Samenvatting Europees Recht · 2019. 8. 9. · Samenvatting Europees Recht Week 1 – Export en...

21
Samenvatting Europees Recht Week 1 – Export en Europees recht Leerdoelen H4 (Nadruk of EU verdrag en EU werkingsverdrag) - De juridische vormen van export beschrijven - De basisstructuur van de Europese Unie uitleggen - De werking van de Europese Verdragen doorgronden - De ‘Vier Vrijheden’ (vrij verkeer van goederen in het bijzonder)op een vrij complexe casus toepassen (toepassingsvraag op tentamen) Wijze van exporteren 1) via een agent 2) via een distributeur 3) persoon in loondienst 4) franchise 5) joint venture (zelfstudie) 1. Export via een ‘agent’ Deze overeenkomst is geregeld in art. 7:428 BW voor in Nederland. Als je de grens over gaat krijg je te maken met Europese richtlijnen, je krijgt hier te maken met het EVO verdrag en het vertegenwoordigings verdrag. Als je exporteert via een agent heb je met de volgende partijen te maken. Namelijk exporteur Agent klant. Van exporteur naar agent heb je te maken met een internationale agentuur overeenkomst. Het bijzondere van deze overeenkomst is dat de exporteur de koopovereenkomst sluit met de klant en niet de agent. De agent is hier een zelfstandige ondernemer, die kent ook het land waarvoor die bezig is voor de exporteur. Het nadeel hier is dat de klant op afstand zit, bijvoorbeeld is de klant wel kapitaal krachtig genoeg? Tussen de agent en exporteur wordt vaak een delcrederebing gesloten, dat is een onderdeel van de agentuur overeenkomst. De agent beloofd dan dat de klant kredietwaardig is, de klant is dus kapitaal krachtig genoeg. Stel de klant betaald niet, kan de exporteur ook bij de agent aankloppen. De agent verdiend zijn geld door elke geslaagde bemiddeling. Bij elke internationale overeenkomst komen problemen voor namelijk 3 IPR – problemen (internationaal privaat recht): - Welk recht is van toepassing? - Welke rechter is bevoegd? (Nederlandse rechter of een rechter in het buitenland) - Ten uitvoerlegging vonnis? (Is het vonnis rechtsgeldig?) 2. Export via een distributeur Het is een generieke overeenkomst, partijen zijn vrij te bepalen wat ze opnemen in de overeenkomst. De volgende partijen zijn van belang; Exporteur (principaal) Distributeur klant. Tussen de distributeur en de klant ontstaat een nationale koopovereenkomst, tussen de exporteur en distributeur ontstaat een internationale koopovereenkomst. De export verkoopt zij goederen aan de distributeur, op deze goederen komt een toeslag en verkoopt de distributeur ze aan de klant. Het voordeel voor de exporteur is dat hij alleen te maken heeft met de distributeur. Het nadeel is dat de exporteur niet precies weet wie zijn klanten zijn, bijvoorbeeld met marketing. De overeenkomst mag niet in strijd komen met de mededingingswet, bijvoorbeeld prijsafspraken mogen niet afwijken. Het Weens koopverdrag en het EVO verdrag zijn hier van toepassing. 3. Export via persoon in loondienst (arbeidsovereenkomst) Je hebt hier te maken met een arbeidsovereenkomst art. 7:610 BW. Je hebt hier te maken met een Exporteur (werkgever) Werknemer (Nederlandse of buitenlandse). Bij een buitenlandse werknemer is het beter voor buitenlandse recht te kiezen, maar je kunt ook het Nederlandse recht kiezen (7:610). Het is beter om voor buitenlands recht te kiezen i.v.m. ontslagrecht. De werknemer is

Transcript of Samenvatting Europees Recht · 2019. 8. 9. · Samenvatting Europees Recht Week 1 – Export en...

  • Samenvatting Europees Recht Week 1 – Export en Europees recht Leerdoelen H4 (Nadruk of EU verdrag en EU werkingsverdrag) - De juridische vormen van export beschrijven - De basisstructuur van de Europese Unie uitleggen - De werking van de Europese Verdragen doorgronden - De ‘Vier Vrijheden’ (vrij verkeer van goederen in het bijzonder)op een vrij complexe casus toepassen (toepassingsvraag op tentamen) Wijze van exporteren 1) via een agent 2) via een distributeur 3) persoon in loondienst 4) franchise 5) joint venture (zelfstudie) 1. Export via een ‘agent’ Deze overeenkomst is geregeld in art. 7:428 BW voor in Nederland. Als je de grens over gaat krijg je te maken met Europese richtlijnen, je krijgt hier te maken met het EVO verdrag en het vertegenwoordigings verdrag. Als je exporteert via een agent heb je met de volgende partijen te maken. Namelijk exporteur Agent klant. Van exporteur naar agent heb je te maken met een internationale agentuur overeenkomst. Het bijzondere van deze overeenkomst is dat de exporteur de koopovereenkomst sluit met de klant en niet de agent. De agent is hier een zelfstandige ondernemer, die kent ook het land waarvoor die bezig is voor de exporteur. Het nadeel hier is dat de klant op afstand zit, bijvoorbeeld is de klant wel kapitaal krachtig genoeg? Tussen de agent en exporteur wordt vaak een delcrederebing gesloten, dat is een onderdeel van de agentuur overeenkomst. De agent beloofd dan dat de klant kredietwaardig is, de klant is dus kapitaal krachtig genoeg. Stel de klant betaald niet, kan de exporteur ook bij de agent aankloppen. De agent verdiend zijn geld door elke geslaagde bemiddeling. Bij elke internationale overeenkomst komen problemen voor namelijk 3 IPR – problemen (internationaal privaat recht): - Welk recht is van toepassing? - Welke rechter is bevoegd? (Nederlandse rechter of een rechter in het buitenland) - Ten uitvoerlegging vonnis? (Is het vonnis rechtsgeldig?) 2. Export via een distributeur Het is een generieke overeenkomst, partijen zijn vrij te bepalen wat ze opnemen in de overeenkomst. De volgende partijen zijn van belang; Exporteur (principaal) Distributeur klant. Tussen de distributeur en de klant ontstaat een nationale koopovereenkomst, tussen de exporteur en distributeur ontstaat een internationale koopovereenkomst. De export verkoopt zij goederen aan de distributeur, op deze goederen komt een toeslag en verkoopt de distributeur ze aan de klant. Het voordeel voor de exporteur is dat hij alleen te maken heeft met de distributeur. Het nadeel is dat de exporteur niet precies weet wie zijn klanten zijn, bijvoorbeeld met marketing. De overeenkomst mag niet in strijd komen met de mededingingswet, bijvoorbeeld prijsafspraken mogen niet afwijken. Het Weens koopverdrag en het EVO verdrag zijn hier van toepassing. 3. Export via persoon in loondienst (arbeidsovereenkomst) Je hebt hier te maken met een arbeidsovereenkomst art. 7:610 BW. Je hebt hier te maken met een Exporteur (werkgever) Werknemer (Nederlandse of buitenlandse). Bij een buitenlandse werknemer is het beter voor buitenlandse recht te kiezen, maar je kunt ook het Nederlandse recht kiezen (7:610). Het is beter om voor buitenlands recht te kiezen i.v.m. ontslagrecht. De werknemer is

