit->chijnen dat v~n de Winkel \;t>durl?'ndt> dt> pnind·· \·an 1 tot 19 auqu~,·ru .... l<J'i7 ri< funo:Lic van vertaler niet werkelijk had uitgeoefend.

Page 49: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8131)

HOEBANX t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi­nister van Justitie

I. RIJKSPERSONEEL - TIJDELIJK PERSONEEL - REGULARISATIE De Minister maakt een verkeerde toepassing van artikel 14bis van

het besluit van de Regent van 12 april1950, gewqzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 1953, en van artikel 9, derde lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1953, door een beambte na dezes regularisatie aan te wijzen voor een andere betrekking dan die welke hif vóór zijn regularisatie bekleedde en door hem niettemin een waar­nemingstoelage toe te kennen.

ll. RIJKSPERSONEEL - TOESTANDEN - UITOEFENING VAN HOGERE FUNCTIES (1 en 2)

lil. ADMINISTRATIEVE AKTEN- GELDIGHEID- BEVOEGDHEID - UITOEFENING VAN DE BEOORDELINGSMACHT ( 1)

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING VAN DE WET (2)

1. Artikel3 van het besluit van de Regent van 12 april1950 verplicht de Minister niet, voor het uitoefenen van hogere functies, het personeels­lid aan te wijzen dat aan de in artikel 16 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 gesteldiJ eisen voor benoeming tot de hogere functie voldoet, maar bedoelt het beoordelen van de geschiktheid der amb­tenaren met een lagere graad en van de behoeften van de dienst aan de Minister over te laten. De Minister moet alleen subsidiair de voorkeur geven aan de ambtenaar die voldoet aan de statuuteisen om in de vacante of tijdelijk .niet bezette betrekking te worden benoemd*.

2. Niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering van een besluit kan geen vernietiging tengevolge hebben. De omstandigheid dat het voor het uitoefenen van een hogere functie aangestelde personeelslid die functie feitelijk niet heeft uitgeoefend, kan derhalve de vernietiging van de aanstelling niet tengevolge hebben.

V. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN - AAN­VANG

Gezied het op 21 oktober 1957 ingediende verzoekschrift, waarbij Jean Hoebanx de nietigverklaring vordert van het ministerieel besluit van 19 augustus 1957 en van de eventuele vroegere besluiten betreffende de toekenning van de toelage voor de hogere functie van vertaler aan Frans Van de Winkel ;

Overwegende dat verzoeker, bij verzoekschrift van 9 maart 1955, de nietig­verklaring vroeg van de ministeriële besluiten van 9 december 1954 en 31 januari 1955 waarbij Frans Van de Winkel met de uitoefening van de functie van vertaler wordt belast en uit dien hoofde een toelage voor uitoefening van hogere functies verkrijgt; dat de Raad van State beide besluitl'n op 7 mei 1957 heeft verni'etigd **;

Overwegende dat de tegenparlij Frans Van de Winkel verder met de uit­oefening van de functie van vertaler heeft belast en hem daarvoor toelagen he-eft verleend ; dat verzoeker, zonder hierin door de tegenp&rtij te worden tegengesproken, verklaart dit niet te hebben geweten ; dat niet bewezen is dat verzoeker vroeger dan

• Vergelijk j arrest Prail0 nr 7120, van 19 november 1959, en de noot. ** Arrest nr 5622.

817

Page 50: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8131)

zestig dagen voor het indienen van ziJn verzoekschrift kennis van de ministeriële besluiten van 7 juli 1955, 20 januari 1956, 3 augustus 1956 en 27 maart 1957 zou hebben gekregen ;

Overwegende dat die vier besluiten steunen op artikel l4bis van het koninklijk besluit* van 12 april 1950 waarbij de toekenning van de toelage voor uitoefening van hogere functies wordt geregeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 1953, en op artikel 9, derde lid. van het koninklijk besluit van 25 november 1953 houdende uitzonderlijke maatregelen tot benoeming in vast verband in de Rijksbesturen ; dat de geregulariseerde personeelsleden, luidens die bepalingen, het ambt dat ze w<:c>rnamen vóór de toepassing te hunnen voordele van de ter uit­voering van de wetten van 28 december 1950 en 27 juli 1953 genomen besluiten verder blijven bekleden; dat de personeelsleden die in een laÇJere qrnad zijn geregulariseerd dan die welke zij op 6 juli 1951 hadden, de waarnemingstoelage genieten wanneer zij de functie die zij op 6 juli 1951 bekleedden, voorlopig verder uitoefenen;

Overwegende dat Van de Winkel op 6 juli 1951 tijdelijk vertaler bij de gerechtelijke politie was en dat hij, na zijn regularisatie op 1 augustus 1954, als adjunct-vertaler bij de algemene diensten van het departement werd tewerkgesteld; dat verzoeker dus terecht betoogt, dat de ministeriële besluiten van 7 juli 1955, 20 januari 1956, 3 augustus 1956 en 27 maart 1957 cle iwpzdingen wacmnar ze in hun aanhef verwijzen, verkeerd hebben toegepast ;

Overwegende dat het ministerieel besluit van 19 augustus 1957 waarbij Frans Van de Winkel met de uitoefening van hogere functies is belast alleen steunt op artikel 3 van het besluit van de Regent van 12 april 1950 waarbij de toekenning van de toelage voor uitoefening van hogere functies wordt geregeld ;

Overwegende dat verzoeker <lis epr·;:e middel ?anvoert, dat het bestr<!den besluit door de inspecteur van financiën niet is geviseerd ;

Overwegende dat, daargelaten of het visum van de inspecteur van financiën een substantiële vorm is, kan worden volstaan met de vaststelling, dat de inspecteur van financiën op 1 augustus 1957 terzak€1 zijn advies heeft gegeven; dat het middel in feite faalt ;

Overwegende dat verzoeker als tweede middel aanvoert, dat de voor het uitoefenen van het ambt van vertaler aangewezen ambtenaar ten tijde van het bestreden besluit, geen vier jaar dienst had als vereist in artikel 16, laatste lid, van het statuut van het Rijkspersoneel om aan h~t verÇJelijkend examen voor overgang naar de hoaere categorie te kunnen deelnemen ;

Overwegende dat artikel 3, tweede lid, van het besluit van de Regent van 12 april 1950 waarbij de toekenning van de toelage voor uitoefening van hogere functies wordt geregeld, bepaalt : « In de mate van het mogelijke wijst de Minister » of zijn gemachtigde bij voorkeur het personeelslid aan, dan aan de statutaire »vereisten voldoet om tot bedoelde functie benoemd te worden» ; dat die bepaling de Minister niet verplicht het personeelslid aan te wijzen dat aan de in artikel 16 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 gestelde eisen voor benoeming tot de hogere functie voldoet ; dat het eerste lid van hetzelfde artikel immers bepaalt : « In elk ministerie wordt de uitoefening van een bepaalde functie die openstaat of > voorlopig niet door de titularis waargenomen wordt, toevertrouwd aan het »personeelslid met een lagere graad dat het meest gt>schikt bevonden wordt in de » onmiddellijke noodwendigheden van de dienst te voorzien of wiens aanwijzing het » minste bezwaar voor de goede gang van de dienst met zich brengt » ; dat die bepaling bedoelde, het beoordelen van de geschiktheid der ambtenaren met een lagere graad en van de behoeften van de dienst aan de Minister over te laten ; dat de Minister alleen subsidiair de voorkeur rooet gèven 2nn de ancbtcnaar di~ voldoet aan de statuuteisen om in de vacante of tijdelijk niet bezette betrekking te worden benoemd; dat de tegenpartij, door adjunct-vertaler Frans Van de Winkel voor uitoefening van de hogere functie van vertaler aan te wijzen, haar beoordelings­bevoegdheid niet te buiten is gegaan ;

Overwegende dat verzoeker als derde middel aanvoert, dat het bestreden besluit artikel 3, eerste lid, van het besluit van de Regent van 12 april 1950 heeft geschonden

• Lees : besluit van de Regent.

818

Page 51: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

daar het aangestelde personeelslid de functie van vertaler feitelijk niet heeft uit­geoefend; dat hij betoogt dat «inzake werkverdeling sedert 9 maart 1955 en evenmin »sedert 2 augustus 1957 enige verZindering in de vertaaldienst is gekomen~~;

Overwegende dat het bestreden besluit Frans Van de Winkel met het ambt van vertaler heeft belast ; dat niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering van een besluit geen vernietiging tengevolge kan hebben ; dat het middel niet opgaat,

(Vernietiging van de besluiten van de Minister van Justitie van 7 juli 1955, 20 januari 1956, 3 augustus 1956 en 27 maart 1957 waarbij Frans Van de Winkel met de functie van vertaler is belast ~ verwerping van het verzoekschrift voor het overige - kosten voor 600 frank ten laste van de Belgische Staat (ministerie van Justitie) en voor 150 frank ten laste van Jean Hoebanx).

N• 8132 ,_ARREST van 14 oktober 1960 (lil• Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, Somerhausen en De Bock, verslaggever, staatsraden, en Louis, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin (de Hr. Sm eesters) t/ Bondroit

I. BURGERLIJKE INVALIDITEITSPENSIOENEN ~ GESCHILLEN ~ HOGE COMMISSIE VAN BEROEP ~ MOTIVERING VAN DE BESLIS­SINGEN

11. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES ~ BESLISSINGEN ~ MOTIVERING ~ VERPLICHTING TOT ANTWOORDEN ~ CONCLUSIES EN NOTA'S

Niet gemotiveerd is de beslissing van de hoge commissie van beroep, uitspraak doende in zake vergoedingspensioenen aan burgerlifke slachtoffers van de oorlog 1940-1945, die niet aangeeft waarom zij afwijkt van de conclusies van de gerechtelifk-geneeskundige dienst waarmede de Staatscommissaris zich bij wege van conclusies had verenigd. De verwijzing naar het niet uitgedrukte advies van de geneesheer die in de commissie zitting had, is geen antwoord op die conclusies.

Gezien het op 17 augustus 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij de Bel­gische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, de nietigverklaring vordert van de beslissing op 19 juni 1959, inzake Herroenee Bondroit, gewezen door de 3" kamer van de Hogere Commissie van beroep van Luik, uitspraak doende in zake vergoedib.gspensioenen aan burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945;

Overwegende dat een ministeriële beslissing op 8 februari 1955 aan Herroenee Bondrolt een op 10 t.h. berekende tijdelijke invaliditeitspensloen heeft toegekend; dat Herroenee Bondrolt op 18 december 1956 op grond van de verergering van haar gebrekkigheid een aanvraag om verhoging heeft ingediend ; dat de Gerechtelijk­Geneeskundige Dienst het invaliditeitspercentage op 7 t.h. raamde en oordeelde dat de verergering, waarover verzoekster zich bekloeg, niet aan de oorlogshandeling was toe te schrijven ; dat de burgerlijke invaliditeitscommissie van Namen de « aanvraag inzake verergering " heeft afgewezen maar, afwijkend van de conclusies van de medische expertise, het percentage op 10 t.h. heeft gehandhaafd; dat de Staat in beroep is gekomen ; dat de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst, medische commissie van beroep, op 30 januari 1959 in dezelfde zin heeft geadviseerd als de Gerech­telijk-Geneeskundige Dienst tijdens de rechtspleging in eerste aanleq had gedaan,

819

Page 52: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

en het percentage op 7 t.h. heeft bepaald, omdat hij de verergering waarover het slachtoffer zich bekloeg, gevolg van « cervicarthrose en cervico-brachiale nevralgie », niet aan de oorlogshandeling toe te schrijven achtte ; dat de Staatscommissaris zich in zijn conclusies met het advies van de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst heeft verenigd; dat de Hogere Commissie van beroep het percentage echter op 10 t.h. heeft gehandhaafd ;

Overwegende dat verzoeker betoogt dat de beslissing niet genoegzaam Is ge­motiveerd;

Overwegende dat de Hoge Commissie van beroep, na te hebben vastgesteld dat de Commissie van eerste aanleg haar beslissing op tegenstrijdige manier had gemotiveerd, het percentage van de invaliditeit op 10 t.h. heeft gehandhaafd, hierbij haar beslissing als volgt motiverend : « Dat afgezien van de motivering van de »bestreden beslissing, de Commissie, na de geneesheer die er zitting in heeft te hebben » geraadpleegd, oordeelt het aan oorlogshandeling toe te schrijven invaliditeitsper­» centage op 10 t.h. te moeten handhaven» ; dat zij daarmede niet heeft aangegeven waarom zij is afgeweken van de conclusies van het Gerechtelijk-Geneeskundig College waarmede de Staatscommissaris zich bij wege van conclusies had verenigd; dat de verwijzing naar het niet uitgedrukte advies van de geneesheer die in de Commissie zitting had, geen ant~oord op dil' conclusies is; dat zij haar beslissing niet genoegzaam heeft gemotiveerd,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

N' 8133 - ARREST van 14 oktober 1960 (lilde Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, Somerhausen en De Bock, verslaggever, staatsraden, en Haesaert, substituut-auditeur-generaal (anders­luidend advies) *.

BECGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Volbgezondheid en van het Gezin (de Hr. Smeesters) t/ Cés:u ( M" Lonneville)

BURGERLIJKE INVALIDITEITSPENSIOENEN - INVALIDITEITS­

PENSIOENEN De hogere commissie van berof'p is niet gebonden door de raming

bij rationele schatting die uit het deskundig vrrslag voortvloeit. Het is onjuist dat de berekening df'r percentages bij rationele schatting niet hoger mag gaan dan het totale perc,:;ntage dat in de gids-schaal is toegelaten voor het anatomisc}k verlies oan het in aanmerking genomen lid of van een deel daarván.

Gezien het op 6 februari 1959 ingediende verzoekschrift waarbij de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, de nietigverklaring vordert van de beslissing, op 9 december 1958 inzake Jean-Louis César gewezen door de Hogere Commissie van beroep van BrusseL uitspraak doende inzake herstelpensioenen aan burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945;

Overwegende dat Jean-Louis César om een pensioen van burgerlijk oorlogs­slachtoffer heeft verzocht wegens de afzetting van het linkerbovenlid onder het

• Het Auditoraat wast 'Van oordeel dat de hogere commissie van beroep gebonden was door de Gerec:htelijk..-Geneeskundige Dienst gedane schatting van het invaliditeitspercentage betreffende de a;J .. zetting van het lidmaat. Het was bovendien van mening àat de motivering, h~t niet mogelijk. maakte een toe::icht uit t~ oefenen over de wij::e waarop d.: hPg:-re commiss1e V<tn buoep dt> p~rcentages der bijkomende invaliditeiten had berekend. Het stelde voor die1 beide middelen van ambtswege te zien opwerpen.

820

Page 53: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8133)

ellebooggewricht ; dat de Burgerlijke lnvaliditeitscommissie van Brussel hem een invaliditeit van 100 t.h. toekende van 15 mei 1940 tot 31 maart 1951, en van 85 t.h. vanaf die datum; dat deze beslissing bij toepassing van de wet van 15 maart 1954 werd herzien. dat de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst de invaliditeit vast­stelde op 90 t.h., welke vergoeding bij ministerieel besluit van 28 maart 1955 aan het slachtoffer werd toegekend, met het voorbehoud dat 85 t.h. van deze invaliditeit, die op de afzetting van, het lid betrekking hadden, definitief waren maar dat de overblijvende 5 t.h. (trofische stoornissen en slecht beschermde stomp) op 1 juli 1956 moesten worden herzien; dat Jean-Louis César, met het oog op deze herziening, werd onderzocht door de Gerechtelijk-Geneeskundig<' Dienst, die het vro<?ger vast­gestelde percentage van 90 t.h. handhaafde ; dat een ministeriële beslissing de 16' oktober !957 het percent3ge defin;tief op 90 t.h. va~tstcldc; dat de Hogere Commissie van beroep, uitspraak doende na beroep van Jean-Louis César en na een nieuw onderzoek door de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst, die een percentage van 87,25 t.h. erkende. op 90 t.h. qebracht bij rationele raming. de 9'' dC'ccmber 1958 het invaliditeitspercentage op 100 t.h. heeft gebracht ;

Overwegende dat verzoeker de nietigverklaring van deze beslissing vordert, in een enig middel dat hij als volgt formuleert : « Schending van artikel 7, § 2, derde » lid, van de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de bur­» gerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden, in zover de » ingeroepen beslissing langs de omweg van de rationele raming, een hoger percen­» tage vaststelt dan is bepaald voor het algehele verlies van een lid of van de in » aanmerking genomen functie » ;

Overwegende dat artikel 7, § 2, derde lid, van de wet van 15 maart 1954 bepaalt:

« Wanneer het verschillende lichaamsgebreken geldt, doch met betrekking op » dezelfde functie of synergische functies, kunnen deze lichaamsgebreken evenwel » geschat worden bij rationele raming door zich te verlaten op de bepalingen van het »koninklijk besluit van 24 augustus 1938, dat verordenende kracht geeft aan de » regels gevolgd in zake militaire invaliditeitspensioenen voor de schatting der » meervoudige invaliditeiten bij rationele raming ». dat het koninklijk besluit van 24 augustus 1938 in geval van veelvuldige invaliditeiten, de volgende regel stelt :

« De pensioencommissies mogen, wanneer ze zulks gepast oordelen, - de terugslag op het arbeidsvermogen in ziin <]?heel bc-;chouwcm~ - sommigt> lichaams­» gebreken (kwetsuren. ziekten. enz) groep2ren et• het rlo~raan vcrbonden invali­» diteitspercentage vaststellen, hetzij door dit of dat nummer van de maatstaf bij » gelijkstelling, analogie, of rationele schatting toe te passen, hetzij door sommige » nummers van de maatstaf te combineren.

«Wanneer de ']er:eeshererH>xperlen heL nodiCJ 'lchLl'n versch<'id:.>n(' uit elkaar »voortvloeiende kwalen onder é~n enkelE' opgave te groeperen, stellen zij met al » de gewenste nauwkeurigheid de diagnose op welke zij laten volgen door de » formule : « dit alles een enkele kwaal uitmakend » ;

Overwegende dat de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst, Medisch College van beroep, de percentages van de invaliditeit waaraan het slachtoffer lijdt als volgt heeft geschat : 1" afzetting van de voorarm, de elleboog is nog bruikbaar (artikel 75

van de schaal) 80 t.h. 2" trofische stoornissen, (artikel 619 van de ~chaai) 20 t.h. 3~ fasciculaire contracties (artikel 758 van de schaal) 5 t.h. dat de Gerechtelijk-Geneeskundige Dieust, oordelend dat deze onderscheidene inva­liditeiten op eenzelfde functie betrekking hebben, de totale invaliditeit bij rationele schatting op 90 t.h. heeft vastgesteld, onder toevoeging dat het slachtoffer recht had op de toekenning van een bijzondere vergoeding voor doorlopende hulp van een derde persoon ;

Overwegende dat de bestreden beslissing gemotiveerd is als volgt : « Overwegende dat appellant oordeelt aanspraak te kunnen maken op een

» invaliditeit van I 00 t.h. ;

821

Page 54: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

» Gelet op het verslag van het geneeskundig onderzoek van het Medisch College van beroep van de Gerechtelijk-Gene-eskundige Dienst van 17 maart 1958;

» Overwegende dat het ter zake gaat om een en dezelfde kwaal; »Dat er derhalve grond is om het invaliditeitspercentage op 100 t.h. vast

» te stellen zonder de veelvuldig<? lichaamsgebreken te berekenen; »Dat de betrokkene zich immers kan beroepen op artikel 74 en niet op

» artikel 75 wanneer de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst ten onrechte verwijst, »en bovendien op de artikelen 758 en 619, die onderscheidenlijk invaliditeits­» tarieven bepaald op 85, op 5 en op 20 t.h. opleveren ;

»Dat de door de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst voorgestelde rationele » schatting onder die omstandigheden onvoldoende lijkt » :

Overwegende dat, luidens artikel 22, § 3, van de wet van 15 maart 1954, de Staatscommissaris een deskundig onderzoek aan de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst moet vragen, wanneer de graad van invaliditeit wordt betwist ; dat de Hogere Commissie van beroep evenwel over alle macht van onderzoek beschikt en in laatste aanleg uitspraak doet bij een met redenen omklede beslissing ; dat zij derhalvCï niet gebonden is door de raming bij rationele schatting die uit het deskun­dig verslag voortvloeit ; dat het onjuist is, zoals verzoeker betoogt, « dat de bere­» kening der percentages bij rationle schatting niet hoger mag gaan dan het totale »percentage dat in de Gids-Schaal is toegelaten voor het anatomisch verlies van het >' in aanmerking genomen lid of van een deel daarv::m dat het deskundig verslag in dit geval vaststelt dat elke prothese uitgesloten is en dat het slachtoffer niet alleen aan de gevolgen van de gedeeltelijke afzetting lijdt, maar ook aan die van de inv?~li­diteiten die, ofschoon dezelfde functie aantastend, toch een terugslag op het totale invaliditeitspercentage hebben ; dat de Hogere Commissie van beroep zodoende binnen de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid uitspraak doet en haar beslissing om, uitgaande van een rationele schatting, een hoger totaal invaliditeitspercentage dan het voor totale afzetting van het lid re verlen~n percentage toe te kennen, met inacht­neming van de eisen van het recht C'n de feitf'n verantwoordt: dat het middel niet gegrond is,

(Verwerping - kosten ten laste van de Belgische Staat (ministerie van Volks­gezondheid en van het Gezin)

N• 8134 - ARREST van 18 oktober 1960 (IVM Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT. vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de Hr. Moors) t/ Van Haecke

KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE - MILITIEVERGOE­DING - RECHT OP VERGOEDING

De zoon wiens moeder in leven is en uit de ouderlijke macht werd ontzet, kan niet met een wees worden gelijkgesteld*.

Gezien het verzoekschrift d.d. 9 maart 1960 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 23 december 1959 waarbij dE' militievergoedingscommissie te Gent aan Florent Van Haecke met ingang van de dertiende dienstmaand een militievergoeding vàn 500 frank toekent; dat deze beslissing op 13 januari 1960 aan de verzoekende partij is betekend ;

• Zie. In dezelfde zin. de arresten lklgische Staat (Minister van Binnenlandse Zaken) t/ Tielens, n>: 3406. vanl 24 mei 1954. en t/ DupOiDt, n' 3646. van 13 <ugustus 19;4,

822

Page 55: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overwegende dat Florent Van Haecke als «verweesde militair» op 4 september 1959 een aanvraag deed tot het bekomen van de bij de wet van 9 juli 1951 bedoelde militievergoeding ; dat dezp aanvraag op 6 oktober 1959 afgewezen werd door de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken, omdat de belanghebbende niet als verweesde militair kon wordrn hc~chouwd daa; zijn mo~der nog in leven is en prioritaire rechthcbb<?ndP is ; d<1t op 1:wroep van de te\]et,partij de milili2ver­goedingscommissie te Gent ck bestrcdon beslissing nam ; dat deze beslbsing st·wnt op dP considerans «dat uit de elementen v;m het dossior blijkt dat de vackr va•1 de »milicien overleden is; dat de moeder, de genaamde Yvone Heyde, door de rechtbank »van eerste aanleg te Gent. bij vonnis van 26 april 1950, ontzet werd uit de '>ouderlijke macht; dat zij dienv0!gcns wettelijk kan beschouwd worden als zijnde »overleden ; dat de militair aldus dient beschouwd te worden als zijnde verweesd » (artikel 2, 6°, van de wet van 9 juli 1951) »;

Overwegende dat de verzoekende partij aanvoert dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 15 van de wet van 9 juli 1951 :

Overwegende dat krachtens artikel 15 van de wet van 9 juli 1951 de militie­vergoeding aan de verweesde militair slechts verschuldigd is bij ontstentenis van genothebbenden bedoeld in de afdelingen I. II. III en IV van het tweede hoofdstuk der wet, en ondermeer bij ontstentenis van de ascendenten ; dat de verzoekende partij terecht doet gelden dat de tegenpartij aan de bij bovenvermeld artikel 15 gestelde voorwaarden niet voldoet daar de moeder in leven is ;

Overwegende dat hieruit vloeit dat de militievergoedingscommissie artikel 15 van de wet van 9 juli 1951 verkeerd heeft toegepast door de zoon van een uit de ouderlijke macht ontzette persoon met een wees gelijk te stellen.

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

N" 8135 tot 8137 -ARRESTEN van 18 oktober 1960 (IVrl• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter. Mast. verslaggever. en Mees, staatsraden. en Smolders. auditeur.

n' 8135 -

n' 8136 n' 8137

WILLE en consorten ( M' Putzeys) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd dor de Minister van Bin­nenlandse Zaken (M' Van Ryn) WILLE ( M" Putzeys) BERVOETS (M' Putzeys) t/ Gouvernetr van de provincie West-Vlaanderen en Belgische Staat. vertegenwoordigd door de Mi­nister van Binnenlandse Zaken

I. RECHTSPLEGING - KOSTEN (1 en 2) 11. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - VOORWERP ( !en 2)

lil. GEMEENTEPERSONEEL - POLITIECOMMISSARIS - GELDE-LIJK, STATUtiT (2)

IV. GEMEENTEPERSONEEL- ADJUNCT.POLITIECOMMISSARIS­GELDELIJK STATUUT (2)

V. PROVINCIE- GOUVERNEUR- COMMISSARIS VAN DE REGE­RING IN DE PROVINCIE (2)

1. Ingevolge de intrekking van de bestrPden akte heeft het beroep geen voorwerp meer. De kosten worden ten laste van de tegenpartif gelegd ( nr• 8135 tot 8137).

Page 56: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8137)

2. Wanneer de gouverneur zijn bevoegdheid uitoefent tot goed­keuring van de beslissing waarbij de gemeenteraad de weddeschaal van de politiecommissarissen (nr 8136) of van de adjuct-politiecommis­sarissrn (nr 8137) vaststelt, trecdt hfi op irr bevordcrin:J, t:an het a1-

gemeen belang. Wanneer het beroep geen voorwerp meer heeft omdat de gouver­

neur de bestreden beslissing heeft ingctrc~ken, wordfn de fcos+en ten laste van de Staat gelegd* (nrs 8136 en 8137).

(n• 8135) Gezien het verzoekschrift d.d. 5 maart 1958, ingediend door het college van burgemeester en schepenen der stad Nieuwpoort, daartoe bij gemeente­raadsbeslissing van 3 maart 1958 gemachtigd ;

Gezien de verzoekschriften d.d. 5 maart 1958 ingediend door H. Wille en J. Van Cauwenberghe;

Gelet op het bevel van 29 april 1960 warbij de bij deze verzoekschriften ingeleide zaken wegens verknochtheid zijn samengevoegd ;

Overwegende dat de beroepen strekken tot vernietiging : t• van sommige bepalingen van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december

1957 houdende klasseverheffing van bepaalde gemeenten bij toepassing van artikel 130 van de gemeentewet ;

2" van de ministeriële omzendbrief n• 4230, DG/172-45 en 7 van 13 januari 1958 betreffende de toepassing van de wet van 3 juni 1957 «houdende het vaststellen van »criteria, modaliteiten en de uitwerking van de klasseverheffingen, inzonderheid op »de weddevaststelling van de gemeentesecretaris, gemeenteontvanger, politiecommis­» saris en adjunct-politiecommissaris en door het vastleggen van de toekenning van » de periodieke verhogingen » ;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 5 juli 1958, artikel 2 van het koninklijk! besluit van 24 december 1957, met terugwerking tot 1 januari 1955, heeft ingetrokken ; dat de Minister van Binnenlandse Zaken bij ministerieel rondschrijven van 28 oktober 1958 de ministeriële omzendbrief van 13 januari 1958 eveneens heeft ingetrokken ; dat de beroepen derhalve zonder voorwerp zijn geworden : dat het past de kosten ten laste te leggen van de Belgische Staat,

(Verwerping van de beroepen kosten ten laste van de Belgische Staat)

*

(n' 8136) Gezien het verzoekschrift d.d. 27 mei 1958;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 7 mei 1958 waarbij de gouverneur der provincie West-Vlaanderen weigert, zijn goedkeuring te. geven aan de beslissing d.d. 10 december 1957 van de gemeenteraad van Nieuwpoort houdende vaststelling van de wedde van de politiecommissaris ;

Overwegende dat de bestreden beslissing ingetrokken werd door de beslissing d.d. 1 september 1958 waarbij de gouverneur der provincie West-Vlaanderen de gemeenteraadsbeslissing van 10 december 1957 goedkeurde; dat het beroep aldus zonder voorwerp is geworden ; dat de gouverneur bij het nemen van de bestreden beslissing is opgetreden ter bevordering van het algemeen belang ; dat het past de kosten ten laste te leggen van de Belgische Staat,

(Verwerping - kosten ten laste van de Belgische Staat)

.. (n• 8137) Gezien het verzoekschrift d.d. 3 juni 1958;

• Vergelijk: arrest Gemeente Duffel, n' 7320. van 20 oktober 1959, en de noot. alsmede de andere arresten van diezelfde dag.

824

Page 57: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 7 mei 1958 waarbij de gouverneur der provincie West-Vlaanderen weigert, zijn goedkeuring te geven aan de beslissing d.d. 10 december 195'7 van de gemeenteraad van Nieuwpoort houdende vaststelling van de wedde van adjunct-politiecommissaris ;

Overwegende dat de gouverneur der provincie West-Vlaanderen bij beslissing d.d. 1 september 1958 de gemeenteraadsbeslissing van 10 december 1957 goedkeurde ; dat het beroep aldus zonder voorwerp is geworden ; dat de gouverneur bij het nemen van de bestreden beslissing ter bevordering van het algemeen belang is opgetreden ; dat het past de kosten ten laste te leggen van de Belgische Staat,

(Verwerping ~ kosten ten laste van de Belgische Staat)

Nr 8138 -ARREST van 18 oktober 1960 (IVct" Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter, Mast. verslaggever, en Mees, staatsraden, en Lenaerts, substituut-auditeur-generaal.

RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFST AN­DIGEN (de Hr. Claeys) t/ Verschuere (Mr Dousy)

I. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN~ GESCHILLEN~ COM­MISSIE VAN BEROEP ~ RECHTSPLEGING - HOGER BEROEP

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES BEROEPEN ~ HO-GER BEROEP ~ TERMIJNEN

III. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES BEROEPEN ~ NIE-TIGVERKLARING ~ UITWERKING VAN DE ARRESTEN ~ VERWIJZING

De Raad van State vernietigt zonder verwifzing de beslissing waarbif de commisie van bProrp inzake pensioen der zelfstandigen is ingegaan op een beroep dat wegens laattijdighrid onontvankelifk was.

Gezien het verzoekschrift d.d. 27 januari 1960 :

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 27 november 1959 van de commissie van beroep voor West-Vlaanderen inzake pensioen der zelfstandigen, waarbij aan Irma Lammertyn een pensioenbijslag van 11.200 frank wordt toegekend met ingang van I januari 1956; dat deze beslissing op I december 1959 aan de verzoekende partij is betekend;

Overwegende dat Irma Lammertyn op 26 februari 1957 de kosteloze pensioen­bijslag vroeg bij toepassing van de wet van 30 juni 1956 betreffende het ouderdoms­pensioen der zelfstandigen ; dat de verzoekende partij bij beslissing van 25 april 1957 weigerde haar dit voordeel toe te kennen; dat Irma Lammertyn op 2 juni 1958 beroep instelde; dat zij op 15 maart 1959 overleed; dat de commissie van beroep bij de bestreden beslissing een pensioenbijslag van 11.200 frank met ingang van 1 januari 1956 toekende;

OverwegendE.' dat de verzoekende partij doet gelden dat het beroep d.d. 2 juni 1958 nie~ ontvankelijk was daar het te laat werd ingesteld en de commissie van beroep een verkeerde toepassing deed van de wet door het om die reden niet af te wijzen;

Overwegende dat het tweede lid van artikel 13, § 4, 1°, van de wet van 30 juni 1956 betreffende het ouderdomspensioen der zelfstandigen bepaalt dat het beroep tegen de beslissingen van het Solidaritl'its- en Waarborgfonds moet worden ingesteld binnen een maand na de dag waarop de beslissing ter kennis werd gebracht ;

Overwegende dat de beslissing van het Solidariteits- en Waarborgfonds op 25 april 1957 werd genomen ; dat het schrijven d.d. 3 juli 1958, waarbij het beroep­schrift van Irma Lammertyn namens de Minister van Middenstand aan de voorzitter van de commissie van beroep werd medegedeeld, vermeldt dat de beslissing van het

825

Page 58: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Solidariteits- en Waarborgfonds op 3 mei 1957 werd betekend ; dat Irma Lammertyn zelf in haar verzoekschrift van 2 juni 1958 ook vermeldt dat deze beslissing haar op die datum werd betekend ; dat de tegenpartij op het tot haar gericht verzoek, de betekende beslissing van het Fonds over te leggen, niet inging ; dat uit wat voorafgaat, volgt dat ·de commissie van beroep voor West-Vlaanderen, door het beroep tegen de beslissing van het Solidariteits- en Waarborgfonds ontvankelijk te verklaren, een verkeerde toepassing deed van het tweede lid van artikel 13, § 4, 1°, van de wet van 30 juni 1956,

(Vernietiging - overschrijving - kosten ten laste van de tegenpartij)

Nr 8139 - ARREST van 18 oktober 1960 (JVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslagever, Mast en Mees, staatsraden, en Hoeffler, substituut-auditeur-generaal.

VANDERVOORT en consorten (Mr Hermans) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw

STEDEBOUW - BOUWVERGUNNING De bepaling van het bijzonder aanlegplan welke het mogelijk maakt

afwijkingen van de voorschriften betreffende de hoogte, de breedte en de diepte van de gebouwen toe te staan, verleent niet de bevoegdheid om afwifkingen toe te staan van het ooorschrift volgens hetwelk de gemeenschappelijke muren van hoofdgebouwen loodrecht op de voor­gevelmuur zullen stcum.

Gezien het verzoekschrift d.d. 29 maart 1957;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van het besluit d.d. I februari 1957 waarbij de directeur van de dienst van de stedebouw der provincie Limburg aan Femand Henry vergunning geeft om verbouwingswerken uit te voeren aan zijn eigendom, gelegen te Tessenderlo ;

Overwegende dat verzoekers eigenaars zijn van het huis gelegen te TesS"enderlo, Statiestraat, nr 1; dat F. Henry eigenaar is van l'C'i1 aangrC'nzend pereed grond waarop een woonhuis staat ; dat een ruimte van ongeveer 5 m beide woningen scheidt ; dat het grootste gedeelte van het stuk grond tussen ·beide woonhuizen eigendom is van F. Henry en dat verzoekers eigenaar zijn van het overige, dat de vorm heeft van een langwerpige driehoek met een diepte van 22 m. en een basis van 1.75 m langs de kant van de straat ;

Overwegende dat F. Henry op 24 september 1956 aan het bestuur van de stedebouw te Hasselt een vergunning vroeg om aan zijn woonhuis verbouwingswerken uit te voeren; dat volgen!;' het plan een winkelhuis op de ganse. breedte van het perceel toebehorende aan F. Henry zou worden opgericht, zodat tussen het huis van verzoekers en het winkelhuis de voornoemde driehoek onbebouwd zou blijven ;

Overwegende dat de directeur van de provinciale dienst van de stedebouw op 2 oktober 1956 de bouwvergunning weigerde, omdat het plan strijdig was met de voorschriften van het bijzonder aanlegplan voor de dorpskom der gemeente, goed­gekeurd bij besluit van de Regent van 7 maart 1947, gewijzigd door het koninklijk besluit van 10 juli 1950; dat volgens deze voorschriften de gemeenschappelijke muren der op te richten gebouwen loodrecht op de voorgèvelmuur moesten komen en dat, volgens het plan, de muren tussen het eigendom van verzoekers en deze van F. Henry schuin op de voorgevel zouden neerkomen ; ·

Overwegende dat F. Henry op 25 oktober 1956 een brief richtte aan het hoofd­bestuur van de stedebouw te Brussel, teneinde een afwijking te bekomen van de voor­schriften van het bijzonder plan van aanleg, luidens hetwelk de gemeenschappelijke

826

Page 59: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

muren loodrecht op de voorgevelmuur dienen te worden opgericht ; dat het hoofd­bestuur van de stedebouw, na een onderzoek te hebben ingesteld, op 27 december 1956 aan F. Henry de gevraagde afwijking toestond en dat de provinciale directeur van stedebouw te Hasselt op 1 februari 1957 een beslissing nam waarbij de weigerings­beslissing d.d. 2 oktober 1956 werd ingetrokken en door een bouwvergunning werd vervangen;

Overwegende dat verzoeker~ inroepen dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 5. letter h, van het besluit van de Regent van 7 maart 194'7, waarbij het bijzonder plan van aanleg der dorpskom te Tessenderlo werd goedgekeurd; dat deze bepaling luidt als volgt : « Alle gebouwen dienende voor woningen moeten 5.5 m. » straatgevel bezitten en de gemeenschappelijke muren van hoofdgebouwen zullen » loodrecht staan op de voorgevelmuur » ;

Ovrwegende dat de tegenpartij doet gelden dat het koninklijk besluit van 20 augustus 1956 een bepaling aan dit voornoemd besluit van de Regent heeft toe­gevoegd, die luidt als volgt : « Op voorstel van het college van burgemeester en » schepenen kunnen, wat betreft de hoogte, de breedte en de diepte van de gebouwen, » afwijkingen van bovenstaande voorschriften worden toegestaan door de Minister »van Openbare Werken en van Wederopbouw of zijn afgevaardigden»; dat zij aanvoert dat de bestreden beslissing op die bepaling steunt, daar de breedte van een gebouw functie is van de gevels. zodat de toelating om de muur schuin op de voorgevel te bouwen, een afwijking is op het voorschrift betreffende de breedte ;

Overwegende dat het op te richten gebouw op zijn ganse diepte meer dan 11 m breed is; dat er derhalve geen afwijking betreffende de breedte diende te worden toegestaan en dat de afwijking enkel de richting betreft van een gemeenschappelijke muur van het hoofdgebouw ; dat het door de tegenpartij ingeroepen voorschrift haar geen bevoegdheid geeft zodanige afwijking toe te staan en dat zij het voorschrift van hogergenoemd besluit van de Regent van 7 maart 1947 heeft geschonden door een vergunning te geven welke dat voorschrift niet eerbiedigt,

(Vernietiging van het besluit d.d. 1 februari 1957 van de directeur van ck dienst van stedebouw der provincie Limburg ~ kosten ten laste van de tegenpartij) . N' 8140 - ARREST van 18 oktober 1960 (IVd" Kamer}

De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever. Mast en Mees, staatsraden, en Similon. substituut-auditeur-generaal.

