‘Sprekenofzwijgen?Overschuldendilemma's in ... · 18...

29
‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’ F.J. Lodder bron F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”.’ In: Queeste 5 (1998), p. 15-31. Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lodd001spre01_01/colofon.htm © 2003 dbnl / F.J. Lodder

Transcript of ‘Sprekenofzwijgen?Overschuldendilemma's in ... · 18...

‘Spreken of zwijgen?Over schuld en dilemma'sin “De borchgravinne van Vergi”’

F.J. Lodder

bronF.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”.’

In: Queeste 5 (1998), p. 15-31.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lodd001spre01_01/colofon.htm

© 2003 dbnl / F.J. Lodder

15

Spreken of zwijgen?Over schuld en dilemma's in ‘De borchgravinnevan Vergi’F.J. Lodder

De schuldvraag

Van de Oudfranse tekst La Châtelaine de Vergy, waarschijnlijk rond het midden vande dertiende eeuw ontstaan, zijn twee Middelnederlandse redacties uit de veertiendeeeuw bekend. Eén ervan is fragmentarisch overgeleverd en wordt bewaard te Gent.De andere, voltooid op 24 mei 1315, is volledig overgeleverd en wel in hethandschrift-Van Hulthem.1 De gebeurtenissen waarover de drie dichters verhalen,zijn zonder meer catastrofaal te noemen.Een hoofs ridder heeft een liefdesrelatie met de burggravin van Vergi, waarvan

verder niemand op de hoogte is. Op een dag deelt de hertogin van Bourgondië hemonder vier ogen mee dat hij op grond van zijn dapperheid en de reputatie die hijdaardoor verworven heeft een liefdesverhouding verdient die hem tot eer strekt.Wanneer de ridder antwoordt dat hij geen ambities op liefdesgebied heeft, wordt dehertogin ongedurig. Ze gaat een stap verder en geeft hem te kennen dat hij zich opeen hooggeplaatste vrouw moet richten. De ridder verklaart dat hij daarvoor niet inaanmerking komt, want hij is graaf noch koning. Dan gaat de hertogin over tot dederde, beslissende ronde en nu komt de aap uit de mouw: zij zelf biedt zich aan alszijn minnares. De ridder gaat niet op haar avances in, waarna de hertogin op wraakzint en dat leidt uiteindelijk tot haar dood, tot de dood van de ridder en tot de doodvan de burggravin, terwijl de hertog afstand doet van zijn heerschappij overBourgondië en tempelier wordt.Wat is hier toch misgegaan?Volgens Meder wreekt zich de absolute geheimhouding over hun relatie, die de

burggravin van haar ridder eist.2 De hertogin gaat ervan uit dat de ridder beschikbaaris en ze meent hem daarom te mogen benaderen met haar liefdesverklaring (p. 52-53en 73).3Het is echter niet aannemelijk dat de bewerker van de Hulthem-versie, waarop

1 Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de volgende edities: J. Dufournet & L. Dulac, LaChâtelaine de Vergy, z.p., 1994; R. Jansen-Sieben, ‘De Borchgravinne van Vergi’ naarHandschrift-VanHulthem en het Gentse fragment. Derde druk, met een letterkundige uitleidingdoor F.P. van Oostrom. Utrecht, 1985. Onlangs verscheen een nieuwe teksteditie verzorgddoor R. Jansen-Sieben, met een inleiding vanW.P. Gerritsen en een vertaling vanW.Wilmink:De burggravin van Vergi. Een middeleeuwse novelle. Amsterdam, 1997; het Gentse fragmentis daarin niet opgenomen.

2 T. Meder, ‘De causaliteit in “De borchgravinne van Vergi”. Over de oplosbaarheid van eenhoofs dilemma’,Millennium 3 (1989), p. 51-74.

3 Dat de hertogin de ridder als geliefde wil tenzij hij al een liefdesverhouding heeft (H vs.131-134), is volgens A. van Loey het gevolg van een ‘verwarring’: in La Châtelaine de Vergy(vs. 48-52) wordt verteld dat de ridder de liefdesuitingen van de hertogin opgemerkt zouhebben als hij niet al een geliefde had gehad (‘Vergiana’, in: Album prof. dr. F. Baur. DeelII. Antwerpen, 1948, p. 56).

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

Meder zich concentreert, de eis tot absolute geheimhouding en als gevolg daarvande vermeende beschikbaarheid van de ridder als cruciaal voor de verwikkelingenbeschouwd heeft.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

16

Hij heeft namelijk deze eis tot stilzwijgen en de veronderstelling dat de ridderbeschikbaar is, afgezwakt. In La Châtelaine de Vergy wordt deze voorwaarde vande kant van de burggravin nadrukkelijk aan het begin genoemd (vs. 23-28). Zij isbereid de liefde van de ridder te beantwoorden op één voorwaarde: zodra hij hunliefde onthult, is het uit tussen hen. Hun relatie lijkt wel een soort transactie metingebouwd een zwaard van Damocles. Een reden voor deze eis wordt niet gegeven;wel wordt in de proloog geheimhouding als absoluut noodzakelijk voorgesteld omde relatie te beschermen tegen kwaadsprekers en om het geluk niet te verliezen. InDe borchgravinne van Vergi is de beschrijving van de liefdesverhouding idyllischer.De geheimhouding is aanvankelijk een gezamenlijke afspraak van praktische aard:de geliefden vrezen voor nadelige gevolgen (H vs. 62). Als zodanig lijkt de afspraakgeenszins een absoluut karakter te hebben; wanneer de geheimhouding zelf nadeligegevolgen oplevert, zou het in dat geval mogelijk moeten zijn dat de geliefden vannaleving ervan afzien om hun relatie te redden. De ridder lijkt nu geen reden te hebbenzijn geliefde niet te informeren over wat voorgevallen is, zodat zij op de hofdag nietdoor de hertogin overvallen kon worden. Pas tijdens de monoloog van de burggravinin de kleedkamer op de hofdag wordt duidelijk dat de ridder wist dat openbaring vanhun relatie haar dood zou betekenen (H vs. 934-936). En in La Châtelaine de Vergymeent de hertogin haar aanklacht tegenover de hertog aannemelijk te kunnen makenmet een verwijzing naar de beschikbaarheid van de ridder: van hem gaat niet hetgerucht dat hij iemand anders bemint (Ch V vs. 134-137). In de versie in hethandschrift-Van Hulthem is dit argument weggelaten (vgl. H vs. 223-236). Maarook al had de bewerker getrouw de Franse tekst gevolgd - en voor het Gentse fragmentis dat het geval, daarin komt de verwijzing van de hertogin naar de beschikbaarheidvan de ridder dan ook wel voor wanneer zij hem aanklaagt bij de hertog: Bedi winehebben geweiten twint / Datti els yewer heift gemint (G vs. 21-22) - dan nog is deeis tot geheimhouding niet de oorzaak van de tragedie die zich voltrekt.

De hertogin

Wanneer de hertogin zich tot de ridder richt, negeert zij niet alleen dat de ridder doorde liefde zo beminnelijk en dapper is, zoals Meder al aangeeft (p. 52-53), zij gaatdaarmee ook voorbij aan het wijdverbreide advies om te helen, een raadgeving diezij, als lid van de hoofse gemeenschap, toch moet kennen: de ridder had een geheimeliefde kunnen hebben. En had het de hertogin ook niet te denken moeten geven datde ridder op eerdere liefdestekens van haar kant geen enkele sjoege gegeven had (Hvs. 119-126)? Meder verdedigt de toenadering door de hertogin en hij beroept zichdaarbij op de Ferguut als het meest sprekende voorbeeld (p. 54). Echter, al eerderhadden Kuiper en Zemel zich kritisch uitgelaten over het gedrag van Galiene, diezich, schaars gekleed, aan Ferguut aanbiedt.4 Middeleeuwse dames behoren zich nietaan te

4 W. Kuiper, ‘De Middelnederlandse “Ferguut”’, Bzzlletin 13 (1985), nr. 124, p. 48; R.M.T.Zemel, ‘Het vergeten vergrijp van Galiene’, Spektator 18 (1988-1989), p. 262-282. Zie ookK.R. de Graaf, ‘Ferguut, Artur en Galiene’, De nieuwe taalgids 67 (1974), p. 386-387 en O.Lie & D. van der Poel, ‘Eerherstel voor Galiene’, in: Het zaad der middeleeuwen. Jaarboek

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

17

bieden, sterker nog: toeschietelijkheid van hun kant bij een eerste toenadering dooreen man gold als blijk van lichtzinnigheid of zinnelijkheid. Er zijn wel voorbeeldente geven van vrouwen van wie het initiatief uitgaat, maar zij opereren, juist vanwegedeze regel, uiterst behoedzaam of anders moeten we vaststellen dat zij deze regelschenden.5 Andreas Capellanus geeft in het eerste boek van zijn De arte honesteamandi dan ook enkel dialogen waarin een man een vrouw benadert, die bovendienniet of niet meteen toehapt. De geheime relatie op zich leidt dus niet tot problemen,wel de opdringerigheid van de hertogin.6

