STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET ... · Het Kanaal naar Charleroi bevindt zich...
Transcript of STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET ... · Het Kanaal naar Charleroi bevindt zich...
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR CHARLEROI Niet Technische Samenvatting Waterwegen en Zeekanaal NV - Afdeling Zeekanaal 14 JUNI 2016
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
2
Kortrijksesteenweg 302
9000 Gent
België
09 242 44 44
Projectnummer: BE0114.000562
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
3
Inhoudsopgave
1 INLEIDING 7
2 PROJECTBESCHRIJVING 8
2.1 Aanleiding van het project 8
2.2 Context en doelstelling van het project 8
2.2.1 Europese context 8
2.2.2 Aansluiting op Wallonië en Brussel 9
2.2.3 Doelstellingen 10
3 RUIMTELIJKE SITUERING 11
4 PROJECTBESCHRIJVING EN ALTERNATIEVEN 13
4.1 Projectbeschrijving 13
4.2 Alternatieven 13
4.2.1 Nulalternatief 13
4.2.2 Locatie- en uitvoeringsalternatief 13
4.2.2.1 Scenario’s kanaalverbreding 13
4.2.2.2 Liggingsvarianten sluizen 14
4.3 Timing van het project 16
5 REFERENTIESITUATIE 17
5.1 Bodem 17
5.2 Water 17
5.3 Geluid 18
5.4 Lucht 18
5.5 Fauna en flora 18
5.6 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 20
5.7 Mens 24
5.7.1 Ruimtelijk functioneren 24
5.7.2 Ruimtelijke samenhang 24
5.7.3 Verkeers- en vervoersstructuur 26
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
4
5.7.4 Scheepvaart op kanaal 27
5.7.5 Ontwikkelingsscenario’s mens 27
6 EFFECTBESPREKING 29
6.1 Bodem 29
6.1.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling 29
6.1.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten 29
6.1.3 Milderende maatregelen 29
6.2 Water 30
6.2.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling 30
6.2.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten 31
6.2.3 Milderende maatregelen 31
6.3 Geluid 32
6.3.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling 32
6.3.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten 34
6.3.3 Milderende maatregelen 34
6.3.3.1 Algemene maatregelen 34
6.3.3.2 Specifieke maatregelen t.a.v. het werfverkeer 34
6.3.3.3 Specifieke maatregelen t.a.v. heiwerkzaamheden 34
6.4 Lucht 35
6.4.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling 35
6.4.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten 36
6.4.3 Milderende maatregelen 36
6.5 Fauna en flora 36
6.5.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling 36
6.5.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten 39
6.5.2.1 Scenario’s kanaalverbreding 39
6.5.2.2 Liggingsvarianten sluis Lot 39
6.5.3 Milderende en compenserende maatregelen 39
6.5.3.1 Algemene maatregelen werfzone 39
6.5.3.2 Compensatie voor verlies van soortenrijke graslanden in de
kanaalbermen 40
6.5.3.3 Compensatie voor verlies van bomenrijen 40
6.5.3.4 Boscompensatie 40
6.5.3.5 Natuurvriendelijke oevers inclusief vispaaiplaatsen 41
6.5.3.6 Fauna-uitstapplaatsen 43
6.5.3.7 Maatregelen voor sifons van kruisende waterlopen 44
6.5.3.8 Bevordering van de passeerbaarheid van de kanaaloevers voor
terrestrische dieren 44
6.5.3.9 Milderende maatregelen m.b.t. de waterhuishouding 44
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
5
6.5.3.10 Verlichting 45
6.6 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 45
6.6.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling 45
6.6.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten 46
6.6.2.1 Scenario’s kanaalverbreding 46
6.6.2.2 Liggingsvarianten sluis Lot 46
6.6.3 Milderende en compenserende maatregelen 46
6.7 Mens – socio-organisatorische aspecten, hinder, gezondheid 47
6.7.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling 47
6.7.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten 49
6.7.3 Milderende en compenserende maatregelen 49
7 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN 51
8 SYNTHESE EFFECTEN EN EINDBEOORDELING 53
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
7
1 INLEIDING
Dit is de niet-technische samenvatting van het milieueffectrapport ‘Studie ter voorbereiding van de
opwaardering van het Kanaal naar Charleroi’. De niet-technische samenvatting is een beknopte samenvatting
van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en belanghebbenden.
Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en
de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist
niet of het project een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij ondermeer
rekening houdt met de resultaten van het milieueffectrapport.
De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie
uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het
vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke
milieueffectrapport ‘Studie ter voorbereiding van de opwaardering van het Kanaal naar Charleroi’ raadplegen.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
8
2 PROJECTBESCHRIJVING
2.1 Aanleiding van het project
Het Kanaal naar Charleroi, dat de steden Brussel en Charleroi verbindt, werd tussen 1827 en 1832 gebouwd
om de mijnindustrie rond Charleroi van een snelle en dus goedkopere afvoerlijn te voorzien richting Brussel
en de haven van Antwerpen. Het kanaal is momenteel bevaarbaar voor schepen tot 1.350 ton doch niet in
optimale nautische omstandigheden.
De 4 sluizen van Ruisbroek, Lot, Halle en Lembeek op het grondgebied van het Vlaams Gewest dateren uit
de jaren ’30 van de twintigste eeuw en zijn derhalve verouderd. De laatste jaren hebben zich diverse pannes
voorgedaan aan deze sluizen, telkens met een onverwachte scheepvaartstremming en wachttijden voor de
binnenvaart tot gevolg. De lengte van de sluizen, slechts 81,60 m, vormt ook een beperkende factor daar waar
klasse IV1-schepen een lengte tot 85 meter kunnen hebben. Door de lage bruggen over het kanaal is de
containervaart zo goed als onmogelijk.
De beperkingen wat betreft het gabarit van het kanaal en van de sluizen leiden er toe dat niet optimaal kan
ingespeeld worden op de schaalvergrotingstendens in de binnenvaart. Zodanig nemen de kosten voor het
binnenvaarttransport toe en wordt de binnenvaart relatief duurder ten opzichte van andere transportmodi.
Hierdoor worden de economische ontwikkelingen beknot en wordt de gewenste modale verschuiving van
wegvervoer naar binnenvaartverkeer beperkt. De inzet van grotere schepen voor het binnenvaarttransport
genereert lagere transportkosten en minder emissies per getransporteerde ton, en heeft dus, zowel voor de
economie als voor het milieu, positieve gevolgen.
Omwille van bovenstaande argumenten is het plan opgevat om de vier bestaande sluizen op het Vlaamse
grondgebied (Ruisbroek, Lot, Halle en Lembeek) te vernieuwen en de vaargeul van het kanaal te verbreden
en te verdiepen. De verdieping van het kanaalpand Halle – Lembeek is noodzakelijk omdat de
spoorwegbruggen in dit pand niet meer kunnen verhoogd worden.
2.2 Context en doelstelling van het project
2.2.1 Europese context
Het Vlaamse waterwegennet is geen eiland op zich maar maakt deel uit van het grotere Europese net
waarbinnen het een centrale rol vervult die nog sterk zal vergroten wanneer het aangesloten wordt op het
netwerk van de Seine. Als deel van dit groter geheel krijgt het Vlaamse netwerk ook te maken met normen en
voorschriften die deels verplichtend zijn en deels aanbevelend. Concreet betreft het de verordening inzake het
TEN-T-waterwegennet, en de ECE-normering van de waterwegen. Het kernnetwerk bestaat uit die delen van
het uitgebreide netwerk met het grootste strategisch belang om de doelstellingen van een Europees
vervoersnet te verwezenlijken.
Het kanaal naar Charleroi is in het kernnetwerk van het TEN-T-waterwegennetwerk opgenomen als een klasse
IV-kanaal. Het huidige gabarit van het kanaal naar Charleroi voldoet echter niet aan de nautische normen van
een klasse IV-kanaal. In de inventaris opgesteld in 2003 door de werkgroep van de “Europese overeenkomst
over de grote waterwegen van internationaal belang (OGW), wordt het structureel knelpunt van de sectie
Lembeek-Brussel gedefinieerd, waarbij de werkgroep preciseert dat “de verhoging onder de bruggen en de
verbetering van deze waterweg noodzakelijk zijn” (Blauwboek, document TRANS/SC3/144/Add3.EEG/UNO
Genève 2003).
1 De binnen- of rivierscheepvaart is in Europa opgedeeld in CEMT-klassen om de afmetingen van vaarwegen in West-
Europa op elkaar af te stemmen. De klasse-indeling is bepaald door de Conférence Européenne des Ministres de
Transport (vandaar de term CEMT-klasse). Per klasse zijn de maximale afmetingen van het schip vastgelegd. Hiermee
wordt meteen duidelijk welke bruggen al dan niet ondervaarbaar zijn en kanalen en rivieren al dan niet bevaarbaar zijn
vanwege diepgang en manoeuvreerbaarheid. De indeling loopt van 0 t/m VII en heeft vanaf klasse V een a, b of c-
aanduiding. Deze aanduiding heeft met de meerbaksduwvaart te maken.
Klasse IV = Rijn-Hernekanaalschip – klasse Va = Groot Rijnschip en duwvaart
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
9
In de Europese context gezien, wordt de opwaardering van het Kanaal naar Charleroi bijgevolg als cruciaal
aanzien. Het kanaal maakt deel uit van het TEN-T netwerk (de zogenaamde North Sea-Mediterranean
Corridor).
2.2.2 Aansluiting op Wallonië en Brussel
Het Kanaal naar Charleroi bevindt zich op de zgn. ABC-as tussen Antwerpen, Brussel en Charleroi. Daarnaast
is het kanaal, met name het zuidelijke gedeelte, van belang op de Waalse as tussen Bergen, Charleroi, Namen
en Luik. Voor een situering van het kanaal, wordt verwezen naar Figuur 2.2.1 en Figuur 2.2.2.
Op Waals grondgebied, afwaarts de sluis van Lembeek, is het kanaal reeds gekalibreerd op 1.350 ton.
Op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn deze aanpassingen nog niet doorgevoerd.
Deze aanpassingen (verbreding en verdieping kanaal; aanpassing sluizen) zijn ook niet onmiddellijk
opgenomen in een bestaand plan of een bestaande visie. Toch is het Brusselse gewest zich bewust van de
problematiek en de noodzaak tot aanpassing en verhoging van de bruggen over het kanaal in Brussel. Zo
werd in 2008-2009 in opdracht van het Brusselse gewest onderzoek gevoerd naar de mogelijkheden,
haalbaarheid en planning van de verhoging van de bruggen opdat schepen met drie containerlagen het kanaal
in Brussel zouden kunnen doorvaren (zie rapport Stratec).
Afwaarts Brussel, zijnde het Zeekanaal Brussel-Schelde, is de waterweg reeds gekalibreerd voor schepen tot
6.400 ton en tussen Willebroek en Wintam zelfs tot 10.000 ton. Via dit kanaal is er een aansluiting op de
Schelde, en verder op de Noordzee.
Aangezien de huidige sluizen op Vlaams grondgebied aan vernieuwing toe zijn, is het in het licht van
duurzaamheid en lange termijn denken logisch dat er bij deze aanpassingen rekening wordt gehouden met de
huidige knelpunten en eisen die in het kader van het Europees TEN-T netwerk worden gesteld.
Figuur 2.2.1: Kanaal naar Charleroi als onderdeel van de ABC- en Oost-West-as
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
10
2.2.3 Doelstellingen
Met de opwaardering van het kanaal naar Charleroi wenst Waterwegen en Zeekanaal de volgende
doelstellingen te bereiken:
• een modernere kanaalinfrastructuur, aangepast aan de huidige en toekomstige noden voor de
scheepvaart;
• een vlottere doorstroming van de scheepvaart;
• een betere ruimtelijke, stedelijke en landschappelijke integratie van het kanaal en van haar kunstwerken;
• meer plaats voor fietsers en voetgangers over en langsheen het kanaal;
• verbetering van de bovengrondse mobiliteit;
• voldoende verbindingen tussen beide oevers waarbij de nieuwe bruggen aangepast zijn aan de huidige en
toekomstige verkeerssituatie en voorzien zijn van fietspaden;
• toename van watergebonden transport en overslag;
• versterking van de waterbeleving;
• aangenamere kades en oevers met verblijfsfuncties;
• toeristische en recreatieve meerwaarde;
• bijdragen tot de waterbeheersing van het Zennebekken;
• verhoging van de ecologische functie van het kanaal, in samenhang met de Zenne;
• meer biodiversiteit langs milieuvriendelijke oevers.
Figuur 2.2.2: Situering van het kanaal naar Charleroi in een ruimer kader (www.milieuboot.be)
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
11
3 RUIMTELIJKE SITUERING
Het projectgebied voor de opmaak van het project-MER omvat het deel van het kanaal naar Charleroi en haar
omgeving tussen de grenzen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Wallonië. Van noord naar zuid
worden de volgende gemeenten doorkruist Sint-Pieters-Leeuw (deelgemeente Ruisbroek), Drogenbos,
Beersel (deelgemeente Lot) en Halle (zie Figuur 2.2.1).
Het waternetwerk ter hoogte van het projectgebied is vrij dicht en sterk vertakt. De belangrijkste relevante
waterlopen zijn de Zenne, de Zuunbeek en de Lotbeek. Deze waterlopen zijn drager van het landschappelijk
basisweefsel en dragen bij tot de omgevingskwaliteit van het projectgebied. Echter, op vandaag vertonen ze
een gefragmenteerd beeld.
De belangrijkste natuurwaarden in de omgeving van het kanaal naar Charleroi zijn gelegen, bevinden zich
aan de oostelijke zijde. Deze omgeving waar waardevol groen en bos voorkomt omvat het bebost heuvelfront
van de Brabantse leemstreek. Hier bevindt zich het VEN-gebied ‘Het Grote Zenne-Berendries-Maasdalbos’
dat grenst aan het kanaal.
Voorts vallen de waardevolle groengebieden in grote mate samen met het alluviaal of beekvalleigebied. De
Zennevallei tussen de R0 en Halle is nog vrij intact gebleven. Het gehele systeem in deze zone kan als
waardevolle structuurrijke gevarieerde open vallei beschouwd worden, die bestaat uit vochtige weilanden,
natte ruigten, grachtenstelsels met talrijke bomenrijen en haagkanten. Ter hoogte van het kanaal tussen de
sluis van Lot en de Waterloobrug is de landschappelijke aansluiting tussen het Pajottenland en de Zennevallei
nog relatief goed waarneembaar. Langs het kanaal tussen de voetgangersbrug te Ruisbroek en de
Waterloobrug komen evenwel grote oppervlakten kunstmatige gronden voor onder de vorm van opgehoogde
of vergraven terreinen.
Landschappelijke gezien strekt zich ten westen van het kanaal naar Charleroi het Pajottenland en het land
van Edingen uit. Van Lot tot Buizingen ligt het kanaal in de Zennevallei. In dit traditioneel landschap stroomt
de Zenne ten oosten van het kanaal. Voorbij Buizingen stroomt de Zenne onder het kanaal door via een duiker
en stroomt ze ten westen van het kanaal. Ten oosten van dit deel van het kanaal bevinden zich het Land van
Dworp en het Hallerbos die (samen met het Zoniënwoud) deel uitmaken van het traditioneel landschap
Brabantse Leemstreek. Binnen dit traditioneel landschap is de definitief aangeduide ankerplaats ‘Hallerbos,
Lembeekbos, Maasdalbos te Halle en Beersel’ gelegen, met ter hoogte van het kanaal een voormalig
kasteelpark.
De bebouwde omgeving langsheen het kanaal naar Charleroi omvat zowel het woonweefsel als
bedrijvigheid. Het woonweefsel zit grotendeels verspreid tussen de bedrijvigheid. Langsheen het kanaal
kunnen de volgende woonkernen onderscheiden worden: Ruisbroek, Lot, Buizingen, Halle en Lembeek.
Bedrijvigheid heeft zich langsheen het kanaal in clusters verzameld. Sommige verzamelingen zijn
grootschaliger dan andere.
In relatie tot het openbaar vervoersnetwerk vormt het treinstation van Halle het belangrijkste openbaar
vervoerknooppunt nabij het projectgebied. Vanuit Halle verlopen aan weerszijden van het kanaal parallelle
buslijnen richting Brussel. Iets verderop aan de rand van het studiegebied ligt een TGV spoorlijn en over het
kanaal liggen enkele spoorwegbruggen
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
12
Figuur 2.2.1: Situering van het kanaal naar Charleroi op de topografische kaart
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
13
4 PROJECTBESCHRIJVING EN ALTERNATIEVEN
4.1 Projectbeschrijving
Het project beoogt de verbreding en verdieping van de vaargeul van het Kanaal naar Charleroi en de
vernieuwing van 4 bestaande sluizen op het kanaal. De sluizen van Ruisbroek, Lot, Halle en Lembeek
worden toekomstgericht voor klasse Va-schepen gebouwd. De vaargeul wordt minimaal gekalibreerd voor
1.350 ton dubbelrichting scheepvaartverkeer (klasse IV). De effecten voor een kalibratie van de vaargeul voor
klasse Va schepen (1.500 tot 3.000 ton) worden eveneens onderzocht.
Ter verduidelijking: een klasse IV schip is 85 m lang en 9,5 m breed, een klasse Va-schip is 110 m lang en
11,4 m breed.
4.2 Alternatieven
4.2.1 Nulalternatief
Het nulalternatief omschrijft de ontwikkeling die volgt, wanneer noch het voorgenomen project noch enig
alternatief ervoor wordt uitgevoerd en het lopende beleid wordt verder gezet. Het nulalternatief is bijgevolg de
toestand en de evolutie van het studiegebied, indien het project geen doorgang vindt. Voor het MER betekent
dit dat er geen moderniseringsplan voor het Kanaal naar Charleroi wordt uitgevoerd.
4.2.2 Locatie- en uitvoeringsalternatief
4.2.2.1 Scenario’s kanaalverbreding
Met betrekking tot de verbreding van het kanaal, zijn er in het project-MER 3 scenario’s onderzocht. Deze
scenario’s houden alle 3 rekening met een peilverlaging van 1,15 m in het pand Halle-Lembeek zoals voorzien
in het streefbeeld (peil 31,85 m in plaats van 33,0 m TAW). Deze peilverlaging is noodzakelijk, omdat de
spoorwegbruggen in dit pand niet kunnen verhoogd worden, waardoor een uitdieping van het kanaal in dit deel
noodzakelijk is.
Volgende scenario’s worden onderzocht:
• scenario 1: dit scenario is het ruimste profiel en betreft een normaal2 profiel voor klasse Va schepen.
• scenario 2: dit scenario komt overeen met een krap profiel voor klasse Va schepen.
• scenario 3: dit scenario is het krapste profiel en betreft het krap profiel voor klasse IV schepen.
Een normaal profiel voor klasse IV schepen wordt niet onderzocht omdat het krap profiel (klasse IV) het
absolute minimum is dat gerealiseerd moet worden. Het normale profiel (klasse IV) valt tussen scenario 2 en
3.
Scenario 1 is het ruimste profiel, scenario 3 het krapste.
