Samenvatting: Na de Oorlog - Tony Judt

108
SAMENVATTING Na de oorlog T. Judt Eigentijdse Geschiedenis Prof. L. Vos Door: Astrid Steenackers, Celine Baeten, Johanna Laurent, Lore Muse, Marieke Van Broeckhoven, Sanne Torfs, Silke Saey en Valerie Vrancken [Kies de datum]

description

European political development after WWII

Transcript of Samenvatting: Na de Oorlog - Tony Judt

  • SAMENVATTING

    Na de oorlog T. Judt Eigentijdse Geschiedenis Prof. L. Vos

    Door: Astrid Steenackers, Celine Baeten, Johanna Laurent, Lore Muse, Marieke Van Broeckhoven, Sanne Torfs, Silke Saey en Valerie Vrancken [Kies de datum]

  • 2

    INLEIDING NA DE OORLOG

    1945 als Stunde Null

    De Eerste Wereldoorlog had niets opgelost:

    1. Duitsland was niet vernietigd door de oorlog en de herstelbetalingen. Sterker nog, doordat

    Duitsland zijn oorlogsschulden niet afloste, betaalden de Geallieerden een hogere prijs voor

    hun overwinning dan Duitsland voor zijn nederlaag.

    2. Na WoI was er geen terugkeer geweest naar een internationale stabiliteit: landen wilden

    hun verloren gegane territorium terug eisen, het oorlogsgeweld zocht een uitweg in interne

    kwesties (nationalisme, rassendiscriminatie, klassenstrijd en burgeroorlogen) en er volgde een

    ineenstorting van de Europese economie:

    - De oorlog had de werkgelegenheid verstoord, de handel platgelegd, landstreken verwoest

    en had staten in een bankroet gestort = veel landen kwamen dit niet meer te boven

    - De crisis in de jaren 30 leidde ook voor problemen bij landen die het wel beter deden op

    economisch vlak: geldontwaarding, faillissementen, ineenstorting internationale handel

    - WoII: ongekend effect op de burgerbevolking en nationale economien

    deze opeenstapeling van tegenslagen zou leiden tot de vernietiging van een beschaving

    Na de oorlog op zoek naar een nieuwe orde..

    Sommigen, zowel uiterst links als uiterst rechts in het politieke spectrum, beschouwden de

    zelfopoffering van het Europa van de bourgeoisie als een kans om voor iets beters te vechten.

    De jaren 30 werden een periode van engagement en politiek idealisme, de laatste jaren

    waarin de 19e eeuwse radicale denkbeelden hun laatste opleving doormaakten.

    Mythe dat het naoorlogs Europa een vreedzaam continent was dat als een feniks herrees

    uit de as van zijn moorddadige verleden?

    Maar er wordt hierbij veel weggelaten, nl. vooral Oost-Europa past niet in dit beeld!

    de naoorlogse periode was vreedzaam, maar enkel omwille van het Rode Leger

    samenwerking tussen de Satellietstaten enkel en alleen maar omdat Moskou zulke

    verbintenissen oplegde

    De erfenis van WoII: hoe moest het verder?

    De oorlog dwong de regeringen en volken van zowel Oost- als West-Europa tot lastige

    keuzen, want een terugval naar het verleden moest voorkomen worden. Het failliet van het

    fascisme zorgde voor een zoektocht naar iets anders, maar dat andere mocht geen nieuwe

    ideologie zijn, want dat was toch n grote desillusie.

    1. Voortzetting van de radicale agenda van de volksfrontbeweging van de jaren 30

    Aanvankelijk populair in beide delen van Europa, 1945 was immers nooit helemaal een

    nieuwe start geweest. In het Westen werd dit concept echter vrij soepel afgevoerd: dankzij

    hulp VS vervloog de aantrekkelijkheid van de programmas van het volksfront en het

    communisme.

    2. Het Westen koos voor een nieuwe weg, om een terugkeer naar het verleden te voorkomen.

    Het postnationale, samenwerkende Europa van de verzorgingsstaat was echter het onzekere

  • 3

    kind van de angst. West-Europese leiders voerden sociale hervormingen door en bouwden

    nieuwe instituten als een voorbehoedsmiddel tegen het verleden.

    3. Ook de autoriteiten van het Sovjetblok zochten naar manieren om de politieke terugval te

    temperen, maar dit werd vooral bewerkstelligd door fysieke dwang en een communistisch

    geloof in een geleide sociale revolutie

    beide delen van Europa trachtten de beladen erfenis van het verleden hanteerbaar te

    maken..

    Inhoud van Na de Oorlog

    1. Het verhaal van Europas tanende macht: na 1945 geen keizerlijke allures meer voor

    bepaalde landen, de meeste landen hadden bovendien aanzienlijk aan macht ingeboet en

    waren vernederd in de oorlog: ze waren immers zelf niet in staat geweest om zich te bevrijden

    van het fascisme en het communisme op afstand te houden

    2. Het wegkwijnen van de meestervertellingen van de Europese geschiedenis in de laatste

    decennia van de 20e eeuw: teloorgang van de politieke hartstocht in het Westen, het verlies

    van politiek idealisme en het in twijfel trekken van het marxisme in het Oosten. Na 1989 was

    er geen overkoepelende ideologie van links of rechts die Europa kon omarmen.

    3. De intrede van het Europees Model: ontstaan door een mix van sociaaldemocratische en

    christendemocratische wetgeving + steeds groeiende en machtiger instituties van de EG en de

    EU nooit voorziene transformatie van Europa tot rolmodel voor individuen en naties via

    een traag cumulatief proces

    4. De gecompliceerde en vaak verkeerd begrepen relatie van het continent met de VS:

    enerzijds verlangen naar inmenging van VS, anderzijds frustraties over die inmenging..

    Bovendien is de rol van de latere Amerikanisering van Europa in de jaren 50 en 60

    overdreven + Oost-Europa heeft een andere visie op Amerika dan het Westen

    5. Geschiedenis van naoorlogs Europa dat overschaduwd wordt door stilte en afwezigheid

    het verdwijnen van multiculturele samenlevingen van voor 1914 via oorlog, bezetting,

    grenscorrecties en genocides leefde bijna iedereen na 1945 in zijn eigen land. Sinds 80

    echter opnieuw een multiculturele toekomst voor Europa: vluchtelingen, gastarbeiders enz..

    Toch is het sinds 1989 zeer duidelijk hoezeer de stabiliteit van naoorlogs Europa is te danken

    aan de daadkracht van Stalin en Hitler, want na de etnische zuiveringen was alles veel minder

    gecompliceerd. Tot de 60 werd er amper gesproken over de uitroeiing van de Joden

    Europa laat volgens Judt zijn getroebleerde oorlogsverleden eindelijk achter zich.

    Inhoud van dit vak

    In dit vak wil professor Vos geen militaire feiten op een rijtje geven, maar een verschuiving in

    de mentaliteit aantonen sinds 1945, aantonen hoe mensen leefden en omgingen met de

    werkelijkheid. Hierbij focust hij zich vooral op het Noorden: West-Europa, Oost-Europa (SU

    en satellietstaten) en de VS. Ook bespreekt Vos tijdens deze colleges de ontwikkelingen van

    de Kerk, omdat de Kerk, zeker in Belgi, een grote invloed heeft gehad op de mentaliteit van

    de bevolking.

  • 4

    DEEL I:

    DE NAOORLOGSE PERIODE: 1945-1953

    HOOFDSTUK I: DE ERFENIS VAN DE OORLOG

    Een totale oorlog voor de Europese Bevolking

    De Europeanen waren wanhopig en uitgeput na de oorlog. De burgerbevolking was meer dan

    ooit getroffen door de oorlog, die tot diep in het dagelijkse leven doordrong via de bezetting

    van gebieden, onderdrukking, uitbuiting en uitroeiing. De oorlog was een bijna universele

    ervaring, die overigens zeer lang duurde. In Oost-Europa en de Balkan stopte de oorlog

    bovendien niet na de nederlaag van Hitler, maar ging ze over in vele burgeroorlogen. De

    bezetting werd zeer intens beleeft, want de bezettingslegers waren niet vies van

    geweldplegingen en moord op de plaatselijke bevolking. Bovendien werd de bevolking die na

    1939 onder Duits Bewind stond, ingezet ten dienste van het Derde Rijk of afgevoerd voor

    vernietiging. Nazi-Duitsland plunderde dus de economien van de onderworpen naties om

    zijn oorlog te ondersteunen, maar ook de geallieerde naties exploiteerden en plunderden hun

    eigen bronnen voor de oorlogsinspanning.

    Heel weinig Europese steden kwamen ongeschonden uit de oorlog, ook als ze niet in

    frontgebied lagen: de meeste materile schade werd in de laatste jaren van de oorlog

    aangericht, tijdens luchtbombardementen van de geallieerden en de opmars van het Rode

    Leger van Stalingrad naar Praag. Als gevolg hiervan waren er zeer veel daklozen en was de

    transport en infrastructuur in Europa ernstig ontregeld geraakt. Deze verwoeste steden zijn

    uitgegroeid tot een symbool van de verschrikking van de oorlog, maar al bij al kwam er in

    West-Europa een vrij snel herstel van de infrastructuur. In Oost-Europa was de situatie nog

    veel gruwelijker: waar de West-Europeanen nog met enig respect door de Nazis waren

    behandeld, werden de Slavische volkeren echter aanzien als Untermenschen. Als gevolg

    hiervan zagen de Nazis de moord op deze volkeren als een verbetering, en waren de meeste

    vernietingskampen ook in Polen gevestigd. Bovendien waren de materile gevolgen van de

    Duitse bezetting, de opmars van het Sovjetleger en de Partizanenstrijd veel gruwelijker dan in

    het Westen. Alles samen kwamen zon 36,5 miljoen Europeanen om het leven als een direct

    gevolg van oorlog, waarvan meer dan de helft van alle doden burgerslachtoffers waren. De

    Sovjet-Unie was het zwaarst getroffen: zon 16 miljoen slachtoffers zouden hier gemaakt zijn

    door de Nazis. Deze oorlogsslachtoffers kwamen om het leven in massavernietingskampen,

    stierven aan ziekten, ondervoeding of uithongering, werden als gijzelaars doodgeschoten of in

    brand gestoken, kwamen om bij bombardementen en beschietingen of bezweken onder de

    slavenarbeid in de oorlogsindustrie en gevangenkampen.

    Qua strijdkrachten werden de grootste verliezen geleden door de Sovjet-Unie, terwijl het

    aantal doden bij de Duitsers daarvan ongeveer de helft (4 miljoen) van betrof. Polen verloor

    bijvoorbeeld 20% van zijn bevolking tijdens de oorlog, Duitsland 1 op de 15 inwoners,

    Engeland 1 op de 125, Joegoslavi 1 op de 8. Deze slachtoffers zijn niet enkel te wijten aan de

    Nazis en aanvallen van de geallieerden, maar ook door de brutaliteit van het Rode leger.

    Na de oorlog was er een zeer groot tekort aan mannen, de Sovjet-Unie zou bijvoorbeeld

    voor alle soorten arbeid in hoge mate afhankelijk worden van vrouwen.

  • 5

    In de laatste maanden van de oorlog rukten de Sovjetlegers in westelijke richting op naar

    Midden-Europa en Oost-Pruisen. Miljoenen burgers, vooral Duitsers, vluchten voor hen uit.