VAN HAVENBERGH t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Weder­opbouw (de Hr. Greyson)

RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- VORM~ UITEENZET­TING VAN DE FEITEN EN VAN DE MIDDELEN

Niet ontvankelijk is het verzoekschrift dat de middelen niet bevat waarop het beroep steunt.

Gezien het verzoekschrift d.d. 24 december 1959;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 24 november 1959 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Antwerpen ;

Overwegende dat het verzoekschrift de middelen niet bevat waarop het beroep steunt ; dat het beroep, bij toepassing van artikel 2 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, derhalve niet ontvankelijk is,

(Verwerping)

827

Page 60: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N" 8141 en 8142 -ARRESTEN van 18 oktober 1960 (IV<le Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Deben) t/ Huwelijksgeme~nschap Delameilleure-Noé (Mr De Prae­ter)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN ~ GERECHTIG­DEN OP DE WET~ UITSLUITING (1 en 2)

IJ. OORLOGSSCHÀDE AAN PRIVATE GOEDEREN ~ RECHTEN VAN DERDEN ~ AFSTAND VAN RECHTEN ( 1)

1. Het feit dat de afstand van rechten dagtekent van vóór de ver­oordeling van de overdrager wegrns zijn gedrag tijdens de bezetting, belet niet dat artikel 5, § 1, van de gecoördineerde wetten in hoofde van de overdrager wordt toegepast.

. . . . . . Zonder dat de overnemer zich zou kunnen beroepen op de terugwerkende kracht van het recht op herstel* (nr• 8141 en 8142).

2. Het is van weinig belang dat de overdrager op het tijdstip van het schadegeval gehuwd was onder het strlsrl van de gemcE·wchap, wanneer de overnemer niet beweert dat het erfdeel van de overdrager in het getroffen goed in de gemeenschap was gevallen, en evenmin zo­danige bewering voor de commissie van beroep heeft gedaan (nr 8142).

(n• 8141) Gezien het verzoekschrift d.d. 5 april 1960;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 5 januari 1960 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie West-Vlaanderen: dat die beslissing op 12 februari 1960 aan de verzoekende partij is betekend ;

Overwegende dat op 24 februilri 194) de weidt>n t>n zaailanden, gelegen te Lissewege, Aardeweg, gekadastreerd sectie C, 250 A, 259, 260, 261 A, 261 Ben 262 door de Duitsers werden opgeëist voor het bouwen van bunkers, schietstellingen, enz. ; dat deze goederen in onverdeeldheid toebehoorden aan Romanie Seynaeve, weduwe Van Hove, voor 4/32" in volle eigendom en 4/32" in vruchtgebruik, en aan haar vier kinderen Van Hove Charles, Joseph, Louis en Leon, ieder voor 6/32" in volle eigendom en 1/32" in blote eigendom; dat Louis Van Have overleed op 1 december 1942 en als rechtverkrijgenden achterliet zijn moeder Romanie Seynaeve en zijn drie broeders Charles, Joseph en Leon, ieder voor 1/4; dat bij akte verleden voor notaris Depuydt te Brugge op 19 juni 1946, Romanie Seynaeve en haar drie kinderen de geteisterde goederen samen met de rechten op oorlogsschade aan de tegenpartij verkochten voor een gezamenlijk bedrag van 22'7.000 frank ; dat de tegenpartij bij de provinciale directie voor oorloÇJsschade der provincie \Vest-Vlaanderen een aanvraag om Staatstussenkomst in de schade aangericht aan bovenvermelde. gronderven deed; dat, daar de geteisterde goederen op het ogenblik van het schadegeval in onverdeeld­heid toebehoorden aan vijf medeëigenaars, een beslissing diende te worden getroffen in hoofde van ieder persoon die op het ogenblik van het schadegeval medeëigenaar was van de geteisterde goederen ; .

flr Zie, in dezelfde zin, arrest Belgische Staat (Minister van Openbare Werken en van Weder .. opbouw) t/ Huwelijksgemeenschap De Gendt en Van Bntssel, n• 6400, van 24 juni 1958.

828

Page 61: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8142)

Overwegende dat de commiSSie van beroep bij de bestreden beslissing aan de tegenpartij als rechtverkrijgende van Leen Van Hove een vergoeding van 12.818 frank toekende ;

Overwegende dat de verzoekende partij inroept dat de bestreden beslissing een schending inhoudt van de artikelen I, § 3. en 5, ~ 1, 1" :>n 3", van de oorlogsschadewet;

Overwegende dat krachtens artikel 1. § 3, het recht op herstel, vastgesteld door de oorlogsschadewet, terugwerkende kracht heeft tot het ogenblik van het schade­geval ; dat derhalve de financiële Staatstussenkomst diende te worden berekend in hoofde van hem die eigenaar van het getroffen goed was op het ogenblik van het schadegeval ; dat Leen Van Hove, in wiens hoofde de financiële Staatstussenkomst diende te worden berekend voor het aandeel waarvan hij eigenaar was op het ogenblik van het schadegeval, bij vonnis wm de kri.jqsr<::ad te Brugge op 21 januari 1947 tot zes jaar gewone hechtenis werd veroordeeld en levenslang van de rechten opgesomd in artikel 123sexies van het Strafwetboek werd ontzet; dat hij derhalve op grond van artikel 5, § 1, I", van de oorlogsschadewet van elkP finandële Staatstussenkomst diende te worden uitgesloten en geen recht op financiële Staats­tussenkomst aan de tegenpartij kon overdragen ;

Overwegende dat de tegenpartij aanvoert dat luidens artikel 1, § 3, van de oorlogsschadewet het recht op herstel van oorlogsschade terugwerkende kracht heeft tot op het ogenblik van het schadegeval en cle strafwet aeen terugwekende kracht heeft en dat, daar de afstand op het recht van oorlogsschade gebeurde vóór de datum waarop Leon Van Hove werd veroordeld, deze over zijn recht op oorlogs­schadevergoeding b?schikte, daar hij «op dat og<nblik nog voldeed aan de voor­» waarden betreffend<: civisme » ;

Overweeende dat voor de schade door oorlaashandelingen aangericht na 27 augustus 1939 een recht op vergoeding eerst is ontstaan met de inwerkingtreding van de wet van 1 oktober 1947; dat degen2n die krachtens artikel 5, § 1. van het genot van die wet zijn uitgesloten op geen ogenblik op een recht op oorlogsschade­vergo2cling kunnen aanspraak maken ; dat Leon Van How op 19 juni 1946 geen recht op oorlogsschadevergoeding op geldige wijze heeft kunnen afstaan, daar hij op geen enkel tijdstip drager is gewef'st van zodanig recht,

(Vernietiging ~ overschrijving ~ verwijzing)

* * *

(n' 8142) Gezien het verzoekschrift d.d. I april 1960; *

Overwegende dat de tegenpartij tenslotte aanvoert dat Ch. Van Hove voor het schadegeval in het huwelijk trad met A. Liebaert ~n dat « dient te worden onder­>' zocht of het deel, dat thans aan Ch. Van Hove persoonlijk wordt toebedeeld. al >'of niet in de gemeenschap viel>' ; dat de tegenpartij hierdoor nog niet beweert dat het erfdeel van Ch. Van Hove in de gemeenschap Ch. Van Hove-Liebaert is gevallen, en. dat ze zodanige bewering evenmin voor de commissie van beroep heeft gedaan ; dat de vraag. door de tegenpal tij gesteld, niet als middel tegen de bestred<?n beslissing kan gelden,

• Arr.est nr 8142. waarin de tegenpartij optr.'ld als overnemer van de rechten van Charles Van Hove, i~ gesteld in dezelfde bewoordingen als arrest nr 811:1, doch bevat daarenboven een laatste considerans die hiervoren is overgenomen.

829

Page 62: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N' 8H:3 - ARREST van 18 oktober 1960 (IVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en MePs, staatsraden, en Similon, substituut-audireur-generaal.

VAN DOREN t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Deben)

OORWGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GERECHTIGDEN OP DE WET- UIT DE ECHT GESCHEIDEN ECHTGENOTEN

1. De aanvraag om Staatstussenkomst donr de gescheiden echt­genote als bewarende maatregel ten behoeve van de huwelijksgemeen­schap gedaan, dient als geldig te worden beschouwd.

2. Artikel1463 van het burgerUfk wetboek, luidens hp,twelk de uit de echt of van tafel en bed gescheiden vrouw die, binnen drie maanden en veertig dagen nadat de echtscheiding of scheiding van tafel en bed definitief is uitgesproken, de gemeenschap niet aanvaard heeft, geacht wordt daarvan afstand te doen, schept een verrrweden dat niet van openbare orde is ; de echtgenoot kan afzien van het recht, zich op dat vermoeden te beroepen.

Derhalve moet de commissie van beroep, bif welke de door de vrouw ingediende aanvraag om Staatstussenkomst aanhangig is, haar vroegere echtgenoot oproepen, alvorens vast te stellen dat de rechten op oorlogs­schadevergoeding voor de appellante uitgeput zifn, ten einde van hem te vernemen of hï; al dan niet artikel 1463 tegen haar inriep.

Gezien het verzoekschrift d.d. 15 februari 1960;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 7 december 1959 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Antwerpen; dat die beslissing op 15 januari 1960 aan de verzoekende partij is betekend;

Overwegende dat op 28 december 1944 het gebouw, gelegen te Berchem, Velodroomstraat, 12, door het inslaan van een V-bom zwaar werd geteisterd; dat Livina Van Doren in dit gebouw drie plaatsen in huur had en dat het huisraad dat deze drie plaatsen stoffeerde, zwaar werd beschadigd ; dat op het ogenblik van het schadegeval, dit huisraad toebehoorde aan de huwelijksgemeenschap Felix Willems­Livina Van Doren en dat op dit ogenblik de echtgenoten gescheiden leefden; dat de echtscheiding aan Livina Van Doren werd toegekend bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen d.d. 5 januari 1948;

Overwegende dat de aanvraag tot Staatstussenkomst in maart 1946 werd inge­diend door Livina Van Doren ; dat de adjunct-rechtskundige adviseur op 17 december 1957 een contradictoir beschouwde beslissing nam waarin hij vaststelde dat Livina Van Doren, na het vonnis van echtscheiding, binnen de wettelijk bepaalde termijn geen verklaring van aanvaarding of vcrwerping der gemeenschap heeft gedaan en besliste dat zij aldus geen aanspraak op de goederen van de gemeenschap kon maken, noch op de vergoeding voor de schade daaraan toegebracht; dat de commissie van beroep bij de bestreden beslissing de beslissing van de adjunct-rechtskundige adviseur bevestigde en haar beslissing op dezelfde gronden steunde ;

Overwegende dat verzoekster doet geldE'n dat haar gewezen echtgenoot haar bij onderhandse akre van 5 december 1957 opdracht gaf de oorlogsschade af te handelen en de helft van de toegekende oorlogsschadevergoeding in ontvangst te nE'mE'n : dat de tegE'npartij E'VE'neE'ns de verniE'tiging van de bestreden beslissing

830

Page 63: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

vraagt en aanvoert dat de aanvraag om Staatstussenkomst ingediend door verzoekster als een bewarende maatregel kan worden beschouwd, omdat zij als medegerechtigde van de gemeenschap optrad en dat he~ feit dat zij geen verklaring van aanvaarding of verwerping der gemeenschap heeft gedaan, alleen geen voldoende reden is om niet over de grond van de zaak uitspraak te doen, daar in dat geval de commissie van beroep Willems. echtgenoot van verzoekster, in de zaak had moeten betrekken en de vergoeding in zijnen hoofde diende te berekenen ;

Overwegende dat, ter behartiging van dP belangen der huwelijksgemeenschap Felix Willems-Van Doren, verzoekster de aangifte van oorlogsschade namens die huwelijksgemeenschap heeft gedac.n · dat Felix Willems bij schrijven van 5 december 1957 verklaarde «tot zijn bijzondere machthebster <.Jan te stellen voornoemde mevrouw » Livina Van Doren, wonende te Antwerpen, Jacob Jacobsstraat, 9, aan wie hij macht ,. verleent om de vergoeding van oorlogsschade betreffende het vernietigd mobilier »voor de helft op te trekken » ; dat de aangifte, door de echtgenote gedi!an, als bewarende maatregel ten behoeve van de huwelijksgemeenschap, als geldig dient te worden beschouwd ;

Overwegende dat de commissie van beroep ten onrechte heeft overwogen dat verzoekster « op 7 mei 1948 gescheiden is en binnen de voorziene termijn van drie "'maand en veertig dagen (Burgerlijk Wetboek, artikel 1463) geen verklaring van '' de aanvaarding of de verwerping van de gemE'enschap heeft gedaan ... en dus de » rechten op oorlogsschadevergoedir.g voor vcrzoekster uitgeput zijn » ; dat immers artikel 1463 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de uit de echt of v<.Jn tafel en bed gescheiden vrouw die, binnen drie maanden en veertig dagen nadat de echtscheiding of scheiding V<.Jn tafel en bed dt>finitief is uitgesproken, de gemeenschap niet aanvaard heeft, geacht wordt daarvan afstand te doen, een vermoeden ~chept dat niet van openbare orde is ; dat de echtgenoot kan afzien van het recht, zich op dat vermoeden te beroepen en zulks ter zake schijnt te blijken uit de verleende machtiging en het feit dat hij tot hier toe niet persoonlijk is opgetreden om zijn belangen inzake oorlogsschadevergo~ding tè verdedigen ; dat in ieder geval de commissie van beroep, alvorens vast te stellen dat t de rechten op oorlogsschade­>> vergoeding voor beroepster uitgeput zijn», de echtgenoot Felix Willems li'ad moeten oproepen ten einde van hem te vernemen of hij al dan niet artikel 1463 tegen zijn echtgenote inriep en de zaak ten gronde te behandelen,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

Nr 8144 - ARREST van 18 oktoboer 1960 (IVd" Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees. staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

DOM ( Mr Wauters) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Greyson)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN

COMMISSIE VAN BEROEP- RECHTSPLEGING- RECHTEN VAN DE VERDEDIGING

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES- RECHTSPLEGING­RECHTEN VAN DE VERDEDIGING

De artikelen 31 en 32 van de gecoördineerde wetten ~ januari 1954 betreffen enkel de beroepen ingesteld tegen beslissingen van de provinciale directeur. Zif vinden geen toepassing in de gevallen waarin een door de Raad van State vernietigde beslissing naar een andere commissie wordt verwezen.

831

Page 64: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8144)

Terzake hebben de door de verzoeker aangekloogde vormgebreken hem geen nadeel berokkend en kunnen zif derhalve geen grond zifn tot nietigverklaring van de beslissing van de commissie van beroep.

lil. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL­

VERGOEDING - VERMOGEN

Gezien het verzo?kschrift d.d. 19 maart 1960;

Gelet op artikel 41 van de geordendo wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorloÇJsschade aan private goeder<"n :

Overwegende dat het beroep stn·kt tot vernietiging van de beslissing d.d. 21 december 1959 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Brabant ; dut die beslissing op 22 januari 1960 çan verzoekster is betekend ;

Overwegende dat de cc.mmissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Antwerpen op 20 december 1957 een leslissing nam waarbij zij vaststelde dat het vermoçjen van vcrzoekster diende te worden ingedeeld bij de vermogenscategorie A. de herstelvergoedinÇJ vaststelde op 533.434 frank en het maximum herstelkrediet op 60.531 frank; dat de Raad van State bij arrest d.d. 29 december 1958 * deze b~slissing vernietigde omd<~t zij een schending inhield van artikel 3 van het besluit van de Regent van 7 november 1947 met betrekking tot de aangifte. de omvang en de wijze van schatting van het vermogen inzake oorlogs­schade aan private goederen ; dat de zaak werd verwezen naar de commissie van beroep der pruvincie Brabant, die de bestreden beslissing nam ;

Overwegende dat verzoekster voor deze laatste commissie aanvoerde dat van het aktief van het vermogen diende te worden afgetrokken een schuld van 184.057 frank, daar zij dit bedrag verschuldigd was uit hoofde van een afrekening met de Onderlinge Verzekeringsvereniging tegen Oorlogsrisico's op Vaste Bodem; dat zij voorhield dat haar wegens oorlogsschade, aangericht op I januari 1945, door deze Verzekeringsvereniging een vergoeding van 207.519 frank werd uitbetaald en dat, nadat haar een Staatstussenkomst wed toegekend, de Verzek~ringsvereniging een bedrag van 184.057 frank terugvorderde; dat d<> commissie van beroep hel middel van verzoekster niet gegro:1d achttc ; dat, volÇJens ha3r. deze schuld haar oorsprong niet vond in het contract dat verzoekster op 13 december 1943 met de Verzekerings­vereniging aanging. «doch wel integendeel voortspruit uit de afrekening tussen » gesinistreerde en het verzekeringsorganisme, eerst na 29 december 1945 vastgelegd » ;

Overwegende dat verzoekster inroept dat de commissie van beroep verzuimd heeft in de bestreden beslissing vast te stellen dät de wettelijke vormen inzake oproeping tot de terechtzittingEn en het sluiten van de c!ebatten werden nageleefd ; dat zij tot staving van dit middel aanvoert dat de bestreden beslissing geen vermelding inhoudt van de datum waarop het arrest van de Raad van State d.d. 29 december 1958 overeenkomstig artikel 38 van het besluit var. de Regent van 23 augustus 1948 aan de commissie van beroep werd tol'gezonden, noch vc.n de datum waarop de zaak voor de eerste maal voor de commissie van beroep werd aangeroepen; d~t zij beweert dat het aldus onmogelijk is na te gaan of de termijnen, bepaald bij de artikelen 31 en 32 van det oorlogsschadewet. werden geëerbiedigd; dat zij met betrekking tot hetzelfde middel voorhoudt dat de bestreden beslissing evenmin verwijst naar de processen-verbaal van de onderscheiden zittingen wc.arop de zaak achtereenvolgens werd uitgesteld en dat, na te hebben vastgesteld dat de partijen werden opgeroepen voor de zitting·en van 28 februari 1959 en 7 oktober 1959, de commissie van beroep in de bestreden beslissing vaststelt dat de debatten pla2.ts hadden op andere data, te weten op 5 oktober 1959 en I 6 november 1959. zodat het niet mogelijk is na te gaan of de partijen binnen de bij artikel 32 van de oorlogsschadewet bepaalde termijn werden opgeroepen ; dat zij tenslotte doet gelden dat uit de bestreden beslissing' niet blijkt dat de debatten op de zitting va'1 16 uovembcr 1959 gesloten werd~n;

• Arrest Belgisc:he Staat (Minister van Openbare Werk~ en van Wederopbouw) t/ Dom, nr 6790.

&'32

Page 65: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8144)

Overwegende dat de artikelen 31 en 32 van de oorlogsschadewe~ ~nkel de beroepen betreffen ingesteld tegen b~slissingen van de provinciale directeur ; dat zij geen toepassing vinden in de gevallen waarin ern door de Raad van State vernietigde beslissing naar een andere commissie wordt verweten ;

Overwegende dat uit de stukken van het dossier blijkt dat de pal'tijen niet betwisten dat de procedure voor de commissie van beroep een regelmatig verloop heeft gehad ; dat de debatten op regelmatige wij:e WPrden gesloten verklaard ; dat verzoekster evenmin beweert dat de rt'chten van verdediging der partijen werden miskend ; dat hieruit dient te worden besloten dat de vormgebreken welke verzoekster aanklaagt, haar geen nadeel hebben berokkend en derhalve geen grond kunnen zijn waarop haar beroep kan steunen ;

Overwegende dat verzoekster inroept dat de beslissing niet naar behoren is gemotiveerd doordat zij geen rekening houdt met het middel van verzoekster, steunende op de retroactieve uitwerking van de verbintenissen aangegaan onder opschortende voorwaarde, noch met het middel steunend op de bepaling van artikel 9, § 2, B. 3, van de oorlogsschadewet, luidens welke de herstelvergoedingen worden verminderd met alle sommen betaald of verschuldigd door de verzekeringsmaatschappijen tegen oorlogsrisico's, met uitzonáering van de hulpfondsen, de verenigingen voor onder­linge verzekering, enz. andere dan het bijzonder Fonds voor molestverzekering van binnenvaartuigen tot gehele of gedeeltelijke dekking of vergoeding van de geleden schade na aftrek van de betaalde bijpremiën :

Overwegende dat de commissie van beroep in de bestreden beslissing uit­drukkelijk het middel betreffende de aftrek van de schuld van 184.05'7 frank heeft behandeld ; dat zij overweegt dat de beweerde schuld eerst na 29 oktober 1945 is ontstaan en dat, moest de thesis van de gesinlstreerde ten aanzien van de retro­actieve uitwerking van de verbintenissen onder opschortende voorwaarde juist zijn, het bedrag van 207.519 frank, door de verzekeringsmaatschappij uitbetaald, eveneens in het aktief van het vermogen zou dienen te worden opgenomen ;

Overwegende dat verzoekster inroept dat de bestreden beslissing een schending inhoudt van artikel 13, 2°, van het besluit van de Regen~ van 7 november 1947 met betrekking tot de aangifte, de omvang en de wijze van schatting van het vermogen inzake oorlogsschade aan private goederen ; dat met betrekking tot dit middel ver­zoekster doet gelden dat zij op 13 december 1943 een verzekeringscontract heeft afgesloten met een onderlinge verzekeringsmaatschappij tegen oorlogsrisico's, waarbij zij zich tegenover de verzekeraar verplichtte de tegenwaarde Van de oorlogss.:hade­vergoeding welke haar mocht worden toegekend, terug te betalen, dat het uitbetaalde voorschot een kredietopening is en dat de datum waarop de schuld definitief is vastgelegd, zonder belang is ingevolge het retroactief karakter van de verbintenissen onder opschortende voorwaarde aangegaan ; dat zij hieruit besluit dat de aangevoerde schuld valt onder toepassing van bovenvermeld artikel 13, 2°, luidens hetwelk de schulden die een leningscontract of een contract van kredietopening tot grond hebben, van het aktief moeten worden afgetrokken ;

Overwegende dat de commissie van beroep diende na te gaan hoeveel het netto-vermogen van verzoekster op 9 oktober 1944 bedroeg; dat zij terecht heeft vastgesteld dat verzoekster op 9 oktober 1944 geen schuld had tegenover haar verzekeraar en dat deze schuld pas ontstaan is ingevolge de verrekening tussen verzoekster en de onderlinge verzekeringsmaatschappij na 9 oktober 1944; dat zij bovendien terecht heeft vastgesteld dat, indien de thesis van verzoekster betreffende de retroactieve uitwerking van haar verbintenissen werd aanvaard, hieruit zou voort­vloeien dat het bedrag van 207.519 frank door de onderlinge verzekeringsmaat­schappij uitbetaald, in het aktief van het vermogen zou dienen te worden opgenomen ; dat hieruit de ongegrondheid van het door vcrzoekster ingeroepen middel voldoende blijkt.

(Verwerping)

833

Page 66: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N' 3H5 -ARREST van 18 oktober 1960 (IV'1" Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, M2st en Mees. staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. De ben) t/ Consorten David.

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN -COMMISSIE VAN BEROEP - MOTIVERING VAN DE BESLISSINGEN

Niet gemotiveerd is de beslissing welke niet toelaat vast te stellen waarom de commissie van beroep de hoeueelhcid van geteisterde goe­deren in aanmerking heeft genomen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 22 maart 1960 ;

Gelet op artikel 41 van de geordende wetten v'm 30 januari 1954 betreff<?nde de herstelling der oorlogsschade aan private goeder,·n :

Overwegende dat het beroep strekt tot v<?rnictiging van de beslissing d.d. 14 januari 1960 van de commissic van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie West-Vlaanderen ; dat die hesli~sing op 12 februari 1960 aan de wrzoekende partij is betekend :

Overwegende dat de adjunct-rechtskundige ad-viseur op 26 april 1957 een contradictoir beschouwde beslissing inzake definitieve verqoeding nam waarbij aan de huwelijksgemeenschap Jan Davi:l-Thcrrv, Wilnrvan de tegenpartiji?n rechtverkrij­genden zijn, een gezamenlijke vergoeding Vi'n 348.212 frank werd toegekend en waarbij het maximum herstelkredi<>t op 920.647 frank werd bepaald: dat die be­slissing vaststelde dat uit het onderzo<>k omtrent de schade aan de bedrijfsgoederen en stocks gelegen te Oostende, Vismijn. Pakhuis. 12. gebleken is dat de aangifte fel overdreven is en vele onjuisthedm bevat, dat de aangifte op zijn minst onbe­trouwbaar is om op die basis een tegenraming uit re voeren en dat derhalve, bij toepassing van artikel 56 van de oorlogsschadewet. voor die schade geen vergoeding kan worden toegekend ; dat de tegenpartijen op 21 mei 1957 teÇTen die beslissing beroep instelden wat de matnialiteit van de schade aan de bedrijfsuilrusting en de stocks en de omvang van deze schade betreft : dat de commissie van bèroep op 14 januari 1960 het beroep ontvankelijk en gegrond verklaarde;

Overwegende dat de verzoekende p2rtij doet gdden dat de bestreden beslissing niet naar behoren is gemotiveerd en derhalve strijdig is met artikel 35. § I, van de oorlogsschadewet ;

Overwegende dat de tegenpartijen ver(Joeding vroegen voor het verlies van 130 vaten moluwe aan 310 frank het vat. van 63 vaten haring aan 305 frank het vat, van een stock verse vis voor 24.360 frank, van 720 kisten aan 5,40 frank en 560 bennen aan 10,20 frank ; dat de commissie van beroep, wat cl<' posten moluwe en verse vis betreft, vaststelt dat er twijf<.>l blijft bestaan, dat cl<:> aangegeven hoeveelheden overdreven zijn; dat zij echter het verlks vafl de helft van d<:> aangegeven hoeveel­heid moluwe en van YJ van de aangegeven hoeveelheid verse vis aanvaardt, zonder evenwel de reden aan te duiden waarom de door haar in aanmerking genomen be­dragen met de werkelijkheid overeenkomen ; dat de commissie van beroep, wat betreft het aantal kisten, bepaalt dat de raming ged2.an door de tegenpartijen zeker over­dreven is en dat die welke door de centrale technische dienst werd gedaan te laag is en toch een hoeveelheid van 350 kisten aanvaardt zonder een reden aan te geven waarop zij zich steunt om aan te nemen dat dit getal met de werkelijkheid overeen­stemt ; dat de commissie van beroep betreffende de bennen een ovL'rweging van dezelfde aard doet ;

Overwegende dat aan de hand van de br·stredzn :)eslbsinq nkt kan worden vastgesteld waarom de commissie van beroep de:e br paaide h,•dr<o,Jcn in a;mmerking genomen heeft ; dat derhalve het middel gegrond is,

(Vernietiging - overschrijving - vcrwijzing)

834

Page 67: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N'' 8146 en 8147 -ARRESTEN van 18 oktober 1960 (IVrl• Kam~r) De HH. Vranckx. voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Similon, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Op:nbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Deben) t/ Homann

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN ~ SCHADE DIE AANLEIDING GEEFT TOT STAATSTUSSENKOMST

Schade aangericht door plundering kan alleen in aanmerking komen wanneer de plundering als oorlogshandeling wordt beschouwd. Niet gerrwtiveerd is de beslissing van de commissie van beroep die niet aan­duidt waarom zij concludeert dat de plundering die op verplichte evacuatie volgt, aanleiding ka.n geven tot oorlogsschade in de zin van dr u;rt wannr'er cle UJOIII'O(!Idt 1: i!tll f!rti 1:r' 1 .'! ·j ·. :1 h ,Jf c nil'l din vervuld.

(n' 8146) Gezien het verzoekschrift d.d. 18 septembzr 1959;

Gelet op artikel 4 I van de geordende wetten van 30 januari I 954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan priva!P goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 15 juni I 959 van de commissie van beroep voer oorlogsschade aan private goederen van de provincie Antwerpen . dat die beslissing aan de verzoekende pmtij op 23 juli I 959 is betekend ;

Overwegende dat. bij de bestreden b"slissing. voor de oorlogssLha::lo aan meubelen en stocks aangericht door plundering op 4 november I 944. aan de tegen­partij een bedrag werd to2gekcnd van 10.349 frank voor de meubelen èn 23.495 frank voor stocks ; dat op dit punt de b<'slissing bC'trdfende die schade steunt op de volgende considerans : « ... dat de schad<> toèaebracht door plundering op 4 november >> 1944 het rechtstreeks gevolg is van de oorlogshandeling; ... dat inderdaad voor­" melde gegC'vens uitwijzen dat deze plundering zich bij aanwezigheid van geteisterde, »in geval van niet verplichte evacuatie. niel zou hebben voorgedaan ; dat de ver­>> plichte afwezigheid van geteistE'rde haar inderdaad in d? onmogelijkheid stelde » beroep te doen op de openbare macht om de plundering te beletten » ;

Overwegende dat de verzoekende partij inroept d?t 1e bestreden beslissing een schending inroept van artikel 35 van de oorlogsschadewet doordat zij op verke,·rdP en onvoldoende wijzt> is gemotiveerd;

Overwegende dat artikel 2 van de oorlogsschadewet de handelingen opsomt welke door die wet als oorlogshandelingen worden beschouwd ; dat artikel 2. 3". als oorlogshandelingen aanmerkt «de misdaden en wanbedrijven tegen de private :> eigendommen : a) hetzij zij werden bedreven dank zij de ontredd<>ring der openbare » besturen voortspruitende uit de staat van oorlog, b) ht>tzij zij werden bedreven >>sedert de inval op 's lands grondgebied tot 15 juli 1945 met openlijkP dwanghan­>> delingen of met geweld, door al dan ni>?t gewapende samenscholingen of bijeen­» komsten, c) hetzij zij werden bedrewn gedurende de vijandelijke 1>.:-zetting om >>reden van de vaderlands.- houding van de geteisterde» ; dat artikel 2, 4", de gedwongen evacuatie als oorlogshandeling beschouwt ; dat de plunderingen vallen onder toepassing van artikel 2. 3", en alleen als oorlogshandelingen worden be­schouwd wanneer zij werden bedreven onder de voorwaarden omschreven sub a). b) of c) van artikel 2, 3"; dat de commissie van beroep in de bestreden beslissing niet heeft vastgesteld dat een van deze voorwaa1·den was vervuld en integendeel over­woog dat de openbare besturen op 4 november 1944 niet meer waren ontredderd; dat schade aangericht door plundering alleen in aanmE'rking kan komen wanneer de plundering als oorlogshandeling wordt beschouwd: dat de commissic vztn beroep

Page 68: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

niet aanduidt waarom zij concludeert dat dP plundering die op verplichte evacuatie volgt, aanleiding 1can geven tot oorlogsschade in de zin v2n de wet wanneer de voor­waard~n van artikel 2, 3", a). b). c) niet zijn vervuld; dat het middel derhalve gegrond is,

(Vernietiging van de bestreden beslissing in zover zij de schade betreft, aange­richt op 4 november 1944 aan meubelen en stocks - overschrijving - verwijzing)

" " " Arrest n' 8147 is gesteld in dezelfde bewoordingen als arrest n' 8146.

N• 8H8 -ARREST van 18 oktober 1960 (IVde Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Similon. substituut-auditeur-generaal.

MOTTE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Grey~ son)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN HERZIENING

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BEROEPEN - HER .. ZIENING

Waar artikel~. § 1, van de gecoördineerde wetten van 30 ;anuari 1954 bepaalt dat de beslissingen uan de provinciale directeur e.n van de commissie van beroep kunnen worden vernietigd wanneer zij werden genomen op basis van stukken en verklaringen die achteraf vals of klaarblijkend onjuist werden bevonden, heeft het niet tot doel aan de partijen de mogelijkheid te geDen de herziening van de genomen be­slissingen te vragen telkens als zij nieuwe elementrn naar voren brengen.

C>zin het V<'rzoekschrift d.d. 10 februari 1959 ;

Gelet op artikel 41 van de geordend·~ wetten v;m 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private gocd~ren ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vcrnietiÇJing van de beslissing d.d. 19 december 1958 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Antwerpen : dat àie beslissinCJ op 22 januari 1959 aan verzoeker is betekend :

Overwegende dat verzoeker op 9 juli 1946 m 12 au0ustus 1947 een aanvraag tot Staatstussenkomst indiende wegens oorlogsschade ; dat hij o.a. vergoeding vroeg voor het wegnemen door de vijand Vän een· personenwagen « Chrysler Impérial » ; dat de rechtskundige adviseur op 10 maart 1955 een beslissing inzake definitieve vergoeding nam, waarbij hij voor de personenwagen elk<' v<>rgoeding weigerde omdat de opeising door de Duitse politie niet voldoende bewezen werd geacht en omdat bovendien verzoeker bij de dienst voor economische recuperatie ge.m aanvraag om inlichtingen had ingediend ; dat, daar V<'rzoeker n•<'t deze besli0sing niet in0temde, de rechtskundige adviseur hem acht ma<~ndcn tijd liet om bewijzen betreffende de verdwijning van de auto in te leveren ; dat JoannE's Laeremans, bij wie de auto was gestald op het ogenblik der feiten. op 17 oktober 1955 een wrklaring afl<>gd<' luidens welke vijf of zes mannen in burger de auto waren kom<'n weghalen in gezelschap van Motte, die zich reeds voordien tweemaal bij Laer:mans hadden aangeboden en die toen zou geweigerd hebben de wagen af te geven zonder toestemming van ver-

836

Page 69: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

zoeker; dat de rechtskundige adviseur op 7 november 1955 een contradictoir be­schouwde beslissing inzake definitieve vergoeding nam, waadn werd vastgesteld da~ het bewijs dat de auto werd weggehaald « door agenten v;m de vijanrl >' niet was b2wezen ; dat verzoeker tegen deze contradictoir beschouwde beslissing gc?n beroep instelde ;

Overwegende dat verzoeker op 27 juli 1957 de vernietiging van de contra­dictoir beschouwde beslissing d.d. 7 november 1955 vroeg, op grond van <1rtikel 36 van de oorlogsschadewet, en een schrijven overlegde van Johann Pitz die tijdens de oorlog in dienst was van het Duitse leger ; dat deze verklaarde als tolk tegen­woordig te zijn geweest op het ogenblik dat de auto in Antwerpen in beslag werd genomen ; dat de rechtskundige adviseur op 19 februari 1958 een con tradietoir beschouwde beslissing nam, waarbij de aanvraag van verzoeker werd afgewezen omdat niet was bevondPn dat de oorspronkelijk~ beslissing d.d. 7 november 1955 genomen werd op basis van stukki'n en verklaringen die achteraf vals of klaar­blijkend onjuist werden bevonden, zodat de toepassingsvoorwaarden van artikel 36 niet waren vervuld ; dat de commissie van beroep deze beslissing op 19 december 1958 bevestigde;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de commissie van bero~p artikel 36 van de oorlogsschadewet heeft geschonclPn doordat zij hd inleveren van een nieuw getuigenis niet heeft beschouwd als zijnde van :oda':lige élard dat hPt dP toepassing van artikel 36 rechtvaardigt;

Overwegende dat luidens artikel 36, § I. van de ::>orlogsschadewet de beslis­singen van de provinciale directeur en van de commissie van beroep kunnen worden vernietigd wanneer zij werden genomen op basis van stukken en verklaringen die achteraf vals of klaarblijkend onjuist werden bevonden : dat dit artikel niet tot doel heeft aan de partijen de mogelijkheid te geven de herziening van de genomen be­slissingen te vragen telkens als zij nieuwe elementen naar voren brengen ; dat artikel 36 op beperkte wijze de gevallen opsomt waarin tot herziening kan worden over­gegaan; dat niet blijkt dat de commissie van beroep artikel 36 verkeerd heeft toe­gepast door te oordelen dat de verklaring van Johann Pitz niet bewijst dat de beslissing van de rechtskundige adviseur d.d. 7 november 1955 genomen w~rd op basis van stukken en verklaringen welke achteraf vals of kl<:Ja,·blijkend onjuist wer­den bevonden.

(Verwerping)

Nr 8149 - ARREST van 18 oktober 1960 (JVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever. Mast en MeE;s, staatsrad~n. en Similon. substituut-auditeur-generaal.

BECHER ( M• Wauters) t/ Belgische Staat. vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederop­bouw (de Hr. Greyson)

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN~ GERECHTIGDEN OP DE WET ~ VREEMDELINGEN

Artikel3, § 4, 1°, van de gecoördineerde wetten oan 30 ;anuari 1954 betreft zowel degenen die het Belgisch Staatsburgerschap hebben bekomen door keuze, als degenen die het Staatsburgerschap hebben bekomen door naturalisatie. De termijnvoorwaarde betreffende de aan­vraag tot naturalisatie is uiteraard alleen gesteld ten opzichte van degenen die het Belgisch Staatsbttrgerschap willen bekomen door naturalisatie. Ten opzichte van degenen die het Belgisch Staatsburger­schap door keuze willenJ bekomen, is geen termifn gesteld betreffende het af!eggen van de V?rklaring van natiorw1iteitskruze en er is allren

837

Page 70: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8149)

vereist dat zij hun gewone verblijfplaats in België hadden vóór 31 de­cember 1930 en dat zij het Belgisch Staatsburgerschap bekomen vóór 1 januari 1960.