2 Een krap profiel is een profiel van de vaarweg waarbij, bij een maximale intensiteit van 5.000 passages per jaar, twee
maatgevende schepen elkaar voorzichtig kunnen passeren en onder voorwaarden schepen elkaar kunnen oplopen. Een
normaal profiel is een profiel van de vaarweg, waarbij vanaf een intensiteit van 15.000 passages tot 30.000 passages per
jaar, twee maatgevende schepen elkaar ongehinderd kunnen passeren en geladen elkaar voorzichtig kunnen oplopen.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
14
4.2.2.2 Liggingsvarianten sluizen
Volgende liggingsvarianten worden bekeken voor de sluizen:
• sluis Ruisbroek: één liggingsvariant, stroomopwaarts van de huidige sluis;
• sluis Lot:
• een liggingsvariant 1: stroomafwaarts de huidige sluis, in de kern van Lot
• een liggingsvariant 2: stroomopwaarts de huidige sluis, met een optie linkeroever (LO) en rechteroever
(RO), waarbij optie LO zo goed als naast de huidige sluis wordt voorzien en de optie RO wat meer
stroomopwaarts van de bestaande sluis wordt voorzien (zie Error! Reference source not found.).
• een liggingsvariant 3: afschaffing of supprimatie sluis Lot zonder vernieuwing
• sluis Halle: één liggingsvariant, stroomafwaarts van de huidige sluis;
• sluis Lembeek: één liggingsvariant, stroomopwaarts van de huidige sluis.
Een schematische voorstelling van de liggingsvarianten voor de sluizen wordt weergegeven in Figuur 4.2.1.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
15
Figuur 4.2.1: Schematische weergave liggingsvarianten sluizen
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
16
4.3 Timing van het project
In onderstaande tabel wordt, op basis van de huidige informatie, een eerste voorstel van timing en
uitvoeringstermijnen weergegeven. Deze timing en uitvoeringstermijnen zal nog verder verfijnd worden
doorheen het project.
Tabel 4.1 : Timing werkzaamheden van het project
Werkzaamheid Geschatte timing Geschatte uitvoeringstermijn
Sluizen
bouw nieuwe sluis Lembeek 2025 3 jaar
afbraak bestaande sluis Lembeek 2028 1 jaar
bouw nieuwe sluis Halle 2025 3 jaar
afbraak bestaande sluis Halle 2028 1 jaar
bouw nieuwe sluis Lot 2030 2 jaar
afbraak bestaande sluis Lot 2032 1 jaar
bouw nieuwe sluis Ruisbroek 2030 2 jaar
afbraak bestaande sluis Ruisbroek 2032 1 jaar
Duikers
Allerlei locaties langsheen het kanaal 2018-2020 2 jaar
Oevers
binnen het stadscentrum van Halle 2017-2020
buiten het stadscentrum van Halle 2020-2030
Verdiepingswerken
Baggerwerken 2025-2035
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
17
5 REFERENTIESITUATIE
5.1 Bodem
Het kanaal volgt min of meer de vallei van de Zenne. Deze vallei bestaat uit natte alluviale gronden zonder
profielontwikkelingen. Een groot aandeel van de oorspronkelijke bodems is verstoord of bedekt door bebouwd
of opgehoogd terrein.
Ten zuiden van Lot snijdt de Zennevallei (waarin het kanaal ligt) in tot op de Paleozoïsche sokkel. Meer
noordwaarts zijn bovenop het sokkelgesteente zandige en kleiige afzettingen aanwezig.
Typisch langsheen kanalen zijn (historische) bedrijvensites ontstaan; ook zo voor het kanaal naar Charleroi.
Dit betekent dat langsheen het projectgebied verscheidene sites aanwezig zijn die potentieel verontreinigd
zijn.
5.2 Water
Het kanaal is een kunstmatig gegraven waterloop in de Zennevallei. Het kanaal zorgt, samen met de Zenne,
voor de afwatering van het Zennebekken. Het kanaal wordt gevoed door rechtstreekse afstroming van
hemelwater en door water dat vanuit de Samber (verder zuidwaarts) naar het kanaal wordt verpompt.
Op het kanaal zijn binnen het projectgebied 4 sluizen aanwezig (Lembeek, Halle, Lot en Ruisbroek). Via deze
sluizen en de omloopriolen aan deze sluizen wordt het waterpeil op het kanaal geregeld in functie van de
scheepvaart. Tijdens droge perioden is er een watertekort waardoor gevaarlijke situaties voor de scheepvaart
ontstaan. In die situaties moet het scheepvaartverkeer stilgelegd worden.
Binnen het projectgebied staat het kanaal in verbinding met:
de Zenne (overstort van de Zenne op het kanaal in Lembeek). Via het overstort kan, bij hoge
waterstanden op de Zenne (dreiging overstromingsgevaar), water vanuit de Zenne naar het kanaal
overstorten. Globaal genomen overstromen enkel de Zenne en haar zijlopen (zie kaart 3). Tijdens de
overstromingen van november 2010 overstroomde echter ook het kanaal.
Naar aanleiding van die overstromingen werd een studie uitgevoerd voor de Zenne en het kanaal. Uit
die studie blijkt dat, uitgezonderd aanpassingen van de langsriolen aan de sluis van Lembeek, werken
aan het kanaal of sluizen weinig bijdragen in het vermijden van overstromingen in het Zennebekken.
Maasdalbeek (eveneens in Lembeek). Op de Maasdalbeek is een oude afgekoppelde Zenne-meander
aangesloten. Het sterke verval op deze meander aan de Malakoff toren werd verwerkt in een
doorstroomde cascade van aaneengesloten vijvers, gevoed door de Mollebeek. De aanliggende
valleigronden zijn gekenmerkt door lokale kwelverschijnselen. De oude Zenne-meander vangt hier het
uittredend grondwater op uit de zeer steile oostelijke valleirand.
De chemische waterkwaliteit van het kanaal wordt ter hoogte van de stroomopwaartse grens van het
projectgebied beoordeeld als (matig) verontreinigd. Op basis van biotisch leven wordt de kwaliteit als slecht
tot matig beoordeeld. In het meest stroomafwaartse punt wordt de chemische kwaliteit van de laatste jaren als
aanvaardbaar (evolutie naar niet-verontreinigd) beoordeeld. Op biologisch vlak als matig tot goed.
Op basis van recente staalname resultaten (2014) van het slib kan beoordeeld worden dat de baggerspecie
op sommige plaatsen verontreinigd is, op andere plaatsen licht aangerijkt is, en op nog andere plaatsen dan
weer voldoet aan de normen voor hergebruik (soms bodem soms bouwstof). Op basis van de Triade-methode
en oudere analyseresultaten (2002, 2006, 2011) wordt de kwaliteit van het slib als verontreinigd tot sterk
verontreinigd beoordeeld. De biologische beoordeling kent extreme schommelingen (sterk verontreinigd in
2002 en 2011; niet verontreinigd in 2006).
De kwaliteit van het grondwater wordt ter hoogte van het projectgebied deel bepaald door infiltrerend water
van het kanaal.
Het kanaalpeil is ingesteld op +33 m TAW tussen de sluis van Lembeek en Halle. Het grondwaterpeil in de
vallei zit nagenoeg ca. 0,5 tot 1 m lager. Stroomopwaarts de sluis van Lembeek, waar het waterpeil tot +40,2
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
18
m TAW gaat, stijgt het grondwaterpeil over korte afstand met ca. 5-6 m, tot ca. +38 m TAW.
Stroomafwaarts de sluis te Halle staat het waterpeil in het kanaal op +29,3 m TAW, het grondwater zakt er tot
+27 m TAW en volgt hier duidelijk het algemene verhang van de Zenne.
5.3 Geluid
Het kanaal bevindt zich ten midden tussen 2 belangrijke verkeerswegen, namelijk ten oosten de E19 (op een
gemiddelde afstand van 500 tot 2.000 meter van het kanaal) en ten westen de N6 (op een gemiddelde afstand
van 250 tot 800 meter van het kanaal). Het is vooral de drukke autosnelweg E19 die een belangrijk aandeel
heeft in het omgevingsgeluid langs het kanaal. Het verkeersgeluid van de N6 ten westen van het kanaal is
minder uitgesproken.
Naast de twee belangrijkste verkeerswegen E19 en N6 ligt er ook nog een spoorlijn (spoorlijn 96) ten oosten
van het Kanaal. De spoorlijn loopt zo goed als parallel aan het kanaal op een gemiddelde afstand van 50 tot
300 meter.
Langsheen het kanaal bevinden zich de woonkernen (van noord naar zuid) Ruisbroek, Lot, Buizingen, Halle
en Lembeek. Het woonweefsel zit grotendeels verspreid tussen de bedrijvigheid en de verkeersassen E19,
N6 en spoorlijn 96.
Er kan besloten worden dat het verkeersgeluid van de E19, N6, spoorlijn 96 en de logistieke en industriële
bedrijvigheid langs het kanaal bepalend zijn voor het omgevingsgeluid in desbetreffende woonkernen langs
het kanaal.
Op basis van een reeks ambulante omgevingsmetingen kan gesteld worden dat de huidige geluidskwaliteit
overdag overwegend beter scoort dan de milieukwaliteitsnorm. Het omgevingsgeluid op de meetlocaties ligt
gemiddeld tussen 41 dB(A) en 51 dB(A).
5.4 Lucht
De luchtkwaliteit in het studiegebied voldoet vrijwel overal aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen. Een
uitzondering hierop is de zone ter hoogte van de R0/E40. Daar liggen de concentraties voor NO2 en PM2.5
lokaal hoger dan de luchtkwaliteitsdoelstelling voor het jaargemiddelde. Ook het aantal dagen met een
overschrijding van 50 µg/m³ PM10 overschrijdt de norm van 35 dagen ter hoogte van deze R0/E40. Deze
overschrijdingen zijn een gevolg van het wegverkeer. In het overig deel van het studiegebied voldoet de
luchtkwaliteit aan de doelstellingen. In de bestaande situatie zijn er ten gevolge van de aanwezige
scheepvaart, geen emissies die leiden tot een overschrijding van de luchtkwaliteitsdoelstellingen. De
overschrijdingen situeren zich nl thv de R0/E40 en zijn dus een gevolg van het wegverkeer.
5.5 Fauna en flora
Binnen een straal van 1 km van het projectgebied liggen een aantal gebieden die deel uitmaken van het
Vlaams ecologisch netwerk (VEN). Het gaat om het ‘Grote Zenne-Berendries-Maasdalbos’ in de gemeente
Halle en de ‘De Zennebeemden Beersel-Ruisbroek’ op de grens van de Drogenbos, Sint-Pieters-Leeuw en
Beersel. Het gedeelte ‘Berendries’ op een 200-tal meter van het kanaal ter hoogte van de samenvloeiing van
de Maasdalbeek en de Vijverbeek is tevens natuurreservaat.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
19
Figuur 5.5.1: Situering van de VEN-gebieden
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
20
Het Kanaal naar Charleroi wordt gekenmerkt door een verzameling van verschillende typen
oeververstevigingen: rechte betonnen oeverstructuur, stortstenen (steenslag) al dan niet begroeid, grazige
taluds (grond) op betonnen structuur die reikt tot net boven de waterlijn,… Even stroomopwaarts van de
bestaande sluis van Lot werd de linkerkanaaloever over een lengte van een 150-tal meter milieuvriendelijk
ingericht (nevengeul met milieuvriendelijke oever). Op een aantal plaatsen werden bomenrijen of houtkanten
langs het jaagpad aangeplant (populier, Gewone es of wilg).
De visstand in het Kanaal naar Charleroi kan getypeerd worden als een blankvoorn-brasem visgemeenschap.
Kenmerkend hieraan is de dominantie van vissoorten die onder plantenarme en voedselrijke omstandigheden
het beste kunnen overleven. Dit zijn Brasem, Blankvoorn en Snoekbaars. Begeleidende vissoorten zijn veelal
beperkt aanwezig als gevolg van de matige groei van waterplanten en daarmee eveneens weinig
habitatdiversiteit. In het kanaal naar Charleroi zijn praktisch geen waterplanten aanwezig als gevolg het lage
doorzicht en de oeverinrichting (schanskorven, damwand en beton).
Verspreid over het projectgebied komen pleisterende vogels voor op het kanaal, het gaat vooral om meeuwen
(vooral Kokmeeuw in soms grote aantallen, maar ook Zilvermeeuw en Stormmeeuw komen voor, en
Zwartkopmeeuw en Geelpootmeeuw in kleine aantallen), eenden (Wilde eend, Kuifeend, Grote zaagbek,
Tafeleend, Pijlstaart, Krakeend), Dodaars en Aalscholvers.
5.6 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
Voor een situering van de landschappelijke en bouwkundige waarden, wordt verwezen naar de
Landschapsatlas (Figuur 5.6.2) en de situering van de beschermde erfgoedwaarden (Figuur 5.6.1).
Ten zuiden van Halle doorsnijdt het Kanaal naar Charleroi de vastgestelde ankerplaats ‘Hallerbos,
Lembeekbos, Maasdalbos te Halle en Beersel’. Relevante onderdelen van deze ankerplaats voor het
voorliggend project zijn de Malakafttoren, de Malheidebrug, het Malheidebruggetje, het kasteeldomein van
Lembeek en de steengroeve Rodenem.
De ankerplaats overlapt deels met de relictzones ‘Mussenberg – Krekelenberg – Pipaanshoek – Vijverbeek –
Maasdalbeek’ en ‘Zennebeemden ten zuiden van het Brussels Gewest’. Van de relictzone ‘Mussenberg –
Krekelenberg – Pipaanshoek – Vijverbeek – Maasdalbeek’ is ter hoogte van het projectgebied de kouter tussen
het kanaal en het Lembeekbos een historisch waardevol onderdeel. Deze kouter is niet meer gewijzigd sinds
Ferraris.
Van de relictzone ‘Zennebeemden ten zuiden van het Brussels Gewest’ is ter hoogte van het projectgebied
de oude meander van de Zenne, stroomopwaarts van Halle, relevant. Deze meander is ontstaan na de aanleg
van het kanaal naar Charleroi tussen 1827 en 1832. Voorheen maakte dit gebied deel uit van het
kasteeldomein van het kasteel van Lembeek waarvan er nog een deel bestaat ten westen van het kanaal.
Er is geen beschermd landschap, beschermd stads- of dorpsgezicht of beschermd monument aanwezig met
een directe (zicht)relatie met het Kanaal naar Charleroi (Figuur 5.6.1). In de omgeving van het Kanaal naar
Charleroi zijn wel volgende gebouwen/constructies opgenomen in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed
voor Vlaanderen:
• semi-gesloten hoeve - Groot-Bijgaardenstraat 252, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw);
• sluis 9 en bijhorende brug - Sasplein, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw);
• burgerhuis - Boomkwekerijstraat 7, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw);
• rijhuizen in repeterend schema - Boomkwekerijstraat 11-25, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw);
• vrijstaande dorpswoning - Boomkwekerijstraat 27, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw);
• arbeiderswoningen in repeterend schema - Boomkwekerijstraat 35-43, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw);
• burgerhuis - Boomkwekerijstraat 45, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw);
• directeurswoning Moulins de Ruysbroeck - Meerweg 93, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw);
• graanmaalderij Moulins de Ruysbroeck - Meerweg 95-97, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw;
• spoorwachterswoning – Fabriekstraat 341, Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw);
• portierswoning kasteel Wolfshagen - Frans Walravensstraat 82, Lot (Beersel);
• fabriekscomplex Mondiale – Felix Roggemanskaai 13, Buizingen (Halle);
• mouterij Malteries Beeckman - Vandenpeereboomstraat 80, Halle;
• Burgerhuizen van 1906 - Vandenpeereboomstraat 70-72, Halle;
• Villa Nelly - Vandenpeereboomstraat 58, Halle.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
21
Figuur 5.6.1: Beschermd erfgoed
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
22
Figuur 5.6.2: Landschapsatlas
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
23
In de omgeving van het projectgebied zijn volgens de Centraal Archeologische Inventaris (CAI) verschillende
archeologische artefacten aanwezig. De sites bevinden zich ter hoogte van Hof te Polsbroek (dat grotendeels
verdwenen door de aanleg van het kanaal), het Kasteel te Wolfshagen, de watermolen Rodenem en het
kasteel van Lembeek. Ook in de historische kern van Halle zijn reeds verschillende archeologische vondsten
gedaan.
Figuur 5.6.3: Centrale Archeologische Inventaris
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
24
5.7 Mens
5.7.1 Ruimtelijk functioneren
Het woonweefsel zit grotendeels verspreid tussen de bedrijvigheid. Het wonen heeft veelal geen binding met
het kanaal. De aanwezige woonkernen zijn de kern van Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw), Lot (Beersel), Halle
en Lembeek.
Bedrijvigheid heeft zich in clusters langsheen het kanaal verzameld. Sommige verzamelingen zijn
grootschaliger dan andere. De volgende clusters kunnen onderscheiden worden het bedrijventerrein
Drogenbos-Kanaal, het bedrijventerrein Sint-Pieters-Leeuw-Kanaal, het bedrijventerrein Laekbeek Lot, het
bedrijventerrein Heideveld Huizingen, de bedrijventerreinen Roggemanskaai Noord en Roggemanskaai Zuid,
het bedrijventerrein Zenneveld en het bedrijventerrein Stroppen, het bedrijventerrein Nederhem en de
bedrijventerreinen Lembeek Noord en Lembeek Zuid.
Recreatieve functies langs het kanaal zijn beperkt tot het sportcomplex De Bres in Halle en het kasteelpark in
Lembeek. De pleziervaart vindt meer en meer zijn weg naar de vele bezienswaardigheden langs het kanaal
naar Charleroi. Kajakkers, roeiers, vissers,… ze vinden allen hun weg naar het kanaal.
Landbouwactiviteiten langs het kanaal situeren zich op de linkeroever tussen Ruisbroek en Lot, op de
rechteroever ten zuiden van Halle en op beide oevers ter hoogte van Lembeek. Op de linkeroever ten zuiden
van Lot zijn landbouwactiviteiten aanwezig op voormalig stortterrein (volgens het gewestplan). De betreffende
landbouwpercelen werden in 2014 in hoofdzaak gebruikt als grasland of voor de teelt van maïs en granen.
Ten zuiden van Lembeek grenst het Herbevestigd Agrarisch Gebied (HAG) ‘Mussenberg’ aan het kanaal.
5.7.2 Ruimtelijke samenhang
Het kanaal functioneert voor het aanpalende gebied (dat voornamelijk gekenmerkt wordt door bedrijvigheid,
landbouw en wonen), eerder als een barrière dan als een bindend element. De aangrenzende functies staan
immers veelal met hun rug naar het kanaal, groene corridors worden onderbroken, … Het kanaal draagt dan
ook weinig bij aan de beeldvorming en beleving van deze functies.
Locaties met een verhoogde belevingswaarde langs het kanaal zijn het centrum van Ruisbroek, Lot en Halle.
Binnen deze woonconcentraties komen ook verschillende verbindingen samen. Tevens liggen er de
verknopingen van het openbaar vervoersnetwerk zoals het station van Ruisbroek, het station van Lot, het
station van Halle en de kruising van verschillende buslijnen.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
25
Figuur 5.7.1: Gewestplan met aanduiding van BPA's en RUP's
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
26
5.7.3 Verkeers- en vervoersstructuur
In het noorden van het studiegebied dwarst de Ring rond Brussel (R0) het kanaal. De R0/E19 loopt ten oosten
van het kanaal verder in zuidelijke richting. Aan de andere kant van het kanaal bevindt zicht dan weer de N6
die Brussel met Halle verbindt, over Sint-Pieters-Leeuw. De Alsembergsesteenweg ten zuiden van Lot vormt
de verbinding tussen de N6 en de R0/E19. Deze steenweg kruist ook het kanaal. Andere relevante wegen die
het kanaal kruisen zijn het Sasplein in Ruisbruik (Sint-Pieters-Leeuw), de Stationsstraat in Lot (Halle), Fons
Vandermaelestraat en Sint-Rochusstraat in Halle, Malheideweg en Klabbeeksesteenweg in Lembeek.
