Saman 2014 zonder commentaren - Ghent University Library · 2014. 12. 18. · Academiejaar...
Transcript of Saman 2014 zonder commentaren - Ghent University Library · 2014. 12. 18. · Academiejaar...
-
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2013-2014
Verkenning van de beleving van hartfalen bij patiënten in functie van zorg op
maat binnen een hartfalenkliniek
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde
Door Renée Saman
Promotor: Prof. dr. Mieke Grypdonck
Copromotor: dr. Els Steeman
-
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2013-2014
Verkenning van de beleving van hartfalen bij patiënten in functie van zorg op
maat binnen een hartfalenkliniek
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde
Door Renée Saman
Promotor: Prof. dr. Mieke Grypdonck
Copromotor: dr. Els Steeman
-
Abstract
In de literatuur is sprake van een ware hartfalenepidemie omdat het aantal patiënten
progressief toeneemt. Door de ontwikkeling van steeds betere behandelingsmethoden is
acuut hartfalen eerder een chronische aandoening geworden. De toenemende incidentie
van chronische ziekten brengt een verandering in de visie op chronische zorg teweeg
waarbij men wil evolueren van het verlenen van probleemgerichte, standaard zorg naar
geïndividualiseerde zorg. Hierbij krijgen patiënten een meer actieve en centrale rol
toebedeeld. Het doel van deze studie was een beeld krijgen over de beleving van
hartfalen en zorgnoden bij patiënten om deze inzichten mee te kunnen nemen in de
ontwikkeling van zorg op maat.
In dit kader werd kwalitatief, verkennend onderzoek uitgevoerd volgens de principes
van Grounded Theory. Semi-gestrucuteerde interviews werden afgenomen bij 15
hartfalenpatiënten gerekruteerd in de hartfalenkliniek van één algemeen ziekenhuis. De
methode van QUAGOL werd gehanteerd als leidraad in het analyseproces.
Uit dit onderzoek blijkt in het verhaal van de hartfalenpatiënt het leven leefbaar houden
ondanks de angst om te sterven, het moeten loslaten van rollen en het (al dan niet)
volgen van leefstijladviezen centraal te staan. Patiënten blijken zowel nood aan
emotionele als probleemoplossende ondersteuning te ervaren. Zowel hulpverleners als
de directe omgeving spelen hier een belangrijke rol in.
Er kan geconcludeerd worden dat er binnen de zorg rond hartfalenpatiënten nood is aan
vraaggerichte, holistische zorgverlening die multidisciplinair gedragen wordt. De
Advanced Practitioner Nurse kan een centrale plaats opnemen in het vergroten van
inzicht in de ziekte en de coördinatie van de zorg in samenspraak met de
hartfalenpatiënt.
Aantal woorden masterproef: 19 512 (exclusief inhoudstabel, bijlagen en bibliografie)
-
Inhoudsopgave
ABSTRACT .......................................................................................................................... 4
INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................ 5
WOORD VOORAF ................................................................................................................. 8
INLEIDING ........................................................................................................................... 9
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE ............................................................................................ 13
1.1 Onderzoeksvragen ..................................................................................................... 13
1.2 Methodologie ............................................................................................................. 13
1.2.1 Zoekstrategie ................................................................................................. 13
1.2.2 Selectiecriteria ............................................................................................... 14
1.2.3 Kwaliteitsbeoordeling .................................................................................... 14
1.2.4 Datacollectie en zoekresultaten ..................................................................... 14
1.3 Resultaten .................................................................................................................. 15
1.3.1 De impact van hartfalen ................................................................................. 15
1.3.2 Hoe wordt met de ziekte omgegaan? ............................................................. 21
1.4 Discussie .................................................................................................................... 22
1.5 Conclusie ................................................................................................................... 25
DEEL 2: ONDERZOEKSMETHODE ....................................................................................... 26
2.1 Onderzoeksdesign ...................................................................................................... 26
2.2 Dataverzameling en -analyse ..................................................................................... 26
2.3 Sampling .................................................................................................................... 30
2.4 Ethische overwegingen .............................................................................................. 33
2.5 Methodologische kwaliteit ........................................................................................ 34
DEEL 3: RESULTATEN ....................................................................................................... 38
3.1 Confrontatie met sterfelijkheid .................................................................................. 38
3.1.1 Confrontatie met sterfelijkheid ...................................................................... 38
3.1.2 Onbetrouwbaar lichaam ................................................................................. 39
3.1.3 Onzekerheid ................................................................................................... 40
3.1.4 Nood aan ondersteuning ................................................................................ 41
3.2 Interferentie met het dagelijkse leven ........................................................................ 42
-
3.2.1 Confrontatie met symptomen ........................................................................ 43
3.2.2 Impact op het leven........................................................................................ 44
3.2.3 Onzichtbaarheid ............................................................................................. 45
3.2.4 Onvoorspelbaarheid ....................................................................................... 46
3.2.5 Nood aan ondersteuning ................................................................................ 46
3.3 Acceptatie .................................................................................................................. 47
3.3.1 Opbouw van een nieuw leven ........................................................................ 48
3.3.2 Proces van acceptatie ..................................................................................... 50
3.3.3 Nood aan ondersteuning ................................................................................ 51
3.4 Therapietrouw ............................................................................................................ 51
3.4.1 Perceptie ten aanzien van leefstijladviezen ................................................... 52
3.4.2 Houdingen ten opzichte van leefstijladviezen en behandelingen .................. 53
3.4.3 Factoren die therapietrouw beïnvloeden........................................................ 55
DEEL 4: DISCUSSIE ........................................................................................................... 57
4.1 Antwoord op de onderzoeksvragen ........................................................................... 57
4.1.1 Hoe ervaren patiënten het om hartfalen te hebben? ...................................... 57
4.1.2 Welke gevolgen brengt hartfalen met zich mee voor de patiënten? .............. 58
4.1.3 Hoe gaan de patiënten met deze gevolgen om? ............................................. 59
4.1.4 Welke noden ervaren de hartfalenpatiënten?................................................. 59
4.2 Vergelijking van de onderzoeksresultaten met het literatuuronderzoek ................... 61
4.3 Aanbevelingen voor de praktijk ................................................................................ 64
4.3.1 Geïdentificeerde knelpunten in de huidige situatie ....................................... 64
4.3.2 Aanbevelingen ............................................................................................... 65
4.4 Beperkingen van het onderzoek ................................................................................ 69
4.5 Aanbevelingen voor verder onderzoek ...................................................................... 70
DEEL 5: CONCLUSIE ......................................................................................................... 73
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................... 74
LIJST VAN TABELLEN ........................................................................................................ 78
BIJLAGEN ......................................................................................................................... 79
1. NYHA-classificatie ..................................................................................................... 79
2. Flowchart zoekstrategie in literatuuronderzoek .......................................................... 80
3. Interviewguide ............................................................................................................. 81
-
4. Informed consent voor participanten ........................................................................... 82
5. Eerste versie van de codeboom ................................................................................... 85
6. Schema met mogelijke verbanden tussen belangrijke concepten ................................ 87
7. Aangepaste codeboom ................................................................................................. 88
-
Woord vooraf
Deze masterproef was een uitdaging om alle kennis en kunde vergaard in de voorbije
jaren, om te zetten in de praktijk. Hiervoor een woord van dank aan allen die mij hebben
bijgestaan om dit tot een goed einde te kunnen brengen.
Dank aan…
Professor dr. Grypdonck en dr. Els Steeman, mijn promotor en copromotor, hartelijk
dank dat jullie steeds klaar stonden om advies te geven en om jullie kennis met mij te
delen. Dit vergrootte het geloof in mijn eigen kunnen en stimuleerde mij om te streven
naar een zo hoog mogelijke kwaliteit in deze masterproef.
Dr. Adriaenssens, Dr. De Keyser en Lies, cardiologen en verpleegkundige van de
hartfalenkliniek in AZ Nikolaas, hartelijk dank dat ik toegang heb gekregen tot jullie
patiënten en voor de energie die jullie geïnvesteerd hebben om mijn onderzoek mogelijk
te maken.
De patiënten die deelnamen aan mijn onderzoek, bedankt om jullie verhaal met mij te
willen delen. De inzichten die jullie mij bijgebracht hebben stellen mij in staat een
betere verpleegkundige te zijn die oog heeft voor de uitdagingen die jullie dagelijks
aangaan.
Mijn ouders, vriend en enkele collega’s, bedankt om mijn klankbord te zijn doorheen
deze hele masterproef, maar in het bijzonder voor het samen kritisch reflecteren over
mijn onderzoeksresultaten en conclusies.
-
9
Inleiding
Het Scottish Intercollegiate Guidelines Network omschrijft hartfalen als ‘een complex
syndroom van klachten en verschijnselen die op basis van structurele of functionele
afwijkingen van het hart leiden tot een tekortschietende pompfunctie, waardoor de
organen en weefsels van het lichaam minder goed van bloed, en dus van zuurstof,
voorzien worden’. Deze klachten en verschijnselen zijn onder andere dyspnoe in rust of
bij inspanning, vermoeidheid, perifere oedemen, tachycardie, ECG-afwijkingen,
enzovoort (Scottisch Intercollegiate Guidelines Network 2007). De symptomen worden
aan de hand van de NYHA-classificatie onderverdeeld in vier klassen die een beeld
geven over de ernst van het hartfalen en de prognose (zie bijlage 1) (McMurray et al.
2012).
Er is sprake van een ware hartfalenepidemie omdat het aantal patiënten nog steeds
toeneemt (Norton et al. 2011). In België lijden naar schatting 200 000 mensen aan
hartfalen en ieder jaar worden er 15 000 nieuwe diagnoses gesteld. Hartfalen blijkt in
België de belangrijkste oorzaak van ziekenhuisopname te zijn bij mensen ouder dan 65
jaar (Belgische cardiologische liga 2013). De toenemende incidentie kan verklaard
worden door een steeds ouder wordende populatie. Aandoeningen zoals diabetes,
obesitas, hypertensie en hart- en vaatziekten komen steeds vaker voor en ook zij vormen
een belangrijke risicofactor voor het ontwikkelen van hartfalen (Bui et al. 2011, Norton
et al. 2011).
Door de toenemende incidentie is er een verhoogde aandacht voor hartfalen, wat leidt
tot een snellere diagnose en ontwikkeling van steeds betere behandelingsmethoden.
Daardoor is acuut hartfalen eerder een chronische aandoening geworden die behandeld
wordt in een poliklinische setting: de hartfalenklinieken (Bui et al. 2011).
-
10
Bij chronisch hartfalen treedt er een systematische verslechtering op in de loop van de
tijd. Dit uit zich in toenemende symptomen, een dalende kwaliteit van leven en fysieke
capaciteiten en toenemende episodes van decompensatie die leiden tot
ziekenhuisopname en vroegtijdig overlijden (McMurray et al. 2012, Belgische
cardiologische liga 2013).