    De belangrijkste slachtoffers hiervan waren volwassen mannen en vrouwen van alle leeftijden

    (in de eerste drie weken na de aankomst van het Rode Leger zouden zon 87.000 vrouwen

    verkracht zijn door Sovjetsoldaten). Deze misdragingen waren nauwelijks een geheim. Stalin

    beschouwde zulke gedragingen van zijn manschappen die amper vrijaf kregen en jaren aan

    een stuk vochten als normale verzetjes. Bovendien had het Rode Leger tijdens zijn tocht

    veel bewijzen gezien van de Duitse gruweldaden in het Oosten en onderging het een ware

    cultuurschok toen het zag dat Duitsland nog steeds een tamelijk welvarende natie was: het

    was tijd voor wraak, het was nu de tijd om de Duitsers te laten lijden voor al het onrecht dat

    zij de Oost-Europese bevolking hadden aangedaan. De Duitse vrouwen hadden het ergst te

    lijden: in het Sovjetbezette deel van Rusland werden in 1945-1946 zon 200.000 Russische

    babys geboren, hierbij moeten we nog de vele, ongetelde (fatale) abortussen in rekening

    houden. Veel van deze babys die wel geboren werden, belandden bij de groeiende hordes

    wees- en zwerfkinderen.

    Het overleven van de vrede

    Grootschalige epidemien en de ongecontroleerde verspreiding van besmettelijke ziekten

    konden door het snelle en effectieve ingrijpen van de geallieerde bezettingslegers en de

    nieuwe United Nations Relief and Rehabilation Administration (UNRA, 1943,

    hulporganisatie voor vluchtelingen en ontheemden van de Verenigde Naties) voorkomen

    worden. (cf. Spaanse Griep die uitbrak na de eerste wereldoorlog)

    Velen stierven aan ondervoeding na de oorlog, deels veroorzaakt door de verwoesting van

    vele boerenbedrijven en de ontregelde infrastructuren. Daarnaast waren er ook een

    onuitputtelijk aantal improductieve monden (babys, zieken, gewonden) dat gevoed moest

    worden. Bovendien aarzelden de boeren erg om het voedsel dat ze verbouwden aan de steden

    te leveren wegens de waardeloze Europese valuta. zwarte markt en zeer hoge prijzen.

    Steeds meer mensen raakten ondervoed en werden ziek, door bv. een vitaminegebrek,

    beschadiging van het rioleringssysteem, melktekort, het vervuilde water en de rottende lijken

    die verschillende weken na de oorlog bleven liggen. Er waren ook nauwelijks voorzieningen

    om deze mensen op te vangen. De taak om de getroffen burgers te voeden, huisvesten, kleden

    en verzorgen werd gecompliceerd door de unieke omvang van het vluchtelingenprobleem.

    Het vluchtelingenprobleem na 1945

    In de periode 1939-1943 raakten 30 miljoen personen door toedoen van Hitler en Stalin

    ontworteld. Ze moesten verhuizen, werden uitgewezen of gedeporteerd. Hitlers beleid van

    gedwongen volksverhuizingen en genocide in Oost-Europa hield rechtstreeks verband met

    een ander Naziproject: de terugkeer naar de moederschoot van alle Duitsers uit de

    verafgelegen nederzettingen die vroeger (in de middeleeuwen) nog binnen de rijksgrenzen

    vielen. Ze deporteerden Slaven, elimineerden Joden en importeerden dwangarbeiders uit het

    Westen en oosten. Wat zich in 1945 en de jaren daarvoor voltrok waren etnische zuiveringen

    en volksverhuizingen op een nooit eerder vertoonde schaal. Deels als gevolg van vrijwillige

    etnische afsplitsingen omdat bepaalde bevolkingsgroepen (bv. Joden in Polen) onveilig en

    ongewenst waren in bepaalde gebieden of omdat ze met de bezetter (bv. Italianen uit

  • 6

    Joegoslavi) hadden gecollaboreerd en aan de wraak wilden ontkomen van de plaatselijke

    meerderheid of het oprukkende Rode Leger. Daarnaast waren op ander plaatsen etnische

    zuiveringen officieel beleid geworden gedurende (en in de Sovjet-Unie na) de oorlog. De

    Duitsers waren ermee begonnen met de deportatie en vernietiging van de joden, en de massale

    verdrijving van Polen en andere Slavische volkeren. Ook de Sovjetautoriteiten zetten een

    aantal gedwongen uitwisselingen in gang tussen Oekrane en Polen. In een aantal maanden

    werden deze gemengde regios mono-etnische gebieden. De grootste groep die door de

    zuiveringen werd getroffen waren echter de etnische Duitsers: na 1945 waren ze niet meer

    welkom in Oost-Europa waar hun families zich al honderden jaren geleden hadden gevestigd.

    De grootste groep van deze Duitse vluchtelingen was afkomstig uit voormalige oostelijke

    gebieden van Duitsland, zoals Silezi, Oost-Pruisen en Pommeren en Brandenburg gevolg

    van de Poolse grenzen naar het Westen te verleggen: 7 miljoen Duitsers plots inwoners van

    Polen... Ze hadden zelfs geen keuze meer om al dan niet te blijven, nadat de Britten in 1942 al

    in het geheim hadden ingestemd op het Tsjechische verzoek om de Sudetenduitsers na de

    oorlog te mogen uitwijzen. Tijdens de Conferentie van Potsdam (1945) verklaarden de VS,

    GB en de SU dat de overplaatsing van de Duitse bevolkingsgroepen in deze gebieden

    onvermijdelijk was. legitiemverklaring van een nieuw realiteit: Oost-Europa was met

    geweld gezuiverd van Duitse bevolkingsgroepen, in overeenstemming van Stalins belofte in

    1941 om Oost-Pruisen terug te brengen in de Slavische Natie. De 13 miljoen verdreven

    Duitsers werden met opmerkelijk veel succes in de West-Duitse samenleving opgenomen.

    Andere gemobiliseerde bevolkingsgroepen waren:

    - vanuit het Oosten kwamen mensen die op de vlucht waren geslagen voor de verschrikkingen

    van de oorlog of het communistische bewind

    - vanuit de Balkan arriveerden etnische Duitsers en zon 100.000 Kroaten die het fascistisch

    regime hadden aangehangen, en nu de wraak van Titos partizanen ontvluchtten

    - in Duitsland en Oostenrijk bevonden zich tal van niet-Duitsers die aan Duitse zijde of onder

    Duits bevel tegen de geallieerden hadden gevochten

    - voormalige dwangarbeiders vormden in 1945 de grootste groep ontheemden

    - voormalige arbeiders uit andere streken die vrijwillig naar Duitsland waren gegaan omdat ze

    daar beter konden overleven met het hongerloon dat ze kregen, dan dat ze thuis waren

    gebleven

    - overlevenden van de concentratiekampen, maar beter af als de Joden want niet systematisch

    en collectief vervolgd in het kader van de vernietigingspolitiek

    - weinig Joden hadden de oorlog overleefd, en bovendien stierf 40% van de uit de

    vernietigingskampen bevrijde Joden alsnog binnen enkele weken na de komst van de

    geallieerden. De overlevenden trokken vooral richting Duitsland, naar de geallieerde

    instanties en opvangkampen, want in Oost-Europa was het nog steeds niet veilig voor hen.

    Aan het eind van de eerste wereldoorlog werden nieuwe grenzen verzonnen en oude verlegd,

    maar bleef de bevolking in de regel wonen waar ze al woonde. Na 1945 gebeurde echter het

    omgekeerde: de bestaande grenzen bleven min of meer intact, maar in plaats daarvan werden

    de mensen verplaatst. De clausules over de minderheden in het Verdrag van Versailles hadden

    gefaald, dus kon men zich beter neerleggen bij de volksverhuizingen en de mensen naar

    betere oorden sturen, want bescherming kon men blijkbaar toch niet bieden. Bij dit proces van

  • 7

    etnische zuiveringen waren nauwelijks gevoelens van schaamte of algemene

    verontwaardiging gepaard. De Europese natiestaten werden homogener dan ooit. Het

    onderscheid tussen ontheemden (mensen die in theorie nog ergens een thuis hadden waarnaar

    ze konden terugkeren) en vluchtelingen (die geen thuis meer hadden) was ook zeer belangrijk

    bij het vaststellen van de volgorde voor de repatriring van de vluchtelingen. Ondertussen

    moesten deze ontheemden en vluchtelingen worden opgevangen in opvangkampen, waar er

    voedsel, kleding en medische hulp voor hen was geregeld. Aanvankelijk was dit een taak voor

    de geallieerde bezettingslegers in Duitsland, want enkel het leger beschikte over de middelen

    en organisatorische capaciteit om opvang te kunnen regelen voor zon grote groep mensen.

    Dit was zeker geen evidente taak voor het leger, dat weken voordien nog in de oorlog

    verwikkeld was. Toen de opvangkampen waren opgezet, werd de zorg voor en uiteindelijke

    repatriring of herhuisvesting van de vluchtelingen steeds meer de verantwoordelijkheid van

    de UNRA (1943, bijeenkomst van Washington, Verenigde Naties), dat een rol van vitaal

    belang speelde na de oorlog (bv. voedselvoorziening in Joegoslavi). In Duitsland en

    Oostenrijk werd de verantwoordelijkheid voor de opvang van ontheemden en vluchtelingen

    gedeeld met de International Refugee Organisation (IRO, 1946, grotendeels gefinancierd door

    Westerse mogendheden). De IRO kon echter enkel hulp bieden aan vluchtelingen in gebieden

    die onder Westers bestuur vielen (de SU zag de IRO immers als een puur Westers

    instrument), en verleende enkel hulp aan vluchtelingen, niet aan Duitse ontheemden cf. de

    statuten.

    De repatriring verliep in verschillende fases:

    - concentratiekampslachtoffers, krijgsgevangen en dan de ontheemden

    - ontheemden uit Itali

    - tenslotte onderdanen van voormalige vijandige staten.

    In het Oosten waren er echter twee grote complicaties: sommige ontheemden waren technisch

    gezien stateloos en velen wilden niet naar huis oa. omwille van de angst voor represailles,

    het communistisch regime en de hoop op een beter leven in West-Europa.

    In 1945 en 1946 verkoos men echter over het algemeen om zulke gevoelens te negeren en

    Sovjetburgers en andere Oost-Europeanen te verplichten terug te keren, met soms schrijnende

    taferelen tot gevolg. Zon 1 op de 5 teruggestuurde Sovjetonderdanen belandde bij zijn

    terugkomst voor het vuurpeloton of in de Goelag (overheidsdienst verantwoordelijk voor

    straf- en werkkampen) Velen werden ook verbannen naar Siberi. Aan de gedwongen

    repatriringen kwam een einde in 1947, toen de Koude Oorlog zich aandiende en er een

    bereidheid ontstond om de ontheemden uit het Sovjetblok te beschouwen als politieke

    gevangen. Maar wat moest er met de vluchtelingen en ontheemden dan gebeuren? Ze wilden

    overal naar toe, zolang het niet terug was. Een aantal landen waar met de heropbouw nood

    was aan meer mankrachten namen ze op als gastarbeiders of handarbeidsters. Niemand

    wilde echter oudere mensen, wezen, of alleenstaande moeders opvangen, er was algemeen

    gezien vrij weinig medeleven met het lot van deze groep. De Joden waren een apart geval:

    aanvankelijk behandelt als andere ontheemden, maar al in 1945 verklaarde president Truman

    echter dat er in de Amerikaanse bezettingszonde in Duitsland aparte voorzieningen voor hen

    moesten worden getroffen. Men wilde de Joden niet terugsturen naar het Oosten, maar

    eigenlijk waren ze in het Westen ook niet al te welkom. Het probleem werd pas opgelost met

  • 8

    de stichting van de staat Isral. Tussen 1948 en 1951 trokken 100.000den Joden naar Isral,

    de rest vestigde zich oa. in Frankrijk en GB.

    in zes jaar tijd zijn de Geallieerde Controleraad en de burgerorganisaties van de VN er in

    geslaagd om ongeziene aantallen mensen te repatriren, integreren of herhuisvesten in een

    verarmd en verbitterd Europa.