Gezien het verzot>kschrift d.d. 24 oktober 1959;

Gelet op artikel 41 van de geord~nde wetten van 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen :

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 27 juli 1959 van de commissie van bc•opp voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Antwerp<?n : àat die beslissing op 11 september 1959 <Jan verzoekster is betekend :

Owrwegende dat Dimt Becher. geboren te Antwerpc>n op 23 mei 1922. de Poolse nationaliteit had tot 22 januari 1945; dat zij op die dag de Tsjc>cho-Siowaakse nationaliteit verwierf door haar huwelijk mPt Armin Weisz; dat zij op 23 februari 1952 een verklaring van nationaliteitskeuze deed bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op grond van de <Jrtikelen 6. 8 en 10 van de bij het koninklijk besluit van 14 december 1932 gecoördineerde wetten op dl' verwerving, het vPrlies en de herkrijging van de nRtionalitdt <>n op grond van artikel I van de wet van 31 decemb!'r 1951 waarbij zekere termijnen werdl'n veriPend om de hoedanigheid van Belg te Vl'rwerven ; dat de rechtbank v<>n l'erst!' Ranleg te Antwerpen ·bij vonnis d.d. 7 januari 1953 deze keuze van de Belgische nationaliteit inwilligde en dat dit vonnis in de registers van de burgerlijke stand te Antwerpen op 18 februari 1953 werd overgeschreven ;

Overwegende dat Vf'rzoeht"r op 1 frbruari 1954 e-en aanvraag tot Staats­tussenkomst in oorlogsschade indiende; dat zij bij heslissinÇJ d.d. 25 augustus 1956 door de provinciale directeur werd ontheven van hl't Vl'rval opgelopen wegens het feit dat de- aanvraag tot Staatstussenkom't werd inÇJediend nadat de wettelijke termijn verstreken was; d<lt de ndjunct-rechtskundiq(' <tdviscur hij de contradictoir beschouwde beslissing inzake definitieve' "ergoeding d.d. 9 oktober 1957 en de commi~sie van beroep, bij de bestreden beslissing. de aétnvra<:g van verzoekster afwezen omdat zij niet voldeed aan de nationaliteitsvoorw<J<Jrdm gesteld in artikel 3 van de oorlogs­schadewet;

Overwegende d<Jt verzoekster inroept dat de ~estreden beslissin<] strijdig is met artikel 3 van de oorlogsschadewet, en meer bepilald met ~ 4. 1";

Overwegende dat artikel 3. ~ 4. I". van de oorlogsschadewet bepaalt: « Genieten van het voordeel van de tussenkomst van de Staat · de buitenlandse of "vaderlandloze personen wier gewone verblijfplaats zich vóór 31 december 1930 in >' België bevond. die vóór het schadC'geval op reg<>lmnti(le wijze hun aanvraag tot ''naturalisatie hebben ingediend bij uitvm•ring van artikel 16 van het koninklijk »besluit van 14 december 1932 tot samenordening van de wetten op de verwerving. " het verlies en de herkrijging van d? nationaliteit. di-e deze aanvmag op regelmatige ''·wijze opnieuw hebben ingediend vóór I januari 1951 en die vóór 1 januari 1960 »door naturalisatie. keuze of herkrijgin<J, het Belgisch Staatsburgerschap hebben ,, bekomen; ; dat de bestredEn beslisshq ten onrechte vaststelt dat « beroepster niet

onder toepassing valt van artikel 3 § 4. 1 ". omdat :ij niet vóór het schadegeval op regelmatige wijze haar aanvraag tot naturalisatie heeft ingediend» ; dat de tekst

van artikel 3. § 4. 1 ". zowel degen~n die het Belgisch Staatsburgerschap hebben hekomen door keuze betreft. als degenen die het Belgisch Staatsburgerschap hebben bekomen door naturalisatie : dat de l2rmijnvoonYaarde betreffendE.' de aanvraag tot naturalisatiP uitC'raard alleen gesteld is ten opzichte van degenen die het Staats­burgerschap willen bekomen door natnralisCJtic; dat ten ,1pzichte van d~genrn die het Belgisch Staatsburgerschap door keuze willen bekomen. geen termijn is gesteld betref­fende het afleggen van de verklaring van nationaliteitskeuze en dat alleen is vereist dat zij hun gewone verblijfplaats in België hadden vóór 31 decembEr 1930 en dat zij het Belqisch Staatshurgé'rsche~p be1wm~n 'ióór 1 januari 1QFO: dat d?Z'C' uitlegging van artikel '3. § 4. 1 •. door de pa.-lementilire voorhcreidinq "vordt hcve,tiÇJd en in ver gade-

&SR

Page 71: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

ring van dc Kamer der Volksvertegenwoordigers van 27 ma<>rt 1952 door de Minister van Justitie werd gerechtvaardigd;

Overweg('nde dat het middel gegrond is. (Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

N• 8150 - ARREST van 18 oktober 1960 (IVcte Kamer) De HH. Vranckx. voorzilt<>r, Mast, verslaggPver, en Mees. stèlatsradcn, t>n Lahaye, adjunct-auditeur-gl'neraC~l I Ç]''de<?ltelijk eensluidend advies)*.

VERKIEZING VAN DE LEDEN EN PLAATSVERVAN­GENDE LEDEN VAN DE C.O.O. LOCHRISTI (M' De Beukelaer)

OPENBARE ONDERSTAND - COMMISSIE VAN OPENBARE ON­DERSTAND - LEDEN - VERKIEZING

1. Het feit dat sommige stembilfettrn de ooomaam niet vermelden van de persoon in wiens voordeel zif werden uitgebracht, kan enkel tot de vernietiging ervan aanleiding geven als er een redelijke twiffel kan bestaan over de identiteit 11an de personen op wier naam zif werden uitgebracht.

2. Bif staking van stemmen wordt de voorkeur gegeven aan de kandidaat die, op de dag van de verkiezing, een mandaat in een in­richting van onderstand brklredt (wel \a!l 10 maart 1Çl2.S. arti 1.;t>\11. 1").

3. Het verkozen werkend lid dat niPt kan zrtelrn wegens bloed­verwantschap of aanverwantschap met ren andere cerknzenr, dient door zijn plaatsvervanger te wordrn oerwngen.

4. Om tot lid van een commissir van onderstand te kunnen benoemd u;orden, moet men een r;r'rbliif in de gernee•1fr lwhhcn ( vvd Y.tn 10 maart 1925, artikel 14). Het eerkozen zcerkrnd lid dat aan dir· cerr•islr niet voldoet, dirnt door zifn plaatsvrrt;anger te worden oervangrn.

Gezien het verzoekschrift d.d. 20 C~ugustus 1959, ing<"di.?nd door Ferdinand Van de Velde. <?n het verzoekschrift van dez<?lfde datum ingediend door Louis Bonne;

Gelet op het bevel van 5 juli 1960 waarbij d•: bij deze verzoekschriften ingeleide zaken wegens verknochtheid zijn sam,.ngPvoeÇJd ;

Overwegende dat de Vt>rzoekers hProep instellen tegen het besluit d.d. 24 juli 1959 waarbij de bestendige deputatie van d<> provincieraad v;en Oost-Vlaanderen de benoeming van Ferdinand Van de Velde als werkend lid en die van Louis\ Bonne als plaatsvervangend lid van de commissie van openbarE' onderstand van Lochristi teni<>t doet ; dat dit besluit op 8 augustus 1959 aan verzoekers is betekend ;

Overwegende dat de gem('enleraad van Lochristi in z:tting van 18 juni 1959 de leden en plaatsvervangende leden van de plaatselijk" commissie van openbare onderstand verkoos ; dat vierenveertig geldig<> stemmen als volgt werden uitgebracht :

.. Hoewel de' wet n1et Liltdrukkebik voorschrijft dat de voo<nanm op hf't stemhdii't d1ent ver:neld te worden, is die vermelding. volgens het advies. onontbeerlijk wanneer de verkozene alleen door die vermelding kan worden vereenzelvigd : en hoewel geen schending van het geheim der stemming wordt begaan wanneet:i een gemeenteraadslid achteraf verkl.lart hoe hij heeft gestemd. kan t ...... Ler met die verklaring geen rekening worden gehouden Yoor de toewijzing van de ~temmen. Derhalve bf'sloot bd advies tot de bevestiging va, de aangevallen bes•lis<~ing. in zover deze de verkiezing van Perdinand Van de Velde vernietigde.

Daarenboven werd door ht!t advles niet gewezen op de voorkeur welke aan de uittredende leden di~nde te worden gegeven boven Louis Om er Goethals (achtste considerans van het arrest).

Page 72: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8150)

I>e Vreeze <:arolus De V riendt Raymond Schatteman Henri Goethals Louis, Omer

t'Jampens Adolf Van de Velde. Ferdinand Naudts <:asimir

6 6 6 6

6 8 6

De Wolf Jérome De Clercq Maurice Van Houwenhave Georges, Jean Goethals Angelina, A. Cappenholle Arthur Van Nieuwerburgh Medard Bonne Louis Block Seraphinus, Cesar Goethals Louis, Omer

6 6 6 4 2 6 8 2 4

dat Van Zele Petrus, gemeenteraadslid, op 28 juni 1959 bij de gouverneur bezwaar inbracht tegen de verkiezing; dat hij deed gelden dat vier briefjes alleen de namen Van de Velde en Bonne droegen en dat deze niet mochten toegekend worden aan Ferdinand Van de Velde en Louis Bonne, daar zeer veel personen te Lochristi de familienamen Van de Velde en Bonne dragen; dat uit een door het gemeentebestuur op verzoek van de gouverneu~ gedaan onderzoek bleek dat te Lochristi achttien pet'­sonen de naam Van de Velde en dertien personen de naam Bonne dragen ; dat Petrus Van Zele op 6 juli 1959 een nieuw bezwaarschrift inbracht ; dat hii hierbij deed gelden dat het geheim der verkiezing niet werd verzekerd daar het raadslid Oscar Bracke onmiddellijk na de stemming verklaarde dat hij, zoals zijn collega Laurent Block, Ferdinand Van de Velde en Louis Bonne had bedoeld; dat de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaonderen h!erop het bestreden besluit nam; dat dit beslui~ de verkiezing van Ferdinand Van de Velde en van zijn plaats­vervanger Louis Bonne nietig verklaarde, Louis Omer Goethals tot ·werkend lid benoemde met als plaatsvervangers Angelina Goethals en Arthur Cappenholle ; dat de bestendige deputatie bovendien de aanstelling beval van Seraphinus Block in de plaats van <:asimir Naudts; dat de bestreden beslissing bPrust o.m. op de considerans dat niet kan worden uitgemaakt of de vier stemmen uitgebracht op Van de Velde voor Ferdinand Van de Velde waren bestemd; dat uit de nietigheid van de benoeming van Ferdinand Van de Velde als werkend lid de nietigheid van de benoeming van Louis Bonne als zijn plaatsvervanger voortvlo~it ;

Overwegende dat F. Van de Velde doet gelden dat bij de stemming over zijn identiteit geen twijfel kon bestaan d2ar hij als E'nige kandidaat met de familienaam Van de Velde werd voorgedragen;

Overwegende dat de vier stembiljPtt~n waarop de namen Van de Velde en Bonne voorkomen, geen voornamen vermelden ;

Overwegende dat Petrus Van Zele er zich toe beperkte in zijn bezwaarschrift van 28 juni 1959 het feit aan te klagm dat op vier stembiljetten dè voornaam van Van de Velde en Bonne niet werd vcrmeld en dat er te Lochristi «zeer veel personen »wonen genaamd Van de Velde en Bonne»; dat de bestreden beslissing in dit verband alleen vaststelt dat « niet kan worden uitgemaakt of bewuste stemmen voor Ferdinand »Van de Velde bedoeld waren»; dat moet nagegaan worden of terzake een redelijke twijfel kon bestaan over de identiteit van de bedoelde personen; dat hocwel de wet geen voordrachten van kandidaten kent, het niet wordt betwist dat F. Van de Velde de enige Van de Velde was, die zijn kandidatuur liet voordragen; dat het proces­verbaal van de zitting d.d. 18 juni 1959 van de gem('f·meraad. waarin de verrichtingen van de verkiezing van de leden der commissie van openbare onderstand werden geakteerd, Van de Velde en Bonne met hun voornaam aanduidt en geen terecht­wijzing inhoudt waaruit zou blijken dat zekere gemeenteraadsleden andere personen dan Ferdinand Van de Velde en Louis Bonne zouden hebben bedoeld;

Overweqende dat uit wat voorafg3at. volgt dat er geen redelijke twijfel kon bestaan over de identiteit van de personen op wier naam de betwiste stemmen werden uitgebracht ; dat het beroep gegrond is ;

Overwegende dat F. Van de Velde en L. Bonne derhalve ieder acht geldige stemmen hebben bekomen ;

Overwegende dat Louis Omer Goethals. die, zoals de overige personen op wier naam stemmen voor werkend lid werden uitgebracht, zes stemmen bekwam, geen uittredend lid is ; dat aan de anderen, die wel uittredend lid zijn, boven hem de voorkeur dient te worden gegeven ;

840

Page 73: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overwegende dat Carolus De Vreeze aanverwant is in de derde graad met F. Van de Velde; dat bij toepassing van artikel 16 van de wet van 10 maart 1925, hij derhalve niet tegelijkertijd met F. Vnn de Vi'ldo> in de commissie als werkend lid kan zetelen; dat hij door zijn plaatsvervanger, J. De Wolf, dient te worden ver­vangen;

Overwegende dat de bestendige deputatie terecht heeft beslist dat Casimir Naudts niet tot werkend lid kan worden verkezen daar hij aan de vereiste van in­woning niet voldoet ; dat L.O. Goethals, die als plaatsvervanger van Naudts het hoogste aantal stemmen bekwam, in diens pla<e!s moet worden benoemd,

BESLUIT: Artikel I. - De beslissing d.d. 24 juli 1959 van de bestendige deputatie van

cle provincieraad van Oost-Vlaander<>n is v~rnktigd. Artikel 2. - Worden tot '.verkende leden van de commissie van openbare

onderstand van Lochristi benoemd: F. Van de Velde, J D~ Wolf. R. De Vriendt. H. Schatteman, A. t'Jampens en L.O. Goethals.

Tot plaatsvervangende leden van dezelfde commissie wordèn beno~md: L. Bonne tot plaatsvervanger van F. Van de Velde, M. Declercq tot plaatsvervanger van R. Devriendt, G.J. Van Houwenhave tot plazltsvervanger van H. Schatteman, en M. Van Nieuwenburgh tot plaatsvervanger van A. t'Jampens.

N• 8151 - ARREST van 18 oktober 1960 (IVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden, en De Leye, substituut-auditeur-generaal.

DE BEER (M' Putzeys) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederop~ bouw - Tussenkomende partij ; Mallebrancke (M• Tiele~ mans)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG -· PERSO­

NEELSLEDEN

Een personeelslid heeft er brlang bij een ambt te bekleden dat met zijn graad overeenstemt.

Onder meer heeft een personeelslid buiten kader er belang bif de nietigverklaring te vorderen van het besluit waarbij een personeelslid dat titularis is van een lagere graad bevorderd wordt tot een ambt dat met zifn graad overeenstemt.

II. RIJKSPERSONEEL - BEVORDERING - ALGEMENE REGELEN

1. De verplichting, de voordrachten tot bevordering aan de belang­hebbenden bekend te maken, bestaat enkel ten opzichte van de amb­tenaren die voor de bevordering in aanmerking komen*.

En de directieraad is niet verplicht om een gemotiveerd advies te geven over de titels van een personeelslid dat reeds de graad bezit die met de te begeven betrekking overeenstemt.

2. Geen reglementaire bepaling legt de bekendmaking op van de vacature van een betrekking van dirrcteur-generaal.

Gezien het verzoekschrift d cl. 7 juli 1958 ; Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 15 juni 1960;

" Vergelijk: arrest Alexis, r.r 5198, van 14 juni 1956.

841

Page 74: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(3151)

Gelet op het bevel van 22 jum 1960 waarhij in de aanvraag tot tussenkomst van Paul Mallebrancke is bewilligd ;

Overwegende dat het beroep strc>kt tot vernietiging van het koninklijk besluit van 24 april 1958 waarbij Paul Mallebnmcke met ingang van I januari 1958 tot directeur-generaal van het Centraal Bureau voor benodigdheden bij het Ministerie van Openbare Werken en van Weàeropbouw wordt b!'vorderd; dat dit koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad van 14 mei 1958 is bekPndgemaakt;

Overwegende dat verzoeker direct~ur-qeneraal der gebouwen was bij het Ministerie van Openbare Werken m van Wederopbouw toen hij. bij koninklijk besluit van I augustus 1951. bij dat dep?.rtement !'uiten kader werd ÇJeplaatst en bij de Nationale Maatschappij der goedkope woningen c>n woonvertrekken werd gede­tacheerd: dat hii hij een ander koninklijk besluit van I aupustus 1951 tot directeur­qeneraal bij de Nation"'le Maatschappij werd benoemd ; dat dit laatste koninklijk besluit door de Raad van State bij arrest van 18 maart 1955* werd vernietigd; dat verzoeker bij beslissing van de Minister van Openbare Werken en van Weder­opbouw voorlopig op 3 mei 1955 werd tewerkgesteld als hoofd van het Rijks­instituut voor grondmechanica: dat dl' Raad van State hij arrest van 16 juni 1959 ** het beroep afwees dat verzoeker tegen deze beslissinÇJ had ingoësteld; dat verzoeker aldus ingevolqe het niet ingetrokken en niet VE"rnietigde koninklijk besluit van I augustus 1951. huiten kader bleef <1eplaatst;

Overweqc>nde anderzijds dat bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 14 maart 1958 de betrekking van directeur van administratie bij het Centraal Bureau voor benodigdheden vrrvanuen werd door een hetr<>kking van directeur-generaal met inganq van I januari 1958 : dat de directiern<'d tiidens zijn vrrgaderinq van 22 maart 1958 met eenparigheid van stemmen besliste P. Mallcbranch, die de op­qeheven betrekkinq van directeur van <Jdministratie bekleedde, voor te draqen ; dat het voorstel van de directieraad niet tPr kennis werd qebr<1cht van verzoeker ; dat de directieraad op !I april i958 zijn voordracht handhaafde;

Overwegende dat de tussenkomt>nde partij aanvoert dat het beroep van ver­zoeker niet ontvankelijk is 'Neqt'n<i ç;emis van bebng ;

Overweqende dat dit middel niet opqaat daar verzoeker er belang hij heeft een ambt te bekleden dat rret zijn ·qraad overeenstemt ;

Overweqt>nde dat verzo~ker doet oeiden dat het bestreden koninklijk besluit strijdig is met artikel 75 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 en met artikel 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 ; dat hij bovendien betoogt dat het advies van de directieraad onregelmatig is, omdat de titels van verzoeker nid werden onderzocht en verqeleken met die van andere kandidaten zodat het advit>s niet gemotiveerd is; dat hij ook aanvoert dat de vacature van h?t ambt van directeur-generaal niet werd bekendgemaakt ;

Overweqende dat ?.rtike! 75 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut Vi1n het Rijkspersoneel bepaalt: «De voordrachten tot bevor­

dering tot een hogere graad '..Vorden aan het pPrson~t>l van het departement bekend­>' gemaakt. De leden van dit personeel kunnen, binnen tien dagen vóór welke beslis-

sing ook, bij de directieraad de bezwMen indienen die zij als gegrond mochten " beschouwen en hun <~anspraken op bevordering doen gelden '' ; dat artikel 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende het signalement en de be­vordering van het Rijkspersoneel. zoals het werd gewijzigd bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 24 juni 1953, luidt: «De voorstellen tot bevordering tot een >' hogere graad worden aan het belanghebbend personeel genotificeerd, te weten aan 'de ambtenaren die, gezien hun signalement, geschikt zijn om het te begeven ambt

waar te nemen. De ambtenaar die zich benadeeld acht. mag binnen de termijn van " tien dagen na de kennisgeving en vóór elk.? beslissing. bij de directieraad of bij het

bevoegd college der diensthoofden zijn bezwaren indienen. Hij kan, op zijn aan­vraag, door de directieraad gehoord worden » ;

Overwegende dat uit d<>ze bepalingen volgt dat de verplichting, de voor­drachtt'n tot bevordering <wn di' bc langhebbenden bekend te maken, enkel bestaat

• Arrest Mombach, n" 416'3. •• Arrest n" 7137.

Page 75: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

ten opzichte van de ambtenaren die voor de bevordering in aanmi!rking komen; dat verzoeker directeur-generaal was wanneer de directieraad de door hem aangeklaagde voordracht deed ; dat eerdervermelde bepaling!'n aan de directieraad de bevoegdheid niet verlenen advies te geven over de tl'werkstelling van verzoeker ; dat de directie­raad niet verplicht was om over de titels van verzoeker een gemotiveerd advies te geven ; dat geen reglementaire bepaling de bekendmaking van de vacature van de betrekking van directeur-generaal oplegt ; dat de middelen van verzoeker niet opgaan,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

N• 8152 -ARREST van 18 oktober 1960 (IVrt• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter. Mast. verslaggever, en Mees. staatsraden, en Smolders, auditeur.

C.O.O. ANTWERPEN (de Hr. Wilson) t/ Bestendige depu­tatie van de provincieraad van Antwerpen (de Hr. Stallaert)

I. OPENBARE ONDERSTAND- COMMISSIE VAN OPENBARE ON­DERSTAND- PERSONEEL- ONTVANGER- GELDELIJK STATUUT

11. GEMEENTEPERSONEEL - ADMINISTRATIEF PERSONEEL -

GELDELIJK STATUUT lil. RAAD VAN STATE -- GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­

VOEGDHEID - VOORAFGAAND BEROEP

Krachtens. artikel13 van de wPt van 21 tiPremher 1927 staat voor de commissie van openharP onderstmld rn de ontvangrr Prn brroPp open bif de Koning tege.n het besluit waarbii de bestendige deputatie de weddeschaal van de ontuanger uan de commissie al dan niet goPd­keurt. Dit beroep staat ook open wanneer geen geschil bestaat tussen dP ontvanger en de commissie. Het beroep lot :nietigverklaring van de beslissing van de bestendige deputatie is niet ontvankrlifk.

Gezien het verzoekschrift d.d. 10 januari 1958 ·

Overwegende dat het èeroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 16 november 1957 waarbij de bestendige deputatie van de provincieraad van Ant­werpen haar goedkeuring onthoudt aan de beslissing d.d. 30 augustus 1957 waarbij de commissie van openbare onderst<md du stad Antwerpen dl' wedde van Leo Dom, ontvanger. vastgesteld heeft op 293.880 frank ;

Overwegende dat de commissie van openbale onderstand van Antwerpen bij beslissing van 23 december !953 de weddeschaal van haar ontvanger :ols volgt vaststelde : 252.000-293.880. 12.000 X 32, 5.880 X 12 ; dat de gemeenteraad van Antwerpen op I maart 1954 en de bestendige deputatie op 12 maart 1954. dezl' beslissing goedkeurden; dat de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin bij schrijven van 24 april 1954 aan de gouverneur der provincie Antwerpen m~dedeelde dat de beslissing van 23 december 1953 haar uitwerking mocht krijgen doch dat d!' voorgestelde weddeschalen moesten beschouwd vvonkn als toegekend te persoon­lijken titel aan de alsdan in dienst zijnde titularissen ; dat de Minister deze ::knswijze rechtvaardigde doordat de secretaris der stad Antwerpen een wrddeschaal geniet die, wat het minimum betreft, gevoelig afwijkt van de voorgeschreven weddeschaal en dat het enkel is om de op 31 december 1950 bestaande hiërarchie tussen de ü: dienst zijnde titularissen g·een geweld aan te doen en om de verkregen rechten van deze laatsten te eerbiedigen, dat hij zich met de vocrgc,;tP!de weddeschalen akkoord kon verklaren ; dat de fvlinister a<Jn de gouvernèur liet weten dat de commissie van openbarE' onderstand v.m Antwerpen diende te worclen verzocht om. bij ,'vt>ntuele

~cJ:i

Page 76: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

vervanging van de huidige titularissen, de door de omzendbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 12 maart 1952 bepaalde cijfers voor de stadssecretaris als grondslag te nemen voor de berekening der barema's; dat de commissie van open­bare onderstand van Antwerpen op 30 augustus 1957 besliste de wedde van Leo Dom, die tot ontvanger werd bevorderd. met ingang van I april 1958 op 293.880 frank vast te stellen ; dat deze beslissing op 9 september 1957 door de gemeenteraad van Antwerpen wer::l goedgekeurd ; dat hierop de bestreden beslissing werd genomen ; dat de bestendige deputatie haar goedkeuring onthield omdat de wedde, toegekend aan ontvanger Dom, « gesteund is op een barema dat slechts van toepassing was »op zijn voorganger. de heer Ulfelt. en dat barema niet van kracht is voor de »heer Dom»;

Overwegende dat de tegenpartij doet gelden dat het beroep niet ontvankelijk is daar de verzoekende partij vooraf het bero.ep, dat op grond van artikel 13 van de wet van 21 december 1927 bij de Koning openstaat, niet heeft ingesteld; dat de verzoekende partij hiertegen aanvoert dat haar op grond van artikel 13 geen beroep open stond daar terzake geen geschil bestond tussen de ontvanger en de commissic ;

Overwegende dat krachtens artikel 13 van de wet van 21 december 1927 voor de verzoekende partij en de ontvanger een beroep open staat bij de Koning tegen het besluit waarbij de bestendige deputatie de weddeschaal van de ontvanger van de commissie van openbare onder~tand al dan niet goedkeurt ; dat dit beroep open staat ook wanneer geen geschil bestaat tussen de ontvanger en de commissie van openbare onderstand ; dat dit voorafgaand beroep niet werd ingesteld ; dat het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk is,

(Verwerping - kosten ten bste van verzoekster)

Nr 8153 - ARREST van 18 oktober 1960 (IVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Debaedts, substituut-auditeur-generaal ( andersluidend advi·es) *.

GEMEENTE LEUPEGEM (de Hr. De Wilde) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de Hr. Moors)

I. GEMEENTEN - STRATEN (1 en 2)

11. GEMEENTEN - GEMEENTERAAD - WERKING ( 1) III. GEMEENTEN - VOOGDIJ - VERNIETIGING (2 en 3) IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING

VAN DE WET- MOTIEVEN (3)

1. Artikel 68, 1°, van de gemeentewet vindt toepassing telkens als een lid van de gemeenteraad bij de beraadslaging en de stemming een belang heeft dat hem rignJ is. Dit belang dient te worden verstaan als een voordeel waarvan de waarde in geld kan worden uitgedrukt.

Ofschoon de burgemeester bij de stemming waarbij beslist werd zifn naar aan een straat te gevPn, een zedelijk belang had en derhalve kiesheidshalve bij dP stemming kon nfwezig ziin, was hif daartoe krachtens de wet niet verplicht.

,.. Wat betreft het tweede motief van het hestreden koninklijk be9luit, werd· vastgesteld dat de tegenpartij niet betwistte dat dit motief in rechte niet , toelaatbaar was In' zover he~ de gemeente een verplichting oplegde! welke door de wet niet is voorzien, meer bepaald de verpliching het! advfes van de commissie voor toponymie en dialectologie op te volgen. Derhalve hesloot het advfes tot de vernietiging van het bestreden koninklijk beslu:t.

844

Page 77: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8153)

2. Aan de Koning komt de appreciatir van het algemeen belang toe. Het blijkt niet dat hij buiten de perken van zijn appreciatierecht is getreden door te oordelen dat het geven aan straten en pleinen van namen van nog in leven zijnde personen tegrn het algemeen belang indruist*.

3. Wanneer een op de schrnding van hrt algemeen belang ge­steund motief wettelijk voldornde is om de vernietiging van een be­slissing van de gemeenteoverhrid te rechtvaardigen, dient het tegen het koninklijk besluit ingestelde beroep vetworpen te worden, zelfs als dit besluit zich daarenboven trn onrechte beroept op een schending van de gemeentewet.

Gezien het verzoekschrift d.ci. 28 jnnuari 1958 ingediend door het college van burgemeester en schepenen van de gemeentè Leupegem. daartoe gemachtigd door de gemeenteraad bij besluit vnn 17 januari 1958 ;

Ovrwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van het koninklijk besluit van 13 november 1957. houdende vernietiging van het besluit van 7 augustus 1957, waarbij de gemeentèraad besliste aan een nieuwe verbindingsweg de naam « Burge­meester De Wildelaan » te geven ; dat dit koninklijk besluit op 2 december 1957 ter kennis van het gementebestuur werd gebracht ;

Overweg<"nde dat de gemeenteraad op 7 augustus 1957 besliste aan een nieuwe verbindingsweg de naam « Burgemeester De Wildelaan >> te geven ; dat dit besluit werd vernietigd door het koninklijk besluit van 13 november 1957, dat steunt op de volgende considerans : « . . . dat de burgemeester De Wilde steeds in functie is ; dat »hij bovendien, bij miskenning van de bepalingen van artikel 68 der gemeentewet. » aanwezig is geweest bij de voormelde beraadslaging ; . . . dat de commissie voor »toponymie en dialectologie de benaming wm straten naar in leven zijnde personen >'ongunstig heeft geadviseerd; dat dit advies dient bijgetreden; ... dat de gemeente­» raad van Leupegem voormelde beslissing heeft getroffo.'n in strijd met de wet en » tevens, waar hij de regelen van een wijs administratief beleid heeft mishnd. het ;> algemeen belang heeft gekrenkt » ;

Overwegende dat de verzoekende partij inroept dat het bestreden koninklijk besluit ten onrechte steunt op een schending van artikel 68 van de gemeentewet ; dat volgens haar het rechtstreeks belang, bedOEld in ::trtik2l 68, I 0 van de nemeente­wet. moet worden begrepen in de zin van « een stoffelijk en in geld waardeerbaar » belang » ; dat zij verder betoogt dat het vernidigde besluit bij eenparigheid van stemmen werd genomen en dat de aanwezinheid van c.!e burgemeester derhalve geen invloed op' de stemming heeft uitgeoefend ;

Overwegende dat artikel 68, I". van de geme?entewet toepassing vindt telkens als een lid van de gemeenteraad bij de beraadslaging en de stemming een belang heeft dat hem eigen is ; dat uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 30 december 1887, waarbij o.m. artikel 68, I". van de gemeentewet wordt ge­wijzigd. blijkt dat onder belang dient te worden verstaan een voordeel waarvan de waarde in geld kan worden uitgedrukt ; dat, ofschoon de burgemeester bij de stemming een zedelijk belang had en derhalve kiesheidshalve bij de stemming kon · afwezig blijven, het voorschrift van artikel 68. I", van de gemeentewet. hem daartoe niet kon,' verplichten ;

Overwegende dat de verzoekende partij inroept dat de gemeenteraad geen wettelijke verplichting heeft om de commissie voor toponymie en dialectologie te raadplegen en dat het vernietigd besluit hPt algcmecn belang niet kan hebben gekrenkt ;

Overwegende dat de tegenpartij terecht aanvoert dat de afwezigheid van een speciaal advies van bovenvermelde commissie in het bestreden bl.'sluit niet als ver­nietigingsgrond voorkomt; dat aan de tol.'zichthoudendl.' overheid de appreciatil.' van

111 Vergelijk: arrest Wafetaers en consorten, nr 1009, van 10 juli 1951.

845

Page 78: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

het algemeen belang toekomt en dat niet blijkt dat de tegenpartij huiten d<? perken van haar appreciatierecht is getreden door te oordelen dat het geven aan straten en pleinen van namen van nog in leven zijnde personen tegen het algemeen belang indruist ; dat derhalve het tweede middel van de verzoekende partij niet gegrond is, en het aangeklaagde motief voldoende is om de vernietiging van bovenvermelde gemeenteraadsbeslissing te rechtvaardigen,

(Verwerping ~ kosten ten laste van de verzoekende partij)

N• 8154- ARREST van 18 oktober 1960 (IVde Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Mees, staatsraden, en Adriaens, auditeur ( andersluidend advies) •.

VAN ALLEYNNES t/ Stad Antwerpen en Belgische Staat, ver­tegenwoordigd door de Minister van Openbaar Onderwijs

I. RECHTSPLEGING ~ VERZOEKSCHRIFT ~ AANWIJZING VAN DE TEGENPARTIJ

De tegenpartij waarvan geen enkele akte wordt bestreden dient buiten de zaak te worden gesteld.

II. LAGER ONDERWIJS ~ INRICHTING VAN DE DIENST ~ GE­BRUIK DER TALEN

Zodra de gemeenten en de besturen van aangenomen of aanneem­bare scholen hebben geoordeeld transmutatieklassen te moeten inrichten en op voorwaarde dat die klassen enkel worden opgericht ten behoeve van de kinderen wier moedertaal of gebruikelijke taal niet de taal is van de streek, kent artikel 55 van de gecoördineerde wetten op het lager onderwijs aan die kinderen het recht toe om in hun moedertaal of gebruikelijke taal te worden onderwezen. Voor die kinderen is de kennis van de taal van de streek geen grond waarop de gemeente of de Minister van Openhaaf Onderwijs zich kan steunen om hun dat recht te ontnemen**.

Gezien het verzoekschrift d.d. 5 april 1958 ;

Overwegende dat het beroep ~trekt tot vernietiging : 1" van de beslissing van de stad Antwerpen, aan verzoeker ter kennis gebracht

door het schrijven d.d. 5 februari 1958 van de directrice van het stedelijk onderwijs­instituut voor meisjes, waarbij deze aan verzoeker liet weten dat haar bevel werd gegeven zijn kinderen Claudine en Marie-Claire over te plaatsen naar de Vlaamse afdeling; ·

2° van de beslissing d.d. 9 november 1956 van de Minister van Openbaar Onderwijs waarbij aan de stad Antwerpen bevel werd gegeven om Claudine Van AUeynnes naar de Vlaamse afdeling over te plaatsen ;

3° van de gebeurlijke beslissingen die de sub 1" en 2" vermelde beslissingen mochten bevestigen ;

Overwegende dat niet wordt betwist dat verzoeker eerst op 28 februari 1958 van de sub 2" vermelde beslissing kennis kreeg ;

• Volgen9 het advies kon het schrijven d.d. 5 februari 1958 van dOl Stad AntwerpeJII niet ala een beslissing worden beschouwd en moeyt de stad buit~n d~ zaak Wol'den gesteld. Er was geen grond om uitapraak te doen over het beroep tot nietigverklaring van de ministeriële bealiaslng d.d. 9 november 1956, daar het kind• In de loop van het geding terug tot de transmutatiekiBIJ, was toegelaten.

·u Zie. in dezelfde zin. de arresten Defaux, n .. 8050, en Derieuw, nr 3051, van 13 september 1960. en de noot.

846

Page 79: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8151)

Overwegende dat E. Van Alleynnes een V('rklaring ondertekende, luidens welkt' de moedertaal van zijn dochters Claudine en Marie-Ciaire het Frans is ; dat de directrice van het stedelijk onderwijsinstituut voor meisjes op 1 september 1956 en de kantonnale inspecteur op 20 september 1956 met die verklaring instemden ; dat dienvolgens de dochters van verzoeker in een transmutatieklas wed~n geplaatst ; dat de Minister van Openbaar Ondnwijs bij schrijven d.d. 9 november 1956 te kennen gaf dat een reeks kinderen. waaronder Claudine Van Alleynnes, uitstekend door middel van de taal der streek konden onderwezen worden en dat zij onmiddellijk in de gewone klassen dienden te worden overgepbatst ; dat eerst in februari 1958 het stadsbestuur van Antwerpen daaraan gevolg gaf ; dat hovendien de directrice van het stedelijk onderwijsinstituut voor meisjes aan verzoeker op 5 februari 1958 liet weten dat ook zijn kind Marie-Ciairc naar de Vlaamse afdeling werd overgeplaatst ; dat bij ministeriële dienstbrief d.d. 1 april 1958. gericht tot de hoofdinspecteur, evenwel een nieuwe beslissing werd medegedeeld luidend als volgt : « ... daar het » schooljaar thans ver is gevorderd, is het niet geraden de leerlingen waarvan >.' sprake naar een andere taalafdeling over te hew•len : ... dit betekent niet dat de >,,vroegere beslissingen, o.m. deze gemotiveerd bij de aanschrijvingen van 31 oktober >> 1956 en 9 november 1956, zouden vernietigd zijn ; . . . de ouders zullen nu reeds " verwittigd worden dat hun kind, in de loop van de maand september 1958, opnieuw » zal onderzocht worden om de toestand definitief te regulariseren en zij zullen zo »vlug mogelijk kennis krijgen van de getroffen beslissing en, in elk ÇJeV31. uiterlijk » einde oktober 1958 » ;

Overwegende dat niet blijkt dat de eerste tegenpartij inzake Claudine Van Alleynnes een beslissing heeft genomen ; dat de verwijdering van dat kind uit de transmutatieklas de uitvoering is van de sub 2" bestreden beslissing ; dat derhalve de eerste tegenpartij, wat betreft de verwijdering van Claudine Van Alleynnes, buiten de zaak dient te worden gesteld ; dat aan de andere kant niet blijkt dat de tweede tegenpartij de verwijdering van Marie-Claire uit de ~ransmutatieklas heeft opgelegd en dat de eerste tegenpartij niet betwist dat deze verwijdering op haar bevel heeft plaats gehad ; dat, wat de verwijdering van Marie-Ciaire betreft, de tweede tegen-partij buiten de zaak dient te worden gesteld ; •

Overwegende dat verzoeker inroept dat de bestreden beslissingen strijdig zijn met artikel 55 van de bij het koninklijk besluit van 20 augustus 1957 gecoördineerde wetten op het lager onderwijs ; dat dit é'.rtikel luidt als volgt : « De kinderen wier » moedertaal of gebruiklelijke taal niet de taal is van de streek. hebben het recht » het onderwijs in hun moedertaal te ontvangen. Echter zullen de gemeenten en de » besturen van aangenomen of aanneEmhare scholen oordelen over de wezenlijkheid » van die behoefte op taalgebied en over de gepastheid daaraan te gemoet te komen. » De kinderen, wier ouders de Belgische nationaliteit niet bezitten, komen niet in » aanmerking » ;

Overwegend dat de tegenpartijen inroepen dat de voorwaarde, volgens welke de moedertaal of gebruikelijke taal van de kinderen niet de taal van de streek is, niet de enige voorwaarde is om in de transmutatieklassen te worden toegelaten ; dat, volgens hen, bovendien is vereist dat de kinderen geen voldoende kennis hebben van de taal van de streek zodat zij door middel van die taal niet met vrucht kunnen worden onderwezen ; dat artikel 51 van de gecoördineerde wetten op het lager onder­wijs het begins·el inhoudt dat de tnal van rle streek de taal van het onderwijs moet zijn en dat de taalinspectie zich tot de controle van de kennis van de taal van de streek beperkt ;

Overwegende dat artikel 54 van de gecoördineerde wetten inderdaad het beginsel inhoudt dat de taal van de ~treek de taal van het onderwijs is; dat artikel 55 echter een afwijking van dit begin&e! toelaat, mits twee voorwaarden zijn vervuld: 1" de gemeenten en de besturen van aangenomen en aanneembare scholen oordelen over de behoefte aan transmutatieklassen en over de gepastheid aan die behoefte tegemoet te komen; 2" de kinderen waarvoor die transmutatieklassen worden ingericht, mogen alleen de kinderen zijn wier moedertaal of gebruikelijke taal niet de taal is van de streek ; dat, wanneer die twee voorwaarden zijn vervuld. artikel 55 aan die kinderen het recht toekent om in hun moedertaal of gebruikelijke tanl te worden onderwezen ; dnt de wet geen andere voorwaarde stelt waarvan de uitoefenicg van dit recht

847

Page 80: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

afhankelijk is ; dat voor di~ kinderen de kennis van de taal van de streek geen grond is waarop kan worden gesteund om hun dat recht te ontnemen ; dat de controle, voorzien door artikel 60 van de gecoördineerde wetten, trouw~ns niet wordt uitg·eoefend op de kennis van de taal der streek, maar op de stiptheid van de ver­klaring van het gezinshoofd betreffende de moedertaal of de gebruikelijke taal van het kind ; dat derhalve het middel gegrond is,

(Vernietiging van de beslissing van de stad Antwerpen, aan verzoeker ter kennis gebracht door het schrijven d.d. 5 februari 1958, in zover zij Marie-Claire Van Alleynnes aangaat. en Véln de bE'slissing d.d. 9 november 1956 van de Minister van Openbaar Onderwijs in zover zij Claudine Van Alleynnes aangaat ~ verdeling van de kosten, elk voor de helft, tussen de stad Antwerpen en de Belgische Staat)

Nr 8155- ARREST van 18 oktober 1960 (IVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter, Mast en Buch, verslaggever, staatsraden, en De Leye, substituut-auditeur-generaal.