Langs het kanaal ligt op de rechteroever een jaagpad dat toegankelijk is voor fietsers. Met uitzondering van
de kruising met de Waterloobrug (Alsembergsesteenweg), kruist het jaagpad alle dwarsende verbindingen
over het kanaal gelijkvloers. Op linkeroever is er geen jaagpad over de volledige lengte. De dwarsende
verbindingen over kanaal en spoorlijn beschikken meestal over fietsvoorzieningen, al zijn deze niet overal
conform de richtlijnen.
Figuur 5.7.2: Fietsroutenetwerk
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
27
5.7.4 Scheepvaart op kanaal
In 2013 werden aan de sluis Lembeek 4075 schepen geregistreerd, met een totale capaciteit van 2,35 miljoen
ton (1,32 mio ton afvarend en 1,03 mio ton opvarend).
Momenteel is de trafiek op het kanaal relatief laag, waardoor de wachttijd aan de sluizen meestal laag is. De
schepen komen meestal toe aan een lege sluis. Hierdoor bedraagt de gemiddelde wachttijd slechts een paar
minuten. Ook op het kanaal zelf komen ontmoetingen (kruisingen) niet zo vaak voor. Oponthoud in
bijvoorbeeld het pand Lembeek – Halle is daardoor zeldzaam.
5.7.5 Ontwikkelingsscenario’s mens
De geplande aanleg van een ROC (regionaal overslagcentrum) ter hoogte van de Vaartstraat (oever zijde
Sint-Pieters-Leeuw) is een ontwikkelingsscenario dat de referentiesituatie voor de discipline mens zal wijzigen.
De verhoging van de bruggen over het kanaal zodat een vrije hoogte van 7,20 m onder de bruggen
gegarandeerd wordt en de vaargeul toegankelijk wordt voor klasse IV- of Va-schepen met een laadvermogen
tot 1.350 ton en 3 containerlagen, is eveneens een ontwikkelingsscenario dat de referentiesituatie voor de
discipline mens zal wijzigen.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
29
6 EFFECTBESPREKING
6.1 Bodem
6.1.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling
Aanlegfase
Effecten op de bodem treden voornamelijk op tijdens de werken zelf. Om het kanaal te verbreden en te
verdiepen zullen gronden moeten uitgegraven worden. Dat betekent dat, waar de oorspronkelijke bodems nog
aanwezig zijn langsheen het kanaal, de structuur en opbouw (profiel) van deze bodems wordt aangetast. Deze
effecten hangen onlosmakelijk samen met het project en kunnen niet gemilderd worden.
Buiten de af te graven zones kan verdichting van de bodem optreden door zwaar werfverkeer of door het
stockeren van materialen (zoals uitgegraven gronden). Eenmaal verdichting is opgetreden, kan het effect niet
zo makkelijk hersteld worden. Het is dan ook belangrijk om verdichting zo veel mogelijk te vermijden. Daarom
wordt gesteld dat werfzones en –wegen maximaal moeten voorzien worden op locaties die afgegraven zullen
worden en zones waar verharding of reeds verstoorde bodems aanwezig zijn. In de valleizones (natte gronden
die heel gevoelig zijn voor verdichting) mogen geen werfzones aangelegd worden. Werfverkeer doorheen de
valleizones moet geminimaliseerd worden. Waar het niet anders kan, moeten maatregelen getroffen worden
om het effect van werfverkeer doorheen de valleizones te minimaliseren (gebruik van rijplaten, brede rups- of
luchtbanden, voertuigen met aanpasbare bandenspanning, …).
Door de graaf- en baggerwerken worden mogelijk verontreinigingen afgegraven en verplaatst. Toepassing en
opvolging volgens het bestaande wettelijke kader (Vlarebo en Vlarea) is strikt noodzakelijk en zorgt ervoor dat
negatieve effecten worden vermeden. Hierbij dient extra aandacht te gaan naar potentieel verontreinigde sites
en voormalige stortplaatsen. Het voorafgaand onderzoek naar aanwezigheid van verontreinigingen (wettelijk
verplicht) dient nog uitgevoerd te worden. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van bodemattesten of van
het geoloket van OVAM waarop een kaart te raadplegen is met informatie betreffende de locatie waarvoor bij
OVAM reeds onderzoeksgegevens beschikbaar zijn en in welke fase deze zich bevinden. Als bijkomende
informatiebron kan verwezen worden de gemeentelijke inventaris van risicogronden (GIR) die in overleg met
de OVAM geraadpleegd kan worden om te kijken of er ook nog niet onderzochte risicogronden in het
projectgebied liggen.
Exploitatiefase
Tijdens de exploitatiefase worden er geen effecten op bodem verwacht. De onderhoudsbaggerwerken dienen
te gebeuren volgens de geldende wetgeving.
6.1.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten
Vanuit de effecten op bodem, kan er geen relevant onderscheid gemaakt worden tussen de 3 scenario’s en
liggingsvarianten.
6.1.3 Milderende maatregelen
Voorwaarden bij uitvoering van de werken: correct toepassen van vigerende wetgeving omtrent grondverzet
en behandeling van slib, met extra aandacht voor (potentieel) verontreinigde sites. Hiervoor kan gebruik
gemaakt worden van bodemattesten of van het geoloket van OVAM waarop een kaart te raadplegen is met
informatie betreffende de locatie waarvoor bij OVAM reeds onderzoeksgegevens beschikbaar zijn en in welke
fase deze zich bevinden. Als bijkomende informatiebron kan verwezen worden de gemeentelijke inventaris
van risicogronden (GIR) die in overleg met de OVAM geraadpleegd kan worden om te kijken of er ook nog
niet onderzochte risicogronden in het projectgebied liggen.
Toepassing van algemene principes omtrent grondverzet om een negatieve impact op de bodemkwaliteit
maximaal te beperken.
Maximaal vermijden om zones met bodems gevoelig voor structuurwijziging te gebruiken voor werfwegen en
-zones. Indien dergelijke zones toch aangesneden moeten worden door werfwegen, moeten maatregelen
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
30
genomen worden om de impact op de bodemstructuur te minimaliseren (machines met brede rups- of
luchtbanden, rijplaten, …).
6.2 Water
6.2.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling
Aanlegfase
Bij de aanleg van de sluizen wordt een verlaging van de grondwaterstijghoogtes verwacht. Zowel in de diepere
watervoerende lagen als ter hoogte van de watertafel. Deze verlagingen zullen interfereren met de
verschillende vergunde grondwaterwinningen in de omgeving van de sluizen (ruwweg deze binnen een straal
van 2km). De kans bestaat dat, door de wijziging in grondwaterpeilen, verontreinigingen die in de omgeving
aanwezig zijn zich verspreiden. Ook zal de Zenne plaatselijk een zeker percentage van zijn basisafvoer
verliezen via lekkage naar de ondergrond.
Bovendien kan de afvoer van het opgepompte water, wanneer de sluizen van Lembeek en Halle gelijktijdig
worden aangelegd, een significante impact hebben op het afvoerdebiet van het kanaal.
Baggerwerken kunnen de turbiditeit in het water tijdelijk verhogen, met afgeleide effecten op het aquatisch
leven tot gevolg. Vanuit de receptordiscipline fauna-flora wordt het effect als gering ingeschat en dringen er
zich geen milderende maatregelen op.
Ook kunnen verontreinigende en/of eutrofiërende stoffen vrijkomen tijdens het baggeren.
Voorafgaand aan de baggerwerken voorziet de opdrachtgever een gerichte analyse naar de kwaliteit van de
uit te baggeren bodems. Rekening houdend met de geldende wetgeving wordt de baggerspecie, afhankelijk
van de kwaliteit, naar een geschikte verwerkingsinstallatie of opslagplaats voor hergebruik gebracht.
Afhankelijk van de resultaten kan beslist worden om aangepast baggermateriaal in te zetten zodat een verdere
verspreiding van aanwezige verontreinigingen of onaanvaardbare verslechtering van de waterkwaliteit wordt
vermeden.
Exploitatiefase
De permanente verlaging van het waterpeil in de sectie Halle – Lembeek gaat gepaard met het verdiepen van
de kanaalbodem. De impact hiervan op het grondwater werd modelmatig begroot en als basis gebruikt voor
de beoordeling van dit effect op de natuurwaarden in de omgeving van dit kanaalpand. De verlaging van het
waterpeil in de sectie Halle – Lembeek resulteert namelijk in een algemene verlaging van de
grondwatertafelhoogte in de valleivlakte van de Zenne / Kanaal:
• Ter hoogte van de gewestgrens (VEN-gebied Grote Zenne-Berendries-Maasdalbos op linkeroever) worden
op basis van het model permanente grondwaterverlagingen tot 5 m verwacht, dit door het zuidwaarts
verschuiven van de sluis van Lembeek. Hierdoor wordt het waterpeil van +31,85 m-TAW richting
gewestgrens verlegd, wat betekent dat het kanaalpeil in de zone tussen de huidige en toekomstige sluis
met ruim 8 m wordt verlaagd.
• Tot de zuidrand van Lembeek-centrum varieert de permanente verlaging rond 1 m.
• In het VEN-gebied Grote Zenne-Berendries-Maasdalbos op de rechterkanaaloever (Malokoff-toren),
verlaagt de grondwaterstand 0,5 m tot 0,1 m vanaf de rechterkanaaloever tot de valleirand grenzend aan
de Dr. Spitaelsstraat-Malheideweg. Een soortgelijk vertragingspatroon zet zich voort over de volledige
Zenne-vallei tot de nieuwe sluis in Halle.
• Door de sluis van Halle in noordelijke richting te verplaatsen, wordt het waterpeil in de zone tussen de
bestaande en nieuwe sluis verhoogd met ca 2 m. Hierdoor manifesteert zich een lokale verhoging in de
grondwaterstanden, vooral op de rechterkanaaloever, tussen de Zenne en het kanaal inclusief de
industriezone afwaarts Buizingen-centrum.
De verlaging van de watertafel ter hoogte van de sectie Halle – Lembeek resulteert in een verlaging van de
kwelvoeding (verdroging van de valleigronden). Voornamelijk op volgende locaties:
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
31
• Linkerkanaaloever ter hoogte van het opwaarts verlengde kanaaltracé tussen de huidige en geplande sluis
te Lembeek (= tussen zuidrand Lembeek-centrum en gewestgrens).
• Kleine Zenne-meander ten noorden van Lembeek-centrum en Zenne-meander op de rechterkanaaloever
tussen de wijk Berendries en Halle.
• Verspreid te Halle en ter hoogte van het kasteel van Buizingen.
De verwachte daling van de grondwatertafel zal een impact hebben op de grondwaterafhankelijke vegetaties,
wat binnen de discipline fauna en flora verder wordt beschreven en beoordeeld. Omwille van de verwachte
significante effecten op het VEN-gebied, is er binnen de discipline fauna en flora als milderende maatregel
voorgesteld om het sluis van Lembeek net opwaarts te bestaande sluis aan te leggen. De effecten van deze
milderende maatregelen zijn eveneens gemodelleerd en tonen aan dat de impactzone van de
grondwaterverlaging aanzienlijk verkleind ten aanzien van de basisvariant.
De verlaging van de watertafel ter hoogte van de sectie Halle – Lembeek zal er eveneens toe leiden dat de
voeding van de Zenne via grondwater daalt. En dus ook het basisdebiet van de Zenne daalt. De gemiddelde
impact hiervan is eerder beperkt. In droge perioden kan deze verminderde voeding wel een relevant verschil
maken in het basisdebiet van de waterloop. Dit kan op zijn beurt de waterkwaliteit van de Zenne negatief
beïnvloeden. Op basis van een extrapolatie van te verwachten basisdebieten ter hoogte van Lembeek wordt
geoordeeld dat geen significante wijziging van de kwaliteit van de Zenne wordt verwacht.
Een studie van het IMDC toont aan dat op zijn minst nieuwe pompen nodig zijn ter hoogte van de sluizen van
Lembeek, Lot en Ruisbroek om ervoor te zorgen dat, bij verbreding van het kanaal, geen bijkomende
watertekorten op het kanaal ontstaan. Die watertekorten (te lage waterpeilen) zorgen er immers voor dat
scheepvaart niet veilig is en als gevolg daarvan tijdelijk wordt stilgelegd. Voor de bredere scenario’s is ook
een verhoging van het maximale pompdebiet in Ittre noodzakelijk.
Tot op heden vormt sedimentatie geen knelpunt in het beheer van het kanaal. Door de verdieping van het
kanaal komen lokaal mogelijk andere bodemtypes aan de oppervlakte van de waterbodem die makkelijker
eroderen.
Zowel in aanlegfase (bemaling voor aanleg van nieuwe sluis van Lembeek) als exploitatiefase (permanente
verlaging van het waterpeil in het pand Halle-Lembeek) kunnen effecten via water tot over de gewestgrens
reiken.
6.2.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten
De impact op de grondwaterstijghoogte en het afvoergedrag van het kanaal is het minste groot voor het
scenario met het minst brede profiel.
In de variant waarbij de sluis van Lot wordt gesupprimeerd, wordt een verlaging van het kanaalpeil van bijna
4 m vooropgesteld in het pand Halle – Lot. Door deze peilverlaging wordt de afstand waarover significante
effecten op de waterhuishouding optreden vergroot.
6.2.3 Milderende maatregelen
Maatregelen die de impact van bemaling beduidend kunnen verkleinen, zoals het toepassen van
retourbemaling of het gebruik van onderwaterbeton, zijn aangewezen.
Nadat de concrete contouren van de werfzone gekend zijn, moet nagegaan worden in hoeverre verontreinigde
sites binnen de verwachte invloedstraal aanwezig zijn. Afhankelijk van de resultaten is bijkomend onderzoek
nodig en dienen eventueel bijkomende beschermende maatregelen genomen te worden.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
32
Afhankelijk van de analyse-resultaten van de uit te baggeren bodems dienen bijkomende maatregelen
genomen te worden (aanpassen baggertechnieken) om verspreiding van verontreiniging via uitgebaggerde
bodems te vermijden.
De milderende maatregel betreffende een nieuwe liggingsvariant om de sluis van Lembeek net opwaarts te
bestaande sluis te bouwen en niet in de nabijheid van de gewestgrens, vloeit voort uit de impactbepaling
binnen discipline fauna en flora en zorgt voor een minder grote grondwaterstandsdaling in de omgeving van
de nieuwe sluis.
Afhankelijk van de peilmetingen op de Zenne, die door de VMM reeds worden opgemeten te Lembeek, dient
te worden geëvalueerd in hoeverre er water naar Zenne moet verpompt worden, wanneer deze dreigt droog
te vallen of het debiet zodanig laag wordt dat de waterkwaliteit in het gedrang komt. Eventueel dient er
grensoverschrijdend gezocht te worden naar een bijkomende maatregel om het debiet op de Zenne te
verhogen.
Eerder dan een uitgebreide studie uit te voeren naar de mogelijke wijzigingen in erosie- en
sedimentatieprocessen, wordt voorgesteld dit patroon in het kanaal op te volgen. En in functie van de
waarnemingen eventuele maatregelen te nemen. Bv voorzien van een lokale uitdieping om sedimentatie te
concentreren, uitbaggeren vaargeul, …
6.3 Geluid
6.3.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling
Aanlegfase
Mogelijke geluids- en trillingshinder als gevolg van het project, zal zich voornamelijk tijdens de aanlegfase
voordoen. Ter beoordeling van de geluidsimpact wordt een vergelijking gemaakt met de
milieukwaliteitsnormen van Vlarem enerzijds en met de omgevingsmetingen anderzijds.
• Dichtste bewoning t.o.v. de 4 sluizen: Ter hoogte van de sluizen Ruisbroek en Lembeek zijn de eerste
woningen gelegen op een afstand van ca. 50 m. Ter hoogte van de sluizen Lot en Halle zijn de eerste
woningen gelegen op een afstand van ca. 150 m. Voor alle bouwfases, uitgezonderd de afbraak van de
bestaande sluizen, zijn aldus de eerste woningen t.o.v. de sluizen gelegen binnen de “hindercontour” van
50 dB(A) waardoor verstoring kan optreden t.g.v. bouwwerken. Bij de afbraak van de bestaande sluizen
ligt de geluidsbelasting aan de eerste woningen lager dan de milieukwaliteitsnorm waardoor relevante
verstoring kan uitgesloten worden.
• Dichtste bewoning t.o.v. het kanaaltraject (van noord naar zuid):
o Kanaaltraject tussen R0 en sluis Ruisbroek: het grootste gedeelte van het kanaaltraject loopt door
industriegebied. De dichtste bewoning bevindt zich op ca. 200m afstand van het kanaal en wordt
gebufferd door industrieterrein. Door de buffering van het industrieterrein en de afstand zullen de meeste
bouwwerken aan het kanaal geen relevante verstoring teweegbrengen naar deze bewoning.
Heiwerkzaamheden met een relatief hoge geluidsbelasting (equivalent geluidsniveau op 15 m afstand
hoger dan 85 dB(A)) kunnen het omgevingsgeluid wel verstoren.
o Kanaaltraject tussen sluis Ruisbroek en sluis Lot: langs het kanaal tussen de sluis Ruisbroek en sluis
Lot bevindt de dichtste bewoning aan weerskanten van het kanaal binnen de “hindercontour” van 50
dB(A). Dit betekent dat verstoring kan optreden t.g.v. bouwwerken aan het kanaal. De verstoring zal
relatief zijn doordat het omgevingsgeluid reeds verstoord wordt door de spoorlijn die parallel loopt aan
het kanaal.
o Kanaaltraject tussen sluis Lot en sluis Halle: het grootste gedeelte van het kanaaltraject tussen de sluis
Lot en sluis Halle loopt door industriegebied. De dichtste bewoning bevindt zich op ca. 200 à 300m
afstand van het kanaal en wordt gebufferd door industrieterrein. Door de buffering van het
industrieterrein en de afstand zullen de meeste bouwwerken aan het kanaal geen relevante verstoring
teweegbrengen naar deze bewoning. Heiwerkzaamheden met een relatief hoge geluidsbelasting
(equivalent geluidsniveau op 15 m afstand hoger dan 85 dB(A)) kunnen het omgevingsgeluid wel
verstoren.
o Kanaaltraject tussen sluis Halle en sluis Lembeek: langs het kanaal tussen de sluis Halle en sluis
Lembeek bevindt zich onder andere de dichtste bewoning ten zuiden van de sluis Halle aan
weerskanten van het kanaal binnen de “hindercontour” van 50 dB(A). Dit betekent dat verstoring kan
optreden t.g.v. bouwwerken aan het kanaal. Echter de verstoring zal relatief zijn doordat het
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
33
omgevingsgeluid reeds verstoord wordt door de spoorlijn die parallel loopt aan het kanaal en het
woongebied doorkruist. Verder naar het zuiden liggen verspreid ook nog enkele woongebieden met
landelijk karakter. De dichtste bewoning van deze woongebieden ligt ook binnen de “hindercontour” van
50 dB(A) zodat bijgevolg verstoring t.g.v. de bouwwerken aan het kanaal niet kan worden uitgesloten.
Volgens de ambulante omgevingsmetingen kunnen we stellen dat het gemiddelde omgevingsgeluid
(equivalent geluidsniveau gemeten gedurende 15 minuten) gemeten in de woonkernen langs het kanaal
varieert tussen 51 en 63 dB(A). Uitgaande van deze meetresultaten en de berekende equivalente
geluidsniveaus op verschillende afstanden van de bouwfases kunnen we onderstaande effecten verwachten
voor de verschillende bouwfases:
• Verdieping van het kanaal (baggerwerken): op 200 m afstand van deze werken bedraagt de geluidsbijdrage
nog maximaal 49 dB(A) en ligt hiermee lager dan het omgevingsgeluid op alle meetlocaties. We kunnen
stellen dat vanaf 200 m afstand van deze bouwwerken geluidshinder is uitgesloten. Op een afstand van 50
tot 200 m van de werken is geluidshinder mogelijk. Binnen een afstand van 50 m van de werkzaamheden
is op de meeste meetlocaties (behalve MPa5 en MPa6) reële geluidshinder te verwachten.