    Bloedige burgerconflicten binnen de grenzen van bestaande staten [1934-1949]

    De bezetters van gebieden waren niet neutraal en zochten aansluiting bij partijen in het

    bezette gebied om een gemeenschappelijke vijand te bestrijden. Zo trachten de partijen in die

    landen oude rekeningen te verheffen onder elkaar. Vooral de Duitsers pasten zon Verdeel en

    Heers strategie toe: dit drukte de kosten, was militair in hun voordeel en maakte het bestuur

    en de handhaving van de orde gemakkelijker, oa. door de medewerking van collaborateurs. In

    oorlogstijd ligt die kwestie een stuk gecompliceerder dan achteraf: de Duitsers speelden bv.

    op lokale problemen in met beloftes van autonomie (Vlaanderen). In Frankrijk, Belgi en

    Noorwegen werd er ook verzet gepleegd tegen de Duitsers, zeker naar het einde van de oorlog

    toe.

    In Itali waren de zaken gecompliceerder: de fascisten waren al 20 jaar aan de macht toen

    Mussolini in 1943 van de macht werd gestoten (de antifascisten waren onder het beleid van

    Mussolinie al gevangen gezet, waardoor er weinig verzet was tegen het regime in de oorlog).

    Er brak een bloedige strijd uit tussen de aanhangers van Mussolini en de kleine

    communistische partizanenbeweging, bijgestaan door de geallieerden. In de jaren 1943 en

    1945 brak hierdoor uiteindelijk een burgeroorlog uit. In Oost-Europa was het nog

    gecompliceerder: de aanwezigheid van de Duitsers zetten sommige bevolkingsgroepen aan

    om onafhankelijke staten uit te roepen, en bv. in Polen en Oekrane varieerde het sterk

    afhankelijk van moment en plaats of men streed met of tegen de Wehrmacht, het Rode

    Leger of tegen elkaar. Het was echter vooral in de Balkan (ook Griekenland) dat de

    wereldoorlog werd beleefd als een zeer bloedige burgeroorlog. Vooral in Joegoslavi is de

    betekenis van de etiketten collaborateur en verzetsheld zeer ondoorzichtig. Heel vaak was

    er immers meer dan n motief in het spel bij mensen om een kant te kiezen

    Gevolgen van de naoorlogse Europese burgeroorlogen

    Deze oorlogen hadden verstrekkende gevolgen. Simpel gezegd betekenden ze dat de oorlog in

    Europa niet ophield met het vertrek van de Duitsers in 1945. Samen met de bruutheid van de

    nazi- en Sovjetbezetting tastten ze de structuur van de Europese staat tot op het bot aan:

    1. de opeenvolgende bezettingen door vreemde mogendheden ondermijnden het gezag en

    de legitimiteit van de plaatselijke bestuurders. De structuren werkten vaak gewoon

    niet meer. Elke staat, met uitzondering van Duitsland en het hart van de Sovjet-Unie,

    die betrokken was bij de Tweede Wereldoorlog, was ten minste 2x bezet geweest: eerst

    door de vijand, daarna door de bevrijdingslegers. Met elke volgende invasie werd het

    zittende bewind ontmanteld, zijn gezag afgebroken, zijn elites gedegradeerd.

    2. Een zeer ingrijpende verandering was de liquidatie van de oude maatschappelijke en

    economische elites. De uitroeiing van de Joden (vaak een hogere beroepsklasse van

    artsen, professoren en zakenlieden) had verregaande maatschappelijke gevolgen voor

  • 9

    steden en marktplaatsen in Europa. Het was echter ook een kans voor Slavische

    bevolkingsgroepen om door te schuiven naar betere banen = nivelleringsproces

    3. Het gewone leven kon men in het bezette Europa enkel verder zetten door de wet te

    overtreden: zowel de regels van de bezetter (avondklok enz.) als de conventionele

    wetten en normen. Velen waren aangewezen op de zwarte markt, illegale ruilhandel en

    diefstal om te kunnen overleven.

    4. Geweld werd een onderdeel van het dagelijkse leven. In het bezette Europa berustte

    het gezag uitsluitend op het gebruik van geweld (cf. vandaag: het staatsgezag berust

    slechts in laatste instantie op het monopolie van geweld), en hierdoor paradoxaal

    genoeg verloor de staat zijn monopolie op het gebruik van geweld. Ook de

    bevolking deed hieraan mee. Dit geweld kweekte cynisme en ontmoedigde elke

    loyaliteit aan het gezag van een vorig regime, en ondermijnde bovendien de hele

    maatschappij tot op het allerlaatste moment behoorden anonieme tips, persoonlijke

    beschuldigingen en roddel en achterklap tot de orde van de dag in het door de nazis

    bezette deel van Europa. Niemand kon op bescherming van bovenaf rekenen, want de

    machthebbers waren in de regel nog wettelozer dan ieder ander.

    5. In de periode 1939-1945 hielden rechten burgerlijke, wettelijke, politieke voor de

    meest Europeanen op te bestaan. Een voorbeeld: het recht op eigendom. Joden werden

    beroofd van al hun eigendom en dat werd verdeeld onder de nazis. Er waren ook veel

    confisquaties buiten de Joodse gemeenschap, en het recht op eigendom werd

    grotendeels betekenisloos begrip. Overlevenden van concentratiekampen vonden hun

    huizen terug, bewoond door krakers die weigerden te gaan. Veel voorwerpen waren

    bovendien zonder vergoeding in beslag genomen door de nieuwe machthebbers.

    Binnenlandse gevolgen op bestuurlijk vlak na de Tweede Wereldoorlog

    In West-Europa werden er vraagtekens gezet bij de legitimiteit van het gevestigde gezag. De

    overheden in Frankrijk, Noorwegen, Nederland, Belgi en Luxemburg hadden zich niet echt

    heldhaftig opgesteld tegen de bezetter. Algemeen gezien was er zelfs een grote

    bereidwilligheid tot medewerking getoond. De Duitsers hadden bijvoorbeeld zoveel

    vertrouwen in de Franse politie, dat er maar zon 6000 Duitse manschappen werden ingezet

    om de orde te handhaven, terwijl er ter vergelijking in Joegoslavi een continue inzet van

    complete militaire divisies nodig was geweest. Men was in West-Europa wel vernederd en

    uitgebuit door de Duitsers, maar al bij al toch in de regel met rust gelaten. Hierdoor bleef men

    hier het idee koesteren dat een terugkeer naar het oude nog min of meer mogelijk was, men

    verlangde naar het terug oppikken van het gewone leven in een fatsoenlijk gereguleerde staat.

    In Midden-Europa (vooral Duitsland) was er echter een complete economische, sociale en

    politieke ineenstorting, waar de geallieerden alles van de grond af moest opbouwen: recht,

    openbare orde, diensten, communicatie, bestuur.. In Oost-Europa stonden de zaken er nog

    slechter voor. Wat nog niet in diskrediet was gebracht, was onherstelbaar beschadigd. De

    voormalige bestuurders konden niet zoals in West-Europa uit ballingschap terugkomen en hun

    positie terugclaimen: de Oost-Europese bestuurders waren uitgerangeerd, hun wereld was

    platgewalst.

    Stalin en Hitler dreven een wig in Europa, een wig dat nadien in de politieke relaties ook

    bevestigd zou worden.

  • 10

    HOOFDSTUK III: DE REHABILATIE VAN EUROPA

    (Hoofdstuk II is niet te kennen)

    we weten inmiddels allemaal dat er geen weg terug is van deze oorlog naar een laissez-

    faire-ordening van de maatschappij, dat oorlogen de bereiders van een stille revolutie zijn

    doordat ze de weg vrijmaken naar een nieuw soort geplande orde. (Karl Mannheim)

    De oorlog had alles veranderd. Bijna nergens was een terugkeer naar de situatie van voor

    1939 mogelijk. In de ogen van velen kwam de rampspoed van 1940 neer op het falen van de

    heersende klasse en het systeem in al zijn facetten. De problemen waren echter niet pas in

    1940 begonnen. Vele verzetsleden vochten niet enkel tegen de bezetter, maar ook tegen een

    heel politiek en sociaal stelsel dat ze verantwoordelijk achtten voor de rampen die hun land

    waren overkomen.

    De verzetsbeweging na de oorlog

    Het verzet was dus overal revolutionair en hing een droom aan van een revolutie die met een

    tabula rasa begon. Vanuit het standpunt van de verzetsbewegingen lag hun politieke strijd na

    de oorlog in het verlengde van hun strijd tijdens de oorlog. Vele jongeren die zich in de

    ondergrondse bewegingen hadden opgewerkt, kenden immers geen andere maatschappeijke

    orde. Voor deze nieuwe generatie ging de politiek juist om verzet: verzet tegen het gezag,

    tegen de traditionele sociale of economische orde die in de weg stond van de vernieuwing en

    tenslotte een verzet tegen het verleden. Dit gedachtegoed was de voedingsbodem van de

    opvallend optimistische stemming die velen in de eerste tijd na de bevrijding signaleerden. De

    wettige regeringen in ballingschap zagen de verzetsbewegingen in eigen land echter eerder als

    een probleem dan als bondgenoten (een bende roekeloze jongeren die ontwapend moest

    worden). Met hen aan de macht kon het volgens de voormalige regeringen enkel uitdraaien in

    anarchie. De verzetsgroepen zelf waren zelf ook zeer wantrouwig ten aanzien van de

    regeringen in ballingschap: ze hadden fouten gemaakt voor de oorlog en waren bovendien

    afwezig geweest tijdens de oorlog. De teruggekeerde autoriteiten waren bereid tot

    compromissen, vooral op het gebied van sociale en economische hervormingen. Wel stonden

    ze op een ordelijke overgang. Hierdoor werden de illusies van het verzet al snel ruw

    verstoord: in West-Europa kwamen er overgangsregeringen, in Oost-Europa bepaalden de

    Sovjets hoe de naoorlogse regeringen waren samengesteld. In alle gevallen werden de

    verzetsgroepen aangemoedigd en nadien verplicht hun wapens in te leveren en hun

    organisaties te ontbinden. Al bij al gebeurde dit zonder te veel verzet. In vele landen ging het

    georganiseerde verzet op in de naoorlogse politiek partijen en vakbonden. In Frankrijk werden

    zelfs zon 200.000 verzetslegers opgenomen in het leger. Een echte naoorlogse verzetspartij

    kwam nergens van de grond.

    Na de oorlog werden de meeste landen niet geregeerd door communisten, maar door

    coalities van linkse en centrumlinkse politici. Dit is niet onlogisch: 1. De antifascistische

    partijen waren de enige die nog normaal konden regeren, 2. Hoewel de verzetsleden in de

    oorlogsjaren een algemeen verlangen naar verandering hadden, werden ze gemakkelijk

    verslagen door meer ervaren politici die veel concreter waren in hun doelstellingen en 3. De

  • 11

    verzetsmensen waren politiek gezien zwaar gehandicapt door hun gebrek aan ervaring. het

    verzet liet weinig sporen na in de naoorlogse projecten.