DE SMEDT t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi~ nistc:r van Sociale Voorzorg ( Mr Stabel)

I. RECHTSPLEGING ~ AFSTAND VAN HET GEDING 11. RECHTSPLEGING ~ KOSTEN

De verzoeker die afstand doet van het geding moet de kosten dragen wanneer de bestreden akte niet, werd ingetrokken.

Gezien het verzoekschrift d.d. 14 februari 1958 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van het besluit van 15 december 1957 waarbij de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg Jean Vandepitte, secretaris van administratie bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, met ingang van 15 december 1957 tot directeur bij de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid benoemt ;

Overwegende dat de Minister van Sociale Voorzorg op 17 december 1959 Jean Vancicpitte met ingang van 1 juli 1959 ambtshalve uit zijn functies van directeur bij de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid heeft ontslagen ;

Overwegende dat verzoeker afstand doet van het geding bij schrijven van I juli 1960, waarbij hij laat weten dat het besluit van 17 december 1959 « alle grond »en alle belang aan de zaak heeft ontnomen»; dat hij tevens vraagt de tegenpartij in ci.e' kosten te verwijzen ;

Overwegende dat het past in de afstand te bewilligen ; dat het bestreden besluit echter niet werd ingetrokken en verzoeker derhalve de kosten moet dragen,

(Afstand van het geding ~ kosten ten laste van verzoeker)

Nr 8156 - ARREST van 18 oktober 1960 (IVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter, Mast en Buch, verslag~.ever, staatsraden, en De Pover, substituut-auditeur-genera<~! ( andersluidend advies)*.

STAELS ( M•· Van Eecke) t/ Regie der luchtwegen, vertegen~ woordigd dor de Minister van Verkeerswezen ...- Tussenko~ mende partij : De Bruyn ( Mr• Fayat en Tielemans)

• Het Auditoraat was van oordeel dat het tweed• middel gegrond was, c!aarl uit de toedracht der feiten bleek dat de ambtsbevoegdheden van de titulariSI van het nieUwe ambt van luchthavendirecteur niet met zekerheid waren vastgesteld vóór de henoeTD.ing .en, meer bepaald, op het ogenblik van het onderzoek van de kandidaturen door! de raad van directeurs, en dat dit sle:hts gebeurd fs de dag zeil van de bestreden benoeming~ Het besloot daaruit dat het advies van genoemde raad onregelmatig was, als zijnde in strijd me~ hrt prindpe van de objectleve beoordeling van de waarde en geschiktheid van de kandidaten voor het vervuJlen van het te qegeven embt.

848

Page 81: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8156)

I. REGIE DER LUCHTWEGEN- PERSONEEL- INRICHTING VAN DE KADERS EN DE BETREKKINGEN ( 1 tot 4)

II. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG - PER­SONEELSLEDEN ( 1)

liL OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - INRICHTING VAN DE KADERS EN DE BETREKKINGEN- KADERS (1 tot 3)

1. Er bestaat inter~tie tussen de verschillende diensten van de f: \ · Regie der luchtwegen. -

Een personeelslid van het technisch kader heeft derhalve toegang tot de graad van luchthavendirecteur.

2. Zodra de Minister van Verkeerswezen beslist had het ambt van luchthavendirecteur in de Regie der luchtwegen op te richten, kon hij een oproep tot de kandidaten richten vooraleer het ambt bif koninklifk besluit was opgericht .

...... Zulks ten minste als de benoeming na die oprichting werd gedaan.

3. De raad van directeurs heeft geoordeeld dat de ambtsbevoegd­heden van de titularis vani het op te richten ambt voldoende waren aan­geduid om hem toe te laten met kennis van zaken de verdiensten van de kandidaten te beoordelen en tot de voorstelling over te gaan.

Derhalve is het van weinig belang dat de Minister slechts later de ambtsbevoegdheden van de titularis van het ambt nader heeft aangeduid.

4. Als de oproep tot de kandidaten betrekking had op een betrek­king van «directeur van d,: nationale luchthaven» rn als de Knning het ambt van « luchthavendirecteur » heeft opgericht, is het van weinig belang dat de benoeming werd gedaan tot de graad van «directeur ter nationale luchthaven », zo niet ernstig kan worden beweerd dat de drie verschillende termen niet hetzelfde ambt bedoelen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 14 februari 1958; Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 28 september 1959; Gelet op het bevel van 7 oktober 1959 waarbij A.J. De Bruyn werd toegelaten

in de debatten tussen te komen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van het besluit d.d. 13 december 1957, waarbij de Minister van Verkeerswezen A. De Bruyn, hoofd­inspecteur bij de Regie der luchtwegen, met ingang van I november 1957 tot directeur der nationale luchthaven benoemt ; dat niet wordt betwist dat verzoeker eerst op 18 december 1957 var: dit besluit kennis heeft gekregen ;

Overwegende dat de Minister van Verkeerswezen op 14 december 1955 aan de Regie der luchtwegen liet weten dat het in zijn bedoeling lag bij de luchthaven te Metsbroek een ambt van luchthavendirecteur in te richten ten einde de coördinatie van de verscheidene diensten te verwezenlijken en hun doelmatigheid te verhogen ; dat hij de Regie vroeg deze aangelegenheid dringend aan de syndicale raad van advies te onderwerpen ; da( die raad op 19 januari 1956 het vraagstuk onderzocht en op grond van de overgelegde documenten het volgende advies uitbracht :

a) indien een betrekking van luchthavendirecteur wordt ingesteld, diE•nt dit te geschieden in het kader van de directie E'xploitatie. De tituiaris zou gezag dienen te hebben op de diensten van de luchthaven die van deze directie afhang~n en de verbinding verzekeren tussen deze diensten t>n deze behorende tot de andere directies;

b) onder deze voorwaarden, spreken de leden zich uit voor het instellen van de betrekking ;

849

Page 82: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8156)

c) zij oordelen dat het gelijktijdig b<.'staan van de henaming van «luchthaven­directeur» en van « luchthavenmeester » aanlofding kan geven tot verwarring en verduidelijken dat in hun geest de luchthavenmeester één der vier adjuncten zou zijn van de directeur, de drie 2ndere zijnde de hoofdradiotelegrafist, dP hoofdverkeer­leider van de naderingsverkeersleiding en de plaatselijke verkeersleiding, o>n het administratief bureelhoofd ;

cl) zij wensen dat de volgende kwesties met betrekking tot het instellen van de betrekking aan de syndicale r<1ad van advie~ zouden worden onderworpen vóór het treffen van een beslissing door de hogere overheid : hiërarchische rangschikking van de betrekking, voorwaarden van acces tot de graad. voorwaarden betreffende de taalkennis, aan de functies toe te kennen w~ddeschaal en gedetailleerde bevo~gd­heden;

Overwegende dat de Minister van Verke< rswczen op 20 februari 1956 aan de Regie der luchtwegen liet weten dat de luchthavendirecteur bij de nationale lucht­haven in zijn bevoegdheden de coördinatie van en het tm•zicht over al de diensten : gebouwen-terreinen, tcleverhndingen, meteorologie en exploitatie zou hebben binnen de grenzen van hun bedrijvigheid met betrekking tot de luchthaven ; dat hij er aan toevoegde dat aan h<>t hoofd van iedt·re dienst een verantwoordelijk ambtenaar zou worden aangewezen die onder het gezag van de luchthavendirecteur zou staan zoals aangeduid in het bijgevoegd organigram. dat, gelet op het belang van de functie, het barema G in aanmerking kwam en dat «de toegang tot de betrekking voorzien ' was in het ontwerp van statuut van het per~one.:>l dat uitgewerkt werd » ; dat deze elementen op 29 februari 1956 aan dE' syndicale raad van advies werden overgemaakt, die op 6 maart 1956 opnieuw beraadslaagde; dat de Minister van Verkeerswezen op 5 maart 1956 aan het comité van advie~ en aan de syndicale raad van advies een ontwerp van kaderwijziging overlegde ; dat het comité van advies van de Regie der luchtwegen op 21 juni 1956 de invoering van een ambt van « luchthavendirecteur op het Nationaal Luchtvaartterrein Brussel c> gunstig adviseerde, en oordeelde dat aan het ambt de volgende bevoegdheid zou dienen te worden verbonden:

- de werkelijke leiding van de op het luchtvaartterrein werkende exploitatie­diensten, daarin begrepen het toezicht op de uitvoering van de vergunningscontracten en met uitzondering van de dienst voor regeling van het luchtverkeer ;

- in gevallen van dringeade noodzaak, recht van instructics te geven aan de andere op het luchtvaartterrein werkende diensten, welke instructies ac.hteraf moeten « verantwoord en, in voorkomend geval, door het hoofdbestuur bekrachtigd worden » ; dat het comité van advies voor dit ambt een weddeschaal van directeur ( G. 170.000-224.000) voorstelde en oordeelde dat « de voorwaarden van toelating tot die functie >>zullen moeten geregeld worden OVC'reenkomstig het statuut van het personeel der » Regie der luchtwegen, waarvan de procedure van go('dkcuring aan de gang is », en de mening uitte dat «de kwestie van de betrekkingen tussen de luchthavendirecteur >' en het hoofdbestuur door de algemene directie van Je Regie diende te worden » geregeld» en dienaangaande « in de herinnering bracht dat de graden van dienst­>> hoofden bij het hoofdbestuur zodanig zouden dienen aangepast te worden, dat er >>een zekere harmonie blijft be&taan met bctrekkin~l tot de nieuwe bij de luchthaven » ingevoerde functie » ; dat de Minister van V crh·('rswe:en op 7 juli 1956 aan de Regie liet weten dat, gelet op de door het comité van advies en de syndicale raad van advies uitgebrachte adviezen, hij beslist had zonder verwijl het bedoelde ambt te begeven ; dat hij de Regie aanzoent de vereist~ procedure in gang te zetten en het personeel in kennis te stellen van zijn beslissing, met melding dat de kandidaturen konden ingediend worden alsmede de reklamaties gesteund op de titels tot bevordering ; dat hij aan de Regie mededeelde dat hij met de voorgestelde weddeschaal instemde, er op wees dat de juiste ambtsbevoegàheden van de betrokkene te gepasten tijde zouden gepreciseerd worden en dat over het kader van de Regie in zijn geheel. binnen een korten termijn zou worden beslist; dat op 9 juli 1956 bij bericht, n• 29 aan het personeel van de Regie der luc.htwegen werd medeÇJedeeld dat de kandidaturen voor het ambt van directeur voor de nationale luchthaven te Melsbroek ten laatste op 16 juli 1956 dienden te worden gestt>ld en dat « de juiste ambtsbevoegdheden van » de betrokkenen te gepasten tijde nader omschreven zouden worden » ; dat o.a.

850

Page 83: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8156)

verzoeker en De Bruyn zich kandidaat stelden; dat op 10 juli 1956 d<! directeur­generaal van de Regie der luchtwegen aan de Minister mededeelde dat, bij gebrek aan formele richtlijnen betreffende de juiste ambtsbevoegdheden van de luchthaven­directeur, het moeilijk zou kunnen zijn voor de raad van directeurs een g<>past voorstel te doen en dat het derhalve in zijn bedoeling lag de directeurs uit te nodigen cie verdiensten der kandidaten te onderzoeken op grond van de ambtsbevoegdheden zoals deze werden bepaald door het comité van advil's op 21 juni 1956; dat de Minister hieraan op I~ juli 1956 zijn instemming gaf; dat de raad der directeurs op 18 juli 1956 vergaderde en, na het vraagstuk te hebben besproken van de toegang van de leden van het administratief en van het technisch kader tot het bedoelde ambt, A. De Bruyn als kandidaat van het administratief kader en L. Godart als kandidaat van het technisch kader voorstelde; dat tussen beide de voorkeur aan Godart werd gegeven; daL op 18 juli 1956 aan de andere kandidaten werd medegedeeld dat de raad van directeurs het inzicht had aan de hogere overheid de benoeming voor te stellen van L.E.J. Gedart, technisch inspecteur; dat met name verzoeker en De Bruyn bezwaar deden ; dat verzoeker onder meer inriep dat de ambtsbevoegdheden niet waren bepaald o.a. wat betreft de aanduiding van de hiërarchische overste van de luchthavendirecteur; dat de raad van directeurs op 30 juli 1956 de bezwaren onderzocht ; dat de raad van directeurs de gedane rang­schikking handhaafde ; dat de syndicale raad van advies op 26 maart 1957 het voorstel van, inrichting van het ambt van luchthavendirecteur bij de nationale lucht­haven gunstig adviseerde; dat bij koninklijk besluit d.d. 29 oktober 1957 het organiek kader van het personeel van de Regie der luchtwegen werd gewijzigd e11 in het vast kader van het administratief personeel - luchthaventerreinen - een ambt van lucht­havendirecteur werd opgenomen ; .:lat hierop het bestreden ministerieel besluit werd genomen ; dat bij nota d.d. 13 december 1957, de Minister de bevoegdheden van de luchthavendirecteur omschreef. zoals zij werden voorgesteld door het comité van advies;

Overwegende dat de tussenkomende partij doet gelden dat verzoeker niet van het vereiste belang doet blijken daar hij tot het technisch kader behoort en derhalve geen toegang heeft tot het begeven ambt ;

Overwegende dat dit middel niet kan weerhouden worden, daar de tussen­komende partij geen bepalingen inroept waaruit zou blijken dat er bij de Regie der luchthaven geen interpenetratie tussen de verschillende diensten bestaat;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de tegenpartij artikel 10 van de besluitwet van 20 november 1946. houdende oprichting van de Regie der lucht­wegen, niet heeft nageleefd, dar zij is overgegaan tot de benoemingsprocedure voor een betrekking die, op het ogenblik van de vacamieverklaring, niet bestond in het kader van het personeel van de Regie der luchtwegen ;

Overwegende dat de benoemende overheid reeds op 14 december 1955 besliste tot het oprichten van het bedoelde ambt over te gaan; dat zij derhalve op 7 juli 1956 een oproep tot de kandidaten kon richten ; dat verzoeker zich trouwens kandidaat heeft gesteld en dat zijn verdiensten werden onderzocht ; dat De Bruyn werd benoemd nadat het koninklijk besluit d.d. 29 oktober 1957 het ambt had opgericht;

Overwegende dat verzoeker voorhoudt dat de beginselen van de vacantver­klaring van de betrekkingen werden geschonden daar de tegenpartij de juiste ambts~ bevoegdheden van de titularis voor de te begeven rn.trekking niet had bepaald. zodat verzoeker in de onmogelijkheid werd gesteld zijn verdiensten en titels te laten gelden ; dat hij dienaangaande inroept dat de ambtsbevoegdheden van de luchthavendirecteur op 13 december 1957 «officieus aan de Regie werden bekendgemaakt en eerst op » 2 januari 1958 aan het personeel werden medegedeeld»; dat hij meer in 't bij­zonder inroept dat, hoewel het bestreden besluit gewag maakt van de adviezen van de syndicale raad van advies, van het comité van advies en van de raad van de directeurs, die adviezen niet in aanmerking konden komen daar zij vóór de op­richting van. het ambt werden gegeven en dus niet werden verleend in de loop van de benoemingsproceduur voor een bestaande betrekking ;

Overwegende dat de adviezen van de syndicale raad van advies en van het comité van advies werden gegeven vóór de oprichting van het ambt ; dat in strijd met hetgeen verzoeker voorhoudt, blijkt dat de raad van directeurs oordeelde dat de

851

Page 84: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

ambtsbevoegdheden voldoende waren aangeduid om hem toe te laten mèt kennis van zaken de verdiensten te beoordelen van de kandidaten en tot de voorstelling over te gaan;

Overwegende dat verzoeker tenslotte inroEpt dat de benoeming is geschied voor de graad van «directEur ter nationale luchthaven>', t~rwijl de vacantverklaring d,.d. 9 juli 1956 betrekking had op het ambt van «directeur van de nationale lucht­haven >> en het koninklijk besluit van 29 oktober 1957 een betrekking van « lucht­havendirecteur ;> heeft opgericht ; dat hij voorhoudt dat er een wezenlijk verschil bestaat tusen de drie aldus aangeduide functie.s en de tegenpartij, door in een ander dan het vacant verklaarde ambt te benoemen. de regels betreffend<' de objectieve beoordeling der geschiktheid van de kilndidaten heeft geschonden ;

Overwegende dat niet ernstig kan word1m J:,eweerd dat dE' drie verschillende termen niet hetzelfde ambt bedoelen ;

Overwegende dat de middelen niet gegrond zijn. (Verwerping - kosten van het beroep ten laste van verzoeker - kosten

van de tussenkomst ten lastr van de tussenkomende partij)

N' 81~7 ·- ARREST van 18 oktober 1960

Dit arrest, inzake lanssens tegen Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen, werd uitgsproken door dezelfde kamer, op dezelfde wijze samengesteld als voor arrest n' 8156, en kreeg dezelfde oplossing als arrest Stroobant, n' 8120, van 11 oktober 1960 (geen grond tot uitspraak, daar de verzoeker overleden is en de erfgenamen het geding niet hebben hervat).

N' GFi8 -ARREST van 18 oktober 1960 (Vde Kamer) D2 HH. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggevE'r, er: Mees, staatsraden, en Smolders, auditeur.

CO.O. THIMEON t/ C.O.O. Begijnendijk

OPENBARE ONDERSTAND - REGELEN INZAKE ONDERSTAND -LAST VAN DE ONDERSTAND- BEHOEFTIGHEID

Alleen de hulpverlenende commissie is bevoegd om te oordelen over de graad van behoeftigheid can de personen die zif ondersteunt en het bedrag van de steun welke hun moet worden verleend, te bepalen.

Gezien het op 28 fPhwari 1959 ingediende vcrzoc·kschrift waarbij de commissie van openbare ondcrstnnd van Thiméon, bij toepassing van het twPede lid van artikel 33 van de wet van 27 november 1891, <tan de Raad van State het geschil onderwerpt dat tusen haar en de commissie van openbare ondcrst<Jnd van Begijnendijk is gerezen betreffende de terugbetaling van dt> sedert 25 april 1958 aan Josephine Ver Elst verleende steun ;

Gezien de adviezen Viln 24 juli 1959 en J() oktober 1959, onderschPidenlijk gegeven door de bestendige deputaties van de provincieraden van Henegouwen en Brabant;

Overwegende dat de commissic van openbare onderstand van Thiméon sedert 25 april 1958 aan de behoeftige Josephine Ver Eist steun heeft verleend \oor een bedrag van duizend frank per maand ;

852

Page 85: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overwegende dat niet wordt betwist, dat de commiSSie van openbare onder­stand van Begijnendijk de commissie is van domicilie van onderstand van de be­trokkene, die op 4 januari 1872 is geboren;

Overwegende dat de commissie van openbare onderstand van Begijnendijk aanvoert dat zij meende dat de betrokkene een pensioen genoot en betoogt dat de verzoekende partij blijk heeft gegev<>n van n<Jlatighcid toen zij er geen zorg voor droeg dat er haar een werd toegekend ;

Overwegende dat dit middel niet ter zake dient ; dat de verzoekende partij aanvoert dat de betrokkene, zolang haar ~teun werd verleend, geen pensioen genoot ; dat de tegenpartij deze bewering niet betwist ; dat bovendien alleen de hulpverlenende commissie van openbare onderstand !::Jevocgd i,: om te oordelen over de graad van behoeftigheid van de personen die zij ondersteunt en het !Jedrag van de steun welke hen moet worden verleend, te bepa!E:n,

BESLUIT: Enig artikel. ~ De commis~ie van openbare onderstand van Begijnendijk is

gehouden tot terugbetaling van de steun welke de commissie van openbare onder­stand van Thiméon sedert 1 april 195/1. aan Josephine V er Eist heeft verleend.

N' 8159 - ARREST van 20 oktober 1960 (VIde Kamer) De HH. Vauthier. voorzitter-verslaggever. Decl~ire en Coyette, staatsraden, en Louis, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de Hr. Charlier) t/ Clarembaux

KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT ~ MILITIE ~ MILITIEVERGOE­

DING ~ RECHT OP DE VERGOEDING

1. Niet gemotiveerd is de beslis:;ing van de commissie die de Raad van State niet in staat stelt, na te gaan of de bepaling van artikel 2, Jo, van het koninklijk besluit van 27 funi 19t52, luidens welke de militair ai/een in het onderhoud can dr rechthPhbrnde moest t;c:orz.irn, fuist is toegepast.

2. Gedurende de eerste twaalf maanden dienst heeft de moeder van de militair enkPl recht op de vergoeding vanaf het overlifdPn van hàar echtgenoO.t.

Gezien het op 17 februari 1960 ingediende verzoekschrift, waarbij d,' Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken, de nietigver­klaring vordert van de op 11 december 1959 door de Commissic voor militiever­goedingen te Charleroi gewezen en op 24 decemh~r 1959 ter kennis gebr<Jc-hte be­slissing, die aan Cecile Clarembaux, weduwe Quinten. het volle b~drag van de militievergoeding toekent, sinds haar zoon Emile Quinten in legerdienst is ge­treden ;

Overwegende dat de vader van de dienstplichtige in leven was toen zijn zoon op I mei 1959 in legerdienst is getrC'den : dat hij op 8 juni 1959 is overleden : dat de Commissie voor militievergoedingen de vergoeding vanaf de eerste dag van de dienstneming van de dienstplichtige aan de weduwe het>ft toegekend onder de vol­gende motivering ; « Overwegende dat de ei~eres weduwe is. zonder persoonlijk » inkomen en dat alleen de dienstplichtige in het onderhoud van het gezin kon voor­» zien»;

Overwegende dat, uit artikel 2. 1 ", van het koninklijk besluit ven 27 juni 1952 blijkt, dat het voordeel van de vergoéding kan worden toegekend van de indienst­treding van de milit<Jir af. wanneer bewezen is dat de militair alleen in het onderhoud

853

Page 86: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

der rechthebbenden voorzag; dat de gegeven motivering de Raad van State :liet in staat stelt. na te gaan of de bepalinq juist is toegepa~t : dat de beslissing niet naar eis van de wet gemotiveerd is ;

Overwegende dat de vergoeding hoe dan ook pas kon worden toegekend vanaf de dag waarop de begunstigde weduwe was geworden, dit is 8 juni 1959; dat de Commissie voor militievergoedingen artikel 2. 2". van het koninklijk besluit van 27 juni 1952 verkeerd heeft toegepast door de vergoeding vanaf 1 mei 1959 toe te kennen ; dat haar beslissing met machtsoverschrijding is genomen.

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

N• 8160 - ARREST van 20 oktober 1960 (VJd• Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter-verslaggever. Dl'cleirc en Coyette, staatsraden, en Beland, substituut-auditeur-generaal.

GEMEENTE HOUDENG-AIMERIES t/ Gemeente La Lou­vière - Tussenkomende partij ; Massart ( M" Van Lint)

I. RAAD VAN STA TE - GESCHIL VOLLE RECHTSMACHT - GE­SCHILLEN VAN BEVOEGDHEID TUSSEN DE ADMINISTRATIEVE OVER­HEDEN

Il. GEMEENTEPERSONEEL - PENSIOEN

Het geschil, dat betrekking heeft op dr vrrplichting van een van beide gemeentebesturen achtrrstallige pensioentermijnen aan een per­soneelslid uit te betalen, brengt dr uitoefening van de bevoegdheden, die krachtens de wet bij dr gempenteoverhrden berusten. niet in het geding*.

Gezien het op 10 november 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij de gemeente Houdeng-Aimeries, steunend op artikel 8 van de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State, deze laatste verzoekt, bij weqe van arrest een oplossing te geven aan de n1oeilijkhedl'!l omtrent de onderscheiden bevoegdheden van haar eigen gemeenteoverheden en die van de geme~nte La Louvière. met betrekking tot de betaling wm het pensioen van Massart. voormalig politiecommissaris van Houdeng-Aimeries ;

Gezien het verzoekschrift van 23 december 1959 waarbij Edouard Massart vraagt in de zaak tussen te komen ;

Gelet op het bevel van 7 januari 1960 waarbij de vraag tot tussenkomst ont­vankelijk wordt verklaard ;

Overwegende dat krachtens beslissingen van de gemeenteraad van Houdeng­Aimeries van 10 maart en 22 augustus 1924 dEo ambtenaren van dezl? gemeente bii de pensioenkas van La Louvière zijn aangl?s)oten ; dat Massart zich in dit geval bevond, maar dat ten aanzien van zijn recht op pensioen een geschil is gerezen omdat hij in 1945 werd afgezet, omdat het afzettingsbesluit in 1957 werd ingetrokken en de afzetting door de straf van een maand schorsing werd vervangen, omdat hij van 22 oktober 1944 tot 14 juni 1957, eind!? van zijn ambtstermijn. op non-activiteit met een symbolische wedde van één frank wt>rd gehandhaafd ;

Overwegende dat beide gemeent~?overheder: weliswaar tegenstrijdige rechts­opvattingen ten aanzien van Massarts pensioenaanspraken naar voren brengen, maar dat in het geschil geen « moeilijkheid betreffende hun respectieve bevoegdheid ». zoals bepaald in artikel 8 van de wet van 23 december 1946, kan worden gezien ;

* Zie, omtrent artikel 8 van de wet van 23 december 1946. de arresten Natio.naal Werk voor Oorlogsinvalid- n• 1203. van 13 december 1951. en Gemeente Biesmerée, n• 3063, van 14 janm••i 1954.

854

Page 87: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

dat het geschil, dat betn:·kking heeft. op de verplichting van een van beide betrokken besturm achterstallige p-ensioentermijnen aan Massart uit te betalen. de uitoefening van de bevoegdheden, die krachtens de wet bij de gemeenteoverheden berusten, niet in het geding brengt,

(Verwerping - kosten ten laste van de tussenkomende partij)

Nr 8161 - ARREST van 20 oktober 1960 (VIM Kamer) De HH. Vauthier, voarzitter-verslaggev.er, Decleire en Coyette, staatsraden, en Haesaert, substituut-auditeur-generaal.

VAN DE PUT l/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (M' Wolff) en soor de Minister van Landsve dediging (majoor De Bruyn)

I. RECHTSPLEGIN(f; - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN DE TEGENPARTIJ 1

11. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITAIRE PENSIOENEN -HOGE COMMISSIE VAN BEROEP- RECHTEN VAN DE VERDEDIGING

lil. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITAIRE PENSIOENEN - HOGE COMMISSIE VAN BEROEP - . MOTIVERING VAN DE BE­SLISSINGEN

Gezien het op 31 maart 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij R~né Van de Put de nietigverklaring vordert van de op 9 december I Q58 door de Hoge Commissie van beroep voor militaire pensioenen gewezen en op 31 januari 1959 ter kennis gebrachte beslissing. die uitspraak doet na verwijzing, d.i. na nietigverklaring van haar beslissing van 6 oktober 1955 door de Raad van State. en de door verzoeker ingediende aanvraag om een militair invaliditeitspensioen afwijst ;

Overwegende dat verzoeker, vrijwilliger van de oorlog 1914-1918. op 25 fe­bruari 1936 om een militair invaliditeitspensioen heeft verzocht wegens longtuber­culose die hij aan een ga6vergiftiging toeschreef ; dat hij zich IEl de inwerking­treding van de wet van 2 november 1938 op een hartcomplicatie alsook op spijs­verteringsstoornissen beriep ; dat de opeenvolgende procedures door ·,erzoeker in­gesteld, hebben geleid tot een beslissing van 6 oktober 1955, waarbj de Hog~ Com­missie van beroep voor militaire pensioenen de eisen van dl' hand wef.'s : dat deze beslissing door een arrest van de Raad van State van 16 januari 1958* werd ver­nietigd en dat de zaak naar de anders samengestelde Hoge Commissie van beroep voor militaire pensioenen werd verwezen ; dat de nietigverklaring in de eerste plaats steunde op de schending van de rechten van verdediging en in de tweede plaats op het gemis van motivering ;

Overwegende dat verzoeker kennis heeft gekregen van de documenten waarvan hem inzage was ontzegd door de Hoge Commissie van beroep die op 6 oktober 1955 uitspraak heeft gedaan; dat uit de motieven van de bestreden beslissing blijkt, dat de Hoge Commissie van beroep in uitdrukkE•lijke bewoordingen op verzoekers middelen heeft geantwoord ; dat de bezwar~n w2arop de. Raad van State in zijn arrest van 16 januari 1958 heef~ gesteund niet meer voorhanden zijn:

Overwegende dat verzoeker de vernietiging van geen enkel<' akte van de Minister van Landsverdediging vordert ; dat deze buiten de zaak mof.'t worden gesteld,

(Verwerping - kosten ten laste van verzol'ker)

• Arrest V ad doe Put, n r 5970.

Page 88: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N• 8162 -ARREST van 21 oktober 1960 (IIId• Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, Somerhausen en De Bock, staatsraden. en Duchatelet, substituut-auditeur-generaal.

COLON t/ Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen (de Hr. Oslet)

I. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN ~ RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFSTANDIGEN~ RECHTSVORDERINGEN

De Rifksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen, opgericht door de wet van 28 maart 1960, treedt in de rechten en verplichtingen van het Solidariteits- en Waarborgfonds. Hif treedt op in de plaats van het fonds bij dr brraeprn d;e bii dr Raa(T üan Sta 1e trgcn hrt fonds zifn ingesteld*.

11. RECHTSPLEGING ~ AFSTAND VAN HET GEDING 111. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN ~ GESCHILLEN

BEROEP BIJ DE RAAD VAN STATE IV. RECHTSPLEGING ~ KOSTEN

De beslissingen van de commissies van beroep voor de pensioenen der zelfstandigen, waarvan na 31 december 1959 kennis is gegeven, zijn vatbaar voor beroep bif de hoge commissie van beroep voor de pe.n­sioenen der zelfstandigen, voor zover zif niet het voorwerp hebben uit­gemaakt van een beroep bif de Raad van State of voor Z(lVer de aan­vragers van dergelifk beroep afzien. In geval van afstand van het geding op grond van die bepaling. worden de kosten ten laste van de Rifksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen gelegd.

Gezien het op 18 maart 1960 ingediende verzoekschrift, waarbij Antoinette Colon. weduwe MarchaL de nietigverklaring vordert van cle beslissing van 21 januari 1960 van de Commissie van beroep van Brabant. die gelast is uitspraak te doen over beslissinge'l in eerste aanleg door hE't Solidariteits- en Waarborgfonds genomen ;

Overwegende dat het Soliàariteits- en Waarborgfonds krachtens artikel 63 van de wet van 28 maart 1960 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen opgehouden heeft te bestaan op de dag van de bekendmaking van genoemde wet, dit is 4 april 1960, en dat de RijksdiE:nst voor de pensioenen der zelfstandigen, openhare instelling met rE'chtspersoonlijkheid, in de rechten en ver­plichtingen van het Fonds is getreden ; dat de Rijksdienst dus in de zaak optreedt in de plaats van het Solidariteits- en Waarborgfonds :

Overwegende dat de beslissing van de Commissie van beroep van de provincie Luik, die uitspraak doet over de toekenning van toelagen aan zelfstandigen, op 21 januari 1960 is gewezen, dat hiervan op 30 januari kennis is gegeven. en dat het beroep bij de Raad van State op 18 maart 1960 i~ ingesteld; dat, krachtebs artikel 68 van evengenoemde wet van 28 maart 1960. de beslissingen van de com­missies van beroep waarvan na 31 december 1959 kmnis is gegeven. vatbnar zijn voor beroep bij de Hoge Commissie voor de pensioenen der zelfstandigen. voor zover zij niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een beroep voor de Raad van State of voor zover de aanvragers van dergelijk beroep 2fzien ;

Overwegende dat verzoekster bij brief van 2 juni 1960 heeft bericht, dat zij wegens deze bepaling afstand doet van haar beroep bij de Raad van State ;

Overwegende dat de wetgever deze opti<? uitsluitPnd ten behoeve: van de pen­sioengerechtigden heeft ing·esteld. dat de kosten van het beroep waarvan verzoekster

• Zie, in dezelfde zin, arrest Milbauer, nr 8127, van ~4 oktobe-r 1960. en de noot.

856

Page 89: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

afstand heeft gedaan om een kosteloos beroep in le stellen bij de Hoge Commissie voor de pensioenen der zelfstandigen. dus ten laste van de Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen moeten komen,

(Afstand van het geding - kosten ten laste van de Rijksdienst voor de pen­sioenen der zelfstandigen)

N" 8163 tot 8165 -ARRESTEN van 21 oktober 1960 (IIId• Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever. Somerhausen en De Bock. staatsraden. en Duchatelet. substituut-auditeur-generaal.

n' 8163 - MISSOUL (M' Laloux) t/ Belgische Staat, vertegen­woordigd door de Minister van Middenstand en Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen (de Hr. Oslet)

RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFST AN­DIGEN n' 8164 - t/ Genin n' 8165 - t/ Ermel

I. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN -- RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFSTANDIGEN - RECHTSVORDERINGEN

De door de wet van 28 maart 1960 opgerichte Rijksdienst voor de pensioenen der zrlfstandigen treedt in de rechten en verplichtingen van het Solidariteits- en Waarborgfonds. Hij treedt op in de plaats can het fonds hij de berorprn dir dom of trgrn het fonds bï d? Raad 1;an

State zijn ingesteld* ( n"s 81&S tot 8165).

Ir.PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN - GESCHILLEN - BE­ROEP BIJ DE RAAD VAN STATE (I en 2)

III. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN DE TEGENPARTIJ (2)

1. Uit artikel 68 van de wet van 28 maart 1960 blijkt dat, in geval van cernietiging van een door ern commissir van beroep genome11 beslissing, de zaak moet worden eerwezen naar de hoge commissie voor pensioenen der zelfstandigen* (n'~ 8163 lol 8165).

2. De Minister van Middenstand is geen tegenpartij bij het brroep tot nietigverklaring van de beslissing van een commissie van beroep voor pensioenen der zelfstandigen.

Het is van weinig belang dat het beroep de Minister als tr'genpartij heeft aangewezen, zo het verzoekschrift geen twijfel liet bestaan omtrent het onderwerp ervan en zo het Solidariteits- en Waarborgfonds in de zaak als partij werd betrokkrn * * ( nr 8163).

~V. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN - GESCHILLEN -COMMISSIE VAN BEROEP - MOTIVERING VAN DE BESLISSINGEN ( 1 tot 3).

• Zie, in d~zelfde zin, het vorig arrest en de noot. 11 tot '"* Zie. in dezelfde ::in. ,:rre~t Milbaner. n~" ~127 van 1'1 oktober 19(10. en de 11nnt.

85ï

Page 90: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8163)

V. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES ~ BESLISSINGEN ~ MOTIVERING~ DOOR VERWIJZING (1 en 2)

VI. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL N,ETIGVERKLARING ~ BE­VOEGDHEID~ MIDDEL VAN AMBTSWEGE (3)

1. De beslissing van de commissie Vtln beroep voor pensioenen der zelfstandigen is niet gemotiveerd wanneer zif zich er toe beperkt naar het verslag van de verslaggevPr te verwifzen zonder de motivering ervan tot de hare te maken, en wanneer dat verslag niet overgenomen is in de beslissing noch met drzP trr kennis is gebracht* ( n'· 8163 en 8164).

2. Er bestaat aanleiding toe dr beslüsing te vernietige.n die ver­tciist naar e!'n aanvuflpnd ondPr:::oe': warm:an in l·et dossirr geen s;:oor te vinden is (n,. 8164).

3. De Raad van State wifst ambtshalve op het gebrek aan motivering van de beslissing van de commissie van beroep voor pensioenen der zelfstandigen.

. . . . . . Onder meer van de beslissing die de door haar toegepaste wetsbepalingen niet opgerft en evenmin de identificatie van die be­palingen toelaat ( n,. 8165).