Meder merkt elders in zijn artikel op dat de hertogin, wanneer zij met hoofsedeugdzaamheid behept was geweest, vrede zou hebben gehad met het feit dat deridder een vrouw beminde die van lagere stand was dan zij zelf (p. 64). Maar als dehertogin wérkelijk met hoofse deugdzaamheid behept was geweest, dan was hetallemaal nooit zo ver gekomen: dan had de hertogin zich niet (zo) aangeboden, danhad ze hem niet valselijk beschuldigd bij haar echtgenoot. Dan had ze gezwegenwaar ze nu gesproken heeft.Meder is van mening dat een (ongebonden) ridder een dame niet mag weigeren

(p. 54). Hij merkt over de derde aanbiedingsronde op: ‘De ridder kan nu niet meerterug - zo hij dat hiervoor al kon’ (p. 53). Het had echter nooit zo ver mogen komendat de ridder zich genoodzaakt zag zo nadrukkelijk te weigeren. Hij had wel terugmoeten kunnen; de hertogin had hem hoofs een uitweg moeten bieden. Met namebij liefdesbekentenissen is het gepast zich niet direct te uiten, maar de gevoelens opeen verholenmanier duidelijk te maken. De liefdesbekentenis worde op dubbelzinnigewijze uitgesproken, zodat de ander de gelegenheid krijgt de boodschap, mocht dezeniet welgevallig zijn, te negeren en kan ontsnappen door van een andere betekenis

voor vrouwengeschiedenis 16 (1996): ‘We zien dus dat Galienes gedrag inderdaad ongepastkan worden genoemd’ (p. 98).

5 Vgl. M. Lazar, Amour courtois et ‘fin'amors’ dans la littérature du XIIe siècle. Parijs, 1964,p. 82, 186 en 217; J.J. Parry (vert.), ‘The Art of Courtly Love’ by Andreas Capellanus. NewYork/Londen, 1969, p. 132-133 en vooral p. 148-149; R.J. Resoort, ‘Een schoone historievander borchgravinne van Vergi’. Onderzoek naar de intentie en gebruikssfeer van eenzestiende-eeuwse prozaroman. Hilversum, 1988, p. 98 (n. 112); Ph. Ménard, ‘La déclarationamoureuse dans la littérature arthurienne au XIIe siècle’, Cahiers de Civilisation Médiévale13 (1970), p. 33-42. Vgl. Beatrijs' omzichtige benadering van haar geliefde: R.M.T. Zemel,‘De hoofse wereld in de “Beatrijs”’, Spektator 12 (1982-1983), p. 355-358 en F. Lulofs,Tekst en uitleg. Culemborg, 1977, p. 6-8.

6 Afwijzend tegenover de toenaderingspoging door de hertogin staat ook P. Clifford, ‘LaChastelaine de Vergi’ and Jean Renart: ‘Le Lai de l'ombre’. Londen, 1986, p. 31-32. Zumthorrekent de handelwijze van de hertogin in La Châtelaine de Vergy tot de fabliau-lijn, er isgeen enkel verband met fin'amors-motieven - of het moet dat van de losengiers zijn - en haargedrag en gevoelens zijn vreemd aan de hoofse mentaliteit (‘De la chanson au récit’, in: P.Zumthor, Langue, texte, énigme. Parijs, 1975, p. 223-224). Een kritische noot plaatsen verdernog L.A. Arrathoon. ‘The “Châtelaine de Vergi”: A Structural Study of an Old French ArtisticShort Narrative’, Language and Style 7 (1974), p. 180; E.P. Kostoroski, ‘Quest and Queryin the “Chastelaine de Vergi”’,Medievalia et Humanistica NS 3 (1972), p. 191-192; L.Cooper. ‘Irony as Courtly Poetic Truth in “La Châtelaine de Vergy”’, Romanic Review 75(1984) p. 278. In de Heptaméron van Marguerite van Navarra (1559) merkt Oisille, devertelster, over de hertogin op: oubliant qu'elle était femme qui devait être priée et refuser(Dufournet & Dulac [zie n. 1], p. 113). Zie over haar hypocrisie en haar misbruik van het‘hoofse register’: G.R. Mermier, ‘En relisant “La Chastelaine de Vergi”’, Studi mediolatinie volgari 28 (1981), p. 24-27 en 34.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

van de uitspraak uit te gaan.7 De hertogin had zich niet aan mogen bieden, maarwanneer we ons voor een moment rekkelijker opstellen en haar toch eentoenaderingspoging gunnen, dan had zij na de hoofs-indirecte fase moeten zwijgenomdat de ridder niet toehapte. Zij biedt de ridder deze uitweg niet en zet hem daarmeevoor het blok. Dat

7 J.D. Janssens, ‘Hoofsheid en het gesproken woord in de ridderroman’, in: J.D. Janssens(red.), Hoofsheid en devotie in de middeleeuwse maatschappij. Brussel, 1982, p. 57-58; zieook Zemel (zie n. 4), p. 355 en P. Wackers, ‘Opvattingen over spreken en zwijgen in hetMiddelnederlands’, in: J. Reynaert e.a.,Wat is wijsheid? Amsterdam, 1994, p. 295-296.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

18

zij niet hoofs handelt, blijkt trouwens ook uit haar reactie op de afwijzing door deridder. Zij wordt boos, zij beheerst zich niet, maar begint te schelden (H vs. 186-189).Het is dus niet aan de geheimhouding van de relatie op zich, maar aan de hertogintoe te schrijven dat de ridder in een netelige positie gebracht wordt.

De hertog en de ridder

Wanneer de hertog gezien heeft dat het hondje, dat de burggravin naar buiten stuurtals teken voor haar geliefde dat de kust vrij is, op de ridder afkomt en dat deburggravin haar geliefde begroet, trekt hij zich niet discreet terug, maar hij treedt hethoofse ideaal met voeten. De verteller zelf geeft expliciet de norm: Haer feeste endochte niet vertoghen (H vs. 539) - het is niet passend over het liefdesspel van deridder en de burggravin te vertellen. Hun samenzijn mag niet ontheiligd worden; hetis hun geheim, waar een ander buiten dient te blijven.8 Het opmerkelijke is dat nochde verteller van de Hulthem-versie noch de hertog zich, ieder op zijn eigen wijze,terugtrekt. De verteller vertelt verder over het liefdespaar. Hij verstrekt dan wel geenconcrete seksuele details, maar hij maakt wel zeer omstandig duidelijk dat hun beidersamenzijn zich niet beperkt tot lieve woordjes (H vs. 540-556). In La Châtelaine deVergy en in het Gentse fragment zwijgt de verteller over de geliefden en hij gaatverder op een algemeen niveau: hij weidt daar uit over de genoegens en de smartenvan geliefden in het algemeen - emoties waarvan buitenstaanders, niet-ingewijden,nooit iets zullen begrijpen (Ch V vs. 432-460; G vs. 227-252).9 En de hertog blijfttot de liefdesnacht voorbij is.Slechts in een voetnoot gaat Meder in op de hertog wanneer deze getuige is van

de ontmoeting tussen de ridder en zijn nicht (p. 61 n. 30). De bespreking van dezepassage hoort evenwel in de hoofdtekst thuis, omdat daarmee een rode draad in hethandelen van de betrokken personages zichtbaar wordt: zowel de hertogin als deridder én de hertog zondigen tegen de voorschriften. De hertogin biedt zich aan, deridder onthult zijn geheim terwijl hij - de verteller laat daar in de proloog en deepiloog geen twijfel over bestaan - had moeten zwijgen en de hertog ontheiligt eenliefdesrelatie. De ridder ontwijdt het geheim in woord én daad: niet alleen vertelt hijvan zijn relatie met de burggravin, hij neemt de hertog mee naar de plaats waar hijzijn geliefde zal ontmoeten; hij stelt daarmee hun liefde bloot aan de ogen van dehertog, maakt hem deelgenoot van hun intimiteit. Het is uiteindelijk de onhoofsheiddie het fin'amors-ideaal vernietigt. De tragedie die zich voltrekt, is de uitkomst vaneen reeks van onjuiste keuzes.Het zou onjuist zijn aan deze episode van de geschiedenis weinig belang te hechten

in de veronderstelling dat de aandacht van een middeleeuws publiek in hoofdzaakuitgegaan zal zijn naar de hofscène met de confrontatie tussen ridder en hertog, datdaar de beslissing valt, en dat het vervolg van ondergeschikt belang is, niet meer dan

8 J. Ch. Payen, ‘Structure et sens de “la Châtelaine de Vergi”’, Le Moyen Age 79 (1973), p.222; Van Oostrom (zie n. 1), p. 89.