    De opkomst van het staatsdirigisme, de verzorgingsstaat en landbouwhervormingen

    Bijna iedereen lijkt te geloven dat de kapitalistische methoden niet berekend zijn op de taak

    van de wederopbouw (Joseph Schumpeter)

    Iedereen was het erover eens: de democratie kon slechts slagen en weer aantrekkelijk worden

    als ze gepland werd. Daarbij nam men niet zozeer het dirigisme van de Sovjet-Unie tot

    voorbeeld (enkel de West-Europese communisten stelden hier vertrouwen in), maar haalde

    men de inspiratie in het verleden. Al tijdens de crisis van de jaren 30 was er een roep geweest

    naar meer staatsinmenging en waren er pogingen geweest in Frankrijk, Vlaanderen (plan de

    Man) en Nederland om dit tot uitvoering te brengen. Het 19e eeuwse model van de

    nachtwakersstaat die slechts waakte over de orde en veiligheid was achterhaald. Er was een

    steeds grotere vraag om ook in economische zaken in te grijpen en compensatie te kunnen

    bieden voor de ongelijkheid en onvolkomenheden van de vrije-markt economie, en zeker na

    de ineenstorting van de economie en de tweede wereldoorlog werd dit een meer urgente

    kwestie. Tijdens het interbellum bleek de oudere generatie politici echter doof voor deze

    vraag: staatsingrepen door de overheid zagen zij als een gruwel. Het gevolg hiervan was dat

    de voorstanders van zon systeem vaak toenadering zochten tot autoritaire partijen van

    radicaal-rechts, waar meer rekening met hun vraag werd gehouden. (cf. Mussolini en Albert

    Speer, architect van Hitlers Nieuwe Orde kregen veel bewondering voor hun systemen).

    het fascisme en de oorlog sloegen dus een brug tussen de vaak verouderde ideen over

    economische planning en het economisch beleid dat na de oorlog gemeengoed werd. Het

    draaide bij deze overheidsplanning vooral om het vertrouwen in de staat. Er bestond een

    groot vertrouwen in het vermogen van de overheid om grootschalige problemen op te lossen

    door mensen en hulpbronnen te mobiliseren en gericht in te zetten voor nuttige doelen in het

    algemeen belang. Het idee dat een goede planning van de economie zou leiden tot een

    welvarender en beter gereguleerde samenleving vond aansluiting bij brede lagen van de

    bevolking (die zich tegen het communisme keerden, maar de scherpe kantjes van het

    kapitalisme wilden verzachten). Alle planners hadden een geloof in een grotere rol van de

    overheid in sociale en economische kwesties, maar buiten dat was er een grote variatie die

    gewoonlijk in verband stond met de nationale politieke tradities. Het voornaamste doel van de

    overheidsplanning in Europa na de oorlog waren de publieke investeringen. Er was een tekort

    aan kapitaal en in alle sectoren was er een behoefte aan investeringen. In Oost-Europa lag de

    nadruk vooral op uitgaven aan de basis (infrastructuur enz.) waardoor er weinig overschoot

    voor voeding en huisvesting. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit soort dirigisme,

    ingegeven door schrikbarende tekorten, vroeg of laat vrijwel altijd gepaard ging met een

    autoritair bewind. In het Westen lag de situatie niet zo heel anders: de meeste investeringen

    moesten uit de staatskas komen en werden vooral genvesteerd in de sleutelsectoren van de

    economie, ook hier ten koste van binnenlands consumptie, huisvesting en voorzieningen. Het

    economisch beleid moest elke terugval naar economische stagnatie, economische crisis,

    protectionisme en vooral werkloosheid uitsluiten, want zowel het fascisme en het

    communisme dijden op wanhoop, in de diepe kloof tussen arm en rijk.

    De verzorgingsstaat was meer dan een voorzorgsmaatregel tegen politieke onrust. In brede

    kring werd gedacht dat de fysieke en morele toestand van de burger een zaak van het

  • 12

    algemeen belang was, en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de staat viel. Vele

    rudimentaire sociale voorzieningen waren dan ook al voor 1945 ingesteld. Duitsland stond er

    bijvoorbeeld al zeer ver mee met de introductie van pensioen, ongevallen en

    ziektekostenverzekeringen eind 19e eeuw. Andere landen begonnen na de eerste wereldoorlog

    met een inhaalbeweging, maar geen van deze regelingen maakte deel uit van een alomvattend

    stelsel van sociale voorzieningen. De oorlog bracht hier verandering in: de rol van de moderne

    staat en de verwachtingen die men van die staat had, wijzigden. Na de oorlog was er een sterk

    verlangen naar sociale en persoonlijke zekerheid. Algemeen gezien werden na 1945 sociale

    voorzieningen getroffen ivm onderwijs, huisvesting, medische zorg, recreatie in de steden,

    gesubsidieerd openbaar vervoer, subsidies voor kunst en cultuur en andere indirecte ingrepen

    van de overheid. De sociale zekerheid steunde vooral op verzekeringen tegen ziekte,

    werkloosheid, ongevallen en de nadelen van de ouderdom. Dit werd op verschillende wijzen

    gefinancierd: 1. Belastingen in ruil voor een gratis of gesubsidieerd zorg en

    voorzieningenstelsel, 2. Op basis van sociaal bepaalde criteria kreeg men een uitkering of 3.

    Contant betalen van bv. medische voorzieningen, waarop ze een deel van de kosten konden

    terugclaimen van de staat. Het instellen van de verzorgingsstaat was eigenlijk een radicale

    onderneming: een samenhangend verzekeringsstelsel gebeurde per definitie via een

    herverdeling van de middelen. Groot-Britanni had het meest ambitieuze plan om een

    verzorgingsstaat op te bouwen naar de ideen van William Beveridge: er moest een

    nationale gezondheidszorg komen, een staatspensioen, kinderbijslag en vrijwel volledige

    werkgelegenheid (om het te kunnen laten functioneren was dit cruciaal!). Na enkele jaren

    bleek dit echter te duur en onhoudbaar, ook al omwille van de werkgelegenheid die nooit aan

    de normen zou voldoen. De Europeanen waren bereid om veel geld aan de uitwerking van de

    verzorgingsstaat te geven in zon moeilijke periode omwille van 3 redenen: 1. De

    levensomstandigheden na de oorlog: met de uitbouw van de verzorgingsstaat kwam er immers

    een minimum aan rechtvaardigheid, 2. Het systeem zaaide geen politieke verdeeldheid: armen

    werden er beter van en de rijken werden niet uitgeperst, kinderen konden voortaan gratis of

    gesubsidieerd onderwijs volgen, wat tot een hogere levensstandaard zou leiden en 3. De

    overtuiging bij het volk dat zon stelsel tot de taken van de overheid behoorde.

    De drang tot hervormingen leiden ook tot landbouwhervorming, een achterstallige kwestie

    die al decennialang niet was aangepakt. Hervormingen waren echter nodig want 1. Het beste

    en meeste akkerland was in handen van een kleine groep rijke landeigenaars 2. Dalende

    prijzen landbouwproducten tov industrile producten (= verslechtering toestand boeren) en 3.

    Als de economische vooruitzichten van de arme boeren beter werden, dacht men dat ze ook

    minder snel zouden toegeven aan de verleidingen van autoritaire politici. Na de Eerste

    Wereldoorlog had men al landhervormingen proberen door te voeren, maar deze hadden

    echter niet het gewenste effect gehad. Na de Tweede Wereldoorlog probeerde men het

    opnieuw. In Itali mislukten de landherverdelingen opnieuw, en loste het probleem zichzelf

    pas op nadat vele boeren hun geluk zochten in de steden waar men altijd werkvolk nodig had.

    Elders (zoals in Frankrijk) werden producten van de boeren tegen een vast minimumbedrag

    opgekocht.

  • 13

    Politieke hervormingen uit de eerste jaren na de oorlog

    Veel hervormingen waren van grondwettelijke aard en hadden betrekking op kwesties die na

    1918 waren blijven liggen. In Itali, Frankrijk en Belgi kregen vrouwen eindelijk stemrecht

    (socialisten waren aanvankelijk tegen in Belgi, omdat ze dachten dat vrouwen katholieker

    zouden stemmen, dit bleek echter niet waar te zijn). Itali werd een republiek, Grieken kozen

    voor het behoud van hun monarchie, en de Belgen ook, al scheelde het maar een haar. Koning

    Leopold III wou bij het uitbreken van de oorlog immers het voorbeeld van zijn vader Albert I

    volgen en bleef in Belgi om zijn volk bij te staan. De grote afstand tussen de vorst en de

    gevluchte regering in Engeland deed de contacten niet veel goeds, en nadat bleek dat de vorst

    een gesprek had gehad met Hitler (wat er toen ook is gezegd) waren de poppen al helemaal

    aan het dansen, want de vorst werd vanaf dat moment verdacht van steun aan Hitlers Nieuwe

    Orde. Na de oorlog vonden de Amerikanen de door de Duitsers meegevoerde vorst terug en

    wilden hem terug naar Belgi brengen. De Belgen wilden echter bedenktijd om een oplossing

    te zoeken voor deze Koningskwestie. Pas na 5 jaar werd beslist dat de vorst mocht

    terugkomen, nadat een referendum van de bevolking duidelijk maakte dat de meerderheid dit

    wenste. Door dit referendum werd echter een nieuw splijtzwam in de Belgische politiek

    duidelijk: 72% van de Vlamingen wou dat de vorst aanbleef, terwijl slechts een minderheid

    van de Walen dit ook wenste. In Walloni volgden er dan ook rellen na de terugkomst van de

    vorst, en uiteindelijk stelde de CVP voor dat de vorst troonsafstand deed ten voordele van

    Boudewijn. In Frankrijk volgde de Vierde Republiek de Derde die in ongenade was

    gevallen op.

    De algemene teneur in Europa waren linkse regeringen, die namens de linkse beweging

    en vernieuwers spraken. De aanvankelijke politieke invloed van de communisten in West-

    Europa was te danken aan hun banden met de socialisten, die tot 1947 in de regel vasthielden

    aan de volksfrontachtige allianties, toch behaalden deze groeperingen buiten GB en

    Scandinavi nergens de alleenheerschappij. Na 1947 brak er een conflict uit tussen de

    communisten en socialisten, waardoor zulke allianties verdwenen. In Europa werd de uitslag

    altijd benvloed,en vaak gedomineerd door een nieuw politiek fenomeen: de

    Christendemocraten. Ze wortelden in de katholieke hervormingsbewegingen van begin 20e

    eeuw, maar hadden toen weinig voet aan de grond gekregen. Na 1945 sloeg dit om: 1.

    Behoudende katholieken konden eigenlijk enkel nog op de christendemocraten stemmen,

    want de traditionele rechtse partijen gingen gebukt onder de schaduw van het verleden. 2.

    Ook niet-katholieke conservatieven namen hun toevlucht tot deze partijen om een drempel te

    werpen tegen het marxistische linkse kamp en 3. (volgens Judt althans, de Belgen weten

    echter beter) profiteerden deze partijen het meest van de stemmen van de vrouwen. 4. De

    partijen legden de nadruk op verzoening, stabiliteit en op sociale en morele hervormingen, iets

    waren velen na de oorlog naar op zoek waren. 5. De Christendemocraten hadden er ook

    anders dan de traditionele partijen niets op tegen om de staat te gebruiken voor het

    verwezenlijken van hun doelen, iets waar ook veel mensen op wachtten. Als gevolg hiervan

    verwierven vele christendemocraten praktisch een machtsmonopolie of zetelden ze gedurende

    lange periode in de regeringen.

