Samenvatting Dit is Onderzoek

18
Samenvatting Dit is Onderzoek door nkeessen De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal Koop en Verkoop al je samenvattingen, aantekeningen, onderzoeken, scripties, collegedictaten, en nog veel meer.. www.stuvia.com

description

Samenvatting van het boek 'Dit is onderzoek' van Baarda

Transcript of Samenvatting Dit is Onderzoek

  • Samenvatting Dit is Onderzoek

    door

    nkeessen

    De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je StudiemateriaalKoop en Verkoop al je samenvattingen, aantekeningen, onderzoeken, scripties, collegedictaten, en

    nog veel meer..

    www.stuvia.com

  • Samenvatting Onderzoek

    Hoofdstuk 1: Wat wil de onderzoeker weten? Onderzoeksopzet:

    1. Introductie/inleiding 2. Onderzoeksvragen 3. D onderzoeksvraag aan het eind van de inleiding. Hier moet het onderzoek antwoord

    op geven. Inleiding breed naar smal

    4. (Probleemstelling 5. Doelstelling)

    Toegepast onderzoek doelstelling moet meer zijn dan leveren van kennis & informatie. Aangeven waar de te verzamelen informatie voor is. Wat wil je ermee bereiken? Zuiver wetenschappelijk onderzoek = alleen maar informatie verzamelen Onderzoeksethiek rekening houden met de ethische voorwaarden.

    - Doen de respondenten vrijwillig mee? - Wordt er duidelijk uitgelegd wat het doel en de werkwijze is? - Worden de gegevens vertrouwelijk en (anoniem) verwerkt? - Geen nadelige gevolgen voor respondenten..

    KWANTITATIEF ONDERZOEK KWALITATIEF ONDERZOEK Gesloten onderzoeksvraag Open onderzoeksvraag Onderzoeksvraag ligt vast Onderzoeksvraag kan tijdens het

    onderzoeksproces aangepast worden Doel: toetsen, beschrijven van van te voren vastgelegde ideen.

    Doel: ontwikkelen nieuwe ideen, iets leren, verkrijgen van inzichten

    Dataverzameling op een standaard manier: bijv. een vragenlijst

    Dataverzameling is niet standaard: bijv. observatie

    Resultaat zijn vaak cijfers gebruik datamatrix

    Resultaat bijv. gespreks- of observatieverslagen

    Data analyseren via statistische analyses (SPSS of Excel bijvoorbeeld)

    Verslagen worden eerst gereduceerd tot labels, dan wordt er gezocht naar een structuur of verbanden.

    In beide gevallen moet er gecontroleerd worden hoe de onderzoekers tot de conclusies zijn gekomen. Verifieerbaarheidseis Voor kwantitatief onderzoek is er ook de reproduceerbaarheidseis (iemand anders moet het onderzoek over kunnen doen op basis van het onderzoeksverslag) Werkwijzen moeten plausibel(aannemelijk/geloofwaardig) en transparant zijn.

    Onderzoekseenheden = personen, bedrijven, situaties etc. waar je iets over wilt zeggen. Hiermee leg je ook de generalisatiepretentie vast : Voor wie gaat de uitkomst gelden? Alle eenheden bij elkaar = de populatie (voor wie geldt de uitkomst van het onderzoek?) Eigenschappen/kenmerken = vermoeidheidsklachten bij studenten, vermoeidheidsklachten zijn de eigenschappen. Als je een datamatrix maakt kom je erachter wie de eenheden zijn en wat de kenmerken zijn.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Voordat je het onderzoek begint begin je met de orintatie. 1. Vooronderzoek 2. Literatuuronderzoek Zoeken naar vergelijkbaar onderzoek, verwant aan het onderwerp, begrippen definiren en meten, methodes van andere onderzoeken bekijken, theorie van onderzoeken doornemen 3. Bronnenonderzoek Goeie zoektermen thesaurus = woordenboek met vergelijkbare begrippen

    Beschrijvend onderzoek Kwantitatief beschrijvend onderzoek:

    - Frequentievragen - Tellen - Resultaten in tabel o.i.d.

    Percentages zeggen wat over de ernst & de omvang, maar niet over de inhoud & betekenis. Dit kan je onderzoeken door een kwalitatieve casestudie te doen diepte-interviews met een aantal respondenten o.i.d. Explorerend/verkennend onderzoek Ontdekken wat de oorzaak van iets is.

    Heb je helemaal geen idee wat de oorzaken zijn? Dan een kwalitatief verkennend onderzoek. - Observeren - Open interviews houden - Resultaat kan een theorie zijn die een mogelijke verklaring vormt voor de oorzaak of het

    ontstaan van iets. - Hieruit doe je een ideen en gedachtes op, je gaat na of deze klopt en hieruit haal je een

    passende verklaring of theorie. Kwantitatief explorerend onderzoek

    - Je hebt van tevoren al ideen over mogelijke benvloedende factoren. - Gerichte vragen stellen, gestructureerde enqute - Gestructureerde observatie - Je hebt al ideen, maar je weet niet of ze invloed hebben, in welke mate en of ze

    misschien samenhangen met andere factoren. Dit zoek je uit met je kwantitatief verkennend onderzoek.

    - Alles ligt van te voren vast (vragenlijst etc.) - Analyseren en verbanden en verschillen zoeken.

    Verklarend/toetsend onderzoek Je hebt een idee en wilt weten of het klopt. - Je hebt een theorie bedacht of je neemt een bestaande theorie. - Deze theorie mondt altijd uit op een hypothese (verwachting) - Deze hypothese toets je in je onderzoek. - Nagaan of iets het gewenste effect heeft, evaluatieonderzoek.