Het doel van de hartfalenklinieken is om de patiënt regelmatig op te volgen en
zelfzorgmethodes aan te leren om zo symptomen te verminderen en heropnames in het
ziekenhuis zoveel mogelijk te vermijden, als ook de prognose en levenskwaliteit te
verbeteren (Voors & Kirkels 2007, Van Mieghem 2008, Bui et al. 2011, McMurray et
al. 2012).
De behandeling van hartfalen heeft echter een grote impact op het leven van de patiënt.
Er worden heel wat aanpassingen van hem gevraagd zoals alcoholinname beperken,
stoppen met roken, aangepast bewegen, zout- en vochtinname verminderen, gewicht,
bloeddruk en hartfrequentie opvolgen en medicatie correct innemen (Van der Wal et al.
2005, Scottisch Intercollegiate Guidelines Network 2007, Van Mieghem 2008,
McMurray et al. 2012).
Deze veelzijdige en complexe adviezen blijken helaas vaak tot een verminderde
therapietrouw te leiden, voornamelijk bij het opleggen van een zoutarm dieet,
vochtbeperking, dagelijkse gewichtscontrole en aangepast bewegen (Evangelista et al.
2003, Van der Wal et al. 2005). Redenen die worden aangehaald zijn onder andere hoge
kosten, vergeetachtig zijn, het ervaren van onaangename bijwerkingen, vermoeidheid,
fysieke ongemakken, beperkte motivatie en gebrek aan sociale ondersteuning
(Evangelista et al. 2003). Persoonlijke coaching, educatie en ondersteuning door
hulpverleners zou deze problemen positief kunnen beïnvloeden (Van der Wal et al.
2005).
-
11
De toenemende incidentie van chronische ziekten brengt een verandering in de visie op
chronische zorg teweeg. Men wil evolueren naar een zorg waarbij de focus gelegd
wordt op het verlenen van vraaggerichte, geïndividualiseerde zorg in plaats van
standaard, probleemgerichte zorg waarbij interventies voor de hele populatie
hartfalenpatiënten gesteld worden. (Paulus et al. 2012). Men wil vanuit de visie van
vraaggerichte zorg persoonlijke en professionele ondersteuning bieden bij de zoektocht
van de patiënt naar een evenwicht tussen de eisen die de ziekte en de eisen die het leven
stelt (Grypdonck 2010, Paulus et al. 2012). De patiënt krijgt binnen dit proces een meer
actieve en centrale rol. Het doel van deze begeleiding is het bereiken van
kwaliteitsverhoging, een toegenomen efficiëntie, meer toegankelijke zorg en het
bijdragen aan een groter empowerment van de patiënt (Paulus et al. 2012).
Binnen deze visie krijgen gespecialiseerde verpleegkundigen (Advanced Practitioner
Nurses of APN) een belangrijke rol toebedeeld. Zij hebben namelijk een diepgaand
inzicht en expertise ontwikkeld rond de chronische pathologie, in dit geval hartfalen. Dit
heeft tot gevolg dat zij gezien kunnen worden als een betrouwbare bron van informatie
voor de patiënt en dat zij vlot kunnen nadenken met de patiënt over wat voor hem
haalbaar is. Zij zijn in staat om een evidence-based ondersteuning te bieden in de
zoektocht van de patiënt naar een evenwicht tussen de eisen van het leven en de eisen
die de ziekte stelt, wat zoals eerder aangehaald, een positief effect zou hebben op zijn
therapietrouw (Evangelista et al. 2003, Van der Wal et al. 2005, Rollnick 2008,
Grypdonck 2010, Paulus et al. 2012).
Uit deze vernieuwde visie op chronische zorg blijkt dat de patiënt binnen de
behandeling van hartfalen, ook een cruciale rol vervult (Paulus et al. 2012). Zijn
ervaring en perceptie zullen namelijk ook belangrijke elementen zijn om tot goede en
werkzame zorgverlening in de hartfalenkliniek te kunnen komen (Grypdonck 2010). In
deze masterproef zal een verkennend kwalitatief onderzoek uitgevoerd worden dat peilt
naar de beleving en zorgnoden van de hartfalenpatiënt.
-
12
Het onderzoek zal specifiek uitgevoerd worden in één algemeen ziekenhuis, omdat hier
een hartfalenkliniek wordt uitgebouwd waarbinnen een hartfalenverpleegkundige
(APN) ook haar plaats heeft. Dit onderzoek is ontstaan op vraag van de cardiologen, die
graag op basis van verpleegkundig wetenschappelijk onderzoek het takenpakket van de
hartfalenverpleegkundige verder willen uitwerken. Door middel van de inzichten uit
deze masterproef kan directer ingespeeld worden op de specifieke noden van
hartfalenpatiënten, waardoor de mogelijkheid ontstaat om meer op maat te werken.
Deze masterproef is onderverdeeld in vijf grote delen. In deel één wordt door middel
van een literatuurstudie een beeld gegeven over de recentste inzichten met betrekking
tot de beleving van patiënten met hartfalen. In deel twee worden methodologische
beslissingen en gevolgde stappen tijdens het onderzoek weergegeven in het kader van
reproduceerbaarheid. De onderzoeksresultaten worden in deel drie beschreven, waarna
de discussie in deel vier volgt. Hier worden de resultaten vergeleken met het
literatuuronderzoek en zullen aanbevelingen voor de praktijk geformuleerd worden.
Bijkomend wordt ook stilgestaan bij de beperkingen van de masterproef en zullen er
aanbevelingen voor verder wetenschappelijk onderzoek gegeven worden. Tot slot wordt
in deel vijf de conclusie van deze masterproef geformuleerd.
-
13
Deel 1: Literatuurstudie
In dit hoofdstuk wordt op systematische wijze weergegeven wat in de literatuur gekend
is over de beleving van hartfalen en de impact ervan op het leven van de patiënt. Het
doel hiervan is de kennis en het denkkader van de studente-onderzoekster te vergroten,
wat kan bijdragen tot een bredere interpretatie van de data verworven in het eigen
onderzoek. Dit zal echter niet de grenzen van de interpretatie bepalen. Er zal voldoende
ruimte gelaten worden in het analyseproces om datgene wat belangrijk is, uit de data
naar boven te laten komen (Holloway & Wheeler 2011).
Eerst worden de onderzoeksvragen geformuleerd, waarna de methodologie van dit
literatuuronderzoek systematisch weergegeven wordt. Daarna worden de resultaten
beschreven en becommentarieerd.
1.1 Onderzoeksvragen
Zowel in het literatuuronderzoek als in het eigen onderzoek zal een antwoord gezocht
worden op volgende vragen:
- hoe ervaren patiënten het om hartfalen te hebben?
- welke gevolgen brengt hartfalen met zich mee voor patiënten?
- hoe gaan patiënten met deze gevolgen om?
- welke noden ervaren hartfalenpatiënten?
De doelstelling is om deze inzichten mee te nemen in de uitbouw van de zorgverlening
rond hartfalenpatiënten.
1.2 Methodologie
1.2.1 Zoekstrategie
Om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvragen werden volgende
databanken doorzocht tussen juni en augustus 2013: Pubmed, Science Direct en Web of
Knowledge. Hierbij werd volgende zoekfilter gebruikt: heart failure AND illness
experience OR “self-care management”.
-
14
1.2.2 Selectiecriteria
Inclusiecriteria: artikels in het Nederlands en het Engels, beschikbaarheid van een gratis
full-tekst, artikels tussen 2008 en 2013, participanten ouder dan 18 jaar,
gediagnosticeerd met hartfalen, onderzoeken waarin men peilt naar de beleving van
hartfalen, coping en zelfmanagement.
Exclusiecriteria: participanten jonger dan 18 jaar, artikels over de behandeling van
hartfalen, diagnosemethodes, cijfergegevens, prognoses en mantelzorgers.
1.2.3 Kwaliteitsbeoordeling
De kwaliteit van de onderzoeken werd beoordeeld aan de hand van de volgende
checklists: The Cross-sectional Appraisal Tool voor cross-sectionele onderzoeken, The
Prisma Statement voor meta-analyses, McMaster Critical Review Form - qualitative
studies voor de kwalitatieve onderzoeken en The iCAHE Guideline Checklist als
controle voor de aanbevelingen.
1.2.4 Datacollectie en zoekresultaten
Bij het doorzoeken van de aangegeven databanken met de vermeldde zoekfilter werden
991 artikels gevonden. Op basis van de titels en de abstracten werden 25 artikels die
relevant waren voor de onderzoeksvragen, geselecteerd (flowchart zie bijlage 2). Hierbij
waren zes reviews. Deze werden geëxcludeerd om te vermijden dat ze extra gewicht
zouden krijgen in de resultaten, maar de referentielijst werd wel doorzocht met behulp
van de sneeuwbalmethode om zo relevante artikels te kunnen selecteren. Via deze
methode werden nog vier artikels geïncludeerd, wat het totaal bracht op 23 artikels.
Na het lezen van de volledige artikels en de kwaliteitsbeoordeling werden er nog acht
artikels geëxcludeerd. Redenen voor exclusie: overlap (n=4), over behandeling (n=3),
onderzoeksopzet (n=1).
Het resultaat van de datacollectie omvat 15 artikels. De algemene kwaliteit was matig
tot goed. In tabel 1 wordt de kwaliteit en beperkingen van de geïncludeerde
onderzoeken weergegeven.
-
15
Tabel 1: Kwaliteit en beperkingen van geïncludeerde onderzoeken
Kwantitatieve
studies
Kwaliteit Beperkingen
- cross-sectioneel
design (n=6)
Goed (Lee et al. 2009)
Matig (Norberg et al. 2008,
Cameron et al. 2010, Norberg et
al. 2010, De Smedt et al. 2012,
Cené et al. 2013)
Beperkte responsgraad (De
Smedt et al. 2012),
Beperkte steekproefgrootte
(Norberg et al. 2008,
Cameron et al. 2010,
Norberg et al. 2010, Cené
et al. 2013)
- longitudinaal design
(n=1)
Matig (Goodman et al. 2013) Convience sample en
beperkte steekproefgrootte
(Goodman et al. 2013)
Kwalitatieve studies
(n=7)
Goed (Hedemalm et al. 2008,
Waterworth & Jorgensen 2009,
Sundin et al. 2010, Weierbach et
al. 2011, Gerlich et al. 2012,
Jones et al. 2012)
Matig (Rodriguez et al. 2008)
Telefonische afname van
interviews (Rodriguez et al.