• Verbreding van het kanaal: op 200 m afstand van deze werken bedraagt de geluidsbijdrage nog maximaal
51 dB(A) en is hiermee gelijk aan het laagste omgevingsgeluid op de meetlocaties. We kunnen stellen dat
vanaf 200 m afstand van deze bouwwerken geluidshinder is uitgesloten. Op een afstand van 50 tot 200 m
van de werken is geluidshinder mogelijk. Binnen een afstand van 50 m van de werkzaamheden is op alle
meetlocaties reële geluidshinder te verwachten.
• Aanleg kaaimuren/taluds, bouw nieuwe sluizen (heiwerkzaamheden): op 800 m afstand van deze werken
bedraagt de geluidsbijdrage nog maximaal 51 dB(A) en is hiermee gelijk aan het laagste omgevingsgeluid
op de meetlocaties. We kunnen stellen dat vanaf 800 m afstand van deze bouwwerken geluidshinder is
uitgesloten. Op een afstand van 200 tot 800 m van de werken is geluidshinder mogelijk. Binnen een afstand
van 200 m van de werkzaamheden is op alle meetlocaties reële geluidshinder te verwachten.
• Afbraak bestaande sluizen: op 200 m afstand van deze werken bedraagt de geluidsbijdrage nog maximaal
46 dB(A) en ligt hiermee lager dan het omgevingsgeluid op alle meetlocaties. We kunnen stellen dat vanaf
200 m afstand van deze bouwwerken geluidshinder is uitgesloten. Op een afstand van 50 tot 200 m van
de werken is geluidshinder mogelijk. Binnen een afstand van 50 m van de werkzaamheden is op de meeste
meetlocaties (behalve MPa1, MPa5 en MPa6) reële geluidshinder te verwachten.
Naast de geluidsproductie t.g.v. van de bouwwerken moet ook aandacht geschonken worden aan het aspect
trillingen. De voornaamste bronnen van trillingen of de trillingsbronnen die mogelijke hinder kunnen opleveren
tijdens de bouwfase zijn het heien van de damplanken en het werfverkeer.
Indien de heiwerkzaamheden in de bouwfase binnen een afstand van 50 m van een gebouw (met of zonder
personen) plaats vinden, dienen bijzondere voorzorgsmaatregelen in acht genomen te worden teneinde
trillingshinder naar de personen in die gebouwen of structurele schade aan die gebouwen te vermijden.
Maatregelen of oplossingen om het trillingsniveau te verlagen en/of eventuele trillingshinder te vermijden, zijn
ondermeer:
• heien met een lagere valhoogte of gebruik van palen met een kleinere diameter;
• intrillen (hoogfrequent trillen);
• hydraulisch indrukken;
• boren of schroeven;
• tijdens de winter eerst de bevroren korst uitboren vooraleer het heien te starten;
Trillingshinder t.g.v. het werfverkeer wordt niet verwacht indien er geen oneffenheden zijn in de weg.
Trillingshinder of eventuele schade aan de gebouwen t.g.v. het werfverkeer is uit te sluiten door oneffenheden
in de werfweg te vermijden en de werfweg op voldoende afstand (minstens ca. 14 m) van de gebouwen te
voorzien.
Voor het verkeer van en naar de werfzone moeten in ieder geval woonkernen vermeden worden vermits door
het eventuele wegdek (klinkers en oneffenheden) en de eventuele korte afstand tot de woningen trillingshinder
en –schade niet kan uitgesloten worden. Indien het vrachtwagenverkeer in de omgeving van woningen niet
kan vermeden worden, dient trillingshinder zoveel mogelijk vermeden te worden door de aslasten te beperken,
de snelheid te beperken en eventuele beschadigingen aan het wegdek onmiddellijk te herstellen.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
34
Exploitatiefase
Tijdens de exploitatiefase, dus na uitvoering van het project wordt geen relevante geluids- of trillingsimpact
verwacht.
6.3.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten
De verschillende scenario’s voor de kanaalverbreding maken geen wezenlijk verschil uit op de
effectbeschrijving t.a.v. de geluids- en trillingsbelasting.
Wat betreft de liggingsvarianten voor de sluis van Lot, zal de geluidsverstoring en trillingshinder ter hoogte van
de bewoning tijdens de bouw van de nieuwe sluis groter zijn bij de afwaartse in vergelijking tot de opwaartse
variant. De afwaartse variant bevindt zich namelijk dichter bij de bewoning van Lot.
6.3.3 Milderende maatregelen
Tijdens de bouwfase kan geluids- en/of trillingshinder voorkomen afhankelijk van de geluidsemissie van de
bouwwerken en de afstand tot de eerste woningen. Binnen een afstand van 50 m van de bouwwerken is reële
geluidshinder te verwachten. In geval er binnen deze afstand woningen bevinden, zijn milderende maatregelen
aangewezen om de geluidshinder te beperken. Om de hinder tot een minimum te beperken kunnen
onderstaande algemene maatregelen in overweging genomen worden.
6.3.3.1 Algemene maatregelen
• zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande (natuurlijke) hindernissen die de geluidsvoortplanting
belemmeren;
• gebruik van goed onderhouden machines en gereedschap dat voldoet aan de Europese Richtlijnen;
• bij de keuze van machines dient de voorkeur gegeven te worden aan geluidsarme uitvoeringen;
• de meeste geluid producerende machines dienen zover mogelijk van de dichtstbijzijnde woningen
opgesteld te worden;
• de machines dienen zo lang in bedrijf te zijn als voor het werk noodzakelijk is. Werkzaamheden bij avond,
nacht of in het weekend dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Indien dit echter noodzakelijk is,
dienen speciale geluidsarme machines of constructiemethoden toegepast te worden;
6.3.3.2 Specifieke maatregelen t.a.v. het werfverkeer
• organisatie van werfverkeer zo ver mogelijk van bestaande woonzones;
• gebruik van goed onderhouden wegen of nieuw aan te leggen tijdelijke werfwegen;
• oneffenheden in (werf)wegen herstellen en vermijden;
• werfwegen op voldoende afstand (minstens ca. 14 m) van de gebouwen voorzien;
• snelheid van de vrachtwagens en aslasten beperken in geluidsgevoelige omgeving;
6.3.3.3 Specifieke maatregelen t.a.v. heiwerkzaamheden
De heiwerkzaamheden tijdens de bouwfase dienen:
• minstens op 40 m afstand van elk gebouw plaats te vinden teneinde trillingshinder naar de personen in
deze gebouwen te beperken;
• minstens op 50 m afstand van elk gebouw plaats te vinden teneinde structurele schade aan gebouwen te
vermijden.
Indien de heiwerkzaamheden binnen bovenvernoemde afstanden tot gebouwen plaatsvinden, dienen
bijzondere voorzorgsmaatregelen in acht genomen te worden teneinde trillingshinder naar de personen in die
gebouwen of structurele schade aan die gebouwen te vermijden. Maatregelen of oplossingen om het
trillingsniveau te verlagen en/of eventuele trillingshinder te vermijden, zijn ondermeer:
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
35
• heien met een lagere valhoogte of gebruik van palen met een kleinere diameter;
• intrillen (hoogfrequent trillen);
• hydraulisch indrukken;
• boren of schroeven;
• tijdens de winter eerst de bevroren korst uitboren vooraleer het heien te starten;
6.4 Lucht
6.4.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling
Aanlegfase
Tijdens de aanlegfase worden volgende emissiebronnen onderscheiden:
• verbrandingsgassen ten gevolge van werfmachines;
• emissies ten gevolge van werfverkeer en scheepvaarttransport;
• stofvorming ten gevolge van grondwerkzaamheden.
De emissies van verbrandingsgassen door werfmachines kunnen tijdens het functioneren van de machines
tijdelijk en zeer lokaal (op de werf) relevant zijn voor de luchtkwaliteit. De aanlegfase zal echter variëren en
gespreid worden over verschillende periodes en over verschillende locaties. De aanleg zal fluctueren op week-
, dag- en uurbasis in functie van de concrete planning. Gezien deze fluctuerende werking van de machines en
de spreiding over de aanlegfase, wordt er van uitgegaan dat de invloed op de luchtkwaliteit op jaarbasis
verwaarloosbaar is ten opzichte van andere emissies (bvb. wegverkeer) in de omgeving.
Voor de emissies van vrachtwagentransporten tijdens de aanlegfase gelden in grote lijnen dezelfde aspecten
als voor de werfmachines, en is op jaarbasis verwaarloosbaar ten opzichte van andere emissies (bvb.
algemene wegverkeer) in de omgeving.
De toename van het aantal schepen voor het transport van baggerspecie (ca. 3240 schepen over 10 jaar)
betekent in vergelijking met de huidige situatie (ca. 4000 schepen per jaar) een toename van minder dan 10%
per jaar. De effecten als gevolg van de emissies van het scheepvaarttransport gedurende de aanlegfase
worden daarom verwaarloosbaar geacht.
Stofemissies kunnen bij bepaalde activiteiten (bvb. graafwerken boven water; laden en lossen van
bouwmaterialen in bulk) en in bepaalde weersomstandigheden (droge, winderige periodes) tijdelijk wel
relevant zijn. Ze dragen bij tot de luchtverontreiniging en kunnen lokaal stofhinder veroorzaken. Momenteel
zijn er nog onvoldoende specifieke gegevens voorhanden om een representatieve kwantificering uit te voeren
voor de emissies ten gevolge van de stofvorming. Voor de activiteiten die stofemissies kunnen veroorzaken
dienen daarom de codes van goed praktijk die de stofemissies beperken (valhoogte van materialen beperken,
vrachtwagens niet overvullen, vrachtwagens afdekken voor stuifgevoelige materialen, …) te worden
gerespecteerd. Voor de baggerwerken, en andere werken die onder water gebeuren, is verspreiding van stof
niet aan de orde en is dit het effect dus verwaarloosbaar.
Exploitatiefase
Tijdens de exploitatiefase zal er door de aanpassingen aan het Kanaal naar Charleroi het goederentransport
toenemen in de toekomst. Dit zal aanleiding geven tot een wijziging in scheepvaartemissies. De emissies
werden berekend voor verschillende scenario’s in 2020 en 2040, voor de parameters stikstofoxiden (NOx), fijn
stof (TSP) en CO2. Voor het scenario middenste scenario (GE) is er in 2040 voor NOx, TSP een toename van
ca 22% van de emissies naar de lucht ten opzichte van 2013. Dit betekent een toename van 3559 kg NOx en
119 kg TSP tov 2013. Voor CO2 is er een toename van 55% van de emissies naar de lucht, nl. een toename
van 721 ton CO2. Indien de toename van dit goederentransport echter over de weg zou plaatsvinden i.p.v. met
scheepvaart, zou er meer CO2 uitgestoten worden door de vrachtwagens. Voor fijn stof zijn de verschillen
minder groot, en voor NOx–emissies is het vervoer via de weg voordeliger dan via de binnenvaart.
Vermits:
• de emissies van de scheepvaart zich op enige afstand van mogelijke receptoren (bewoning, natuur, …)
voordoen, en
• de scheepvaartemissies verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de verkeersemissies ter hoogte van de
R0/E40, en
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
36
• er in de meest realistische scenario’s RC en GE, slechts een beperkte impact op de luchtkwaliteit te
verwachten is,
kunnen we besluiten dat de emissies ten gevolge van het gewijzigd binnenvaartverkeer een verwaarloosbaar
tot gering negatief effect zal veroorzaken op de luchtkwaliteit in de omgeving.
6.4.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten
Het significantieniveau van de effecten blijft voor alle scenario’s inzake kanaalverbreding gelijk, zijnde
verwaarloosbaar.
De effecten vanuit het aspect lucht zijn eveneens gelijkaardig voor de verschillende liggingsvarianten voor de
sluis van Lot.
6.4.3 Milderende maatregelen
Voor de aanlegfase dienen voor de activiteiten die stofemissies kunnen veroorzaken (bvb. graafwerken; laden
en lossen van bouwmaterialen in bulk) de codes van goed praktijk te worden gerespecteerd die de
stofemissies beperken (valhoogte van materialen beperken, vrachtwagens niet overvullen, vrachtwagens
afdekken voor stuifgevoelige materialen, …).
6.5 Fauna en flora
6.5.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling
Aanlegfase
Tijdens de aanlegfase zal er door de verbreding van het kanaal een permanente inname zijn van gronden die
langsheen het kanaal zijn gelegen.
De totale, permanent ingenomen oppervlakte is in het geval van scenario 1 met een normaal Va-profiel
ongeveer 10 ha groter dan in het geval van het meest krappe scenario 3 (krap IV) en bedraagt respectievelijk
37,58 ha en 28,75 ha. Het ruimtebeslag van scenario 2 (krap Va) ligt daar tussenin met 32,46 ha. Hierbinnen
zit het ruimtebeslag van het kanaal zelf, de kanaaltaluds of kade, het jaagpad (3 m breed) en nog een grazige
berm van 1 m breed naast dit jaagpad.
De totale oppervlakte permanent ruimtebeslag gelegen binnen het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)
bedraagt 1,41 ha in scenario 3 (IV krap) en 1,98 ha in het geval van zowel scenario Va krap als scenario Va
normaal. Het gaat in eerste instantie om soortenrijke graslanden en in veel mindere mate om nitrofiel alluviaal
elzenbos dat ingenomen wordt binnen de grenzen van het VEN.
In de drie scenario’s bestaat tussen de 72 en de 74 % van dit ruimtebeslag uit zones die beoordeeld worden
als biologisch minder waardevol (kanaal zelf, wegen, industriële of residentiële bebouwing, akkers en
soortenarme graslanden). Het totale ruimtebeslag van vegetaties die volgens de BWK beoordeeld worden als
minstens biologisch waardevol3 bedraagt 21,73 ha in het geval van scenario 1, 19,90 ha in het geval van
scenario 2 en 18,01 ha in het geval van scenario 3.
De inname van Europese habitattypes en Regionaal Belangrijke Biotopen betreft in hoofdzaak het habitattype
6510 Laaggelegen schraal hooiland subtype Glanshaververbond dat voorkomt als soortenrijk grasland in de
kanaalbermen. Het gaat hier om 2,03 ha voor scenario 1, 1,72 ha voor scenario 2 en 1,70 ha voor scenario 3.
De verschillen tussen de scenario’s zijn beperkt wat het ruimtebeslag van dit habitattype betreft en mits het
nemen van de gepaste milderende maatregelen, kan dit habitattype op relatief korte tijd terug tot ontwikkeling
komen op de nieuwe kanaalbermen. Een zeer kleine oppervlakte van het prioritaire Europees habitattype 91E0
wordt ingenomen ter hoogte van het VEN ‘Het Grote Zenne-Berendries-Maasdalbos’.
De totale oppervlakte aan verboden te wijzigen vegetaties betreft nagenoeg uitsluitend historisch permanente
graslanden langs de kanaaloevers. De oppervlakte bedraagt 7,858 ha in het geval van scenario 1 (normaal
3 D.w.z. biologisch waardevol, biologisch waardevol met zeer waardevolle elementen en biologisch zeer waardevol.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
37
Va), 7,15 ha in het geval van scenario 2 (krap Va) en 5,93 ha in het geval van scenario 3 (krap IV). Het
ruimtebeslag van scenario 3 is 2 ha kleiner dan in het geval van scenario 1 en is in dat opzicht te verkiezen.
Wat de kleine landschapselementen betreft, zal een aanzienlijk aantal bomenrijen (populier en Gewone es)
eveneens worden ingenomen in het kader van dit project, maar er zullen opnieuw bomenrijen worden
aangeplant met inheemse, autochtone boomsoorten.
Het permanent ruimtebeslag ter hoogte van bos (cfr. Bosdecreet) is beperkt en nauwelijks verschillend tussen
de scenario’s. Het aandeel habitatwaardig bos, d.w.z. dat de aanwezige vegetaties tot een Europees
boshabitattype kunnen worden gerekend, daarbinnen is bovendien zeer beperkt.
De bestaande vispaaiplaats op de linkerkanaaloever op grondgebied van de gemeente Beersel, even
stroomopwaarts van de bestaande sluis van Lot, zal verdwijnen als gevolg van het voorliggend project.
De heraanleg van het kanaal naar Charleroi vormt een opportuniteit om de ecologische waarde van de
kanaaloevers aanzienlijk te verhogen. Dit zal een positief effect hebben op de vispopulaties in het kanaal.
Aandachtspunten voor de ontwikkeling van duurzame en gezonde vispopulaties in het kanaal Brussel-
Charleroi, waarbij alle lengteklassen voorkomen van de algemene soorten, zijn het voorzien van geschikte
paai-, opgroei- en overwinteringshabitats met daarnaast een goede waterkwaliteit.
Het verlies aan biologisch waardevolle en zeer waardevolle vegetaties wordt voor alle scenario’s beoordeeld
als matig negatief. Scenario 3 (krap IV) is vanuit dit opzicht te verkiezen aangezien de inname van waardevolle
vegetaties in dat geval zo’n 4 ha kleiner is dan in het geval van scenario 1 (normaal Va).
Er zullen in alle scenario’s compensaties en milderende maatregelen nodig zijn om het verlies aan biologisch
(zeer) waardevolle vegetaties, verboden te wijzigen vegetaties (dit is inclusief de soortenrijke graslanden
behorende tot het habitattype 6510), kleine landschapselementen (bomenrijen), bos en de vispaaiplaats te
compenseren en te milderen. Mits het nemen van milderende en compenserende maatregelen, wordt de
impact als gering negatief beoordeeld.
Door de aanleg van milieuvriendelijke oevers te integreren in het voorliggend project kan een gering tot
significant positief effect – de beoordeling is afhankelijk van de totale lengte van de milieuvriendelijke oevers
die zal worden aangelegd (ambitieniveau) – worden gegenereerd op de aquatische en oeverecotopen in het
algemeen en de watergebonden fauna (vissen, amfibieën, libellen,…) in het bijzonder.
Omwille van het ontbreken van verstoringsgevoelige gebieden en soorten ter hoogte van de bestaande en de
nieuwe sluizen en de huidige kanaaloevers enerzijds en de zeer lokale en tijdelijke aard van de
geluidsverstoring anderzijds (er zal lokaal en achteruitschrijdend worden gewerkt bij verbreding- en
verdiepingswerkzaamheden), wordt het verstoringseffect voor fauna van de bouw en afbraak van de sluizen
en van de verbreding en verdieping van het kanaal als gering negatief beoordeeld.
De effecten van de bemaling tijdens de aanleg van de nieuwe sluis van Lembeek worden beoordeeld als
significant negatief op het VEN Grote Zenne-Berendries-Maasdalbos – deelgebied aan de grens met Waals
Gewest (linkeroever kanaal). Milderende maatregelen zijn noodzakelijk. Elders worden de effecten van
verdroging tijdens de aanlegfase beoordeeld als gering tot matig negatief.
De netwerkeffecten tijdens de aanlegfase door de bouw en afbraak van de sluizen worden beoordeeld als
verwaarloosbaar: de barrièrewerking voor aquatische organismen tijdens de werkzaamheden ter hoogte van
de sluizen zal niet sterk verschillen van de actuele situatie.