    De leiders van de christendemocratische partijen waren mannen uit een vroeger tijdperk (60-

    70j): cf. Konrad Adenauer, De Gasperi, Churchill. Dit is echter geen toeval want: 1. Men was

    door de oorlogen twee generaties potentile leiders kwijt en ervaring was een must in deze

  • 14

    periode, 2. Ze hadden een grote politieke geloofwaardigheid, 3. Ze waren een generatie van

    Europese sociale hervormers geweest, en wilden dus inderdaad problemen aanpakken, 4. Ze

    wekten een gevoel van continuteit op. Dit laatste is zeer belangrijk, want na het interbellum,

    waarin de zoektocht naar het nieuwe en moderne uiteindelijk faliekant was afgelopen, had

    iedereen de buik vol van zulke ideen. De meeste mensen verlangden naar sociale

    vooruitgang en vernieuwing, maar dan in een geruststellende combinatie met de vertrouwde,

    stabiele politieke vormen.

    Politieke stabiliteit en het herstel van de economie

    De kans op politieke stabiliteit en sociale hervorming in het naoorlogse Europa was in de

    eerste plaats afhankelijk van het herstel van de economie. In de eerste jaren na de oorlog was

    er het dak- en huislozenprobleem. Verder was er enorm veel schade aan de infrastructuur

    aangericht. Het visuele effect van de schade was het ergst, en elk herstel leek daardoor bij

    voorbaat hopeloos. De oorlog bleek echter een krachtige stimulans te zijn voor de snelle groei

    van bepaalde sectoren en bovendien bleek de economische schade na de oorlog minder

    alomvattend te zijn als men dacht, zelfs niet in Duitsland. In 1945 lag bijvoorbeeld minder

    dan 20% van de Duitse industrile installaties in puin (hoewel Duitsland platgebombardeerd

    was!). Onder andere doordat veel fabrieken en goederen gespaard waren gebleven, wisten de

    belangrijkste economische sectoren zich na 1945 onverwacht snel te herstellen in de landen

    met oorlogsschade. Sommige landen hadden helemaal geen schade opgelopen tijdens de

    oorlog, denken we maar aan Zwitserland en Zweden die veel redenen hadden om de Duitsers

    tijdens de oorlog te vriend te houden en daarom grondstoffen aan de Duitsers hadden

    geleverd. Deze landen bouwden zo een blijvende economische voorsprong op tav de andere

    Europese staten. De heropbouw in West-Europa ging het snelst in Belgi, waar men

    profiteerde van het feit dat Antwerpen als enige grote Europese haven aan het eind van de

    oorlog nog min of meer intact was, en van de grote concentratie geallieerde troepen, die een

    gestage stroom harde valuta pompten in een economie die van oudsher al gespecialiseerd was

    in steenkool, cement en halfproducten van metaal allen van vitaal belang voor de bouw.

    Voor tijdgenoten was echter het herstel van Duitsland het opmerkelijkst van alles. Dat herstel

    was te danken aan de lokale bevolking, die zich koppig had vastgebeten in de wederopbouw

    van het verwoeste land. Dit kan verklaard worden doordat 1. Zodra de huizen en het

    transportnetwerk hersteld waren, de industrie er meer dan klaar was om goederen te leveren.

    Veel machines hadden immers de oorlog overleefd. 2. De Duitsers tijdens de oorlog zwaar

    genvesteerd hadden en 3. Er tijdens de oorlog genvesteerd was in bedrijfstakken die het

    fundament zouden vormen voor de economische heropbloei in de jaren 50: de optische en

    chemische industrie, de techniek, de auto-industrie en de productie van metalen.

    Het cruciale jaar 1947

    Voor 1947 waren de Europeanen druk in de weer geweest met de wederopbouw. In 1947

    werd echter duidelijk dat de moeilijkste beslissingen nog genomen moesten worden en dat ze

    niet meer veel uitstel duldden.

    1. Het probleem ivm voedselvoorziening was nog steeds niet opgelost. Met uitzondering

    van Zweden en Zwitserland heerste overal voedselschaarste. Bovendien kon West-

  • 15

    Europa geen toevlucht nemen tot de Oost-Europese graanschuren waarvan het altijd

    afhankelijk was geweest, want ook daar had niemand genoeg te eten.

    2. De meedogenloze winter 1946-1947 was de ergste sinds 1880. Kanalen vroren dicht,

    wegen waren lang onbegaanbaar en complete spoortrajecten lagen plat door

    vastgevroren wissels het naoorlogse herstel kwam tot stilstand en het

    steenkooltekort werd erger als ooit doordat er geen vervoer mogelijk was. De industrie

    zakte in..

    3. De zomer van 1947 was zeer warm en droog. Als gevolg hiervan bedroeg de oogst een

    derde minder dan die van 1946, die ook al vrij schaars was. Steenkool en voedsel werd

    uit Amerika gemporteerd, maar dit hield ook in dat er met harde valuta betaald moest

    worden

    4. Structureel probleem: Duitsland was van het Europese economische toneel

    verdwenen: Duitsland was echter een belangrijke afzetmarkt geweest voor grote delen

    van Midden- en Oost-Europa en voor Nederland, Belgi en het Middellandse

    Zeegebied. Zonder duidelijkheid ivm de toekomst van Duitsland bleef zijn economie

    verlamd.

    5. Structureel probleem: de dollarcrisis om Amerikaanse producten te kopen waren

    dollars nodig, maar Europa had geen harde valuta meer met als gevolg: grote

    staatsschuld in de Europese landen, inflatie, een quasi waardeloze munt en een

    florerende zwarte markt in Duitsland, waar zelfs geen munt meer was: men betaalde

    met Amerikaanse sigaretten, waar de Amerikaanse soldaten uiteindelijk rijker van

    werden.

    Het ingrijpen van de VS en het European Recovery Program

    De oplossing ligt in het doorbreken van de vicieuze cirkel en in het herstel van het

    vertrouwen van de Europeanen in de economische toekomst van hun eigen land en van

    Europa als geheel. (G.C. Marshall)

    Het was de Amerikanen niet ontgaan dat de crisis in Europa ernstig was. Hierdoor vreesde de

    VS dat het communisme een aantrekkelijk alternatief zou lijken voor de Europeanen. Het

    communisme trok ook daadwerkelijk. Hoewel de communisten in sommige landen nog

    deelnamen aan regeringscoalities, konden ze de volkswoede mobiliseren via hun banden met

    de vakbonden en via grote manifestaties. Dankzij de verkiezingssuccessen van de plaatselijke

    communisten en het aura van onoverwinnelijkheid dat aan het Rode Leger kleefde, leek het

    inderdaad een aantrekkelijk alternatief. Europa was ontmoedigd en er heerste een

    onmiskenbaar klimaat van toenemende malaise (cf. Hamilton Fisch: er is van alles te

    weinig). Veel pessimisten dachten dat het continent zou afglijden naar burgeroorlogen,

    fascisme en communisme. Gezien de gelatenheid en het doemdenken in Europa, zou het

    initiatief uit Washington moeten komen. Het jaar 1947 was ook hier beslissend!

    Het European Recovery Program (Marshallplan) werd door G. Marshall voorgesteld tijdens

    een voordracht aan de universiteit voor Harvard. Het voorstel luidde een grote breuk in ten

    aanzien van de investeringen van de VS in Europa in de periode daarvoor (ook na de 1e WO):

    de VS gaven toen leningen aan Europa om de ergste gaten te dichten en de eerste nood te

    lenigen, het geld werd echter niet ingezet voor de wederopbouw, en bovendien waren de

    leningen aan strikte voorwaarden gebonden. Toen de schulden bij de aanvang van de Grote

  • 16

    Crisis werden opgeist, had dit een rampzalig effect. Ook na de Tweede Wereldoorlog was dit

    het aanvankelijke Amerikaanse financile beleid voor Europa. In 1947 werd duidelijk dat

    deze aanpak van economische problemen in Europa had gefaald. Marshalls voorstellen braken

    met deze traditie:

    1. Het werd aan de Europeanen zelf overgelaten of ze de Amerikaanse hulp wilden

    aanvaarden of niet, en hoe ze die wilden aanwenden

    2. De hulp werd over verschillende jaren gespreid, zodat een strategisch programma voor

    de wederopbouw ontvouwen kon worden om de economie terug op gang te trekken

    3. Het ging om zeer grote bedragen voor die tijd (zon 13 miljard).

    Ondanks de interesse die Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije, Bulgarije en Albani

    aanvankelijk toonden, nam echter geen van de toekomstige communistische landen (onder

    druk van de Sovjetunie) deel aan het ERP, wat voor deze landen een economische ramp

    betekende.

    Implicaties van deze ontwikkelingen:

    1. Het geld zou enkel in het Westen terecht komen (vermits de Sovjetunie en

    toekomstige communistische Staten niet deelnamen), waardoor het gemakkelijker was

    voor de Amerikaanse president Truman om het ERP in 1948 door het Congres te

    loodsen.

    2. Stalin maakte een van zijn grootste strategische vergissingen door zich afzijdig te

    houden van het ERP-programma. Hierdoor gaf hij een negatief signaal aan de overige

    Geallieerden en zouden beiden helften van Europa hun eigen weg gaan.

    3. Het doel van het plan was De vicieuze cirkel doorbreken en het vertrouwen van de

    Europeanen in de economische toekomst te herstellen. Het was de bedoeling dat de

    Marshallhulp zichzelf op den duur overbodig zou maken.

    Deze ongebruikelijke vorm van hulpverlening had ook innovatieve implicaties:

    1. het verplichte de Europese regeringen om vooruit te plannen en een inschatting te

    maken van hun toekomstige investeringsbehoefte

    2. De deelnemende landen waren genoodzaakt om te onderhandelen en te overleggen

    binnen hun eigen land, met de VS en met elkaar.

    3. Het programma blokkeerde elke terugkeer naar de mechanismen die de economie van

    het interbellum zo in de weg hadden gezeten: onderproductie, een verlammend

    protectionisme en de ineenstorting van de handel.

    Toch was er binnen de VS geen eensgezindheid over de doelen van het Marshallplan.

    Idealisten van de New Deal-stempel zagen in het plan een kans om Europa te reconstrueren

    naar Amerikaans model. Ze waren dus niet vies van staatsinmenging in de economie en zagen

    dan ook Keynes principes als een oplossing voor de Europese economisch crisis. De

    conservatievere ingestelde Amerikanen hadden het niet zo op staatsinmenging

    (communisme), maar vrijhandel en de daaruit vloeiende voordelen volstonden voor hun als

    doel en rechtvaardiging van het ERP. Eigenbelang speelde dus zeker mee voor de

    Amerikanen: men wilde een Europa helpen opbouwen dat met de VS kon en wou concurreren

    op de wereldmarkt, en daardoor ook Amerikaanse producten zou kunnen afnemen (wat

    uiteraard de Amerikaanse economie ten goede zou komen).

    Het ERP programma kreeg ook een politieke betekenis: Europa werd immers in toenemende

    mate afhankelijk van twee wereldmachten: de Verenigde Staten en de Sovjetunie. De Sovjet-

  • 17

    Unie vond dat uiteraard niet erg, maar Amerika vreesde dat het continent als rijp fruit in de

    handen van Stalin zou vallen. Voor de VS was de kwetsbaarheid van Europa niet enkel een

    buitenkans, maar een probleem (cf. CIA-rapport): de grootste bedreiging voor de veiligheid

    van de Verenigde Staten (!) is de mogelijkheid dat de economie van West-Europa zal

    instorten en dat vervolgens communistische elementen aan de macht komen. Men wou

    ertsten, olie en andere natuurlijke hulpbronnen in vriendschappelijke handen houden.

    Frankrijk en Engeland die goed op de hoogte waren van het ERP-plan waren zich hier wel

    van bewust, maar natuurlijk varieerde de belangstelling voor het ERP en de manier waarop

    het werd benut van land tot land. In Griekenland, meegesleept in een gruwelijke burgeroorlog,

    betekende de Marshallhulp, het verschil tussen overleven en armoede.