2008)
Aanbevelingen (n=1) Goed (Bekelman et al. 2011)
1.3 Resultaten
In de resultaten van dit literatuuronderzoek wordt een beeld gegeven over de impact die
hartfalen op het leven van patiënten heeft, hoe patiënten daarmee omgaan en welke
noden zij ervaren.
1.3.1 De impact van hartfalen
Hartfalen blijkt een grote impact op het leven van de patiënt te hebben, en brengt heel
wat gevolgen en aanpassingen met zich mee. Uit de literatuur kwamen hierrond vier
centrale thema’s naar boven. Namelijk beperkingen (aanvaarden), verwachtingen van de
zorgverlening, sociaal netwerk en omgaan met onzekerheid.
-
16
1.3.1.1 Beperkingen (aanvaarden)
Confrontatie met symptomen, bijwerkingen van medicaties en verminderde
zelfredzaamheid zijn de meest gerapporteerde beperkingen bij hartfalen. Deze worden
eerst uitgebreid besproken, waarna aan bod komt hoe hartfalenpatiënten hier tegenover
staan.
Confrontatie met symptomen
Patiënten met hartfalen beschrijven dyspnoe en vermoeidheid als de meest
voorkomende en hinderende symptomen die met hun ziekte gepaard gaan (Rodriguez et
al. 2008, Norberg et al. 2010, Bekelman et al. 2011). Andere gerapporteerde
symptomen zijn angina pectoris, vochtophoping met zwellingen of gewichtstoename,
onregelmatig hartritme, pijn, duizeligheid, geheugenproblemen en chronische hoest
(Rodriguez et al. 2008).
Er werd helaas geen studie teruggevonden die beschrijft hoe hartfalenpatiënten dyspnoe
ervaren en wat dit met zich meebrengt. Bijgevolg zal verder enkel dieper op
vermoeidheid ingegaan worden.
Vermoeidheid en verminderde activiteit zijn klachten die zeer vaak gerapporteerd
worden bij patiënten met chronisch hartfalen. Oudere leeftijd in combinatie met de
chroniciteit van de ziekte worden als meest bepalende factoren voor de mate van
vermoeidheid aangehaald (Norberg et al. 2010).
Vermoeidheid blijkt niet noodzakelijk gerelateerd te zijn aan een bepaalde taak of
activiteit. Participanten rapporteren te leren luisteren naar hun lichaam en om dag per
dag te leven. Het belang van plannen wordt aangehaald, om zo tijd optimaal te kunnen
benutten en de impact van vermoeidheid zo laag mogelijk te kunnen houden (Jones et
al. 2012).
De hartfalenpatiënt blijkt echter vaak op onbegrip te stuiten vanuit de omgeving
aangezien de sterk variërende vermoeidheid resulteert in niet ingeloste verwachtingen.
Ook het vervullen van rollen komt in het gedrang wat onder andere leidt tot jobverlies,
moeilijkheden met betrekking tot huishoudelijke taken, rijden, het organiseren van
feesten en het vervullen van de grootouderrol (Jones et al. 2012).
-
17
Dit heeft vaak ook tot gevolg dat relaties oppervlakkiger worden, waarbij de patiënt
alleen blijft in de confrontatie met zijn sterfelijkheid (Jones et al. 2012).
Mensen met hartfalen ervaren vermoeidheid als een element dat hun wereld verkleint.
Enerzijds leidt vermoeidheid ertoe dat mensen hun eigen identiteit herzien en hun leven
leiden met de zaken die ze kunnen. Anderzijds wordt een gevoel gerapporteerd te leven
in een zeer beperkte wereld waarbij een negatieve invloed speelt op levenskwaliteit,
productiviteit en eigenwaarde (Jones et al. 2012).
Bijwerkingen van medicatie
In de studie van De Smedt, Jaarsma, Ranchor, Van der Meer, Groenier, Haaijer-
Ruskamp et al. (2012) wordt beschreven dat de meeste patiënten bijwerkingen van
medicatie ervaren als een chronisch probleem. Dit veroorzaakt bij 40% van de
participanten in deze studie gevoelens van angst en depressie. Het gaat over medicatie
zoals diuretica, anticoagulantia, antihypertensiva, nitraten en andere. De meest
beschreven bijwerkingen hierbij zijn droge mond, vermoeidheid en impotentie.
Sommigen bleken geneigd te zijn hun medicatie te stoppen wanneer de symptomen
onder controle waren, waardoor deze terug opdoken (Rodriguez et al. 2008).
Verminderde zelfredzaamheid
Hartfalen brengt door de eerder gerapporteerde symptomen een verminderde
zelfredzaamheid en bijgevolg een hoge afhankelijkheid met zich mee (Norberg et al.
2008, Rodriguez et al. 2008, Norberg et al. 2010). Participanten met NYHA-
classificatie III en IV blijken significant meer afhankelijk te zijn van anderen bij het
winkelen (p= 0.010), koken (p= 0.022) en poetsen (p=0.010). Ook leeftijd blijkt een rol
te spelen. Ouderen met hartfalen ervaren vaker problemen zoals stappen, de trap
opgaan, gewicht optillen en dragen. Winkelen en poetsen brengt de hoogste
afhankelijkheid met zich mee, aangezien hierbij deze verschillende acties aan bod
komen (Norberg et al. 2008).
In de studie van Sundin, Bruce en Barremo (2010) bleek afhankelijkheid van de
goodwill en hulp van anderen bij oudere vrouwen veel frustratie met zich mee te
brengen.
-
18
Ze blijken zich ook zorgen te maken over de progressieve achteruitgang van hun
algemene toestand, waarbij de belasting van anderen in de toekomst verder zal
toenemen. Deze zorgen gaan gepaard met schuldgevoelens en schaamte wegens de
angst om een last te vormen voor anderen (Norberg et al. 2008, Rodriguez et al. 2008).
Dit heeft soms tot gevolg dat de hartfalenpatiënt probeert om er gezonder uit te zien en
minder hulp te vragen dan dat eigenlijk nodig is (Sundin et al. 2010).
Beperkingen (aanvaarden)
Bij ouderen met hartfalen blijkt uit de studie van Weierbach, Glick en Lyder (2011) de
wens om thuis te kunnen blijven centraal te staan. Participanten rapporteren het streven
naar een zo groot mogelijke zelfstandigheid, maar ze zijn zich ook bewust van hun
beperkingen en accepteren hierbij hulp van anderen om toch zelfstandig en thuis te
kunnen blijven.
Daarnaast rapporteren mensen met hartfalen een groot verlies van sociale connecties,
zoals verlies van vrienden, hobby’s en soms ook het verlies van hun huis doordat de
afhankelijkheid zeer sterk is toegenomen. Voor sommigen blijkt dit verlies een
belangrijke factor om te zeggen dat het leven geen zin meer had. Anderen daarentegen,
erkennen dat het leven zoals ze het kenden voor de diagnose van hartfalen, eindigde. Zij
blijken te proberen om hun verliezen op te vangen door ze te vervangen door andere
activiteiten of interesses. Dit gevoel van controle, door hierover zelf beslissingen te
kunnen nemen, blijkt een belangrijk verschil te maken in de impact van hartfalen op het
dagelijkse leven (Waterworth & Jorgensen 2009).
1.3.1.2 Verwachtingen van de zorgverlening
Wanneer gepeild wordt naar de hulpverlening na ontslag uit het ziekenhuis, wordt
ontgoocheling vaak vermeld door de hartfalenpatiënt. Voorbeelden die hierbij
aangehaald worden zijn onder andere lange wachttijden wat als zeer vermoeiend wordt
ervaren, onduidelijke adviezen wat leidt tot heropnames en tegenstrijdige informatie van
verschillende disciplines wat verwarring met zich meebrengt. Dit leidt tot woede en
teleurstelling (Weierbach et al. 2011).
-
19
Hartfalenpatiënten en hun familie uiten de nood aan ondersteuning bij de aanpassingen
aan de beperkingen die hartfalen met zich meebrengt en het verdere verloop van de
ziekte. Hierbij wordt de vraag naar het betrekken van de familie in de zorg en een
teamgerichte aanpak vermeld. Naast ondersteuning wordt ook de nood aan
vermindering van symptomen gerapporteerd om ervoor te zorgen dat de patiënt
comfortabel is (Bekelman et al. 2011). Het gaat vooral over problemen zoals dyspnoe,
oedemen in de benen die een negatieve invloed hebben op de mobiliteit en
vermoeidheid (Waterworth & Jorgensen 2009). Ook psychosociale ondersteuning door
professionelen blijkt gewenst en wordt over het algemeen als positief ervaren
(Bekelman et al. 2011).
De vraag naar continuïteit in de hulpverlening komt in drie onderzoeken sterk naar voor,
aangezien dit het mogelijk maakt om met de hulpverlener een band op te bouwen
(Waterworth & Jorgensen 2009, Sundin et al. 2010, Bekelman et al. 2011). Dit geeft de
ervaring dat de patiënt als persoon telt en niet enkel de ziekte, wat zorgt voor een gevoel
van veiligheid en ondersteuning. Participanten rapporteren het belangrijk te vinden om
eerlijke, duidelijke en verstaanbare informatie te verkrijgen rond hun ziektetoestand en
wensen betrokken te worden in de zorgverlening die voor hen op punt gesteld wordt.
Dit geeft wederom een gevoel van veiligheid en controle. Continuïteit in de
hulpverlening maakt het ook duidelijk wie er gecontacteerd moet worden bij vragen of
problemen, wat de perceptie van eenzaamheid voorkomt (Sundin et al. 2010, Bekelman
et al. 2011, Gerlich et al. 2012).
In de studie van Sundin et al. (2010) komt naar voor dat oudere vrouwen de
ondersteuning van hulpverleners zien als een manier om toch onafhankelijk te kunnen
blijven, wat zorgt voor het bewaren van de eigenwaarde en het zelfvertrouwen.
1.3.1.3 Sociaal netwerk
Een sociaal netwerk blijkt zeer belangrijk te zijn in de zorg rond de hartfalenpatiënt.
Zowel voor de mantelzorgers die op deze manier de zorg kunnen verdelen en verlichten,
als ook om emotionele ondersteuning te bieden aan de patiënt. Toch blijkt dit niet
evident. In vorige paragrafen werd al weergegeven dat hartfalen een grote impact heeft
op het sociaal contact van de patiënten (Weierbach et al. 2011).
-
20
Sociale activiteiten van de hartfalenpatiënt nemen namelijk vaak af ten gevolge van hun
ziekte. Dit omdat vermoeidheid zeer vaak en in grote mate voorkomt, waardoor het
moeilijk wordt om contacten met vrienden te onderhouden. Communicatie wordt
dikwijls beschreven als moeilijk, omdat patiënten willen vermijden dat ze een last
worden voor anderen. Om deze reden wordt door sommigen geprobeerd zich sterker te
tonen dan dat ze in werkelijkheid zijn (Gerlich et al. 2012). Dit heeft mogelijk tot
gevolg dat harfalenpatiënten zich eenzaam voelen en alleen blijven in het dragen van
hun ziekte (Sundin et al. 2010).