Tijdens de werkzaamheden voor verdieping en verbreding van het kanaal, zal de passage voor fauna via het
water en langsheen de oevers lokaal tijdelijk worden bemoeilijkt / verbroken. Op sommige locaties impliceert
dit dat ook de begeleidende bomenrijen zullen moeten worden gekapt, wat bijvoorbeeld negatief kan zijn voor
bepaalde vleermuissoorten. Door het nemen van milderende maatregelen worden de netwerkeffecten tijdens
de aanlegfase beoordeeld als matig negatief.
Met oog op het bevorderen van de vismigratie is het aangewezen om te onderzoeken of bij de heraanleg van
de sluizen de afvoerriool of overlaat die bij elke sluis een verbinding maakt tussen het boven- en het
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
38
benedenpand niet zodanig kan worden ingericht dat deze vismigratie mogelijk maakt. Ook het langer open
zetten van de sluizen moet worden onderzocht. Zeker in het geval de ontsnipperingsmaatregelen bij de
vernieuwing van de sluizen in het voorliggend project zouden gepaard gaan met grootschalige en
gewestgrensoverschrijdende ontsnipperingsacties ter hoogte van de overige barrières in het kanaal, zou in de
toekomst een significant positief effect kunnen ontstaan voor de vismigratie. Wanneer geen milderende
maatregelen worden genomen om de vismigratie te bevorderen bij de heraanleg van het sluizencomplex, blijft
de toekomstige situatie vergelijkbaar met de actuele situatie wat de barrièrewerking voor vismigratie betreft
(verwaarloosbaar effect).
De aanpassing van de sifons die de kruising van de Zuunbeek, Zenne, Lotbeek en oude Zennearm onder het
kanaal naar Charleroi voorzien, mogen in geen geval leiden tot een verslechtering van de bestaande toestand.
Mits het nemen van milderende maatregelen (waaronder het afstemmen van de natte sectie van de sifons op
de kruissnelheid van vissen, d.w.z. stroomsnelheid in de sifon < 15 cm/s) kan in de toekomst een significant
positief effect worden gegeneerd ten aanzien van de vrije vismigratie op de Zenne, Zuunbeek, Lotbeek en de
verbinding van de oude Zennearm met de Zenne in Lembeek. Indien geen milderende maatregelen worden
genomen, waardoor de toekomstige situatie zal verslechteren t.o.v. de actuele toestand, wordt de impact als
significant negatief beoordeeld. De vrije vismigratie onder het kanaal mag niet worden gehypothekeerd voor
lange termijn.
De impact op in het water levende organismen van de verdieping en verbreding van het kanaal en de
heraanleg van de sluizen wordt onderzocht aan de hand van de impact op vissen, deze vormen samen met
vogels het hoogste niveau van het voedselweb in het kanaal. Mits het nemen van de nodige milderende
maatregelen, wordt de tijdelijke impact van de werkzaamheden in het kanaal beoordeeld als gering negatief.
Het gaat hier in eerste instantie om de effecten van de lokale verhoging van de troebelheid van het water, het
rechtstreeks inzuigen van vissen door baggerinstallaties, het vernietigen van onmisbare vishabitats en het
opzuigen van de voedselrijke bodemlaag.
Exploitatiefase
De effecten van de kanaalverdieping op de grondwaterhuishouding door het stroomopwaarts verplaatsen van
de sluis van Lembeek worden beoordeeld als significant negatief op het VEN Grote Zenne-Berendries-
Maasdalbos – deelgebied aan de grens met Waals Gewest (linkeroever kanaal). Het nemen van milderende
maatregelen wordt noodzakelijk geacht. Dit is de zone waar de belangrijkste verdrogingseffecten optreden
binnen dit project (de daling van het waterpeil bedraagt maar liefst 8,42 m in het pand tussen de bestaande
en de geplande sluis van Lembeek).
Verder treden elders nog volgende effecten op de grondwaterhuishouding op:
• Ter hoogte van het VEN Grote Zenne-Berendries-Maasdalbos – deelgebied Grote Zenne ter hoogte van
de Malakofftoren (rechteroever kanaal) zijn matig negatieve effecten niet uit te sluiten op de grondwater-
afhankelijke ecotopen (aan de voet van de steile valleirand in de omgeving van de vijvers en de Mollebeek)
als gevolg van de weliswaar beperkte daling van de grondwaterstand (0,1 à 0,2 m) in die zone;
• De effecten van de grondwaterdaling als gevolg van het voorliggend project op het Kasteeldomein van
Lembeek (linkeroever kanaal) worden verwaarloosbaar tot gering negatief ingeschat;
• De te verwachten verdrogingseffecten als gevolg van het voorliggend project op het VEN Grote Zenne-
Berendries-Maasdalbos – deelgebied Berendries (rechteroever kanaal) worden ingeschat als matig tot
significant negatief;
• De gemodelleerde grondwaterdalingen ter hoogte van de oude Zenne-arm aan de Vissersweg kunnen
matig tot significant negatieve effecten hebben op de watergebonden ecosystemen ter plaatse.
De integratie van fauna-uitstapplaatsen in het voorliggend project kan voor een reeks diersoorten een matig
tot significant positief effect genereren op de barrièrewerking van het heraangelegde kanaal naar Charleroi.
Worden er geen fauna-uitstapplaatsen gecreëerd en evenmin milieuvriendelijke, zacht hellende oevers, dan
zal de verdieping van het kanaal leiden tot matig tot significant negatieve netwerkeffecten wat het oversteken
van het kanaal door terrestrische fauna betreft.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
39
De kanaalverbreding kan in sommige zones tot gevolg hebben dat te weinig ruimte overblijft voor landdieren
die zich via de kanaalbermen verplaatsen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer actueel naast het kanaal
bijvoorbeeld al een drukke weg, of een industrie- of woongebied ligt. In dergelijke gevallen kan de ruimte die
overblijft tussen het verbrede kanaal en deze verstedelijkte zone zeer beperkt blijken en zijn milderende
maatregelen noodzakelijk om de passeerbaarheid voor terrestrische dieren langsheen de kanaaloevers- en
bermen te garanderen.
Door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen te integreren in het voorliggend project kan
een gering tot significant positief effect – de beoordeling is afhankelijk van de totale lengte van de
natuurvriendelijke oevers die zal worden aangelegd (ambitieniveau) – worden gegenereerd op de in het water
levende organismen. De bestaande vispaaiplaats die zal verdwijnen als gevolg van het voorliggend project op
de linkerkanaaloever in Beersel even stroomopwaarts van de bestaande sluis van Lot, dient te worden
gecompenseerd (= verplichte maatregel).
6.5.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten
6.5.2.1 Scenario’s kanaalverbreding
De impact als gevolg van direct ruimtebeslag is het minste groot bij scenario 3, omdat er 4 ha minder biologisch
waardevolle oppervlakte wordt ingenomen dan in het geval van scenario 1. Echter op het totaal aantal hectare
dat door het voorliggend project wordt ingenomen is dit een relatief klein verschil. Mits het nemen van de
nodige milderende en compenserende maatregelen en rekening houdend met de geplande inrichting van
natuurvriendelijke oevers, wordt deze bijkomende impact voor scenario 1 als aanvaardbaar beschouwd.
6.5.2.2 Liggingsvarianten sluis Lot
De impact op de natuurwaarden zijn het minste groot voor de afwaartse liggingsvariant 1. Mogelijke hinder en
verstoring en permanent ruimtebeslag vinden in dat geval plaats binnen verstedelijkt gebied en ook wat betreft
verdroging is dit de meest optimale variant (kanaalpeil zal in het pand tussen de huidige sluis en de nieuwe
sluis van Lot hoger te komen liggen dan actueel het geval is).
De effecten van de opwaartse liggingsvariant 2 (optie RO en LO) liggen in de lijn van die van afwaartse
liggingsvariant 1. Door de stroomopwaartse verplaatsing van de sluis zal het waterpeil over een beperkte
afstand lager zijn dan in het geval van liggingsvariant 1, wat iets minder gunstig is naar verdroging toe.
Modelleringen moeten duidelijkheid scheppen hierin, maar vermoedelijk zal het verschil met ligginsvariant 1
niet onderscheidend zijn louter op basis hiervan. Liggingsvariant 2 (RO en LO) ligt in open ruimte, wat een
grotere impact veronderstelt naar verstoring en ruimtebeslag dan in het geval van liggingsvariant 1. Het
verschil tussen de optie linkeroever en rechteroever is echter klein. In beide gevallen moet een bomenrij met
populier verdwijnen en zijn de percelen die bijkomend worden ingenomen ecologisch minder waardevol.
Het supprimeren van de sluis van Lot heeft als voordeel dat er een barrière minder zou zijn voor de vismigratie,
hoewel het feit dat in één keer een groter hoogteverschil (nl. 6,25 m) moet worden overbrugd, dat in het geval
van de andere liggingsvarianten gespreid wordt over 2 sluizen (nl. 2,55 m en 3,7 m) dan weer negatief kan
zijn. Hoewel grondwatermodelleringen meer inzicht zou kunnen brengen, wordt er op basis van expert
judgement binnen de discipline water verwacht dat het permanent verdrogingseffect door de daling van het
waterpeil van 29,3 m naar 25,6 m in het pand tussen de nieuwe sluis van Halle en de gesupprimeerde sluis
van Lot significant negatief zal zijn en onderscheidend t.o.v. de liggingsvarianten 1 en 2.
6.5.3 Milderende en compenserende maatregelen
6.5.3.1 Algemene maatregelen werfzone
De exacte afbakening van de werfzone is momenteel nog niet gekend. Enkele algemene maatregelen voor
deze werfzones zijn de volgende:
• Duidelijke fysieke afbakening van de werfzone op het terrein;
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
40
• Maximaal achteruitschrijdend werken, zodat de verstoring in de werfzone tot een minimum wordt herleid
(hierdoor wordt de verstoring van de nieuw ingerichte / aangelegde oeverdelen vermeden );
• Inname van biologisch waardevolle en zeer waardevolle percelen en ontbossing dient vermeden te worden
door plaatselijke versmalling van de werfzone. Voor een situering van deze gebieden, kan verwezen
worden naar de biologische waarderingskaart.
6.5.3.2 Compensatie voor verlies van soortenrijke graslanden in de kanaalbermen
De totale oppervlakte die permanent ingenomen wordt aan historisch permanente graslanden dient in het
kader van het stand-still-principe4 en de zorgplicht5 te worden gecompenseerd. Dit kan in de eerste plaats door
het creëren van een gunstige uitgangssituatie op de nieuwe bermen langsheen het verbrede kanaal en het
instellen van een gepast beheer op deze locaties. Wanneer op die manier te weinig oppervlakte wordt
bekomen, dienen bijkomend zones te worden gezocht voor de ontwikkeling van soortenrijke graslanden in de
directe omgeving van het projectgebied in zones die actueel nog beoordeeld worden als biologisch minder
waardevol op de Biologische waarderingskaart.
Een reeks van maatregelen tijdens de aanlegfase moet er voor zorgen dat de juiste uitgangssituatie wordt
gecreëerd, zodat – in combinatie met een gericht maaibeheer nadien – soortenrijke graslanden relatief snel
tot ontwikkeling kunnen komen:
• De toplaag (inclusief zaadbank) van de soortenrijke graslanden binnen het projectgebied dient te worden
bewaard (apart stockeren) en na de heraanleg zal deze laag gebruikt worden ter afwerking van de zones
waar dergelijke vegetaties opnieuw tot ontwikkeling kunnen komen;
• Tegengaan van bodemverdichting tijdens de werkzaamheden in de zones waar de ontwikkeling van
soortenrijke graslanden wordt beoogd (rijplaten);
• Via spontane ontwikkeling en het juiste beheer (extensief maaibeheer) zal gestreefd worden naar
soortenrijke graslandvegetaties, met ook ruimte voor structuurvariatie (incl. ruigere zones en struweel) en
aandacht voor ongewervelden (o.a. gefaseerd maaibeheer);
• Wanneer ter hoogte van de zones waar de ontwikkeling van soortenrijke graslanden wordt beoogd,
aanvullend op de spontane ontwikkeling, inzaai noodzakelijk blijkt, dan is de inzaai van Italiaans raaigras
in lage dichtheden (ca. 80 kg graszaad per hectare) aanbevolen, zodat voldoende ruimte blijft voor de
spontane vestiging van soorten;
• Afhankelijk van de locatie (bijvoorbeeld in parkachtige zones in verstedelijkt gebied) kan toch geopteerd
worden voor de inzaai van soortenrijke / bloemenrijke zaadmengsels, deze dienen dan wel inheems en
standplaatsgeschikt te zijn.
6.5.3.3 Compensatie voor verlies van bomenrijen
Bomenrijen langs het kanaal die moeten verdwijnen als gevolg van dit project, dienen opnieuw aangeplant te
worden in het projectgebied of de onmiddellijke omgeving, begeleidend aan het kanaal. Volgende zaken
dienen hierbij in acht te worden genomen:
• Tegengegaan van bodemverdichting tijdens de werkzaamheden in de zones waar de aanplant van bomen
wordt voorzien (gebruik van rijplaten);
• Mogelijk zullen ook curatieve maatregelen nodig zijn, dit impliceert het herstel van de bodem in de werfzone
na afloop van de werkzaamheden zodat de wortelgroei optimaal kan verlopen nadien;
• Kiezen voor standplaatsgeschikte, inheemse en autochtone (= streekeigen plantgoed) soorten, zoals
Gewone es, Zomer- of Wintereik, Zomer- of Winterlinde of Haagbeuk.
6.5.3.4 Boscompensatie
Er zal een boscompensatiedossier moeten worden opgemaakt voor alle tijdelijke en permanente ontbossingen
die zullen gebeuren in het kader van dit project. De boscompensatie zal bij voorkeur in natura gebeuren.
4 Dit principe stelt dat de kwaliteit en de kwantiteit van de natuur in Vlaanderen er niet op mag achteruit gaan. 5 De zorgplicht bepaalt dat iedereen die iets wijzigt zodat er een effect is op de natuur alle maatregelen moet nemen om schade te voorkomen, te beperken, of indien dat niet mogelijk is, te herstellen. De zorgplicht is een instrument dat het stand-still beginsel ondersteunt. Door iedereen zorg te laten dragen voor de natuur, mag de totale natuurwaarde er niet op achteruit gaan.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
41
Wanneer de som van alle tijdelijke en permanente ontbossingen in het kader van dit project meer dan 3 ha
bedraagt, moet de compensatie sowieso in natura gebeuren.6
6.5.3.5 Natuurvriendelijke oevers inclusief vispaaiplaatsen
De bestaande vispaaiplaats die zal verdwijnen als gevolg van het voorliggend project op de linkerkanaaloever
in Beersel even stroomopwaarts van de bestaande sluis van Lot, dient te worden gecompenseerd (= verplichte
maatregel). In andere zones geldt de aanleg van natuurvriendelijke oevers als een aanbevolen milderende
maatregel die kan leiden tot een ecologische opwaardering van het kanaal naar Charleroi.
Te denken valt aan de aanleg van plasbermen of paaiplaatsen. Om de ontwikkeling van vegetatie optimaal te
laten verlopen, dient de invloed van scheepvaart zoveel mogelijk beperkt te worden. Dit gebeurt door de
vooroever bij paaiplaatsen. Plasbermen worden bij voorkeur op luwe/rustige plekken aangelegd. Een
dergelijke goed ontwikkelde oeverzone kan dienst doen als paai-, opgroei- en overwinteringshabitat. In
hoeverre dit echter een daadwerkelijk effect heeft op de visstand in het kanaal is sterk afhankelijk van de
omvang van dit habitat.
• Oevertype ‘paaiplaats’ (zie Figuur 6.5.1)
Bij de inrichting van een paaiplaats wordt de oever ontdubbeld, waardoor er een ondiepe en rustige poel
ontstaat met natuurlijke en zacht hellende, begroeide oevers. Doel van de aanleg van het oevertype
‘paaiplaats’ is het creëren van specifieke habitats: paaiplaats voor vissen, habitat voor vislarven en
opgroeihabitat voor jonge vissen, voortplantings- en zomerhabitat voor amfibieën. De vooroever beschermt
de jonge vissen en amfibieën tegen de golfslag van het scheepvaartverkeer. Belangrijk bij de inrichting van
een paaiplek is dat er voldoende aandacht wordt besteed aan een structuurvariantie, zodat verschillende
soorten er hun plek kunnen vinden. Daarnaast is het belangrijk om zwak hellende waterbodems en taluds te
voorzien waardoor vegetatie zich eveneens spontaan kan ontwikkelen.
• Oevertype ‘plasberm’ (zie Figuur 6.5.1)
Een plasberm bestaat uit een verticale vooroever met achter de vooroever een verlaagd gedeelte dat net
onder het niveau van de waterlijn is gesitueerd. In de zone tussen de vooroever en de eigenlijke oever ontstaat
zo een ondiepe en luwe zone (plasberm) met een minimale breedte van 2 meter. In zones waar meer ruimte
beschikbaar is, kan deze ruimte tot 4 à 5 meter bedragen. De vooroever beschermt de achterliggende
onverdedigde, natuurlijke oever tegen de golfslag afkomstig van het scheepvaartverkeer. In de zone tussen
de plasberm en het maaiveld wordt een taludprofiel voorzien. Hier krijgt een zacht hellend talud de voorkeur,
om interessante soortenrijke overgangen (vochtgradiënt: nat vochtig droog) te creëren.
Paaiplaats
Plasberm
Figuur 6.5.1 Typevoorbeelden van de oevertypes ‘paaiplaats’ en ‘plasberm’ afkomstig uit de lopende streefbeeldstudie voor het Kanaal naar Charleroi: Beersel (Lot) – Sint-Pieters-Leeuw – Drogenbos.
6 Volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2014 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse
Regering van 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van
het verbod op ontbossing (BS 29/10/2014).
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
42
Op de Figuur 6.5.2 en Figuur 6.5.3 staan de zoekzones voor het creëren van natuurvriendelijke oevers- en
fauna-uitstapplaatsen aangegeven. In de zoekzones voor natuurvriendelijke oevers worden preferentieel
natuurvriendelijke oevers voorzien. Deze zoekzones werden afgebakend op basis van de Biologische
waarderingskaart en de orthofoto en zijn zones waarbinnen de kanaaloever aansluit bij een groter open
ruimtegebied of waar, zoals het geval is op de rechteroever tussen Lot en Ruisbroek, een brede, groene strook
langsheen het kanaal een verbindingsgebied (groen lint) vormt in een verstedelijkte omgeving. Andere locaties
zijn mogelijk, maar daar zullen natuurvriendelijke oevers vermoedelijk een beperktere ecologische
meerwaarde hebben en gebonden zijn aan grotere beperkingen m.b.t. ruimtebeslag. De zoekzones houden
geen rekening met de mogelijke inplanting van de sluizen volgens de verschillende scenario’s. Binnen deze
zoekzones kunnen prioriteiten worden vastgesteld voor de ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers:
• Op de oevers liggen percelen die uitmaken van het Vlaams Ecologisch Netwerk; of
• De aangrenzende percelen zijn biologisch waardevol tot zeer waardevol.
In het ideale geval kan de vochtgradiënt die langsheen de oever ontstaat door de aanleg van de
natuurvriendelijke oever doorlopen tot in de aangrenzende percelen.