    Hoe succesvol was het ERP?

    1. West-Europa kwam er in ieder geval in deze periode terug bovenop.

    2. Op korte termijn was een belangrijke bijdrage de verstrekking van dollarkredieten,

    waardoor de invoer van dringende noodzakelijke grondstoffen mogelijk werd. Dit

    loodste Europa door de crisis van 1947. Het Marshallplan was een economisch

    programma, maar de crisis die het afwendde was een politieke.

    3. Op lange termijn kwam er door de verplichte samenwerking tussen Europese landen

    meer uit voort.

    4. Het ware profijt lag in het psychologische effect dat het op de Europeanen had. Het

    hielp hen om definitief te breken met het chauvinisme en de autoritaire oplossingen

    van het verleden.

    5. Het Marshallplan is niet alleen bijzonder om wat het deed, maar ook om wat het

    probeerde te vermijden (cf. problematiek na WOI)

    Niettemin was er n probleem dat het ERP niet kon oplossen, noch omzeilen, maar waarvan

    al het ander afhing: de kwestie Duitsland. Zonder het herstel van Duitsland zouden de andere

    Europese landen (oa. Frankrijk dat grondstoffen nodig had en GB dat de Duitse bevolking

    moest voeden) het zeer moeilijk krijgen. Zonder de Duitse afzetmarkt waren bovendien de

    handelseconomien van de Lage Landen en Denemarken ten dode opgeschreven.

    Tegelijkertijd werd ook duidelijk gemaakt dat het plan het einde betekende van de Franse

    hoop op Duitse herstelbetalingen: het was immers de bedoeling dat Duitsland ontwikkeld zou

    worden en integreren, niet dat het een afhankelijke paria werd. Het was de Amerikanen

    duidelijk dat een tragische herhaling alleen kon worden voorkomen en dat het Marshallplan

    slechts dan zou werken als het deel uitmaakte van een bredere politieke regeling die zowel de

    Fransen als de Duitsers tot blijvend voordeel zou strekken.

  • 18

    HOOFDSTUK IV: DE ONMOGELIJKE REGELING

    De grote zorg van de Geallieerden tijdens de oorlog: elkaar betrokken houden

    De Amerikanen en Britten maakten zich onophoudelijk zorgen dat Stalin op eigen houtje

    vrede zou sluiten met Hitler, en Stalin beschouwde op zijn beurt de trage inzet van een tweede

    (Westelijk) front als een list van de Westerse geallieerden om Rusland dood te laten bloeden,

    zodat ze vervolgens de vruchten konden plukken van Ruslands opofferingen. Het enige wat

    de partijen dus bond was de gemeenschappelijke vijand. Tijdens de oorlog maakten de drie

    belangrijkste geallieerde regeringen akkoorden en afspraken over wat er na de oorlog moest

    gebeuren.

    1. Casablanca (januari 1943): min of meer achter de rug van Stalin, die daar niet zo

    gelukkig mee was. De oorlog zou pas eindigen met de onvoorwaardelijke overgave

    van Duitsland.

    2. Teheran (november 1943): de Grote Drie (Stalin, Roosevelt en Churchill) nemen het

    principebesluit dat Duitsland na de oorlog ontmanteld zou worden, de zogenaamde

    Curzonlinie grens tussen Polen en de Sovjet-Unie die na de WOI werd voorgesteld

    door de Britse minister van Buitenlandse zaken, maar die niet werd vastgelegd,

    waardoor de Pools-Russische oorlog uitbrak die de grenzen zou bepalen zou worden

    hersteld (= Stalin wilde zijn grenzen naar het Westen verschuiven) en dat Titos macht

    in Joegoeslavi zou worden erkend. Stalin haalt hier het meeste voordeel uit, maar

    op dat moment had hij ook het meeste gedaan

    3. Moskou (oktober 1944): Churchill en Stalin Balkandeal (percentuele verdeling

    Europa tussen Rusland en West-Europa). Churchill zei dat hij niets anders deed dan

    terrein prijsgeven waarvan toch al zeker was dat Stalin het zou opeisen = grotendeels

    een beschrijving van de toenmalige situatie

    4. Jalta (februari 1945): eigenlijk werd niets anders besproken dan in de voorgaande

    bijeenkomsten, en toch staan deze besprekingen voor het verraad door het Westen:

    het moment waarop de Westerse geallieerden Polen en de anderen tussen Rusland en

    Duitsland gelegen landen zouden hebben verkwanseld. Centrale vraag in Jalta was

    wat men ging doen na de overwininning, maar dit leverde relatief weinig resultaten op.

    Niemand wou genereus zijn tav Duitsland: Roosevelt vond dat alle Duitsers mede

    verantwoordelijk waren aan Hitlers oorlog, en Stalin vond het niet meer dan logisch

    dat de Duitsers voor de gruwelijke daden in Oost-Europa bestraft moesten worden en

    herstelbetalingen zouden moeten betalen.

    De kwestie Polen: Stalin vond het ondergrondse Poolse verzetsleger een bende criminelen.

    Het Rode Leger had immers werkeloos toegekeken toen in augustus 1944 de Duitsers 200.000

    Polen vermoordden tijdens een opstand in Warshau. Roosevelt en Churchill hebben daar niet

    krachtig op gereageerd, want ze waren niet bereid om hun militaire bondgenoot op dat

    moment tegen de haren te strijken. Dit stuitte op veel onbegrip bij de Polen, want hadden

    GB en FR niet de oorlog aan Duitsland verklaard vanwege diens schending van Polen? Voor

    de Westerse geallieerden stonde het echter al vast dat Stalin de vrije hand zou krijgen in het

    Oosten, voor hen was het doel van de oorlog het verslaan van Duitsland.

    Het was zeer moeilijk om een regeling te treffen voor Duitsland. Het gevolg was dat de vorm

    die het naoorlogse Europa zou krijgen niet in eerste instantie bepaald werd door de deals en

  • 19

    akkoorden die tijdens de oorlog waren gesloten, maar door de positie van de bezettingslegers

    op het moment van de Duitse overgave. Zolang Duitsland de vijand was, was het eenvoudig

    om de diepere geschillen en antagonismen tussen de Sovjet-Unie en zijn bondgenoten in de

    oorlog te negeren, maar ze waren er wel degelijk. Het geval wil namelijk dat de Koude

    Oorlog in Europa niet pas na de Tweede Wereldoorlog begon, maar al na het einde van de

    Eerste. De periode 1941-1945 was in feite slechts een adempauze in de internationale strijd

    tussen de Westerse democratien en het Sovjettotalitarimse, een strijd die verdoezeld werd

    maar niet fundamenteel veranderde door de bedreiging van het fascisme en nazisme.

    De alliantie was tot mislukken gedoemd: de strategie van de Sovjets tijdens het interbellum

    gewelddadige protesten aanmoedigen, subversieve acties had ervoor gezorgd dat het

    bolsjewisme als een fundamentele, vijandige stroming werd gezien. Dit verergerde door de

    afsluiting van het Molotov-Von Ribbentrop-verdrag in augustus 1939 en door Stalins

    assistentie bij Hitlers opdeling van de Oost-Europese staten. Anderzijds hadden de Russen een

    enorm wantrouwen in het Westen dat al terug ging van voor 1917. Dit wantrouwen werd

    versterkt door het feit dat de Sovjetunie vanaf 1921 buiten internationale instanties of

    kwesties was gehouden.

    Het naoorlogse Europese beleid van de Verenigde Staten

    Aanvankelijk waren er strenge plannen met Duitsland: men wou voorkomen dat een van de

    grootste vergissingen van het Verdrag van Versailles zich zou herhalen, nl. dat de Duitsers

    niet doordrongen raakten van de omvang van hun zonden. Het logische uitvloeisel van dit

    standpunt was de demilitarisering, denazificatie, de-industrialisatie, ontmanteling van de

    militaire en economische instituties in Duitsland en de heropvoeding van het Duitse volk. Dit

    plan kreeg echter al snel veel kritiek: als men de industrie ontmantelde kon men het land niet

    voeden of weer opbouwen, waardoor de zegevierende bezetters die last zouden moeten

    dragen. Bovendien kon men de Duitsers wel bewust proberen te maken, maar als ze geen

    vooruitzicht hadden op een betere toekomst, zou die aanpak wel eens tot een herhaling van de

    geschiedenis kunnen leiden. (cf. uitspraak Hoover tegen Truman: je kunt wraak krijgen, of

    vrede, maar niet allebei). De balans sloeg steeds vaker over naar vrede met Duitsland, mede

    door de verslechterde relatie met de Sovjet-Unie.

    Onder impuls van de Verenigde staten werden er nieuwe instituties opgericht. Op 24 oktober

    1945 werd het Handvest van de Verenigde Naties geratificeerd, waarna de algemene

    vergadering in januari 1946 voor het eerst bijeenkwam. Staten die niet hadden meegevochten

    of verantwoordelijk werden geacht voor de oorlog mochten niet toetreden. Bovendien werd er

    ook de Veiligheidsraad aan gekoppeld, waarin vijf permanente leden (VS, SU, Fr, GB en

    China) vetorecht bezaten. Er werden ook financile en economische afspraken gemaakt

    tijdens de Bretton Woods conferentie. De Amerikanen waren er van overtuigd dat de

    ineenstorting van de economie in het interbellum de grondslag had gevormd voor de crisis in

    Europa. Om dit in de toekomst te vermijden ging men op zoek naar alternatieven. In 1944

    werd een Internationaal Monetair Fonds (IMF) opgericht met als doel de uitbreiding en

    evenwichtige groei van de internationale handel te bewerkstelligen. Daarnaast werd de

    internationale handelsorganisatie General Agreement on Tarifs and Trade (GATT, later

    Wereldhandelsorganisatie) opgericht. De leden hiervan werden onderworpen aan

    gedragscodes voor de handel en procedures voor de afhandeling van schendingen en

  • 20

    geschillen. dit was eeen ongekende mate van externe inmenging in de nationale praktijk.

    Hiernaast kregen de Europese valutas een vaste wisselkoers ten opzichte van de dollar,

    hoewel Groot-Brittani en Frankrijk zich daar lang tegen verzetten.

    In 1946 kondigde de Sovjet-Unie kondigde aan dat het niet zou meewerken aan de Bretton

    Woods-instituties. Hierdoor viel niet alleen een groot deel van de voorziene financiering weg,

    het voorval wekte ook een grote ongerustheid ten aanzien van de Sovjet-Unie op. Bovendien

    bestond de vrees in West-Europa dat de Verenigde Staten zich na enige tijd zouden terug

    trekken uit Europa (splended isolation), wat inderdaad ook het aanvankelijke plan was. In

    Europa zou echter niemand de rol van Amerika kunnen overnemen: het Franse leger stelde

    nog amper iets voor en Groot-Britanni was economisch uitgeput. Bovendien was Groot-

    Brittani niet overal populair in Amerika. Wallace gaf bv. in een speech aan dat de Verenigde

    Staten niets gemeen hadden met het imperialistische Engeland dan de literaire traditie. Het

    grote verschil tussen het Amerikaanse en Britse (Engeland heeft zich lang buiten de Europese

    politiek gehouden) isolationisme was dat Groot Brittani altijd al een wereldpolitiek had

    gevoerd, en daardoor zeer bezorgd was voor het bewaren van de machtsevenwichten (maar in

    West-Europa kon geen enkele natie zon machtsevenwicht afdwingen). Voor Amerika was

    Europa echter veraf, en mede daardoor was Amerika geneigd tot een zo snel mogelijke

    terugtrekking na de oorlog.