9 Zie over deze passage in La Châtelaine de Vergy: E.E. DuBruck, ‘The Rhetoric of Fin'Amorsin the “Châtelaine de Vergi”: Inexpressibility and Hyperbole’, in: G.R. Mermier (red.),Courtly Romance. Detroit, 1984, p. 73-80.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

één van de schakels in de ketting van onontkoombare gevolgen. In vier overgeleverdehand-

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

19

schriften met La Châtelaine de Vergy komt een illustratie voor, steeds aan het beginvan de tekst, en telkens is juist voor de prieel-scène gekozen. Het is ook deze scènedie als insigne is overgeleverd. Beide gevonden insignes vertonen trouwensovereenkomst met de afbeeldingen in de handschriften (toekijkende hertog achtereen boom, het hondje, echter met afwijkende houding van de geliefden, wantcopulerend), die op hun beurt teruggaan op de iconografische Tristan-traditie.10 Dateen (bestaand?) liedje in de Hulthem-versie (H vs. 565-569) toegevoegd is, kanbehalve uit behoefte aan symmetrie (de ridder had eerder het lied van de burggraafvan Coucy in gedachten) ook verklaard worden uit de behoefte aan intensivering vande dramatiek van de scène - een aanwijzing, kortom, voor het belang dat aan dezepassage gehecht werd.11

La Châtelaine de Vergy als jeu parti

In recente studies wordt La Châtelaine de Vergy in verband gebracht met het jeuparti. Het uitdrukkelijkst en uitvoerigst is dit gedaan door Arrathoon.12 Zij betoogtdat de structuur van La Châtelaine de Vergy een variant is op de structuur van dedisputatio en het jeu parti: de proloog bevat de propositio, het exemplum deargumenten voor én tegen, en de epiloog de determinatio (p. 320). Het publiek wordter via vers 269 (Que le geu a parti si fort)13 nadrukkelijk aan herinnerd dat de regelvan geheimhouding een discutabel onderwerp is (p. 322 en 354). Om het publiek uitde tent te lokken gebruikt de Oudfranse dichter onder meer een onbetrouwbareverteller, die op scholastieke toon vertelt. Door zijn strikt logische en formalistischehouding en door zijn strenge norm wekt hij de weerstand en zelfs de woede van detoehoorders over zijn oordeel op, die hem direct na afloop van de voordracht eropaangevallen zullen hebben (p. 323-324). Volgens Arrathoon is de frictie tussenproloog en exempel duidelijk: de verteller maakt geenszins waar dat de tragedieplaatsvindt doordat de ridder zijn geheim onthult (p. 302, 320 en 322).

10 B. Schmolke-Hasselmann, ‘“La Chastelaine de Vergi” auf Pariser Elfenbein-Kästchen des14. Jahrhunderts’, Romanistisches Jahrbuch 27 (1976), p. 70-71; zie aldaar voor het belangvan de gluur-scène. De illustratie in F (Parijs, B.N.n.a.fr. 4531) is afgedrukt tegenover p. 65.De illustratie in K (Rennes, Bibliothèque Municipale, ms. 243) is weergegeven op hetstofomslag van De burggravin van Vergi. Een middeleeuwse novelle (zie n. 1) en in R.E.V.Stuip, ‘La Chastelaine de Vergi’. Edition critique du ms. B.N.f.fr. 375 [...]. Den Haag, 1970,tegenover p. 34. De illustratie is ook op Internet te zien:www.emory.edu/CHIENNET/vergi2.htm. Zie voor de overeenkomst met een illustratie ineen Roman de la Rose-handschrift: Stuip, p. 34 n. 13. Zie voor de insignes: A.M. Koldeweij,‘Karel de Grote en De Borchgravinne van Vergi’, in: A.M. Koldeweij &A.Willemsen (red.),Heilig en Profaan. Amsterdam, 1995, p. 101-103 (het onderschrift bij beide foto's is overigensonjuist) en W.P. Gerritsen, ‘De burggravin van Vergi uit het slijk gehaald’, Nederlandseletterkunde 2 (1997), p. 67-74.

11 In het Gentse fragment lijkt een zinspeling op het wachterlied voor te komen:Maer hi volgedena als een wachtre (vs. 191; niet in Ch V, vgl. vs. 386).

12 ‘Jacques de Vitry, the Tale of Calogrenant, “La Chastelaine de Vergi”, and the Genres ofMedieval Narrative Fiction’, in: L.A. Arrathoon (red.), The Craft of Fiction. Rochester, 1984,p. 281-368.

13 De verwijzing komt niet voor in H (vgl. vs. 349-355); de corresponderende passage in G isniet overgeleverd.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

Ook Hunt signaleert een tegenstelling tussen proloog en epiloog enerzijds en hetexempel anderzijds.14 De geheimhouding die de verteller onontbeerlijk acht om derelatie te beschermen en om leed te voorkomen, blijkt in het verhaal om een geheelandere reden bedongen te zijn: voor de burggravin is geheimhouding de garantie datde

14 T. Hunt, ‘The Art of Concealment: “La Châtelaine de Vergi”’, French Studies 47 (1993), p.129-141.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

20

ridder uitsluitend haar bemint. De geschetste situaties en dilemma's - situatieswaarover in de proloog en de epiloog met geen woord gerept wordt - maken het voorhet publiek juist moeilijk de eis tot geheimhouding te beamen. Veel problemenhadden vermeden kunnenwordenwanneer de ridder hadmogen spreken. Bijvoorbeeldals hij de hertogin of later de hertog had kunnen vertellen dat hij al een geliefde heeft(overigens zonder haar identiteit te onthullen).15 Geheimhouding biedt geenbescherming,maar vormt juist een verergerende factor; tegen een valse boosaardigheiden wraakzucht als die van de hertogin is dit kruid nu eenmaal niet gewassen. VolgensHunt beoogde de dichter een debat door ingewijden uit te lokken over de kwestievan geheimhouding in liefdeszaken.16 Veelzeggend in dit verband is ook dat veelonderzoekers, op grond van de tegenspraak tussen pro- en epiloog enerzijds en hetexempel anderzijds alsmede op grond van de loyaliteitsconflicten, menen dat LaChâtelaine de Vergy de hoofse ideologie ter discussie stelt, door de dichter al danniet bedoeld, zonder dat zij overigens concluderen dat een aansluitend debat tussende toehoorders wordt beoogd.17

Centraal in dat debat zullen waarschijnlijk de vragen ‘spreken of zwijgen?’ en ‘isde ridder schuldig of niet schuldig?’ gestaan hebben. Als aanknopingspunt kon destellingname van de verteller van La Châtelaine de Vergy fungeren. Inovereenstemmingmet het standpunt dat hij vanaf het begin ingenomen heeft, namelijkdat geliefden onder geen beding hun geheim mogen onthullen, legt hij in de epiloog(Ch V vs. 944-950) de schuld geheel bij de ridder. Hij gaat kennelijk uit van hetabsolute karakter van de eis en de belofte tot geheimhouding; hij peinst er niet overconcessies te doen. De ridder gaat uit van pragmatisch realisme - hij wil zijn relatieredden met een onthulling - maar de verteller wijst zijn houding af: ook al weet deridder dat zwijgen in ieder geval het einde van de relatie met zich brengt, hij moetzijn mond houden. Hij heeft dan, zo zou de verteller hebben kunnen aanvoeren, nietzijn leven maar wel zijn liefde gered: nu sterft de burggravin in de waan dat de ridderhaar niet meer bemint. Waarschijnlijk is zijn oordeel meteen na de voordrachtweersproken.Moderne onderzoekers althans verschillen vanmening.Maraudmeentdat de ridder wel degelijk schuldig is, terwijl Arrathoon niet hem schuldig acht maarde burggravin, die eigenzinnig een onmogelijke eis stelt. Volgens Hunt verkeert deridder in een onmogelijke situatie en Kostoroski is van mening dat de ridder geen

15 Het blijft overigens de vraag of de hertogin ook dan niet jaloers was geworden, omdat hijde voorkeur gaf aan ‘slechts’ een burggravin en zij toch nog op wraak had gezonnen.

16 In de Heptaméron volgt een discussie nadat Oisille het verhaal verteld heeft (Dufournet &Dulac [zie n. 1], p. 136-139). Verwijzingen naar de liefdescasuïstiek en het jeu parti komenook voor bij: P. Lakits, ‘La Châtelaine de Vergi’ et l'évolution de la nouvelle courtoise.Debrecen, 1966, p. 64-65 n. 22; A. Maraud, ‘Le lai de “Lanval” et la “Chastelaine de Vergi”:la structure narrative’, Romania 93 (1972), p. 456; E. DuBruck, ‘La rhétorique du désespoir:Didon et la châtelaine de Vergy’, in: J. Dufournet (red.), Relire le ‘Roman d'Eneas’. Parijs,1985, p. 40; A. Hunwick, ‘L'originalité de la “Châtelaine de Vergi”’, Revue des LanguesRomanes 93 (1989), p. 432. Vgl. J. Frappier, ‘“La Chastelaine de Vergi”, Marguerite deNavarre et Bandello’, in: J. Frappier,DuMoyen Age à la Renaissance. Parijs 1976, p. 416-417.La Châtelaine de Vergy is vaak samen met de Roman de la Rose of liefdestraktatenovergeleverd en Schmolke-Hasselmann ziet mede daarom in de tekst een ars amatoria,waarin de burggravin het ideale voorbeeld is ([zie n. 10], p. 74-75).