    Kwalitatief toetsend onderzoek Komt bijna niet voor, maar wel als template benadering. - In amerika is er een theorie die zegt waarom mensen hun Donorcodicil inet invullen, je

    gaat kijken of deze theorie ook op Nederlanders toepasbaar is.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Is het onderzoek uitvoerbaar? Bij het beantwoorden van deze vraag kijk je naar:

    Tijd Geld Bereidheid respondenten

    Hangt af van: - Instantie (HAN, bedrijf) - Wijze waarop je mensen benadert - De tijd die het kost - De aantrekkelijkheid van het onderwerp - De nut van het onderzoek - Blijk van waardering Incentive (cadeautje)

    Voor generalisatiemogelijkheden is het belangrijk dat je over een representatieve onderzoeksgroep beschikt met weinig non-respons.

    Bereikbaarheid respondenten Hoofdstuk 2 Kiest de onderzoeker een opzet waarmee hij zijn onderzoeksvraag kan beantwoorden? Als je hebt vastgesteld wat je wilt weten, moet je een onderzoeksontwerp maken:

    1. Welke vorm(design) kies je? Wat voor invloed heeft iets op iets anders experiment Survey vooral verzamelen van informatie over onderzoekseenheden 2. Gebruik je alle eenheden of trek je een steekproef? 3. Hoe ga je de kenmerken/eigenschappen meten? Eerst de begrippen goed definiren. Begrip (zelfbeeld) vertalen in een meetbare vraag = operationaliseren

    Welke vorm (design) van onderzoek kies je? 1. SURVEY

    Survey = onderzoeksdesign (VORM): waarnemen, vragen, luisteren en kijken Eenmalige survey onderzoekseenheden worden eenmalig ondervraagd Kwantitatieve survey Kwalitatieve survey je wilt een beeld krijgen van de mate waarin een van te voren vastgesteld probleem of fenoneem zich voordoet

    je gebruikt open vragen en/of je gaat observeren.

    vragenlijst/observatieschema o.i.d. van te voren vastleggen

    Voorbeeld: Gebruikt iemand pillen? Hoe vaak gebruikt zij pillen? Opleiding, geslacht, woonsituatie. Hangt dit samen met elkaar.

    Voorbeeld: Hoe gebruikt men pillen? Dagelijks, op speciale momenten. Waar hangt dit vanaf?

    Veel mensen in een steekproef nodig om goede uitspraken te kunnen doen.

    Beperkt aantal eenheden gebruik, zeker niet meer dan 50.

    Getallen, percentages Beschrijven van gedachten, situaties en dergelijke, beschrijven van betekenissen: wat voor invloed heeft iets?

    Gebruikt men dit samen = Mixed Methods Research

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Vormen van een kwalitatief surveyonderzoek: Casestudie. Je kiest een of enkele gevallen om een probleem/situatie te beschrijven. Etnografisch onderzoek. Participerende observatie. Focusgroeponderzoek. Met een groep respondenten gerichte groepsgesprekken

    voeren. Delphi-onderzoek. Onderzoek om meningen, vooral over beleid, te inventariseren en

    vorm te geven. Er wordt in verschillende rondes gewerkt. Vragen worden voorgelegd via email reacties worden tot 1 stuk verwerkt weer aan deskundigen voorgelegd met vraag hierop te reageren weer een nieuw samenvattend stuk dit kan een aanzet tot een nieuw beleid vormen.

    Longitudinale survey = onderzoekseenheden worden gedurende een aantal jaren gevolgd en er vinden een aantal metingen plaats, waardoor je ontwikkelingen kunt vaststellen.

    Panelonderzoek. Een vast groep wordt gevolgd en op verschillende tijdstippen vinden er metingen plaats.

    Trendonderzoek. Er worden verschillende metingen gedaan, maar wel met verschillende onderzoeksgroepen. Gevaar: bijv. bij tevredenheidsonderzoek, meningen van de verschillende onderzoeksgroepen kunnen een vertekent beeld geven.

    Oorzakelijke verbanden(=causaliteit) = het ene kenmerk heeft invloed op het andere kenmerk. Je moet hierbij oppassen dat je niet te snel conclusies trekt. Oppassen voor schijnverbanden en schijnverschillen. Bijvoorbeeld: Kinderen die veel kijken naar agressieve tv-beelden vertonen vaak agressief gedrag. Intelligenten kinderen kijken niet veel tv. intelligentie = medirend kenmerk (Een kenmerk dat een (deel van het) verband tussen andere kenmerken verklaart.) Voorbeeld 2: Relatie tussen etnische achtergrond en borstkanker. Verschil wordt niet door etnische achtergrond gemaakt, maar door ander kenmerken als leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind hadden gekregen medirend kenmerk Voorbeelden van medirende kenmerken: leeftijd, opleiding Moderator kenmerk = Een kenmerk dat invloed heeft op de relatie tussen andere kenmerken, zoals het geslacht. Bijvoorbeeld: Verkoopstrategien werken bij mannen anders dan bij vrouwen. Voorbeelden van moderatorkenmerken: geslacht, leefsituatie

    2. EXPERIMENT Zuiver experiment = Een experiment waarbij de proefpersonen op random basis aan de experimentele dan wel de controlegroep worden toegewezen. Bij een zuiver experiment heb je een onafhankelijke variabele en de afhankelijke/effectvariabele waar de onafhankelijke variabele invloed op uitoefent. Onafhankelijke variabele = soort zorg Afhankelijke variabele = zorgtevredenheid Vaak sprake van een interventie (reclamecampagne, therapie, voorlichtingscampagne) waarvan het effect op de afhankelijke variabele wordt vastgesteld. Soort effectonderzoek of evaluatieonderzoek