    Frankrijk in de eerste jaren na de oorlog

    Voor de mensen die het niet hebben meegemaakt is het misschien moeilijk in te schatten

    hoezeer de Europese politiek in de naoorlogse jaren werd beheerst door de angst voor een

    Duitse wederopleving en bepaald door het streven zoiets nooit meer te laten gebeuren. (M.

    Howard)

    In het openbaar stonden de naoorlogse Franse politici erop dat Frankrijk werd erkend als lid

    van de zegevierende geallieerde coalitie. Frankrijk kon echter vooral naar voor komen door de

    steun van Stalin, die in Frankrijk een tactische bondgenoot zag om de Anglo-Amerikaanse

    geallieerden uit elkaar te drijven, terwijl Engeland wilde dat Frankrijk terug zijn rol zou

    opnemen om Groot-Brittanni te ontslaan van zijn verplichtingen op het continent. Omwille

    van deze redenen kreeg Frankrijk uiteindelijk een permanente zetel in de Veiligheidsraad van

    de Verenigde Naties en werd een Franse bezettingszone gecreerd in Duitsland. Toch was het

    land op de tenen getrapt omdat er velen beslissingen over de toekomst van Europa waren

    gemaakt zonder Franse inspraak. Zo probeerden ze de uitvoering van bepaalde elementen van

    de Conferentie van Potsdam tegen te werken (ze waren er immers zelf niet bijgeweest).

    Bovendien leidde dit tot een groot wantrouwen ten aanzien van de Amerikanen en Britten.

    De Fransen beoogden de volledige ontwapening en economische ontmanteling van

    Duitsland, herstelbetalingen, Duitse landbouwproducten, hout, steenkool en machines.

    Bovendien wilde men dat de mijnstreken in het Ruhrgebied en Saarland (cruciale

    grondstoffen voor de Franse industrie!) zouden worden afgesplitst en ter beschikking van de

    Fransen gesteld. Frankrijk was echter niet in de positie om iets op te leggen aan de andere

    geallieerden. Bovendien oogstte het plan veel kritiek: 1. Het was zinloos om de Duitse

    hulpbronnen te vernietigen terwijl ze belangrijk waren voor de wederopbouw van Frankrijk,

    2. Er zouden geen Duitsers willen werken voor Frankrijk als de miserabele toestand daar zou

  • 21

    voortduren, 3. Het risico voor een naoorlogse Duits-nationalistische reactie, 4. Er werd te

    weinig rekening gehouden met de belangen van de andere geallieerden.

    Ten aanzien van Rusland was de situatie heel anders. De publieke opinie was positiever

    over Rusland dan over Amerika. Dit gaat terug tot een heel aantal allianties in de voorgaande

    50 jaar. Bovendien was er nu een gedeelde angst voor Duitsland en wantrouwen jegens de

    Anglo-Amerikanen, en de strategische steun van de Sovjet-Unie voor Frankrijk. Na

    1947 werd echter duidelijk dat de Franse plannen met Duitsland op niets zouden uitlopen: de

    Russen steunden hun plannen niet. Bovendien was de economische situatie zeer miserabel

    was en had de Franse politiek een verschuiving had meegemaakt. De Franse communistische

    partij had zijn masker afgeworpen en werd een ongenadig criticus van het Franse beleid. De

    situatie was zelfs zo erg dat Frankrijk leek af te glijden naar een burgeroorlog. Uiteindelijk

    besefte Frankrijk in de tweede helft dat het zou moeten bijdraaien om te kunnen hopen op

    economisch herstel. pas na 1947 stonden de westerse geallieerden op n lijn. Na 1948

    kwam het idee in Frankrijk op om Duitsland op te nemen in een Europees kader waarin het in

    militair opzicht geen kwaad kon doen, maar in economische zin wel veel goeds kon

    uitrichten.

    Het beleid in de Sovjet-Unie de eerste jaren na de oorlog

    Laat er geen misverstand over bestaan: de hele Balkan, Griekenland uitgezonderd, zal

    worden gesovjetiseerd, en ik kan er niets tegen doen. Ik kan ook niets voor Polen doen.

    (Winston Churchill, 1945)

    Rusland voelde zich na de oorlog herrezen, nadat het lange tijd buiten de Europese politiek

    had gestaan. De Sovjet-Unie was zeer machtig geworden: omstreeks 1945 had het de grootste

    strijdmacht die Europa ooit had gekend, en hier was men zich in West-Europa zeer bewust

    van. Stalin wou na de oorlog de Sovjet-Unie territoriaal consolideren en zo een einde maken

    aan de status van 2e rangsmogendheid. Een ander doel ervan was een soort van

    veiligheidszone in het Westen te creren in de vorm van zes satellietstaten die een

    bufferzone vormden tussen de Sovjet-Unie en Duitsland (dit idee was niet nieuw! Het werd al

    toegepast door tsaar Peter de Grote). Bovendien verwachtte Stalin, op basis van de

    gebeurtenissen in het interbellum en de marxistische leer, een nakende ineenstorting van het

    westerse kapitalisme. Daarnaast was hij ervan overtuigd dat de kwestie-Duitsland een wig zou

    drijven tussen de westerse geallieerden. Daarom probeerde hij zoveel mogelijk de

    tegenstellingen tussen de geallieerden uit te spelen. Het buitenlands beleid van Stalin werd in

    alle opzichten gekenmerkt door een defensieve houding en behoedzaam wantrouwen. Hij had

    er bovendien als tiran alle behoefte aan om te kunnen wijzen op een vijand of bedreiging

    vanuit het binnen- of buitenland. Meer nog dan de Fransen zouden de Russen Duitsland nog

    tientallen jaren als de belangrijkste bedreiging voor hun veiligheid blijven zien.

    Stalin wou zoveel mogelijk zijn voordelen uitspelen tegenover het zwakke Westen, maar

    buiten dat had hij waarschijnlijk geen duidelijke strategie voor ogen. Bovendien nam hij

    liever geen onnodige risicos en had hij geen nieuwe oorlog tegen het Westen voor ogen.

    Tegelijkertijd wist men in West-Europa dat er niet viel te onderhandelen met Stalin over de

    westelijk grenzen van de Sovjet-Unie: dat was immers Stalins helft van Europa.

  • 22

    Vredesverdragen en de kwestie Duitsland

    In 1946 werden er vijf aparte vredesverdragen gesloten met Roemeni, Bulgarije, Hongarije,

    Finland en Itali. Er kwam echter geen vredesverdrag met Duitsland. Dit lag voor Rusland

    uiterst gevoelig, de schrik voor Duits revanchisme zat er diep in. Hierdoor draaide ook de

    eerste jaren na de oorlog rond Duitsland. Op de conferentie van Potsdam werd beslist de

    Duitsers uit Oost-Europa te zetten en dat Duitsland na de oorlog in bestuurlijk bezettingszones

    zouden werden verdeeld. De kwestie van herstelbetalingen zorgde al vanaf het begin voor

    verdeeldheid, want de Sovjets eisten 10% van de herstelbetalingen uit de westelijke zones in

    ruil voor voedsel en grondstoffen uit Oost-Duitsland. Bovendien was er ook helemaal geen

    overeenstemming bereikt over de nieuwe grens tussen Polen en Duitsland. De nadruk in de

    Amerikaanse en Britse bezettingszones kwam snel op het herstel van de civiele en politieke

    instituties te liggen, waarbij de Duitsers weer verantwoordelijkheid kregen voor binnenlandse

    kwesties (uit angst voor een herhaling van de geschiedenis). De Westerse geallieerden hadden

    bovendien geluk dat het communistische beleid in de Sovjetsector van Duitsland niet

    overeenkwam met het Duitse stemgedrag. In deze sector werd al snel zonder toestemming van

    de geallieerde bondgenoten een regering ingesteld die door communisten werd gedomineerd.

    In mei 1946 schortten de Amerikanen de herstelbetalingen van hun Duitse zone aan de

    Sovjet-Unie op, en de Britten volgden enkele maanden later hun voorbeeld.

    Het begin van de Koude Oorlog

    De tegenstrijdigheden tussen de geallieerden traden vanaf 1946 steeds duidelijker op de

    voorgrond. De Amerikanen en Britten kwamen overeen de economien van hun

    bezettingszones samen te voegen in een zogenaamde Bizone. Op dat moment wilde men

    Duitsland echter nog steeds niet splitsen, maar de vrees voor Duitse agressie zat er nog diep in

    en leidde tot het Verdrag van Duinkerken waarin de Britten en Fransen elkaar beloofden bij te

    staan bij Duitse agressies.

    Een echte breuk kwam er in 1947, tijdens de onderhandelingen tussen afgevaardigden van

    de geallieerden over een vredesregeling voor Duitsland en Oostenrijk. De breuklijnen waren

    nu duidelijk zichtbaar: De Britten en Amerikanen wilden de economie in westelijk Duitsland

    weer opbouwen, zodat de Duisters zichzelf konden onderhouden, terwijl de

    Sovjetvertegenwoordigers een voortzetting van de herstelbetalingen uit de westelijke zones

    voor ogen hadden, en een verenigd Duits bestuur en economie wilden vastleggen. De westerse

    geallieerden zagen zon regeling echter niet zitten: een verenigd Duitsland zou omwille van

    de scheve militaire verhoudingen feitelijk worden overgedragen aan de invloedssfeer van de

    Sovjet-Unie. Tijdens de Conferentie van Moskou in 1947 werd het Ijzeren Gordijn

    daadwerkelijk neergelaten (R. Murphy). Voor Marshall, Molotov en Stalin was dit het

    beslissende moment. Tegen de tijd dat de vier geallieerde ministers van Buitenlandse Zaken

    elkaar datzelfde jaar in Parijs ontmoetten om het Marschallplan te bespreken hadden de

    Amerikanen en Britten al besloten dat de Duitsers lid mochten worden van een nieuwe

    Wirtschaftsrat voor de Bizone, waarmee de kiem was gelegd voor een West-Duitse regering.

    Daarna ging het heel snel.

    De westerse geallieerden zetten hun plannen voor het herstel van West-Europa in gang,

    Stalin richtte zijn Kominform op als tegenzet voor het Marshallplan (financile hulp voor

    Oostbloklanden) en instrueerde de communisten in Itali en Frankrijk het masker af te werpen

  • 23

    en een onverzoenlijke positie in te nemen in de landelijke politiek. Er kwamen trilaterale

    besprekingen tussen Frankrijk, Groot-Britanni en de Verenigde Staten over de toekomst van

    Duitsland in februari 1948, maar in diezelfde week pleegde de communiste partij zijn Coup de

    Praag. Het communisme had nu volledig zijn masker afgeworpen door in een democratische

    staat als Tsjecho-Slowakije een coup te plegen. Dit had een ongekend effect in het Westen: de

    schrik dat de Sovjets zouden doorstoten naar het Westen zorgde voor een stroomversnelling in

    de polarisering tussen de Sovjet-Unie en het Westen. In maart sloten Frankrijk, de Benelux en

    Groot-Britanni het defensieve verdrag van Brussel af waarbij de staten elkaar beloofden bij

    te staan wanneer n van de leden zou worden aangevallen door Rusland. Op de Conferentie

    van Londen werd beslist het Marshallplan uit te breiden tot West-Duitsland en een schema op

    te stellen voor de voor de vorming van een regering voor een West-Duitse staat. Nadat de

    Sovjets deze plannen veroordelen wegens het opleggen van kapitalistische belangen aan de

    Duitse bevolking, kwam er een einde aan de gemeenschappelijke bezetting van Duitsland. Op

    1 april wierp het Russische militaire gezag in Berlijn de eerste belemmeringen op voor het

    verkeer over land tussen de sectoren van Berlijn en westelijk Duitsland. De Koude Oorlog

    was nu echt begonnen!