17 Kostoroski (zie n. 6), p. 180, 185, 194-195; Payen (zie n. 8), p. 209, 217 en 228; Cooper (zien. 6), met name p. 278-80. Vgl. Lakits (zie n. 16), p. 63 en 67; Mermier (zie n. 6), p. 24.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

andere keus had dan de hertog te vertrouwen. Weer anderen menen dat de tragischegang van zaken

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

21

te wijten is aan het hoofse systeem zelf, dat absoluutheid vereist en geencompromissen toelaat.18

Een aantrekkelijk aspect van La Châtelaine de Vergy als jeu parti is dat het dilemmawaarvoor de ridder geplaatst wordt in wezen onoplosbaar is.19 Arrathoon is een vande weinigen die dit nader uitwerkt, al geeft zij mijns inziens niet de sterksteargumenten: zij onderbouwt haar mening voornamelijk met gegevens buiten de tekst.In plaats van hierop kritisch in te gaan lijkt het me zinvoller te benadrukken dat ookhierover dus gediscussieerd kan worden. Het middeleeuwse publiek kon trouwenseveneens ingegaan zijn op zaken die de ridder op dat moment niet kon voorzien. Zouhij met zwijgen de dood van de burggravin voorkomen hebben of zou zij, net als deridder, niet zonder hem verder hebben kunnen leven? Is het niet zo dat alleen dankzijhet spreken van de ridder de hertogin uiteindelijk gestraft wordt?

Het Gentse fragment als jeu parti

De dichter van het Gentse fragment volgt de Franse tekst vrij nauwgezet,20 al wektMeder een andere indruk. Hij vindt het namelijk vreemd dat in G de toezegging vande ridder aan de hertog dat hij diens vragen zal beantwoorden (het motief van hetdon contraignant) ontbreekt, evenals de ‘verwijzing naar de “castelein van Coetsi”inclusief lyrische verzen’ en ‘het hoofse argument dat 's ridders levenslust duidt opliefde’; hij verbindt er verregaande consequenties aan met betrekking tot het beoogdepubliek (p. 59 n. 22; zie ook p. 72 n. 55). Meder heeft echter niet in de gaten gehaddat er sprake is van tekstverlies: de betreffende passage is gewoon niet overgeleverd.G vs. 102 (een vertaling van Ch V 208) en G vs. 103 (hoogstwaarschijnlijk de strofevan de burggraaf van Coucy; G 106 is de vertaling van Ch V 303) sluiten niet op

18 Maraud (zie n. 16), p. 4500-452; Arrathoon (zie n. 12), p. 349 (idem Hunwick [zie n. 16],p. 435); Hunt (zie n. 14); Kostoroski (zie n. 6), p. 190 - vgl. echter haar n. 14 - en p. 194;Payen (zie n. 8), p. 217 en 228; DuBruck (zie n. 9), p. 85-86. Aangezien de burggravin intal van lijstjes met ideale liefdesparen figureert (o.a. R. Stuip, ‘“La Châtelaine de Vergy” duXIIème au XVIIIème siècle’, in: B. Alluin & F. Suard [red.], La Nouvelle. Définitions.Transformations. Lille, 1991, p. 159-160), is het nog maar de vraag of het publiek haar eisuiteindelijk als onredelijk beschouwde of als kritiek op de fin'amors; zij zal eerder alsslachtoffer beschouwd zijn. - Het bestaan van verschillendemoderne interpretaties en analysesvan de problematiek van La Châtelaine de Vergy had een argument kunnen zijn voor eenbeoogde functie als ‘discussiestuk’, ware het niet dat we voortdurend met elkaar van meningverschillen over tal van teksten.

19 Arrathoon (zie n. 12), p. 302-306; Hunt (zie n. 14); Lakits (zie n. 16), p. 63-64; Zumthor (zien. 6), p. 224.

20 Dat de hertog masturbeert (G vs. 225; zie hierover Resoort [zie n. 5], p. 84-85), komt nietvoor in negen van de tien Oudfranse handschriften die Stuip (zie n. 10) diplomatisch heeftweergegeven (vgl. echter Ch V vs. 371: Ainz li sera solaz et geu); in het tiende handschrift(E, Parijs, B.N.f.fr. 2136) ontbreekt het folio met deze scène. Alleen in G wordt uitgewerkthoe de hertog de ridder eer bewees (vs. 299-300); deze concretisering ontbreekt in LaChâtelaine de Vergy (vgl. vs. 509-511) en in H (vgl. vs. 603-604). Onzeker blijft het of ditdetail aan de vertaler of aan zijn bron toegeschreven moet worden: Stuip meent dat de bronvan zowel H als G zich niet onder deze overgeleverde manuscripten met La Châtelaine deVergy bevindt ([zie n. 10], p. 29-30). Een toevoeging ten opzichte van de Oudfranse tekstvormen G vs. 138-139; vgl. Ch V vs. 332-339. Zie ook n. 26.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

elkaar aan, er ontbreken namelijk twee kolommen aan het overgeleverde fragment,één aan de rectozijde en één aan de verso-zijde, waardoor honderd versregels nietovergeleverd zijn.21

21 Jansen-Sieben (zie n. 1), p. 13; ik heb mij bovendien gebaseerd op foto's van het fragment.De folio's ‘IV a’ (sic) en ‘IV b’ zouden bijgevolg als ‘IV b’ en ‘IV c’ aangeduid moetenworden (p. 68 en 70; zie ook Werkgroep Vergi [Spektator 1 (1971-1972)], p. 233).

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

22

Als we ervan uitgaan dat de vertaler van het Gentse fragment de gehele tekst getrouwweergegeven heeft, zouden we deze versie vanDe borchgravinne van Vergi eveneenskunnen beschouwen als een ‘discussiestuk’.22 Na afloop van de voorlezing ofvoordracht konden de toehoorders hun mening geven over de afweging die eenpersonage gemaakt heeft of over de norm die de verteller zo nadrukkelijk aangeeft.De tekst biedt genoeg discussiestof: het verhaal bestaat in wezen uit een opeenvolgingvan dilemma's waarbij steeds geldt: spreken of zwijgen? Wat weegt het zwaarst: defeodale of de hoofse belofte - de belofte aan de hertog om te spreken of de belofteaan de burggravin om te zwijgen? Wat weegt het zwaarst: de regel of je gevoel - deregel dat je je als vrouw niet aanbiedt of de begeerte naar een aantrekkelijke minnaar?Wat weegt het zwaarst: de belofte aan een vazal of de relatie met de bemindeechtgenote? De hertog komt eveneens voor een dilemma te staan.23 Ook de hertogineist immers een liefdesbewijs, nota bene nadat gebleken is dat zij hem voorgelogenheeft, maar zij verlangt nu juist geen geheimhouding maar onthulling. En de vertellergeeft wel in de proloog en de epiloog expliciet de (zijn) norm aan, maar is die, zekerin deze absolute vorm, wel juist? En in het verlengde daarvan: is de eis totgeheimhouding wel billijk of reëel in een maatschappij die zich niet aan hoofse regelskan houden omdat ze de innerlijke beschaving die daarvoor nodig is mist, zodatspreken wel eens een bittere noodzaak kan worden?Spreken of zwijgen? Voor deze keuze staat trouwens ook de hertogin. Zwijgen

betekent geen wraak kunnen nemen, spreken betekent de dood. De hertogin verkeertníet in tweestrijd - zij weet meteen al dat ze haar mond niet zal houden (G vs. 457-462enH vs. 791-797; vgl.Ch V vs. 675-680). Meder vraagt zich af waarom zij het geheimverklapt als zij dat met de dood moet bekopen (p. 70). Het antwoord luidt: zij meendeeen slimme manier gevonden te hebben waardoor zij zich kon wreken zónder dat zijhet met de dood moest bekopen. Ze zal ervan uitgegaan zijn dat de uitgekookte wijzewaarop ze wraak nam voor haar geen gevolgen zou hebben. Hoewel Meder zelfconcludeert dat de aanwezige vrouwen het gesprek tussen de hertogin en de burggravinals een ‘schertsend onderonsje’ beschouwd zullen hebben (p. 66), neemt hij op basisvan H vs. 797 (Si salder af bescaemt wesen) toch aan dat de hertogin de burggravinop de hofdag openlijk te schande maakt (p. 65). Dit vers is een toevoeging van debewerker van de Hulthem-versie; in La Châtelaine de Vergy en in het Gentse fragmentontbreekt dit voornemen van de hertogin. Deze toevoeging is in tegenspraak met hetvervolg. In feite wordt de burggravin niet openlijk te schande gemaakt. De hertoginhad dit wel graag gedaan (H vs. 818-821; vgl. Ch V vs. 695-697 en G vs. 477), maarze wacht desondanks het geschikte moment af (H vs. 831-832; vgl. Ch V vs. 705 enG vs. 485-487), namelijk wanneer de vrouwen gescheiden zijn van de mannen, dusin afwezigheid van de hertog en de ridder. De vrouwen trekken zich terug om zichop te maken voor het dansen (Ch V vs. 698-703; G vs. 481-484) - volgens

22 Er zijn duidelijke aanwijzingen dat ook eenMiddelnederlands publiek graag over liefdesvragenen -dilemma's debatteerde. Zie over minnecasuïstiek en liefdesraadsels o.a. F.P. van Oostrom,Het woord van eer. Amsterdam, 1987, p. 115 en 131; D.E. van der Poel, ‘Minnevragen inde Middelnederlandse letterkunde’, in: F. Willaert e.a., Een zoet akkoord. Amsterdam, 1992,p. 207-218 en 386-391.