  • ondergeschikt aan de werkgever. Als werkgever neem je een geheimshoudingsbeding op en een concurrentie/relatie beding op in de arbeidsovereenkomst t.o.v. de buitenlandse werknemer. 4. Export via Franchise overeenkomst De partijen waar je mee te maken hebt: Exporteur (franchisegever) Franchisenemer (in het buitenland) Klant. Je hebt te maken met een internationale franchise overeenkomst tussen de franchise gever en nemer. Tussen de nemer en klant heb je te maken met een nationale overeenkomst. De franchisegever levert veel verplichtingen op aan de franchisenemer, op het gebeid van marketing, logo, boekhouding, uitstraling etc. Het Weens koopverdrag en het EVO verdrag zijn hier van toepassing. Europees recht - EU verdrag (4311), toetreding van een nieuwe lidstaat - EU werkingsverdrag (4231)

    Week 2 EU heeft zich ontwikkeld tot een grote macht door 4 sporen:

    1. Uitbreidingen van lidstaten (omvang) (van 6 naar 27)

    2. Aantal verdragen uitgebreid (EGKS, kolen en staal) (EEG, Europese economische

    gemeenschap) (EG verdrag, totale economie), Univerdrag, Kernverdrag, Buitenlandse zaken,

    veiligheid, politie en justitie. Eerst heette ze EEG, daarna E van economisch weg want het

    werd meer dan economie. Toen de EU. Dus steeds meer beleidsterreinen worden door EU

    bepaald waardoor EU dus ook machtiger wordt.

    3. Jurisprudentie: (cost NL = voorrangbeginsel en van Gend en Kos directe werking Dit leidt

    tot supranationaliteit)

    4. Wetgeving en verordening :Eu mag op steeds meer terreinen, wetten maken en de EU moet

    zich eraan houden.

    Twee verdragen VEU en VWEU Wie is de baas in europa Uitgangspunt: Art. 13 EU verdragen (VEU),

    1. Europees parlement ( gekozen burgers van lidstaten)

    2. Europese raad ( Staatshoofden, regeringsleider (RUTTE), en VOORZITTER VAN EUROPESE

    COMISSIE) (die zijn de baas)

    3. De raad: Vakministers: als het gaat om landbouw: Gaan alle ministers van landbouw van de

    EU landen daar naartoe

    4. De commissie: zitten eurocommissarissen

    5. Hof van justitie = rechter van EU, je hebt heel veel soorten rechters

    6. Rekenkamer: Budgetten controleren van de EU, ze houden in de gaten wat binnen komt,

    lidstaten moeten bijvoorbeeld geld betalen om lid te blijven

    7. Europese centrale bank = Houdt koers in de gaten, zonder winstoogmerk maar wordt wel

    geld in gestopt. Doel: Economie van eu bevorderen.

  • 1. Europees parlement: Waar geregeld:art 14 VEU Wie:Gekozen burgers (vertegenwoordigers) Vertegenwoordigt:De burgers Wat doen ze: Stellen begrotingen op/vast samen met de raad (niet Europese) obv evenredigheid wetgever van eu 2. De Europese raad: Waar geregeld: art 15 VEU Wie: Staatshoofden, regeringsleiders (Rutte, merkel) en voorzitter Europese Commissie (Die zijn de baas in EU) Vertegenwoordigen: De EU zelf Wat doen ze? Ze bepalen de richting die ze opmoeten 3. De raad: Waar geregeld: art 16 VEU Wie?: Vakministers (minster van landbouw, ministers van milieu) Vertegenwoordigt: De regering van de lidstaten Wat doen ze?: wetten en begrotingen maken samen met europees parlement 4. De commissie Waar geregeld: Art 17 VEU Wie: Eurocommissarissen van elk één lidstaat Vertegenwoordigt: De EU Wat doen ze?: Ze houden toezicht van nakoming verdragen. Als ze iets constateren naar het hof van justitie. Maken ook wetsvoorstellen om te vooromen dat het europees parlement en de raad te machtig worden. (trias politicas) 5. Hof van justitie Waar geregeld: art 19 VEU Wie: Rechters op alle gebieden waarmee mensen te maken hebben met recht Wie vertegenwoordigen?: art 19 lid 3 sub A: iedereen Wat doen ze?: Pre juridiciele: voordat Nederlandse rechter uitspraak doet eerst vragen of ze europees recht goed hebben uitgelegd. 6.Rekenkamer Waar: art 285 VWEU Wat doen ze: Budgetten controleren van de EU, ze houden in de gaten wat binnen komt, lidstaten moeten bijvoorbeeld geld betalen om lid te blijven 7. ECB: Waar: Art 282 VWEU Wat doen ze: Houdt koers in de gaten, zonder winstoogmerk maar wordt wel geld in gestopt. Doel: Economie van EU bevorderen. Vertegenwoordigt: EU