( n r 8163) Gezien het op 22 december 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij Joseph Missoul de nietigverklaring vordert van de bt>slissing nr 735 F - T.E. 120.750 van 22 oktober 1959 van de Commissie van bero<'p van de provincie Brabant, die gelast is uitspraak te doen over beslissingen in eerste aanleg door het Solidariteits­en Waarborg fonds genomen ;

Overwegende dat de beslissing van de Commissie van beroep van de provincie Brabant, die uitspraak doet over de toekenning van toelagen aan zelfstandigen, op 22 oktober 1959 is gewezen. dat hiervan op 27 oktober kennis is gegeven. en dat het beroep bij de Raad van State op 22 december 1959 is ingesteld; dat de Raad van State krachtens artikel 68 van de wet van 28 maart 1960 betreffende het rust­en overlevingspensiot>n der :elfstandigen uitspraak doet en, in geval van vernietiging. de zaak verwijst naar de Hoge Cominissie voor pensioenen der zelfstandigen ;

Overwegende dat het Solidariteits- en Waarborgfonds krachtens artikel 63 van dezelfde wet opgehouden heeft te bestaan op de dag van de bekendmaking van genoemde wet, dit is 4 april 1960, en dat de Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandig·en, openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, in de rt>chten en ver­plichtingen van het Fonds is getreden ; dat de Rijksdienst dus in de zaak optreedt in de plaats van het Solidariteils- en Waarborgfonds ;

Overwegende dat de Belgis<:he Staat, verteg"'nwoordigd door de Minister van Middenstand, met de bestreden beslissing niets hedt uit te staan ; dat hij, op zijn verzoek, buiten de zaak moet worden gesteld ;

Overwegende dat verzoeker de Bdgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Middenstand, als tegenpartij had aangewezen, maar dat het verzoek­schrift geen twijfel liet bestaan omtrent het onderwerp ervan, noch omtrent de steller van de bestreden akte, en dat derhalve terecht dienovereenkomstig kennis is gegeven van het beroep ; dat de tegenpartij overigens afziet van het middel ontleend aan de door verzoeker begane vergissing ;

Overwegende dat de in de wet van 30 JUni 1956 bedoelde kosteloze toelagen aan verzoeker werden geweigerd op grond van de schatting van zijn goederen ; dat de betrokkene die schatting voor de Commissie van beroep heeft betwist ; dat de Commissie van beroep haar beslissing heeft gemotiveerd als volgt :

« Gehoord de middelen van verzoeker :

Page 91: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8164)

»Op het advies van de verslaggeefster: Mej. Lejuste, neergelegd op 13 mei » 1959;

» Aangezien de door verzoeker aan de Commissic verstrekte inlichtingen geen » nieuwe gegevens aan de hand hebben gedaan ;

" Aangezien de beslissing waartegen beroep is ingesteld, overigens juist en wel ", onderzocht blijkt te zijn ,

>> Gezien de wettige verhindering. uitspraak te doen ...... , »Om deze redenen besluit de Commissie, uitspraak doende op tegenspraak,

>>het hoger beroep in te willigen en de beslissing van het Solidariteits- en Waar­'' borg fonds te bevestigen » :

Overwegende dat het bij het dussier gevoegde verslag van 13 mei 1959 onder­tekend is: «De verslaggever J. De Weirt »; dat de Commissie, ofschoon Mej. Lejuste bedoeld verslag in haar advies heeft ovl'rqenomm, door dit advies te ver­meldl'n. de motivl'ring l'rvan niet tot de hare maakt: dat het verslag niet overgenomen is in de beslissing, noch met deze ter kennis is gebracht; dat dE' motivering van dP bestreden beslissing de Raad van St:1te niet in staat stelt, zijn controle uit te oefenen ; dat de Commissie van beroep, door bij pen niet g~motiveerde beslissing uitspraak te doen, haar bevoegdheid te buiten is gegaan,

(Vernietiging van de bestredl'n beslissing van de commissie van beroep van dt' nrovincie Brabant. die uitspraak doet over de beslissingen in eerste aanleg door het Solidariteits-' en Waarharpfonds qenomr>n - overschrijving van het nrrest on de registers van die comissie van beroep - vcrwii7.ino van de 7.aak naélr de hoge commissie voor de pensioenen der zelfstandigen - kosten tl'n laste van de Rijksdienst voor de pensiol'nen dl'r zelfstandigen)

* * *

( n' 8164) Ge:>:ien het op 28 januari 1960 inqediende vE>rzoekschrift. waarbij het Solirlarit~i''- en Waarhorofonds thar.s de Riiksclirnst voor de nt>nsi<wnen df'r zf'lf­standigen de nietioverklarina vo•·dert van «de beslis<ing n' 953 T.F../'325.190 """ d<> >>Commissie van beroep van Luik d.d. 4 decemb<>r 1959 ... voor zover deze betrekkirq >• heeft op de aanvraag om kosteloze toelag.:- .,ls weduwe vaP. een zelfstandige. uit­» gaande van Mevrouw Genin Florence ... >•;

Overwegend<' dilt dt> beslissing wm d"' Commis~ie van b<'roep van de provincie Luik, die uitspraak doet over de toekenning van toelagen aan zelfstandigen, op 4 december 1959 is gewezf'n, dat hiervan op 10 decE>mber van hetzelfde jaar kenni~ is gegeven. en dat het beroep bij de Raad van State op 28 januari 1960 is ingesteld; dat dP Raad van State, krachtens artikel 68 van de wet van 28 maart 1960 betref­fende het rust- en overlevingspensioen der zclfstandiCTen, uitspraak doet, en, in geval van vernietiging, de zaak verwijst naar df' HoçH' Commissie voor pensioenen der zelfstandigen ;

Overwegende dat het Solidariteits- en Waarborqfonds krachtens artikel 63 van dezelfde wet opgehouden heeft te be5laan oo de dag van de bekendmaking van ge­noemde wet, dit is 4 april 1960. en dat de Rijksdienst voor de pensioenen der zelf­standigen. openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. in de rechten en verplich­tingen van het Fonds is qetreden ; dat de Rijksdienst dus in de zaak optret>dt in de plaats van het Solidariteits- en Waarborafond.<:

Overwegende dat de Commissie, die over een aanvraag om bijzondere toelage als weduwe van f'en zelfstandiqe uit<praak moest doen bij toepassing van d~ Wf't van 30 juni 1956, haar beslissing heeft gemotiveerd '11< volgt :

« Op advies van de verslagqever : 90'7his. » Aangezien de conclusiën van bedoeld ver.<lao moeten wordPn bevestiod : » Aangezien uit ePn aanvullend onderzoek blijkt. dat betrakkene op I januari

>.> 1956 geen bestaansmiddelen had » ; Overweqende dat in het dossier qeen ~poor te vinden is van een aanvullend

onderzoek omtrent de bestaansmiddelen van appellant<> · dat de Commissie bov~ndit>n door te beweren, dat er aanleiding bPstaat tot bevestiging van de condusiën van een bij volgnummer aangeduid verslag. dat noch bij de genotificeerde beslissing gevoegd, noch daarin overgenomt>n is. haar beslissing niet gemotiveerd het>ft : dat

859

Page 92: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8165)

de Commissie, door uitspraak te doen bij een niet gemotiveerde beslissing, haar bevoegdheid te buiten is gegaan,

(Vernietiging van de bestreden besli3sing van de commissie van beroep van de provincie Luik, die uitspraak doet over beslissingen in eerste anleg door het Solidariteits- en Waarborgfonds genomen - overschrijving van het arrest op de registers van die commissie van beroep - verwijzing van de zaak naar de hoge commissie voor de pensioenen der zelfstandigen - kosten ten laste van de tegen­partij)

(nr 8165) Gezien het op 15 januari 1960 ingediende verzoekschrift. waarbij het Solidariteits- en Waarborgfonds. thc.ns de Rijksdienst voor de pensioenen der zelf­standigen. de nietigverklaring vordert van « de beslissing n ,. 25 van 17 december » 1959 van de Commissie van beroep van Henegouwen ... voor zover deze betrekking » heeft op de aanvraag om kosteloze toelagen van de Hr Ermd Aimé ... en hem »die toelagen met ingang van 1 januari 1956 vcrlE'ent »;

....... Overwegende dat het Solidariteits- en Waarborgfonds krachtens artikel 63

van de wet van 28 maart 1960 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelf­standigen opgehouden heeft te bestaan op de dag van de bekendmaking van genoemde wet, dit is 4 april 1960, en dat de Rijksdienst vaor de pensioenen der zelfstandigen, openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, in de rechten en verplichtingen van het Fonds is getreden ; dat de Rijksdienst dus in de zaak optreedt in de plaats van het Solidariteits- en Waarborgfonds ;

Overwegende dat de beslissing van de Commis5ie van heroep van de provincie Henegouwen, die uitspraak doet aver de toehnning van toelagen aan zelfstandigen, op 17 december 1959 is gewezen en dat hiervan op 22 december kennis is gegeven ; dat het beroep bij de Raad van Stal<.' bij e't~n op 15 januari 1960 ter post afgegeven aangetekende brief is ingesteld; dat de Raad van State, krachtens artikel 68 van even­genoemde wet, uitspraak doet en, in geval van vernietiging, de zaak verwijst naar de Hoge Commissie voor pensioenen der zelfstandigen:

Overwegende dat de verzoekend2 partij in haar vordering tot nietigverl:laring een eerste middel aanvoert, steunend op schending. verkeerde toepassing of verkeerde uitlegging van artikel 9, derde lid. van de wet van .10 juni 1956; dat zij als schending van de wet aanvoert, dat de Commisie van beroep de aanvrager het genot heeft toe­gekend van een wettelijk vermoeden van arbeidsprestaties, ofschoon de betrokkene reeds een soortgelijk wettelijk vermoeden had genoten bij de toepassing van een andere pensioenregeling die voor hem voordeliger was ;

Overwegende dat artikel 64, lweede lid, van de wet va:-:~ 28 maart 1960 bepaalt:

«De toestand van de personen die een kosteloos voordeel genieten. toegekend »binnen het raam van de wet van 30 juni 1956. wordt ambtshalve herzien over­>> eenkomstig de bepalingen van de tegenwoordige wet », en artikel 65 :

« De personen die een kosteloos voordeel genieten krachtens de wet van » 30 juni 1956, bekomen minstens dè voordelen die hun krachtens deze laatste wet '· werden toegekend » ;

Overwegende dat de Raad van State, wanneer r>en beroep is ingesteld tegen een bij toepassing van de wet van 30 juni 1956 genomen beslissing, moet nagaan of de bepalingen van die wet met betrekking tot de kosteloze voordelen welke zij toe­kent. juist zijn toegepast ;

Overwegende dat uit het dossier niet blijkt, dat de vraag of dl' a;mvrager reeds een soortgelijk wettelijk vermoeden had genoten in het kader van een andere hem gunstiger pensioenregeling. voor de Commissie van beroep was opgeworpen ; dat deze Commissie nochtans haar beslissing op de haar overgelegde gegevens moest motiveren en dat die motivering alleen voldoet wanneer zij controle door de Raad van State toelaat ;

Overwegende dat de Commissie. na te hebben vastgesteld dat « verzoeker tussen » zijn 35• en 65" levensjaar een zelfst;:mdige activiteit heeft uitgeoefend». zonder

860

Page 93: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

andere motivenng besluit: «Bijgevolg bn hij aansprailk maken op 22/45 -!- 6/45 »wegens stortingen als vrij verzekerde + 5,86/45" 'l.vegens leeftijdsjaren boven 65 »jaar, dus in totaal 33,86/45e van 18.000 frank, zegge 13.546 frank» :

Overwegende dat de Commissie van beroep de door haar toegepaste wets­bepalingen niet opgeeft en dat deze feitelijke motivering geen identificatie van die bepalingen toelaat; dat de Raad van State dus onmogelijk zijn controle kan uit­oefenen ; dat het gemis van motivering een grond tot nietigverklaring is, welke de Raad van State ambtshalve opwerpt ;

Overwegende dat dit middel de nietigverklaring van de gehele- beslissing tot g:'volg heeft ; dat de middelen. aangevoE.>rd legen de bepalingen van genoemde be­slissing, die het bedrag der voordelen in overeenstemming met de bestaansmiddelen van dP betrokkene vaststellen, dus niE.>t m0Pteu worden onderzocht,

(Vernietiging van de bestreden beslissing van de commissie van beroep van de provincie Henegouwen, die uitspraak doet over beslissingen in eerste aanleg door het Solidariteits- en Waarborgfonds genomen - overschrijving van het arrest op de registers van die commissie van beroep - verwijzing van de zaak naar de hoge commissie voor de pensioenen der zelfstandigen - kosten ten laste van de tegen­partij)

Nr 8166 -ADVIES van 21 oktober 1960 (lilde Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State. verslaggever, Somec·hausen en De Bock. staatsraden, en Tacq, substituut-auditeur-generaal.

MEERT (Mr Coppens) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Afrikaanse Zaken (de Hr. Hamaide)

I. OVERZEESE GEBIEDEN - VERKRIJGEN VAN DE ONAFHANKE­

LIJKHEID II. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN

DE TEGENPARTIJ

De Belgische Staat die, vóór 30 juni 1960, alleen de soevereiniteit or;er België en Belgisch-Congo uitochnde, is, h.0 hcurl<ns u ... 'zr; ndering bepaald bif de wet of bif overeenkomsten die de wet heeft bekrachtigd, voor de Raad van State verantwoording verschuldigd over akten van bestuursoverheden die onder zijn soevereiniteit stonden. Hij is daar n:iet van ontheven door artikel 6 van de wet van 19 mei 1960, luidens het­welk Congo, zoals dit land is begrensd, een ondeelbare en democratische Staat vormt. Hij blijft betrokken bij een adviesaanvraag omtrent het herstel van een schade, die aan Pen akte van deze ooerheden wordt toegeschreven*.

liL RAAD VAN STATE- GESCHIL HERSTELVERGOEDING- ONT­VANKELIJKHE~D VAN DE AANVRAAG

De verzoeker kan niet voor de Raad van State de wettelijkheid van een definitief geworden beslissing onrechtstreeks opnieuw in het geding brengen, langs de omweg van een aanvraag om advies inzake herstelvergoeding* *.

* Vergelijk : arrest Evraets, nr 8126, vat4 14 oktober 1960 . .,. Vergelijk: arrest-advieS, Van Ginderac:hter, nr 435, van 5 juli 1950. advie9 Nationale Samen ..

werl<ende Vennootschap voor de Vleeshandel en Vleesnijwrheid, n• 2110, van 9 januari 1953, arrest­advies N.V. Société Technologique Sotec, nr 2983, van ~ 1 december 1953. en advitzen Dumoulin, nr 3111. van 29 januari 1954. Mambour, nr 4556. van 22 september 1955. en de la Rocb.e, n~" 6459, van 13 juni 1958.

861

Page 94: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8166)

Gezien het op 29 april 1959 ingediende verzoekschrift. waarbij Julien Meert om advies verzoekt omtrent de buitengewone schade welke hij heeft geleden door het feit dat hem toelating tot inwijking in Belgisch-Congo werd geweigerd ;

Overwegende dat de grondgebieden, België en Congo genaamd, op de datum waarop de adviesaanvraag bij de Raad van State werd ingediend, bestuurd werden onder de bij artikel 1 van de Belgische Grondwet bepaalde voorwaarden ; dat Congo. waarvoor krachtens dit artikel bijzondere wetten golden, krachtens de wet van 18 oktober 1908 een «onderscheiden persoonlijkheid» had, en dat het actief en het passief van België en Congo gescheiden bleven ; dat echter één enkele Staat de soevereiniteit over die gebieden uitoefende ; dat die Staat, behoudens uitzondering bepaald bij de wet of bij overeenkomsten die de wet heeft bekrachtigd, voor de Raad van State verantwoording verschuldigd is over Rkten van bestuursoverheden die onder zijn soevereiniteit stonden: dat hij daar niet van is ontheven door artikel 6 van de wet van 19 mei 1960. dat beslist : « Congo, zoals dit land is begrensd, »vormt een ondeelbare en democratische Staat» ; dat hij betrokken blijft bij een adviesaanvraag omtrent het herstel van een schade, die aan een akte van deze overheden wordt toegeschreven ;

Overwegende dat verzoeker in zijn beroep uiteenzet. dat de toegang tot Bel­gisch-Congo hem door de Minister van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi is ontzegd en dat uit een brief van de Minister van Koloniën van 10 september 1956 blijkt. dat de betrokkene Belgisch-Congo of Ruanda-Urundi niet betreden en er niet verblijven mocht «wegens het in zijnen hoofde door het Hof van beroep van Brussel » op 18 maart 1953 uitgesproken arrest » ; dat deze toelating hem, naar hij verklaart, op 12 januari 1959 opnieuw werd geweigerd door de administrateur-generaal van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi i dat deze ambtenaar in deze brief namens de Minister liet weten, dat verzoeker «ongewenst is op grond van artikel 14. 5°, van »de bij het koninklijk besluit van 22 april 1958 gecoördineerde decreten op de >' inwijkingspolitie en derhalve Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi niet mag betreden » of er verblijven » ; dat aan verzoeker bevestiging van diezelfde weigering werd gegeven in de brieven van 11 februari 1959 en 23 maart 1959 ;

Overwegende dat verzoeker. om de aangevraagde toelating te verkrijgen, zich beriep op gezinsomstandigheden en op het feit, dat hij verhinderd was een arbeids­overenkomst voor bediender. waaronder hij stond, uit te voeren ; dat hij betoogt dat het billijk is de door hem geleden schade te vergoeden omdat zij werd veroorzaakt « door de toepassing van een onbillijke verordening ... die klaarblijkelijk afbreuk doet » aan de individuele vrijheid en aan de vrijheid van arbeid » ; dat hij evenwel betoogt dat de rechtbanken in dezen onbevoegd zijn ;

Overwegende dat, gesteld dat de rechtbanken van de rechterlijke orde onbe­voegd zijn. de motieven welke verzoeker aanhaalt om de toekenning van een ver­goeding naar billijkheid te verantwoorden, hadden kunnen worden aangevoerd tot staving van een eis tot nietigverklaring van de weigering die oorzaak van het nadeel is ; dat tegen deze beslissing geen beroep tot nietigverklaring is ingesteld, en dat zij definitief is geworden door het verstrijken van de termijnen van beroep ; dat verzoeker voor de Raad van State de wettelijkheid van een definitief geworden be­slissing niet onrechtstreeks opnieuw in het geding kan brengen langs de omweg van een aanvraag om advies inzake herstelvergoeding : dat deze aanvraag niet ontvan­kelijk is;

Overwegende dat het verder geen nut heeft de overige middelen van niet­ontvankelijkheid waarop de tegenpartij zich beroept te onderzoeken, en na t'e gaan op wie de plicht tot het betalen van de verg·oeding rust nadat artikel 259 van de wet van 19 mei 1960 betreffende het Staatsbestek van Congo de wet van 18 oktober 1908 heeft opgeheven met ingang van 30 juni 1960, Uitspraak doende bij wege van advies:

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

862

Page 95: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N• 8167 -ARREST van 21 oktober 1960 (III<I" Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, Somerhausen en De Bock. staatsraden. en Dumont, ~ubstituut-auditeur-generaal.

PEETERS en BRUGGEMANS ( Mr Hamaide) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Landbouw (de Hr. Derveaux}

I. RECHTSPLEGING ~ GEEN GROND TOT UITSPRAAK (I t>n 2) 11. RECHTSPLEGING ~ VERKNOCHTHEID (I) III. RECHTSPLEGING~ KOSTEN (2) 1. Het is terecht dat het beropp van een personeelslid tegen de

benoeming van een mededinger samengevoegd wordt met het beroep van deze mededinger tegen de intrekking van zifn benoeming, vermits-~·-" . de{-+mgegr:eRd~Biti van hPt iU'f'edr hrroep CO(lr grcol g moet hcbb~·n ~at er . '' ·, '<. 'C'' '' · u,·

geen grond mel'r zou zijn om over het eersiP 'bnoP.p ui 1spraa'· tr doen. ( ')-~-, ·) ' 2. Er is geen grond tot uitspraak, wanneer de bestreden akte in­

getrokken wordt. De kosten wmdPn trn laste van de tegenpartif gelegd.

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN ~ INTREKKING (I tot 3)

V. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN ~ TUCHTREGELING ~ DISCIPLINAIR KARAKTER VAN DE MAATREGEL (2)

Vl. ADMINISTRATIEVE AKTEN ~ GELDIGHEID ~ AFWENDING VAN MACHT (2)

VII. RIJKSPERSONEEL ~ BEVORDERING ~ ALGEMENE REGELEN (3)

VIII. TALEN IN BESTUURSZAKEN ~ RIJKSBBSTUREN (3)

IX. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NIETIGVERKLARING ~ BE­VOEGDHEID ~ APPRECIATIEBEVOEGDHEID VAN DE ADMINISTRATIE (3)

1. Een administratieve overheid heeft het recht een van haar akten in te trekken om de wettigheid te herstellen, maar alleen in de mate waarin zij geen afbreuk aan verkregen rechten doet*.

De begunstigde van een benoemingsakte kan een verkregen recht op de handhaving van deze akte alleen doen gelden voor zover deze akte definitief is geworden. De akte is niet definitief als ePn annulatie­beroep er tegen is ingesteld bil de Raad van State.

2. Een besluit genomen met het oog op de intrekking van een on­regelmatigl' admin;stratircc akte, is gePn tuchtstraf en i., niet onder­worpen aan de statuutbepali.ngen die de tuchtprocedure regelen .

.. .. .. Zulks ten minste als niet blifkt dat dP intrekking van de be­noemingsakte, door toedoen van l'en machtsafwPnding, een tuchtstraf zou zifn geworden.

3. De bestuursoverheid gaat haar bevoegdheid te buiten wannPer haar beoordeling wordt tegengesproken door gegevens van het dossiPr, die een dwaling omtrPnt dP fpiten aan hrt licht brPngrn.

• Vergelijk • arresten de Zurpek, n' 2206, van 13 februari 1953. en Valentin, n• 669L van 20 november 1958.

Page 96: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8167)

Terzake is de bevoegde occrheid, door het intrekken van een voor de Raad van State aangevallen benoeming in overtal, haar bevoegdheid niet te buiten gegaan, als bewezen is dat deze benoeming steunde op een verkeerde toepassing van artikel 4, § 8, van de wet van 28 ;uni 1932, in zover de benoeming voor gevolg had een tweetalig ad;unct aan te duiden voor een ambtenaar wiens tweetaligheid is aangetoond door het feit dat hii in het verleden zelf tweetalig ad;unct was geweest*.

Gezien het op 23 juni 1958 ingediende vcrzoekschrift waarbij Gustave Peeters «de nietigverklaring vordert van het koninklijk besluit van 21 april 1958 dat de » Hr R:.J:G. Bruggemans ... in overtal be·.rordert tot de graad van directeur van » administratie bij het ministerie van Landbouw ... en hem tot tweetalig adjunct van » de Hr Lievens aanwijst ... » ;

Gezien het op 4 december 1958 ingediende verzoekschrift waarbij Robert Bruggemans de nietigverklaring vordert van het koninklijk besluit van 30 september 1958 «tot intrekking van het koninklijk besluit van 21 april 195& hetwelk verzoeker » hieronder tot de graad van directeur van administratie had bevorderd en hem tot >; tweetalig adjunct van Directeur-Generaal Lievens had aangewezen », van welk besluit op 9 oktober 1958 kennis werd gegeven ;

Gezien het bevel van 4 maart 1960 dat de zaken samenvoegt ;

Overwegende dat in de loop van het onderzoek van het beroep van Gustave Peeters, die de nietigverklaring vorderde van het koninklijk besluit van 21 april 1958 houdende benoeming in overtal van Robert Bruggemans tot de graad van directeur van administratie, een koninklijk besluit van 30 september 1958 dit besluit heeft in­getrokken ; dat Robert Bruggemans van zijn kant in een verzoekschrift, dat hij op 4 december 1958 aangetekend ter post heeft bezorgd, van dit laatste besluit in bt>roep is gekomen ;

Overwegende dat er geen grond zal zijn om over het beroep van Gustave Peeters uitspraak te doen, mdien het beroep van Robert Bruggemans van de hand wordt gewezen ; dat beide beroepen derhalve terecht worden samengevoegd ;

Overwegende dat een administratieve overheid het recht heeft een van haar akten in te trekken om de wettigheid te herstellen, maar alleen in de mate waarin zij geen afbreuk aan verkregen rechten doet ;

Overwegende dat de begunstigde van een benoi'mingsakte een verkregen recht op de handhaving van deze akte alleen kan doen gelden voor zover deze akte definitief is geworden ; dat een voor de Raad van State aangevallen akte met terugwerking kan worden Vf'rnietigd ; dat het koninklijk besluit tot benoeming van Robert Bruggemans voor de Raad van State was aangevallen toen het koninklijk besluit van 30 september 1958 het heeft ingetrokken ; dat de rechten van Robert Bruggemans afhankelijk waren van de regelmatigheid van het besluit dat hem had benoemd ; dat het koninklijk besluit van 30 september 1958 in de aanhef terecht heeft verwezen naar het beroep tot nietigverklaring dat tegen het koninklijk besluit van 21 april 1958 was ingesteld ;

Overwegende dat verzoeker Robert Bruggemaus betoogt. dat het koninklijk besluit tot intrekking van zijn benoeming in rechte en in feite neerkomt op een tucht­maatregel van de terugzetting in rang, genomen met schmding van de onder titel X van het statuut van het Rijkspersoneel voorgeschreven formaliteiten ;

Overwegende dat een besluit genomen met het oog op de intrekking van een onregelmatige administratieve akte, geen tuchtstraf is en niet onderworpen is aan de statuutbepalingen die de tuchtprocedure regelen; dat verzoeker zich op generlei omstandigheid beroept, en dat het dossier er evenmin aan het licht brengt, om aan te tonen, dat de intrekking van de benoemingsakte, door toedoen van een machtsaf­wending, een tuchtstraf zou zijn geworden; dat het middel feitelijke grond mist;

• Vergelijk.: arresten Hastlr, n' 2939. van 26 november 1953, Le Roye, n' 1297. van 20 mei 1955. De MytteJUlere, n' 1789, van 21 d~cember 1955, en Wissels en consorten, n• 5770, van 11 juli 1957.

854

Page 97: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overwegende dat verzoeker Gustave Peeters als middel tot nietigvcrklaring de schending van artikel 4, § 3, van de wet van 28 juni 1932 aanvoerde ; dat verzoeker Robert Bruggemans, om dit middel te weren, doet gelden, dat de bevordering tot de graad van directeur van administratie en d~ anwijzing als taaladjunct twee verschil­lende beslissingen zijn zodat « het wegvallen van zijn aanwijzing tot taaladjunct » de benoeming tot de graad van directeur van administratie zou laten bestaan ;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 21 april 1958 dat Robert Bruggemans met ingang van 1 april !958 in overtal tot de graad van directeur van administratie heeft benoemd, hem van dezelfde datum af aanwees als tweetalig adjunct van de Hr Lievens, directeur-generaal bij het Bestuur voor landbouwkundig onderzoek bij het ministerie van Landbouw : dat het in de aanhef uitdrukkelijk verwees naar de wet van 28 juni 1932 op het gebruik der talen in bestuurszaken, meer in het bijzonder naar artikel 4, § 3, en wees op « de noodzakelijkheid om de Hr Llevens F., directeur­» generaal bij het Bestuur voor landbouwkundig onderzoek van het ministerie van »Landbouw, te voorzien van een twet>talig adjunct met een graad onmiddellijk lager »dan directeur van administratie*, teneinde bij evengenoemd bestuur het behoud van >> de eenheid in de rechtspraak te verzekeren » ;

Overwegende dat het koninklijk besluit van, 30 september 1958, dat het vorig besluit heeft ingetrokken, steunt op de overweging : « dat de Hr Lievens heeft gefungeerd als taaladjunct van et'n directeur-generaal ; :!> dat overigens uit de stukken van het dossier blijkt dat deze ambtenaar de twee » landstalen volkomen machtig is. bij zoverre dat hij niet moet voorzien worden » van een tweetalig adjunct» ;

Overwegende dat verzoeker Robert Bruggeman de feitelijke toedracht van de zaak niet betwist maar beweert. dat de beoordeling van « het nut » van de benoeming van een taaladjunct bij directeur-generaal Lievens uitsluitend afhing van de wevereine beoordelingsbevoegdheid van de benoemende bestuursoverheid ;

Overwegende dat de bestuursovPrheid haar bevoegdheid te buiten gaat wanneer haar beoordeling wordt tegengesproken door· gegevens van het dossier, die een dwaling omtrent de feiten aan het licht brengen ; dat verzoeker Robert Brugg<!mans niets aanvoert, dat de benoeming van een taaladjunct zou kunnen wettigen bij een ambtenaar wiens tweetaligheid wordt aangetoond door het feit dat hijzelf taaladjunct was ten tijde van zijn eigen bevordering ;

Overwegende dat de bevoegde overheid, door het intrekken van een voor de Raad van State aangevallen beno\'ming in overtaL haar bevoegdheid niet te buiten is gegaan, a,ls bewezen is dat deze benoeming steundl? op een verkeerde toepassing van artikel 4, § 3, van de wet van 28 juni 1932,

(Verwerping van het beroep ingesteld door Robert Bruggemans - geen grond om uitspraak te doen over het beroep ingesteld door Gustave Peeters - verdeling van de kosten. elk voor de helft, tussen de Staat (ministerie van Landbouw) en Robert Bruggemans)

Nr 8168 -ARREST van 21 oktober 1960 (lilde Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, Somerhausen, verslaggever, en De Bock, staatsraden, en Juff. Bourquin, substituut-auditeur-generaal.

C.O.O. MONTIGNIES-SUR-SAMBRE t/ C.O.O. Courcelles (Mr Lorent)

OPENBARE ONDERSTAND - REGELEN INZAKE ONDERSTAND -LAST VAN DE ONDERSTAND - KOSTEN - TARIEF

Twee gemeenten vormen een aaneengebouwd geheel, in de zin van artikel (Jl, derde lid, van de wet van 27 november 1891, wanneer een der wegen die ze verbindt geen opvallende onderbreking in de he-

• Volgens de Franse tekst, waarin het arrest werd uitge!proken. schijnt men hier te moeten lezen : ... met de onmiddellijk lagere graad van directeur van admini9f:ratie. ..

8é5

Page 98: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8168)

bouwing vertoont*. Dit is, onder meer, hrt gl'cal voor de gemeenten Courcelles en M ontignies-sur-Sambre.

Gezien het op 18 februari 1960 ingediende verzoekschrift, waarbij de Commissie van openbare onderstand van Montignies-sur-Sambre beroep instelt tegen het besluit van 8 januari 1960 waarbij de bestendige deputatie van de provinciale raad van Henegouwen uitspraak doet over het bedrag van de terugbetaling van de kosten van opneming van Emmanuel Bosmans in het burgerlijk gasthuis te Jumet ;

Overwegende dat verzoekster Emmanuel Bosmans in het burgerlijk gasthuis van Jumet heeft laten opnemen en de tegenpartij heeft verzocht om terugbetaling van de verplegingskosten vanaf de elfde dag. tegen her door dit gasthuis in rekening gebrachte bedrag van 175 frank per daÇt; dat de tegenpartij heeft gemeend deze kosten slechts te moeten terugbetalen tot het gemiddeld tarief. zoals de Koning dit heeft bepaald voor gemeenten zonder gasthuis ;

Overwegende dat de beskndigl.' deputatie. uitspraak doende in eerste aanleg, beslist heeft dat de tegenpartij gehouden was aan verzoekster de v~rplegingskosten van Emmanuel Bosmans terug l<' betalen vanaf de elfde dag van de opneming, tegen het tarief dat de Koning heeft vastgesteld voor gemeenten zonder gasthuis, dit is 110 frank per dag ; dat de bestfndige deputatie van oordeel was. dat de gemeenten Montignies-sur-Sambre, Jumet en Courcelles geen aaneengebouwd geheel vormden ;

Overwegende dat de verzoekende partij betoogt dat de bestendige deputatie i\rtikel 37 van de wet van 27 november 1891 op de openbare .. mderstand verkeerd heeft toegepast; dat zij zich beroept op de wets- en verordeningsteksten die de drie evengenoemde gemeenten bij de aggiomeratie Charleroi indelen, onder meer op het koninklijk besluit van 22 december 1958 tot wijziging van het algemeen reglement op het wegverkeer ;

Overwegende dat de tegenpartij betoogt, dat Courcelles en Montigmès-sur­Sambre in feite geen aaneengebouwd (]Cheel vormen ; dat zij doet gelden, dat «tussen · deze beide gemeenten drie wegen kunnen worden gevolgd en dat voor elk daarvan » een afgetekende scheiding in de bewoning van de doorkruiste plaatsen is waar · te nemen»;

Overwegende dat, volgens het eerste lid van artikel 37 van de wet op de openbare onderstand, de koskn van verpkging van een behoeftige in beginsel moeten worden terugbetaald volgens het tarief dat de Koning heeft bepaald voor het gasthuis waar de behoeftige werd opgmomen ; dat het tweede en het derde lid twee uit­zonderingen op dez<.> regel stellen ; dat het derde lid. na de tweede afwijking te hebben gesteld, bepaalt : « Nochtans voor behoeftigen die hun domicilie van onder­., stand in de gemeente hebben welke met die waar een gasthuis is een aaneenge­>> bouwd geheel uitmaakt, wordt de prijs bi i dag r.eëist die voor dit gasth'Jis vast-

gesteld is » ; Overwegende dat uit de door de tegenpartij neergelegde geografische kaarten

blijkt dat Courcelles, Montignicf.-sur-Sambre En Jumet een aaneengebouwd geheel vormen in de zin van artikel 37 van de wet op de openbare onderstand; dat de weg die Courcelles met Montignies-sur-Sambre v<.>rbindt over het grondgebied van Roux, Jumet en Charleroi langs de Généra1 de Goullestraat, de Courcellesstraat, de Jaurèsstraat en de Gabrielle Petitstraat, geen opvaliPnde ond<>rbreking in de bebouwing vertoont;

Overwegende dat verzoekster derhalve van de tegenpartij de terugbetaling mocht vorderen van de verplegingskosten van Emmélnuel Bosmans tegen het door de Koning voor het gasthuis van Jumct vastgesteld" tarief. maar dat verzoekster, die slechts 175 frank heeft •.titgegeven, niet meer dan dit bedrag mag vorderen,

BESLUIT: Enig artikel. - De Commissie van openbare onderstand van Courcelles dient

aan de Commissie van openbare onderstand van Montignies-sur-Sambre de kosten

• Vergelijk 1 arresten C,O.O. Sint·JoO!o't·ten-Node, n' 1353. van 7 maart 1952, en Gem«nte Chokier, n' 5910, van 6 december 1957.

RGG

Page 99: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

voor de verpleging van Emmanuel Bosmans in lwt burgerlijk gasthuis te Jum~t terug te betalen vanaf de elfde dag, tegen het tarief van 175 frank per dag.

N• 8169 -- ARREST van 21 oktober 1960 (IIIM Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State. Somerhausen, verslaggever, en De Bock. staatsraden, en Düchatelet, substituut-auditeur-generaal.

THIELEN t/ Nationaal Verbond van socialistische mutualiteiten ( Mr Verougstraete)

I. RECHTSPLEGING ~ VERZOEKSCHRIFT ~ VORM ~ UITEEN­ZETTING VAN DE FEITEN EN VAN DE MIDDELEN

Niet ontvankelijk is het verzoekschrift waarin geen enkel rechts­middel wordt aangevoerd.

II. ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING ~ GESCHILLEN ~ BEROEP BIJ DE RAAD VAN STATE

III. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES ~ BEROEPEN ~ NIE­TIGVERKLARING ~ ONTVANKELIJKHEID ~ MIDDEL

Wanneer bij de Raad van State een beroep aanhangig is dat strekt tot nietigverklaring van een beslissing van de commissie van beroep inzake ziekte- en invaliditeitsverzekrring, kan hif geen rekening houden met attesten die niet aan de commissie van beroep zijn voorgelegd.

Gezien het op 21 december 1959 door Cathérine Thielen ingediende verzoek­schrift;

Overwegende dat verzoekster, door arbeid~ongeschiktheid getroffen, sedert oktober 1946 uitkeringen van de tegenpartij heeft ontvangen; dat de adviserende geneesheer van de tPgenpartij van oordeel was, dat de arbeidsongeschikth~id vanaf 10 december 1956 minder dan 66 t.h. bedroeg ; dat de Klachtencommissie van Luik de beslissing van de verzekeringsinstelling beve&tigde op grond van de overweging dat « de door de betrokkene aangevoerde geneeskundige gegevens niet voldoende » zijn om de haar betreffende beslissing ongedaan te maken en dat zij zodoendE' het »bewijs niet levert dat zij de bij artikel 107 van het organiek reglement gestelde » voorwaarden vervult » ; dat de Commissie van bero?p, na het .1dvies van de geneeskundige invaliditeitsadviseur te hebben ingewonnen, op 11 september 1959 de beroepen beslissing bevestigde in zover deze verzoekstE'rs aanspraken op uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid van 10 december 1956 af van de hand wees;

Overwegende dat verzoekster voor de Raad van State aanvoert, dat zij, «zonder »hier het onpartijdig oordeel van deze onderscheiden Commissies te willen betwis­» ten ... », zich afvraagt « of zij niet op een verkeerd spoor werden geleid » en verklaart «niet tevreden te zijn over de door dE' Commissie van beroep op haar » terechtzitting van 11 september 1959 gewezen beslissing. . . . die op 20 november » 1959 is medegedeeld»; dat z.ij bij haar verzoekschrift doktersattesten voegt, die van na deze beslissing dagtekenen ;

Overwegende dat, in de mate waarin het verzoekschrift kan worden uitgelegd als te strekken tot nietigverklaring Vé:n de beslissing van de Commissie van beroep van 11 september 1959. kan worden volstaan met de vaststelling dat zij g~en rechts­middel formuleert en zodoende niet ontvankelijk is ; dat de Raad van State overigens geen rekening kan houdE'n met attesten, die niet aan de Commissie van beroep zijn voorgelegd,

(Verwerping ~ kosten ten laste van verzoekster)

807

Page 100: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

IJ' 8170- ARREST van 21 oktober 1960 (Illct• Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State. Somerhausen en De Bock, verslaggever, staatsraden, en Louis, substituut-auditeur-generaal.