23 Vgl. Maraud (zie n. 16), p. 452 en Hunt (zie n. 14), p. 136-138. Zie Kostoroski over debotsing van hoofse met feodale normen in de relatie hertog-hertogin ([zie n. 6], p. 190-194).

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

23

de Hulthem-bewerker om met elkaar te dansen (H vs. 822-828).24 De omstandersmenen dat de hertogin en de burggravin aan het schertsen zijn (H vs. 852-855). Dehertogin spreekt ofte ware in spele (H vs. 835), oft in boerden ware (G vs. 488; vgl.Ch V vs. 706: comme par geu) en de burggravin antwoordt spellike (H vs. 840).25 Detoespeling die zij maakt, is beperkt tot een gedresseerd hondje en is als zodaniguitsluitend voor de burggravin duidelijk.26 Wanneer zij later dood gevonden was, zouniemand een verbandmet de opmerking van de hertogin gelegd hebben, te meer daarde hertogin de burggravin eerder met alle mogelijke egards ontvangen had (H vs.815-817; vgl.Ch V vs. 692-694 enG vs. 475-476a).Voor de beideMiddelnederlandseteksten geldt wat Maraud over La Châtelaine de Vergy opmerkt: niemand van deaanwezigen doorziet de ware toedracht (vgl. Ch V vs. 719-720). De hertogin zou inhaar opzet geslaagd zijn als zich niet - pech voor haar - in de kleedkamer toevalligeen zieke jonkvrouw had bevonden, die getuige is van de dood van de burggravinen de ridder en de toedracht kan openbaren.27 Omdat ze een boodschap overbrengtwaarvan ze de betekenis niet doorgrondt, heeft Maraud haar functie vergeleken metdie van het hondje, maar het essentiële verschil is dat zíj kan spreken.28

Het aantrekkelijke is dus dat de dilemma's van de ridder en de hertog ónoplosbaarblijken. Datgene gebeurt wat betrokkene juist meent te kunnen vermijden. Wanneerde ridder gezwegen had, was hij verbannen, wat zijn dood betekend zou hebben.Door te spreken denkt hij zijn geluk te redden, maar het loopt uit op de dood van deburggravin en van hemzelf.Wanneer de hertog gezwegen had, had hij de genegenheidvan zijn vrouw en met name haar seksuele gunsten verloren. Door te spreken meenthij die te behouden, maar hij moet zijn vrouw doden.Als ‘discussiestuk’ zijn La Châtelaine de Vergy en de Gentse fragmenten van De

borchgravinne van Vergi in hoge mate interessant. Het verhaal bestaat uit dilemma'smet nadelen en veronderstelde voordelen. Het verhaal moet dan ook in eerste instantieniet psychologisch benaderd worden, maar dialectisch.29 Het verhaal is eenexemplarische vertelling (Ch V vs. 951; vgl. H vs. 1109), waarmee de verteller dedoor hem gestelde norm wil bewijzen. Het gaat in eerste instantie niet om depersonages zelf, maar om de casuïstiek, die duidelijk gemaakt wordt aan de handvan typen, anonieme figuren die enkel bij hun rang genoemd worden. Hun primairefunctie is een stelling bewijzen, namelijk: onder alle omstandigheden mondje dichtover je liefdesverhouding. Een dergelijke benadering heeft ook consequenties voorde verhaallogica.Moderne onderzoekers hebben tal van bezwaren naar voren gebracht,maar we dienen ons niet af te vragen of iets wel psychologisch of logisch verantwoord

24 Stuip (zie n. 10), p. 28.25 Ch V heeft simplement (vs. 709) en G heeft semperlike, ‘eenvoudig’ (vs. 491).26 G is minder subtiel omdat er, in afwijking van de Franse tekst (vgl. Ch V vs. 716-718), niet

alleen op een hondje maar ook op een minnaar gezinspeeld wordt (G vs. 499-500).27 Maraud (zie n. 16), p. 454; dezelfde voorstelling van zaken vinden we bij Hunwick (zie n.

16), p. 431 en 437.28 Maraud (zie n. 16), p. 455; vgl. Payen (zie n. 8), p. 224. Men zou wellicht geneigd kunnen

zijn te veronderstellen dat de hertogin al een reputatie van een serpent opgebouwd had endat de aanwezigen wel moesten weten van haar boosaardigheid. In de tekst wordt evenwelgeen enkele zinspeling op een voorgeschiedenis gemaakt.

29 Zie ook Mermier (zie n. 6), p. 33-34 n. 18; ook hij acht een psychologische benadering temodern. Zumthor meent dat de aandacht gericht is op de situatie en niet op de personages([zie n. 6], p. 229).

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

is. Bijvoorbeeld: hoe kan de hertog zo beminnelijk en bezorgd tegenover zijn vrouwstaan, terwijl hij toch weet dat

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

24

zij hem voorgelogen heeft? Waarom ontmaskert hij haar valse liefdesverklaringenniet en schenkt hij haar geloof terwijl hij weet dat ze hem eerder voorgelogen heeft?Waarom roept hij haar niet ter verantwoording voor haar valse beschuldiging, waaromwil hij niet weten wat haar bezield heeft? Of het probleem rond de afwezigheid vande echtgenoot van de burggravin: in de literatuur over La Châtelaine de Vergy is hetal dan niet gehuwd zijn van de burggravin een veelbesproken kwestie, maar eenechtgenoot of de echtgenoot blijft geheel buiten beeld want hij is niet functioneel:30

hij doet niets toe of af aan het dilemma. De hertog wordt voorgesteld als een gluurder,maar hoe kan hij het liefdespaar bezig zien: het is donker en door muren kan hij nietheen kijken.31

De exempel-functie van de personages neemt overigens niet weg dat de vertellerook sterk oog gehad heeft voor de affectieve kant van de gebeurtenissen, getuigeonder meer de beschrijving van de ontmoeting van de geliefden, de klacht van deburggravin en een detail als het wakker liggen van de hertog nadat hij vernomenheeft van de ontrouw van de ridder. De verteller speelt ook op het gemoed van zijntoehoorders.

De Hulthem-versie als aandoenlijke liefdestragedie

Het is daarentegen de vraag of de versie in het handschrift-Van Hulthem als‘discussiestuk’ gefunctioneerd heeft. DeMiddelnederlandse bewerker heeft namelijknogal wat veranderingen in de tekst aangebracht, waarvan ik hier slechts een deelaanvoer.

De borchgravinne van Vergi heeft een langere proloog (H vs. 1-37) dan LaChâtelaine de Vergy (vs. 1-17).Met behulp van een aantal sleutelwoorden introduceertde Oudfranse verteller de thematiek en de norm.32 Het lijkt alsof hij de stukken zonderpoespas op het bord wil plaatsen, zodat de partij meteen kan beginnen. De proloogis niet waarschuwend, maar stellend. De voorwaarde waarop de burggravin haarliefde aan de ridder gunt en de sanctie die op overtreding staat, worden direct gegeven(Ch V vs. 22-28). De verteller van de Hulthem-versie richt zich daarentegen met hetvele malen herhaalde advies om te zwijgen tot de gherechte minnare; de proloogwordt in de ghi-vorm verteld. De verteller geeft eerst een beschrijving van de ridderen de burggravin en pas daarna vertelt hij dat zij hun relatie geheimhouden om zichte beschermen (H vs. 41-70); van een voorwaarde en een sanctie is geen sprake. Deidyllische voorstelling van zaken blijkt ook uit de toevoeging dat het publiek nooiteen volmaakter liefde zag en dat God degene moge straffen die daaraan een eindemaakt (H vs. 78-81).In La Châtelaine de Vergy verstrekt de verteller alle gegevens die van belang zijn

voor de beoordeling van het dilemma precies, overzichtelijk en samenhangend. De30 Arrathoon ([zie n. 12], p. 343) komt tot dezelfde conclusie; zie ook Zumthor (zie n. 6), p.