    Soms worden er verschillende experimentele groepen vergeleken, soms heb je een experimentele en een controlegroep.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Experimentele groep krijg wl de interventie, controlegroep niet. Soms wordt er een placebo gebruikt (een nepmedicijn) om te kijken of het wel echt klopt wat mensen zeggen. Dubbelblindonderzoek = als de onderzoekers & de patinten beide niet weten aan wie de placebo en aan wie het echte medicijn is gegeven. Een zuiver experiment is het als een random toewijzing is gedaan. Het lot bepaalt wie wat krijgt, randomisatie. Randomiseren = Indeling van proefpersonen in groepen (experimentele en controlegroep) volgens een toevalsproces. Vaak is het niet mogelijk om te randomiseren. Je moet dan met bestaande groepen werken. Als je bijvoorbeeld het effect van een training wilt meten bij werknemers dan neem je 1 groep die wel een training krijgt en de andere niet. Dit is een quasi-experimenteel design, omdat je niet gebruik maakt van randomisatie. Het gevaar is hier dat de verschillen niet veroorzaakt zijn door de interventie, maar door een verschil dat bij aanvang al aanwezig is (ene juf kan goed met pesten om gaan, de andere totaal niet)(geen controlegroep) selectie-effect. Het selectie-effect kan je een beetje verhelpen door gebruik te maken van matching. effect van echtscheiding op een jongetje van 11: 1 jongetje met gescheiden ouders van 11, een vriendje met niet gescheiden ouders van 11, zelfde kenmerken. Matching Bij een experimenteel ontwerp gelijkmaken van de groepen onder de verschillende condities op een of meer variabelen waarvan je denkt dat ze samenhangen met de afhankelijke variabele. Daarom een storende werking kunnen hebben op het trekken van een conclusie over het effect van een experimentele op een afhankelijke variabele. Nadelen van geen controlegroep hebben kunnen zijn:

    - Tussentijdsvoorval/history = er gebeurd iets onverwachts met de betrokken werknemers (gaat dood) en dit heeft invloed op de rest (afhankelijke variabelen).

    - Groei-effect: bijvoorbeeld door het ouder worden verhoogt de bloeddruk. - Statistische regressie naar het gemiddelde: extreem hoge of extreem lage cijfers

    benvloeden het gemiddelde. - Bodemeffect: bij een voormeting scoort iedereen extreem laag, waardoor het alleen

    maar omhoog kan gaan na het experiment. - Plafondeffect: bij een voormeting scoort iedereen extreem hoog, waardoor het alleen

    maar omlaag kan gaan na het experiment. Om hier zicht op te krijgen kan je een tijdreeksanalyse gebruiken:

    Meting meting meting interventie meting meting meting Ook moet je oppassen voor een experimenteel verwachtingseffect (demand characteristics) want patinten kunnen zich laten benvloeden. Bijvoorbeeld als je pijn na een operatie onderzoekt, je verwacht dat de arts je zal helpen en zorgt dat je minder pijn hebt. Mensen kunnen zich anders gaan gedragen omdat ze weten dat ze deel uitmaken van een experimentele groep. aangeduid als Hawthorne-effect Experimenteel onderzoek ontleent zich goed voor productevaluatie (bereik je het effect dat je wilt bereiken?). Je kan gebruik maken van een zuiver experiment, of anders een quasi-experimenteel tijdreeksmodel waarin je het liefst ook een controlegroep hebt. = ALLEMAAL KWANTITATIEF

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Kwalitatief onderzoek ontleent zich goed voor procesevaluatie (hoe komt het dat een campagne geen invloed heeft?). Je gaat praten met mensen, open vragen stellen, Waarom werkt iets niet? Voorbeeld van kwalitatief experimenteel onderzoek is een Actieonderzoek:

    - Vrijwel altijd participerend - Samen met respondenten het veld in, eerst het probleem analyseren - Vervolgens mogelijke oplossingen bedenken - Oplossingen uitproberen en evalueren - Veranderingsgericht onderzoek; respondenten zijn in feite ook onderzoekers - Belangrijk om te registreren en een logboek bij te houden verhoogt controleerbaarheid

    en plausibiliteit van de uitkomsten.

    Gebruik je alle eenheden of trek je een steekproef? Is je populatie te groot, dan trek je een steekproef. Deze steekproef moet groot genoeg zijn om goede voorspellingen te doen en conclusies te trekken over de gehele populatie. Representatieve steekproef (voor de populatie)

    1. Wie of wat zijn de eenheden? Wie is de populatie precies? Over wie wil je uitspraken doen?

    2. Is er een lijst of bestand waar alle eenheden in opgenomen zijn steekproefkader 3. Voor kwantitatief onderzoek is het belangrijk dat je uit de populatie een a-selecte

    steekproef trekt. (voor de statistieken). A-select = elke eenheid maakt een gelijke kans om in de steekproef te komen. hiervoor kan je een random number generator gebruiken.

    A-selecte kwantitatieve steekproef A-selecte enkelvoudige steekproef = je trekt nummertje 340 en belt diegene op, iedereen heeft evenveel kans om gebeld te worden. Birthday rule = in een huishouden vraag je de eerste die jarig is. Getrapte steekproef = trapsgewijs, eerst een huishouden, dan een persoon. Eerst een school, dan een opleiding, dan een klas, dan een student. Weging = Grotere scholen een groter aandeel. Oppassen dat eenheden niet ondervertegenwoordigd zijn. Random digit dialing= Het op toevalsbasis draaien van telefoonnummers. Uitzonderlijke groepen = bijvoorbeeld voetballende meisjes (90% jongens voetbalt) Gebruik maken van een Gestratificeerde steekproef = populatie opdelen in strata

    (jongens + meisjes) hier trek je aselect uit elk stratum een steekproef. Hierdoor kan je GEEN uitspraken doen over de totale populatie, aangezien 90% van de jongens voetbalt. Wil je dit wel kunnen doen, dan moet je gebruik maken van een weging.