DECALF t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de Hr. Tom­son}

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN ~ SCHADE DIE AANLEIDING GEEFT TOT STAATSTUSSENKOMST

II. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN~ HERSTELVER­GOEDING ~ WIJZE VAN RAMING VAN DE SCHADE

III. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN ~ GESCHILLEN ~ COMMISSIE VAN BEROEP ~ MOTIVERING VAN DE BESLISSINGEN

De schade moet materieel en zeker zijn. Door de schade ex axJUO

et bono te schatten, zonder nadere opgave van de gegevens waarop zij steunt om te beslissen dat de. geleden materiële schade zeker was en om de waarde nvan te bepalrn, motiveert de commissie van beroep niet genoegzaam haar beslissing*.

Gezien het op 25 januari 1960 ingediende verzoek~chrift. waarbij Jàseph Decalf de nietigverklaring vordert van de op 25 november 1959 ter kennis gebrachte beslissing. op 5 november 1959 gewezen door de Commissie van beroep inzake tnrloassch0.de ilan private goederen van Luik ;

Overwegende dät verzoeker om een financiële Staatsbijdrage heeft verzocht wegcm oorlogsschild~ veroorzaakt door plundering van mobibir, vC~n bedrijfsmateriaal en stocks ; dat de provinciale àirectie de a;mvraag van dP hand heeft gewcz~n omdat « de> b~·rokkene de vereiste bewijzen niet hedt bijgebracfht om de oorzaak, de "' omvang en de aard te bepalen van de schade welke hij zou kunnen geleden h~bben " ; dat de Commissie van beroep, uitspra<~k doende vanwege de verzoeker, <'"ke·1de dat de aangevoerde schade voortkwam van een oorlogshandeling en het vc···lirs van stocks raamde op 6.000 frank. waarde 1939 ;

Overwegende dat verzoekPr alleen kritiek oefent op de door de Commissie van berocp verrichte schatting op 6.000 frank van de waarde der verloren gegane stocks: dat hij betooÇJt, dat de beslissing niet genoegzaam is gemotiveerd;

Overwegende dat de Commissie van beroep ham beslissing op het betwiste punt <>Is volgt heeft gemotiveerd :

<' Overwegende dat er grond is om de waarde 1939 van de aan de getroffene " toebehorende en door oorlogshandeling vernielde stocks ex requo et bono op zes­. duizend frank te schatten » ;

Overwegend<> dat artikel 1, ~ 1, van de op 30 januari 1954 gecoördineerde wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan privnte goederen bepaalt dat aanleiding geven tot een financiële Staatsbijdrage, de materiële en zekere schade ; dat de Commissie van beroep toen ?ij de schade ex irquo et bono schatt~. zonder nadere opgave van do> gegevens wamop zij stC'unde om te beslissen dat de geleden materiële schade zeker was en om de waarde ervan te bepalen, haar beslissing niet genoegzaam heeft gemotiveerd,

(Vernietiging ~ ovo>rschrijving ~ verwijzing)

• Vergelijk : arrest Belgische Staat (Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw) t/ De rechtverkrijgenden van « Union Mathieu et Cie », nr 8129. van 14 oktober 1960, en de noot.

8GS

Page 101: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N' 8171 - ARREST van 25 oktober 1960 ( JVrl• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Mees, staatsraden, en De Leye, substituut-auditeur-generaal.

KETELS t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbaar Onderwijs (de Hr. Samyn)

I. ADMINISTRATIEVE AKTEN~ GELDIGHEID~ SCHENDING VAN DE WET ~ OMZENDBRIEVEN EN DIENSTNOT A'S

Een door het Algemeen Bestuur aan dr andere departementen medegedeelde onderrichting is een akte uan inwendige orde, waarvan de niet-nakoming geen vernirtigingsgrond uitmaakt die krachtens artikel 9 van de wet van 23 december 1946 tegen een benoeming kan worden aangevoerd.

II. RIJKSPERSONEEL ~ BEVORDERING ~ ALGEMENE REGELEN

Uit de regel, volgens welke de personeelsleden bif gelifk signale­ment naar hun anciënniteit worden gerangschikt, vloeit niet voort dat de benoemende overheid door de anciënniteit van die personeelsleden is gebonden! bif de toekenning van de bevordering*.

Ill. RECHTSPLEGING ~ AFSTAND

Afstand t:an een middel.

IV. RECHTSPLEGING ~ MEMORIE VAN WEDERANTWOORD

Niet ontvankelijk zijn de in dP memoriP van wederantwoord aan-gevoerde middelen waarvan de VPrzoeker bij hrt opstellen van zijn verzoekschrift kennis kon hebben.

Gezien het verzoekschrift d.d. 17 december 1957;

Overwegende dat het beroep st' ekt tot vl'rnietiging van het ministerieel besluit van 30 september 1957 houdende benoeming van Henriette Van Maldergem. steno­typiste secretaresse, tot secretaresse bij het Ministerie' van Openbaar OnciPrwijs : dat verzoekster beweert en de tegenpartij niet betwist dat zij eerst op 24 oktober 1957 van het bestreden besluit kennis kreeg ;

Overwegende dat de dirPctieraad v<1n het Ministerie van Openb"!ar Onderwijs op 13 september 1957 verzoekster voorstelde voor de vacante betrekking van secre­taresse; dat hij hei door Henriette Van Maldergem tegen dit voorstel gedane bezwa"r afwees ; dat hierop het bestrcd<>n ministerirel besluit werd genomen ;

Overwegende dat verzoekster doet gelden dat, in strijd met de onderrichtingen van de omzendbrief d.d. 14 april 1954 van het Algemeen Bestuur. de weddeschaal verbonden aan de graad van secretaresse niet was Vil~tgesteld op het ogenblik van de bestred<>n benoeming ;

Overwegende dat dit middel niet op·gaat; dat zonder te moeten nagaan in welke mate het bestreden besluit strijdig is met de onc!2rrichtingen van het Algeme<>n Bestuur. het voldoende is vast te stellen d<1t de niet-nakoming van deze ilkte van inwendig<> orde geen vernietigingsgrond uitmaakt die krachtens artikel 9 van de wet van 23 december 1946 tegen het be~treden besluit kan worden ingeroepen ;

Overwegende dat verzoekster in de tweede pla<1ts a:mvoert dat de ÇJr3;:~d van secretaresse die ingesteld werd in het Ministerie v3,1 Openbaar Onderwijs tot de derde categorie behoort en dnelfde graad in het Ministnie van Verkeersw?zen bij de tweede categorie werd ingedeeld; dat zij ih dit vtrband betooÇJt dat het verslag aan de Koning, dat aan het koninklijk besluit van 30 maart 1939 vooraf;Jaat, de

• Vergelijk' arresten T..eclère, n• 1766. van 17 juli 1952, en Van Geert, n• 6R24. van 29 januari 1959.

8(')~)

Page 102: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

nadruk legt op de noodzakelijkheid van een zekere eenvormigheid tussen dezelfde graden in alle departementen ;

Overwegende dat verzoekster in haar memorie van wederantwoor:l vaststelt dat zij in haar verzoekschrift niet beweerd heeft « dat enige machtoverschrijding >>werd gepleegd in verband met de rangschikking in categorieën» ; dat hieruit mag worden afgeleid dat zij van dit tweede middel afziet ;

Overwegende dat verzoekster tenslotte' betoogt dat zij zoals Henriette Van Maldergem het signalement « zeer goed >' had en dat zij èerhaJ,ie bij toepassing van artikel 22. derde lid. van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, moest worden bevorderd daar zij meer anciënniteit hedt ;

Overwegende dat het derde lid van artikel 22 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 b<>paalt: «Bij ÇJelijk signalement wordt de rangschikking bepaald door ,. d€' anciënniteit voor het pE'rsoneel GE'r tweede en derde categorieën en door de >> directieraad of door het àaartoe met ePn behoorlijk•' opdracht beklede college der >-• diensthoofden voor het personet>l der eerste categorie •·· :

Overwegende dat uit de regel. volgt>ns welke de kandidaten bij gelijk sig­nalement naar hun anciënniteit worden geranwchikt, YJil't voortvloeit dat de benoe­mende overheid door de onciënniteit van die personeelsleden is gebonden bij de toekenning van de bevordering : dc.t dce interpretalk steun vindt in de wijziging die artikel I van het koninklijk besluit van 2·4 JUni 1953 aangebracht heeft in artikel 20, 2' lid, C. van het koninklijk besluit van 7 c.ugustus 1939 t

Overwegende dat de middelen die verzoekster in haat .nemorie van weeler­antwoord inroept en waarvan ;:ij bij het opstellen van haar verzoekschrift kennis kon hebbE'n. niet ontvankelijk zijn.

(Verwerping - kosten ten laste van verzoekster)

Nr 8172 - ARREST van 25 oktober 1960 (IV"• Kamer) De HH. Vranckx. \'Oorzitter. Mast. verslaggever. en Mees, staatsraden. en Lenaerts, substituut-auditeur-generaal.

RIJKSDIENST VOOR DE PENSIOENEN DER ZELFSTAN~ DIGEN (de Hr. Claeys) t/ Janssens (M' Putzeys)

I. PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN- GESCHILLEN- COM­MISSIE VAN BEROEP- HERVATTING VAN HET GEDING

Il. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES -RECHTSPLEGING­HERVATTING VAN HET GEDING

Na het overlijden van de zelfstandige diP een aanvraag om kos­teloze voordelen heeft ingediend, blijft de commissie oan beroep voor de pensioenen der zelfstandigen bevoegd om over het bestaan van zijn recht uitspraak te doen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 19 febru?.ri 1960 :

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 23 december 1959 waarbij de commissie van beroep van Oost-Vlaanderen voor de pensioenen der zelfstandigen, aan Joannes Janss•~ns een pensioen van 7.672 frank toekent voor de periode gaande van 1 januari 1956 tot 3 mei 1959. datum van zijn overlijden ; ·

Overwegende dat Joannes Jans&ens op 7 juni 1957, bij toèpassing van de wet van 30 juni 1956 betreff~nde h•!t ·oudC'rdomspensioen der zelfstandigen, de kostdaze to~lage vroeg; dat de v~rzoekendc partij bij beslissing van 23 juli 1958 weigerde hem dit voordeel toe te kennen; dat J. Janssens op 3 ~eptember 1958 beroep instelde ; dat hij overleed op 3 mei 1959 vóórdat over zijn beroep uitspraak was gedaan en als erfge'1aam Herman Janssens achterliet. die beweert eauspraak te kunnen maken op de vervallen termijnen ; dat hierop de bC'streden beslissing werd genomen : dat de

870

Page 103: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

commissie van beroep hierbij zegde voor recht dat Joannes Janssens met ingang v;,n I januari 1956 aanspraak heeft op een jaarlijkse kosteloze toelage van 7.672 fr;,nk tot zijn overlijden op 3 mei 1959:

Overwegende dat de verzoekende partij doet qclden dat de commissie van beroep de bevoegdheid miste om uitspraak te doen over het recht van de overleden Joannes Janssens, daar dit recht met zijn dood verviel : dat zij betoogt dat de her­vatting van het rechtsgeding niet ambtshalve kon geschieden en de erfgenamen slechts een recht op vervallen termijnen kunnen doen gelden zo zij de daart::Je gestelde vereiste vervullen, en dit recht een burgerlijk recht is d:1t krachtens het eerste lid van ;,rtikel 21 van de wet van 30 juni !956 onder de gewone rechter ressort.:ert;

Overwegende dat de commissie van beroep door de bestreden beslissi:10 enkel uitspraak deed over het recht van wijlen Joannes Janssens op de kosteloz<? ouder­domsbijslag ; dat de commissie van beroep over het geschil betreffend~ dit recht uitspraak te doen had daar, krachtens het vierde lid van artikel 21 van de wet van 30 juni 1956, de geschillen nopens de uitkeringf'n ten laste van het Solidariteits- en Waarborgfonds aanhangig '"orden wmaakt bij e:'n commissie van rcroep waarvan de Koning de samenstelling bcpactlt en de bevoegdhdd regelt; dat artikel 21. eerst<' lid, van de wet van 30 juni 1956, dat bevoeadhdd toPkent aan de vredercchtPr om uitspraak te doen over geschillen betreffende de inning van de bijdragen en de uitkering van renten. terzake niet toepasselijk is ; dat dt> commissie bevoegd bleef om over het bestaan van het recht van Joannes Janssens. ook na diens ov~rlijden. uitspraak te doen ; dat zo Herman Janssens uit de bestr<"den beslissing geen rech•strt.>t>ks recht put om de uitbetaling van de vervallen rechten te bekomen, hij niettemin van het vereiste belang doet blijken orn de vl'rnil'tiging van dl' bestreden beslissing te vor­deren, daar hij beweert op grond van artikel 72 van hC't koninklijk besluit van 30 ok­tober I Y':6 aanspraak te kunnen m2ken op df' uitbetaling van de ver·vallen ~n aan de overleden gerechtigde niet uitgekeerde termijnen. ·

(Verwerping - k8sten ten laste van de verzoekende p<~rtij)

N" 8173 en 8174 - ARRESTEN van 25 oktober 1960 (IV~" Kamer) De HH. Vranckx. voorzitter. Mast en Mees, verslaggever, staat5raden, en Lenaerts, substituut-auditeur-generaal.

n' 8173 n' 8174

EVENS (Mr Beelen) BOLLEN (M' Beelen) t/ Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloos­heid

I. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN WERKLOOS­HEID ~ WERKLOOSHEIDSUITKERING ~ GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP- BEVOEGDHEID

11. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BEROEPEN - NIE­TIGVERKLARING ~ UITWERKING VAN DE ARRESTEN ~ VERWIJ­ZING

De Raad van State vernietigt zonder verwiizing de beslissing van de commissie van beroep inzake werkloosheid die ten gronde uitspraak doet over een beroep waarin een middel wordt aangevoerd dat de ver­keerde beoordeling van de feiten door de klachtencommissie aanklaagt (nr• 8173 en 8174) .

...... Zelfs als het bcro!'p hii dr· commissir' !XI'I /)( Tf)('/! r 1'11 m?d,·r middel aanvoerde volgens hetwelk dr beslissing van dr klachtencom­missie onvoldoende gemotiueerd was en waarovrr de commissie van beroep gern uitspraak hrrft ~rdarm (impliciete oplossing) (n' 8173).

Ril

Page 104: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8173)

( n' 8173) Gezien het verzoekschrift d.d. I februari 1960 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 18 november 1959 van de commissie van beroep inzake werkloosheid, in zover ver­zoekster daarbij vanaf 18 mei 1959 van het recht op werkloosheidsuitkering wordt uitgesloten op grond van artikel 100, vierde lid, van het werkloosheidsbesluit; dat die beslissing op 8 december 1959 aan verzoekster is betekend;

Overwegende dat verzoekster op 17 april 1959 een haar aangeboden betrekking weigerde omdat haar kind slechts zeven maanden en half oud was ; dat de directeur van het gewestelijk bureau te Hasselt bij beslissing van 15 mei 1959 : 1° verzoekster vanaf 17 april 1959 uitsloot van het recht op werkloosheidsuitkeringen omdat zij « door haar familiale toestand van die datum af onbeschikbaar was voor de algemene »arbeidsmarkt» en de wukloosheidsuitkeringen terugvorderde die zij sedert die datum ten onrechte had ontvangen; 2" verzoehter. op grond van artikel 100, vierde lid, van het werkloosheidsbesluit, vanaf 1 S mei 1959 uitsloot van het recht op werk­loosheidsuitkering omdat «zij bij haar inschrijving al~ werkaanvraagster de verbintenis »had aangegaan haar familiale toestand niet in te roepen bij een behoorlijk werk­» aanbod, zodat zij ingevolge deze onverantwoorde werkweigering geen recht meer »had op werkloosheidsuitkeringen totdat zij, na haar uitsluiting, opnieuw zou voldoen » aan de voorwaarden van toelaatbaarheid gesteld door artikel 75 of artikel 75bis )' ; dat bij beslissing van 11 november 1959 de klachtencommissie te Hasselt de beslissing van de directeur van het gewestelijk bureau wijzigde en de: uitsluiting, op grond van artikel 100, vierde lid, van het recht op werkloosheidsuitkering niet behield, hierbij steunende op de overweging « dat de betrokkene weigerde op het werkaanbod )> in te gaan omdat zulks niet mogelijk w?s in(lcvolge het feit dat zij moest instaan >' voor de verzorging van een kind dat slechts zeven maanden en half oud was, deze >> reden van werkweigering sociaal gezien zeer gegrond was en dan ook om billijk­;, heicisredenen geen uitsluiling volgens artikel 100 mocht worden opgelegd»; dat de directeur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid beroep instelde tegen die b~slissing van de kl<Khtencommissie en ertegen aanvoerde dat « zij moest worden beschouwd als onvolnoende gemotiveerd, dat de reden aan­» gehaald om af te zien van de toepassing van artikel 100 niet steekhoudend was, » vermits het hier alleszins ging om het weigeren van een onder alle oogpunten be­» hoorlijke betrekking, en dat betrokkene onder die voorwaarden wel degelijk onder »toepassing van artikel 100 van het werkloosheidsbesluit viel» ; dat daarop de bestreden beslissing werd genomen door de commissie van beroep, waarbij deze in overweging nam dat « de reden die de klachtencommissie aanhaalde om af te zien >)van de toepassing van artikel 100 niet steekhoudend is, vermits uit het advies van » de commissie van advies blijkt dat de weigering van betrokkene het haar aangeboden >> werk te aanvaarden als niet gerechtvaardigd dient te worden aangezien, dat daaruit » volgt dat haar een behoorlijke betrekking werd aangeboden en zij onder die voor­>> waarden wel degelijk onder toepassing van artikel 100 van het organiek besluit »valt)) ;

Overwegende dat verzoekster doet gelden dat de commissie van beroep artikel 130 van het werkloosheidsbesluit heeft geschonden door het beroep tegen de be­slissing van de klachtencommissie ontvankelijk te verklaren, hoewel zij die beslissing uitsluitend de verkeerde beoordeling van de feitelijke gegevens van de zaak en niet de schending van enige wet besluit of reglement verwijt, en door tot staving van haar eigen beslissing geen schending van enige wet, besluit of reglement in te roepen, doch deze uitsluitend te motiveren door haar eigen beoordeling van de feitelijke toedracht van de zaak ;

Overwegende dat luidens genOE'md artikel 130. eo>rste en tweede lid, bij de commissie voor beroep in geval van schending van de vigerende wetten, besluiten of reglementen, beroep kan worden ingesteld tegen de door de klachtencommissie genomen beslissingen en de commissie voor beroep ingeval zij oordeelt dat een wet, een besluit of reglement overtreden W<?rd, de getroffen beslissing vernietigt en. de zaak tot zich trekkend, ten gronde recht doet :

Overwegende dat de directeur-generaal tot staving van het bij de commiSSie ingesteld beroep twee middelen inriep. namelijk do> onvoldoende motivering van de beslissing van de klachtencommissie, 'Nat op een schending van artikel 128 van het

872

Page 105: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8174)

werkloosheidsbesluit neerkomt, en de verkeerde beoordeling door de klachtencommissie van de reden waarom verzoekster op het werkaanbod niet was ingegaan ;

Overwegende dat de commissie van bero~p het eerste middel niet heeft be­antwoord en verder geen schending van een wet, besluit of reglement heeft vast­gesteld ; dat zij onmiddellijk is overgegaan tot hPt onderzoek van het tweede middel. dat enkel op de beoordeling van de feiten en niet op de overtreding van een rechts­regel betrekking had ; dat de commissie artik..>l 130 heeft geschonden door dit middel ontvankelijk te verklaren en op grond daarvan de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen en dat zij niet bevoegd was om de zaak tot zich te trekken en over de grond ervan uitspraak te doen ; dat er geen grond bestaat om de zaak naar de commissie van beroèp te verwijzen,

(Vernietiging - overschrijving - kosten ten laste van de tegenpartij)

(nr 8174) Gezien het verzoekschrift d.d. IJ maart 1960;

Overwegende dat het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 16 december 1959 van de commissie van beroep inz<~k~ w~rkloosheid, inzover daarbij verzoekster vanaf 18 mei 1959 van het recht op werkloosheidsuitkering wordt uit­ÇJesloten op grond van artikel \00, vierde !iel. van het werk1oosheidsbesluit ; dat die beslissing op 20 januari 1960 aan verzoekster is betekend ;

OverweÇJende dat verzoekster op 17 april 1959 een haar Rangeboden betrekking weigerde omdat zij voorlopig nog niet kon gaan werken daar haar kind slechts twee maanden en half oud was ; dat de directeur van het g-ewestelijk bureau te Hasselt bij beslissing van 15 mei 1959 : 1" verzoekster vanaf 17 april 1959 uitsloot van het recht op werkloosheidsuitkering omdat zij « door haar familiale toestand van '' die datum af onbe.schikbaar was voor de Rlqemene arbei.dsmarkt » en de werkloos­heidsuitkeringen terugvorderde die zij sedert die datum ten onrechte had ontvangen, 2" verzoekster, op grond van artikel 100, vierde lid, van het ·..vérkloosheidsbesluit, vanaf 18 mei 1959 uitsloot van hc>t rc>cht op werkloosheidsuitkering omdat « zij bij >> haar inschrijving als werkaanvr<t<~gster de verbintenis had aangegaan haar familiale »toestand niet in te roepen bij een behoorlijk werkaanbod. zodat zij inÇJevolge deze » onverantwoorde werkweigering ge<>n recht meer had op werkloosheidsuitkeringen >>totdat zij, na haar uitsluiting, opnieuw zou voldoen aan de voorwaarden van toe­>> laatbaarheid gesteld door artikel '75 of artikel 75bis » : dnt bij beslissing van 9 oktober 1959 de klachtencommissie te Hasselt de beslissing van de clir<.>cteur van het ÇJewestelijk bureau wijzigde en de uitsluiting, op grond van artikel 100. vierde lid, van het recht op werkloosheidsuitkering niet behield, hierbij steunende op de overweging « dat, »aangezien uit het ingestelde onderzoek blijkt dat de E'chtgenoot van betrokkene als >> beroepsmilitair in de dag niet thuis i5 en zij allem voor de verzorging van haar » kind dient in te staan. deze familiale plicht haar dwong niet in te ÇJai1n op het >> werkaanbod dat haar werd gedaan ; dat hE't dus niet billijk zou zijn haar t<.> betichten »van ongegronde weigering zodat geen sanctk op grond van artikel 100 mag worden » opgelegd » ; dat de directeur-generaal Véln de> Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid beroep instelde tegen die besibsinq t'n ertegen aanvoerde dat « de » betrokkene in strijd met de mening van d~ klachtencommissie een voor haar he­» hoorlijke betrekking had geweigerd, zodat zij wel degelijk onder toepassing van »artikel 100 van het werkloosheidsbesluit viel er: dat hiE'raan geen afbreuk werd » gedaan door het feit dat zij de haar aangeboden betrekking zou hebben geweigerd >' wegens gezinslast » ; dat daarop de comwissie van beroep de bestreden beslissing nam en deze motiveerde door de redem'n die werden ingeroepen tot 3t2ving van het beroep en voorts door de overweging d~1t « geen E'nhl criterium van de behoorlijke » betrekking toelaat het werk om zodanige redenen te weigeren » ;

Overwegende d;;lt verzoekster doet gelden dat d? commissie van beroep artikel 130 van het werklooshE'idsbesluit heeft geschondPn door het beroep tegen de beslissing van de klachtencommissie ontvankelijk te verklaren, hoewel zij die beslissing uit­sluitend de verkeerde beoordeling van de feitelijke gegevens van de zaak en niet de schending van enige wet, besluit of reglement verw<?et, ·en door, tot staving van haar eigen beslissing. ÇJeen schending Vi1'1 enige wet, besluit of reglement in te ro?pE'n

Page 106: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

doch deze uitsluitend te motiveren C:oor haar eigen beoordeling van de feitelijke toedracht van de zaak ;

Overwegende dat luide11s genoemd artikel 130, eerste lid, bij de commissie van beroep in geval van schending van de vigerende wetten, besluiten of reglementen, beroep kan worden ingesteld tegen de door de klachtencommissies genomen be­slissingen ; dat in het onderhavig geval tot staving van het bij de commissie ingesteld beroep geen ander middel werd ingeroepen dan de verkeerde beoordeling door de klacht~ncommissie van de reden waarom verzoekster op het werkaanbod niet was ingegaan; dat zodanige beoordeling op de feiten en niet op de betekenis van een wets- of reglementsbepaling slaat; dat de commissie van beroep derhalve artikel 130 heeft geschonden door dit beroep ontvankelijk te verklaren en dat zij niet bevoegd was om de zaak tot zich te trekken en over de grond ervan uitspraak te doen ; dat er geen grond bestaar om de zaak naar de comm;ssie van beroep te verwijzen,

(Vernietiging - overschrijving - kosten ten laste van de tegenpartij)

N' 8175 - ARREST van 25 oktober 1960 (IVd• Kamer) De HH. Vranckx. voorzitter. Mast en Mees, verslaggever, staatsraden, en Lenaerts, substituut-auditeur-generaal.

BRUFF AERTS ( M'" V anderveeren en Raport) t/ Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid

I. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - RECHTSPLEGING -SAMENSTELLING

11. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BEROEPEN - NIE­TIGVERKLARING - UITWERKING VAN DE ARRESTEN - VERWIJ­ZING

III. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN WERKLOOS­

HEID - WERKLOOSHEIDSUITKERING - GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - SAMENSTELLING

De verwijzing, door de Raad van State. van de zaak naar de anders samengestelde commissie van beroep inzake werkloosheid betekent dat grrn drr ledrn dir dr rrrnirtigdr !J· .. Jiss·ng hrbhrn grnrmwrz. mag zc;tP1rn in (h commissie waarnaar de zaak wrrd ünwrz,•n.

Gezien h~t verzoekschrift d.d. 23 februari 1960:

Overwegende dat het beroep stt·ekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 3 december 1959 waarbij de commissic van beroep inzake werkloosheid de aanvraag to: herziening van verzoeker afwijst ; dat verzoeker beweert eerst op 28 december 1959 de kennisgeving d.d. 24 december 1959 van de bt>~lissing te hebben ontvangen en dit door de tegenpartij niet wordt betwist ;

Owrwegende dat de commissie Véln beroep bij beslissing d.d. 3 oktob·~r 1956 de aanvraag tot herziening. door verzoeker op 29 oktober 1953 ingediend, niet ont­vankelijk verklaarde; dat de Raad van State bij arrest d.d. 9 december 1958* die beslissing vernietigde en de zaak naar de anders samenge~telde commissie verwees ; dat hierop d<? bPstreden beslissing werd genomen ;

Overwegende dat verzoeker tegen die beslissing inroept dat zij genomen is door een onregelmatig samengesteld rechtscoliPge. di'ar verschillende leden van de commissie van beroep daarin zitting hadden zowel op 3 december 1959, als op 3 ok­tober 1956;

• Arrest Bnaflaerts, n' 6737.

874

Page 107: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overwegende dat de tegenpartij niet ontkent dat sommig·e leden van de com­missie van beroep daarin zowel op 3 december 1959 als op 3 oktober 1956 zitting hadden ; dat zij evenwel uit het feit dat andere leden we! op 3 december 1959 doch niet op 3 oktober 1956 in de commissie zitting hadden, aflPidt dat deze op 3 december 1959 anders samengesteld was dan op 3 oktober 1956, aangezien, naar zij voorhoudt, de woorden « anders samengesteld » niet betekenen << dat de commissie steeds moet » samengesteld zijn uit gans onafhankelijke leden » ;

Overwegende dat uit de processen-verbaal van de zittingen d.d. 3 oktober 1956 m 3 december 1959 blijkt dat beide zittingen door dezelfde magistraat werden voor­gezeten en één der vertegenwoordigns van de werkgevers en twee der vertegen­woordigers van de werknemers zowel op de ene dis op de andere aanwezig waren ;

Overwegende dat de verwijzing na vernietiging naar het rechtscollege anders samengesteld dan wanneer het de ver;1ietigde bc~lissing heeft genomen. een onbevoor­oordeelde nieuwe berechting nastreeft en dat hieraan wordt tekort gedaan van zodra Pen der rechters van wie de eerste beslissing uitgaat ook in de tweede een aandeel heeft;

Overwegende dat de commissie van beroep wanneer zij de bestreden beslissing nam, niet, zoals de Raad van State had voor\leschreven. anders samengesteld was ; dat het middel derhalve gegrond is.

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing V<Jn de zaak naar de commissie anders samengesteld dan op 3 oktober 1956 en op 3 december 1959 - kosten ten laste van de tegenpartij)

N• 8176 -ARREST van 25 oktober 1960 (IVd• Kamer) De HH. Vranckx, voorzitter, Mast. verslaggever. ('n Mees, staatsraden, en Dcbaedts, substituut-auditeur-gem·raal.

GEMEENTE EVERE ( M' Putzeys) t/ Belgische Staat ver­tegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken, Gouverneur van de provincie Brabant en Bestendige depu­tatie van de provincieraad van Brabant

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG - ALGE­MEENHEDEN

Il. RECHTSPLEGING - KOSTEN

Het beroep tot nietigverklaring van het koninklijk besluit houdende vernietiging van de weddeschaal van leden van het gemeentepersoneel, of van de beslissing van de gouverneur of van de bestendige deputatie houdende niet-goedkeuring van die weddeschaal, vertoont geen belang meer wanneer de gemeenteraad in de loop van het gedi·ng dezelfde besluiten neemt als de vernietigde of niet-goedgekeurde besluiten en wanneer deze nieuwe besluiten door de gouverneur en door de besten­dige deputatie werden goedgekeurd en definitief zijn geworden. De kosten worden ten laste van de Staat gelegd*.

Gezien het verzoekschrift d.d. 1 september 1958 waarbij het college van burgemeester en schepenen van Evere, daartoP gemachtigd bij bE'sluit d.d. 10 juli 1958 van de gemcenteraad, dP vernietiging vraagt :

I" van hPt koninklijk besluit van 21 mei 1958, houdende vernietiging van de besluiten van de gemeenteraad van E,·ere d.d. 21 november 1957 waarbij. met ingang van 1 januari 1955 nieuwe weddeschalPn werden vastgesteld voor de functies van gemeentesecretaris en gemeenteontvanger ;

• Vergelijk: arre9t Gemeente Ganshoren, nr 797R,, van 30 juni 1960. en de noot.

875

Page 108: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

2" van de beslissing van de gouverneur van de provincie Brabant d.d. 9 juli 1958 houdende niet-goedkeuring van de besluiten van de. gemeenteraad van Evere d.d. 21 november 1957 waarbij de weddeschaal voor de functies van politiecommissaris en adjunct-politiecommissaris en de wedde van de titularis van de functie van politiecommissaris met ingang op 1 januari 1955 tot en met 30 september 1957, werden vastgesteld ;

3" van het besluit van de bestendige deputatie van de provincieraad van Brabant d.d. I! april 1958, houdende goedkeuring van de sub 1" vermelde besluiten van de gemeenteraad d.d. 21 november 1957, maar met beperking tot een termijn verstrijkende op 4 januari 1958;

Overwegende dat de gemeent.:-raad van Evere op 2 september 1958 nieuwe besluiten heeft genomen waarbij hij aan de secretaris, de ontvanger, de politie­commissaris en de adjunct-politiecommissaris van de gemeente, met ingang van 1 januari 1955, dezelfde weddeschalen als in de vernietigde en de niet-goedgekeurde besluiten verleent; dat de besluiten d.~. 2 september 1958 van de gemeenteraad op 10 oktober 1958 door de bestendige deputatie van de provincieraad en de gouverneur van de provincie Brabant werden goedgekeurd ; dat deze besluiten definitief zijn geworden ; dat de verzoekende partij gl'l'n belang meer heeft bij de vernietiging van de bestreden besluiten ; dat de kosten ten laste van de tegenpartijen dienen te worden gelegd;

Overwegende dat de gouverneur <>n de bestendige deputatie van de provincie­raad van Brabant zijn opgetreden ter vrijwaring van het algemeen belang ; dat het past de kosten ten laste te leggen van de Belgische Staat,

(Verwerping - kosten ten laste van de Staat)

N' 8177- ARREST van 27 oktober 1960 (VIde Kamer} De HH. Vauthier. voorzitter-verslaggever, Decleire en Coyette, staatsraden, en Sarot, substituut-auditeur-generaal.

V.Z.W. AARTSBISSCHOPPELIJKE COLLEGES EN INSTI­TUTEN VAN BRUSSEL (Mr De Meyer) t/ Voorzitter, leden en secretaris van de homologatiecommissie voor studie­getuigschriften middelbaar onderwijs en Belgische Staat ver­tegenwoordigd door de Minister van Openbaar OnderwiJs

I. MIDDELBAAR ONDERWIJS - KWESTIES BETREFFENDE DE LEERLINGEN - GETUIGSCHRIFTEN

Artikel5, § 1, van de gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens maakt de overgang van de ene afdeling naar de andere in de zesde, de viffde en de vierde rrwgelifk.

11. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - AKTE VATBAAR VOOR BEROEP- ADVIES

Het advies dat de Minister over de uitlegging tJan de wet verstrekt, is niet vatbaar voor vernietiging.

Gezien het op !I april 1958 ingediende verzoekschrift waarbij de vereniging zonder winstoogmerk «Aartsbisschoppelijke colleges en instituten van Brussel» de nietigverklaring vordert : A. Van de beslissingen van de homologatiecommissie waarbij deze weigert :

1" op I 0 februari 1958. « het gebruikelijke onderzoek te verrichten » in verband met zes getuigschriften afgegC'ven door het Instituut Sainte-Marie te Schaarbeek ;

876

Page 109: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8177)

2" op 14 februari 1958. te verklaren dat deze getuigschriften de nodige waarborgen bieden voor de latere homologatie of <~anvaarding van eindgetuigschriften van volledig middelbaar onderwijs, en dat de latijns-wiskundige afdeling van het Instituut Sainte­Marie voldeed aan de eisen van artikel 13, § 2. van de wet van 27 juli 1955:

3" op 27 februari 1958, terug te komen op de zoëven !Jenoemde beslissing~n van 10 en 14 februari ; B. Van de beslissingen waarbij de Minister van Openbaar Onderwijs

1" op 25 februari 1954 en 2° op 20 december 1957

beslist, dat een afdeling niet voldoet aan de eisen van artikel 13. § 2. van de wet van 27 juli 1955 (voorheen artikel 33, § 2, 3", van de op 31 december 1949 gecoör­dineerde wetten, gewijzigd bij artih'l 12 van èe wet van 17 december 1952), tenzij de onderzochte getuigschriften betrekking hebben op de drie in dezelfde instelling en in dezelfde afdeling doorgemaakte studiejaren :

Overwegende dat de Koning, luidens artikel 12 van de wet van 27 juli 1955 houdende regelen inzake inrichting van het onderwijs van de Staat, de provincies en de gemeenten. en inzake subsidiëring door de Staat van inrichtingen voor middelbaar, normaal- en technisch onderwijs, toelagen kan verlenen aan d2 d0or private personen tot stand gebrachte inrichtingen of afdelinge~ van inrichtingen voor normaal-, mid­delbaar en technisch onderwijs: dat, volgens de slo~alinea van artikel 13, § 2. van de wet, de uitkering van toelagen aan die inrichtingen, als zij maar drie jaren middelbare studiën van de lagere graad omvatten, onder meer ondergeschikt is aan de eis dat bij het einde van het derde studiejaar en voor iedere afdeling aanvullende getuigschriften worden uitgereikt waarv<Jn de homologatiecommissie of de aanvaar­dingscommissie verklaart dat zij de nodige waarborgen bieden met het oog op Jatere homologatie of aanvaarding van de eindgetuigschriften van volledig middelbaar onderwijs;

Overwegende dat de voorwaarden voor homologatie omschreven zijn in artikel 5, § 1. van de bij besluit van de Regent van 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de uni­versitaire examens : dat uit deze bepaling volgt, dat de getuigschriften waarbij leer­lingen bewijzen dat zij een cyclus van zes jaren middelbare studiën met vrucht hebben gevolgd, moeten aantonen dat die studiën de derde de tweede en de retorica­klas bestrijken ; dat de specialisatie ter voorbereiding op een bijzondere tak van het hoger onderwijs in de studiën van de derde, de tweede en de retorica, niet behouden is voor de drie lagere klassen opdat de leerlingen ni·et van hun twaalfde jaar af voorgoed de afdeling moeten kiezen die zij in inrichtingen voor middelbaar onder­wijs bezoeken ; dat deze bepaling de overgang van de ene afdeling naar de andere in de zesde. de vijfde en de vierde mogelijk maakt (Gedr. St. Senaat. zitting 1946-1947, nr 85, blz. 2) ;

Overwegende dat de homologatiecommissie, na inzage te hebben genomen van de verslagen over het schoolwerk in het Instituut Sainte-Marie, in haar vergadering van 12 december 1957 geweigerd heeft te verklaren, dat z·es overgelegde getuig­schriften de door de wet vereiste waarborgen boden : dat uit de brief die de voor­zitter van de Commissie op 20 december 1957 aan de Minister heeft gestuurd, blijkt dat de Commissie geweigerd had de getuigschriften af te stempelen omdat de leer­lingen de drie klassen, de zesde, de vijfde en de vierde. niet in dezelfde afdeling hadden gevolgd;

Overwegende dat de verklaring v<~n de homologatiecommissie, als bedoeld in de slotalinea van artikel 13, § 2, van de wet van 27 juli 1955, slaat op de wear­borgen geboden door de studiën die in de drie lagere klassen zijn gedaan overeen­komstig de voorschriften van dz wetten op het toekennen van de academische graden, met het oog op latere homologatie : dat de Commissie, toen zij het afgenn van die verklaring ondergeschikt maakte aan de eis dat de leerlingen de zesde. de vijfde en de vierde in dezelfde afdeling hebben gevolgd, aan artikel 5, § 1. van de wetten op het toekennen van de academische graden een voorwaarde heeft toege­voegd, welke dez·.' bepaling niet b('vat : dat zij door de verklaring om die reden te weigeren, de wet verkeerd heeft toegepast ;

öï7

Page 110: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overwegende dat het verzoekschrift moet worden uitgelq]d als -een cis tot nietigverklaring van de beslissing van de homologatiecommissie van 12 december 1957, waarvan de brieven van 14 en 27 februari, 1958 alleen maar bedoelen de inhoud aan verzoekster mede te delen ; dat de mededelingen van de Minister van Openbaar Onderwijs van 25 februari 1954 en 20 december 1957 adviezen bevatten welk-e de Ministers ten verzoeke van de homologatiecommis~ie over d-e uitlegging van de wet hebben verstrekt ; dat zij geen « akten » zijn in de zin van artikel Q van de wet van 23 december 1946 ; dat de desbetreffende eis niet ontvank-elijk is,

(Vernietiging van de beslissing van 12 december 1957, waarbij de homologatie­commissie weigert te verklaren dat zes door het Institut Sainte-Mari-e overgelegde getuigschriften over de zesde en vijfde Grieks-Latijnse en over de vierde Latijns­Wiskundige de door de wet vereiste waarborgen bieden - kosten ren laste van de Staat)

N• 8178 -ARREST van 27 oktober 1960 (VIct• Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter, Decleire en Coyette. verslaggever, staatsraden, en Dumont, substituut-auditeur-generaal.