  • Week 3 Mogelijke tentamenvraag Wat is (bijvoorbeeld) het verschil tussen art. 214 lid 1 en 4 EUW en art. 91 lid 1 EUW? Humanitaire hulp (art. 214 lid 1/4 EUW) en bijzondere aspecten van vervoeren (art. 91) Onbeperkt bevoegd, t.a.v. beleidsterreinen. 3 uitgangspunten : - Art. 4 en 5 EU - Art. 3-6 EUW - Rechtsbasisbeginsel, het moet in het recht/wet staan. Art. 4 EU: blz 4311 lid 1: verhouding unie en lidstaten. Wat de lidstaten niet hebben weggegeven, daar mag de unie ook niet aan komen. lid 2: de Unie eerbiedigt de gelijkheid tussen staten, niet alle staten zijn gelijk. lid 3: loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten, elkaar aanvullen. Art. 5 EU: blz 4312 lid 3: subsidiariteitsbeginsel lid 4: evenredigheidsbeginsel, als je hetzelfde resultaat kunt behalen met een kleiner bedrag/minder werk moet je dit doen. Art. 3 EUW blz 4231 (Grote bevoegdheid) De Unie is exclusief bevoegd (=alleen bepalen), in het artikel staat over werken onderdelen. Art. 4 EUW blz 4231 (Minder grote bevoegdheid) lid 1: gedeelde bevoegdheid EU + lidstaten (minder grote bevoegdheid) lid 2: staat alles wat gezamenlijk wordt gedaan. Art. 5 EUW blz 4232 (Nog minder bevoegdheid) lid 1: een van de instellingen (Raad) van Europese Unie stelt maatregelen en de lidstaten coördineren. (deze bevoegdheid is kleiner voor de EU) Art. 6 EUW blz 4232 De unie ondersteunt, coördineert en vult aan. (laagste bevoegdheid t.o.v. lidstaten) T.o.v. wie worden deze bevoegdheden afgebakend? De lidstaten. Besluitvorming Drie procedures art. 289 EUW

    1. Gewone procedure, lid 1 (Europees parlement + raad op voorstel van Europese commissie besluiten nemen)

    2. Speciaal, codecisie, lid 2 (Europees parlement + deelname raad of raad + deelname parlement, er kunnen twee verschillende partijen de leiding nemen)

    3. Overige, lid 4 (initiatief lidstaten op Europees parlement + aanbeveling Europese centrale bank + verzoek Europese justitie of Europese investeringsbank)

  • Gemeenschappelijkheden - Altijd voorstel Cie = Europese commissie - Alleen de Raad of de Raad en Parlement kunnen van een voorstel een rechtsgeldig besluit, een ‘wet’, maken - art 4 lid 3 EU, loyaliteitsbeginsel (goede samenwerking tussen Unie en lidstaten) Type besluiten, wetten - Primair, basisverdragen (EUW), primair is alleen de lidstaten - Secundair - Art. 288 EUW 1. Verordening, directe werking in de lidstaten, er staat vastgesteld hoe je iets moet bereiken

    2. Richtlijn, zelf de weg bepalen hoe je bij het resultaat komt (geen directe werking) 3. Beschikking, is verbindend 4. Aanbeveling, zijn niet bindend, vragen ze naar om van te leren

    Richtlijn - 4 elementen, LS, resultaatverplichting en termijn, keuzevrijheid, beperkte rechtstreekse werking - Doel? Harmonisatie - Het is een instructie van de EG aan de LS om hun wetgeving aan te passen - Praktijk, weinig verschil met Verordening Verordening - Omzetting nationale regel is dus niet nodig! Het werkt direct! * Verschil tussen beschikking en aanbeveling weten.