    Opletten voor non-respons, dit kan een bedreiging vormen voor de representativiteit van je steekproef. Non-respons is vaak ook erg selectief. (bijvoorbeeld mensen die lager opgeleid zijn nemen nooit op) Selecte kwantitatieve steekproef Verlegenheidssteekproef = men kan niet anders, er is geen duidelijk steekproef kader. Gemakssteekproef = eerste honderd bezoekers van de website worden ondervraagd. Gebaseerd op beschikbaarheid van respondenten. Quotasteekproef = willekeurig 200 mensen benaderen, maar je wilt 100 vrouwen en 100 mannen vragen. Sneeuwbalsteekproef = het gaat om heel specifieke respondenten (mensen die een tweede woning hebben, verslaafden etc.). Je zoekt 1 iemand op die verslaafd is, die ondervraag je. Je vraagt aan hem of hij nog mensen weet etc. etc. Zijn er meerdere mensen die de ene persoon kent, dan doe je degene die hij het minst goed kent om niet in hetzelfde sociale circuit te werken.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Doelgerichte steekproef = steekproeven die de onderzoeker bewust zelf samenstelt, zijn niet random geselecteerd. Bijvoorbeeld webpanels mensen worden opgeroepen en krijgen betaalt. Uit het bestand van mensen die gereageerd hebben wordt een steekproef getrokken. Gouden standaard = staat precies aangegeven hoe de verhouding in de steekproef moet zijn qua leeftijd, geslacht, opleiding etc. Steekproefomvang kwantitatief onderzoek De zekerheid en nauwkeurigheid waarmee je als onderzoeker uitspraken kan doen, is mede afhankelijk van je steekproefomvang. Bij steekproeven ben je altijd afhankelijk van toeval. Dit toeval en dus de onbetrouwbaarheidsmarge van de voorspelling is o.a. afhankelijk van de grootte van je steekproef en de mate waarin je zeker wilt zijn van de geldigheid van je voorspelling. Van de 20 mensen zeggen 12 mensen wel eens muziek te downloaden in NL. dit is 60%. Bij een zekerheidsniveau van 95% en een steekproefomvang van 20 personen, is de marge ongeveer 22%. Dit betekent dat je met 95% kunt zeggen dat het percentage mensen dat muziek downloadt tussen de (60-22%=) 38% en (60+22%=) 82% ligt. Om de gewenste omvang van een enkelvoudige steekproef (n) te berekenen, wanneer het om percentages of om proporties gaat wordt de volgende formule gebruikt:

    Bij een zekerheid van 90%: n = (

    ) p(1-p)

    Bij een zekerheid van 95%: n =(

    ) p(1-p)

    Bij een zekerheid van 99%: n = (

    ) p(1-p)

    N = de minimale steekproefomvang M = foutenmarge P = verwachte percentage in de populatie : 100 (weet je dit niet, dan vul je 0.5 (50%) in) Standaarddeviatie = = een maat voor de spreiding in de populatie = . De mate waarin er verschillen zijn in het nummers dat mensen downloaden. Als de verschillen groter zijn, moet de steekproef ook groter zijn. Stel dat er in Amerika een onderzoek is gedaan en dat mensen gemiddeld 12 nummers per maand downloaden, met een spreiding van 6. Je gebruikt in Nederland nu deze gegevens om de spreiding te schatten. Wil je een onbetrouwbaarheidsmarge (M) van 1 nummer of meer hebben en 95% zeker wilt zijn moet je:

    N =(

    ) = (

    ) = 138

    Kwalitatieve steekproef Hier speelt vooral verzadiging en saturatie een rol. Als je een onderzoek doet bij een aantal mensen, dan zie je op een gegeven moment niets nieuws meer. Er doen zich geen nieuwe feiten meer voor. Daarom is de steekproef vaak klein, vaak niet meer dan 20 eenheden. Anders bereik je geen verzadiging en is het geheel niet te overzien. Het is verstandig om te beginnen met een vrij homogene groep. Quotasteekproef = vrouwen tussen 20-30 die hun kind wel en die hun kind niet naar de kinderopvang brengen. Steekproef met extremen = een groep extreem voor, andere extreem tegen.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Hoofdstuk 3 Verzamelt de onderzoeker op de juiste manier zijn gegevens? Het is belangrijk om een goede definitie te hebben van het begrip dat je meet. Bij abstracte, complexe begrippen moet je op zoek gaan naar concrete karakteristieken operationaliseren. het begrip zoals bedoeld wordt vertaald in het begrip zoals bepaald. Dan wordt er pas over een variabele gesproken. Operationaliseren is complex proces wat begint met het definiren van je begrippen. Vervolgens ga je opzoek naar dimensies, subdimensies en indicatoren. Indicatoren maken dat je het begrip kan meten. Per dimensie kan je een antal vragen opstellen. Hoe meer vragen hoe minder groot de rol van het toeval speelt. Begrip Dimensies Subdimensies Indicatoren Agressie Verbaal, fysiek Direct, indirect Slaan, schoppen, roddelen Je kan ook gebruik maken van een informant iemand die je naar zijn/haar mening vraagt (ouders over gedrag van hun kinderen). Gaat het om gedrag, dan kun je beter gebruik maken van observatie. Wil je erachter komen wat mensen voelen, weten, denken dan kun je het beste vragen stellen. Sociale wenselijkheid kan van invloed zijn (Agressie is slecht, ik ben een goede autorijder) Als mensen zich bewust zijn van dat ze geobserveerd worden gaan ze anders reageren. Gebruik je verschillende dataverzamelingsmethoden = datatriangulatie Instrumentele validiteit = meet je wat je veronderstelt te meten? Ecologische validiteit = hoe dicht staan de resultaten van je onderzoek bij de werkelijkheid? (bij kwalitatief is dit vaak groter) Betrouwbaarheid = de mate waarin een meting onafhankelijk is van het toeval. Stabiliteit = als je de test een week later in zou laten vullen, komt er dan hetzelfde uit? Hoe groot is de rol van het toeval. Toeval kan voortkomen uit verschillende bronnen (toevalsbronnen):