WUSTENBERG ti Gouverneur van de provincie Luik

RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING VATBAAR VOOR BEROEP- INLICHTING

AKTE

De akte waarbij de gouvemeur van de provincie een gemeente uitnodigt de uitwerking van een beslissing houdende toekenning aan de veldwachter van een vergoeding voor het gebruik van zijn persoon­lijke motorfiets te beperken tot het lopende jaar, is alleen maar een aanwifzing betreffende de opvatting van de toezichthoudende overheid en is nif't vatbaar voor nietigverklaring.

Gelet op het op 8 december 1959 door Victor Wustenberg ingediende verzoek­schrift. strekkend tot de nietigverklaring van de 9 oktober 1959 gedagtekende brief van de gouverneur van de provincie Luik aan de arrondissementscommissaris van Luik. in zover hij de jaarlijke vergoeding van 2.500 frank, door de gemeente Loncin aan haar veldwachter voor het dienstgebruik van een persoonlijke motorfiets toege­kend. tot 1959 beperkt ;

Overwegende dat de gemeenteraad van Loncin op 7 februari 1959 heeft beslist «aan de Hr Victor Wustenberg, veldwachter, een jaarlijkse vergoeding van 2.500 » frank toe te kennen voor het gebruik van zijn persoonlijke motorfiets in het belang ~ van de dienst» ; dat deze beslissing definitief is geworden ;

Overwegende dat de gouverneur van de provincie Luik op 9 oktober 1959 aan de arrondissementscommissaris, ter kennisgeving aan de gemeente Loncin, een brief heeft gestuurd welke. na het definitief karakter van de beslissing van '7 februari 1959 te hebben geconstateerd, vervolgt ;

«De Minister van Binnenlandse Zaken heeft mij echter bij dienstbrief van 16 juli » laatstleden laten weten dat, wat de verplaatsingskosten betreft, motorfietsen met >' een maximum cylinderinhoud van 50 cm3 moeten geacht worden gewone rijwielen » te zijn en dat het bedrag van de vergoeding voor het gebruik van die voertuigen »derhalve niet meer dan 1.200 frank per jaar mag bedragen.

» DerhalVE' behoort di! plaatselijke overheid te vergoeding waarvan sprake. » vanaf 1960 tot het hiervoren genoemde bedrag t-e beperken » ;

Overwegende dat het verzoek aan de gemeente Loncin, zoals de tegenpartij beweert, alleen maar een aanwijzing betreffende de opvatting van de toezichthoudende overheid is. dat het niet onder de toepassing van artikel 9 van de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State valt; dat het beroep niet ontvan­kelijk is,

(Verwerping - koslen ten laste van verzoeker)

H7H

Page 111: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N• 8179 -ARREST van 27 oktober 1960 (VIM Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter, Decleire en Coyette, verslaggever, staatsraden, en Boland, substituut-auditeur-generaal.

BOWENS t/ Gouverneur van Brabant en Belgische Staat ver­tegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de Hr. Charlier)

I. RECHTSPLEGING

DE TEGENPARTIJ VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN

De tegenpartij waarvan geen enkele akte wordt bestreden, dient buiten de zaak te worden gesteld.

II. PROVINCIE - PROVINCIEPERSONEEL - WEDDE

lil. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP- ANTWOORD OP EEN VRAAG OM INLICH­TINGEN

De individuele wedde van provincieambtenaren wordt door de bestendige deputatie vastgesteld. De brief waarbij de gowwrncur, als antwoord op een vraag om inlichtingen van een ambtenaar, aan deze laatste mededeling geeft van de redenen waarom zijn wedde niet kan worden gewijzigd, is niet vatbaar voor vernietiging door de Raad van State.

Gezien het op 3 april 1959 ingediende verzoekschrift. waarbij Jean Bowens: l" de nietigverklaring vordert van de « onwettige. door misbruik. overschrijding en

» afwending van macht aangetaste beslissing van de Gouverneur van de provincie » Brabant » die niet bewilligt in verzoekers vraag om herziening van de berekening van zijn wedde ;

2" vraagt « dat verzoeku na vernietiging van deze beslissing in al zijn rechten ;, wordt hersteld » ;

Overwegende dat verzoeker. eersta<Jnwezend tekenaar bij de technische wegen­dienst van de provincie Brabant, in die graad op 5 oktober 1956 door de bestendige deputatie is bevorderd; dat diezelfde autoriteit zijn wedde destijds heeft vastgesteld;

Overwegende dat hij de gouverneur op 8 mei 1958 heeft wrzocht «zijn huidige >' wedde door de bevoegde dienst te laten onderzoeken "· dat hij in dat verzoekschrift een vergelijking maakt tussen zijn toestand en de wedde van een collega, die naar hij beweerde in dezelfde toestand verkeerd~ ;

Overwegende dat de gouverneur hem bij brid van 5 ff bruari 1959 heeft laten weten. dat hij om redenen die hij aangaf, het gedane ver::oek niet kon inwilligen ;

Overwegende dat de individuele wedde van provincieambtenaren door de bestendige deputatie wordt vastgesteld ; dat dit buiten de ambtsbcvoegdheid van de gouverneur valt ; dat de betwiste brief ten hoogste een inlichting voor de hetrokkrne kan zijn en niet vatbaar is voor vernietiging door de Raad van State ;

Overwegende dat geen akte van de Minister van Binnenlandse Zak<>n wordt aangevallen, zodat deze buiten de zaak dient te worden gesteld.

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

879

Page 112: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N' 8180 - ARREST van 27 oktober 1960 (VIde Kamer) De HH. Vauthier. voorzitter, Decleire en Coyette, verslaggever, staatsraden. en Dumont, substituut-auditeur-generaal.

ELSEN t/ Gemeente Chätelineau en Belgische Staat vertegen­woordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de Hr. Charlier)

I. GEMEENTEN ~ VOOGDIJ ~ VERNIETIGING 11. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NIETIGVERKLARING ~ AKTE

VATBAAR VOOR BEROEP~ ONTHOUDING 's Konings onthouding, de in artikel Er/ van de gemeentewet be­

doelde toezichtsbcvoegdhefd uit te oefenrn, is geen akte waarop artikel 9 van de wet van 23 december 1946 toepassing kan vinden. De eis tot nietigverklaring van de mededeling waarbij de Minister deze ont­houding aankondigt, is niet onivankelijk.

lil. GEMEENTEPERSONEEL ~ ADMINISTRATIEF PERSONEEL ~ INDIENSTTREDING

IV. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN ~ INDIENSTTRE­DING~ ALGEMENE VEREISTEN TOT TOELATING TOT DE OPENBARE AMBTEN

V. BURGERLIJKE EN INDIVIDUELE RECHTEN ~ GELIJKHEID VOOR DE WET

Vl. ADMINISTRATIEVE AKTEN ~ GELDIGHEID ~ SCHENDING VAN DE WET ~ VROEGERE ONWETTIGE AKTEN

De door de gemeenteraad uitgevaardigde regel, volgens welke de kandidaten voor het ambt van ordeklerk aan de militieverplichtingen moeten hebben voldaan of moeten hebben genoten van een vrijstelling behalve wegens lichamelijke ongeschiktheid, komt hierop neer dat de betrekking van ordeklerk alleen toegankelijk zou zijn voor die dienst­plichtige gegadigden, die aan de lchaamsvereisten voor de legerdienst voldoen. Die eisen zifn afgestemd op de behoeften van de legerdienst. Door ze aan alle kandidaten op te leggen, heeft de gemeenteraad ten gunste van een categorie van gegadigden een voorrecht ingevoerd, hetwelk met het beginse~ van artikel 6 van de Grondwet strifdt.

Trouwens, de tezelfdertifde door de gemeenteraad uitgevaardigde regel die een voorafgaand geneeskundig onderzoek voorschrifft, vol­staat opdat de gemeenteraad zifn doel kan bereiken.

Derhalve heeft de gemeenteraad, toen hij van de gegadigden, wier benoeming tot ordeklerk wordt aangevallen, niet eiste dat zij voldeden aan de voorwaarde volgens welke zij van de legerdienst niet mochten vrijgesteld zijn wegens lichamelijke ongeschiktheid, zijn voornemen te kenne.n gegeven af te zien van de toepassing van een onwettige regel. Het beroep tot nietigverklaring van de benoemingen is dan ook niet gegrond.

Gezien het op 15 september 1958 ingediende verzoekschrift, waarbij André Eisen de nietigverlklaring vordert van :

1~ de beslissing van de gzmeenteraad van Chätelineau van 7 maart 1958, die Roger Hanoulle en Jacques Maquestriau tot ordeklerk benoemt ;

880

Page 113: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8180)

2" de «beslissing'' van 7 juli 1958 van de Minister van Binnenlandse Zaken «de beslissing onder 1 • te handhaven » ;

Overwegende dat de gemeenteraad van Chätelineau op 8 november 1957 heeft beslist, een wervingsreserve van ordeklerken, politieagc>nten en schoonmaaksters aan te leggen ; dat hij voor toelating tot het ambt van ordeklerk als eis heeft gesteld : «hebben voldaan aan de militieverplichtingen (vrijstelling behalve wegens lichamelijke ''ongeschiktheid) » en «zich aan een voorafgaand geneeskundig onderzoek onder­» werpen»;

Overwegende dat de gemeenteraad op 7 maart 1958 de heren Hanoulle en Maquestriau in voorlopig dienstverband tot ordeklerk heeft benoemd ;

Overwegende dat verzoeker op 16 maart 1958 aan de gouverneur heeft laten weten, dat beide kandidaten wegens lichamelijke ongeschiktheid van de militairz dienst waren vrijgesteld; dat de gouverneur van Henegouwen op 13 mei 1958 de beslissing van 7 maart 1958 heeft geschorst omdat de gemeenteraad zijn eigen verordening had geschonden; dat de bestendige deputatie de schorsing op 16 mei 1958 heeft gehand­haafd;

Overwegende dat de Minister van Binnenlandse Zaken op 10 juni 1958 aan de gouverneur heeft bericht, dat hij de beslissing van de gemeenteraad van Chätelineau van 8 november 1957 beschouwde ab inbreuk te maken op artikel 6 van de Grond­wet; dat hij de gouverneur op '7 juli 1958 heeft bericht, dat hij afzag van de nietig­verklaring van de beslissing van 7 maart 1958 die de omstreden benoemingen had gedaan, en wel in dezer voege : « ... zoals ik U in mijn dienstbrief van 10 juni jl. heb verklaard, is de gemeente­» raadsbeslissing van 8 november 1958 afge-weken van het in artikel 6 van de »Grondwet neergelegde beginsel. dat alle Belgen gelijkelijk tot openbare bedieningen »worden toegelaten, in zover zij de bewuste betrekkingen heeft ontzegd aan gega­» digden die wegens lichamelijke ongeschiktheid van militaire dienst waren vrijgesteld.

» De gemeenteraad behoort deze onwettige verordening niet na te leven; hij » zou ze zelfs moeten intrekken » ;

Overwegende dat uit de bewoordingen van het verzoekschrift en van de daarbij gevoegde stukken blijkt, dat verzoeker de nietigverklaring vordert : 1 • van de beslissing van de gemeenteraad van Chätelineau van 7 maart 1958; 2~ van de « beslissing » van de Minister van Binnenlandse Zaken van 7 juli 1958, « de beslissing »onder 1~ houdende benoeming van twee ordeklerken, de Heren Hanoulle en » Maquestriau, te handhaven » ;

Overwegende dat "s Konings onthouding, de in artikel 87 van de gemeentewet bedoelde toeziehtsbevoegdheid uit te oefenen. geen akte is waarop artikel 9 van de wet van 23 december 1946 toepassing kan vinden ; dat de eis tot nietigverklaring van de mededeling waarbij de Mini~ter deze onthouding aankondigt. niet ontvan­kelijk is;

Overwegende dat verzoeker zijn eis tot nietigverklaring van de beslissing van 7 maart 1958 hierop steunt, dat de gemeenteraad zijn eigen verordening van 8 no­vember 1957 heeft geschonden; dat het. alvorms over het middel uitspraak wordt gedaan, zaak is na te gaan of de verordening van 8 november 1957 de waarde heeft van een rechtsregel, waarvan de Raad van State de toepassing behoort te controleren ;

Overwegende dat de door de gemeenteraad uitgl'vaardigde regel hierop neer­komt, dat de betrekking van ordeklerk alleen toegankelijk zou zijn voor die dienst­plichtige gegadigden, die aan de lichaamsvereisten voor de legerdienst voldoen ; dat die eisen afgestemd zijn op de behoeften van de lcgl'rdienst ; dat de gemeenteraad, door ze aan iedereen op te leggen, ten gunste van c-en categorie van gegadigden een voorrecht heeft ingevoerd, hetwelk met het beginsel van artikel 6 van de Grondwet strijdt ;

Overwegende dat de regel. die een voorafgaand geneeskundig onderzoek voorschrijft, volstaat opdat de gemeenteraad zijn doel kan bereiken ;

Overwegende dat de gemeenteraad, toen hij van de gegadigden wier benoeming wordt aangevallen, niet eiste dat zij aan de door zijn eigen verordening voorge-

881

Page 114: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

schreven voorwaarden inzakf' lichamelijke geschiktheid voldeden, zijn voornemen k kennen heeft gegeven. af te zien van de toepassing van een onwettige regel; dat het beroep niet gegrond is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 8181 -ARREST van 27 oktober 1960 (VId• Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter, Decleire en Coyette. verslaggever, staatsraden, en Haesaert. substituut-auditeur-generaal.

B_ELGISCHE STAAT. vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (M' Wolff) t/ Collard (M'· Willems)

I. VERGOEDINGSPENSIOENEN INVALIDITEITSPENSIOENEN SCHATTING VAN DE INVALIDITEIT EN AFREKENING

11. VERGOEDINGSPENSIOENEN - HERZIENING VAN DE PEN­SIOENEN - HERZIENING IN GEVAL VAN VERGISSING OF WEGENS NIEUW FEIT

Artikel 9, § 2, van de gecoördineerde wetten is niet toepasseliik wanneer het etiologisch karakter van het document betreffende de hospitalisatie eerst na de aan herziening onderworpen beslissing aan het licht is gekomen.

Gelet op het verzoekschrift van 15 mei 1959 waarbij de Belgische Staat, ver­tegenwoordigd door de Minister van Financiën, de nietigverklaring vordert van de op 18 rnaart 1959 gewezen beslissing waarbij de Commissie van beroep voor vergoedingspensioenen, uitspr<1ak doende in herziening en in hoger beroep, met wijziging van de in eerste aanleg gewezen beslissing, beslist dat er geen grond is om op de tegenpartij artikel 9. § 2, Ván de gecoördineerde wetten op de vergoedings­p<msioenen toe te passen ;

Over,vegende dat de tegenpartij, gemobiliseerd met het oog op de oorlog, de 29' mei 1940 te Oostduinkerke door granaatscherven werd gewond; dat zij in het ziekenhuis te De Panne W('rd verzorgd voor verwonding aan de keel en aan de dij. zoals blijkt uit een attest van luitenant-geneesheer Goffart. op 2 februari 1941 ; dat de raadplegingsrol van het ziekenhuis nr 26 te De Panne op 31 mei 1940 alleen vermeldt : « D. hals : granaatscherf >> ;

Overwegende dat de tegenpartij op 8 augustus 1949 een vergoedingspensioen heeft aangevraagd wegens oogverwonding, veroorzaakt door hetzelfde ongeval als de andere verwondingen; dat zij een 9 juni 1940 gedagtekend attest van oogarts De Jaeger te Brugge heeft overgelegd. hetwelk « kneuzing van de rechter oogbol » ingevolge het bombardement » met vermindering van de gezichtsscherpte vaststelt ; dat deze geneesheer zijn attest op 15 februari 1950 heeft bevestigd; dat de commissie voor vergoedingspensioenen van Namen op 14 juli 1950 de aanneembaartleid van de oogkwaal heeft erkend. steunend op het attest van dokter De Jaeger en op een aantal getuigenissen, maar wegens de te late indiening van de aanvraag en de leeftijd van de tegenpartij op het tijdstip van het schadelijk feit, artikel 9. § 2, van de gecoördineerde wetten op haar heeft toegepast; dat de kwaal in de loop der jaren is verergerd en tot het verlies van het oog heeft geleid ;

Overwegende dat de tegenpartij op 9 oktober 1956 de herziening van haar dossier heeft aangevraagd, hierbij betogend dat zij onder toepassing van artikel 5, § 1. van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen viel zodat artikel 9, § 2, op haat· geval niet toepasselijk was ; dat zij tot staving daarvan een getuig­schrift van een wapenmakker overlegde, waaruit blijkt dat hij op 29 mei 1940 aan het oog gewond en naar het ziekenhuis te Brugge geëvacueerd was, en verder een nieuw attest van dokter Goffart, gedagtekend 9 april 1957, dat zijnerzijds bevestigt

882

Page 115: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

dat de tegenpartij in zijn eenheid gehospitaliseerd is geweest voor wonden aan de keel en aan het rechter oog. en naar Brugge was geëvacueerd om er door een specialist te worden Vt:n:orgd ;

Overwegende dat de Commissie van beroep op 18 maart 1959 de stelling van de tegenpartij heeft aangenomen, omdat het attest van doktPr De Jaeger volgens haar kan worden geacht het bij artikel 5 dt:r gecoördineerde wetten vereiste etiologisch document te zijn ;

Overwegende dat de Staat betoogt, dat de Commissie van beroep artikel 40 van de gecoördineerde wetten heeft geschonden in zovPr de vastgestelde dwaling geen dwaling is als in dit artikel bedoeld, maar een verschillende beoordeling van een ongewijzigd gebleven gegeven, namelijk het medisch attest van dokter D<' Jaeger ;

Overwegende dat de Commissie van beroep uit het getuigschrift van een wapenmakker en uit het nieuw attesi· van dokter GoHart afleidt - zoals de Gerech­telijk Geneeskundige Dienst heeft gedaan .. dat het op 9 juni 1940 door dokter De Jaeger afgegeven attest het door de wet vereist etiologisch document is; dat deze aard van het document eerst na de beslissingen ten gronde aan het licht is ge­komen ; dat de Commissie van beroep, toen zij in het beroep tot herziening bewilligde en dientengevolge besliste dat artikel 9, § 2, van de gecoördineerde wetten niet op de tegenpartij toepasselijk was, de wet juist heeft toegepast,

(Verwerping - kosten ten laste van de Staat)

N• 8182 - ARREST van 27 oktober 1960 (VId• Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter, Decleire, verslaggev('r, en Coyette, staatsraden, en Sarot, substituut-auditeur-generaal.

STASSIN t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi­nister van Openbaar Onderwijs (de Hr. Gramme)

I. RIJKSPERSONEEL - BEVORDERING - ALGEMENE REGELEN (1 tot 4)

II. RIJKSPERSONEEL -' SIGNALEMENT (2) lil. RAAD VAN STATE - GESCHIL NfETIGVERKLARING - BE­

VOEGDHEID - APPRECIATIEBEVOEGDHEID VAN DE ADMINISTRA­TIE (3)

IV. PRIORITEIT VOOR OPENBARE AMBTEN - TOELATING (4)

1. Uit het koninklifk besluit van 24 funi 195'3 volgt, dat artikel 75 van het statuut van 2 oktober 19.'37 en artikel 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 niet meer toepasselijk zifn op de bevor­dering tot een hogere graad in de vierde categorie.

2. Het signalement is niet verplicht voor het personeel van de vierde categorie. Een onderzoek van het dossier toont aan, dat de benoemende overheid stellen om de onderscheiden verdiensten d~r kandidaten te advies van hun overste heeft ingewonnen.

8. De Raad van State mag zich niet in de plaats van de benoemende overheid stellen om de onderscheiden verdiensten der kandidaten tr beoordelen.

4. De wet van 8 augustus 1919 en 27 mei 1947 vindt geen toe­passing bif bevordering tot een hogere graad.

Gezien het op 28 novemmr 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij Valère Stassin, bewaker aan het museum van de Hallepoort, de nietigverklaring vordert van het besluit van de secretaris-generaal van het Ministerie van Openbaar Onderwijs

883

Page 116: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8182)

d.d. 16 september 1959, hetwelk Lucien Audez, schilder aan de koninklijke musea voor kunst en geschiedenis te Brussel. van 1 september 1959 af bevordert tot de graad van wapenmaker bij het Ministerie van Openbaar Onderwijs ;

Overwegende dat een omzendbrief van 12 jum 1958, uitgaande van de alg~mene diensten van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, de vacature van een bij wege van bevordering te begeven betrekking van wapenmaker bij de koninklijke musea voor kunst en geschiedenis te Brussel heeft aangekondigd ; dat. luidens die omzend­brief, de tot de vierde categorie behorende ambten van het departement om naar die betrekking te mogen dingen. in vast verband moeten zijn benoemd "n de vereiste kwalificatie moeten bezitten ;

Overwegende dat twee kandidaten. Lucien Audez en verzoeker. zich hebben aangemeld; dat de hoofdconservator van de koninklijke musea voor kunst en geschie­denis bij brief van 9 juni 1959 is verzocht, zijn advies over beider geschiktheid voor het uitoefenen van de hetrekking van wapenmaker te doen kennen ; dat de hoofd­conservator in zijn antwoord van 23 juni 1959, steunend op twee verslagen van de adjunct-conservator, heeft geoordeeld, dat beide kandidaten gelijke verdiensten leken te hebben, en voorgesteld heeft een Commissie aan te stellen om beider onderscheiden verdiensten te onderzoeken ; dat het hoofdbestuur op dit voorstel niet is ingegaan maar in overweging heeft gegeven, de oudste kandidaat tot wapennaker te benoemen ; dat de hoofdconservator in zijn brief van 20 juli 1959 als zijn mening te kennen gaf, dat Lucien Audez, de oudste kandidaat, tot wapenmaker oevorderd kon worden ; dat dit voorstel verwerkelijkt is in het bestn·den besluit van 16 septembPr 1959;

Overwegende dat verzoeker doet geldPn dat het bestreden besluit « niet uit­> gehangen is met het oog op eventueel beroep » ;

Overwegende dat verzoeker geen verordenende bepaling aanvoert op grond waarvan de bestreden beslissing een zodanige upcnbaarheid had moeten krijgen, dat beroep tegen die benoeming mogelijk werd; dat het middel moet worden onderzocht in zover het op schending van artikel 75 van het statuut van het Rijkspersoneel zou steunen, omdat geen enkele voordracht terzake van bevordering tot de graad van wapenmaker ter kennis van het personeel zou zijn gebracht ;

Overwegende dat beambten van cle vierde categorie bevorderd worden door de Minister of door het hoofd van de administrati'e Clan wie de Minister die bevoegd­heid heeft opgedragen, zonder enige gemotiveerde voordracht vanwege de directie­raad, zoals blijkt uit het koninklijk besluit van 24 juni 1953 hetwelk het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffend<: het signalPment en de b<>vordering van hP~ Rijkspersoneel heeft gewijzigd; dat het wegvallen van het optr<:den van de directieraad in de bevorderingsprocedure leidt tot de onmogelijkheid, artikel '75 van net statuut van het Rijkspersoneel en artikel 23 van het koninklijk besluit van 7 augu~tus 1939 op een graad van de vierde categorie toe te passen: dat het aangevoerde middel niet gegrond is;

Overwegende dat verzoeker ook doet gelden, dat het signalement geheim wordt gehouden, zodat het persor:eel op geen enkel concreet gegeven kan afgaan:

Overwegende dat uit artikel 56 van het statuut var: het Rijkspersoneel evenals uit artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende het signalc­ment en de bevordering van het Rijksper.soneel volgt, dat het signalemènt niet verplicht is voor het personeel van de vierde categorie ; dat een onderzoek van het administratief dossier aantoont, dat de benoemende overheid zich van de waarde der kandidaten heeft vergewist en het advies van het hoofd van de wetenschappelijke instelling waaronder het museum van de Hallepoort ressorteert, heeft ingewonnen ; dat deze ambtenaar heeft bevestigd, dat Lucien Audez de oudste in aanmerking komende gegadigde was en de nodige hoedanighed<>n om het ambt van wapenmaker uit te oefenen bezat ; dat het aangevoerde middel niet opgaat ;

Overwegende dat verzoeker de etappen van zijn loopbaan en zijn aanspraken op bevordering tot wapenmaker in herinnering brengt en tegenover Jie van Lucien Audez stelt ; dat hij hieruit afleidt, dat hij voor die betrekking meer in aanmerking komt;

Overwegende dat de Raad van S ate zich niet in d2 plaats van de benoemende overheid mag stellen om de onder,.chei< ~n verdiensten der kandidaten te beoordelen ; dat dit middel niet opgaat;

884

Page 117: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

Overwegende dat verzoekH zich tenslotte op zijn prioriteitsrechten beroept ; dat dit middel. voor zover h1j zich aan de hand hiervan op schending van de wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947 beroept. niet gegrond is, aangezien de aan­gevoerde wetsbepalingen geen toepassing vinden bij bevordering tot een hogere graad,

(Verwerping - kostm ten laste van verzoeker)

N' 8183 - ARREST van 27 oktober 1960 (VIde Kamer) De HH. Vauthier, voorzittEr. Dec!eire en Coyette, verslaggever, staatsraden, en Boland. substituut-auditeur-generaal.

FIRMIN t/ Fissette ( M' Tielemans)

I. RECHTSPLEGING - MEMORIE VAN ANTWOORD - TERMIJNEN

De laattijdige memorie van antwoord moet bif de debatten in aan-merking worden genomen, wanneer het voor de goede rechtsbedeling bevorderlijk is dat de teg"npartii haar middelen kan dom f.!."ldrn.

II. GEMEENTEN - GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN -- GE­SCHILLEN- VERVALLENVERKLARING (1 tot 4)

lil. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - VOORWERP ( 1) IV. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG - ALGE­

MEENHEDEN (2)

V. RECHTSPLEGING- KOSTEN (4)

1. De omstandigheid dat het gemeenteraadslid, wiens vervallen­verklaring wordt geëist, voor de t,olgende verkiezingen niet meer is opgekomen, brengt niet mede dat het beroep tot vervallenverklaring, dat juist bedoelt een onregelmatigheid aan het licht te doen komen van een beslissing welke de gemeenteraad heeft genomen toen het gemeente­raadslid aanwezig was, zifn onderwerp heeft verloren.

2. De verzoeker heeft er verder belang bif de vervallenvrrklaring te eisen, zelfs als het gemeenteraadslid voor de volgende verkiezingen niet meer is opgekomen, ten einde de onregelmatigheid te doen vast­stellen van de deelneming van het gemeenteraadslid aan een beraad­slaging die voor de verzoeker griefhoudend is en waartegen hif bezwaar heeft ingediend.

3. Wanneer de Raad van State kennis neemt van een beroep in de zin van artikel 10, 1•, van de wet van 23 december 1946, doet hij in hoger beroep uitspraak. Derhalve neemt hij kennis van de grond van desbetreffende geschillen.

4. Het in artikellO, 1•, van de wet van 23 december 1946 bedoelde beroep en het verzoekschrift tot tussenkomst in de door dat beroep ingediende zaak, geven geen aanleiding tot betaling van het recht bepaald door artikel 70 van het procedure-reglement.

Vl. GEMEENTEN - GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - VER­KIESBAARHEID

De woonplaats van verkiesbaarheid van een vrouw bevindt zich in de gemeente waar zij met haar echtgenoot en kinderen woont, en niet

885

Page 118: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8183)

in een gemeente waar de echtgenoten een kleine gemeubileerde flat hebben gehuurd, waar zij noch een eigen plaat, noch een particuliere bel, noch een telefoon bezitten en waar zij 's winters slechts drie of vier maal per week logeren. Het is van weinig belang dat de echtgenoten in die laatste gemeente het centrum van hun extraprofessionele werk­zaamheden zouden hebben.

VII. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - VORM - EXCEP­TIE OBSCURI LIBELLI

VIII. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN -AANVANG

Gezien het op 8 juni 1959 ingediende verzoekschrift waarbij Pierre Firmin: 1• de nietigverklaring vordert van het beslult van de bestendige deputatie van de

provinciale raad van Luik d.d. 15 mei 1959, waarvaan kennisgeving aan verzoeker de 3• juni 1959, welk besluit weigErt vast te stellen dat de tegenpartij van haar hoedanig­heid van gemeenteraadslid te Verviers vervallen is :

2" vraagt dat de gemeenteraad deze vervallenverklaring uitspreekt ; Gezien het verzoekschrift van 19 januari 1960 waarbij lrène Fissette vraagt

in de zaak tussen te komen ; Gelet op het bevel van 4 februari 1960 waarbij de vraag tot tussenkomst niet

ontvankelijk wordt verklaard ;

Overwegende dat verzo<'kPr, luitenant bij het ongewapend brandweerkorps van de stad Verviers. in de loop van het jaar 1958 het ambt van kapitein-commandant van dit korps uitoefende; dat de gemeenteraad van Verviers op 9 juni 1958 met één stem meerderheid een sergeant van dit korps tot kapitein-commandant heeft benoemd ; dat verzoeker op 26 juni en 28 juli 1958 bezwaar tegen deze benoeming heeft in­gediend bij de provinciegouverneur, wiens goedkeuring voor zodanige benoeming is vereist krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 15 maart 1935 betreffende de algemene inrichting der brandweerdiensten; dat hij op 24 oktober 1958 ter aan­vulling van zijn bezwaar onder andere onregelmatigheden heeft doen gelden het feit, dat mevrouw Fissette, die haar woonplaats niet metterdaad te Verviers zou hebben gehad, aan de stemming heeft deelgenomen ; dat de bestendige deputatie, waarbij de zaak inmiddels aanhangig was, op 15 mei 1959 geweigerd heeft het verval van het mandaat van mevrouw Fissette als gemeenteraadslid te Verviers vast te stellen, omdat er sinds de verkiezing geen verandering ter zake van de woonplaats van de dame was ingetreden. omdat dus niet kon worden voorgehouden dat de belang­hebbende sinds de dag van haar verkiezing niet langer aan een van de eisen van verkiesbaarheid zou voldoen ;

Overwegende dat verzoeker, uitgaande van een aantal feitelijke gegevens, betoogt dat de tegenpartij niet voldoet aan de vereisten inzake woonplaats van artikel 65 van de gemeentekieswet en dat « de beslissing van de bestendige deputatie ~verkeerd is, want grond mist, aang<'zien de tegenpartij niet aan de woonplaats­» vereiste voldoet en ook omdat sommige consideransen incorrect zijn» ;

Overwegende dat verzoEker aanvoe-rt dat de memorie van antwoord te laat is ingekomen en vraagt dat zij uit de debatten wordt geweerd ;

Overwegende dat het voor de goede rechtsbedeling bevorderlijk is, dat de tegenpartij haar middelen kan doen gelden ; dat dat document in aanmerking moet worden genomen ;

Overwegende dat de tegenpartij betoogt, dat « het verzoekschrift, zoals het » gesteld is, niet ontvankelijk moet worden verklaard :

» 1• krachtens de exceptie obscuri libel/i ten aanzien van: a) de onnauwkeurigheid »van het object van het verzoekschrift; b) de onnauwkeurigheid van het enige » middel waarop verzoeker zich in zijn verzoekschrift beroept.

» 2• Ratione temporis omdat de h. Firmin niet te gelegener tijd gebruik heeft »gemaakt van zijn recht op beroep volgens de artikelen 741 en 76 van de gemeente-

886

Page 119: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8183)

» kieswet, zoals zij bij de artikelen 2 en 3 van het besluit van de Regent van » 23 augustus 1948 zijn gewijzigd.

» 3° Het beroep, op 24 oktober 1958 door de h. Firmin ingesteld, heeft geen »onderwerp meer doordat de ondergetekende voor de verkiezingen van 12 oktober » 1958 niet meer is opgekomen en van haar mandaat heeft afgezien, hetgeen verzoeker » voldoening geeft.

» 4° Verzoeker heeft geen belang meer, want het belang moet actueel zijn en » beoordeeld worden op het tijdstip van hèt arrest zelf.

", 5" De Raad van State mag de feiten niet beoordelen in de plaats van het rechts­» college welks beslissing wordt aangevallen.

» 6° Tot staving van een beroep tot nietigverklaring van de beslissing van een » administratief rechtscollege onderwerpt verzoeker de toedracht van de zaak aan » de Raad van State en verlangt hij dat de Raad over dP grond uitspraak doet» ;

Overwegende dat uit de bPwoordingen van het verzoekschrift duidelijk blijkt, dat verzoeker aan de Raad van State vraagt, de tegenpartij van haar mandaat als gemeenteraadslid vervallen te verklaren ; dat de exceptie obscuri libetli niet gegrond is ;

Overwegende dat de eis steunt op artikel 82 van de geme:::ntekieswet ; dat hij. in strijd met wat de tegenpartij betoogt, niet strekt tot nietigverklaring van de verkiezing ; dat het middel, als zou h<.>t buoep te laat zijn ingesteld. niet terzake dient;

Overwegende dat evenmin kal\ worden betoogd dat het beroep zijn onderwerp zou hebben verloren doordat de regenpartij bij de verkiezingen van 195R niet meer is opgekomen, want dat het beroep juist bedoelt de onregelmatigheid van de voor verzoeker griefhoudende beslissing van de gemeenteraad van 9 juni 1958 aan het licht te doen komen ; dat het dus weinig terzake doet of de tegenpartij de vernieuwing van haar mandaat voor een nieuwe amhtstermiju al dan niet heeft gevraagd en verkregen ; dat het middPI terzake dient ;

Overwegende dat de gemeenteraad zijn beshssinq van 9 juni 1951< met één stem meerderheid heeft genomen ; dat de gouverneur de in die beslissing bevatte benoeming nog niet heeft goedgekeurd ; dat verzoeker er met het oog op eventuele goedkeuring door de gouverneur belang bij heeft, te doen vaststellen dat de tegenpartij ten tijde van die beslissing op onregelmatige wijze deel uitmaakte van de vergadering; dat het middel als zou het belang ontbreken. niet opgaat ;

Overwegende dat de Raad van State, als hij kennis neemt van een beroep in de zin van artikel 10, I''. van de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van • State. in hoger beroep uitspraak doet : dat hij dus kennis neemt van de grond van desbetreffende geschillen ; dat de aangevoerde middelen, als zou de Raad van State geen kennis van de grond van de zaak mogen nemen, hier dus in rechte falen ;

Overwegende dat uit de stukken van het dossier blijkt : dat de tegenpartij geen beroeps- of andere werkzaamheid uitoefende waardoor zij een andere woonplaats dan haar man zou moeten hebben : dat deze achtereenvolgens aan het provinciaal sanatorium te La Gleize verbonden is geweest als tijdelijk geneesheer ( 1 augustus 1951), assistent-geneesheer (I juni 1953) en als leidend geneesheer (1 december 1954 tot 30 juni 1958) ; dat hij er steeds vrije inwoning, vuur en licht heeft genoten ; dat hij als directeur een villa met zelfstandige telefoonlijn heeft betrokken ; dat de echtgenoten twee kinderen hebben, die achtereenvolgens onderwijsinstellingen te Verviers. La Gleize, Spa en Verviers als extern hebben bezocht;

Overwegende dat de echtgenoot van de tegenpartij betoogt, dat het centrum van zijn extraprofessionele werkzaamheden te Verviers ligt, dat die werkzaamheden zijn : voorzitter van de bestuurscommissie van het conservatorium, lid van het uit­voerend comité van het socialistisch gemeentevcrbond, lid van het « comité du denier des écoles communales "'• geneesheer-inspecteur voor de gemeentescholen te Verviers, een werkzaamheid die hij met vijf andere geneesheren deelt;

Overwegende dat de echtgenoten in hun huis te Verviers een flat met twee kamers (één voor de huishouding en een slaapkamer met twee éénpersoonsbedden) hebben gehuurd tegen 200 frank per maand ; dat niet betwist wordt dat de meubelen in die twee kamers aan de hoofdhuurder toebehoren ; dat de echtgenoten in dat gebouw noch een eigen plaat. noch een particuliere bel. noch een telefoon bezitten ;

887

Page 120: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

dat zij alleen maar beweren, er 's winters drie of vier maal per week te logeren en er bezoeken in verband met hun mandaten te ontvangen ; dat niet beweerd wordt dat de kinderen te Verviers logeren; dat de echtgenoot, toen de gemeenteraad hem in 1953 tot lid van de commissie van openbare onderstand verkoos, de overeenkomstige eed niet heeft mogen afleggen omdat hij aan de daarvoor geldende eis inzake woon­plaats niet voldeed ;

Overwegende dat dus niet kan worden voiÇJehouden, dat de tegenpartij haar werkelijke woonplaats te Verviers heeft; dat de bestendige deputatie, toen ze weigerde in te gaan op verzoekers bezwaar, het begrip woonplaats op onnauwkeurige wijze heeft toegepast;

Overwegende dat uit de bewoording<'n wm artikel 70, § I, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State volg:, dat bero(>pen als bedoeld in de titels V en: VI van de gemeentekieswet w·en aanleiding qeven tot betaling van het recht van 750 frank ; dat § 2 van dit artikd bepaalt : « De verzoekschriften tot tussenkomst » welke ingediend worden terzak? vzm de geschillen bij 2° en 3'0 van § 1, geven » aanleiding tot de betaling van een recht van 400 frank >> ; dat de verzoekende en de tussenkomende partij op het inleidend verzoekschrift en oo het verzoekschrift tot tussenkoms~ zegels hebben geplakt, zodat zij <·en onverschuldigd recht hebben be­taald ; dat de kosten derhalve niet t(' hunnen laste moetrn worden gebracht.