  • Samenvatting boek landenanalyse

    Hoofdstuk 1 De wereldeconomie verandert in een hoog tempo. Door deregulering (vermindering van overheidsbemoeienis) en door verbeteringen in het transport- en telecommunicatietechnologie zijn afstanden en grenzen tussen landen steeds minder belangrijk. Internationale handels- en investeringsstromen nemen dan ook snel toe. Deze versnelling in het proces van wereldwijde economische integratie door handel en investeringen noemen we globalisering. Een onderdeel van het proces van globalisering is dat ondernemingen steeds meer bedrijfsfuncties wereldwijd vestigen. De strategie waarbij een onderneming ongebonden bedrijfsfuncties in die delen van de wereld vestigt waar de kosten en de toegevoegde waarde het meest gunstig zijn, noemen we global sourcing. Voor Nederlandse ondernemingen heeft globalisering tot gevolg dat de bedrijfsomgeving ruimer en complexer wordt. Steeds meer geografische gebieden komen binnen het bereik van een Nederlandse ondernemer als mogelijke afzetmarkt of vestigingsplaats. Tegelijkertijd neemt de intensiteit van de internationale concurrentie toe. Nederlandse ondernemers moeten op hun thuismarkt en in het buitenland steeds meer rekeningen houden met concurrenten uit opkomende economieën. ( ‘emerging markets’). Een Nederlandse ondernemer kan van de kansen die globalisering biedt profiteren door een nieuwe internationalisatiestrategie te formuleren. De belangrijkste motieven voor voortgaande internationalisatie zijn: benutting van nieuwe marktkansen en kostenvoordelen. De basis voor internationale handel zijn comparatieve kostenverschillen tussen landen. De comparatieve kostentheorie stelt dat landen profiteren van internationale handel als zij zich specialiseren in het product dat zij relatief goedkoop produceren. Een onderneming die internationaliseert doorloopt een aantal fasen: 1. Export via een buitenlandse partner -- Vanwege de onbekendheid met de buitenlandse markt, zoekt de onderneming meestal een agent die namens het bedrijf klanten werft. 2. Export via een eigen verkoopkantoor in het buitenland -- De verkoopvestiging functioneert in deze fase als een soort buitenpost van de verkoopafdeling in het moederland. 3. Eigen buitenlandse productie -- De onderneming vestigt de productie en de service dichterbij de buitenlandse afnemers. 4. Zelfstandige buitenlandse vestiging -- De buitenlandse vestiging is in staat om zelfstandig de buitenlandse markt te bewerken. 5. Mondiale integratie -- Onderscheid tussen moeder-en buitenland vervaagt. Alle bedrijfsfuncties zijn wereldwijd verspreid. Met behulp van twee criteria kunnen internationaal werkende bedrijven worden ingedeeld in vier typen: 1. De pionier -- De productontwikkeling is gericht op de wensen en behoeften van de binnenlandse markt. Er is sprake van passieve export. 2. De internationaliseerder -- Aantal vestigingen in buitenland is beperkt maar de autonomie groeit. Onderneming is zich bewust van de verschillen tussen de landen. 3. De multinational – Behaalt het grootste deel van de omzet en winst in het buitenland. Hoofdkantoor wil nog wel een sterke invloed hebben op de buitenlandse ondernemingen. 4. De wereldwijde netwerkorganisatie – Een netwerk van wereldwijd verspreide vestigingen die veel autonomie genieten. ‘Think global, act local’.

  • Hoofdstuk 2 In de wereldeconomie voltrekt zich een aantal belangrijke ontwikkelingen op demografisch, ecologisch, sociaal-cultureel en politiek terrein. Op demografisch gebied zien we een afnemende groei van de wereldbevolking. De bevolkingsgroei voltrekt zich vrijwel volledig in de ontwikkelingslanden. We zien daar ook een sterke toename van de verstedelijking. In de industrielanden groeit de bevolking niet of nauwelijks. De belangrijkste demografische trend in deel van de wereld is de vergrijzing van de bevolking. Op ecologisch gebied zien we op wereldschaal een forse toename van het milieugebruik. Wereldwijd is er een beleidswijziging gericht op minder milieugebruik per eenheid product nodig. Door de groeiende bevolking worden de grondstoffen ook steeds meer uitgeput. En doordat de ontwikkelingslanden zich ook steeds meer gaan ontwikkelen veroorzaken zij ook weer meer milieuproblemen. Cultuur is het geheel van overgeleverde collectieve normen en waarden op grond waarvan mensen hun gedrag bepalen. De culturele diversiteit in de wereld is nog steeds groot. Ondanks de intensieve contacten tussen inwoners van verschillende landen of regio’s zijn culturele verschillen blijven bestaan. Wel is het zo dat naarmate de welvaart in een land stijgt, de inwoners individualistischer worden. Er zijn vier cultuurdimensies volgens Hofstede: 1. Individualise vs collectivisme (de verhouding tussen ik, wij en zij) 2. Acceptatie van machtsafstand (some are more equal than others) 3. Masculiniteit vs feminiteit (man en vrouw) 4. Vermijding van onzekerheid (is anders gevaarlijk of interessant? Het politieke systeem regelt de manier waarop een land bestuurd wordt. We kunnen twee basisvormen onderscheiden: 1. Democratisch – in deze bestuursvorm ligt de uiteindelijke macht bij de bevolking. 2. Autoritair – deze bestuursvorm ontzegt de bevolking politieke vrijheden en burgerrechten. De politiek beslist over protectionisme, dit heeft voor de consument tot gevolg dat de prijzen stijgen en de keuzevrijheid daalt. Voor de beschermede bedrijfstakken kunnen de productie en de werkgelegenheid (tijdelijk) behouden blijven, maar de productie en de werkgelegenheid in de niet-beschermde bedrijfstakken worden aangetast. Per saldo leidt protectionisme tot een vermindering van de welvaart.

  • Hoofdstuk 3 Op mondiaal niveau zien we op economische gebied twee belangrijke trends: 1. De opkomst van nieuwe industrielanden De VS, West-Europa en Japan domineren de wereldeconomie. (Triade) Maar ook Azië groeit in een zeer hoog tempo. Er wordt ook wel gesproken van een heropkomst van Azië. De BRIC(S) landen zijn de opkomende economieën. (Brazilië, Rusland, India, China en South-Africa). 2. Globalisering Globalisering wordt ook wel ‘de ontgrenzing van de aarde’ genoemd. Landsgrenzen zijn vervaagd en de wereld is voor de meeste mensen dichtbij gekomen. Globalisering is dus een snelle toename in de wederzijdse afhankelijkheid van landen door een sterke toename van de internationale handel en de directe buitenlandse investeringen. Gevolgen van globalisering zijn: a. Globalisering leidt tot een verlies van nationale soevereiniteit en gaat ten koste van de culturele identiteit. b. Globalisering legt een eenzijdige nadruk op de economie en leidt tot een schevere inkomensverdeling op wereldschaal. Op de financiële markten, zoals de valutamarkt, is het proces van globalisering het verst gevorderd. Op de valutamarkt wordt geld van het ene land geruild tegen geld van een ander land. De wisselkoers is de prijs die op de valutamarkt tot stand komt. Op lange termijn hangt de wisselkoers vooral af van inflatieverschillen tussen landen. Op korte termijn is vooral de richting van de internationale geldstromen van belang voor de wisselkoers. De kritiek op globalisering concentreert zich op twee hoofdpunten. In de eerste plaats zou globalisering gepaard gaan met een verlies aan nationale soevereiniteit en culturele diversiteit. In de tweede plaats zou de ongelijke machtsverdeling in de wereldeconomie ertoe leiden dat de rijken steeds rijker en de armen steeds armer worden. Antiglobalisten richten hun kritiek voor een belangrijk deel op internationale organisatie als de World Trade Organization (WTO), het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank. De belangrijkste doelstelling van de WTO is bevordering van vrijhandel. Hiertoe organiseert zij regelmatig zogenoemde handelsrondes tussen de lidstaten. Bovendien speelt de WTO een belangrijke rol in het beslechten van handelsconflicten tussen landen met een betalingsbalansprobleem, onder de voorwaarde dat deze bereid zijn maatregelen te nemen die het concurrentievermogen verbeteren. De Wereldbank verstrekt leningen aan ontwikkelingslanden die de aanbodzijde van hun economie willen versterken. De G7, G8, de G20 en de OECD zijn overlegplatformen over de wereldwijde economische ontwikkeling.