229.31 D.J. Shirt, ‘“La Chastelaine de Vergi” - the technique of stylistic cohesion’, ReadingMedieval

Studies 6 (1980), p. 93-94.32 Shirt (zie n. 31);W.-D. Lange, ‘Höfische Tradition und individuelles Leben in der “Chastelaine

de Vergi”’, Zeitschrift für französische Sprache und Literatur 75 (1966), p. 19-20. Zie ook:Mermier (zie n. 6).

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

balans is perfect in evenwicht. Er zijn twee verplichtingen: door het couvenant metde burggravin is de ridder verplicht tot geheimhouding, maar aan de hertog heeft hijbeloofd te zullen spreken. Er zijn gelijke sancties: het ‘verraad’ waarvan de ridderbeticht is, straft

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

25

de hertog met verbanning en het niet nakomen van de belofte om te spreken betekenteveneens verbanning (Ch V vs. 168-170 en 266-267). De uitkomst is voor beidegevallen identiek: het verlies van de geliefde en bijgevolg de dood van de ridder.Expliciet geeft de verteller aan dat de ridder niet kiezen kan omdat l'un et l'autretient a mort (Ch V vs. 268-270). In de Hulthem-versie lijkt het totaal van deargumenten er niet toe te doen. Dat de burggravin de ridder verplicht heeft te zwijgenover hun relatie, heeft de bewerker zelf verzwegen. Pas door de monoloog van deburggravin komt het publiek te weten dat zij de ridder gezegd heeft dat onthullingvan hun geheim haar dood zou betekenen (H vs. 934-936); in La Châtelaine de Vergyweet de ridder enkel dat hij in dat geval zijn geliefde zal verliezen, niet dat dit zalgeschieden door haar dood (Ch V vs. 26-28; vgl. vs. 808-818). Op grond van degegevens die verstrekt zijn tot het moment waarop de ridder voor de keuze gesteldwordt, is het onbegrijpelijk waarom hij aarzelt wanneer hij zich tegenover de hertogmoet verantwoorden: de afspraak met de burggravin was gezamenlijk genomen omproblemen te voorkomen (H vs. 62; vgl. vs. 70), van een verbod om te spreken overhun liefde is geen sprake geweest. De ridder had de burggravin bij het eerstvolgendesamenzijn kunnen informeren over de ontstane situatie en hij had haar kunnen doeninzien dat het, om elkaar te kunnen blijven ontmoeten, noodzakelijk was de bakenste verzetten. Achteraf gezien is het net zo onbegrijpelijk waarom de ridder aarzelde:als hij ervan op de hoogte was dat onthulling de dood van de burggravin betekende,had hij moeten zwijgen om haar leven te redden. De combinatie van deze gegevenslevert evenwel domweg een tegenstrijdigheid op, een tegenstrijdigheid op basiswaarvan het onmogelijk discussiëren is. In La Châtelaine de Vergy is de ridder vooreen reëel dilemma geplaatst; de bewerker van de Hulthemversie heeft de ridder vooreen schijn-dilemma gemanoeuvreerd.De Middelnederlandse bewerker heeft aan het dilemma waarvoor de ridder komt

te staan een commentaar toegevoegd.Wanneer de ridder belooft te zullen antwoordenop het maakt niet uit welke vraag die de hertog stellen zal, merkt de verteller op: Icwane hem noit soe leede / En ghesciede, als dat hijt dede (H vs. 324-325). Mederleunt bij zijn interpretatie zwaar op deze opmerking (p. 58 en 72-73). Zijn conclusiedat de verteller zijn publiek tegemoetgekomen is in de juiste interpretatie van detekst (p. 74 n. 60), lijkt mij onjuist. Het commentaar is bedoeld om de emoties testuren en niet de interpretatie. DeMiddelnederlandse dichter maakt hier gebruik vanvoorkennis: hij weet al dat de geschiedenis tragisch zal aflopen. Het commentaardient ter intensivering; de verteller wil de dramatiek benadrukken. Zijn uitlating iseerder emotioneel dan rationeel. Evenzo handelt de verteller in H vs. 769. Wanneerde hertog op het punt staat zijn vrouw te vertellen over het geheim van de ridder,merkt de verteller op: Daer hi sent sere om droefde. Deze prospectie ontbreekt in deOudfranse tekst.De hertogin zelf verschaft de hertog de munitie waarmee hij de ridder onder vuur

kan nemen: zij wijst erop dat van hem niet bekend is dat hij een geliefde heeft (ChV vs. 136-137;G vs. 21-22; niet inH: vgl. vs. 223-236). Wanneer de hertog de ridderter verantwoording geroepen heeft, denkt hij bij diens ontkenning aan de woordenvan zijn vrouw (Ch V vs. 211-216; de corresponderende passage in G is nietovergeleverd). Dan richt hij zich tot de ridder met de opmerking dat hij zeker zalweten dat deze wel of niet

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

26

schuldig is aan de misdaad waarvan hij verdacht wordt, indien hij met een eedbevestigt dat hij zal antwoorden op de vraag die de hertog hem zal stellen. De ridder,die inderdaad niet bevroeden kan wat de hertog hem zal vragen, ziet een uitweg engrijpt meteen de geboden kans om zich te rehabiliteren en daarmee zijn geliefde tebehouden. In de Hulthem-versie denkt de hertog niet aan de woorden van zijn vrouwmaar hij spreekt ze als een argument van hemzelf tegenover de ridder uit (H vs.291-296). Door de directe rede is het overrompelende karakter van de vraag van dehertog weggenomen. Dat de ridder nu geen flauw vermoeden heeft van hetgeen dehertog hem vragen wil (H vs. 319-321), is dan ook volstrekt ongeloofwaardig. Debewerker van de Hulthem-versie stelt het, onbedoeld, zo voor dat de ridder niet éénvan de snuggersten is.In La Châtelaine de Vergy vergelijkt de verteller de situatie van de ridder met die

van de burggraaf van Coucy (vs. 291-294); in De borchgravinne van Vergi is het deridder zelf die de toestand waarin hij zich bevindt vergelijkbaar acht met die van decastelein van Coetsi (H vs. 378-384). De strofe uit het lied van de burggraaf vanCoucy (Ch V vs. 295-302) heeft de Middelnederlandse bewerker niet vertaald. Indeze strofe uit het lyrisch ik zijn verdriet om de scheiding van zijn geliefde en omhet verlies van de gunsten die zij hem zo rijkelijk verleende; zonder haar zal hij nietkunnen leven.33 Heeft de Middelnederlandse bewerker zelf een strofe gedicht? Heefthij een bestaande liedtekst genomen, mede om de mogelijkheid tot zang tijdens devoordracht te behouden? Het element van scheiding komt in het liet van de casteleinvan Coetsi minder tot uitdrukking; de bewerker heeft dit nu in de aankondigingopgenomen:Dat hi sanc met droefheiden / Doen hi van lieve moeste scheiden (H vs.383-384). De verwachting ontbreekt dat het hart zal stoppen met kloppen vanwegehet verlies (Ch V vs. 301). Wel speelt nu Fortuna, avontuere, een rol (H vs. 391) endaarmee lijken de betrokken personages van hun verantwoordelijkheid voor degebeurtenissen ontheven te worden.Onduidelijk is het overigens welke associaties het lied van de castelein van Coetsi

bij een Middelnederlands publiek op kon roepen. Het Oudfranse publiek kon bij LaChâtelaine de Vergy denken aan zowel het lied van de burggraaf van Coucy als aande Roman du Castelain de Couci et de la dame de Fayel, waarin het lied opgenomenis.34 Naar de mate waarin een Middelnederlands publiek bekend was met het werkvan de burggraaf en/of de roman die daarop gebaseerd werd, kunnen we enkel gissen.Wel beschikken we over fragmenten van Van den borchgrave van Couchi, maardaarin wordt een geheel ander verhaal verteld dan in de Oudfranse roman.35 Dehoofdpersoon van deMiddelnederlandse roman is een voortreffelijk zanger (fragmentHeeswijk, vs. 2024-2033) en misschien is hij ook een minnedichter, wat afgeleidzou kunnen worden uit een gedachte van de burggraaf bij het zien van de vrouwevan Faeljuwele:Wat holpt dat ic vele dichte / Van hare doghet, die ic niet lichte /

33 Zie over dit lied Zumthor (zie n. 6), p. 219-222.34 J.E. Matzke &M. Delbouille, ‘Le Roman du Castelain de Couci et de la dame de Fayel’ par

Jakemes. Parijs, 1936, p. 238-239, vs. 7363-7370.35 M. de Vries, ‘“Van den borchgrave van Couchi”. Fragmenten’, Tijdschrift voor Nederlandsche

Taal- en Letterkunde 7 (1887), p. 97-250; N. de Pauw, Middelnederlandsche gedichten enfragmenten. Deel II. Gent, 1903, p. 20-42; H. Kienhorst & J. Tersteeg, ‘Eenhandschriftfragment van de Middelnederlandse “Borchgrave van Couchi”’, in: E.Cockx-Indestege & F. Hendrickx (red.),Miscellanea Neerlandica. Deel II. Leuven, 1987,p, 199-220.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