Figuur 6.5.2 Zoekzones voor het creëren van natuurvriendelijke oevers en fauna-uitstapplaatsen (Lembeek, Halle)
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
43
Figuur 6.5.3 Zoekzones voor het creëren van natuurvriendelijke oevers en fauna-uitstapplaatsen (Lot, Ruisbroek)
Ter hoogte van de natuurvriendelijke oevers moet zeer omzichtig te werk worden gegaan bij de
baggerwerkzaamheden, zodat eventuele schade aan de oevers wordt uitgesloten. Eventueel moet hiervoor
apart materieel worden ingezet, waarmee nauwkeuriger kan worden gewerkt. Actueel beperken de
baggerwerkzaamheden zich reeds tot de eigenlijke vaargeul en worden de oevers ongemoeid gelaten, hier
worden bijgevolg geen moeilijkheden verwacht. Volgens de bijlage van de Code van goede natuurpraktijk voor
waterlopen kunnen onderhoudsbaggerwerken op het kanaal naar Charleroi het hele jaar door.
De paaiplaatsen met vooroever worden sowieso niet meegenomen in het algemene baggerschema van het
kanaal. Via een jaarlijkse controle zal worden nagegaan of de instroom naar de vispaaiplaatsen vrij moet
worden gemaakt van slib. De rest van de paaiplaats wordt ook gecontroleerd op aanslibbing. Enkel wanneer
de aanslibbing een probleem vormt voor het goed functioneren van de paaiplaats als ecologisch systeem7,
dient slib te worden verwijderd. Dit dient ruimtelijk gefaseerd en omzichtig te gebeuren, met klein materieel
waarmee nauwkeurig kan worden gewerkt, zodat de schade aan de natuurvriendelijke oevers etc. wordt
geminimaliseerd. Deze werkzaamheden dienen te gebeuren buiten het broed- en paaiseizoen, dus in de
periode van 1 augustus tot 15 maart.
6.5.3.6 Fauna-uitstapplaatsen
Een aantal zones binnen het projectgebied komt specifiek in aanmerking voor het integreren van fauna-
uitstapplaatsen in de oevers. Figuur 6.5.2 geeft een aantal zones weer binnen het projectgebied waar fauna-
uitstapplaatsen zinvol zijn. Deze komen grotendeels overeen met de zones voor de natuurvriendelijke oevers.
Natuurvriendelijke oevers hebben een grotere ecologische meerwaarde dan fauna-uitstapplaatsen op zich en
kunnen – mits de nodige aandacht ervoor – ook dienst doen als fauna-uitstapplaats. De overlap tussen de
zones voor natuurvriendelijke oevers en fauna-uitstapplaatsen moet als volgt worden geïnterpreteerd:
wanneer in deze zones natuurvriendelijke oevers niet mogelijk zijn, zouden minstens fauna-uitstapplaatsen
moeten kunnen worden geïntegreerd in de oevers.
7 Slibaccumulatie in de paaiplaats kan aanleiding geven tot zuurstoftekorten, bevriezing ten gevolge van het ondiepe water
in de paaiplaats, isolatie van de paaiplaats van de waterloop (toegang geblokkeerd).
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
44
6.5.3.7 Maatregelen voor sifons van kruisende waterlopen
Bij de aanpassingen aan sifons van de kruisende waterlopen moet met volgende zaken rekening worden
gehouden:
• De natte sectie van de sifon moet voldoende groot zijn zodat de stroomsnelheden in de sifon niet hoger
zijn dan 15 cm/s;
• Geen obstakels (zoals stuwen) aanwezig direct beneden- of bovenstrooms van de sifon. Uitzondering kan
gemaakt worden voor drijfvuilroosters, maar hier dient de afstand tussen de spijlen voldoende groot te zijn
waarbij erover gewaakt wordt dat de vuilroosters geen veranderingen in het stroompatroon veroorzaken.
Dit impliceert ook dat ophoping van drijfvuil voor de roosters dient te worden gemeden door regelmatig
onderhoud;
• Geen hoogteverschil tussen wateroppervlakte van de beek en de in- of uitstroomopening van de sifon (geen
vervallen);
• Vermijden aanwezigheid van blad-, planten- of huishoudelijk afval rondom de in- of uitstroomopening van
de sifon;
• Voldoende waterdiepte in de sifon;
• Vermijden van gladde oppervlakken in de sifon en op de bodem van de watergang bij in- of
uitstroomopening;
• Voorzien van rustplaats voor migrerende vissen in de omgeving van de sifon;
• Voorzien van lokstroom zodat vissen ingang van de sifon kunnen vinden.
6.5.3.8 Verzekeren vrije vismigratie ter hoogte van bestaande mondingen van beken in het kanaal
Bij de heraanleg van het kanaal moet ook vrije vismigratie tussen het kanaal en de beken die actueel
uitmonden in het kanaal worden verzekerd. De vissen moeten op elk moment vanuit het kanaal de beken vrij
kunnen opzwemmen, zodat de verbinding met de paai- en opgroeigebieden wordt verzekerd (o.a. voor paling
relevant). Er moet worden vermeden dat nieuwe vismigratieknelpunten worden gecreëerd bij de heraanleg
van het kanaal.
6.5.3.9 Bevordering van de passeerbaarheid van de kanaaloevers voor terrestrische dieren
Als milderende maatregel voor de verbreding van het kanaal kan het in bepaalde zones (nl. waar de open
ruimte naast het kanaal actueel al beperkt is) noodzakelijk zijn om de smallere oeverstrook of smallere
kanaalbermen die overblijven na de kanaalverbreding specifiek te gaan inrichten, zodat dieren die zich op het
land voortbewegen (in eerste instantie kleine zoogdieren en ook amfibieën) toch voldoende schuil- en
doorgangmogelijkheden blijven vinden via de kanaaloevers. Dit kan bijvoorbeeld door het aanbrengen van
een stronkenwal, ecorichel (rij van zware breukstenen) of geschrankte schanskorven met breuksteen,… Deze
maatregel dient te worden uitgevoerd in overleg met het Agentschap voor Natuur en Bos.
Bij de vernieuwing van de bruggen over het kanaal dient in het ontwerp een voldoende brede droge
oeverstrook onder de bruggen te worden voorzien in functie van de passage van terrestrische dieren.
6.5.3.10 Milderende maatregelen m.b.t. de waterhuishouding
De effecten van de kanaalverdieping door het stroomopwaarts verplaatsen van de sluis van Lembeek worden
beoordeeld als significant negatief op een deel van het Vlaams Ecologisch Netwerk (Grote Zenne-Berendries-
Maasdalbos) aan de grens met Waals Gewest (linkeroever kanaal). Het verleggen van de sluis net
stroomopwaarts van de bestaande sluis i.p.v. tegen de taalgrens aan wordt als een bindende milderende
maatregel binnen de discipline fauna en flora aanzien. De effecten op het VEN Grote Zenne-Berendries-
Maasdalbos – deelgebied aan de grens met Waals Gewest (linkeroever kanaal) worden hierbij herleid van
significant negatief naar gering tot matig tot negatief. Op basis van o.a. een terreinbezoek in de het kader van
voorliggend milieueffectrapport kan er namelijk gesteld worden dat de elementen van Dotterbloemgraslanden
niet aanwezig zijn en dat de zone die door de variant beïnvloed wordt eerder geringe ecologische waarden
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
45
bezit. Bijgevolg worden er rekening houdend met deze milderende maatregel ten aanzien van het VEN geen
aanzienlijke effecten verwacht.
Verder zijn de milderende maatregelen die worden vooropgesteld in de discipline water ook relevant voor
fauna en flora. Hieronder worden de belangrijkste zaken aangehaald (zie discipline water voor verdere
uitwerking):
• De impact van bemalingen bij de aanleg van de sluizen op de ecosystemen in de omgeving van het
projectgebied dient te worden beperkt (retourbemaling);
• Het risico op verontreiniging bij bagger- / graafwerkzaamheden (kanaalbodem) dient te worden
geminimaliseerd (aanlegfase);
• Nauwgezette monitoring basisafvoer Zenne tijdens de bemalingen (aanlegfase);
• Het risico op verontreiniging bij de onderhoudswerkzaamheden (baggerwerkzaamheden) dient te worden
geminimaliseerd (exploitatiefase);
6.5.3.11 Verlichting
Gezien de (potentiële) verbindingsfunctie van het kanaal en de kanaaloevers voor o.a. vleermuizen, is het
aangewezen dat bij de heraanleg van de infrastructuur en verlichting preventief een aantal maatregelen
worden genomen om de negatieve effecten van lichtverstoring op fauna te beperken. Het toepassen van de
principes van goed verlichten en het gebruik van verlichting met een aangepaste golflengte, kan leiden tot een
verbetering van de actuele situatie (gering tot matig positief effect).
6.6 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
6.6.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling
Aanlegfase
Tijdens de werkzaamheden zal er een tijdelijke impact zijn op de landschapsbeleving en perceptie door de
aanwezigheid van graafmachines, rustverstoring, het af en aanrijden van vrachtwagens,
baggerwerkzaamheden, etc.
De verstoring van de landschapsbeleving en perceptie ten gevolge van de werkzaamheden voor de verdieping
en verbreding van het kanaal wordt verwaarloosbaar tot gering negatief beoordeeld. De reikwijdte van het
effect wordt bepaald door de openheid van het aanpalend landschap en de aanwezigheid van
erfgoedwaarden.
Mede omwille van de tijdelijke aard van de werken wordt er geen betekenisvolle aantasting van de
landschapsbeleving en perceptie in de aanwezige ankerplaats en relictzones verwacht ten gevolge van de
afbraak en bouw van de sluizen (verwaarloosbaar tot gering negatief effect).
Exploitatiefase
Met uitzondering van sluis Ruisbroek (= sluis 9) is er geen bouwkundig erfgoed aanwezig binnen de
uitbreidingscontouren van het kanaal. Het verdwijnen van deze sluis kan als matig negatief beoordeeld
worden. Bij de verbreding van het kanaal kan het ook noodzakelijk zijn om de Malheidebrug, een onderdeel
van de vastgestelde ankerplaats ‘Hallerbos, Lembeekbos, Maasdalbos te Halle en Beersel’ af te breken. Het
verlies van deze voetburg met een unieke voorgespannen betonnen constructie wordt eveneens beoordeeld
als significant negatief. Voor de afbraak van de Malheidebrug en sluis 9 zal een stedenbouwkundige
vergunning nodig zijn en dient Onroerend Erfgoed om advies gevraagd te worden.
Met de verbreding van het kanaal kunnen wel kleine landschapselementen (kle’s) die langs het kanaal
aanwezig zijn, mogelijks verdwijnen. Het verlies van kle’s wordt als een verarming van de landschapsstructuur
gezien. Mede hierdoor treedt er ook een effect op de relictzone ‘Zennebeemden ten zuiden van het Brussels
Gewest’ en de vastgestelde ankerplaats ‘Hallerbos, Lembeekbos, Maasdalbos te Halle en Beersel’ op. Het
effect wordt daarom als matig negatief beoordeeld. Milderende maatregelen zoals een heraanplanting zijn
noodzakelijk.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
46
De bodemopbouw langs het kanaal is op de meeste plaatsen opgehoogd door aarde die bij het graven van
het kanaal werd opgevoerd op het bestaande maaiveld. Er is dus een beschermende buffer aanwezig op
onderliggende archeologische lagen. In de zones langsheen het kanaal kan een goed bewaard archeologisch
profiel verwacht worden. Verstoring hiervan (door graafwerken of wijzigingen van de grondwaterstand) wordt
significant negatief geacht. Milderende maatregelen zijn noodzakelijk om een ongedocumenteerd verlies van
het archeologisch erfgoed te vermijden op de locaties waar de bodem verstoord zal worden of waar de
grondwatertafel zal wijzigen.
De perceptie en landschapsbeleving na de verbreding van het kanaal zal gelijkaardig blijven (verwaarloosbaar
effect) of zelf beter worden (positief effect) mits een aantrekkelijke inrichting voor recreanten (fietsers,
wandelaars, vissers) en de aanwezigheid van natuurvriendelijke oevers. Ook het landschappelijk effect van
de nieuwe sluizen die op een andere locatie worden gebouwd en omgeven zullen worden met een omheining
wordt als verwaarloosbaar beoordeeld.
De aanleg van milieuvriendelijke oevers resulteert in een geleidelijke overgang tussen het kanaal en het
omliggende landschap. Het effect ten aanzien van de landschapsbeleving en perceptie wordt gering tot matig
positief beoordeeld. Door de milieuvriendelijke oevers te laten aansluiten op bestaande (of voormalige)
doorlopende groenstructuren, zal de landschapsecologische structuur versterkt worden (matig positief effect).
De heraanleg van de oevers biedt de mogelijkheid om het versnipperingseffect dat het kanaal momenteel
heeft te verminderen. Ten aanzien van de landschappelijke structuur en relaties wordt dit als gering tot matig
positief beoordeeld.
6.6.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten
6.6.2.1 Scenario’s kanaalverbreding
Het berekende ruimtebeslag ter hoogte van de ankerplaats is het minste groot voor scenario 3, gevolgd door
scenario 1. Het verschil is echter niet aanzienlijk tussen de verschillende scenario’s. Naar landschapsbeeld
en –structuur toe worden de drie scenario’s als gelijkaardig beschouwd. Ook naar visuele perceptie van het
kanaal vanuit de ankerplaats, worden de drie scenario’s als gelijkaardig beoordeeld.
Voor de relictzones is het verschil tussen de 3 scenario’s verwaarloosbaar.
Wat betreft de kleine landschapselementen (kle’s) zijn de verschillen tussen de scenario’s eveneens beperkt.
De inname van kle’s is het minste groot bij scenario 3, gevolgd door scenario 1. Voor kle’s die verdwijnen,
geldt voor de 3 scenario’s dat een heraanplanting van een bomenrij langs het kanaal, in het beste geval op de
plaatsen waar deze verloren gaan, het effect kan milderen.
6.6.2.2 Liggingsvarianten sluis Lot
In de omgeving van de sluis van Lot is geen beschermd erfgoed aanwezig en zijn geen ankerplaatsen of
relictzones afgebakend. Ongeacht de positie van de nieuwe sluis wordt er dus geen beschermd erfgoed
beïnvloed. Bij liggingsvariant 2 (RO en LO) komt de sluis echter meer in open ruimte gebied te liggen. Terwijl
liggingsvariant 1 meer aansluit bij het verstedelijkt weefsel van de kern van Lot. Vanuit dit aspect geniet
liggingsvariant 1 een lichte voorkeur.
Door het supprimeren van de sluis van Lot verdwijnt de sluisinfrastructuur volledig maar zal door de verlaging
van het waterpeil indirect een invloed op het landschap optreden. Uit de discipline fauna en flora blijkt dat de
invloed van deze variant op landschapsecologie als significant negatief beoordeeld kan worden.
6.6.3 Milderende en compenserende maatregelen
Vóór de sloop van de Malheidebrug en sluis Ruisbroek (= sluis 9) dient een grondige erfgoedkundige
beschrijving uitgevoerd te worden. Op die manier kan de erfgoedwaarde uitvoerig gedocumenteerd worden
en aldus in naslagvorm behouden blijven.
De werken langsheen het kanaal en in de omgeving van de stadskern van Halle, Lot en Ruisbroek moeten
vooraf gegaan worden door een archeologisch bureauonderzoek. Op basis van dit onderzoek kan een
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
47
inschatting gemaakt worden van welke archeologische waarden er verwacht kunnen worden en welk type
vervolgonderzoek (karterend booronderzoek, prospectiemethodes met ingreep in de bodem, …) eventueel
wenselijk is. Een dergelijk onderzoek wordt ook geadviseerd voor de omgeving van het kasteeldomein in
Lembeek en de steengroeve in Rodenem. De zones waar de grondwaterverlaging zal optreden, dienen ook
met aandacht voor archeologie te worden bekeken. Wanneer er archeologische erfgoedwaarden vastgesteld
worden, die in situ niet behouden kunnen worden, moet een opgraving en documentatie ervan gebeuren.
Waar landschappelijk waardevolle kleine landschapselementen verloren gaan, moeten deze opnieuw worden
aangeplant en dit bij voorkeur ter hoogte van de locaties of in de onmiddellijke omgeving waar ze verloren
gaan.
6.7 Mens – socio-organisatorische aspecten, hinder, gezondheid
6.7.1 Conclusie effectbeschrijving en –beoordeling
Aanlegfase
In functie van de bouw van de nieuwe sluis van Ruisbroek zullen er 4 woningen verdwijnen. De woningen zijn
eigendom van W & Z. Dit verlies wordt als matig negatief beoordeeld. Het voorzien van een duidelijke
communicatie naar de bewoners van deze woningen is noodzakelijk. Wat de overige nieuwe sluizen betreft,
blijft het ruimtebeslag beperkt tot de bestaande kanaaloever, waarbij er geen of te verwaarlozen menselijke
functies verloren gaan.
De grootste oppervlakte aan menselijke functies die met de verbreding van het kanaal wordt ingenomen,
betreft industrieterrein. In geen enkel van de gevallen komt de exploitatie van de bedrijven in het gedrang door
het ruimtebeslag (verwaarloosbaar). Voorwaarde is wel dat de ontsluiting gegarandeerd blijft. Het ruimtebeslag
op andere menselijke functies wordt, afhankelijk van het scenario voor de verbreding van het kanaal,
verwaarloosbaar tot matig negatief beoordeeld. Milderende maatregelen zijn aangewezen. Er kan wel gesteld
worden dat bijna de volledige oppervlakte die ingenomen wordt, deel uit van het openbaar domein. Enkel in
scenario 1 ( 492 m²) en scenario 2 (140 m²) worden op de linkeroever van het kanaal ter hoogte van het
bedrijventerrein Heideveld Huizingen privé gronden aangesneden.
In relatie tot de liggingsvarianten voor de sluis van Lot, is er lokaal wel een verschil in ruimte-inname. De
opwaartse variant, waarbij de sluis op de rechteroever wordt voorzien, heeft de minste impact tot gevolg voor
de zone “centrum Lot”. In de afwaartse variant en opwaartse variant (LO) moeten de schepen de sluis in een
rechte lijn kunnen binnenvaren. Dit heeft tot gevolg dat de inname ter hoogte van het centrum van Lot groter
is dan bij de opwaartse variant optie rechteroever. Bovendien is na recent ontwerpend onderzoek (mei 2016)
ook gebleken dat de mogelijkheden voor het bouwen van een nieuwe sluis en het voorzien van een nieuwe
fietsverbinding groter zijn bij de opwaartse variant (optie rechteroever). Bij supprimatie van de sluis van Lot
worden geen menselijke functies ingenomen zodat het supprimeren van de sluis Lot een lichte voorkeur geniet,
gevolgd door de opwaartse variant (optie rechteroever).
Voor het bouwen van nieuwe sluizen zijn tijdelijke bemalingen noodzakelijk. Dit kan op sommige locaties tot
verdroging van landbouwteelten leiden (gering tot significant negatief). Milderende maatregelen zoals
retourbemaling kunnen het effect vermijden.
De impact op ruimtelijke kwaliteit ten gevolge van de aanlegfase van het project is verwaarloosbaar wat betreft
de luchtkwaliteit. Voor de activiteiten die stofemissies kunnen veroorzaken dienen de codes van goed praktijk
die de stofemissies beperken gerespecteerd te worden.
Om geluids- en trillingshinder te beperken worden enkele milderende maatregelen voorgesteld (zie discipline
geluid). Een goede communicatie over het project met de omwonenden is tevens vereist. In relatie tot de
liggingsvarianten voor de sluis van Lot, zal de hinder naar de omwonenden minder groot zijn bij de opwaartse
variant (zowel optie RO als LO) als bij de afwaartse variant. De afwaartse variant komt namelijk ter hoogte van
de woonkern van Lot liggen, terwijl de opwaartse variant verder stroomopwaarts van de bestaande sluis en
bijgevolg van de woonkern van Lot wordt gebouwd.