    Het gebruikte instrument, test, vragen of observatielijst. Vragen kunnen onduidelijk zijn of verschillend opgevat worden. Test kan niet homogeen zijn hetzelfde meten. De homogeniteit kan gemeten worden met Cronbachs Aplha: van .00(niet homogeen) tot 1.00 (perfect homogeen)

    De onderzochte persoon. Ene keer onzekerder dan de andere. De omstandigheden. Zit je bij de tandarts of in de tuin. De onderzoeker. Vooral bij open interviews en ongestructureerde observaties.

    Betrouwbaarheid is een voorwaarde voor de validiteit. Mondeling interview/enqute:

    Gestructureerd interview = standaardvragen, vaste antwoord categorien. Bij open interview vaak vaste startvraag, soms worden er met topiclijsten gewerkt.

    Voordelen: Natuurlijke manier van gegevens verzamelen Interviewer ziet en hoort wat er gebeurd Ingewikkelde vragen stellen Grote respons

    Nadelen: Interviewer kan invloed uitoefenen, mensen kunnen sociaal wenselijke antwoorden gaan

    geven

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Kost veel tijd Kostbaar Minder mensen benaderen Goed getrainde interviewers nodig

    Schriftelijk onderzoek, vragenlijsten via post, email, webvragenlijsten.

    Opstellen Associatieve en projectieve technieken als zinsaanvultest. Vaak gebruikt voor imago

    onderzoek. Voordelen:

    Kost weinig tijd Kost weinig geld Anoniemer Minder sociaal wenselijke reacties Tijd om te antwoorden

    Nadelen: Je kunt niet controleren wat er gebeurt tijdens het invullen Proefafnames zijn gewenst Je weet niet of de vragen goed begrepen worden Minder makkelijk ingewikkelde onderwerpen aansnijden Je mist de controle over het beantwoordingsproces Hoge non-respons (GROOTSTE PROBLEEM)

    Communicatiemiddelen: Face-to-face voor en nadelen zelfde al mondeling onderzoek Telefonisch onderzoek: Voordelen:

    Relatief lage kosten, geen reiskosten oid Kost minder tijd om gegevens te verwerken Gebruik maken van CATI-programmas (Computer assisted telephone interviewing) Onderzoeksgegevens zijn bij CATI direct digitaal, CATI loodst je door de vragen heen =

    routing Anoniemer dan face to face Minder beinvloeding van de interviewer

    Nadelen: Minder gebruiksvriendelijk Geen lange interviews, controle is minder Moeilijk ingewikkelde vragen stellen waarbij je plaatjes o.i.d. wil laten zien Hoge non-respons vooral bij random digit dialing. Altijd selectieve steekproef door mensen die een geheim nummer hebben, geen telefoon

    hebben of alleen een gsm. Post enqutes: (verspreiden/versturen schriftelijke vragenlijsten) Voordelen:

    Respondentvriendelijk Invullen als het jou uitkomt Halverwege stoppen evt. later doorgaan, flexibel Onderzoeker ziet niet wat je invult, je voelt je anoniemer

    Nadelen: Gegevens vertrouwelijk behandelen/anonimiteit waarborgen Geen controle op invullen Ingewikkelde vragen zijn lastig, beperkte mate toe te lichten

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Veel tijd steken in het maken en uitproberen vragenlijst Hoge non-respons herinneringsbrieven, kracht van introductiebrief Respons verhogen door incentives te geven.

    Email/web enqutes : Voordelen:

    Veel websurveys zijn te maken door een programma als Surveymonkey. Snelheid waarmee je de informatie krijgt Gemak van verwerken van de informatie Websurveyprogrammas helpen je bij het maken van een vragenlijst en kennen vaak al

    gestructureerde antwoorden. Routing mogelijk heb je geen partner, dan slaat het programma vragen over Enige controle op het invullen, slaat iemand een vraag over, dan herinnering Interactie mogelijkheid Chatten- gesprekken voeren (kwalitatief onderzoek)

    Nadelen: Niet te controleren respons Selectieve respons

    Individueel of groepsgewijs? Wat vinden studenten van mijn boek? studenten ondervragen = focusgroep Voordeel: minder tijd, respondenten worden aan het denken gezet, genspireerd door ideen. Nadelen: groepsprocessen als dominante groepsleden, niet voor eigen mening op durven komen. Groepsafname = na een lezing o.i.d. een vragenlijst voorleggen en die ter plekke in laten vullen. Grote respons. Bij delphi en focusgroeponderzoek kan je gebruik maken van chat- of videoconferenties. Of een communicatieforum openen.

    Opzet voor interview of enqute

    Introductie Wie is de onderzoeker, wat is zijn status en hoe is hij te bereiken? Wat is het doel en wat gebeurt er met het resultaat? Anoniem, vertrouwelijk en wordt dit gegarandeerd. Hoeveel tijd zal het kosten om de vragenlijst in te vullen.