  • Hoofdstuk 4 We kunnen een fasering in de economische ontwikkeling onderscheiden. Ontwikkelingslanden groeien factorgedreven, opkomende industrielanden investerings- en efficiencygedreven en rijke industrielanden innovatiegedreven. Verenigde Staten: De economische orde van de VS creëert een klimaat dat ondernemerschap, innovatie en concurrentie bevordert. Het individuele aanpassingsvermogen van Amerikaanse werknemers en ondernemers is hierdoor groot. Zwakke kanten van de Amerikaanse economische orde zijn de korte tijdshorizon van beslissingen en het gebrek aan samenwerking, waardoor het collectieve aanpassingsvermogen beperkt is. Japan: De Japanse economische orde kenmerkt zich door een klimaat dat samenwerking gericht op het realiseren van nationale strategieën bevordert. Dit resulteert in een groot innovatievermogen van de Japanse ondernemingen. Dit geldt met name voor procesinnovaties. De zwakke punten van Japan zijn de zelfstandigheid van het bedrijfsleven en vooral de gebrekkige marktwerking die individuen onvoldoende prikkelt om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. West-Europa: De economische orde van West-Europa is sterk gericht op het organiseren van solidariteit binnen en tussen generaties. Het overheidsingrijpen dat daarvoor nodig is, gaat ten koste van de marktwerking. Financiële prikkels werken in West-Europa van ook minder goed dan in de VS. Daar staat tegenover dat de samenwerking tussen overheid en sociale partners in de West-Europese economieën tot een grote mate van sociale rust leidt. Bovendien zorgt de ‘gedwongen’ afdracht van sociale premies voor een ruim aanbod van binnenlandse besparingen. Toekomstverwachtingen voor de Triade: De VS zal meer aandacht moeten besteden voor de lange termijn. Ze sparen te weinig. Japan staat voor de uitdaging om de economische orde te hervormen, zodat het management marktprikkels beter voelt en om op eigen kracht te groeien. De uitdaging voor West-Europa ligt op het terrein van de arbeidsmarkt. Zowel de hoge werkloosheid als de trage groei van de arbeidsproductiviteit baren zorgen. De opkomst van China heeft ervoor gezorgd dat ontwikkelingslanden op dit moment kunnen kiezen tussen twee groeimodellen: de ‘Washington-consensus’ (snelle democratisering, vrije markten en handel) en de ‘Beijing-consensus’ (geen universele waarheid, geleidelijkheid, pragmatische benadering en financiële onafhankelijkheid). Oost-Azië is de snelst groeiende regio ter wereld. De achtergronden hiervoor zijn: 1. Het hoge niveau van de binnenlandse besparingen 2. Het niet-elitaire onderwijs 3. Het overheidsbeleid. Bedreigingen voor de groei zijn er ook: 1. De sociaal-politieke instabiliteit in de regio 2. De gebrekkige fysieke, juridische en financiële infrastructuur 3. Vergrijzing 4. Milieuvervuiling 5. Te weinig innovatie Latijns-Amerika is sinds het midden van de jaren tachtig overgegaan van een beleid gericht op importsubstitutie op een beleid gericht op exportbevordering. Dit heeft de groei tijdelijk verhoogd.

  • De problemen in Latijns-Amerika liggen met name op het gebied van de financieel-economische stabiliteit en de hoge buitenlandse schuld. De regio Centraal- en Oost-Europa bevindt zich in de moeizame overgang ‘van Marx naar markt’ die gepaard gaat met economische chaos in de vorm van een hoge inflatie, een dalende productie, een hoge werkloosheid, een tekort op de betalingsbalans en een schever wordende inkomensverdeling. De regio heeft goede groeivooruitzichten vanwege de goed opgeleide beroepsbevolking die tegen relatief lage lonen beschikbaar is. De omvang van de binnenlandse besparingen is vaak het probleem voor ontwikkelingslanden. Het inkomen is laag, er zijn vaak oorlogen, en door het lage inkomen kunnen ze weinig sparen. Hierdoor blijven investeringen laag, waardoor de economie nauwelijks groeit. Deze vicieuze cirkel heet de armoedeval (poverty trap).