1.3.1.4 Omgaan met onzekerheid
Hartfalenpatiënten zijn zich bewust van de chroniciteit en de progressieve achteruitgang
van hun aandoening. Onzekerheid is een gevoel dat hierbij frequent gerapporteerd
wordt, zowel over het omgaan met het nu als met de toekomst. Voor sommigen blijkt
meer informatie vergaren een belangrijke manier om met de onzekerheid over de
toekomst te kunnen omgaan. Anderen ervaren meer steun aan hun geloof of sociaal
netwerk. Wat ook een hulp blijkt te zijn, is structuur hebben in het dagelijkse leven wat
leidt tot een gevoel van controle en het, indien mogelijk, minimaliseren van de
achteruitgang (Waterworth & Jorgensen 2009).
Veel hartfalenpatiënten rapporteren een steeds afnemende conditie met min of meer
onverwachte periodes van acute verslechtering die tot hospitalisatie kunnen leiden. In de
studie van Waterworth en Jorgensen (2009) wordt aangehaald dat in episodes van acute
achteruitgang het erkennen van sterfelijkheid meer op de voorgrond komt te liggen.
Men wordt bij een heropname in het ziekenhuis weer geconfronteerd met de
progressieve achteruitgang van het lichaam en de mogelijkheid van overlijden. Wanneer
men denkt aan de toekomst, blijkt in deze studie bij een aantal participanten een gevoel
van hopeloosheid naar boven te komen, het gevoel dat er niets is om naar uit te kijken.
Deze gevoelens blijken minder op de voorgrond te staan wanneer de symptomen weer
onder controle zijn (Waterworth & Jorgensen 2009).
-
21
1.3.2 Hoe wordt met de ziekte omgegaan?
Naast de aanpassingen die hartfalen met zich meebrengt op sociaal vlak en
zelfredzaamheid, is ook zelfmonitoring een belangrijk aspect in het managen van deze
ziekte. Uit de literatuur kwam helaas slechts beperkt naar boven wat dit juist inhoudt. In
dit hoofdstuk wordt voornamelijk verduidelijkt welke aspecten zelfmonitoring
bemoeilijken.
1.3.2.1 Zelfmonitoring
Patiënten rapporteren te begrijpen dat dagelijkse zelfmonitoring (zoals opvolgen van de
bloeddruk en gewicht) en een regelmatige opvolging door hulpverleners essentieel zijn
om hun gezondheid te handhaven. Ook het volgen van een zoutarm dieet hoort bij de
dagelijkse opdracht van de hartfalenpatiënt. Therapietrouw blijkt echter niet altijd
evident te zijn. Geldproblemen of het niet beschikbaar zijn van het aanbevolen voedsel
kunnen een factor zijn waardoor mensen niet in staat zijn hun therapie na te leven, wat
vaak veel frustratie met zich meebrengt (Rodriguez et al. 2008).
Uitstelgedrag om medische hulp te zoeken bij verslechtering komt vaak voor. Dit omdat
hartfalenpatiënten voornamelijk ouderen zijn, die geconfronteerd worden met
multipathologieën. Daardoor blijkt de interpretatie van symptomen heel wat
onzekerheid met zich mee te brengen. Er wordt voornamelijk medische hulp gezocht bij
ademhalings- en slaapproblemen, vermoeidheid, zwelling ter hoogte van de benen of
het lichaam, duizeligheid, pijn, hoest en hartkloppingen (Hedemalm et al. 2008, Lee et
al. 2009).
Verder zullen verschillende determinanten die een invloed hebben op zelfzorg
besproken worden.
-
22
Opleidingsniveau en cognitieve beperkingen
Het opleidingsniveau (p=0.02) en cognitieve beperkingen (p
-
23
Het plannen van activiteiten wordt hierbij als zeer belangrijk omschreven, zodat de tijd
optimaal benut kan worden (Norberg et al. 2010, Jones et al. 2012).
Over de impact van hartfalen op het leven van de patiënt worden verschillende
elementen gerapporteerd. Enerzijds komt het verlies van rollen en sociale contacten naar
voor. Centraal hierbij staan gevoelens van schaamte en de angst om een last te zijn voor
anderen. Hierdoor blijkt de patiënt geneigd om zich sterker voor te doen dan dat hij is,
wat vaak leidt tot eenzaamheid in het dragen van de last die de ziekte met zich
meebrengt. Ook zich zorgen maken over het omgaan met het nu en de toekomst komt
hierbij naar voor aangezien hartfalen een onzeker verloop kent (Waterworth &
Jorgensen 2009, Sundin et al. 2010, Gerlich et al. 2012, Jones et al. 2012).
Anderzijds wordt ook gerapporteerd dat, door de beperkingen die hartfalen met zich
meebrengt, mensen hun identiteit herzien en leven met de zaken die ze kunnen, wat een
gevoel van controle geeft. Ze zijn zich bewust van hun beperkingen en aanvaarden
hierbij ook hulp van anderen, wat in geval van de oudere populatie, kan bijdragen tot zo
lang mogelijk thuis te kunnen blijven (Waterworth & Jorgensen 2009, Weierbach et al.
2011, Jones et al. 2012).
Door hartfalenpatiënten en hun familie wordt de nood aan vroegtijdige, teamgerichte
ondersteuning door hulpverleners aangehaald. Dit omvat begeleiding bij de
aanpassingen die gemaakt moeten worden om de ziekte en bijbehorende beperkingen te
handhaven, als ook de nood aan ondersteuning bij het onzeker verloop van hartfalen.
Bekelman et al. (2011) beveelt naar aanleiding van deze resultaten aan dat (bij
voorkeur) één centrale hulpverlener met een goed inzicht in de hartfalenproblematiek
fungeert als contactpersoon tussen patiënt en familie enerzijds en het multidisciplinair
team anderzijds, om zo de coördinatie en continuïteit van de hulpverlening te
vergemakkelijken.
-
24
De implementatie van een hartfalenverpleegkundige kan rond deze aspecten een hulp
bieden. Hij/zij heeft namelijk een positieve invloed op de continuïteit van de
hulpverlening doordat hij/zij vanaf de diagnose betrokken is bij de zorg rond de patiënt.
Dit suggereert dat hij/zij kan gezien worden als een aanspreekpunt voor de patiënt en
zijn familie, het bekende gezicht waarbij ze altijd terecht kunnen (Banerjee et al. 2010,
Sundin et al. 2010, Bekelman et al. 2011, Gerlich et al. 2012). Doordat de
hartfalenverpleegkundige een band ontwikkelt met de patiënt en zijn familie, is hij/zij
op de hoogte van hun noden en kan hij/zij een multidisciplinaire zorg op punt stellen
waarin de patiënt centraal staat en ook een actieve rol toebedeeld krijgt (Waterworth &
Jorgensen 2009, Bekelman et al. 2011, Gerlich et al. 2012, Paulus et al. 2012).
De resultaten van deze literatuurstudie zijn echter beperkt. Er zijn verschillende
elementen die niet aan bod kwamen en vermoedelijk toch een belangrijke plaats
innemen in de hartfalenproblematiek. Zo was het een meerwaarde geweest om een
inzicht te verwerven in hoe dyspnoe ervaren wordt en wat de impact is van alle
(chronische) gezondheidsvoorschriften op het leven van de patiënt. Het gaat hier
bijvoorbeeld over inname van diuretica, zoutarm dieet, … wat mogelijks ook een
invloed heeft op sociale activiteiten (Rodriguez et al. 2008, Bekelman et al. 2011,
McMurray et al. 2012). Er zal gepoogd worden om hierop een licht te werpen in het
eigen onderzoek.
Uit het literatuuronderzoek blijkt dat de impact van hartfalen voornamelijk bestudeerd
wordt op de oudere populatie met NYHA-classificatie II tot IV. De gemiddelde leeftijd
was in ieder onderzoek hoger dan 60 jaar, met uitzondering van de studie van
Hedemalm et al. (2008) en Jones et al. (2012). Dit was te verwachten, aangezien vanaf
65 jaar hartfalen als de belangrijkste oorzaak van ziekenhuisopname wordt beschreven
(Belgische Cardiologische Liga 2013, Cené et al. 2013). Bij de interpretatie van de
resultaten moet ook rekening gehouden worden met de multipathologieën waarmee
ouderen geconfronteerd worden en wat vermoedelijk ook een rol speelt in hun perceptie
van symptomen, de impact van hartfalen en zijn behandeling als ook de zorgnoden die
zij rapporteren.
-
25
1.5 Conclusie
Uit dit literatuuronderzoek kan geconcludeerd worden dat hartfalen wel degelijk een
grote impact heeft op het leven van de (voornamelijk oudere) patiënt. Verder onderzoek
zal uitwijzen welke meest prangende noden de hartfalenpatiënten in het deelnemende
algemeen ziekenhuis rapporteren en of deze vergelijkbaar zijn met degene beschreven
in dit literatuuronderzoek. Deze inzichten zullen meegenomen worden in het
ontwikkelen van een werkzame zorgverlening waarbij men oog heeft voor een
holistische benadering van de hartfalenpatiënt.
-
26
Deel 2: Onderzoeksmethode
In dit hoofdstuk wordt eerst besproken voor welk onderzoeksdesign gekozen werd en
hoe de gegevens verzameld en geanalyseerd werden in het eigen onderzoek. Daarna
wordt een beeld gegeven over de gekozen steekproef. Als laatste wordt ook stilgestaan
bij de ethische overwegingen en de methodologische kwaliteit.
2.1 Onderzoeksdesign
Om een diepgaand inzicht te verwerven in hoe patiënten hartfalen ervaren en wat dit
voor hen met zich meebrengt, werd gekozen voor een kwalitatief onderzoeksdesign
volgens opvattingen van Grounded Theory. Binnen Grounded Theory staat de
systematische analyse en het begrijpen van beleving, ervaring en betekenisgeving
centraal. Doelstelling is om zo de wereld vanuit het perspectief van de participant te
proberen zien waarbij niet alleen weergegeven wordt wat er gebeurt, maar ook een
verklaring gezocht wordt waarom dit zo is door middel van de ontwikkeling van een
theoretisch kader. (Malterud 2001, Holloway & Wheeler 2011). Gezien de korte duur
van de studie, beperkt dit onderzoek zich echter tot het identificeren van de
belangrijkste concepten en de mogelijke relaties tussen deze concepten (Dierckx de
Casterlé et al. 2012).