Om het risico op zettingen ten gevolge van tijdelijke bemalingen te vermijden, moeten maatregelen genomen
worden.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
48
De hinder voor de scheepvaart blijft beperkt door eerst de nieuwe sluis te bouwen en vervolgens de bestaande
sluis af te breken. Ook bij de verdieping en verbreding van het kanaal en bij de aanleg van de oevers zal de
doorgang voor de scheepvaart steeds gegarandeerd blijven (verwaarloosbaar effect).
Met de aanpassingswerken aan het kanaal zal ook getracht worden om het kanaal beter te integreren in zijn
omgeving. Dit zal gedaan worden door aangepaste oevers te voorzien, afhankelijk van de aangrenzende
functie (bedrijven, wonen of open ruimte) langs het kanaal. Dit effect wordt positief geacht.
Tijdens de werkzaamheden zal de functionele en recreatieve fietsroute op het jaagpad van de rechteroever
niet of slechts tijdelijk, onderbroken worden (verwaarloosbaar effect). Het jaagpad op de linkeroever zal wel
tijdelijk onderbroken worden (matig negatief effect). Een omleidingsroute met de nodige signalisatie dient
voorzien te worden.
Wat betreft leidingen worden geen effecten verwacht ten aanzien van hoogspanningsleidingen. Fluxys
leidingen die zich binnen de zone bevinden die nodig is voor de verbreding van het kanaal zullen verplaatst
worden. Hetzelfde geldt voor de leidingen die het kanaal kruisen en onvoldoende diep liggen bij een verdieping
van het kanaal. Mits het verplaatsen over verdiepen van deze leidingen worden er geen effecten op Fluxys
leidingen verwacht.
Exploitatiefase
De effecten van de kanaalverdieping op de grondwaterhuishouding door het stroomopwaarts verplaatsen van
de sluis van Lembeek worden beoordeeld als matig tot significant negatief voor landbouwpercelen waarbinnen
de grondwaterverlaging plaats vindt. Het nemen van milderende maatregelen wordt noodzakelijk geacht.
Wat betreft de scheepvaarttrafiek wordt in het Regional Communities scenario8 verwacht dat het aantal
scheepspassages in 2014 te Ruisbroek in vergelijking met 2010 (4369) gevoelig terug loopt. Dit is het
gecombineerd effect van een beperkte daling van de trafieken (in tonnen) en een aanzienlijke
schaalvergroting. In het Global Economy scenario9 en zeker in hoge groei scenario neemt het aantal schepen
tegen 2040 wel toe. In deze scenario’s compenseert de groei van de trafieken het effect van de
schaalvergroting in de binnenvaart. De trafiekwijzigingen op het kanaal naar Charleroi impliceren een
vermindering van het vrachttransport over de weg en het spoor. Eén schip van 1350 ton betekent dat er 68
vrachtwagens minder over de weg hoeven te gaan of 45 wagons minder over het spoor. Naast het ontlasten
van de infrastructuren levert het transport over het water ook een bijdrage aan het milieu-aspect (minder CO2-
uitstoot) en het veiligheidsaspect op de weg.
Bij de toekomstige aanpassing van de bruggen over het kanaal zal erop toegezien te worden dat de
oversteekbaarheid van het kanaal wordt behouden, dat oversteekplaatsen worden voorzien op logische
plaatsen en in samenhang met de omgeving. Vermits geen functionele verbindingen onderbroken zullen
worden, wordt de impact op het wegennetwerk als verwaarloosbaar effect beoordeeld.
Wat betreft de fiets- en voetgangersverbindingen worden verbeteringen verwacht. Zo zal het gebruikscomfort
van de fietsers en voetgangers verbeteren en wordt er op de rechteroever die onderdeel is van het fiets-Gen
een breder jaagpad voorzien. Deze aanpassingen worden gering tot significant positief beoordeeld.
Domino-effecten ten gevolge van zware ongevallen met scheepstransporten op de aangrenzende Seveso-
inrichtingen zijn mogelijk maar geven geen aanleiding tot een significante verhoging van het risico van die
Seveso-inrichtingen. De voorwaarde is wel dat het scheepvaartverkeer van transporten met gevaarlijke stoffen
niet aanzienlijk toeneemt.
8 Het Regional Communities (RC) scenario is gebaseerd op een wereld van geïsoleerde handelsblokken die voortvloeit uit het behoud
van landen aan de nationale soevereiniteit. Binnen een handelsblok groeit de handel door samenwerking, maar tussen de blokken blijven handelsbarrières bestaan. Er komt geen mondiaal klimaatbeleid, maar er is wel sprake van een effectief nationaal milieubeleid per land. Het Regional Communities scenario vertaalt zich in beperkte economische groei, een quasi status quo van de vervoersprestaties (en zelfs een daling van het goederenvervoer) en een beperkte milieudruk. 9 Het Global Economy (GE) scenario gaat uit van een wereldwijde handelsliberalisatie en een oostwaartse uitbreiding van de EU. Anders
dan in het Strong Europe scenario is er geen effectief internationaal klimaatbeleid van kracht waardoor de mondiale handel niet wordt onderworpen aan milieurestricties. Het Global Economy scenario vertaalt zich in een hoge economische groei, een gevoelige toename van de vervoersprestaties (zowel personen- als goederenvervoer) en een hoge milieudruk.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
49
6.7.2 Beoordeling scenario’s en liggingsvarianten
De effecten van ruimtebeslag binnen de discipline mens zullen het grootst zijn voor scenario 1, gevolgd door
scenario 2 en 3. Wat betreft de inname van landbouwgrond, zal het effect het minste groot zijn in scenario 3.
Toch is de globale inname van landbouwgrond voor de 3 scenario’s beperkt en te beoordelen als gering
negatief effect. De resterende perceelsoppervlakte kan door de landbouwer(s) verder geëxploiteerd worden.
Doordat het Va alternatief een grotere schaalvergroting toelaat dan het IV alternatief, ligt het aantal schepen
in dit alternatief gevoelig lager dan in het IV alternatief.
De verbreding van de vaarweg van een krap profiel naar een normaal profiel leidt slechts tot een beperkte
winst in reistijd (5-15 minuten, zowel voor klasse IV als voor klasse Va, voor alle trafiekscenario’s).
De effecten op de menselijke functies zijn grotendeels gelijkaardig voor de liggingsvariant op- of afwaarts de
bestaande sluis van Lot. Hierbij dient wel aangehaald dat de opwaartse variant, waarbij de sluis op de
rechteroever wordt voorzien, de minste impact tot gevolg heeft voor de zone “centrum Lot”. In de afwaartse
variant en opwaartse variant (LO) moeten de schepen de sluis in een rechte lijn kunnen binnenvaren. Dit heeft
tot gevolg dat de inname ter hoogte van het centrum van Lot groter is dan bij de opwaartse variant optie
rechteroever. Bovendien is na recent ontwerpend onderzoek (mei 2016) ook gebleken dat de mogelijkheden
voor het bouwen van een nieuwe sluis en het voorzien van een nieuwe fietsverbinding groter zijn bij de
opwaartse variant (optie rechteroever). Bij supprimatie van de sluis van Lot worden geen menselijke functies
ingenomen zodat het supprimeren van de sluis Lot een lichte voorkeur geniet, gevolgd door de opwaartse
variant (optie rechteroever).
De sluizen op het kanaal tussen Brussel en Charleroi vormen de grootste beperking op de reistijd. Het
supprimeren van een sluis zou de reisduur aanzienlijk verkorten, namelijk zo’n 20 minuten op de totale reistijd.
6.7.3 Milderende en compenserende maatregelen
De effecten op menselijke functies vereisen mildering in de vorm van compensatievergoedingen voor verloren
of beschadigde eigendommen en een degelijk communicatieplan.
De eigenaars, gebruikers en pachters van de percelen, die aangesneden zullen worden in de aanlegfase,
moeten ruim op voorhand geïnformeerd worden over het aanvangstijdstip en de duur van de werken.
Het terrein dient na de werken in de oorspronkelijke (milieuhygiënische) staat terug hersteld te worden.
Opslag van niet verontreinigde grond kan - na grondig onderzoek - in agrarisch gebied enkel op percelen
met stortgebied voor huisafval en niet giftige stoffen als hoofdbestemming en als er geen ander alternatief
dan landbouwgrond beschikbaar is.
Er mag geen bijkomend ruimtebeslag ten aanzien van agrarisch gebied optreden voor compensaties in
functie van natuur
Bij de aanleg van de sluizen dient waar nodig de impact van bemalingen op landbouw in de omgeving van het
projectgebied te worden beperkt door middel van retourbemaling.
Naast de voorgestelde milderende maatregelen in de discipline geluid en trillingen m.b.t. de mildering van
geluids- en trillingshinder tijdens de aanlegfase is het zeer belangrijk de omwonenden correct te informeren
over de voortgang van de aanlegwerkzaamheden, de te verwachten hinder en de maatregelen om hinder te
beperken.
Gezien de onzekerheid in de berekeningen van de bemalingsinvloed en de mogelijk te verwachten zettingen,
dienen ter hoogte van de gebouwen die zich binnen of nabij de invloedstraal van de bemaling bevinden,
zettingsmetingen uitgevoerd te worden en de grondwaterverlaging gemonitord te worden met een peilbuis.
Het is tevens aangewezen om voor de aanvang van de werken een plaatsbeschrijving te laten uitvoeren in
desbetreffende gebouwen. Deze maatregelen moeten ertoe bijdragen het risico op het optreden van zettingen
te vermijden.
Er dient een omleidingsroute voorzien te worden. Dit dient tijdig en duidelijk aangegeven te worden met de
nodige signalisatie.
Wat betreft de aanwezige Seveso-inrichtingen geldt de voorwaarde dat het scheepvaartverkeer van
transporten met gevaarlijke stoffen niet aanzienlijk mag toenemen.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
50
Een mogelijke milderende maatregel om het effect van de kanaalverdieping door het stroomopwaarts
verplaatsen van de sluis van Lembeek ten aanzien van landbouw te beperken, bestaat erin om de sluis net
stroomopwaarts van de bestaande sluis aan te leggen i.p.v. tegen de gewestgrens aan.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
51
7 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN
Ten aanzien van de aspecten “bodem” en “geluid en trillingen” worden er geen grensoverschrijdende
effecten verwacht. Ook op de omwonenden van het kanaal (=mens) in Wallonië en Brussel worden er geen
effecten verwacht. De verstoringseffecten (geluid, stof, slijk) zijn hier niet grensoverschrijdend van aard.
Daar het kanaal vanuit Vlaams grondgebied verder doorloopt op Brussels en Waals grondgebied, kan er
gesteld worden dat emissies van de scheepvaart zich ook deels zullen verspreiden op Brussels en Waals
grondgebied. Wat betreft het Brussels gewest, zijn de scheepvaartemissies echter verwaarloosbaar ten
opzichte van de verkeersemissies ter hoogte van de R0/E40. Bovendien is er in de meest realistische
scenario’s, slechts een beperkte impact op de luchtkwaliteit te verwachten. Bijgevolg kan er besloten worden
dat de emissies ten gevolge van het gewijzigd binnenvaartverkeer een verwaarloosbaar tot gering negatief
effect zal veroorzaken op de luchtkwaliteit op Waals en Brussels grondgebied.
Als gevolg van de verlaging van het waterpeil van het kanaal in het pand Halle-Lembeek, in combinatie met
het aanleggen van een nieuwe sluis te Lembeek dichter tegen de gewestgrens, is een permanente verlaging
van het grondwaterpeil over de gewestgrens heen niet uitgesloten. Op basis van de modelleringsresultaten
kan echter duidelijk afgeleid worden dat zowel in aanlegfase (bemaling voor aanleg nieuwe sluis van Lembeek
d.m.v. volledig drooggelegde sluiskolk) als in exploitatiefase (permanente verlaging waterpeil in pand nieuwe
sluis Lembeek - bestaande sluis Lembeek – sluis Halle) de wijzigingen in
grondwaterstijghoogte/grondwaterpeil verwacht kunnen worden.
Ten aanzien van de natuurwaarden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest, worden er
geen directe effecten (=ruimtebeslag) verwacht. Biotoopwijziging ten gevolge van verdroging op de gebieden
ten zuiden van de taalgrens door de daling van het grondwaterpeil als gevolg van de daling van het waterpeil
in het kanaal net ten noorden van de taalgrens is niet uitgesloten. Dit hangt samen met de verplaatsing van
de sluis van Lembeek in zuidelijke richting. Om deze impact te milderende is echter wel een liggingsvariant
voorgesteld als milderende maatregel. De effecten inzake grondwaterstandsdaling reiken in dat geval niet
meer tot over de gewestgrens.
Wat betreft netwerkeffecten, kan er aangegeven worden dat er zowel op Brussels als op Waals grondgebied
nog vismigratieknelpunten gesitueerd zijn. Idealiter worden deze vismigratieknelpunten, in het licht van de
Europese wetgeving, ook aangepakt, zodat op termijn een volledig vrije vismigratie mogelijk is over het
volledige kanaal.
In het Brussels gewest is in de omgeving van het kanaal het beschermd landschap ‘Vogelzang’ gelegen. De
effecten van het project ten aanzien van dit beschermd landschap worden verwaarloosbaar geacht gezien het
ruimtebeslag van de verbreding van het kanaal beperkt blijft, de visuele effecten niet ver reiken door het
gesloten landschap en de huidige staat van het landschap ter hoogte van het kanaal reeds verstoord is.
In het zuiden van het projectgebied zijn vanuit het Waals gewest zowel de verbreding van het kanaal als de
bouw en exploitatie van de nieuwe sluis Lembeek zichtbaar. Gezien de landschappelijke verstoring hiervan
beperkt wordt geacht en gezien de afwezigheid van waardevol erfgoed, wordt het grensoverschrijdend effect
als verwaarloosbaar beoordeeld.
Bij de effecten op mens tijdens de exploitatiefase, zullen de verwachte trafiekwijzigingen op het kanaal ook
op het Waals en Brussels gewest hun weerslag hebben. Het betreft een trafiekstijging op het kanaal en een
trafiekdaling voor goederentransport over wegen- en spoorwegennet.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
53
8 SYNTHESE EFFECTEN EN EINDBEOORDELING
Voorliggend project-MER is het resultaat van een intensief effectenonderzoek voor de milieudisciplines
bodem, water, lucht, geluid, flora/fauna, landschap/bouwkundig erfgoed/archeologie en mens. Naast een
transparante beoordeling van milieueffecten aan de hand van het beoordelingskader dat reeds in de
kennisgeving werd voorgesteld én het maximaal milderen van de milieu-impact van voorliggend project lag de
focus van het effectenonderzoek op het detecteren van relevante verschillen in milieu-impact tussen de 3
onderzochte scenario’s voor de verbreding van het kanaal enerzijds en de 3 onderzochte varianten (2
liggingsvarianten en de supprimatie) voor de sluis van Lot.
Globaal zal het geoptimaliseerd project (dit is het project inclusief de voorgestelde milderende
maatregelen die achteraan dit hoofdstuk worden opgelijst) aanleiding geven tot hoogstens gering
negatieve effecten, met uitzondering van de permanente verdrogingseffecten als gevolg van de
permanente verlaging van het waterpeil met ruimt 1 m in het kanaalpand tussen Halle en Lembeek.
De effecten van de kanaalverdieping in combinatie met het stroomopwaarts verplaatsen van de sluis van
Lembeek worden als significant negatief beoordeeld ten aanzien van het VEN-gebied “Grote Zenne-
Berendries-Maasdalbos – deelgebied aan de grens met Waals Gewest (linkeroever kanaal)”. Een mogelijke
milderende maatregel om het effect op dit VEN-gebied te beperken, bestaat erin om de sluis net
stroomopwaarts van de bestaande sluis aan te leggen i.p.v. tegen de taalgrens aan.
De grondwaterdaling strekt zich dan veel minder ver uit binnen het VEN-gebied in het geval deze milderende
maatregel wordt uitgevoerd:
• De grondwaterverlaging binnen het VEN-gebied bedraagt 1 m of meer over een oppervlakte van 2,3 ha
mits het nemen van de milderende maatregel, tegenover 11,3 ha in het geval van de basisvariant;
• De grondwaterverlaging binnen het VEN-gebied bedraagt minder dan 20 cm over een oppervlakte 4,9 ha
mits het nemen van de milderende maatregel tegenover 12,5 ha in het geval van de basisvariant.
Het verleggen van de sluis van Lembeek net stroomopwaarts van de bestaande sluis wordt als een bindende
milderende maatregel binnen de discipline fauna en flora aanzien. De effecten op het VEN Grote Zenne-
Berendries-Maasdalbos – deelgebied aan de grens met Waals Gewest (linkeroever kanaal) worden
hierbij herleid van zeker significant negatief naar mogelijk matig tot significant negatief. Op basis van
o.a. een terreinbezoek in de gepaste bloeiperiode kan er een uitsluitsel gegeven worden over de aanwezige
natuurwaarden en bijgevolg de beoordeling van de effecten, als gevolg van de verdieping van het kanaal.
In voorliggend project-MER zijn voor bepaalde effectgroepen milderende en compenserende maatregelen
voorgesteld. De verankering van milderende maatregelen in de stedenbouwkundige vergunning voor het
kanaal (door opname in de vergunningsvoorwaarden), in bestekken voor de toekomstige aannemers of in de
milieuvergunning voor de bemalingswerken (door opname in de vergunningsvoorwaarden) is noodzakelijk.
Voor een overzichtstabel per effectgroep met aanduiding van het milieueffect, de milderende maatregel en het
resterende effecten wordt verwezen naar de overzichtstabellen die op het eind van elke discipline zijn
opgenomen. Hierna wordt enkel een overzicht gegeven van de milderende maatregelen.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
54
Voor een overzicht van de milderende maatregelen en compenserende wordt naar
onderstaande tabel verwezen:
Discipline Milderende maatregel
Bodem
Voorwaarden bij uitvoering van de werken: correct toepassen van vigerende wetgeving omtrent grondverzet en behandeling van slib, met extra aandacht voor
(potentieel) verontreinigde sites. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van bodemattesten of van het geoloket van OVAM waarop een kaart te raadplegen is met
informatie betreffende de locatie waarvoor bij OVAM reeds onderzoeksgegevens beschikbaar zijn en in welke fase deze zich bevinden. Als bijkomende informatiebron
kan verwezen worden de gemeentelijke inventaris van risicogronden (GIR) die in overleg met de OVAM geraadpleegd kan worden om te kijken of er ook nog niet
onderzochte risicogronden in het projectgebied liggen.
Toepassing van algemene principes omtrent grondverzet om een negatieve impact op de bodemkwaliteit maximaal te beperken.
Maximaal vermijden om zones met bodems gevoelig voor structuurwijziging (zie overstromingsgevoelige zones) te gebruiken voor werfwegen en -zones. Indien
dergelijke zones toch aangesneden moeten worden door werfwegen, moeten maatregelen genomen worden om de impact op de bodemstructuur te minimaliseren
(machines met brede rups- of luchtbanden, rijplaten, …).