  • Hoofdstuk 5 De West-Europese regio is voor het Nederlandse bedrijfsleven van groot belang. De regio bestaat uit de EU-15, IJsland, Noorwegen en Zwitserland. De Europese Unie is de meest vergaande vorm van regionale economische samenwerking tussen soevereine staten in de wereld. De lidstaten vormen een gemeenschappelijke markt die kenmerken heeft van een economische en Monetaire Unie in werking en werd de gemeenschappelijke munt, de euro, ingevoerd. In de toekomst kan de EU twee wegen inslaan. De weg van verdieping betekent dat de EU verdere stappen zet in de richting van politieke eenwording. De weg van verbreding houdt in dat de economische integratie wordt uitgebreid met enkele landen in Centraal-Europa. West-Europa kan worden verdeeld in vier regio’s: 1. Scandinavië – heeft een innovatieve economie met een hoge productiviteitsgroei dat gecombineerd is met een welvaartstaat. 2. De Rijnlandregio – veel cultuur verschillen binnen de regio, rijke regio. 3. De Angelsaksische landen – Groot Brittannië verzet zich fel tegen alle maatregelen van het federale Europa en houdt ook haar eigen munt. Redelijk hoge welvaart. 4. Zuid-Europa – De ontwikkelingslanden van West-Europa. Familie is belangrijker dan het individu. Op cultureel en economisch gebied bestaat er een diepe kloof tussen Noordwest- en Zuid-Europa. Deze verschillen kwamen duidelijk aan het licht tijdens de Europese schuldencrisis. De combinatie van toetreding tot het eurogebied, een hardnekkig gebrek aan concurrentiekracht en een gebrek aan begrotingsdiscipline heeft tot een diepe financiële en economische crisis in Zuid-Europa geleid. In Noordwest Europa is de situatie beter, al kan men zich ook daar niet aan de economische malaise in Zuid-Europa onttrekken. De beste methode voor ‘ontschulding’ van West-Europa is versterking van het groeivermogen. De EU 2020-strategie is erop gericht West-Europa sneller, innovatiever duurzamer en socialer te laten groeien. Ook is de EU 2020-strategie erop gericht het economisch bestuur van de Unie te verbeteren. Besluitvorming moet sneller en daadkrachtiger.

  • Week 6 Op de lijst met de grootste exporteurs en buitenlandse investeerder ter wereld heeft Nederland een top 10-positie. Een punt van zorg bij de uitvoer is de sterke groei van het aandeel van de wederuitvoer ten koste van het aandeel van de uitvoer van Nederlandse makelij. De toegevoegde waarde van de wederuitvoer (= als Nederlandse bedrijven goederen importeren en ze vervolgens zonder bewerking weer exporteren) is echter laag. De betalingsbalans van Nederland geeft een stabiel beeld te zien. Een groot overschot op de lopende rekening gaat gepaard met een groot tekort op de financiële rekening. Het geld dat Nederland per saldo in het lopende verkeer verdient, vindt zijn weg naar het buitenland in de vorm van directe investeringen en beleggingen. Vrijwel het gehele overschot in het lopende verkeer komt voor rekening van Europa. Ten opzichte van de andere belangrijke regio’s in de wereld heeft Nederland een tekort op de lopende rekening. Nederland specialiseert zich in de export van producten met een relatief lage toegevoegde waarde. In het investeringsverkeer met het buitenland heeft Nederland vrijwel voortdurend een tekort. De belangrijkste reden hiervoor is de kleine omvang van de Nederlandse markt. Het groei- of concurrentievermogen voor een land is de mate waarin een land in staat is duurzame economische groei en werk te scheppen. Het groeivermogen wordt bepaald door twee factoren: 1. De groei van de beroepsbevolking 2. De groei van de arbeidsproductiviteit Het principe achter een toets op het concurrentievermogen is benchmarking. Door een economie op een aantal terreinen te vergelijken met andere – ten minste even goed presterende – economieën, kan men factoren afgeleiden die een duurzame productiviteitsgroei belemmeren. Het gebrek aan innovatievermogen is de belangrijkste en meest hardnekkige tekortkoming van de Nederlandse economie.

  • Hoofdstuk 7 De manier waarop Nederlandse ondernemingen met deze uitdagingen omgaan, leggen zij vast in de strategie. Een strategie van kostenverlaging is mogelijk door de productiviteit in Nederland op te voeren of door de productie te verplaatsen naar het buitenland. Een onderneming kan niet alle bedrijfsprocessen zonder meer verplaatsen. Sommige activiteiten moet zij dicht bij de vindplaats van de grondstoffen uitvoeren (brongebonden activiteiten) en andere activiteiten dicht bij de markt (marktgebonden activiteiten). Een onderneming moet bij de verplaatsing van bedrijfsprocessen drie vragen beantwoorden: 1. Op welk centralisatieniveau (mondiaal, regionaal of nationaal) wordt de activiteit uitgevoerd? 2.Op welke vestiging wil je de bedrijfsprocessen uitvoeren? 3. Voert de onderneming zelf de bedrijfsprocessen uit of beslissen ze dat zij sommige activiteiten aan derden uitbesteed? Door middel van een strategie van productdifferentiatie probeert een Nederlandse onderneming zich in kwalitatief opzicht te onderscheiden van de concurrenten. Hiervoor is veel kennis nodig die zowel kan neerslaan in producten als in het productieproces. Kostenverlaging en productdifferentiatie zijn gericht op een versterking van de concurrentiepositie. De opkomst van de nieuwe industrielanden biedt een ondernemer ook nieuwe afzetkansen. Als een ondernemer deze kansen wil benutten, spreken we van een strategie van marktvergroting. Marktvergroting is mogelijk door middel van export of door lokale productie. Export is mogelijk zolang er geen grote locatievoordelen zijn. Zijn er wel locatievoordelen maar geen internalisatievoordelen, dan kan de onderneming een licentie verlenen aan een buitenlandse producent of een joint venture aangaan. Zijn er zowel locatie- als internalisatievoordelen dan zal de onderneming een directe investering doen. De textielindustrie was één van de eerste bedrijfstakken in Nederland die met de gevolgen van globalisering te maken kreeg. Een groot deel van de textielindustrie is verdwenen door de import van textiel uit lagelonenlanden. De resterende ondernemingen hebben het hoofd boven water weten te houden door zich te specialiseren in hoogwaardig industrieel textiel.