    Opbouw Begin je met het centrale thema of neutrale vragen? Breed naar smal of andersom. Kan er sprake zijn van vraagvolgorde-effecten? (eerst relatie algemeen dan pas kritiek)

    Vragen en antwoordmogelijkheden - Zijn er een of meerdere antwoordmogelijkheden. - Ken je ze allemaal, zo niet (anders ) - Feit of mening. Feiten geef je antwoordboxen (elke dag, nooit, 1 keer per week) bij

    meningen gebruik je een antwoordschaal (ratingscale) = eens, oneens etc. Je moet beslissen over het aantal schaalpunten en of je een neutraal middenpunt gebruikt.

    - Als je veel antwoordschalen hebt, kan je beter een matrixvorm gebruiken Vragen moeten:

    - Helder zijn - Concreet zijn - Neutraal niet suggestief zijn

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • OBSERVATIEONDERZOEK Mystery shoping Participerende observatie : wel/niet verhuld Niet verhulde participerende observatie: achterin de klas een leraar observeren Verhulde participerende observatie: als voetbalsupporter meelopen Niet participerende observatie: beveiligingscameras bekijken

    Open, ongestructureerde observatie Gestructureerde observatie weinig kennis Er is al veel bekend over klantvriendelijkheid wat valt je op? observatielijsten je wilt ervan leren belangrijk om vast te leggen: memorecorders, notitieblokjes

    Wat kun je allemaal observeren?

    - Gebeurt er iets: event-sampling ( Zegt iemand goedendag) - Hoe lang duurt het voordat iemand hallo zegt? - Hoe vaak heeft de verkoper oogcontact: timesampling. - Hoe vriendelijk is de verkoper? Beoordelingsschaal/ratingscale

    ONDERZOEK MET BESTAANDE GEGEVENS

    - Soms kun je niet anders omdat iets in het verleden heeft afgespeeld. - Soms is het beter: meer valide materiaal, makkelijker te verkrijgen, minder moeite, leidt

    niet tot respondentenbederf, materiaal is non-reactief (unobstrusive): de verzameling wordt niet benvloedt door de onderzoeker.

    - Nadelen: vaak niet ontwikkeld voor onderzoeksdoeleinden, niet meer te achterhalen wie het heeft gemaakt, probleem van representativiteit, geen controle op oorspronkelijke dataverzameling, soms lastig leverbaar of je moet ervoor betalen.

    2 belangrijkste vormen van bestaande gegevens: TEKSTEN en CIJFERS/DATABESTANDEN Cijfers/databestanden:

    - kan je soms heranalyseren. - Als je het databestand voor andere onderzoeksdoeleinden gebruikt heet dit een

    secundaire analyse. - Meta-analyse = alle onderzoeken op een bepaald gebied verzamelen en deze

    combineren, hierdoor krijg je een totaaleffectscore. In een literatuuroverzicht geef je alleen een beschrijving, in een meta-analyse worden de gegevens ook statistisch geanalyseerd.

    Teksten: - Inhoudsanalyse: Kwantitatieve of kwalitatieve analyse van de inhoud van bestaande

    informatie (brieven, artikelen, tv- en radioprogrammas). - Er bestaan scanprogrammas om teksten te scannen

    Ook voor kwalitatieve onderzoeken worden er bestaande gegevens gebruikt: denk aan romans, autobiografien etc. In een kwantitatief onderzoek ga je tellen. In kwalitatieve analyse ga je op zoek naar een betekenis of probeer je centrale themas te ontdekken. Het grondig analyseren van gesprekken, of weerslagen van gespreken is een aparte vorm van onderzoek doen = discourse- of conversatieanalyse.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Hoofdstuk 4 Analyseert de onderzoeker op een goede manier zijn gegevens en rapporteert hij hier op de juiste wijze over? Hoe worden kwantitatieve gegevens geanalyseerd?

    - SPSS - Excel - Datamatrix

    Kolommen: variabelen Rijen: eenheden

    Je kunt pas met analyseren beginnen nadat je weet:

    Wat is mijn onderzoeksvraag? (vragen) Gaat het om frequenties, verschillen of samenhangen?

    Frequenties: tellen en gemiddelden berekenen. Verschillen: gemiddelden vergelijken. Verband/samenhang: correlatie(samenhang) berekenen

    Wat is het meetniveau van mijn variabelen? Nominaal meetniveau verschil, niet meer of minder. Man/vrouw, geslaagd/niet geslaagd. Tellen + percentages Ordinaal meetniveau Wel meer of minder, verschil niet uit te drukken in getallen. Havo-vmbo-vwo. Gouden medaille zilveren medaille brons. Tellen, percentages, hoger lager. Interval meetniveau geen natuurlijk nulpunt. Wel gelijke afstanden. IQ. Tellen, hoger-lager, verschillen zijn in eenheden uit te drukken, gemiddelde, spreiding. Ratio meetniveau Wel een natuurlijk nulpunt. Aantal goede antwoorden bij een toets, leeftijd. Tellen, hoger-lager, verschillen in eenheden uit te drukken, gemiddelde, spreiding, berekenen verhoudingen. Onderscheid continue en discrete variabelen. Continue variabele oneindig veel cijfers achter de komma, gewicht, lengte, leeftijd, inkomen. Discrete variabelen hele waarden: aantal kinderen in een gezin, aantal goed beantwoorde vragen. Geen sprake van ordening: meer of minder. Ook kwalitatieve gegevens (nominaal) en kwantitatieve/numerieke gegevens(ordinaal, interval, ratio).