Ter waerheit en can bescriven (fragment De Pauw, vs. 98-100). Liederen van hemkomen in de fragmenten in ieder ge-

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

27

val niet voor, maar waren ze - verondersteld dat de burggraaf dichter was - in deverloren gegane fragmenten soms wel opgenomen? Daarnaast is er sprake van datnieuwe liet / Twelke van den borchgraven hiet / Hoe hi ghehanghen was te Troes(fragment Atrecht, vs. 317-319), maar de liedtekst zelf ontbreekt in de fragmenten.Kwam deze tekst in de complete roman wel voor? En werd de burggraaf daarin somssprekend opgevoerd, zodat de bewerker van de Hulthem-versie wellicht hier eenstrofe uit kon citeren? Volgens De Vries moet de tekst tussen 1330 en 1350 ontstaanzijn, dus enkele decennia na het voltooien van De borchgravinne van Vergi, maarfragmenten van een andere versie met de geschiedenis van de borchgrave van Coetchydateren waarschijnlijk uit de vroege veertiende eeuw.36 In beide versies van de romanwerd onder meer verteld over een liefdesrelatie, waarbij de man door verraders indiscrediet is gebracht bij zijn geliefde; de geschiedenis eindigt met de dood van beidegelieven.In Hulthem is de feodale relatie tussen de hertog en de ridder afgezwakt. In La

Châtelaine de Vergy belooft de hertog geheimhouding sor l'amor et sor la foi / Queje vous doi sor vostre hommage (vs. 334-335 [op de liefde en de trouw die ik u opgrond van uw leenhulde schuldig ben]), maar dit ontbreekt in Hulthem. Al eerderliet de bewerker van de Hulthem-versie de hertog verklaren dat hij nog liever zijnogen uit liet steken dan dat hij het geheim zou verklappen (H vs. 413-414) in plaatsvan dat hij zijn tanden uit liet trekken (Ch V vs. 321-322 enG vs. 127) - een wellichtkomische noot die hij vond misstaan? De gekscherende opmerking van de zoekenderidder tot de hertog dat deze de burggravin opgesloten heeft (Ch V vs. 850), heeft deMiddelnederlandse bewerker ook weggelaten.De verteller van La Châtelaine de Vergy sluit het verhaal af met een

ondubbelzinnige stellingname. Hij neemt uitdrukkelijk positie in de komendediscussie: de tragedie is te wijten aan de ridder omdat hij onthulde wat hij had moetenverzwijgen (Ch V vs. 944-950). De bewerker van de Hulthem-versie heeft dezeschuldigverklaring weggelaten.In de Hulthem-versie is de aandacht verschoven van de casuïstiek naar de tragiek.

De Middelnederlandse bewerker heeft de affectieve kant van het verhaal sterkeraangezet ten koste van de dialectische kant. Hij heeft de liefdesrelatie tussen deburggravin en de ridder idyllischer gemaakt. Het dilemma waarvoor de ridder komtte staan heeft hij niet intact gelaten, doordat hij aan de geheimhouding het absolutekarakter ontneemt en tegenstrijdige informatie over de mogelijke gevolgen van eenonthulling verstrekt. Tevens heeft hij de feodale relatie hertog-ridder afgezwakt. Debewerker van de Hulthem-versie ontwijkt de schuldvraag, tot in het lied van de‘castelein van Coetsi’ toe. Onder andere met prospecties en de toevoeging van eenliedje werkt hij sterker op de emoties van zijn publiek en er is bij hem geen ruimtevoor relativering van de dramatiek door een komische noot.

Publiek

36 Kienhorst & Tersteeg (zie n. 35), p. 208 en 219.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

Meder vraagt zich af of het publiek van de Hulthem-versie van De borchgravinnevan Vergi het Brabantse hof van hertog Jan III is geweest (p. 74 n. 59). Een toelichtingerop

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

28

geeft hij niet; mogelijk combineert hij het overwegend Brabantse dialect met eenverondersteld hoofs publiek.37 Volgens Guest is deze bewerking ‘sophisticatedentertainment for a sophisticated, aristocratie audience who knew the game and itsrules.’38 Een dergelijk publiek zal echter eerder naar de Gentse tekst geluisterd hebben.Déze versie van De borchgravinne van Vergi lijkt een tekst voor fijnproevers te zijn,voor een publiek dat goed op de hoogte is van hoofse normen, van de liefdesideologieen van de liefdescasuïstiek; een tekst voor kringen waarin men nog over hoofseliefdesproblemen discussieerde of kon discussiëren. De dichter van de Hulthem-versieis minder vertrouwd met de hoofse voorschriften en vermoedelijk geldt dit eveneensvoor zijn (beoogde) publiek. De verteller van La Châtelaine de Vergy benadruktenkele malen dat het om fin'amors gaat (Ch V vs. 12, 439, 784, 808),39 maar dezeliefdesideologie is niet meer het ultieme referentiekader van de Hulthem-versie vanDe borchgravinne van Vergi. Al eerder constateerde de Werkgroep Vergi van deUniversiteit van Amsterdam een ‘vulgariserende tendens’ met betrekking tot dezebewerking.40 Zij signaleerde al dat het hoofse motief van het helen (celer), waaroverde proloog van La Châtelaine de Vergy spreekt, ‘als voorwaarde en opdracht’, in deHulthem-versie is ‘gevulgariseerd tot een afspraak uit praktische overwegingen’ endat de verteller in Hulthem duidelijk aangeeft dat de overspelige liefde een mesdaetis. Voorts wees zij erop dat in La Châtelaine de Vergy het initiatief bij de liefdesrelatietussen de burggravin en de ridder conform de hoofse code uitgegaan is van de ridder(Ch V vs. 20-21), terwijl het in Hulthem zo opgevat kan worden dat de burggravinde ridder benadert (H vs. 54-58) en tenslotte dat in Hulthem de hoofseomgangsvormen als zodanig niet herkend zijn - zo onderbreekt de hertog de maaltijdwanneer hij verneemt dat de hertogin ziek is (H vs. 619-625; vgl. Ch V vs. 519-521).Daaraan kunnen nog andere wijzigingen toegevoegd worden. Zo heeft de bewerkertwee uitvallen jegens vrouwen (H vs. 243-244 en 670-675) ingevoegd.41 En hij staatrelatief omstandig stil bij het samenzijn van de geliefden, zoals hierboven uiteengezetis. Maar bovenal gaat de aandacht van de dichter uit naar de emotionele kant van hetverhaal ten koste van de casuïstiek. De dichter - en wellicht zijn publiek - wasuitsluitend geïnteresseerd in het aandoenlijke, tragische liefdesverhaal.

Religieuze omwerking?

De dichter van de Hulthem-versie heeft het verhaal wel veranderd, maar nietomgewerkt tot een religieuze tekst. Een hoofse benadering is niet ingeruild voor eenreligieuze. Volgens Meder zou het publiek evenwel niet alleen hoofse normengehanteerd

37 Frappier (zie n. 16), p. 421 n. 59, verwijst naar een publicatie van V. Langlois, waarin telezen valt dat Karel VII in oktober 1418 een contrepointe ouvree met een voorstelling vande Istoire de la Chastelaine du Verdier aan hertog Jan IV van Brabant schonk.

38 S. Judd & T.M. Guest, ‘Two Short Pieces from Medieval Dutch: “The Countess of Vergi”and “Gloriant”’, Dutch Crossing nr. 43 [1991], p. 52.

39 R. Stuip, ‘L'Istoire de la Chastelaine du Vergier’, in: A. Dees (red.), Actes du IVe Colloqueinternational sur le Moyen Français. Amsterdam, 1985, p. 359.

40 Werkgroep Vergi (zie n. 21), p. 230-232.41 Stuip (zie n. 10), p. 26 n. 6; Van Oostrom (zie n. 1), p. 92-93.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

29

hebben, maar de gebeurtenissen ook vanuit religieus perspectief bekeken hebben.42

Hij gaat enkele malen in op religieuze consequenties van een en ander. Hij gaatklaarblijkelijk uit van een publiek dat het verhaal vanuit een religieuze invalshoektot zich nam.De ridder noemt zijn relatie met de burggravin een mesdaet (H vs. 377): volgens

Meder is de ridder zich ervan bewust dat de liefdesrelatie in christelijke zinongeoorloofd is (p. 59). Buiten beschouwing laat Meder de vraag of dit nietanderszins, bijvoorbeeld sociaal, opgevat kan of moet worden. Het kan ‘slechts’ gaanom andere opvattingen over het huwelijk.43 Al te gemakkelijk stelt hij bovendien datman én vrouw in geval van een verstandshuwelijk een minnaar of minnares kondennemen (p. 55). Dit lijkt toch vooral te gelden voor de man. Het kind dat een man bijeen minnares verwekte, was een bastaard, die niet erfgerechtigd was. Maar wanneer,in dit concrete geval, de burggravin zwanger was geworden als gevolg van eenbuitenechtelijke relatie, dan had de ridder een koekoeksei gelegd. De wettigeechtgenoot heeft hoorntjes opgezet gekregen en loopt het gevaar dat hij te schandewordt gemaakt.44

Meder betrekt nóg een aantal malen de religie bij de beoordeling van het verhaal.Over de afgunstige hertogin merkt hij op dat ze zich schuldig maakt aan één van dezeven hoofdzonden (p. 64). Tevens gaat hij uitvoerig in op het zielenheil van deburggravin (p. 67-69).45 Op zijn poging haar de hemel in te redeneren valt overigenswel wat af te dingen.Meder trekt geen consequenties uit de provocerende opmerkingdie de burggravin maakt. Zij zegt (H vs. 906-910):

Want waer God comen sekerlikeSelve ute hemelrikeEnde hadde mi ghelooft sijn vroudeEnde ic u daer mede soudeVerliesen, ic hadt weder seit.