  • Hoofdstuk 8 Een landenselectie is erop gericht om uit een geografische regio die landen te filteren die op basis van rendement en risico aantrekkelijk zijn. Landenselectie is mogelijk met een filtermodel. Het filterproces bestaat uit drie stappen: 1. Een voorselectie Ondernemingen zullen eerst een voorselectie maken op basis van criteria die export naar een bepaald land zeer sterk belemmeren of zelfs uitsluiten. 2. Een macrofilter In dit deel van de selectieprocedure analyseert de ondernemer de overgebleven landen aan de hand van politieke, sociaal-culturele, demografische, juridische en macro-economische criteria. 3. Een bedrijfstak- en marktfilter Hierin analyseert de ondernemer de bedrijfstak en de markt waartoe de onderneming behoort. Het landenrisico is het risico dat buitenlandse handelspartners door overheidsmaatregelen hun betalingsverplichtingen in een bepaald land niet kunnen nakomen. Een land kan niet betalen als het onvoldoende vreemde valuta heeft. Een deviezentekort is vaak het gevolg van een lage concurrentiekracht. Hierdoor levert export te weinig geld op om aan alle buitenlandse verplichtingen te kunnen voldoen. Het landenrisico hangt af van een aantal dingen: 1. Sociaal-politieke stabiliteit Dit is van groot belang voor de vraag of een land voldoende deviezen kan verdienen. 2. De toestand van de binnenlandse economie De thuisbasis moet niet alleen rustig, maar ook economsich gezon zijn. Basisvoorwaarden voor succes op de buitenlandse markten zijn: een evenwichtige economische groei, een lage inflatie, een goede economische structuur, gezonde overheidsfinanciën en wisselkoers die over-noch ondergewaardeerd is. 3. De externe positie Om te kijken naar de externe positie van een land zijn er drie factoren: a. De omvang van internationale reserves b. De buitenlandse schuld c. De betalingsbalans Een deviezen tekort in een bepaald land kan ertoe leiden dat de exporteur zijn geld niet krijgt. Voor een multinational omvat het landenrisico meer dan dat. Zo raakt een nationalisatie of een lokale natuurramp een multinational sterk, maar een exporteur nauwelijks. Een exporteur kan het landenrisico beheersen door: 1. Vooruitbetaling 2. Een geconfirmeerd documentair krediet 3. Een overgenomen bankgarantie 4. Een exportkredietverzekering Bij een geconfirmeerd documentair krediet of een overgenomen bankgarantie gaat de betalingsverplichting van de importeur over opeen bank in eigen land. Het landenrisico is hierdoor verdwenen. Een exportkredietverzekering geeft dekking tegen het debiteuren- en landenrisico. Of een verzekeraar transacties in dekking neemt, hangt aan van de risicoklasse van het land. Een multinationale onderneming kan het landenrisico beheersen door: 1. Landenscenario’s te ontwikkelen die haar voorbereiden op mogelijke problemen 2. Geografische spreiding en deling van risico’s met anderen.

  • Negatief verband = als de één omhoog gaat, gaat de ander naar beneden. Positief verband = als de één omhoog gaat, gaat de ander ook omhoog.

  • Existing Strategy

    Future Strategic

    PositioningTrends

    Product / Service Portfolio

    Analysis DESTEP

    Strategic Models

    Samenvatting internationale marketing Waarom doet het ene land het beter dan het andere? Klimaat, ligging, wetgeving etc. Waarom gaan bedrijven exporteren? Uitbreiden, marktontwikkeling, meer vraag, zoeken waar minder concurrentie is. Omdat iemand erom vraagt of iemand het mij moeilijk maakt. Typen internationalisatie

    Ethnocentrism kijken alleen naar eigen land, staat niet open voor export. Polycenterism zien dat er meer is dan alleen eigen land en het zien dat er ook cultuurverschillen zijn. Regiocentric zien zelfs overeenkomsten tussen landen op basis waarvan zij een propositie kunnen maken. Geocentric zien de wereld als een grote markt. Traditional als de markt hier verzadigd is ga je dat exporteren naar een ander land, je doet het erg vanuit je thuisland.

    Export marketing veel meer vanuit de behoefte van de klant, nog steeds veel vanuit het thuisland (bijv. Jobe) Internationale marketing kijken of je productie moet verplaatsen naar een ander land. Multi-market-marketing op een aantal plaatsen in de wereld zelfstandige bedrijven die alles lokaal in een land zelf regelen. Ze opereren vanuit de exportmarkt. Bijv. Shell en Phillips. Global marketing je zit gewoon waar je het beste zit, omdat dat goedkoop is, beste vraag, de grenzen tussen de landen zijn geen issue. Je ziet de wereld als je afzetgebied.

    Kan gerust je productie in het ene land, de sales in het andere land, maakt niet uit. Bijv. Mc Donald’s

    Fase 1 Macro omgeving; de wereld (DESTEP analyse) Meso omgeving; de markt Micro omgeving; interne omgeving, de organisatie Missie waarvoor je staat Visie waarvoor je gaat Drie dimensies - Afnemers - Behoeften - Technologieën 7S model; structure, systems, style, staff, skills, strategy Business definition by Abell SWOT Vragen Stelt deze sterkte ons in staat om deze kans te benutten? Stelt deze sterkte ons in staat om deze bedreiging af te weren? Verhindert deze zwakte om deze kans te benutten? Verhindert deze zwakte om deze bedreiging af te weren? 5 krachten model van Porter - Potentiële toetreders dreiging van nieuwe toetreders - Afnemers onderhandelingskracht van afnemers - Substituten dreiging van vervangende goederen

  • Low Supply Uncertainty

    High Supply Uncertainty

    Low Demand Uncertainty

    High Demand Uncertainty

    Efficiency / Lean Reliability and cost orientation to fulfill Make-to-Inventory

    Risk Hedging Reliable, flexible

    and on-time to fulfill Make-to-

    Responsive Responsive and speed to fulfill Make-to-Order

    Agile Responsive and

    flexible to customer needs and Make-to-

    - Leveranciers onderhandelingskracht van leveranciers - Concurrenten rivaliteit op de bestaande markt

    BCG matrix for product management Ansoff Growth model

    Market Attractiveness and Business Attractiveness - bepalen factoren op Ma en Ba gebied - wegen van die factoren marktscore weging X score Porters concurrentie- Waardestrategiën

    strategiën Customer Intimacy Operational excellence Product leadership Ben je geschikt om te gaan exporteren? Door naar fase twee!