    Gaat het om de populatie of een steekproef? Beschrijvende statistiek je hebt het over 14 studenten, dit is geen steekproef. Dus de hele populatie. Inferentile statistische technieken Je hebt het over 14 studenten, maar deze zijn geselecteerd d.m.v. een a-selecte steekproef. Je wilt een schatting maken van het gemiddelde van de hele populatie. Toeval speelt hier een grote rol. T-test is een techniek kun je berekenen hoe groot de kans is om een verschil op basis van toeval te vinden. De regel is 5%. Dus 100 mensen vergelijken, 5% afwijken. dit is een statistisch significant verschil: Een effect is statistisch significant wanneer de kans op toeval om een gevonden statistische testwaarde te vinden kleiner is dan een van tevoren vastgelegd niveau. Meestal wordt als kritische grens 5% genomen; alpha is .05. Dit hangt vaak af van de grootte van de steekproef.

    Hoe groot is de steekproef? Als je een steekproef kleiner dan 25 hebt (vuistregel), dan moet je gebruik maken van non-parametrische toetsingstechnieken. Meestal wordt er dan gebruik gemaakt van rangordes i.p.v. absolute waarden. Statistische toetsings- en schattingstechnieken waarbij geen gebruik wordt gemaakt van de afstanden tussen scores, maar alleen van het hoger of lager zijn van een score in vergelijking met andere scores. Hoe worden kwantitatieve gegevens geanalyseerd? Tabellen Grafieken Samenvattende statistische maten

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Tabellen - Soms is het handig om cumulatieve percentages te werken. - Als je veel verschillende waarden hebt kan je een klassenindeling maken (20-30) niet

    meer dan 10 klassen maken. - Percentages op HELE getallen afronden in tabellen. - Kruistabel KOLOM KOLOM RIJ, KOLOM RIJ, KOLOM - Kolommen onafhankelijke variabele

    Grafieken

    - Voor nominale variabelen als geslacht: staafdiagram(staven los van elkaar) of cirkeldiagram

    - Voor interval/ratio gegevens: histogram (staven aan elkaar vast, goede verdeling gegevens te zien)

    - Normaalverdeling = symmetrische verdeling, laag naar hoog naar laag - Scheve verdeling = assymetrisch - Uitbijters kun je soms beter weghalen, deze kunnen de resultaten vertekenen - Relatie tussen twee interval/ratiovariabelen als je een samenhang verwacht

    spreidingsdiagram / scatterplot. Y-as = waarden afhankelijke variabele, X-as, onafhankelijke variabele

    - In dit spreidingsdiagram kan je een regressielijn zetten, dit is een soort voorspelling. Als de samenhang sterker is liggen de punten dichter bij de regressielijn en kun je beter voorspellen. De samenhang wordt uitgedrukt in een maat = correlatie. De correlatie varieert van 0(niks) tot 1 (perfect verband). Je kan een negatief verband(ene wordt groter, andere wordt kleiner) hebben en een positief verband(ene groter, andere groter)

    Gemiddelde = totaal alle scores : het aantal scores = centrummaat = een samenvattende statische maat Mediaan = middelste waarde, hieronder en hierboven vallen evenveel scores. Modus = komt het vaakst voor Spreidingsmaten

    - Range = verschil tussen de hoogste en de laagste waarde. - Variantie = hoe ver liggen de scores van het gemiddelde af

    Afwijking gemiddeld per student (som hiervan)/ totaal aantal studenten Heb je een steekproef, dan is het totaal aantal studenten -1.

    - Standaarddeviatie/standaardafwijking = de wortel uit de variantie Werk je met een populatie: Gemiddelde = Standaarddeviatie = Variantie = Werk je met een steekproef:

    Gemiddelde =

    Standaarddeviatie = s Variantie = s

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Standaardfout = belangrijk voor bepalen voor betrouwbaarheidsintervallen. Kurtosis en scheefheid. Steilheid en scheefheid. Minimum, maximum, som. Minimum = llaagste, maximum, hoogste. Som = alles bij

    elkaar op. Standaardfout. Wordt groter als de steekproef kleiner is en de onderlinge verschillen groter zijn.

    =

    = standaardfout

    n = steekproef getal s = spreiding Gemiddeld moet je 2 keer de standaardfout rond het gemiddelde nemen, als je met 95% zeker wilt zijn. Standaardfout voor steekproefproporties

    =

    p = proportie in de steekproef n = steekproef getal (100 studenten) 100 studenten, 60% heeft gebruik gemaakt van een website. P=waarde is 0,6. Resultaat is 0,049 dus je kan zeggen dat van de hele populatie tussen de (2x4,9) 50 en 70% de website heeft gebruikt. Hoe groot is de kans dat een steekproef op toeval berust? Bijvoorbeeld 100 mensen; 75 man 25 vrouw. Man scoort 4,88 en vrouw scoort 5,8 over angst. Het verschil in gemiddelden wordt omgezet in een T-waarde. Gepaarde, afhankelijke steekproef = dezelfde studenten 2 keer dezelfde vraag stellen(begin-eind) Als je een t-toets gaat doen moet je kijken of het om een afhankelijke of onafhankelijke steekproef gaat. Onafhankelijke steekproeven: Steekproeven waarbij de meting in de ene steekproef onafhankelijk is van de meting in de andere steekproef. Afhankelijke steekproeven: Steekproeven waarbij de meting in de ene steekproef afhankelijk is van de meting in de andere steekproef, zoals voor nametingen bij dezelfde eenheden het geval is. Hoe groter het aantal vrijheidsgraden en hoe groter de T, des te kleiner is de kans dat het verschil op toeval berust. Hoe groter de steekproef hoe groter de vrijheidsgraden. Vrijheidsgraden: Het geschatte aantal onafhankelijke waarden in een statistische test. Ook moet je nadenken of je eenzijdig of tweezijdig toetst. Eenzijdig = je hebt van te voren veel verwachtingen., je hebt al een richting. Tweezijdig = je wilt nagaan OF er een verschil is en je hebt geen verwachting. Het verschil tussen de gevonden of geobserveerde frequenties en de verwachte frequenties bij geen verschil, wordt uitgedrukt in de Chi-Kwadraat. Chi-kwadraattoets: Een statistische toets om te berekenen hoe groot de kans is dat een gevonden frequentieverdeling bij een categorische/nominale variabele op toeval berust. Hoe groot is de kans dat correlatie op toeval berust? dit kan je berekenen met een r to p calculator. Hoe groter de steekproef en hoe groter de correlatie, hoe kleiner de kans op toeval.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Hoe worden kwalitatieve gegevens geanalyseerd? Doel van kwalitatieve gegevens is vooral ontdekken en leren.