De kwalijke lading van deze uitspraak blijkt uit de reactie van Beatrijs, wanneer zijzich in soortgelijke zin uitgelaten heeft:

Lief, ic hebbe u soe vercoren,Men mocht mi dat niet legghen voren,Dat ic uwes soude vergheten.Waric in hemelrike gheseten

42 H. Pleij gaat nog verder en meent datDe borchgravinne van Vergi typologisch opgevat dientte worden: ‘Contemporaine Bourgondische geschiedenis (of wat daarvoor door moest gaan)wordt verklaard in termen van wat de Bijbel als eeuwige waarheid programmeert in dewederwaardigheden van Jozef. En omgekeerd vormen de verwikkelingen van dieBourgondische ridder de zoveelste manifestatie van wat God al geopenbaard heeft in deBijbel’ (‘Over de betekenis van middelnederlandse teksten’, Spektator 10 [1980-1981], p.324). Zie daarentegen Guest: ‘the Vergi makes very little mention of religion, beyond thesuperficial veneer common to most medieval narrative’ ([zie n. 38], p. 53).

43 Of is dit mede het gevolg van een misverstaan door de dichter? messert in La Châtelaine deVergy (vs. 287), een vorm van servir mal, is weergegeven met mesdaet (Werkgroep Vergi[zie n. 21], p. 230).

44 Zie o.a. J. Bumke, ‘Liebe und Ehebruch in der höfischen Gesellschaft’, in: R. Krohn (red.),Liebe als Literatur.München, 1983, p. 25-45. Opmerkelijk genoeg noemt Meder zelf ditook (p. 57).

45 Vgl. Payen (zie n. 8), p. 227. Zie daarentegen Clifford (zie n. 6), p. 50.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

Ende ghi hier in ertrike,Ic quame tot u sekerlike!

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

30

Beatrijs laat er direct op volgen:

Ay God, latet onghewrokenDat ic dullijc hebbe ghesproken!Die minste bliscap in hemelrikeEn es hier ghere vrouden ghelike:Daer es die minste soe volmaect,Datter zielen niet en smaectDan Gode te minnen sonder inde.Al erdsche dinc es ellinde;Si en doeghet niet een haerJeghen die minste die es daer.46

Verder gaat Meder nog in op de theologische implicaties rond de zelfmoord van deridder (p. 69-70), hij geeft aan dat de hertogin allesbehalve in staat van genade sterft(p. 70) en hij wijst op de penitentie van de hertog, die niet alleen boet voor zijn eigenzonden, maar ook voor de zielen van de gestorvenen (p. 71) - nogal dubieus geziende opheffing van de orde van de tempeliers in 1312, onder andere na beschuldigingenvan ketterij.47 Meder gaat er in dit verband aan voorbij dat vanuit officieel theologischstandpunt bekeken het feit dat God aan de kant van overspeligen staat toch alsprovocerend beschouwd moet zijn.48 Hij signaleert het verschijnsel wel (p. 52 n. 4),maar verbindt er geen consequenties aan.Meder houdt niet of nauwelijks rekening met de wijze waarop het publiek het

verhaal recipieerde. Ik meen dat een voordracht beoogd is door een verteller of eenvoorlezer naar wie het publiek luistert. Er is een essentieel verschil tussen eenluisterhouding en een leeshouding. Vragen die op kunnen komen achter het bureauin de studeerkamer bij lezing, vaak na herhaalde lezing, komen niet op bij hetluisteren. Luisteraars zijn in de ban van de vertelling, zij hebben in tegenstelling totlezers en onderzoekers geen gelegenheid tot ‘pauzeren’ voor reflectie. Ookmiddeleeuwers zullen er zonder meer toe in staat zijn geweest religieuze normen(zeker tijdelijk, bijvoorbeeld tijdens het luisteren naar een goed verhaal) te negeren.Bij bijvoorbeeld het zielenheil sta je niet stil wanneer de verteller, voorlezer ofvoordrager dit niet naar voren brengt. Je tijdens een voordracht deze vragen stellenen erover nadenken betekent simpelweg dat je een deel van het verhaal mist, wantde verteller gaat intussen gewoon door. Aan het hoofse kader daarentegen refererende vertellers van La Châtelaine de Vergy, het Gentse fragment en, zij het in veelmindere mate, de Hulthem-versie van De borchgravinne van Vergi wel. Een publiekvan kenners, zeker als het geoefend is in het jeu parti, zal direct en zonder veel moeiteop dit terrein de consequenties van het verhaalde overzien hebben.

46 F. Lulofs (ed.), Beatrijs. Vijfde druk. Culemborg, 1978, vs. 377-382 en 383-392. Zie ookLazar (zie n. 5), p. 147 en 258.

47 Vgl. Stuip (zie n. 10), p. 113, aantekening bij vs. 933: ‘Les copies E et H (écrites après 1312?)ont mis Hospitalier au lieu de Templier.’

48 Zie ook Lazar (zie n. 5), p. 146-147.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’

31

Bij wijze van slot

‘'t Is een knoeier,’ oordeelt Van Loey over de dichter van de Hulthem-versie van Deborchgravinne van Vergi.49 Gerritsen daarentegen meent ‘dat de bewerker zijnOudfranse origineel op een creatieve en in poëtisch opzicht bijzonder knappe wijzeheeft bewerkt.’50Een verantwoording ontbreekt; het oordeel vanGerritsen is gebaseerdop steekproeven. In het midden blijft het om welke plaatsen het gaat en wat de aarddaarvan is (versregels, grotere passages, willekeurige plaatsen of enkele van de ‘eigenaccenten’).51 Wie echter enerzijds ziet met wat voor raffinement La Châtelaine deVergy verteld wordt52 en anderzijds de bijwerkingen van de ‘eigen accenten’ inHulthem in ogenschouw neemt, betwijfelt of nog wel ‘hetzelfde verhaal’ verteldwordt en vraagt zich af of Gerritsen de dichter van de Hulthem-versie niet te veeleer geeft.53

Résumé

De La Châtelaine de Vergy deux versions en moyen néerlandais nous ont ététransmises. Le texte qui est conservé à Gand n'est qu'un fragment mutilé. Cetteversion-ci de De borchgravinne van Vergi est une traduction qui ne diffère du récitfrançais que sur des points secondaires. En nous basant sur la fonction de jeu partiqu'on a supposée pour La Châtelaine de Vergy, nous pouvons attribuer la mêmefonction au fragment de Gand. L'adaptation dans le manuscrit-Van Hulthem diffèresur des points essentiels. Ce texte-là exige moins de connaissances de la courtoisieet de l'idéologie de la fin'amors. Le caractère des changements est tel qu'on peutsupposer que le poète et son public ne s'intéressaient pas à la casuistique maisseulement à l'intrigue tragique.

Adres van de auteur:Fresiastraat 38NL-2981 BL Ridderkerk

49 Van Loey (zie n. 3), p. 58.50 Gerritsen (zie n. 1), p. 19.51 Gerritsen (zie n. 1), p. 19: ‘Hij vertelt hetzelfde verhaal, maar plaatst zijn eigen accenten.’

Zie ook p. 10: ‘Naar inhoud en strekking verschilt deze Middelnederlandse versie nietingrijpend van het Oudfranse origineel, al heeft de bewerker bij de weergave van degebeurtenissen zijn eigen accenten geplaatst.’

52 Zie vooral Shirt (zie n. 31) en Mermier (zie n. 6).53 Op 22 november 1996 verzorgde ik in het kader van de Leidse NLCM-dialogen een inleiding

over De borchgravinne van Vergi. Ik dank de deelnemers aan de daaropvolgende discussievoor hun opmerkingen, die mij dwongen tot herbezinning op ingenomen standpunten en totbezinning op voor mij nieuwe gezichtspunten. Mijn erkentelijkheid gaat in het bijzonder uitnaar dr. W. van Anrooij, zonder wiens aanmoediging dit (sterk van de inleiding afwijkende)artikel hoogstwaarschijnlijk nooit geschreven zou zijn. Tevens dank ik de leden van deredactie voor hun commentaar op een eerdere versie van deze bijdrage.

F.J. Lodder, ‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”’