    Fase 2 Landenanalyse gebeurt bij het vak landenanalyse. Supply chain Van productie tot verkoop. Een schakel bestaat omdat deze waarde toevoegt door specialisatie. Je kunt als bedrijf zijnde niet alles doen, alle schakels samen vormen het geheel. Als je upstream gaat, ga je richting producent. Inbound logistics De handel die de vorige schakel mijn bedrijf in duwt Outbound logistics De handel die vanuit mijn bedrijf naar de volgende gaat

    Suppliers Bottler Distributor Customers and Consumers Op ondernemingsniveau onderscheiden, dan op ketenniveau. Gekozen voor bijv. Customer Intimacy flexibility Gekozen voor bijv. Operational Excellence costs Gekozen voor bijv. Product leadership Quality Keten strategiën; het ligt aan de mate van onzekerheid van vraag, aan hoe ik mijn strategie moet vormgeven. Zeker van vraag en zeker van aanbod. Value chain

    Quality

    On-time/ Speed

    Reliability Flexibility/ Responsiveness

    Costs

  • Beneden is het primaire proces waarop gefocust moet worden. Bovenin zijn de secundaire processen waar deels aandacht aan besteedt moet worden. AH focust op rechts Aldi focust op links Het principe dat je in een pushmarkt vrij zeker bent van vraag en dat ik dus producten kan gaan maken als een soort massaproductie waarbij de relatief lage marges per product worden behaald. Het wisselen van de collectie op basis

    van mode, trends en vraag waarbij een pullstrategie wordt toegepast, de marges per product zijn dan ook hoger. Minder producten/meer winst. Bij het pullmechanisme is de waardeketen complexer ingericht vanwege de continue veranderingen. Export market entry strategy Factoren - strategische focus - internationale ervaring - organisatie mogelijkheden - product specifieke factoren - enter barrières & levering netwerk - substituten & hoeveelheid concurrentie - marktgroei en marktpotentie - stabiliteit van het land - consumentenvraag, product adaptation en culturele factoren Afhankelijk van of ik er wel of niet klaar voor ben om internationaal te gaan en hoe de markt eruitziet. Dit laat zien hoe bedrijven tegen internationalisering aankijken in het algemeen. Ben ik er klaar voor? Stay at home niks te zoeken in export, je wilt in je eigen land blijven.

    Inbound Logistics

    Operations Outbound Logistics

    Marketing And

    Sales

    Service

    Procurement / Sourcing Technology Development Human Resource Mgt Infrastructure

    Value Chain of Porter

    Margin

    Pri

    ma

    ry a

    cti

    vit

    ies

    Se

    co

    nd

    ary

    ac

    tivit

    ies

  • Het is gebruikelijk om links bovenin te starten. Non-equity is partnerschap. Een agent bemiddeld, die krijgt plankjes niet in eigendom. De distributeur krijgt wel de planken in eigendom. Licentie, dan ligt de controle bij een ander. Franchising, betaal je fee voor het gebruiken van een formule. Drie hoofd risicovormen - Landen risico’s - Marketing en markt controle risico’s

    - Supply chain en betaalrisico’s Vier andere risico vlakken - Politiek - Economisch (inflatie etc.) - Financieel (kapitaalbeschikbaarheid) - Sociaal cultureel

    Markt toetreding strategie efforts en fases Beslissingsplot

    Fase 3 Missie Organisatie definitie Segmentatie target groepen (1) Concurrentie strategie Internationale expansie (2)

    (1) Segmentatie om specifieker te richten op een doelgroep, de doelgroep kleiner maken. Je kijkt hierbij naar de overeenkomsten in een groep op de behoeften van klanten. Je kunt segmenteren op verschillende gebieden; als demografisch leeftijd en geografisch postcode.

  • Core product; het product dat een probleem oplost. In de middelste cirkel kan je niet concurreren omdat deze voldoet aan de behoeften van de klant, dit doet elke auto bijv. Je concurreert op de buitenste cirkel omdat je hier het verschil kan maken. Lifestyle Niche is heel gespecificeerd zoals Rolex.

    Micro is zelf ontwikkelen zoals Nike. Position grid; het innemen van een onder- scheidende positie in het hoofd van de consument ten opzichte van de concurrent. (2) Marketingmix 5 p’s product, prijs, promotie, plaats, personeel 4 c’s customer, costs, convenience, communication ------------------------------ Indirecte distributie lange kanalen en korte kanalen (tussenpersonen als

    agent, grossier, detaillist) Directe distributie van fabrikant direct naar de afnemer.

  • Gaat over de users. De curve zegt iets over het verloop van hoe mensen genegen zijn om producten te adopteren en tot zich te nemen. Het altijd maar een klein groepje om het meest innovatieve tot zich te nemen. Dan weet je waar je je marketingmix op moet afstemmen. Invulling van de marketingmix.

    Culurele dimensies van Hofstede

    Power distance Index (PDI): gaat over de maximale afstand, de hiërarchie, het accepteren van

    gezag

    Individualism (IDV): gaan we vooral voor onszelf of vinden we groepsbelang belangrijk

    Masculinity (MAS): gaat over het rollenpatroon, mogen vrouwen bijvoorbeeld ook werken

    Uncertainty Avoidance Index (UAI): zijn we gebaat bij structuur, regels en systemen of houden

    we wel van een gokje?

    Long-Term Orientation (LTO): ga ik voor sucessen op de korte termijn voor op de lange termijn?