    Het heeft niet veel zin om te vragen wie de Koude Oorlog is begonnen. Enerzijds was er de

    Trumandoctrine in de Verenigde Staten (het communisme indammen), maar dit had echter

    zeer weinig invloed op het beleid van de Sovjets. De doctrine was vooral bedoelt voor

    binnenlands gebruik omdat het de druk om het Marshallplan goed te keuren ten aanzien van

    het Congres opvoerde. De directe oorzaak van de tweedeling van Duitsland en Europa moet

    eerder worden gezocht bij de fouten die Stalin zelf in die jaren maakte. Als hij hoopte dat hij

    Duitsland kon laten rotten tot de vruchten in zijn schoot zouden vallen, heeft hij een ernstige

    misrekening gemaakt. In feite had de Sovjetunie enkel het Marshallplan hoeven te accepteren

    om de meerderheid van de Duitsers die hem niet echt gunstig gezind waren te overtuigen

    dat Moskou goede bedoelingen had met een neutraal, onafhankelijk Duitsland.

  • 24

    HOOFDSTUK V: DE KOMST VAN DE KOUDE OORLOG

    (eerste deel over West-Europa: p.194-215, tweede deel over Stalinisme: p. 173-194 ik heb

    de volgorde aangepast om aan te sluiten bij de chronologie van de lessen)

    DEEL I: EEN NIEUW EUROPA

    De splitsing van Duitsland en de oprichting van de NAVO

    Begin juni 1948 kondigden de westerse geallieerden hun plannen aan voor een aparte West-

    Duitse staat. Een aantal dagen later kwam een nieuwe munt, de Duitse mark in circulatie (de

    biljetten waren in het grootste geheim in de VS gedrukt). Elke inwoner van Duitsland kon

    slechts 40 oude marken voor nieuwe inwisselen in een verhouding van 1 op 1, daarboven was

    de verhouding 10 op 1. Daardoor bezat de Duitse bevolking na de invoering van de nieuwe

    munt min of meer dezelfde hoeveelheid geld (Stunde Null). De Sovjet-Unie was hier

    allerminst mee opgezet en introduceerde eind juni een nieuwe Oost-Duitse mark en besloot

    alle spoorverbindingen en later waterwegen tussen West-Duitsland en Berlijn te sluiten.

    Met deze maatregel wou Stalin het westen tot een keus dwingen: ofwel de stad verlaten, ofwel

    hun plannen voor een aparte West-Duitse staat opgeven. Hij kreeg geen van beide. De

    Amerikanen en Britten stelden een luchtbrug in naar hun eigen sectoren in Berlijn, die 11

    maanden in gebruik zou zijn.

    Toen de blokkade niet het gewenste effect bleek te hebben besloot Stalin van tactiek te

    veranderen: in mei hief de Sovjet-Unie de blokkade op in ruil voor een conferentie. De

    partijen bereikten geen overeenstemming en al snel werd een voorlopige grondwet voor West-

    Duitsland de latere Bondsrepubliek Duitsland met Konrad Adenauer als bondskanselier

    opgesteld, gevolgd door de oprichting van een Oost-Duitse staat begin oktober als reactie

    erop. De mislukte blokkade had drie effecten:

    1. Het leidde rechtstreeks tot het ontstaan van twee Duitse staten

    2. De Verenigde Staten besloten tot langere militaire aanwezigheid, hoewel dit tegen hun

    aanvankelijke plannes van splended Isolation was

    3. De crisis leidde tot een herijking van het westerse militaire beleid. Wilde het westen

    de Duitsers beschermen tegen de Sovjetagressie, dan moest het zichzelf de middelen

    bezorgen om dit te doen.

    In 1949 traden de Verenigde Staten, Canada en tien Europese staten toe tot de Noord-

    Atlantische verdragsorganisatie (NAVO). Het verdrag werd in Amerika goedgekeurd omdat

    het werd gezien als iets wat in het verlengde van het Marshallplan lag, voor Europa lag dat

    anders: Frankrijk en de andere naties waren nog steeds even kwetsbaar tegen de Duitsers en

    vooral de Russen. Volgens Judt was de NAVO echter pure bluf. De originaliteit van het

    verdrag lag niet zozeer in wat het kon bewerkstelligen, maar in wat het vertegenwoordigde.

    Het illustreerde de nieuwe bereidheid om informatie te delen en samen te werken op het

    gebied van defensie, veiligheid, handel, een monetair stelsel en nog veel meer. Voor de

    Amerikanen was het duidelijk dat de enige hoop voor Europa in de herbewapening van

    Duitsland lag, maar dit was moeilijk om aan te kaarten bij de andere leden van de NAVO. Het

    idee van neutraliteit won aan aantrekkingskracht, maar de steun van Stalin voor Kim II Sungs

    inval in Zuid-Korea in 1950 verstoorde dit idee. De Amerikanen en West-Europeanen zagen

    dit als een afleidingsmanoeuvre voor een inval van Stalin in Duitsland. Deze gebeurtenissen

    hadden grote effecten:

  • 25

    1. In het Westen voltrok de herbewapening zich op een spectaculaire schaal

    2. Deze stijging van militaire investeringen had ook grote economische effecten, waar

    vooral Duitsland dat vele orders kreeg voor machines, gereedschappen en voertuigen

    van profiteerde.

    3. Door deze militaire investeringen stegen in heel Europa de kosten van het

    levensonderhoud. Het was het duidelijk dat de West-Europeanen niet in staat zouden

    zijn om deze oorlogseconomie lange tijd draaiende te houden.

    4. De NAVO evolueerde van een psychologisch vehikel om het Europese zelfvertrouwen

    op te peppen naar een belangrijk militair bondgenootschap

    5. De Duitsers moesten herbewapend worden: niemand vond dit een aangenaam idee,

    maar anderzijds was het absurd om zoveel geld uit te geven aan de bescherming van

    de Duitsers tegen de Sovjet-Unie, zonder hen te vragen zelf een bijdrage te leveren.

    De Fransen hebben deze plannen tot 1954 kunnen uitstellen, maar nadien draaiden ook

    zij bij.

    Naar een nieuw Europa

    Het idee van een Europese orde is niet een kunstmatige creatie van Duitsland, maar een

    noodzaak. (Paul-Henri Spaak, 1942)

    Het idee van een Europese unie was niet nieuw. In de negentiende eeuw waren er in Midden-

    en West-Europa al verschillende tolunies gesloten en al voor WOI waren er idealistische

    geluiden gehoord dat de toekomst van Europa bij het samengaan van zijn afzonderlijke delen

    lag. Daarnaast werd er in 1924 een Internationaal Comit opgericht voor een Europese

    douane-unie te verwezenlijken. In 1926 hadden Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en Belgi al

    een internationaal Staalverdrag gesloten om de straalproductie te reguleren. Na de crisis van

    1929 bleef hier echter niets meer van over en kwamen de landen in een nationaal isolement

    terecht. Frankrijk besefte dat Elzas-Lotharingen sterk afhankelijk was van cokes en kolen uit

    Duitsland en dat daarom een samenwerking op lange termijn noodzakelijk was. Zo kwam het

    tot een Frans-Duitse samenwerking ten tijde van de bezetting van Frankrijk door de nazis.

    Zo ontstond Hilters Europa. De architecten van het Derde Rijk voorzagen n Europese

    economie met n gemeenschappelijke munt. In oktober 1949 getuigde G. Kennan dat

    datgene wat er mis wat met Hitlers orde het feit was dat het de orde van Hitlers was.

    Na de oorlog besefte men dat samenwerking en industrialisering nodig was om er bovenop

    te komen. Het nieuwe Europa groeide in eerste instantie niet uit regeringsinitiatieven, maar

    vooral uit de inzet van individuen (veelal christendemocraten) zoals Churchill. Al in 1946 was

    er een oproep tot het vormen van de Verenigde Staten van Europa en een jaar later zag de

    Europese Unie van Federalisten het levenslicht, waarin personen als Niemller, Sangier en

    Schuman de samenwerking tussen Europese staten wilden verbeteren. In mei 1948 werd een

    Congres van de Europese beweging op poten gezet, waarin men besloot tot het oprichten van

    de Raad van Europa, een soort gespreksforum op Europees niveau. Ook dit was geen

    regeringsinitiatief, maar werd gestuurd door Adenauer (BRD), Churchill, Schuman (Fr), De

    Gasperi (It) en Spaak (Be). Er waren afgevaardigden van de Benelux, Groot-Brittanni,

    Ierland, Frankrijk, Itali, Zweden, Denemarken en Noorwegen aanwezig op dit congres. De

    Raad had geen macht of gezag en zijn afgevaardigden vertegenwoordigden niemand. Het

    gaf wel de aanzet tot de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens, dat in de volgende

  • 26

    decennia aan betekenis zou winnen. Samenwerking was politiek moeilijk vanwege de

    schuldvraag, maar tegelijkertijd cruciaal voor de Europese economie. De Benelux de

    samenwerking tussen Belgi, Nederland en Luxemburg was de eerste economische unie die

    na de oorlog werd gesmeed: het doel was een vrij verkeer van arbeid, kapitaal en diensten

    tussen de drie landen in te stellen.

    Na de afsluiting van het Marshallplan was er nog steeds geen politieke regeling voor

    Duitsland. West-Duitsland had na 1949 geen organische banden met de rest van het continent

    alleen via het Marshallplan en de geallieerde bezetting, maar dat was tijdelijk. Hoewel

    iedereen besefte dat de economische wederopstanding van Duitsland cruciaal zou zijn voor de

    economische voorspoed van het continent, wilde men eigenlijk geen echte banden met

    Duitsland aangaan. Dit veranderde na de blokkade van Berlijn en de coup van Praag. De

    tegenstelling tussen Duitsland en het Westen werd ondergeschikt, want nu de Sovjets hun

    masker hadden afgeworpen was het communisme de grote vijand geworden. Vanaf dat

    moment trachtte men een oplossing te vinden om Duitsland economisch te integreren in de

    economie van Europa. In mei 1950 werd door Jean Monnet (Franse minister van Buitenlandse

    Zaken, sinds 1944 verantwoordelijk voor de uitwerking van het Franse economische herstel)

    het Schumanplan op tafel gelegd. Dit hield het volgende in:

    1. De gehele kolen- en staalproductie van Frankrijk en Duitsland zouden onder een Hoge

    Autoriteit worden geplaatst in plaats van de nationale overheden

    2. Andere landen mochten hier ook aan deelnemen

    3. De Hoge Autoriteit moest de concurrentie aanmoedigen, een prijsbeleid vaststellen,

    investeringen sturen en aankopen en verkopen regelen.

    Hierdoor zou de controle over het Ruhrgebied en de vitale Duitse grondstoffen (essentieel

    voor de Franse economie) niet enkel bij de Duitsers liggen. Het was als het ware een

    Europese oplossing voor een zeer praktisch probleem waar Frankrijk al jaren mee worstelde.

    De Duitse regering olv Adenauer verwelkomde dit voorstel met open armen en zag hierin het

    middel om het wantrouwen van de Fransen te doorbreken. De Duitsers, Italianen en de

    Beneluxlanden ondertekenden in 1951 het verdrag waarmee de Europese Gemeenschap

    voor Kolen en Staal een feit werd. Er zijn een aantal karakteristieken op te merken in

    verband met de ministers van Buitenlandse Zaken die het verdrag ratificeerden:

    1. Alle zes ministers waren lid van christendemocratische partijen