2.2 Dataverzameling en -analyse
De dataverzameling werd in een cyclisch proces afgewisseld met de data-analyse vanaf
2 september 2013 tot 3 juni 2014.
Om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvragen werd gekozen voor
dataverzameling door middel van interviews. Met behulp van deze techniek kan
namelijk gepeild worden naar de beleving en betekenisgeving van de participant. Er
werd meer bepaald gekozen voor semi-gestructureerde interviews, aangezien hierdoor
voldoende ruimte gelaten wordt zodat de participant zijn verhaal kan vertellen, maar dat
ook voldoende gestuurd kan worden in de richting van de onderzoeksvragen (Holloway
& Wheeler 2011).
-
27
Er werd vooraf een interviewguide opgesteld met vier hoofdvragen die zeker aan bod
moesten komen (zie bijlage 3). De 15 interviews werden gestart met de vraag “Hoe is
het voor u om met hartfalen te leven?” waardoor de participant zelf kon bepalen
waarover hij het eerst wou hebben (Holloway & Wheeler 2011). De volgorde van de
overige vragen was afhankelijk van het verhaal van de participant. In de loop van het
onderzoek werd de interviewguide aangepast, om zo extra informatie te kunnen
verkrijgen over thema’s die uit eerdere interviews naar boven kwamen. Vragen om de
onvoorspelbaarheid van de ziekte, ondersteuning van anderen en de confrontatie met de
eigen sterfelijkheid in kaart te brengen, werden hier aan toegevoegd. De interviews
duurden gemiddeld 52 minuten en werden op vraag van de participanten, bij hen thuis
(n=14) of in het ziekenhuis (n=1) afgenomen.
Na het interview werd een kort verslag gemaakt over de context van het gesprek en
werden de interviews zo snel mogelijk letterlijk getranscribeerd door de studente-
onderzoekster (Dierckx de Casterlé et al. 2012). Vanuit de transcripten werd verder aan
de slag gegaan bij het analyseproces.
Bij de data-analyse werd QUAGOL (Qualitative Analysis Guide of Leuven) als
hulpmiddel gebruikt om op een betrouwbare manier om te gaan met de grote
hoeveelheid aan interviewdata (Dierckx de Casterlé et al. 2012). QUAGOL is gebaseerd
op de constante comparatieve methode die gehanteerd wordt binnen Grounded Theory.
Het analyseproces wordt hierbij uitgevoerd in twee delen. De hierbij ondernomen
stappen zullen eerst systematisch weergegeven worden, waarna deze verder
verduidelijkt zullen worden.
-
28
Tabel 2: Fases doorlopen binnen het analyseproces op basis van QUAGOL
(Dierckx de Casterlé et al. 2012)
Eerst werd het coderingsproces grondig voorbereid. Dit omvat per interview de
volgende stappen: (1) de transcriptie werd grondig herlezen met als doel een beeld te
krijgen waarover het interview ging en wat er gezegd werd dat relevant is voor de
onderzoeksvragen. Hierbij werden kernwoorden in de transcriptie aangeduid en
indrukken of bedenkingen van de studente-onderzoekster werden zorgvuldig genoteerd.
(2) In de tweede stap werd het interview opnieuw gelezen en weggelegd. Vervolgens
werd geprobeerd om de essentie van het interview in het licht van de onderzoeksvragen
samen te vatten. Dit resulteerde in een kort overzicht van de kerninhoud van het
interview. (3) In deze stap werd afstand genomen van de transcriptie en de
samenvatting. Hierbij werd nagedacht welke data een beeld geven over de essentie van
het interview en deze werden omgezet in concepten. De kernconcepten werden in dit
stadium aangeduid, met als doel een hulpmiddel te zijn bij het identificeren van de
structuur om een antwoord te formuleren op de onderzoeksvragen.
-
29
Deze derde stap wordt binnen de methode van QUAGOL gezien als een belangrijke
voorbereidende en ondersteunende fase bij de vertaling van de data naar concepten. (4)
De vierde stap had als doel de studente-onderzoekster terug te brengen naar de
eigenlijke interviewdata. Op dit moment werd namelijk de transcriptie opnieuw gelezen
met hierbij de concepten uit stap drie in gedachten. Er werd hierbij nagegaan of er
belangrijke concepten zijn die de studente-onderzoekster over het hoofd gezien had en
of de concepten gelinkt konden worden aan de data. Hierdoor werden de concepten
verder aangepast en verfijnd. (5) In dit stadium werden de geformuleerde concepten
verder getest en ontwikkeld door middel van vergelijkingen met de andere interviews
(constante comparatieve methode). Hierdoor konden nieuwe thema’s en hypotheses
ontdekt worden en werd nagegaan of deze ook aanwezig waren in eerdere interviews.
Dit proces werd nauwkeurig geregistreerd door middel van het gebruik van memo’s
(Dierckx de Casterlé et al. 2012).
Hierna werd het eigenlijke coderen gestart. Dit omvatte volgende stappen: (6) Na het
vijfde interview werd een codeboom opgemaakt op basis van de voorgaande stappen in
de voorbereidende fase, waarbij de concepten verschillende niveaus van abstractie
bevatten. Deze codeboom is opgenomen in bijlage 5. Dit werd besproken met de
promotor en copromotor, waarna het coderingsproces van start ging. (7) Hiervoor werd
gebruik gemaakt van het computerprogramma Nvivo 10®. Elke relevante passage in de
interviews werd gelinkt aan een concept uit de codeboom. Wanneer de codeboom de
nodige nuances niet bleek te bezitten om deze passages te vatten, werd deze verder
aangepast. Hierna werd nagedacht welke grote lijnen in ieder interview bleken terug te
komen en hoe deze met elkaar in verband zouden kunnen staan. Dit wordt weergegeven
in bijlage 6. (8) In deze fase werd vertrokken vanuit de codes en de gekoppelde citaten.
Er werd nagegaan of de citaten pasten bij de concepten, of het concept moest aangepast
worden en dergelijke. De concepten werden hierbij verder uitgediept waardoor een
duidelijke omschrijving van de eigenschappen en betekenis ontstond.
-
30
In dit stadium werden de belangrijkste concepten geïdentificeerd, namelijk:
“confrontatie met sterfelijkheid”, “beperkingen”, “coping” en “therapietrouw”, waarbij
“coping” en meer bepaald de subcode “jezelf terug in het leven brengen” als centraal
thema naar voor bleek te komen. De codeboom werd bijgevolg verder aangepast. Dit is
weergegeven in bijlage 7. (9) Vervolgens werd verder ingezoomd op de belangrijkste
concepten. Op basis van het heen en weer gaan tussen de interviews, geformuleerde
memo’s, bestaande theorieën en literatuur werden de concepten verder verrijkt en
ontstond een raamwerk rond het verhaal van de hartfalenpatiënt. Na interview 10 werd
hierover gediscussieerd met de promotor en copromotor, waarna de concepten
herbenoemd werden om een beter beeld te geven over wat er leeft bij de
hartfalenpatiënt. Bijgevolg evolueerden de belangrijkste concepten naar “interferentie
met het dagelijkse leven”, “acceptatie” en “therapietrouw”. Het concept “confrontatie
met sterfelijkheid” bleef onveranderd. Tijdens deze samenkomst werd besloten om bij
de laatste vijf interviews deze concepten verder uit te diepen en niet meer te focussen op
nieuw opduikende thema’s. Hierdoor werd besloten om mensen met NYHA klasse IV te
excluderen uit het onderzoek aangezien zij voordien nog niet geïnterviewd waren en bij
hartfalenpatiënten in dit stadium vermoedelijk andere thema’s naar voor zouden komen,
wat de diepgang van dit onderzoek in het gedrang zou brengen. (10) Na de laatste vijf
interviews werd er systematisch een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvragen,
waarbij de concepten en hun connecties beschreven werden (zie Deel 3: Resultaten).
Hierna werden de interviews nog een laatste maal gelezen om na te gaan of de
resultaten bevestigd konden worden in ieder interview en of er nog gaten konden
vastgesteld worden, waarna overlegd werd met de promotor en copromotor en de
resultaten als kwaliteitscontrole voorgelegd werden aan de betrokken cardiologen en de
hartfalenverpleegkundige (Sandelowski 1993, Dierckx de Casterlé et al. 2012).
2.3 Sampling
De rekrutering van dit onderzoek werd uitgevoerd in de hartfalenkliniek van één
algemeen ziekenhuis, aangezien hier de vraag naar inzicht in de perceptie en noden van
de patiënten geformuleerd werd.
-
31
De studente-onderzoekster is werkzaam op de hartbewaking van dit ziekenhuis.
Bijgevolg werkt zij op deze afdeling samen met de cardiologen die betrokken zijn in dit
onderzoek. Zij is echter niet betrokken in de deelnemende hartfalenkliniek en heeft geen
kennis over de werking van deze hartfalenkliniek.
In het kader van de haalbaarheid van dit onderzoek binnen een masterproef, werd ervoor
gekozen om 15 participanten te selecteren. De participanten werden gerekruteerd door
de hartfalenverpleegkundige en de cardiologen in de hartfalenkliniek. Deze
hulpverleners werden alvorens de studie van start ging, met behulp van een
informatiebrief op de hoogte gebracht over de aard en het doel van het onderzoek.
Aangezien zoals in de inleiding werd beschreven, de cardiologen en
hartfalenverpleegkundige vragende partij waren om dit onderzoek uit te voeren, waren
zij bereid toegang tot hun patiënten te verlenen en mee te werken aan de rekrutering
(Holloway & Wheeler 2011). In de loop van het onderzoek brachten zij patiënten op de
hoogte van de lopende studie en werd nagegaan of patiënten bereid waren om deel te
nemen. In dit geval werden de contactgegevens naar de studente-onderzoekster
doorgemaild en nam zij verder contact op om extra informatie te verschaffen over het
onderzoek en om een datum en plaats vast te leggen om het interview af te nemen.
Volgens de opvattingen van Grounded Theory werd er een theoretical sampling
uitgevoerd. Dit houdt in dat de steekproef nog niet volledig gepland werd bij de start
van het onderzoek. Er werden, op basis van interessante concepten die een licht konden
werpen op de theorievorming, andere karakteristieken gezocht binnen de steekproef in
de loop van het onderzoek (Malterud 2001, Breckenridge & Jones 2009, Holloway &
Wheeler 2011). Bij de zoektocht naar de eerste negen participanten werden de criteria
wilsbekwaam, meerderjarig, gediagnosticeerd met hartfalen en de Nederlandse taal
machtig, gehanteerd. Bij de rekrutering van de laatste zes participanten werd gevraagd
naar meer participanten van het vrouwelijk geslacht om een groter evenwicht op basis
van geslacht te bekomen. Bijkomend werd besloten patiënten met NYHA-klasse IV te
excluderen om meer diepgang in de ondertussen vastgelegde concepten te kunnen
vergaren, zoals eerder beschreven werd in paragraaf 2.2.