BESLUIT: Artikel I. - Het besluit van de bestendiÇJe deputatie van de provincieraad van

Luik van 15 mei 1959 word( ongedaan gemaakt. Artikel 2. - De tegenpartij wordt van haar mandaat als gemeenteraadslid ver­

vallen verklaard.

N• 8184- ARREST ''"n ::!R oktober 1960 (IIId• Kamer) De HH. Somerh;omsen, voorzitter-verslaggever, De Bock en Van Bl'nnen, staatsraden. en Hoeffler. substituut-;mditeur-generaal.

PONCELET (M"' Terfve en Raskin) t/ Belgische Staat, ver­teqenwoordigd door de Minister van Justitie (Mr Van der Eist)

I. VREEMDELINGEN - VREEMDELINGENPOLITIE II. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE

VATBAAR VOOR BEROEP- VERWITTJGINGSBRIEF lil. RECHTSPLEGING - KOSTEN

Al kan de Minister van Justitie, krachtens artikel 3, 2°, van de wet van 28 maart 1952, een vreemdeling wiens aanwezigheid hii voor de openbare orde gevaarlijk of nadelig acht, terugwijzen, is hij door geen wetsbepaling bevoegd gemaakt om ren Belgisch Staatsburger te ver­bieden, door vreemdelingen uitgesproken redevoeringen door middel van platen of anderr klanL-procédés te reproducerrn.

Doch het schrijven waarbij de Minister aan een Belgisch Staats­burger mededeling geeft van een soortgelijk aan een vreemdeling gedaan verbod en die Staatsburger verzoekt de vreemdeling daarnan lrenn:s te geven, is enkel een v:>rwittiging die geen voor vernirtiging t;afbare aLtr uitmad'<t.

De kosten van het beroep tegen dat schrijven ingesteld door ie Belgische Staatsburger aan welke het gericht was, worden ten laste F'ln

de Staat gelegd als eerst 1 a het insff llen can he' [,eroep is geh!rkcn,

888

Page 121: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8184)

dat de akte, in de uitlegging welke de steller eraan geeft, niet de strekking heeft van een akte die de verzoeker nadeel toebrengt.

Gezien het op 8 juni 1959 ingediende verzoekschrift, waarbij Edgard Ponce1et de ni·etigverk1aring vordert van de verbodsbepalingen vervat in een brief van 10 april 1959 van de adjunct-administrateur van de Openb<Jre Veiligheid, optredend namens de Minister van Justitie;

Overwegende dat verzoeker verklaart, op 20, 21, 22, 24 en 25 april 1959 te Brussel. Gent, Luik. Antwerpen en Doornik openbare voordrachten te hebben ingericht en dat een Sen~galees spreker er het woord moest vo<>ren ; dat de adjunct-adminis­trateur van de openbare veiligheid de JO• april 1959 in naam van de Minister aan v~rzoeker schreef:

« Ik verneem dat d·· Hr Lo Cheik Bara, van Senegalese nationaliteit, de voor­» drachten zal bijwonen Nelke uw vereniging van 2) tot 25 april aanstaande in een » aantal steden hier te lallde inricht. ter gelegenheid .ran de internationale dag van de » jeugd en van d~ stu::lnten tegen het kolonialisme.

» Ik heb de eer U ter kennis te brengen dat de aanwezigheid van de h. Lo >· Cheik Bara, zoals ook die van enige vreemdeling. op de te dezer gelegenheid » ingerichte voordrachten en manifestaties ongewenst wordt geacht.

»Vreemdelingen die het hun opgelegde vcrbod mochten overtreden, lopen het »gevaar bij ministerieel besluit uit het Koninkrijk t~ruggewezen te worden.

»De reproductie van door vreemdelingen t itgesproken redevoeringen door » toedoen van platen of anderszins is eveneens VErbaden » ;

Overwegende dat verzoeker in zijn memorie van wederantwoord preciseert, dat hij alleen de wettigheid van deze laatste volzin betwist en dat hij « het recht »van de Minister van Justitie om het verblijf in België van enige vreemdding te >> verbinden aan zodanige voorwaarden als de zorg om handhaving van de openbare >> orde en de binnenlandse veiligheid Eist >> niet in het geding brengt ; dat verzoeker betoogt, dat de tegenpartij haar bevoegdheid te buiten is gegaan toen zij hem verbood, uitgesproken redevoeringen cp platen of anderszins te reproduceren ; dat hij eraan toevoegt dat dit onwettig verbod door de politie werd uitgevoerd tijdens samenkomsten ingericht te Brussel en te Doornik ;

Overwegende dat de tegenp"lrtij aanvoert dat de bestreden volzin niet uit het zinsverband mag worden gelicht ; dat zij uitlegt dat het verbod om bij middel van platen en andere klankprocédés de door vreemdelingen uitgesproken redevoeringen te reproduceren. niet tot verzoeker zelf was gericht, maar tot vreemdelingen die mochten trachten het hun opgelegde verbod om op de door verzoeker ingerichte vergaderingen het woord te nemen, te omzeilen, E'n dat dit verbod slechts één der voorwaarden is die aan het verblijf van sommige vreemdelingen in België worden verbonden en waarvan de schending voor hen een terugwijzingsrnaatregel tot gevolg zou hebben;

Overwegende dat de Minister van Justitie, al kan hij krachtens artikel 3, 2", van de wet ven 28 rnaart 1952 een vreemdeling wiens aanwezigheid hij voor de openbare orde gevaarlijk of nadelig acht, terugwijzen, door geen wetsbepaling bevoegd is gemaakt om een Belgisch Staatsburger te verbieden, door vreemdelingen uitgesproken redevoeringen door middel van platen of andere klankprocédés te reproduceren ;

Overwegende dat blijkt, dat het bestreden verbod gericht was, niet tot ver­zoeker zelf maar tot de in de brief van de Minister genoemde vrerndeling, aan wie verzoeker verzocht werd er kPnnis van te geven : dat deze verwittiging geen akte is die bij toepassing van artikel 9 van de wet van 23 december 1946 vatbaar is voor vernietiging ; dat het b ~rOEp niet ontvankelijk is ;

Overweç en Ie ecl ter dat ~erst na het instellen van het beroep is gebleken, dat de akte, in d, u tleg,- 1g Ne!k ~ de steller eraan geeft, niet de strekking heeft van een akte di( ve ::oei< r n 3dec I toebrengt ; dat de kosten ten laste van de Staat moeten w )re< n • •·br0 lt,

(Vewo·1pir- ws en 1~n hste van de Staat (Ministerie van Justitie)

889

Page 122: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N• 8185 - ARREST van 28 oktober 1960 (IIId• Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, Somerhausen en De Bock, staatsraden, en Louis, substituut-auditeur-generaal.

KELLENS en ABEELS t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederop­bouw (de Hr. Penen)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - RECHTEN VAN DERDEN - AFSTAND VAN RECHTEN

II. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- HERSTELVER­GOEDING - VOORSCHOTTEN

De voorschotten worden, krachtens de wet van 6 fanuari 1950, toegestaan zonder dat enigerlei rt>cht ten voordele van de beneficiant wordt erkend, zodat de toekenning van een voorschot, in hoofde van de overnemer van de rt>chten, generlei verkregen recht kan doen ontstaan op de toepassing van artikel 51, 2", van de wet van 1 oktober 1947*.

III. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BESLISSINGEN -MOTIVERING- GEBREK- MET HET BESLISSEND GEDEELTE STRIJ­DIGE MOTIEVEN

Gezien het op 20 november 1958 ingediende verzoekschrift, waarbij Jean Keilens en Marie Abeels, echtgenote Jean Kellens, de nietigverklaring vorderen van de op 30 augustus 1958 door de Commissie van beroep inzake oorlogsschade aan private goederen van Luik gewezen beslissing. die op 23 september 1958 ter kennis werd gebracht ;

Overwegende dat het getroffen goed door de vcrzoekers Jean Keilens en Marie Abeels werd verkregen de 14• oktober 1946 op een openbare veiling ; dat volgens een der verkaapsbepalingen de koper in de rechten van de verkopers zou treden ten aanzien van alle vergoedingen waarop zij wegens schade of vernielingen door mijnen. of om welke oorzaak ook, recht mochten hebben ; dat de Commissie van beroep, na de waarde 1939 van de schade op 27.181 frank te hebben bepaald. overeenkomstig artikel 9 van de bij koninklijk besluit van 30 januari 1954 gecoör­dineerde wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, de financiële Staatsbijdrage tot dit bedrag heeft beperkt :

Overwegende dat verzoekers zich beroepen op een middel tot nietigverklaring dat zij, naar zij in hun verzoekschrift zeggen, ontlenen aan de schending of de verkeerde toepassing van artikel 50, 1°, van de gecoördineerde wetten:

«Al hebben de verzoekers immers het betwiste goed op 14 oktober 1946 ver­» kregen bij een gerechtelijke openbare veiling die plaats had wegens vereffening " bij verdeling, niettemin. blijft het w. dat de waarde van de schade al in september » 1941 vastgesteld en berekend was; dat de overdragers al sedert lang een verzoek » om schadevergoeding hadden ingediend en dat de verzoekers zelf het dossier bij een » op 6 februari 1948 ingediende aangifte hadden geregulariseerd.

» Zij tonen aan, meer dan henderduizend frank te hebben betaald als prijs »voor de overdracht van de rechten op oorlogsschade, op een tijdstip waarop het »ontwerp van wet van 1947 reeds in ruime mate bekend was en waarop de over­» dragers redelijkerwijze konden verwachten in de rechten van de overdragers te »zullen treden, zoals de wet van 1 oktober 1947 in artikel 51. 2•. zou bepalen;

» Het dossier werd onderzocht en aan de verzoekers werd een voorschot op »de vergoeding toegekend onder de gelding van evengenoemde wet, terwijl een »tweede voorschot werd toegekend na de inwerkingtreding van de wet van 1-g.. 1952. » dit overeenkomstig de algemene anderrichtingen van de bevoegde Minister die,

* Zie. in dezelfde zin, arrest Prauenb.erg, nr 765!. van 25 februari 1960, en de noot.

R90

t '

' ~· t.

l 't-

~

Page 123: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8185)

» evenals de verzoekers, de wetgeving in die zin uitlegde, dat artikel 51. 2•, van de »wet van 1-10-1947 toepasselijk was»; dat zij verder in een tweede middel betogen, dat de Commissie, toen zij uitspraak deed zoals zij heeft gedaan, het beginsel van het gezag van het gewijsde heeft ge­schonden, aangezien op 10 juli 1952 en 26 maart 1953 twee beslissingen tot het toekennen van voorschotten waren genomen door de gewestelijke directeur voor oorlogsschade, «onder uitdrukkelijke erkenning dat artikel 51. 2•, van de wet van » 1-10-1947 toepasselijk was, overeenkomstig de op dat tijdstip geldende ministeriële » onderrichtingen. en zonder ander voorbehoud dan betreffende de werklijkbeid of »de omvang van de geleden schade '; dat zij betogen dat deze beslissingen «voor »hen verkregen rechten doen ontstaan» en dat de wetgever in 1952! op het oog had gehad, « dat begunstigden van de WPt niet verplicht zouden worden terugbetalingen »te doen»;

Overwegende dat § I van arti..:el 50 brpaalt: «De afstanden of indeplaatsstelling<'n v~m dl" bij de tegenwoordige samenge­

» ordende wetten bepaalde rechten, geschied vóór 10 november 1947, hebben slechts »uitwerking tegenover de Staat onder d<· volgende voorwaarden :

>>a) voor de afstanden te,1 bezwarenden tit€'1 hebben zij slechts uitwerkinq tot het » bedrag van de voor de afstand van geno<'mde rechten effectief betaalde prijs, »zonder dat deze evenwel hoger mag :ijn dan de waarde van de schade op 31 augustus » 1939, vastgesteld overeenkomstig de b('schikkingen van artikel 9;

» ...... »; dat verzoekers niet nader aangeven waarin de bestreden beslissing een der bepalingen van artikel 50 zou hebben geschonden, m<1ar zich beroepen op artikel 51. 2•. hetwelk in de wet van 1 oktober 1947 volgend<' uitwadering op artikel 50. § 1. a. stelde:

« Evenwel hebben de afstand of de indeplaatsstelling uitwerking tegenover de » Staat en deze laatste zal tegenover de overnemer g2houden zijn in dezelfde voor­» waarden als tegenover de overdrager in geval van :

)) ••••·• I

» 2• afstand bij openbare verkoop terzelfdertijde als vervreemding van het goed » om uit onverdeeldheid te treden » ;

Overwegende dat deze bepaling door artikel 21 van de wt>t van 1 augustus 1952 is geschrapt; dat anderzijds artikel 34 van diezelfde wet uitdrukkelijk heeft bepaald welke gevolgen de door haar aan het recht der getroffenen gebrachte wij­zigingen voor de financiële Staatsbijdrage zouden hebben; dat luidens dit artikel de wijzigingen aangebracht in de wet van 1 oktober 1947 «de belanghebbende» niet mogen benadelen, « indien vóór het inwerkingtreden van deze wet, het geheel der » schade door een persoon geleden het voorwerp is geweest van een definitief akkoord, » hetzij van een eindbeslissing ... » ;

Overwegende dat de toekenning van een voorschot, onverschillig op welk tijdstip het werd verleend of uitgekeerd, niet de erkenning van een recht op een oorlogsschadevergoeding impliceert ; dat luidens artikel 3 van de wet van 6 januari 1950 betreffende de voorschotten op de oorlogsschadevergoedingen inzake private goederen, de voorschotten worden toegestaan zonder dat enigerlei recht ten voordele van de beneficiant wordt erkend ; dat voor verzoekers alleen beslissingen tot het verlenen van voorschotten zijn genomen ; dat deze beslissingen geen definitieve beslissingen zijn in de zin van artikel 34 van de wet van 1 augustus 1952; dat de Commissie van beroep de wet juist h~eft toegepast;

Overwegende dat de verzoekers een laatste middel doen gelden dat luidt als volgt:

«Tegenspraak tussen de motievPn rn het beschikkend gedeelte van de bestreden »beslissing, wat gelijkstaat met gemis van motieven :

» Het beschikkend gedeelte begint immers met deze woorden : « Onder voor­» behoud van de eventueel reeds toegekende voorschotten en kredieten ... verleent » 28.540 frank ... », wat in tegenspraak is met de motieven van de beslissing terwijl » toch lijkt te worden gezegd, dat de toegekende voorschotten door de verzoekers » verkregen blijven » ; · Overwegende dat het beschikkend gedeelte van de beslissing, in verband

gebracht met de motieven, geen twijfel overlaat aangaande de zin van het voorbehoud dat de Commissie ten aanzien van de eventueel toegekende voorschotten en kredieten

891

Page 124: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

maakt; dat elke tegenspraak uitgesloten is. dat dit voorbehoud gewoon herinnert aan de toegekende voorschotten waarmede E>ventueel rekening zou moeten worden gehouden bij de tenuitvoerlegging van de beslissing die de financiële Staatsbijdrage op 28.540 frank bepaalt ; dat het middel in feite faalt ;

Overwegende dat de verzoekers in hun memorie van wederantwoord hebben betoogd, dat het voordeel van artikel 62 hun geweigerd zou zijn ;

Overwegende dat uit de beslissing blijkt dat deze, na het bedrag der schade. waarde 1939, op het bedrag van 27.181 frank te hebben bepaald, een bedrag van 1.359 frank als belasting heeft toegekend en de financiële Staatsbijdrage op 28.540 frank heeft bepaald ; dat het middel in feite faalt,

(Verwerping)

Nr 8186 - ADVIES van 28 oktober 1960 (IIId• Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, Somerhausen, verslaggever, en De Bock. staatsraden, en Hoeffler, substituut-auditeur-generaal.

SCUFLAIRE en LECOMTE t/ Gemeente Baudour

I. STEDEBOUW ~ PLANNEN VAN AANLEG II. RAAD VAN STATE~ GESCHIL HERSTELVERGOEDING ~ ONT­

VANKELIJKHEID VAN DE AANVRAAG

Uit het beginselakkoord, dat de provinciale directeur van het bestuur van de stedebouw aan een bouwplan had gegeven, volgt niet dat het door de gemeenteraad aangenomen en door de Komng goed­gekeurde plan van aanleg, hetwelk voor gecolg had dat het bouwplan niet mocht uitgevoerd worden, kan worden beschouwd als een adminis­tratieve maatregel op grond waarvan de gcmePnte naar billijkheid een vergoeding zou dienen uit te keren in de zin van artikel 7 van de wet van 23 december 1946. De gemeente hoeft niet in te staan voor de schadelijke administratieve gevolgen, die hun oorzaak vinden in het beginselakkoord van de provinciale directeur.

Ge7-ien het op 14 oktober 1959 ingediende verzoekschrift waarbij EdÇJard Scuflaire en Gilbert Lecomte de Raad van State om een gunstig advies verzoeken over de uitkering van een vergoeding van 57.535 frank wegens buitengewone schade. die het door de gemeente Baudour aangenomen plan van aanleg hun berokkent ;

Overwegende dat de verzoekers op 5 september 1958 samen een bouwgrond hebben aangekocht om er twee aaneenpalende woonhuizen op te bouwen ; dat zij op 21 september 1957 het beginselakkoord van de provinciale directeur van Henegouwen van het bestuur van de stedebouw hadden verkregen : dat zij een architect opdracht gaven. de plans voor het huis op te maken en hem 15.000 frank honoraria uit­keerden ; dat zij bovendien 38.000 frank aan de maatschappij voor onroerende goedEeren «Ma Maison» uitbetaalden; dat zij op 2'7 oktober 1958 de plans bij het gemeente­bestuur van Baudour indienden en om houwvergunning verzochten ; dat het schepen­college 's anderendaags gunstig adviseerde, maar dat de provinciale directeur op 5 december 1958 de gevraagde vergunning weigerde omdat het gebouw de ver­wezenlijking van het plan van aanleg van de gemeente in gevaar zou brengen ; dat de Minister op 10 april I 959 de weigering van de provinciale directeur bevestigde, onder aanvoering dat er in het anderhalve jaar tijds dat verlopen was tussen het beginselakkoord en de indiening van de plans, een ontwerp-plan van aanleg tot stand was gekomen, dat het terrein van de verzoekers betrok in een te bebossen strook waarop het verboden zou zijn te bouwen, zodat zij dis scherm tussen de nijverheidszone en de woonzone kan dienen ; dat de Minister in diezelfde brief

892

Page 125: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

als zijn mening te kennen gaf. dat dit plan op oordeelkundige wijze was opgemaakt en dat niets de veronderstelling wettigde, dat de Koning het niet zou goedkeuren ; dat zij op 12 augustus 1959 verzoekschriften aan de tegenpartij stuurden, waarin zij onderscheidenlijk 34.767,50 frank en 22.767.50 frank vorderden als vergoeding voor de hun berokkende buitengewone schade; dat zij betoogden, dat hun een beginsel­akkoord was gegeven en dat zij, daarop steunend, in verbinding met een maatschappij voor onroerende goederen, een architect en een landmeter waren getreden, en uitgaven hadden gedaan ;

Overwegende dat de tegenpartij antwoordt, dat zij de 6• maart 1951 een bericht heeft aangeplakt, waarin zij aankondigde dat haar grondgebied onder de regeling van de besluitwet van 2 december 1946 was geplaatst en dat op alle kavels, bebouwde of onbebouwde, virtueel een wettelijke erfdienstbaarheid drukte, zodat het uitvoeren van de onder artikel 18 van de besluitwet genoemde werken daarop in. zijn geheel of onder bepaalde voorwaarden kon worden verboden ; dat dit bericht voor kopers en verkopers de aanbeveling bevatte, vóór enige vtrvreemding een verkavelingsplan aan de tegenpartij voor te leggen ; dat zij hieraan toevoegt, dat de provinciale directeur voor stedebouw op 17 januari 1951 in dezelfde buurt een bouwvergunning aan een derde had geweigerd omdat het algemeen plan van aanleg die ligging als landbouwzone bestemde en ook omdat het moerasgronden waren, die zich niet tot het optrekken van woonhuizen leenden ; dat zij doet gelden, dat zij haar gunstig advies over de gevraagde bouwvergunning op 28 oktober 1958 heeft gegeven aan de hand van het beginselakkoord, dat de provinciale directeur v0or stedebouw op 21 september 1957 had verleend ;

Overwegende dat uit het beginselakkoord, dat de provinciale directeur van het bestuur van de stedebouw op 21 september 1957 heeft gegeven, niet volgt dat het door de gemeenteraad aangenomen en door de Koning goedgekeurde plan van aanleg kan worden beschouwd als een administratieve maatregel op grond waarvan de gemeente naar billijkheid een vergoeding zcu dienen uit te keren in de zin van artikel 7 van de wet van 23 december !946 houdende instelling van een Raad van State ; dat de tegenpartij niet hoeft in te staan voor de schadelijke administratieve gevolgen, die in dit geval hun oorzaak vinden in het beginselakkoord van de provinciale directeur van 21 september 1957, Uitspraak doende bij wege van advies:

(Verwerping ~ kosten ten laste van de verzoekers)

Nr 8187 - ARREST van 28 oktober 1960 (lilde Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, Somerhausen, verslaggever, en De Bock, staatsraden, en Haesaert, substituut-auditeur-generaal.

GERARD (Mr De Slaeve) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Landsverdediging (majoor De Bruyn)

I. GEWAPENDE WEER ST ANDERS ~ RECHTEN EN VOORDELEN

Geen wetsbepaling bepaalt hoe de titrl van opperbevelhebber van het geheim leger zal worden verleend. Het opperbevelhebberschap over een verzetsgroepering is een feitelijke kwestie.

II. RAAD VAN STATE ~ GESCHIL NlETIGVERKLARING ~ AKTE VATBAAR VOOR BEROEP~ VOORNEMEN

Een brief die alleen maar een voornemen uitdrukt, is geen adminis­tratieve akte die door de. Raad van State kan worden vernietigd.

Gezien het op 15 december 1959 ingediende verzoekschrift waarbij luitenant­generaal in ruste I van Gerard de nietigverklaring vordert van de beslissing van de Minister van Landsverdediging, die bij brief vaa 19 oktober 1959 ter kennis is gebracht ;

893

Page 126: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8187)

Overwegende dat verzoeker op 26 september 1959 aan de Minister van Landsverdediging het volgende heeft geschreven : « . . . het recht tot het voeren » van de titel van opperbevelhebber van het Geheim Leger bezitten alleen diegenen »die deze beweging onder de oorlog tot de bevrijding hebben aangevoerd. De drie » chefs van het Geheim Leger zijn dus in volgorde : generaal Bastin, ik zelf en » generaal Pire. De generaals Bastin en Pire zijn helaas heengegaan, zodat ik de »enige meen te zijn om die titel te mogen voeren. Zoals U echter weet, beweert » generaal De Leuze sinds enige tijd, dat hij alleen gerechtigd is tot het voeren van » die titel. al was hij ten tijde van de bevrijding ÇJeen leider van het Geheim Leger, » maar alleen de bevelhebber over zijn mobiele reserve ;

» Deze toestand moet des te nodiger worden geregeld, daar het Geheim Leger »weliswaar dadelijk na de bevrijding in vereffening is gesteld maar, onder meer » krachtens artikel 8 van het Statuut van de Gewapende Weerstand, een aantal ~~ verplichtingen op zijn leiders zijn blijven rusten» ;

Overwegende dat de Minister op 19 oktober 1959 in dezer voege antwoordde: « Ik zie er geen bezwaar in, dat U de titel van gewezen opperbevelhebber van het » Geheim Leger voert, een titel waarop ook de generaals Bastin en Pire aanspraak » hadden kunnen maken, als ze nog in leven waren.

» De verplichtingen echter die uit de toepassing van het Statuut van de » Gewapende Weerstand volgen, zijn en zullen verder worden opgelost in het kader »van de vereffening van het Geheim Leger. Voor die vereffening zorgen ere-majoor » Bodeux en de dienst van mijn departement, die gel11st is de laatste geschillen van » de voormalige Dienst van de Weerstand af te wikkelen » ;

Overwegende dat, luidens artikel 8 van de besluitwet van 19 september 1945 tot vaststelling van het statuut van de gewapende weerstand, de leden van de groeperingen graden van officier bij het verzet kunnen krijgen naar rata van het aantal voor iedere groepering erkende leden ; dat die benoemingen door de Koning worden gedaan « op de voordracht van de Minister van Landsverdediging, ingevolge » voorstel van het Nationaal Comité van elke groepering en, voor het Geheim Leger, » vanwege zijn opperbevelhebber » ;

Overwegende dat artikel 68 van de Grondwet bepaalt, dat de Koning het bevel over de land- en zeemacht voert, en artikel 118 dat de wet de bevordering, de rechten en de verplichtingen der militairen regelt ; dat artikel 8 van de besluitwet van 19 september 1945 weliswaar de opperbevelhebber van het Geheim Leger vermeldt. maar dat geen wetsbepaling bepaalt hoe die titel zal worden verleend ; dat het opperbevelhebberschap over een verzetsgroepering een feitelijke kwestie is ; dat verzoeker, blijkens een besluit van de Regent van 18 juli 1946, hetwelk hem het oorlogskruis 1940 met palmen heeft verleend, het bevel over het Geheim Leyer heeft genomen ten tijde van de aanhouding van diens chef en op dezes aanwijzing, en dit totdat «de titelvoerende titularis» in vrijheid zal worden gesteld; dat de Minister van Landsverdediging, verre van verzoeker het recht te ontzeggen aanspraak op dit bevelhebberschap te maken, hem heeft laten weten dat hij er « geen bezwaar» tegen heeft dat verzoeker de titel van gewezen opperbevelhebber van het Geheim Leger voert; dat de brief van 19 oktober 1959 verzoeker op dit punt niet schaadt;

Overwegende dat, voor zover er in het verleden miskenning mocht zijn geweest van de prerogatieven die verzoeker aan artikel 8 van de besluitwet ontleent, kan worden volstaan met de vaststelling, dat hij eventuele griefhoudende akten niet voor de Raad van State heeft gebracht; dat de brief van 19 oktober 1959, wat de toekomst betreft, alleen maar een voornemen uitdrukt en geen administratieve akte is, die door de Raad van State kan worden vernietigd.

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

894

Page 127: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

N• 8188 - ARREST van 28 oktober 1960 (lil ei" Kamer) De HH. Devaux, voorzitter van de Raad van State, Somerhausen, verslaggever, en De Bock, staatsraden, en Duchatelet, substituut-auditeur-generaal.

ADRIAENSSENS t/ Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid

I. ADMINISTRATIEVE AKTEN- GELDIGHEID- SCHENDING VAN DE WET - GEZAG VAN HET GEWIJSDE

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - BEROEPEN - NIE­TIGVERKLARING - UITWERKING VAN DE ARRESTEN - VERWIJZING

Het rechtscollege, naar hetwelk een zaak na nietigverHaring weïd verwezen, begaat geen schending van het gezag van het grwifsdP van het vernietigingsarrest waar het de door de Raad van State dubbelzinnig geachte motivering nader omschrifft.

III. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN WERKLOOS­HEID - WERKLOOSHEIDSUITKERING - RECHT OP UITKERING -REFERENTIEPERIODE

De uitkering van een krachtens het gemPen recht betaalde ver­goeding sluit de gelifkstelling uit, op grond van artikPl 7.5 van het besluit van de Regent van 26 mei 1945, gewifzigd bif het koninklijk besluit van 1 fuli 1955, van de dagen die aanleiding hebbPn gegeven tot het betalen van Pen uitkering met arbeidsdagen.

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING VAN DE WET

Een beslissing kan niet onregelmatig zifn ingevolge gegevens diP dagtekenen van na die beslissing.

Gezien het op 30 november 1959 ingedimde verzoekschrift, waarbij Florentine Adriaenssens de nietigverklaring vordert van de beslissing van 1 oktober 1959, waarbij de Commissie van beroep inzake werkloosheid afwijzend beschikt op haar aanvraag om herziening ;

Overwegende dat verzoekster. die van 1930 tot 1948 handel m drogerijen had gedreven, op 7 augustus 1954 door een ongeval werd getroffen, terwijl zij voor de personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid «Tout pour Tous » de cliëntele verkende; dat zij tot 30 november 1956 op grond eerst van een totale, daarna van een gedeeltelijke ongeschiktheid werd vergoed; dat zij op 15 mei 1957 verzocht in aanmerking te komen voor werkloosheidsuitkeringen ; dat de directeur van het gewestelijk bureau Brussel haar deze op 3 juni 1957 ontzegde, omdat zij niet bewees zeshonderd arbeidsdagen of gelijkgestelde dagen te hebben gepresteerd tijdens de zesendertig maanden die haar aa11vraag voorafgaan ; dat de Klachten­commissie verzoeksters beroep op 24 september 1957 niet gegrond verklaarde ; dat verzoekster bij de Commissie van beroep in beroep is gekomen onder aanvoering dat de dagen van arbeidsongeschiktheid met arbeidsdagen moeten worden gelijk­gesteld;

Overwegende dat de Commissie van beroep het beroep op 16 januari 1958 niet gegrond verklaarde ; dat deze beslissing hiervan uitging dat de betrokkene, volgens de verzekeringsmaatschappij, vergoed was geweest niet wegens een arbeidsongeval maar op grond van het gemeen recht en dat zij overigens, indien zij het slachtoffer van een arbeidsongeval was geweest, niet zou kunnen bewijzen in totaal meer dan drieënzeventig arbcidsdagen plus tweehonderd gelijkgestelde dagen te hebben ge­presteerd;

895

Page 128: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

(8188)

Overwegende dat verzoekster zich opnieuw tot de Commissie van Leroep wendde onder anvoering dat het haar overkomen ongeval wel degelijk een arbeidsongeval was, aangezien de werkrechtersraad geoordeeld had dat zij overeenkomstig de wet op de arbeidsovereenkomst voor bedienden was aangeworven ; dat ::ij betoogde dat zij, aangezien zij van 7 augustus 1954 tot 30 november 1956 vergoeding had ontvan­gen, bewees meer dan zeshonderd met arbeidsàagen gelijkgestelde dagen te hebben gepresteerd en dus werkloosheidsuitkeringen moest krijgen ; dat de Commissie van beroep de aanvraag om herziening op 26 juni 1958 ontvankelijk maar niet gegrond heeft verklaard ; dat, volgens deze beslissing, « uit de stukken die bij de aanvraag » om herziening werden ov~rgelcgd, bleek dat de betrokkene moest worden geacht »tegenover de P.V.B.A. «Tout pour Tous » onder arbeidsove:-eenkomst voor » bedienden te hebben gestaan, dat het ongeval zich tijdens de uitvoering van de » overeenkomst had voorgedaan en dus wel een a1·beidsongeval was, hetwelk moest » worden vergoed volgens de bepalingen van de wet van 24< december 1903, ... dat » echter, luidens artikel 75 van het crganiek reglement, de maatstaf voor de gelijk­» stelling dus het rechtskarakter niet alleen van de ongeschiktheid maar ook van » de vergoeding van die ongeschiktheid was » ; dat de beslissing vaststelde dat de aanvraag om herziening het bewijs had bijgebracht van een onbekend feit ten aanzien van het rechtskarakter van de ongeschik;theid, maar niet ten aanzien van het rechtskarakter van) de vergoeding ;

Overwegende dat de Raad van State op 5 mei 1959* de beslissing van 26 juni 1958 heeft vernietigd omdat verzoekster had betoogd dat zij er gedwongen in toegestemd had een geme~nrechtelijke vergoeding te laten uitbetalen, terwijl zij toch recht had op een vergoeding op grond! van de wet van 24 december 1903; dat uit de beslissing, van 26 juni 1958 niet kon worden opgemaakt of de Commissie voor beroep geoordedd had dat het door verzoekster aangevoerde feit niet bewezen was, dan wel of zij geoordeeld had dat een onder dwang aanvaarde uitkering van een gemeenrechtelijke vergoeding' de in artikel 75 van hèt organiek besluit bedoelde gelijkstelling juridisch uitsloot ;

Overwegende dat, volgens de beslissing van 1 oktober 1959, een zelfs onder dwang aanvaarde uitkering van een gemeenrechtelijke vergoeding, de in artikel 75 van het organiek bt>sluit bedoelde gelijkstelling inzake ongeschiktheids­clagen ten gevolge van een arbeidsongeval juridisch uitsluit ;

Overwegende dat verzoekster in een eerste middel betoogt dat « de bestreden » beslissing het gezag van het gewijsde van het arrest van de Raad van State » van 5 mei 1959 miskent in zover het argument op grond waarvan de bestreden » beslissing de aanvraag om herziening verwerpt, reeds geformuleerd was in de »door de Raad van State vernietigde beslissing van 26 juni 1958 » ;

Overwegende dat de bestreden beslissing de door de Raad van State dubbel­zinnig geachte motivering nader omschrijft en het gezag van het gewijsde niet schendt;

Overwegende dat verzoekster in een tweede middel betoogt, dat « de bestreden »beslissing artikel 75 van het organiek besluit verkeerd heeft toegepast doör uit » te gaan van de wijze van uitkering van de ten gevolge van een arbeidsongeval » ontvangen vergoeding, terwijl alleen het rechtskarakter van de vergoeding beslis­» send is»;

Overwegende dat artikel 75 van het besluit van de Regent van 26 mei 1945 betreffende de inrichting van de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid, gewijzigd bij het koninklijk; besluit van 1 juli 1955, bepaalt: «Met arbeidsdagen » worden gelijkgesteld, de dagen die aanleiding hebben gegeven tot het betalen » van een uitkering, bij toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen inzake » . . . schadeloosstelling voor arbeidsongevallen ... » ; dat, luidens artikel 24 van de gecoördineerde wetten betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit de arbeidsongevallen, alleen de vrederechter van het kanton waarin het arbeidsongeval heeft plaats gehad, bevoegd is inzake rechtsvorderingen betreffende de vergoedingen die aan de werknemers verschuldigd zijn, en dat volgens artikel 26 van dezelfde wetten, de bevoegde rechter ertoe gehouden is van de tussen partijen getroffen overeenkomsten betreffende ten gevolge van arbeidsongevallen verleende vergoedingen

• Arrest n" 7052.

896

Page 129: t/...examen voor het verkrijgen van het diploma van tandarts en meer speciaal de voorwaarde, gesteld in artikel 4, 1 •, van dit besluit, volgens welke van de kandi daten is vereist

een proces-verbaal op te maken ; dat deze procedure juist is ingevoerd om de werk­nemers tegen ondoordachte instemming te bev<'iligen ; dat dit bepalingen van dwingend recht zijn ;

Overwegende dat het dus niet de taak van de inzake werkloosheidsuitkeringen bevoegde Commissie van beroep was, vast te stellen dat verzoekster door een arbeidsongeval was getroffen en de vergoeding welkt> zij had getrokken, te beschouwen als de vergoeding voor de door zodanig ongeval ontstane schade ; dat de Commissie van beroep, door te beslissen dat de uitkering van een krachtens het gemeen recht betaalde vergoeding de bij artikel 75 van het besluit van de Regent van 26 mei 1945 bedoelde gelijkstelling uitsluit, genoemde bepaling juist heeft toegepast ;

Overwegende dat verzoekste!j aan de Raad van State een brief van 28 juli 1960 overlegt, waarbij de VPrzekeringsmaatschappij erkent da~ het op 9 augustus 1954 opgelopen ongeval een arbeidsongeval was ; dat verzo~kster vraagt « de zaak » in beraad te houden tot na afloop van de tegen de schuldenaar van de vergoedingen » ingestelde vordering » ;

Overwegende dat de gegevens waarop vcrzoekster zich beroept om de verdaging van de uitspraak te vragen, geen afbreuk kunnen doen aan de regelmatigheid van de bestreden beslissing,

(Verwerping ~ kosten ten laste van verzoekster)

N' 8189 -ARREST van 3 november 1960 IVJde Kamer) De HH. Vauthier, voorzitter, Decleire en Coyette, verslaggever, staatsraden, en Haesaert, substituut-auditeur-generaal.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (Mr Wolff) t/ Seminek en consorten (M' Bouf­fioux}

I. VERGOEDINGSPENSIOENEN - HERZIENING VAN DE PEN­SIOENEN ~ HERZIENING IN GEVAL VAN VERGISSING OF WEGENS NIEUW FEIT

II. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES ~ BEROEPEN ~ HER­ZIENING

1. Het overliïden van het slachtoffer is een materieel feit dat, wanneer het veroorzaakt werd door de ingeroepen kwaal, een essentieel gegeven is om de ernst van die kwaal vast te stellen, en waarvan de onkundigheid, die bestond in hoofde van de commissie welke de aan herziening onderworpen beslissing heeft genomen, de dwaling uit­maakt als bedoeld in artikel 40 van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen.

.. .. .. Vooral daar die onkundigheid voor gevolg heeft gehad, dat de aan herziening onderworpen beslissing werd genomen met over­treding van de voorgeschreven procedureregelen in geval de belang­hebbende niet verschqnt, en daar het naleven van de procedureregelen de rechthebbende.n in staat zou hebben gesteld hun middelen te doen gelden.

2. De commissie van beroep voor vergoedingspensioencn heeft de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen iuist toegepast, toen zii op de door de rechthebbenden van het slachtoffer tot stavi.ng van de herzieningsaanvraag voorgelegde gegevens steunde om te wiizen op de dwaling welke door de aan herziening onderworpen beslissing

897