Water
Specifieke maatregelen ter beperking van de impact van bemaling bij aanleg van sluizen (volledig drooggelegde sluiskolk):
Impact op vergunde grondwaterwinningen: toepassen retourbemaling
Impact via lozing van bemalingswater op kanaal: toepassen van retourbemaling of aanleg van de constructies met onderwaterbeton (zeker voor de aanleg
van de sluizen van Lembeek en Halle)
Risico op verspreiding van reeds aanwezige verontreinigingen: Voorwaarden bij uitvoering van de werken: nadat concrete contouren van de werfzone
gekend is, na te gaan in hoeverre verontreinigde sites binnen de verwachte invloedstraal aanwezig zijn. Indien binnen deze zone (potentieel) verontreinigde
sites aanwezig zijn, dienen deze nader onderzocht te worden. Afhankelijk van de resultaten van deze studie zijn maatregelen nodig die een verspreiding
van aanwezige verontreinigingen via het grondwater vermijden, zoals retourbemaling, grondwaterscherm, gebruik onderwaterbeton, …
Opvolgen waterpeil en –debiet van de Zenne. Indien onverwacht veel infiltratie van Zennewater optreedt met een sterk verlaagde basisafvoer van de Zenne tot
gevolg: lozing van bemalingswater in de Zenne. Voorwaarde hierbij: controle impact op waterkwaliteit van de Zenne en indien nodig bijkomende maatregelen om
een negatieve impact op de waterkwaliteit van de Zenne te vermijden.
Beperken van impact op waterafvoer in kruisende waterlopen tijdens exploitatiefase: Heraanleg van kruisingen van waterlopen onder kanaal: zodanig te
dimensioneren dat in de toekomstige situatie een vergelijkbare doorvoer mogelijk blijft.
Wegwerken van watertekort op kanaal (i.f.v. scheepvaart) in exploitatiefase:
Installeren van nieuwe pompen ter hoogte van de sluizen te Lembeek, Lot en Ruisbroek bij realisatie van de nieuwe sluizen.
Verhogen van maximale pompdebiet te Ittre bij keuze voor uitvoeringsalternatief dat ruimer is dan ‘krap IV’
Aanleg spaarbekkens
Spreiden van trafiek
Bemerking: twee laatste maatregelen kunnen er niet voor zorgen dat bijkomende pompen niet noodzakelijk zijn.
Geluid en
trillingen
Tijdens de bouwfase kan geluids- en/of trillingshinder voorkomen afhankelijk van de geluidsemissie van de bouwwerken en de afstand tot de eerste woningen. Binnen
een afstand van 50 m van de bouwwerken is reële geluidshinder te verwachten. In geval er binnen deze afstand woningen bevinden, zijn milderende maatregelen
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
55
aangewezen om de geluidshinder te beperken. Om de hinder tot een minimum te beperken kunnen onderstaande algemene maatregelen in overweging genomen
worden.
Algemene maatregelen
zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande (natuurlijke) hindernissen die de geluidsvoortplanting belemmeren;
gebruik van goed onderhouden machines en gereedschap dat voldoet aan de Europese Richtlijnen;
bij de keuze van machines dient de voorkeur gegeven te worden aan geluidsarme uitvoeringen;
de meeste geluid producerende machines dienen zover mogelijk van de dichtstbijzijnde woningen opgesteld te worden;
de machines dienen zo lang in bedrijf te zijn als voor het werk noodzakelijk is. Werkzaamheden bij avond, nacht of in het weekend dienen zoveel mogelijk
vermeden te worden. Indien dit echter noodzakelijk is, dienen speciale geluidsarme machines of constructiemethoden toegepast te worden;
Specifieke maatregelen t.a.v. het werfverkeer
organisatie van werfverkeer zo ver mogelijk van bestaande woonzones;
gebruik van goed onderhouden wegen of nieuw aan te leggen tijdelijke werfwegen;
oneffenheden in (werf)wegen herstellen en vermijden;
indien mogelijk, werfwegen op voldoende afstand (minstens ca. 14 m) van de gebouwen voorzien;
snelheid van de vrachtwagens en aslasten beperken in geluidsgevoelige omgeving;
Specifieke maatregelen t.a.v. heiwerkzaamheden
De heiwerkzaamheden tijdens de bouwfase dienen:
minstens op 40 m afstand van elk gebouw plaats te vinden teneinde trillingshinder naar de personen in deze gebouwen te beperken;
minstens op 50 m afstand van elk gebouw plaats te vinden teneinde structurele schade aan gebouwen te vermijden.
Indien de heiwerkzaamheden binnen bovenvernoemde afstanden tot gebouwen plaatsvinden, dienen bijzondere voorzorgsmaatregelen in acht genomen te
worden teneinde trillingshinder naar de personen in die gebouwen of structurele schade aan die gebouwen te vermijden. Maatregelen of oplossingen om
het trillingsniveau te verlagen en/of eventuele trillingshinder te vermijden, zijn ondermeer:
heien met een lagere valhoogte of gebruik van palen met een kleinere diameter;
intrillen (hoogfrequent trillen);
hydraulisch indrukken;
boren of schroeven;
tijdens de winter eerst de bevroren korst uitboren vooraleer het heien te starten;
Lucht
Voor de aanlegfase dienen voor de activiteiten die stofemissies kunnen veroorzaken (bvb. graafwerken; laden en lossen van bouwmaterialen in bulk) de codes van
goed praktijk te worden gerespecteerd die de stofemissies beperken (valhoogte van materialen beperken, vrachtwagens niet overvullen, vrachtwagens afdekken
voor stuifgevoelige materialen, …).
Fauna en flora
Maatregelen ter hoogte van de werfzone
De exacte afbakening van de werfzone is momenteel nog niet gekend. Enkele algemene maatregelen voor deze werfzones zijn de volgende:
Duidelijke fysieke afbakening van de werfzone op het terrein;
Maximaal achteruitschrijdend werken, zodat de verstoring in de werfzone tot een minimum wordt herleid (hierdoor wordt de verstoring van de nieuw
ingerichte / aangelegde oeverdelen vermeden );
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
56
Inname van biologisch waardevolle en zeer waardevolle percelen en ontbossing dient vermeden te worden door plaatselijke versmalling van de werfzone.
Voor een situering van deze gebieden, kan verwezen worden naar de biologische waarderingskaart (Kaart 6).
Compensatie voor het verlies van soortenrijke graslanden in kanaalbermen, inclusief maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de juiste uitgangssituatie wordt
gecreëerd zodat soortenrijke graslanden snel tot ontwikkeling kunnen komen.
Compensatie voor het verlies aan bomenrijen die langsheen het kanaal moeten verdwijnen, inclusief maatregelen om de bodemverdichting van de zones waar een
heraanplant kan gebeuren te vermijden. Het gebruik van inheemse en autochtoon plantmateriaal is vereist.
Heraanleg van de bestaande vispaaiplaats die verdwijnt door voorliggend project.
Aanleggen van natuurvriendelijke oevers en fauna-uitstapplaatsen als aanbevolen milderende maatregel die kan leiden tot een ecologische opwaardering van het
kanaal. In de discipline fauna en flora zijn zoekzones gedefinieerd waar de creatie van natuurvriendelijke oevers en fauna-uitstapplaatsen preferentieel worden
aangelegd.
Bij de aanpassingen aan sifons van de kruisende waterlopen moet met volgende zaken rekening worden gehouden:
De natte sectie van de sifon moet voldoende groot zijn zodat de stroomsnelheden in de sifon niet hoger zijn dan 15 cm/s;
Geen obstakels (zoals stuwen) aanwezig direct beneden- of bovenstrooms van de sifon. Uitzondering kan gemaakt worden voor drijfvuilroosters, maar hier
dient de afstand tussen de spijlen voldoende groot te zijn waarbij erover gewaakt wordt dat de vuilroosters geen veranderingen in het stroompatroon
veroorzaken. Dit impliceert ook dat ophoping van drijfvuil voor de roosters dient te worden gemeden door regelmatig onderhoud;
Geen hoogteverschil tussen wateroppervlakte van de beek en de in- of uitstroomopening van de sifon (geen vervallen);
Vermijden aanwezigheid van blad-, planten- of huishoudelijk afval rondom de in- of uitstroomopening van de sifon;
Voldoende waterdiepte in de sifon;
Vermijden van gladde oppervlakken in de sifon en op de bodem van de watergang bij in- of uitstroomopening;
Voorzien van rustplaats voor migrerende vissen in de omgeving van de sifon;
Voorzien van lokstroom zodat vissen ingang van de sifon kunnen vinden.
De vrije vismigratie ter hoogte van bestaande mondingen van beken in het kanaal dient te worden verzekerd bij heraanleg van het kanaal. De vissen moeten op elk
moment vanuit het kanaal de beken vrij kunnen opzwemmen, zodat de verbinding met de paai- en opgroeigebieden wordt verzekerd.
Bevordering van de laterale passeerbaarheid van de kanaaloevers voor terrestrische dieren: o;a. door in bepaalde zones (nl. waar de open ruimte naast het kanaal
actueel al beperkt is) een smallere oeverstrook of smallere kanaalbermen over te laten of specifiek te gaan inrichten, zodat terrestrische dieren (in eerste instantie
kleine zoogdieren en amfibieën) toch voldoende schuil- en doorgangmogelijkheden blijven vinden via de kanaaloevers. Dit kan bijvoorbeeld door het aanbrengen
van een stronkenwal, ecorichel (rij van zware breukstenen) of geschrankte schanskorven met breuksteen,…
Bij de vernieuwing van de bruggen over het kanaal dient in het ontwerp een voldoende brede droge oeverstrook onder de bruggen te worden voorzien in functie van
de passage van terrestrische dieren.
Maatregelen in functie van de waterhuishouding tijdens de aanlegfase:
De impact van bemalingen bij de aanleg van de sluizen (volledig drooggelegde sluiskolk) op de ecosystemen in de omgeving van het projectgebied dient te
worden beperkt (retourbemaling);
Het risico op verontreiniging bij bagger- / graafwerkzaamheden (kanaalbodem) dient te worden geminimaliseerd,
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
57
Maatregelen in functie van de waterhuishouding tijdens de exploitatiefase:
Het risico op verontreiniging bij de onderhoudswerkzaamheden (baggerwerkzaamheden) dient te worden geminimaliseerd;
Monitoring van erosie- en sedimentatiepatroon in het kanaal.
Bindende milderende maatregel: sluis van Lembeek net stroomopwaarts de bestaande sluis voorzien, zodat de impact op het VEN-gebied
gemilderend wordt.
Maatregelen in functie van lichtverstoring:
De verlichting van de kanaaloevers en de sluizencomplex wordt beperkt tot het strikt noodzakelijke door enkel te verlichten waar en wanneer nodig (lage
dichtheid lichtpunten);
Er wordt geen wit licht gebruikt. Het is namelijk bekend dat de golflengte van de verlichting ook een belangrijke rol speelt. Zo worden insecten veel minder
aangetrokken door geel licht i.p.v. door wit en blauw licht. Door te kiezen voor amberkleurige verlichting zal de verstoring voor lichtgevoelige
vleermuissoorten worden geminimaliseerd;
Landschap,
bouwkundig
erfgoed en
archeologie
Vóór de sloop van de Malheidebrug en sluis Ruisbroek (= sluis 9) dient een grondige erfgoedkundige beschrijving uitgevoerd te worden. Op die manier kan de
erfgoedwaarde uitvoerig gedocumenteerd worden en aldus in naslagvorm behouden blijven.
De werken langsheen het kanaal in de omgeving van de stadskern van Halle, Lot en Ruisbroek moeten vooraf gegaan worden door een archeologisch
bureauonderzoek. Op basis van dit onderzoek kan een inschatting gemaakt worden van welke archeologische waarden er verwacht kunnen worden en welk type
vervolgonderzoek (karterend booronderzoek, prospectiemethodes met ingreep in de bodem, …) eventueel wenselijk is. Een dergelijk onderzoek wordt ook
geadviseerd voor de omgeving van het kasteeldomein in Lembeek en de steengroeve in Rodenem. De zones waar de grondwaterverlaging zal optreden, dienen ook
met aandacht voor archeologie te worden bekeken. Wanneer er archeologische erfgoedwaarden vastgesteld worden, die in situ niet behouden kunnen worden, moet
een opgraving en documentatie ervan gebeuren.
Waar landschappelijk waardevolle kleine landschapselementen verloren gaan, moeten deze opnieuw worden aangeplant en dit bij voorkeur ter hoogte van de locaties
of in de onmiddellijke omgeving waar ze verloren gaan.
Mens
De effecten op menselijke functies vereisen mildering in de vorm van compensatievergoedingen voor verloren of beschadigde eigendommen en een degelijk
communicatieplan De eigenaars, gebruikers en pachters van de percelen, die aangesneden zullen worden in de aanlegfase, moeten ruim op voorhand geïnformeerd
worden over het aanvangstijdstip en de duur van de werken.
Het terrein dient na de werken in de oorspronkelijke (milieuhygiënische) staat terug hersteld te worden.
Opslag van niet verontreinigde grond kan - na grondig onderzoek - in agrarisch gebied enkel op percelen met stortgebied voor huisafval en niet giftige stoffen als
hoofdbestemming en als er geen ander alternatief dan landbouwgrond beschikbaar is.
Er mag geen bijkomend ruimtebeslag ten aanzien van agrarisch gebied voor compensaties in functie van natuur.
De impact van bemalingen bij de aanleg van de sluizen (volledig drooggelegde sluiskolk) op de landbouwpercelen n de omgeving van het projectgebied dient te
worden beperkt (retourbemaling).
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
58
Naast de voorgestelde milderende maatregelen in de discipline geluid en trillingen m.b.t. de mildering van geluids- en trillingshinder tijdens de aanlegfase is het zeer
belangrijk de omwonenden correct te informeren over de voortgang van de aanlegwerkzaamheden, de te verwachten hinder en de maatregelen om hinder te
beperken.
Gezien de onzekerheid in de berekeningen van de bemalingsinvloed en de mogelijk te verwachten zettingen, dienen ter hoogte van de gebouwen die zich binnen of
nabij de invloedstraal van de bemaling bevinden, zettingsmetingen uitgevoerd te worden en de grondwaterverlaging gemonitord te worden met een peilbuis. Het is
tevens aangewezen om voor de aanvang van de werken een plaatsbeschrijving te laten uitvoeren in desbetreffende gebouwen. Deze maatregelen moeten ertoe
bijdragen het risico op het optreden van zettingen te vermijden.
Er dient een omleidingsroute voorzien te worden. Dit dient tijdig en duidelijk aangegeven te worden met de nodige signalisatie.
Wat betreft de aanwezige Seveso-inrichtingen geldt de voorwaarde dat het scheepvaartverkeer van transporten met gevaarlijke stoffen niet aanzienlijk mag
toenemen.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - PROJECT-MER - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
59
Daarnaast zijn er een aantal aanbevelingen die het project natuurvriendelijker kunnen maken, zoals het
integreren van fauna-uitstapplaatsen in de oevers.
Naast de boscompensatie, die juridisch verplicht is en waarvoor een boscompensatiedossier zal moeten
worden opgemaakt, zijn volgende compenserende maatregelen noodzakelijk:
• Compensatie voor verlies van soortenrijke graslanden in de kanaalbermen: De totale oppervlakte
die permanent ingenomen wordt aan historisch permanente graslanden (dit is inclusief de graslanden die
gerekend worden tot het habitattype 6510) dient in het kader van het stand-still-principe en de zorgplicht
te worden gecompenseerd. Dit kan in de eerste plaats door het creëren van een gunstige uitgangssituatie
op de nieuwe bermen langsheen het verbrede kanaal en het instellen van een gepast beheer op deze
locaties. Een reeks van maatregelen tijdens de aanlegfase moet er voor zorgen dat de juiste
uitgangssituatie wordt gecreëerd, zodat – in combinatie met een gericht maaibeheer nadien – soortenrijke
graslanden relatief snel tot ontwikkeling kunnen komen.
• Compensatie voor bomenrijen (KLE): Bomenrijen langs het kanaal die moeten verdwijnen als gevolg
van dit project, dienen opnieuw aangeplant te worden in het projectgebied of de onmiddellijke omgeving,
begeleidend aan het kanaal. Het gaat vaak om bomenrijen van populier of Gewone es. Deze kleine
landschapselementen kunnen een belangrijk verbindingselement vormen voor een aantal
vleermuissoorten die zich langsheen het kanaal verplaatsen of er hun jachtgebieden hebben.
In het project-MER werden er voor de verbreding en verdieping van het kanaal 3 scenario’s beschreven,
beoordeeld en ten opzichte van elkaar afgewogen:
• scenario 1: dit scenario is het ruimste profiel en betreft een normaal10 profiel voor klasse Va schepen.
• scenario 2: dit scenario komt overeen met een krap profiel voor klasse Va schepen.
• scenario 3: dit scenario is het krapste profiel en betreft het krap profiel voor klasse IV schepen.
Wat betreft het vergelijkend milieuonderzoek voor deze 3 scenario’s zijn er geen significante verschillen in de
milieueffectbeoordeling voor de meeste milieudisciplines (en effectgroepen). Voor de effectgroepen inzake
ruimtebeslag, impact op de grondwaterverlaging tijdens exploitatie en effecten van wijziging van het
afvoergedrag van het kanaal, zijn de effecten wel minder groot voor het scenario 3, die het meest krappe
profiel betreft, in vergelijking met de twee andere scenario’s.
Voor de sluis van Lot, werden drie varianten geëvalueerd:
• liggingsvariant 1: stroomafwaarts de huidige sluis, in de kern van Lot;
• liggingsvariant 2: stroomopwaarts de huidige sluis (optie rechteroever en optie linkeroever);
• liggingsvariant 3: afschaffing of supprimatie sluis Lot zonder vernieuwing. Door het supprimeren van de
sluis van Lot, moet het bodempeil in het volledige pand Halle – Ruisbroek op gelijke hoogte gebracht
worden. Dit betekent een bijkomende verlaging in het pand Halle-Lot in vergelijking met de twee andere
liggingsvarianten.
De effecten naar grondwaterhuishouding ten gevolge van het toekomstige waterpeil in het kanaal zijn voor de
liggingsvariant 3 aanzienlijk van aard. Bij deze variant verlengt het kanaalpand met significant negatieve
effecten. Het verschil met de varianten 2 en 1, waarbij een nieuwe sluis wordt gebouwd, is hier significant.
De milieueffecten voor de liggingsvariant 1 voor de sluis van Lot zijn voor de aspecten “fauna en flora” en
“landbouw” het minste groot om volgende redenen: hinder en verstoring en permanent ruimtebeslag vinden in
dat geval plaats binnen verstedelijkt gebied en ook wat betreft verdroging is dit het meest optimale scenario
(kanaalpeil zal in het pand tussen de huidige sluis en de nieuwe sluis van Lot hoger te komen liggen dan
actueel het geval is). Wat betreft het aspect “geluid en trillingen” en het aspect “mens – bewoning” zijn de
milieueffecten het minste groot bij de opwaartse liggingsvariant 2, optie rechteroever, omdat de innames van
de gronden ter hoogte van de kern van Lot hier minder groot zijn. Ook de geluids- en trillingshinder tijdens de
10 Een krap profiel is een profiel van de vaarweg waarbij, bij een maximale intensiteit van 5.000 passages per jaar, twee
maatgevende schepen elkaar voorzichtig kunnen passeren en onder voorwaarden schepen elkaar kunnen oplopen. Een
normaal profiel is een profiel van de vaarweg, waarbij vanaf een intensiteit van 15.000 passages tot 30.000 passages per
jaar, twee maatgevende schepen elkaar ongehinderd kunnen passeren en geladen elkaar voorzichtig kunnen oplopen.
STUDIE TER VOORBEREIDING VAN DE OPWAARDERING VAN HET KANAAL NAAR
CHARLEROI - NIET TECHNISCHE SAMENVATTING
60
aanlegfase zal minder groot zijn in de opwaartse (zowel RO als LO) in vergelijking met de afwaartse variant.
Recent ontwerpend onderzoek (mei 2016) heeft ook aangetoond dat de aanleg van een nieuwe brug over het
kanaal meer mogelijkheden biedt bij de opwaartse variant (RO) dan de afwaartse en opwaartse (LO) varianten.