-
32
Ook werd gevraagd naar participanten met leefstijladviezen zoals vocht- of
alcoholbeperking of een dieet. De karakteristieken van de participanten worden meer
gedetailleerd weergegeven in tabel 3.
Tabel 3: Karakteristieken van de participanten
N = 15
Leeftijdscategorie
40-50 jaar 3
51-60 jaar 3
61-70 jaar 2
71-80 jaar 7
Geslacht
Man 9
Vrouw 6
Nationaliteit
Belg 15
Andere 0
NYHA-classificatie
II 7
III 8
Gediagnosticeerd sinds
1995-2000 3
2001-2005 1
2006-2010 4
2011-2014 7
Partner
Ja 13
Nee 2
Kinderen
Ja 13
Nee 2
-
33
Samenwonend
Ja 13
Nee 2
Arbeidsstatus
Werkonbekwaam wegens ziekte 6
Herscholing 1
Gepensioneerd 8
2.4 Ethische overwegingen
Bij de opzet van ieder onderzoek uitgevoerd bij mensen, moet er aandacht gegeven
worden aan enkele ethische overwegingen en regels die hierbij van belang zijn
(Holloway & Wheeler 2011). Deze zullen hier verder besproken worden.
Alvorens het onderzoek van start ging, werd er een goedkeuring voor de
onderzoeksopzet van de betrokken Ethische Comités bekomen.
Bij het contact met de participanten werden er ook strikte regels gevolgd. Allereerst
werden enkel wilsbekwame patiënten die aan de vooropgestelde inclusiecriteria
voldeden, geïncludeerd. Alvorens het interview van start ging, werd met iedere
participant het informed consent overlopen (zie bijlage 4). Hierbij werd duidelijk
gemaakt wat het doel van het onderzoek was en dat de participant degene was met de
expertise in zijn situatie en dat de studente-onderzoekster van hem/haar wou leren. Dit
om de participant een gevoel van controle te geven. Er werd ook duidelijk vermeld dat
hij/zij steeds kon weigeren om deel te nemen of de deelname kon stopzetten en dat dit
geen invloed zou hebben op de zorg die hij/zij van hulpverleners werkzaam in het
deelnemende ziekenhuis, in de toekomst krijgt (Holloway & Wheeler 2011).
Aangezien verschillende participanten op de hoogte waren dat de studente-
onderzoekster werkzaam is op de hartbewaking en de cardiologen dus kent, werd
alvorens de interviews van start gingen, sterk de nadruk gelegd op anonimiteit
(Holloway & Wheeler 2011).
-
34
Enkel de studente-onderzoekster is in het bezit van de gegevens van de participanten
gelinkt aan de interviewdata en deze zullen niet bekend gemaakt worden. Er werd ook
duidelijk aangegeven dat, indien passages uit de interviews gebruikt worden in de
resultaten van dit onderzoek, zij geen herkenbare karakteristieken of situaties zullen
bevatten. Hiervoor werd ook toestemming gevraagd (Holloway & Wheeler 2011). Om
te vermijden dat participanten toch geïdentificeerd zouden kunnen worden op basis van
de volgorde waarin zij gerekruteerd zijn, werden ook de volgnummers van de
interviews gewijzigd.
Daarnaast werd er rekening met gehouden dat het afnemen van een interview een
diepgaand effect kan hebben op de participant en hierbij sterke emoties kan uitlokken.
Daarom werd er op het einde van ieder interview een debriefing gehouden waarbij
nagepraat kon worden over het interview en indien nodig, emotionele ondersteuning
werd gegeven (Holloway & Wheeler 2011).
2.5 Methodologische kwaliteit
Binnen kwalitatief onderzoek worden verschillende benaderingen gebruikt en
standpunten aangenomen bij het beoordelen van de kwaliteit van een onderzoek
(Malterud 2001, Lomborg & Kirkewold 2003, Van Zwieten & Willems 2004, Kitto et
al. 2008, Holloway & Wheeler 2011). Centraal blijken de beoordeling van de validiteit
en de betrouwbaarheid te staan (Van Zwieten & Willems 2004, Holloway & Wheeler
2011). Op basis van deze benaderingen worden in deze paragraaf acties weergegeven
die binnen het onderzoek ondernomen werden om de kwaliteit ervan te waarborgen.
Validiteit
Validiteit geeft een kritisch beeld over de opzet van het onderzoek. Dit wordt
onderverdeeld in interne en externe validiteit.
Interne validiteit gaat na of het onderzoek zijn doel bereikt. Met andere woorden, of het
onderzoekt wat het zou moeten onderzoeken. Een vertekening hierbij ontstaat
bijvoorbeeld door het selectief negeren van bepaalde observaties of elementen die de
conclusies tegenspreken (Van Zwieten & Willems 2004, Holloway & Wheeler 2011).
-
35
Om deze situaties te vermijden werd er systematisch te werk gegaan volgens de
methode van QUAGOL (Dierckx de Casterlé et al. 2012).
Ook een membercheck, wat het laten lezen van samenvattingen van de interviewdata of
resultaten door de participanten inhoudt, wordt in de literatuur aangeraden om de
interne validiteit te waarborgen (Van Zwieten & Willems 2004, Holloway & Wheeler
2011). Er blijkt hierbij toch enige voorzichtigheid nodig te zijn, aangezien volgens
Sandelowski (1993) onderzoekers en participanten een andere agenda hebben.
Participanten zijn namelijk eerder geïnteresseerd in hun unieke ervaring, terwijl
onderzoekers eerder verschillende visies op de realiteit willen bekomen waarbij vooral
abstract en theoretischer gedacht wordt. Dit kan leiden tot gevoelens van angst bij
participanten en ethische dilemma’s bij de onderzoeker (Sandelowski 1993). Op basis
van deze visie werd er besloten om de resultaten van dit onderzoek niet voor te leggen
aan de participanten, maar aan de behandelende cardiologen en de
hartfalenverpleegkundige in de hartfalenkliniek. Aangezien zij als derde partij ook op de
hoogte zijn van de impact van de ziekte op het leven van de patiënt, zullen zij kunnen
inschatten of de interpretaties valide zijn.
Externe validiteit geeft een beeld over de mate van generaliseerbaarheid van de
resultaten naar andere situaties. Dit is echter moeilijk te bereiken in kwalitatief
onderzoek, aangezien hier de participanten niet ad random, maar bewust gekozen
worden. In kwalitatief onderzoek wordt daarom eerder gesproken over
transfereerbaarheid in plaats van generaliseerbaarheid, waarbij de ontwikkelde inzichten
ook toepasbaar zijn op vergelijkbare groepen. Om deze reden werden relevante
kenmerken van de onderzochte populatie in het onderzoek vermeld om zo de
bruikbaarheid van de resultaten in andere situaties te kunnen inschatten (Malterud 2001,
Van Zwieten & Willems 2004, Holloway & Wheeler 2011). Deze werden beknopt
weergegeven in de paragraaf 2.3 Sampling.
Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid geeft een kritisch beeld over de uitvoering van het onderzoek en wordt
net als validiteit onderverdeeld in interne en externe betrouwbaarheid.
-
36
Interne betrouwbaarheid geeft een beeld over het risico op vertekening door de invloed
van de individuele onderzoeker op de resultaten (Van Zwieten & Willems 2004).
Onderstaande acties werden ondernomen om de interne betrouwbaarheid te vergroten.
Tijdens het onderzoek hield de studente-onderzoekster een reflectief dagboek bij waarin
stilgestaan werd bij de rol die zij speelde in het onderzoek (Malterud 2001, Kitto et al.
2008, Holloway & Wheeler 2011).
Daarnaast werd bij de dataverzameling gepoogd om rijke data te verkrijgen door zoveel
mogelijk informatie te vergaren over de onderwerpen die de participant aangaf om een
zo volledig mogelijk beeld te kunnen schetsen van de situatie. Dit had als doel dat de
studente-onderzoekster bij de interpretatie van de data zo weinig mogelijk moest
veronderstellen en dus steeds kon terugvallen op de oorspronkelijke data (Holloway &
Wheeler 2011).
Bijkomend werd Nvivo 10® als hulpmiddel bij de data-analyse gebruikt om met de
grote hoeveelheid data om te gaan (Van Zwieten & Willems 2004).
Ook onderzoekerstriangulatie werd in het kader van interne betrouwbaarheid toegepast.
Dit houdt in dat de promotor en copromotor, die ervaren zijn in het uitvoeren van
kwalitatief onderzoek, ook meerdere interviews gelezen hebben en delen van de data
geanalyseerd hebben. Vervolgens werd samen met de studente-onderzoekster
gediscussieerd over de interpretatie ervan. Er werd hierbij aandacht gegeven aan zaken
waar teveel of te weinig op gefocust werd, aan mogelijke bias door de studente-
onderzoekster en dergelijke. Zo werd er bijvoorbeeld aangeraden om meer contact te
maken met de participanten om hun verhaal echt te kunnen horen, werd er opgemerkt
dat er teveel nadruk werd gelegd op het willen begrijpen van het lijden, werd er gezocht
hoe de negativiteit van één bepaald interview gekaderd kon worden en dergelijke.
(Malterud 2001, Kitto et al. 2008, Holloway & Wheeler 2011).
-
37
Externe betrouwbaarheid handelt over de herhaalbaarheid van het onderzoek door
derden. In dit kader werd er een systematische weergave gegeven van de stappen die
ondernomen zijn in het analyseproces in paragraaf 2.2 Dataverzameling en -analyse.
Ook bij de positie van de studente-onderzoekster werd stilgestaan en dit werd
weergegeven in vorige paragrafen. De positie van de studente-onderzoekster zal ook
verder besproken worden in paragraaf 4.4 Beperkingen van het onderzoek. Daarnaast
werd in de literatuur ook aangeraden om de interviewtranscripten beschikbaar te stellen,
maar wegens de beperkte groep hartfalenpatiënten in het deelnemende ziekenhuis, werd
er in dit onderzoek voor gekozen om dit niet te doen om de anonimiteit van de
participanten te kunnen garanderen (Van Zwieten & Willems 2004, Holloway &
Wheeler 2011).
-
38
Deel 3: Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de data-analyse weergegeven. Hierbij zal een
beeld geschetst worden van hoe patiënten hartfalen kunnen beleven, welke impact deze
ziekte op hen kan hebben, hoe ermee omgegaan wordt en welke mogelijke
ondersteuningsbehoeften de hartfalenpatiënten formuleren.
Zoals beschreven in hoofdstuk 2.2, kwamen uit de analyse volgende concepten als
belangrijkste naar voor: confrontatie met sterfelijkheid, interferentie met het dagelijkse
leven, acceptatie en therapietrouw. Centraal in het verhaal van de hartfalenpatiënten
staat het leven leefbaar houden ondanks de angst om te sterven, het moeten loslaten van
rollen en het (al dan niet) volgen van leefstijladviezen. Dit wordt in dit hoofdstuk verder
besproken. Er worden citaten uit de afgenomen interviews in het cursief aan de tekst
toegevoegd om de inhoud ervan te verrijken.
3.1 Confrontatie met sterfelijkheid
In deze paragraaf wordt de ervaring van confrontatie met sterfelijkheid, een
onbetrouwbaar lichaam en onzekerheid besproken. Bijkomend wordt een beeld gegeven
over de gerapporteerde nood aan ondersteuning met betrekking tot deze elementen.
3.1.1 Confrontatie met sterfelijkheid
Participanten geven ten tijde van de diagnose aan acuut geconfronteerd te worden met
de eigen sterfelijkheid. De vaststelling ‘er is een probleem met het hart’ bleek voor de
meerderheid een grote impact te hebben. Deze mensen zien het hart als de motor van het
lichaam en je hebt er maar één.
“het is je hart dat klopt voor leven he” (participant 5)
“iemand die klaagt van rugpijn .. ja, daar kan je niet van sterven zeg ik altijd.”
(participant 11)
Anderen geven aan dat het nog wel mee valt. Zij prijzen zich gelukkig dat het
bijvoorbeeld geen kanker is, want daar raak je volgens hen niet van af. De participanten
die dit vermeldden, bevonden zich in het beginstadium van hartfalen, waarbij de hoop
dat alles terug zal worden zoals voorheen, nog aanwezig is.
-
39
Enkele participanten stellen zich ook de vraag waarom juist zij met deze ziekte
getroffen moeten worden. Deze patiënten zien het hart als emotioneel en kunnen niet
begrijpen waarom zij hartfalen krijgen, want ze hebben zo’n groot hart om iedereen te
helpen. Een gevoel van oneerlijkheid staat bij hen sterk op de voorgrond.
3.1.2 Onbetrouwbaar lichaam
Door alle participanten wordt aangekaart dat het lichaam geen vanzelfsprekende
bondgenoot meer is. Wanneer een te grote activiteit gedaan wordt, er wordt te lang
gewerkt of er worden onvoldoende rustpauzes ingelast, worden patiënten
geconfronteerd met symptomen zoals knagende thoracale pijn, vermoeidheid, dyspnoe
en dergelijke. Door deze symptomen worden zij er regelmatig aan herinnerd dat er iets
mis is met het hart. De oorspronkelijke confrontatie met de eigen sterfelijkheid blijft
hierdoor steeds in het achterhoofd zitten. Met als gevolg dat de meeste participanten
aangeven er zich van bewust te zijn dat zij waarschijnlijk sneller zullen sterven dan
iemand anders.
“Je hebt je ticket al gekregen, er staat alleen nog geen datum op.”
(participant 7)
“Ja, want ik weet al, ik ga vroeger gaan dan iemand anders.” (participant 6)
Met dit bewustzijn wordt verschillend omgegaan. Voor enkele participanten werkt dit
op bepaalde momenten verlammend.
“Ja, dan ga je toch eens eventjes .. toch eens eventjes in de put zitten. Om daar
terug .. dat je zegt allez, wat gebeurt er hier met mij?” (participant 11)
“Dan zeg ik pff, wat zit ik hier nog te doen, ik ben toch dood.” (participant 5)
Er wordt ook regelmatig aangehaald dat er nagedacht wordt over wanneer het niet meer
leefbaar zal zijn, waarbij de angst voor toenemende afhankelijkheid van anderen of de
rest van het leven doorbrengen in de zetel vaak vermeld wordt. Verschillende
participanten zijn dankbaar voor de extra jaren die ze nog krijgen.
“ Ik heb mij eens één keer zat gedronken, dat was op mijn verjaardag. En ik ben
van plan om dat iedere verjaardag opnieuw te doen. Ik ben daar vier-vijf dagen
zo slecht van als iets. Dat is niet gezond voor mijn tikker zelfs denk ik, maar ik
had ook niet verwacht dat er nog een jaar zou bijkomen, dus ieder jaar moet dat
toch eens één keer kunnen.” (participant 7)
-
40
Naarmate de ziekte vordert, blijken voor sommige participanten steeds meer
symptomen op te treden. Hierdoor moeten er noodgedwongen steeds meer activiteiten
losgelaten worden. Er moet dan ook steeds frequenter op controle gegaan worden bij de
cardioloog. De vijftiende participant vertelde hierover dat hij daardoor merkte dat het
ernstig werd. De ervaring van toenemende symptomen ten gevolge van hartfalen en het
steeds meer moeten loslaten van activiteiten, confronteert participanten met een beperkt
toekomstperspectief. Dit toekomstperspectief kan tot gevolg hebben dat er minder zeker
in het leven wordt gestaan. Het kan het gevoel veroorzaken met een tikkende tijdbom te
leven.
“Dat is precies of iemand aan het zagen is aan de poten van je stoel .. traag
maar zeker. En die gaan er ooit vanonder gaan die poten .. Je staat minder
stabiel in het leven, dat heb ik wel.” (participant 7)
3.1.3 Onzekerheid
Deze onzekere toestand, waarbij op ieder moment een ernstige exacerbatie met nefaste
gevolgen op het leven van de hartfalenpatiënt kan optreden, veroorzaakt bij sommige
participanten angst. Ten tijde van de diagnose hebben velen het gevoel gehad door het
oog van de naald gekropen te zijn en ze vrezen dat ze dit op een onverwacht moment
opnieuw moeten meemaken. De elfde participant vertelde hierover dat hij en zijn vrouw
altijd gingen fietsen. Ze hadden de gewoonte dat hij langs de kant van het water reed.
Sinds de diagnose laat hij zijn vrouw langs het water fietsen, uit angst om plots opnieuw
een syncope te doen en in het water te belanden. Participant zeven gaf aan direct alert te
zijn zodra dat hij iets ongewoons gewaar wordt.
“Bij het minste dat je een semi-verstopte neus hebt, of je ademt wat moeilijker
dan ben je daar onmiddellijk alert op. Dan voel je sneller die paniek van vroeger
terug.” (participant 7)
Anderen gaan met de onzekere toestand om door intenser te leven, waarbij er genoten
wordt van de tijd die er is. Er worden bijgevolg weinig toekomstplannen geformuleerd.
-
41
Vele participanten geven ook aan zich zorgen te maken. Ouderen maken zich vooral
zorgen over de zorg voor de partner wanneer zij er niet meer zullen zijn.
“hoe dikwijls denk ik niet … aan mijn vrouw .. ik zeg godverdomme, als dat
mens alleen valt ….” (participant 6)
“Ik wil hier nog wel veel jaren blijven lopen. Dat we elkaar kunnen steunen”
(participant 15)
Jongere deelnemers formuleren eerder zorgen op financieel vlak. De angst om een
uitkering te verliezen staat bij hen sterk op de voorgrond en wordt als het meest
ondraaglijke ervaren. De achtste participant gaf hierbij ook aan op zoek te moeten naar
ander werk aangezien zijn uitkering systematisch verminderd wordt. Onverwachts
optredende symptomen bemoeilijken echter zijn opleiding, aangezien hij deze
regelmatig voor langdurige periodes moet onderbreken.
3.1.4 Nood aan ondersteuning
Ten gevolge van de confrontatie met de eigen sterfelijkheid en de perceptie van
onzekerheid, geven een deel van de participanten aan nood te hebben aan
ondersteuning. Enerzijds door hulpverleners, waarbij door sommigen het belang van
duidelijke informatie over hun pathologie, de behandeling en gevolgen naar voor
gebracht wordt. Ook het kunnen plaatsen van informatie op het internet blijkt belangrijk
om angst te reduceren en om te kunnen gaan met gewaarwordingen. Er werd
aangegeven dat er steeds door hulpverleners tijd genomen wordt om te luisteren en te
antwoorden op vragen, maar dat men vaak niet weet wat gevraagd moet worden.
Bovendien blijkt beschikbaar informatiemateriaal op het internet en in brochures, zeer
gering te zijn. Een participant vergeleek het bestaande materiaal met een soort eerste
hulp bij ongevallen waarbij enkel oppervlakkig weergegeven wordt welke symptomen
mogelijk kunnen optreden. Terwijl toch ook diepgaander vragen spelen zoals wat zijn
de gevolgen van hartfalen en welke impact heeft het op het leven, wat kan je eraan doen
en waarop moet je letten.
Anderen hebben liever niet teveel informatie maar appreciëren wel eerlijke
communicatie waarbij helder aangegeven wordt waar het op staat.
-
42
Ook beschikbaarheid van hulpverleners wordt vaak aangehaald. Participanten
vermelden altijd te kunnen bellen naar de cardioloog of hartfalenverpleegkundige als dit
nodig is. Hierdoor kan kort op de bal gespeeld worden bij problemen. Dit geeft, samen
met de regelmatige opvolging op de consultatie, een gevoel van veiligheid met een
betere gemoedsrust tot gevolg. Participanten vermelden ook een toenemend
zelfvertrouwen omdat zij steeds au serieux genomen worden.
Naast hulpverleners spelen ook familieleden een rol, vooral in het kader van
angstreductie rond het plots optreden van symptomen. Hun aanwezigheid zorgt ervoor
dat patiënten zich zekerder voelen om toch activiteiten te ondernemen.
“Ik ga altijd zwemmen in het zwembad van mijn dochter. En mijn man gaat dan
mee. Want om zo alleen te gaan .. wel, daar heb ik nu een beetje schrik voor.
Vroeger zou ik al eens gezegd hebben ik ga eens zwemmen, maar dat zou ik nu
niet meer doen. Je denkt overal wel bij na moest .. allez ja, nu niet altijd he,
maar van moest er iets gebeuren. Ik heb toch altijd liefst dat er iemand bij is.”
(participant 13)
Daarnaast blijkt het kunnen praten over angsten, zowel met familie als hulpverleners
van belang te zijn om zorgen draagbaar te maken. Toch vinden participanten het ook
belangrijk om eens te kunnen lachen en gewoon een praatje te kunnen maken om de
toestand minder zwaar te maken.
“Dat je eens kan .. Ik kan nog eens lachen. Allez, je moet niet altijd .. triestig zijn
he. Ik vind als er nu een mop is, dan vertel ik een mop.” (participant 5)
3.2 Interferentie met het dagelijkse leven
In deze paragraaf wordt weergegeven hoe hartfalen een invloed heeft op het leven van
patiënten. De grootte van de impact op het dagelijkse leven blijkt de mate van acceptatie
te beïnvloeden (wordt in de volgende paragraaf toegelicht) en omgekeerd. Omdat beide
concepten sterk met elkaar verweven zijn, wordt hier vooral ‘het moeten loslaten’
besproken. Hierbij zal een beeld gegeven worden over de confrontatie met een lichaam
dat niet meer mee wil en hoe dit een impact heeft op rollen die patiënten opnemen en
gewoontes die zij hebben. Bij het concept acceptatie zal weergeven worden hoe de
hartfalenpatiënt met deze grenzen omgaat.
-
43
3.2.1 Confrontatie met symptomen
Participanten geven aan geconfronteerd te worden met uiteenlopende symptomen zoals
vermoeidheid, dyspnoe, concentratieproblemen, verminderd seksueel leven, oedemen
en tremor. De meest vermeldde symptomen zijn vermoeidheid en dyspnoe. Deze zullen
verder besproken worden.
Vermoeidheid wordt door de meeste participanten aangehaald. Opvang van
kleinkinderen en familiefeesten worden als zeer vermoeiend ervaren, waarbij participant
zes aangaf hier niet meer toe in staat te zijn. Bij jongere hartfalenpatiënten wordt vooral
het werk als fysiek zwaar belastend beschreven, waardoor zij noodgedwongen moeten
herscholen of moeten leven van een uitkering.
“ik kwam thuis en ik moest gaan liggen, dan was het gewoon gedaan. Toen had
ik zo wel iets van ja (..) een leven leiden waar ik gewoon ga werken en dan thuis
komen en in de zetel liggen …” (participant 8)
Ook activiteiten zoals huishoudelijke taken die door patiënten worden opgenomen,
moeten ten gevolge van vermoeidheid beperkt, losgelaten of in stukjes afgewerkt
worden.
“Kuisen ja .. ik kan geen emmer oppakken of …. Dan is dat precies of ik heb
honderd meter gelopen.” (participant 10)
“Als ik nu aan het koken ben en het is gedaan en mijn afwas ook, dan ben ik
tevreden dat ik dat gedaan heb, he .. en dan rust ik. Ik kan mijn pompsteen niet
meer kuisen, dan rust ik voor een uur of twee. En dan doe ik de rest.”
(participant 4)
Ook met dyspnoe worden vele hartfalenpatiënten geconfronteerd. De eerste participant
verwoordde het zo: “Het is die adem he. Dat snijdt alles af.” Dit blijkt zowel letterlijk
als figuurlijk zo te zijn. Men heeft letterlijk geen adem meer, maar men wordt hierdoor
ook afgesneden van diverse activiteiten en sociale contacten.
“Als die kortademigheid heel erg werd, dan zat ik hier en dan konden we niet
wandelen. Dan kon je eigenlijk praktisch niets he, want je had geen adem.”
(participant 15)
-
44
Door dyspnoe blijkt het voor sommige participanten ook moeilijk om bijvoorbeeld lang
te praten. Daarnaast komen activiteiten door dyspnoe in het gedrang, zoals geïllustreerd
werd aan de hand van het voorgaande citaat. Enerzijds doordat ten gevolge van dyspnoe
het niet mogelijk is om een activiteit uit te voeren, anderzijds soms ook doordat een
activiteit vermeden wordt wegens de angst dyspnoe uit te lokken. Het optreden van
dyspnoe wordt namelijk als zeer angstaanjagend beschreven.
“dat was precies of ik stikte, dat ik zo naar adem moest happen.”
(participant 10)
“Als je in een volledig normale omgeving zit, en je doet alle bewegingen die je al
heel je leven gewoon bent om te doen. Je ademt in, of er gaat op zijn minst lucht
naar binnen en naar buiten en toch stik je voort. Dat is een onwaarschijnlijk vies
gevoel. Dat is paniek maal 10.” (participant 7)
3.2.2 Impact op het leven
Deze symptomen hebben een belangrijke impact op het leven van de hartfalenpatiënt,
aangezien men niet meer kan doen wat men wil, wat met een verlies van vrijheid en
vanzelfsprekendheid gepaard gaat. Vooral verminderde mobiliteit wordt aangehaald,
wat als gevolg van vermoeidheid en dyspnoe optreedt. Door participanten met NYHA-
klasse III wordt er gerapporteerd enkel langzaam te kunnen wandelen, geen grote
afstanden te kunnen afleggen en regelmatig rustpauzes te moeten nemen. Ook
participanten met NYHA-klasse II vermelden beperkingen, zij het vooral bij activiteiten
zoals fietsen, trappen lopen en dergelijke.
Naast of ten gevolge van verminderde mobiliteit, geeft iedere participant aan
genoodzaakt te zijn om activiteiten of rollen los te laten. Participant 11 vertelt hierover
dat hij gedurende een bepaalde tijd niet mocht rijden met de auto. Bijgevolg reed zijn
kleindochter voor hem, wat voor hem een moeilijk moment was omdat het de
gebruikelijke rollen omkeerde.
Ook het sociaal contact vermindert. Door een beperkte mobiliteit haalde participant 10
aan niet op bezoek te kunnen gaan bij een ziek familielid. Ook niet meer kunnen
deelnemen aan verenigingen ten gevolge van vermoeidheid wordt door verschillende
participanten ervaren als een groot gemis. Participant 9 beschreef dat zij niet meer
deelnam aan groepsactiviteiten uit angst de groep af te remmen.
-
45
Er wordt aangegeven dat men noodgedwongen rollen en activiteiten loslaat omdat het
nu eenmaal niet meer gaat. Bijkomend speelt ook de angst om vroegtijdig te sterven
door het hart teveel te belasten waardoor patiënten ervoor kiezen, of zich eerder moreel
verplicht voelen, om het rustiger aan te doen.
“Ik probeer hier nog zo lang mogelijk te zijn. En dan leg je je daar
gemakkelijker bij neer, dat je zegt van ow, ik zal toch moeten oppassen wat ik
doe.” (participant 5)
Rollen en activiteiten loslaten blijkt echter niet evident. Participant 12 verwoordde het
moeten afbouwen op een zeer duidelijke manier.
“K inderen die passen zich aan. En daar moeten we een voorbeeld aan nemen,
wij moeten ons ook aanpassen. Maar die kinderen zijn nog aan het ontdekken.
Maar wij hebben het gekund. En dat afbouwen, dat is moeilijk.” (participant 12)
Het moeten loslaten gaat ook gepaard met de nodige frustraties. Afbouwen of loslaten is
zo moeilijk omdat hierdoor elementen die plezier en betekenis verschaffen verdwijnen.
Ook het belang van het zich nodig voelen wordt aangehaald. Naast frustraties wordt ook
eenzaamheid vernoemd aangezien het niet te beschrijven valt aan anderen hoe het is om
verplicht te zijn activiteiten af te moeten bouwen.
3.2.3 Onzichtbaarheid
De beperkingen waarmee de hartfalenpatiënten geconfronteerd worden, zijn vaak niet
zichtbaar voor de buitenwereld terwijl deze toch als ernstig en belemmerend ervaren
worden door patiënten zelf. Hierbij rapporteren verschillende participanten een gebrek
aan begrip vanuit de omgeving, wat als zeer frustrerend wordt ervaren. Participant 3
vertelde dat iemand uit het dorp vond dat zij nog geluk had dat het iets aan het hart was.
Kanker zou veel erger geweest zijn. Participant 12 werd naar zijn gevoel ernstig beperkt
in zijn activiteiten ten gevolge van vermoeidheid. Toch werd hem geen parkeerkaart
toegestaan voor personen met een handicap omdat hij nog te goed bevonden werd.
“ Ik heb geprobeerd om aan zo’n kaart te geraken. Maar ik krijg geen .. Ik ben te
goed. Straks gaan ze nog zeggen dat ik terug moet gaan werken .. Ik zou dat
godverdomme graag doen. Als ik maar kon.” (participant 12)
-
46
3.2.4 Onvoorspelbaarheid
De symptomen en hun impact op het dagelijkse leven variëren bij sommigen ook van
dag tot dag. Naast het onzichtbaar zijn van beperkingen, maakt dit het soms moeilijk om
uit te leggen aan anderen dat een bepaalde activiteit (die dag) niet gaat. Particpant 7 gaf
aan onbegrip te proberen beperken door informatie te geven over zijn ziekte. De
onvoorspelbaarheid van het optreden van symptomen maakt het ook moeilijk om
activiteiten te plannen. Participanten die deze situatie aanhaalden, gingen hiermee om
door van dag tot dag te leven en te zorgen voor ondersteunende instrumenten zoals een
elektrische fiets voor de dagen dat het minder gaat.
“Gisteren ging het beter en nu ben ik moe en dan ga ik rusten.” (participant 4)
“Wel, ik probeer zo een beetje te trainen. Als ik aan het fietsen ben, zo even op
mijn pedalen staan en een halve straat verder weer rustig. En als ik een
moeilijkere dag heb, dan ga ik niet op mijn pedalen staan. Of dan kom ik niet
buiten met mijn fiets. Ik heb nu een nieuwe besteld, dat wordt een elektrische. En
als ik dan een goede dag heb, dan geef ik weinig extra elektriciteit bij en moet ik
zelf harder trappen. En ben ik wat meer moe, dan geef ik meer elektriciteit bij.”
(participant 7)
3.2.5 Nood aan ondersteuning
Bij het omgaan met de beperkingen in het dagelijkse leven, rapporteren participanten
voornamelijk nood aan probleemoplossende ondersteuning zoals een poetshulp of
iemand die de boodschappen doet. Dit blijkt echter met diverse moeilijkheden gepaard
te gaan. Enkele participanten lijken namelijk een schaamtegevoel te ervaren. Ze gaven
tijdens het interview namelijk aan dat ze vroeger alles zelfstandig deden en dat ze dus
geen profiteur zijn.
Bijkomend lijkt ook een schuldgevoel te spelen over de impact van de ziekte op de
familie. Participant 13 vertelde hierover dat haar familieleden overdag nog allemaal
werken, dus dat ze pas hulp vraagt als het echt niet anders kan.
Anderen ervaren een toenemend gevoel van afhankelijkheid. Ook de perceptie van
controle neemt af, aangezien er gewacht moet worden tot en of het voor die persoon
past om hulp te bieden en het vaak niet gedaan wordt zoals de patiënt het zou willen.
-
47
Veel participanten streven naar een zo hoog mogelijke zelfredzaamheid, ongeacht de
extra duurtijd die erdoor teweeg gebracht wordt.
“wassen en plassen, strijken, koken, mijn bed opmaken, mezelf wassen en zo dat
kan ik allemaal nog. Maar dat is wel aan mijn tempo, ik zal het zo zeggen. En
dan mag dat een uur, een uur en een half, twee uur duren