    Het verwerken en ordenen van kwalitatieve gegevens kan door middel van de Gefundeerde theoriebenadering gedaan worden. In de gefundeerde theoriebenadering wordt geprobeerd vanuit de analyse van ruwe kwalitatieve data tot de ontwikkeling van een theorie te komen. Dataordening:

    1. Ordenen in informatie-eenheden welke stukken kunnen bij elkaar horen? 2. Fragmenten nummeren 3. Ordenen op relevantie voor het onderzoek 4. Het is een proces van voortdurend passen & meten: iteratief proces 5. Noteer alle beslissingen in je logboek 6. Datareductie fragment van een label voorzien, labeling

    Eerste fase labelingsproces = open coderen Dan synoniemen samenvoegen. Axiaal coderen = ordenen op categorien en rubrieken. Selectief coderen = komen tot een hoger abstractieniveau, centrale begrippen zoeken.

    Bij etnografisch onderzoek is de dataordening soms moeilijker. Er wordt niet altijd een logboek bijgehouden o.i.d. Bij bijvoorbeeld een casestudie kan je het analyseren doen d.m.v. editing = steekwoorden schrijven en samenbrengen in een groot overzicht. Bij sensitizing concepts gebruik je een aantal begrippen waar je mee verder gaat. Bij de template benadering heb je al een idee of theorie, en ga je kijken of je dat op je gevonden gegevens kunt toepassen. Er zijn technieken die de geldigheid en plausibiliteit van kwalitatief onderzoek te bevorderen. Soms wordt er getwijfeld aan de subjectiviteit van de onderzoeker.

    1. Triangulatie Gebruik maken van verschillende databronnen en onderzoekdesigns, bijvoorbeeld gesprekken voeren met verschillende mensen en even participeren.

    2. Audit trail Bijhouden van een logboek.

    3. Peer debriefing Onderzoek door collegas laten checken.

    4. Member checking Resultaten van het onderzoek door de betrokkenen zelf laten checken.

    5. Negatieve caseanalyse Heb ik misschien ongelijk? Zoeken naar cases die de theorie niet steunen.

    Hoe worden onderzoeksgegevens gerapporteerd? In een artikel of rapport.

    Opbouw 1. Titel 2. Introductie 3. Methoden/onderzoeksopzet 4. Beschrijving van de gegevens 5. Conclusie en discussie

    EVT. 6. Samenvatting 7. Bijlagen 8. Literatuurlijst

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Titel(blad) Visitekaartje Heldere titel Auteurs en het kader Publicatiedatum adres Vormgeving

    Introductie Begint breed en algemeen Breed naar smal Eerst algemene termen het probleem, voorbeeld gebruiken Wat is er al bekend over het onderwerp Literatuur(verwijzingen) In eigen woorden Eindigt met onderzoeksvraag Bij toetsend onderzoek: theorie en hypothesen vermelden

    Methoden/onderzoeksopzet Wat wil je onderzoeken en waarom is dat relevant? Hoe wordt de steekproef getrokken, select of a-select Wie is de populatie, over wie wil je wat zeggen externe validiteit Kan het onderzoeksontwerp antwoord geven op de onderzoeksvraag, vooral bij causale

    vraag interne validiteit. Uitleggen welk onderzoeksdesign en waarom. Dit is ook belangrijk voor de plausibiliteit en de verifieerbaarheidseis, iemand moet het onderzoek volledig over kunnen doen met dezelfde resultaten.

    Met welke instrumenten gaan de te meten begrippen gemeten worden instrumentele validiteit

    Resultaten: beschrijving van de gegevens Alleen de resultaten vermelden en geen interpretaties Los van tabellen etc. moet de tekst ook gelezen kunnen worden Verhouding tekst-tabellen evenwichtig zijn Titel boven tabel

    Conclusie en discussie Altijd beginnen met antwoord op de onerzoeksvraag Bevestigen woord gebruiken Ingaan op de betekenis van het onderzoek Ingaan op enerzijds maatschappelijke en praktische betekenis, anderzijds de

    theoretische en onderzoekstechnische betekenis Suggesties voor verder onderzoek geven Bij toetsend onderzoek: Geen bevestiging van hetgeen dat de onderzoeker verwachtte, oorzaken: - Verwachting/theorie kan niet kloppen - Onderzoek kan tekortschieten - Instrumenten kunnen niet de veronderstelde kenmerken hebben gemeten - Sociale wenselijkheid - Door selecte steekproef vertekent beeld ontstaan Smal naar breed

    Samenvatting Max. halve pagina lang Goed beeld krijgen Geen literatuurverwijzingen Aanbevelingen

    Bijlagen Te specifiek of te uitgebreid voor het verslag

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Instrumenten als vragenlijsten en grote tabellen en grafieken Genummerd zijn en opgenomen in inhoudsopgave Voorzien van romeinse cijfers

    Literatuurlijst

    Alle gebruikte literatuur Soms niet direct gebruikt overige geraadpleegde bronnen

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal