Romeo en Julia

19
Romeo en Julia 1 Romeo en Julia In de grijze ochtendnevels verliet Benvolio met stevige stap Verona. Hij hield van een vroege wandeling, als het eerste licht over de velden buiten de stadsmuren kwam aansluipen. Hij keek naar de flarden mist boven het nog grauwe water van de Adige, naar de verspreide hutten en ademende landerijen, en knikte. De geboorte van de zonnige dag zou weer schitterend zijn. Toen hij het wildevijgenbosje ten westen van de stad bereikte, zag hij een gedaante wegglippen in dicht struikgewas. Hij dacht het paarse jasje met opgebolde mouwen te herkennen. Romeo!' riep hij. Ben jij het, Romeo?' Met gebogen hoofd kwam de zoon van graaf Montecchi tevoorschijn. 'Wat doe jij hier zo vroeg, neef?' vroeg Benvolio. `Jij hebt toch altijd een gezonde slaap? Je komt vast niet naar het gefluit van de vogels luisteren!' `Nee,' zei Romeo, `ik luister naar het slaan van mijn onrustige hart.' Zijn stem was donker en melodieus. Hij was teer gebouwd, met toch verwonderlijk volle schouders voor een zestienjarige. Zijn gezicht was fijnbesneden en al haast mannelijk, maar de krullende wimpers boven zijn blauwe ogen gaven er iets zachts aan. `Een onrustig hart? Waarom? Wat zoek je zo vroeg in de velden?' Romeo zuchtte. 'Ik wil mijn tranen mengen met de dauw. Ik wil alleen zijn. Alleen met mijn gevoelens.' ‘Dat kan alleen betekenen dat je weer verliefd bent!' lachte Benvolio. Vol sympathie keek hij naar zijn twee jaar jongere neef. Dit was al zijn derde verliefdheid in korte tijd. Hij deed er altijd zo melodramatisch over dat je moest glimlachen. `Wie is de gelukkige?' `Rosalinde. En ik ben de ongelukkige.' 'Waarom? Wil het niet lukken?' 'Ze kijkt niet naar me om', zei Romeo met een bedrukte stem. `De god van de liefde is een tiran. Het ene ogenblik ben ik in het paradijs, het andere in de woestijn. Soms zit ik vol helder vuur, soms vol duistere rook.' Benvolio kon een lach nauwelijks onderdrukken. Als hij verliefd was, sprak Romeo meestal in de hoofse taal van de ridderromans, die hij zo graag las. Benvolio volgde de vlucht van een vroege torenvalk en dacht na. Hij kende Rosalinde. Een mooi meisje zonder inhoud. Nee, Romeo kon nog niet door de verpakking heen kijken. Hij was aan het rijpen voor de liefde, maar bleef voorlopig steken in kalverliefde. Hij meende verliefd te, zijn op een meisje, maar was eigenlijk verliefd op de roes van verliefdheid. En op zijn eigen droefgeestigheid, die hij als een kasplantje koesterde. Maar hij moest erdoorheen, het zou zijn hart klaarmaken voor de échte liefde. Rosalinde was eigenlijk een schim, een alibi om weke en strelende gevoelens op te wekken. Ooit zou ze vervangen worden door een meisje van vlees en bloed. En dan zouden de vonken eraf vliegen, daar was Benvolio zeker van. Zelf had hij die weg al afgelegd. Een droevig mooie weg vol onrust, opwinding, vage verlangens en dromerige hunkeringen. De onvermijdelijke weg, tegelijk vol schittering en schaduwen. `Ze heeft hel harnas van de kuisheid aangetrokken', zei Romeo somber. `Ik kan haar met geen pijl raken. Ze is ongevoelig voor mijn mooiste woorden. Ik ben levend dood.' Hij plukte een grasspriet en begon erop te kauwen. `Vergeet gewoon aan haar te denken!' zei Benvolio, terwijl hij Romeo een plaagstoot gaf. 'Dan moet je me eerst leren hoe ik kan vergeten te denken.' `Geef je ogen de kost, neef! Die vinden vanzelf wel andere mooie kippetjes!' 'Mijn ogen? Ik ben al dagen blind.' Nu kon Benvolio zijn lach niet meer inhouden. `Kijk om je, heen, Romeo, de wereld is groter dan jezelf. De natuur heelt alle wonden, wist je dat?' De eerste zonnestralen kleurden de ochtendnevels rozig en deden het water van de Adige blauw opglanzen. De vogels in het vijgenbosje gingen triomfantelijk tekeer, en een lichte wind bracht geuren uit de verte aan. `Luister, Romeo', zei Benvolio, terwijl hij een arm om de schouders van zijn vriend legde. `Hoe bestrijd je gif? Met tegengif. Dus hoe bestrijd je een hopeloze verliefdheid? Met een andere verliefdheid. Ik heb een voorstel. Je moet er wel lef voor hebben...' `Lef genoeg,' mompelde Romeo, `maar ik kan er geen hart mee veroveren.' ‘O jawel! Luister, vanavond geven de Capulets, onze aartsvijanden, hun jaarlijks gemaskerd bal. De bloem van de Veronese maagden zal er zijn!' `Aha, Rosalinde dus ook!' `Ja, met veel anderen. Kijk daar eens goed uit je doppen, neef. Misschien merk je dan dat jouw Rosalinde geen zwaan is, maar een kraai. Goed tegengif, begrijp je? Zomaar voor het grijpen!'

Transcript of Romeo en Julia

Page 1: Romeo en Julia

Romeo en Julia 1

Romeo en Julia In de grijze ochtendnevels verliet Benvolio met stevige stap Verona. Hij hield van een vroege wandeling, als het eerste licht over de velden buiten de stadsmuren kwam aansluipen. Hij keek naar de flarden mist boven het nog grauwe water van de Adige, naar de verspreide hutten en ademende landerijen, en knikte. De geboorte van de zonnige dag zou weer schitterend zijn. Toen hij het wildevijgenbosje ten westen van de stad bereikte, zag hij een gedaante wegglippen in dicht struikgewas. Hij dacht het paarse jasje met opgebolde mouwen te herkennen. Romeo!' riep hij. Ben jij het, Romeo?' Met gebogen hoofd kwam de zoon van graaf Montecchi tevoorschijn. 'Wat doe jij hier zo vroeg, neef?' vroeg Benvolio. `Jij hebt toch altijd een gezonde slaap? Je komt vast niet naar het gefluit van de vogels luisteren!' `Nee,' zei Romeo, `ik luister naar het slaan van mijn onrustige hart.' Zijn stem was donker en melodieus. Hij was teer gebouwd, met toch verwonderlijk volle schouders voor een zestienjarige. Zijn gezicht was fijnbesneden en al haast mannelijk, maar de krullende wimpers boven zijn blauwe ogen gaven er iets zachts aan. `Een onrustig hart? Waarom? Wat zoek je zo vroeg in de velden?' Romeo zuchtte. 'Ik wil mijn tranen mengen met de dauw. Ik wil alleen zijn. Alleen met mijn gevoelens.' ‘Dat kan alleen betekenen dat je weer verliefd bent!' lachte Benvolio. Vol sympathie keek hij naar zijn twee jaar jongere neef. Dit was al zijn derde verliefdheid in korte tijd. Hij deed er altijd zo melodramatisch over dat je moest glimlachen. `Wie is de gelukkige?' `Rosalinde. En ik ben de ongelukkige.' 'Waarom? Wil het niet lukken?' 'Ze kijkt niet naar me om', zei Romeo met een bedrukte stem. `De god van de liefde is een tiran. Het ene ogenblik ben ik in het paradijs, het andere in de woestijn. Soms zit ik vol helder vuur, soms vol duistere rook.' Benvolio kon een lach nauwelijks onderdrukken. Als hij verliefd was, sprak Romeo meestal in de hoofse taal van de ridderromans, die hij zo graag las. Benvolio volgde de vlucht van een vroege torenvalk en dacht na. Hij kende Rosalinde. Een mooi meisje zonder inhoud. Nee, Romeo kon nog niet door de verpakking heen kijken. Hij was aan het rijpen voor de liefde, maar bleef voorlopig steken in kalverliefde. Hij meende verliefd te, zijn op een meisje, maar was eigenlijk verliefd op de roes van verliefdheid. En op zijn eigen droefgeestigheid, die hij als een kasplantje koesterde. Maar hij moest erdoorheen, het zou zijn hart klaarmaken voor de échte liefde. Rosalinde was eigenlijk een schim, een alibi om weke en strelende gevoelens op te wekken. Ooit zou ze vervangen worden door een meisje van vlees en bloed. En dan zouden de vonken eraf vliegen, daar was Benvolio zeker van. Zelf had hij die weg al afgelegd. Een droevig mooie weg vol onrust, opwinding, vage verlangens en dromerige hunkeringen. De onvermijdelijke weg, tegelijk vol schittering en schaduwen. `Ze heeft hel harnas van de kuisheid aangetrokken', zei Romeo somber. `Ik kan haar met geen pijl raken. Ze is ongevoelig voor mijn mooiste woorden. Ik ben levend dood.' Hij plukte een grasspriet en begon erop te kauwen. `Vergeet gewoon aan haar te denken!' zei Benvolio, terwijl hij Romeo een plaagstoot gaf. 'Dan moet je me eerst leren hoe ik kan vergeten te denken.' `Geef je ogen de kost, neef! Die vinden vanzelf wel andere mooie kippetjes!' 'Mijn ogen? Ik ben al dagen blind.' Nu kon Benvolio zijn lach niet meer inhouden. `Kijk om je, heen, Romeo, de wereld is groter dan jezelf. De natuur heelt alle wonden, wist je dat?' De eerste zonnestralen kleurden de ochtendnevels rozig en deden het water van de Adige blauw opglanzen. De vogels in het vijgenbosje gingen triomfantelijk tekeer, en een lichte wind bracht geuren uit de verte aan. `Luister, Romeo', zei Benvolio, terwijl hij een arm om de schouders van zijn vriend legde. `Hoe bestrijd je gif? Met tegengif. Dus hoe bestrijd je een hopeloze verliefdheid? Met een andere verliefdheid. Ik heb een voorstel. Je moet er wel lef voor hebben...' `Lef genoeg,' mompelde Romeo, `maar ik kan er geen hart mee veroveren.' ‘O jawel! Luister, vanavond geven de Capulets, onze aartsvijanden, hun jaarlijks gemaskerd bal. De bloem van de Veronese maagden zal er zijn!' `Aha, Rosalinde dus ook!' `Ja, met veel anderen. Kijk daar eens goed uit je doppen, neef. Misschien merk je dan dat jouw Rosalinde geen zwaan is, maar een kraai. Goed tegengif, begrijp je? Zomaar voor het grijpen!'

Page 2: Romeo en Julia

Romeo en Julia 2

Romeo schudde zijn hoofd. `In mijn geval helpt geen tegengif. Maar ik zal met je meegaan. Om Rosalinde treurig vanuit de verte te vereren. O, wat zie ik af!' Benvolio klopte hem bemoedigend op de schouder. `Tot vanavond dan, troosteloze zwerver. Zorg ervoor dat je onherkenbaar vermomd bent, anders krijgen we herrie. En vergeet niet te eten. Ook een gekwelde ziel snakt nu en dan naar een hap.' Glimlachend keek hij Romeo na, die naar het vijgenbosje slenterde. Toen wandelde hij in de stralende morgen de velden in. Almachtig troonde de zon boven Verona. Ze deed de purperen zeilen op de Adige en de fresco's op de gevels van de statige herenhuizen opgloeien. De bronzen deurpanelen van de San Zenokerk flikkerden. Zwierig en los in de schouders liepen de mensen door de straten. Samson en Gregorius, twee wapenknechten van graaf Capulet, voelden het bloed overmoedig in hun aders kloppen. ‘Ik zeg je één ding, Gregorius', zei Samson, terwijl hij de knop van zijn zwaard omklemde. `We laten niet met ons sollen.' `Nee, we zijn geen voetvegen.' `mijn lichaam jeukt. Het wordt tijd dat we de Montecchi's weer eens onze tanden laten zien.' ‘Precies. Onze scherpste tanden. Als we zelfs maar een hond van die graaf zien, kloppen we erop.' `We hakken hem in mootjes. Weer een streepje meer voor de familie Capulet. Bij een vete hoort nu en dan bloed, wat jij?' `Zeker weten, Samson. Om het even welke knecht of maagd van de Montecchi's krijg ik vandaag eronder.' `De maagden zul je wel eronder krijgen', grinnikte Samson. `En ze zullen de punt van je stootwapen voelen tot hij is afgestompt, hé?' Met zwaaiende schouders liepen ze verder, terwijl ze elkaar bleven opjutten. Opeens hield Gregorius zijn vriend tegen. `Hola, die twee kerels in hun helgele borstrokken, dat zijn knechten van de Montecchi's! Zoek ruzie, Samson, ik zal je in de rug dekken.' `Bedoel je: achter mijn rug vertrekken?' `Geen grapjes nu. Actie! Maar denk eraan: hou de wet aan onze kant, laat hen beginnen.' Toen de knechten passeerden, stak Samson zijn duimnagel onder een van zijn snijtanden en trok hem met een knakkend geluid weg. Een meer beledigend gebaar kenden de Veronezen niet. 'Zoek je ruzie, heerschap?' beet de langste van de twee knechten hem onmiddellijk toe. `Ik? Hoezo?' zei Samson met een spottende glimlach. `Ik dien een betere heer dan jullie. Als jullie dát een belediging vinden ...' `Trek je zwaard, bastaard!' schreeuwde de knecht van de Montecchi's. In een mum van tijd waren ze in een hevig gevecht gewikkeld. De zwaardslagen klonken tot ver in de straat, en al vlug kwamen burgers aangelopen. `Weg met de Capulets! Weg met de Montecchi's!' schreeuwden ze. `We zijn jullie eeuwige vete en gevechten kotsbeu! We willen in onze stad in vrede leven. Hou op! Stop ermee!' Een jongeman drong zich haastig door de dreigende kring, die almaar aangroeide, en sloeg de zwaarden van Samson en Gregorius neer. 'Halt, stomkoppen!' riep hij. `Weg die zwaarden! Is er nog niet genoeg bloed gevloeid?' De knechten herkenden Benvolio, de jonge neef van graaf Montecchi, en weken een pas terug. Plotseling wurmde zich een andere jonge kerel binnen de kring: Tybalt, de neef van gravin Capulet. Hij was in de hele stad berucht om zijn onstuimigheid en zijn blufferige trots op zijn familienaam. Hardnekkig probeerde hij de vete tussen de twee beroemde families in stand te houden en waar mogelijk aan te wakkeren. Het leek wel de reden van zijn bestaan. Hij beschouwde zich als het pronkstuk van de familie Capulet, en een Montecchi aan zijn zwaard spietsen, vond hij de hoogste eer. ‘Zo zo,' zei hij met een hooghartige glimlach tegen de knechten van zijn familie, `sinds wanneer vechten jullie met lafbekken en hazenharten? Zal ik een handje helpen?' Langzaam trok hij zijn zwaard, de zon flikkerde op het lemmet Uit de omstanders steeg een dreigend gemor op, maar Tybalt schonk er geen aandacht aan. Hij vestigde zijn koude ogen op Benvolio: `Wel, snoeshaan, ben je klaar om de dood in de ogen te zien?' `Ik wil vrede, zoals alle burgers van Verona', antwoordde Benvolio. `De vete heeft lang genoeg geduurd.' 'Vrede?' siste Tybalt. `Ik haat dat woord, zoals ik alle Montecchi's haat. Naar de hel met jou, lafbek. Kom op!' Met gekromde rug begon hij om Benvolio heen te cirkelen. Opeens weerklonk het geratel van wielen in de gespannen stilte. Vier paarden boorden zich bijna in de dichte kring van toeschouwers. Een paar burgers werden omvergeworpen, en er ontstond tumult. Graaf Capulet, gewaarschuwd door de officier van wacht, sprong uit de

Page 3: Romeo en Julia

Romeo en Julia 3

koets. `Geef me een zwaard!' schreeuwde hij. `Een zwaard?' spotte zijn vrouw achter zijn rug. `Vraag liever een kruk!' Het gelach onder de omstanders verminderde een ogenblik de spanning. Iedereen in Verona wist dat de koele schoonheid met de oude graaf was getrouwd om zijn geld en zijn naam. Ze stond erom bekend dat ze haar man graag in het publiek belachelijk maakte. Haar weerwraak voor een liefdeloos huwelijk. Voor ze de kans kreeg om haar man weer een steek toe te brengen, stopte een tweede koets, bespannen met zes gitzwarte paarden. Iedereen herkende het prachtige rijtuig van graaf Montecchi. Hij verscheen in het openslaande portier, maar een in kant gehulde arm hield hem tegen. `Laat me los!' zei hij kribbig. `Die verdomde Capulets zijn weer bezig!' 'Je zet geen stap in de richting van je aartsvijand', antwoordde een besliste vrouwenstem. De graaf zuchtte. `Benvolio, kom hier!' riep hij. Zijn stem klonk zo gezaghebbend, dat Benvolio zijn zwaard liet zakken en de omstanders uit elkaar weken om hem door te laten. Graaf Capulet volgde alles aandachtig. Met een beweging van zijn arm maakte hij Tybalt duidelijk dat hij zich koest moest houden. `Wie deed de oude vete weer ontvlammen?' vroeg graaf Montecchi streng aan Benvolio. `Spreek op, neef, was jij erbij toen het begon?' ‘De knechten waren al aan het vechten toen ik aankwam', antwoordde Benvolio. `Ik trok mijn zwaard om ze te scheiden. Maar Tybalt begon er zich mee te bemoeien, en toen dreigde het helemaal mis te lopen.' De gravin porde haar man in zijn rug. `Haal onze mensen daar weg', zei ze. `Die onzin heeft lang genoeg geduurd. Laat je niet opjutten door een stelletje jonge heethoofden. Ik weet dat je de vete het liefst wilt begraven. Toe, wees niet zo trots en koppig.' Voor de graaf kon reageren, werd de aandacht getrokken door een prachtig wit paard dat de straat in kwam stormen. De burgers namen meteen eerbiedig hun hoofddeksel af en schoven achteruit: Escalus, de vorst van Verona, een forse man met een wapperende grijze baard, stoof tot bij de koetsen en sprong van zijn paard. Hij vroeg geen uitleg. Met woedende ogen keek hij de graven en hun kemphanen aan. `Onruststokers!' brulde hij opeens. `Blijven jullie op zoek naar het bloed van medeburgers? Moet ik wat gezond verstand in jullie domme hoofden rammen? Gooi die zwaarden weg. Weg ermee, zeg ik, of ik laat jullie in de gevangenis werpen!' De zwaarden kletterden op de plavuizen. De omstanders mompelden goedkeurend. `Capulet en Montecchi, dit is al de derde keer in korte tijd! Ik heb er mijn buik van vol, begrepen? De haat vreet aan jullie harten, ellendelingen!' De vorst was indrukwekkend in zijn woede. Als derde heerser van het roemrijke geslacht Bella Scala werd hij door alle Veronezen geacht. `Als jullie nog één keer de rust van onze stad verstoren, betalen jullie met je dood!' beet hij de twee graven toe. `Capulet, kom mee. Montecchi, zoek me vanmiddag op in het gerechtshof.' Hij keerde zich naar de omstanders `Burgers ga nu rustig naar huis Ik zal de nodige maatregelen treffen, dat beloof ik jullie.' Met een zucht van opluchting verspreidden de mensen zich. Er was geen bloed gevloeid. Rust en vrede was wat ze nodig hadden, anders kon de handel niet bloei-en. Het doortastende optreden van hun vorst zou het gesprek van de dag worden op de markt en in de herbergen. Escalus sprong energiek op zijn paard en galoppeerde weg. Graaf Capulet trok Tybalt mee de koets in en verdween in dezelfde richting, zonder zijn rivaal een blik te gunnen. De ogen van gravin Montecchi zwierven intussen onrustig rond. `Waar is Romeo?' vroeg ze. `Hij heeft toch niet meegevochten?' `Nee', zei Benvolio. `Ik heb hem sinds vanochtend vroeg niet meer gezien. Hij dwaalt ergens rond met glazige ogen.’ `Hij is toch niet verliefd?' `Ik vrees van wel. Op Rosalinde.' ‘Die kip zonder kop?' snoof graaf Montecchi. `Ach, de jongen is zestien', zei de gravin. `Hij voelt iets roeren en weet nog niet goed wát. Gun hem die vage onrust, het is mooi op die leeftijd. Er zullen nog veel Rosalindes volgen. Koetsier, naar huis! Kom met ons mee, Benvolio, anders gebeuren hier toch nog ongelukken.' Luid snuivend zetten de zes zwarte hengsten zich in beweging. Even later was alles weggeëbd, alsof het maar een rimpeling in het water was geweest. En boven Verona troonde almachtig de zon. Honderden kaarsen flonkerden in de grote zaal van het palazzo Capuleti. Fantasierijke kleren, bizarre maskers en hoofddeksels wedijverden in bonte warreling. Boven het geroezemoes zweefde het

Page 4: Romeo en Julia

Romeo en Julia 4

hoge geluid van een klavecimbel. Op een tafel stonden hapjes: duivenborsten vol rode gelei, varkenslapjes in honing, vis in scherpe gele saus, pronkerige taartjes, kersen. Graaf Capulet keek tevreden naar zijn gasten. Dit prachtige feest zou de roem van zijn geslacht nog vergroten. Hij gaf een teken aan een trompettist, die meteen een paar aanstellerige noten blies. In de stilte riep de graaf: `Welkom, heren! Al deze fraaie jonkvrouwen zullen vast geen dansje afslaan, tenzij ze eksterogen hebben. Welkom, welkom. Ooit droeg ik zelf een masker en fluisterde sprookjes in de welgevormde oorschelpjes van jongedames. Maar die tijd is voorbij. Muzikanten, speel! Maak plaats, maak plaats, schuif die tafel opzij! Het bal kan beginnen!' De muziek zette in. Bij de deur deed de wachter een stap opzij om drie nieuwe gasten binnen te laten. `Wat een drukte', zei Romeo. Hij was gekleed als een pelgrim, in een oude pij en met versleten sandalen, als-of hij net van een verre reis terugkeerde. Door het masker en de kap over zijn hoofd was hij onherkenbaar. `Mooi zo, dan vallen we niet op', zei Benvolio. Hij zag eruit als een Turkse emir, in een los zijden pak en met een grote tulband. Een opkrullende valse snor en een smal masker verborgen bijna zijn hele gezicht. Naast hen stond hun springerige vriend Mercutio, een bloedverwant van de vorst. Een levensgenieter en een lacher van het zuiverste water. Hij had zich in de kleren van een hofnar gestoken, compleet met belletjes aan zijn zotskap. `Meisjesdijen en vrouwenhammen, hier komen de rammen!’ grinnikte hij, terwijl hij zich in zijn handen wreef. `Zoveel licht, en ik voel me somber', zei Romeo. `Somber? Ik wil je vrolijk zien dansen, trieste pelgrim!' riep Mercutio, terwijl hij Romeo een stomp in zijn rug gaf. `Nee, ik kan niet bewegen, mijn hart is van lood en drukt me tegen de grond.' `Je bent toch verliefd, zei je? Leen dan Amors vleugeltjes!’ Romeo zuchtte. `Hoe kan ik vliegen? Ik ben gekwetst door de pijl van Amor. En ik heb vannacht een vreselijke droom gehad.' ‘Een droom?' vroeg Benvolio. `Over een onheil dat nog in de sterren hangt.' `Spreek niet in raadsels, kerel', zei Mercutio. `dat heb je precies gedroomd?' Romeo keek hem met duistere ogen aan. `Dat ik veel te vroeg zal sterven.' Mercutio barstte in lachen uit. Hij begon om Romeo heen te dansen. `Ik begrijp het al!' riep hij. `Vrouw Mab, de koningin van de feeën, heeft je vannacht bezocht. Ken je haar niet? Ze is niet groter dan een edelsteen en rijdt met paarden van zonnestofjes over de neuzen van de slapers. Haar wagen is een hazelnoot, bewerkt door Meester Eekhoorn. De spaken zijn van spinnenpoten, de bak van sprinkhanenvleugels, de teugels van manestralen en de zweep van grassprieten. En met dit span teistert ze ‘s nachts het brein van verliefden, want ze is jaloers, zo jaloers! Ze voorspelt rampen, omdat ze zelf het slachtoffer werd van een rampzalige liefde voor een reus! Kom op, kerel, stort je vrolijk op de meisjes en jaag vrouw Mab op de vlucht!' Hij sleurde Romeo en Benvolio mee. Ze zigzagden tussen de mensen door. `Ik laat me liever door de liefde op sleeptouw nemen dan door jou!' riep Romeo geprikkeld. `Hoor ik daar de stem van een Montecchi?' klonk het opeens achter hun rug. Ze draaiden zich om en herkenden Tybalt, hij droeg geen masker. Tybalt deed een stap naar voren en rukte onverwacht het masker van Romeo af. 'Zie je wel?' riep hij woedend. `Het is Montecchi's zoon! Haal mijn zwaard! Hoe durft die kerel ons op ons eigen feest te komen bespotten!' Er ontstond enige deining. Mensen begonnen samen te klonteren en te wijzen. Gealarmeerd door een bediende kwam graaf Capulet haastig toegelopen. `Romeo?' vroeg hij verwonderd. ‘Ja, Romeo, die schurk!' snauwde Tybalt. `Hij komt de draak met ons steken in ons eigen huis! Ik maak hem van kant, verdomme!' Graaf Capulet trok hem haastig opzij. `Blijf kalm, neef, laat Romeo met rust. Heel Verona draagt hem op de handen omdat hij zo'n minzame jongen is. Bederf het feest niet!' `Hij bederft ons feest, niet ik', zei Tybalt nijdig. `Je zult zijn aanwezigheid verdragen, en daarmee uit', siste graaf Capulet, terwijl zijn ogen onrustig heen en weer flitsten. `Geen herrie op mijn feest, begrepen? De vorst heeft me vandaag nog de mantel uitgeveegd over die eeuwige vete. Wie nog iemand van de andere partij doodt, wordt zelf ter dood gebracht, dat is de nieuwe wet. Duidelijk?` ‘Het is een schande dat een Montecchi...' protesteerde Tybalt. `Genoeg, zei ik, of hoor je niet goed?' beet de graaf hem toe. `Als je het niet kunt verdragen, hoepel je maar op!' Evenals graaf Montecchi was hij het beu dat jonge heethoofden de vete in stand wilden houden.

Page 5: Romeo en Julia

Romeo en Julia 5

Met een ruk draaide Tybalt zich van hem weg. `Ooit zal Romeo hiervoor boeten', hoorde Benvolio hem mompelen. De graaf keek Romeo nadenkend aan. `Je bent hier niet echt welkom, dat begrijp je', zei hij. `Zetje masker weer op en blijf niet te lang, wil je?' Romeo knikte. Hij keek de graaf na, en liet toen zijn blik door de zaal dwalen. Plotseling merkte hij een opvallend meisje op. Ze droeg een jurk van zilverig glanzende zijde, met grote geborduurde vogels. Een donkerrood, met baleinen versterkt lijfje gaf een fraaie lijn aan haar borstjes. Haar blonde haar, met gouddraad doorweven, golfde over haar rug. Ze stond tegen een zuil van roze marmer geleund en speelde met een gouden halskettinkje. ‘Wie is dat?' vroeg Romeo ademloos. `Geen idee', antwoordden zijn vrienden. `Ze doet de fakkels om zich heen feller glanzen', fluisterde Romeo. `Ze schittert als een juweel aan de oorlel van een Moor. Een witte duif onder kraaien.' `Ik dacht dat je voor Rosalinde was gekomen?' lachte Benvolio, met een knipoog naar Mercutio. Romeo antwoordde niet. Hij liet zijn vrienden in de steek en liep naar het meisje. Even aarzelde hij, toen ging hij resoluut voor haar staan. `Mag ik deze dans van u?' vroeg hij met een galante buiging. `Sinds wanneer dansen vermoeide pelgrims?' vroeg ze licht spottend, maar meteen stak ze hem haar hand toe. Hij kuste die onverwacht. ‘Dienen de lippen van een heilige niet om een vroom gebed uit te spreken?' vroeg ze met een glimlach. Romeo keek in haar goudgespikkelde ogen, en het was of er iets in zijn borst versplinterde. Zijn lichaam werd warm, met flikkeringen in duistere hoeken. Hij danste, en voor het eerst in zijn leven begon de wereld te zweven. Hij had al een paar jaren vol duizeling en schittering en vage verlangens achter de rug, en nu had hij opeens het onverklaarbare gevoel dat hij aan het einde van zijn zoektocht was gekomen. `Je lippen zijn meisjesachtig', zei ze. Ze keek hem ernststig aan, trok even zijn masker weg en knikte. Alsof ze iets herkende dat ze zocht. Toen legde ze haar hoofd legen zijn schouder en zong zacht een paar woorden op de melodie van de muzikanten. O God, adem en wind tegelijk, dacht Romeo. Ze dansten, en het was of de zaal van ogenblik tot ogenblik ruimer werd. Romeo voelde een hartverscheurende tederheid in zich groeien. Julia voelde dat ze deel uitmaakte van een wonder dat zo groot was om erover na te denken. Ze dansten en dansten en keken elkaar aan en wisten dal ze stilzwijgend een heel oud en tegelijk nieuw verbond sloten. Hulpeloos en toch sterk zweefden ze op een melodie die iets van de eeuwigheid in zich droeg. Ze ontwaakten toen een dikke vrouw het meisje aan een arm trok. `Julia, je moeder wil je nu meteen spreken.' Julia glimlachte verontschuldigend naar Romeo. `Tot zo dadelijk, pelgrim', zei ze. `Stel je volgende reis nog even uit, wil je?' Romeo knikte sprakeloos. `Wat een knappe jongedame al, hè, al is ze nog maar net veertien', zei de vrouw, terwijl ze Julia nakeek. `Ken je haar?' vroeg Romeo. `Of ik haar ken? Dat mag u wel zeggen, ja. Ik ben haar voedster geweest. Ze heeft aan mijn borst gehangen, begrijpt u? Zij en mijn Suzy - God hebbe haar ziel - waren even oud. Een dametje dat weet wat ze wil, hoor, die Julia. Toen ze nog maar drie was, dribbelde ze al door het hele huis. Ik herinner me hoe ze opeens pal voorover viel. Een knots van een buil op haar voorhoofd. Toen pakte mijn man - God hebbe zijn ziel, hij is vast in de hemel - haar op en zei: "Val je pal op je gezicht? Als je groot en wijs wordt, val je wel achterover, is het niet, mijn kind?" En, wel, bij alle heiligen, het schaapje hield opeens op met huilen en zei: "Ja!" Ik zweer het, bij de vier tanden die ik nog heb: ze had een buil als een kippenei en huilde akelig, maar ze hield opeens op en zei: "Ja!" Drie jaar was ze! Sterk, hè?’ Glunderend keek ze Romeo aan. Haar pientere oogjes zwommen in het vet en haar hangwangen trilden licht. `Ze was de mooiste zuigeling die ik ooit heb gezoogd', babbelde ze voort. `Ik hoop dat ik lang genoeg mag leven om haar bruiloft mee te maken. Ze is als een pleegkind voor mij, begrijpt u? Ik woon bij hen in, ik ben maar een arme, simpele weduwe. Maar ik hou van haar als een moeder, ze vertelt me alles en...' "Wie is ze eigenlijk?' onderbrak Romeo ongeduldig haar getater. `Als jij haar voedster bent geweest, is ze vast van adel.' `Van adel? Dat mag u wel zeggen, ja. Ze is het enige kind van graaf Capulet.' Het was of Romeo een stomp in zijn maag kreeg. `Kijk,' wees de voedster opgewekt, `ze danst met graaf Paris, haar toekomstige echtgenoot.

Page 6: Romeo en Julia

Romeo en Julia 6

Tenminste als haar ouders hun zin kunnen doordrijven. Zij willen Julia aan graaf Paris koppelen. Een goede partij, daar niet van. Familie van vorst Escalus en stinkend rijk. Daar, hoe zal ik het zeggen, hij is een man van was. ridderlijk, dat wel. En eerlijk. Spreekt altijd het juiste woord en laat zich nooit door zijn gevoelens meeslepen. Een echte heer, maar, eh, van was, hè. Geen pit. Een beetje koel tussen de billen, vrees ik. Ik weet niet of Julia hem wel lust. Maar als haar vader het zo wil, zal ze weinig keus hebben. Vaders wil is wet, hè? Hoewel, ze heeft een eigen willetje, mijn Julia. Het kan nog spannend worden. En...' Romeo draaide zich bruusk om, hij wilde niets meer horen. Zweetdruppels liepen achter zijn masker en prikten in zijn ogen. Een wee gevoel doortrok zijn maag, hij voelde een lichte duizeling opkomen. Hij vloekte binnensmonds. In een onweerstaanbare flits was hij verliefd geworden op de dochter van zijn erfvijand, die bovendien al beloofd was aan een ander! Bleek kwam hij bij zijn vrienden aan. `Wat een sip gezicht!' riep Mercutio. `Rosalinde nog altijd niet gezien, oorwurm?' `Rosalinde bestaat niet meer', mompelde Romeo. `Ik wil hier weg.' En zonder uitleg te geven, verliet hij de feestzaal. Even later klampte Julia haar voedster aan. `Angelica, wie was die pelgrim met wie ik heb gedanst?' vroeg ze. 'Waar is hij?' Angelica zuchtte. `Ik heb net zijn naam horen fluisteren, lieve Julia. Het is Romeo, een Montecchi. De enige zoon van de gezworen vijand van je vader.' Julia sloeg haar hand voor haar mond en kreunde. Toen Romeo buiten stond, overviel hem een onbekend verdriet. Julia was binnen, onbereikbaar achter muren. Hij had het gevoel dat ze iets van hem daar gehouden had, iets dat diep in hem had gezeten en warm en kloppend was. In de plaats was onrust gekomen. Hij voelde dat hij geen keus had. Met een sprong klampte hij zich aan de bovenkant van de tuinmuur vast, trok er zich overheen en plofte in een struik. Net op dat ogenblik kwamen Benvolio en Mercutio buiten. `Hij is naar huis, hij wil als een zielenpoot in bed kruipen’, zei Mercutio. `Nee! Ik zag hem net over de tuinmuur klimmen!' zei Benvolio. `Hé, Romeo!' riep Mercutio. 'Waar ben je, dolleman? Sta je met glazige ogen te staren onder een boom? Zit je te zuchten? Of te filosoferen over de trillende heupen van Rosalinde? Kom tevoorschijn, kerel! We brengen je naar huis, daar kun je de hele nacht naar hartelust wentelen en kreunen!' Romeo reageerde niet. Hij kon zijn twee vrienden niet gebruiken bij zijn plan. `Hij geeft geen kik', zei Mercutio. `Hij heeft zich diep in de duisternis verstopt', lachte Benvolio. `Zijn liefde is blind en past dus bij het donker.' `Hij zit onder een mispelboom en hoopt dat zijn geliefde hem als een rijpe vrucht in de schoot valt', grinnikte Mercutio. Hij zette zijn handen aan zijn mond. `Hé, Romeo! Zij een rijpe mispel, jij een winterpeer! Goedenacht daar in je tuinbed! Morgenochtend is alles aan jou stijf wat niet stijf moet zijn!` Lachend trok hij Benvolio mee. Roerloos stond Romeo tegen de stam van een es. Wie nooit een wond heeft gevoeld, spot met de pijn, dacht hij mistroostig. Hij keek strak naar de ramen op de eerste verdieping. Ergens moesten in de loop van de late avond kaarsen gaan branden. Licht waarin de opwindende gestalte van Julia zou bewegen zoals nog nooit een vrouw had bewogen. Hij had geduld. Hij voelde dat het échte leven pas begon bij een bodemloos verlangen. Een hele tijd staarde hij naar de grond. Toen hij weer opkeek, lichtten de kaarsen van een kandelaar op achter de dubbele raamdeur van een balkon. De deur zwaaide open, en Julia stapte het balkon op. Ze rekte zich uit en keek naar de maan. Het licht van de kaarsvlammen omgaf haar gestalte met een zacht aureool. Romeo keek er als versteend naar. Dit was het geheimzinnigste en meest aanlokkelijke wat hij ooit had gezien. Zij is de zon en maakt de afgunstige maan bleek van verdriet, dacht hij. Mijn liefste. Mijn allerliefste. Kijk hoe ze haar wang laat rusten op haar hand. Was ik nu maar een handschoen. Opeens meende hij haar te horen praten. Onder de dekking van hoge struiken, cipressen en wilde perzikbomen sloop hij naar het balkon. `...verdrietig. Waarom ben jij juist Romeo?' hoorde hij. `Verloochen je familie, weiger je naam. En wil je niet, geef me dan je liefde, dan houd ik op een Capulet te zijn. Alleen onze namen zijn vijanden van elkaar. Maar wat is een naam? Als een roos anders zou heten, zou ze nog net zo lieflijk geuren. Leg je naam af, Romeo, hij is geen deel van jezelf en neem mij in de plaats.' `Met heel mijn hart', zei Romeo, terwijl hij in het volle maanlicht stapte. Geschrokken week Julia een stap terug. `Wie ben jij, vreemdeling?' fluisterde ze. `Heb je mijn

Page 7: Romeo en Julia

Romeo en Julia 7

geheim afgeluisterd?' `Ik wás Romeo Montecchi, maar omdat mijn naam jouw vijand is, heb ik hem afgezworen.' ‘Hoe kom je hier? Ga alsjeblieft weg, Romeo. Als mijn familie je hier vindt, betekent dat jouw dood!' "Jouw ogen zijn voor mij gevaarlijker dan twintig van hun zwaarden, Julia. En als jij niet van me houdt, mogen ze me vinden.' Julia zuchtte. `Je bent zo lief', zei ze. `Wat overkomt me? God, wat overkomt me?' `De liefde', antwoordde Romeo. Ze keken naar elkaar, en voelden allebei de nabijheid van de eindeloze rivier. Weerloos waren ze, en zo wilden ze het. Julia boog zich over de rand van het balkon. `Mijn liefde is te plots, te heftig, te zeer als een bliksem', zei ze, met een treurige ondertoon in haar stem. `Ik begrijp er niets meer van. Het is roekeloos. Ik ben bang.' `Niet bang zijn, lieveling', zei Romeo. `We vinden een uitweg. Echte liefde vindt altijd een uitweg. Omdat het het machtigste gevoel op de hele wereld is.' Opeens verstrakte Julia. `Ik hoor iets', fluisterde ze gejaagd. `Tot ziens, Romeo... hoop ik...' `Julia, duifje!' riep iemand achter haar rug. Romeo herkende de stem van de voedster. Hij keek toe hoe Julia verdween en ging toen in de schaduw van een struik staan. Opeens voelde hij zich troosteloos. Om lief te hebben moet je met z'n tweeën zijn, dat is zo droevig aan liefhebben, dacht hij. Besluiteloos wiegde hij heen en weer, hij sloeg zijn armen om zijn schouders, als wilde hij zichzelf troosten. Plotseling ging de raamdeur weer open. `Romeo, ben je er nog? O, goddank. Luister, liefste. Ik zie maar één uitweg: we moeten iedereen te snel af zijn. Morgen stuur ik iemand naar je toe. Als je met me wilt trouwen, laat me dan weten waar en wanneer. En dan volg ik je als mijn man, door de hele wereld.' Romeo kreunde zacht. Voor het eerst in zijn leven sprak hij met iemand die hij helemáál wilde leren kennen, met huid en haar en alle vezels. Geest, hart én bloed wilde hij hebben. En geven. `Julia toch, waar blijf je?' klonk de stem van de voedster. `Ik kom zo dadelijk, Angelica! - Maar meen je het niet oprecht, Romeo, dan...' `Julia! Je hebt je nachtrust nodig, bloempje!' riep Angelica. `Ik kom!' `Stuur je bode rond negen uur', zei Romeo haastig. `O, kon ik nu maar bij je blijven. Als een vogeltje aan een zijden draad, zolang die draad maar in jouw hand ligt.' `Nee, nee, dan knuffelde ik je zeker dood!' zei Julia. `Ga nu, lieveling, slaap wel en duizend, duizend keer goedenacht.' Ze verdween en sloot de raamdeur achter zich. Nadenkend keek ze Angelica aan, die net met lakens de kamer binnenkwam. `Wat is er?' vroeg de voedster verwonderd. `Je lijkt opeens een stuk ouder geworden.' `Ja', zei Julia. Precies zo voelde ze het zelf aan. ‘Hoezo? Wat is er gebeurd?' `Een wonder. Morgenochtend vertel ik je alles, Angelica. Laat me nu alleen, wil je?' Intussen sloop Romeo naar de muur, hees er zich overheen en verdween in de stille nacht. Hij liep door een doolhof van ongeplaveide straatjes, met rode lampions voor de Mariabeeldjes op de hoeken. Soms struikelde hij over een hoopje puin, maar hij voelde de pijn van zijn geschaafde knieën niet. Plotseling doemde de reusachtige dubbele rij rondbogen van het oude Romeinse amfitheater voor hem op. Gedachteloos liep hij de ruïne in, ging op een van de vele zitrijen liggen en liet zich door het maanlicht overgieten. Hij wilde niet nadenken, hij wilde voelen en dromen. Hier was een hogere macht aan het werk. Een macht die hij maar willoos hoefde te gehoorzamen om gelukkig te worden. Pas toen de aarzelende ochtend het bleekroze marmer van het amfitheater deed oplichten, stond hij op en liep weer de stad in. In nissen naast gesloten luiken zaten nog vogels weggedoken. De torens van de stadsmuren staken donker af tegen de verblekende hemel. Er kwam al rook uit sommige ramen. Uit een smederij klonken hamerslagen, en de wasem van versgebakken brood drong in zijn neus. De eerste boerinnen op muilezels dreven hun kudde geiten naar de veemarkt. Romeo wandelde in alle rust. Hij wist wat hij wilde. Weg die ziekelijke melancholie. Een ongekende vitaliteit doorstroomde hem, zijn geest werkte vlug en zeker. Hij wist naar wie hij nu moest gaan. In het vroege ochtendlicht bewoog een bruine vlek door de tuin van het klooster. Broeder Lorenzo was met zijn korf op pad om kruiden en planten te plukken. Hij wist precies welke genezende én verwoestende krachten erin scholen, aan welke je alleen mocht ruiken en van welke je ook

Page 8: Romeo en Julia

Romeo en Julia 8

mocht proeven. Moordend gif en medicijn liggen in de natuur soms heel dicht bij elkaar, dacht hij; in de mens trouwens ook. Hij wreef over zijn pijnlijke rug en keek naar de rozige wolken aan de horizon. Ik moet de kruiden geplukt bebben voor de zon de nachtdauw heeft opgedronken, dacht hij. `Goedemorgen, broeder!' klonk het achter zijn rug. De monnik herkende de jeugdige, volle klank. ‘Romeo, al zo vroeg uit de veren?' riep hij verrast. Hij keek Romeo oplettend aan. `Onrust? Verdriet?' vroeg hij. ‘Jij kijkt dwars door iemand heen, broeder Lorenzo', zei Romeo met een kleur. `Ik heb de nacht niet in mijn bed doorgebracht.' `Was je bij Rosalinde?' vroeg de broeder met een glimlach. `Nee, die naam is uitgewist... eh... ik was op het feest van de Capulets en... hun dochter, Julia... nou ja... we houden van elkaar.' `Zo snel? Niet een beetje te overhaast, jongen?' `Wil je ons vandaag nog trouwen, broeder Lorenzo?' flapte Romeo eruit. `Heilige Franciscus!' mompelde de broeder. Hij ging op een steen zitten en staarde Romeo aan. `Wat een ommekeer! Gisteren nog heb je hier zitten huilen om Rosalinde, en nu... Zit de liefde bij jou alleen in je ogen en niet in je hart?' Het klonk als een vaderlijk verwijt. Romeo schudde zijn hoofd. `Ik heb het verschil tussen verliefdheid en liefde in één nacht leren begrijpen, broeder Lorenzo. Het is een geschenk van God, ik voel het.' De broeder zuchtte. `En nog wel de dochter van de vijand van jouw familie, Romeo! Dat is uitzichtloos, dat begrijp je toch? Kom naast me zitten, ik moet wat verstand in je verdwaasde hoofd praten.' `Mijn hoofd is helder', zei Romeo beslist, terwijl hij naast de broeder plaatsnam. 'Mijn hart heeft me verteld wat mijn hoofd moet doen. En bij Julia is het net zo. We hebben onze harten geruild. Daarom willen we vandaag nog trouwen. Zodat niemand de kans krijgt om er een stokje voor te steken.' `Op het eerste gezicht slim bekeken', zei broeder Lorenzo voorzichtig. `Maar denk je nu echt dat jullie daarna geen grote moeilijkheden zullen krijgen?' `Ik leef vandaag', antwoordde Romeo koppig. `Onze liefde is het enige echte, de rest is een kwalijke droom.' Broeder Lorenzo zuchtte weer. `Tegen gevoelens helpt geen redeneren', zei hij hoofdschuddend. `Dat wisten alle grote denkers al.' Hij dacht lang na. Toen klopte hij Romeo op zijn schouders. `Laten we het positief bekijken', zei hij. `Ik heb al zo vaak geprobeerd om de breuk tussen jullie beide families te lijmen, maar het is me nooit gelukt. Misschien is jullie huwelijk een unieke kans om eindelijk de verzoening tot stand te brengen.' `Dus je doet het?' riep Romeo blij. `Ik wist het, ik wist het!' Hij klapte in zijn handen en danste om de broeder heen. `Nu kan ik rustig de bode van Julia opwachten. God zal je dankbaar zijn, broeder Lorenzo, want hij heeft dit alles gewild. Jij bent het werktuig in zijn gulle handen!' De broeder lachte. `Nou nou, snotaap, jij kent Gods bedoelingen blijkbaar beter dan een monnik. Opgehoepeld voordat ik me bedenk!' Met kwieke pas liep Romeo de tuin uit. ‘Loop langzaam!' riep de broeder hem na. `Wie rent, struikelt. Ook met zijn hart!' Romeo zwaaide naar hem zonder zich om te draaien. Het was nog een heel eind van het klooster naar de Piazza dei Signori in het centrum. De stad leefde in volle hevigheid. Weefgetouwen ratelden, ververs sjouwden met kuipen, Turkse slaven zeulzeulden met pakken, baardige joden haastten zich winkeltjes in en uit. Op de Piazza Bra stonden muzikanten al wilde muziek te maken, opgezweept door het handgeklap van een groepje voorbijgangers. Omdat het nog te vroeg was voor de afspraak, wandelde Romeo langs de Adige. Van de Pietrabrug keek hij neer op het traag stromende water, dat Verona met zijn meander omsloot. Eeuwig vloeiend water, eeuwig als de liefde, dacht Romeo. Dromerig keek hij naar de resten van het Romeinse theater, dat aan de overzijde tegen een heuvel aanleunde. Het marmer glinsterde in de zon, die de hemel begon in te palmen. Pas toen de klok van de Santa Maria Antica negen keer sloeg, schrok Romeo op en hij haastte zich naar de Piazza dei Signori. Toen hij de hoek van de toren omsloeg, botste hij bijna tegen zijn twee vrienden. `Romeo! Je bent vannacht niet thuis geweest!' riep Benvolio opgelucht. `Ik heb met je kamerknecht gesproken.' `Die harteloze Rosalinde kwelt je zo erg dat je er nog dol van wordt, domme dromedaris', lachte Mercutio.

Page 9: Romeo en Julia

Romeo en Julia 9

`Man, je ziet eruit als een gerookte haring!' Benvolio trok Romeo met een bezorgd gezicht aan zijn mouw. `Tybalt heeft je een brief gestuurd, hij daagt je uit tot een tweegevecht.' `Maar Romeo is al dood!' riep Mercutio. `Doorstoken met de donkere ogen van een blank meisje!' `Geen grapjes hierover', zei Benvolio kort. `Tybalt is een gevaarlijke klant. Een ervaren slachter!' `0 ja, beslist!' zei Mercutio. `Een duellist die vecht zoals anderen een liedje zingen: met maat en ritme een, twee, drie, hup in de borst! Een modegek met de nieuwste maniertjes. Een kerel die excusez-moi zegt als hij iemand doorsteekt.' `Excusez-moi', zei Romeo met een glimlach, en hij wenkte naar de voedster van Julia, die hij zoekend over het plein zag lopen. `Hemeltje!' riep Mercutio. `Wie is die volksvrouw? Net een opgetuigd galjoen!' `Goedemorgen, heren', zei Angelica, terwijl ze met een opzichtige waaier wuifde. `Goedemorgen, bevallige dame', proestte Mercutio. `Kan ik u onder vier ogen spreken?' vroeg Angelica zo waardig mogelijk aan Romeo. `Oei, een koppelaarster, wat ik je brom!' riep Mercutio. `Kijk uit je doppen, Romeo, ze ketent je aan een van haar meisjes. Vaarwel, oude schoonheid, vaarwel.' Angelica keek de twee na. `Wat een praatjesmaker', snoof ze. `Voor wie houdt hij zich wel? Ik ben geen van zijn straatmadelieven! Wat een luizenvent!' En zonder overgang ging ze voort: `Ik hoop dat u geen spelletje speelt met Julia. Dat zou gemeen zijn. Ze is nog zo jong en onschuldig.' ‘Een spelletje?' zei Romeo koel. `Hoe durf je? Vraag Julia om vanmiddag nog te biecht te gaan in de cel van broeder Lorenzo in het franciscanen klooster. En dan trouwen we.' `O Here Jezus, u bent een echte edelman', kirde Angelica achter haar waaier. `Wat zal mijn Juliaatje blij zijn! Ik vind wel dat ze wat te hard van stapel loopt, daar niet van, maar ja, toen ik zo oud was, had ik al een kind, en ik ben altijd gelukkig getrouwd geweest. Sjonge sjonge, wat zal graaf Paris op zijn neus kijken! Hij zou mijn Julia graag enteren, maar zij ziet net zo graag een pad, hoe ik hem ook ophemel! Weet u, toen ze nog zo'n klein babbelkousje was...' `En dan nog iets', onderbrak Romeo haar. `Wil jij vanavond om tien uur bij het poortje van jullie tuinmuur staan? Dan stuur ik een dienaar met een touwladder.' `Om recht naar de hemel te stijgen?' `Om vannacht op het balkon van Julia te kunnen klimmen', zei Romeo met een blos. Angelica tikte hem met haar waaier op zijn wang. `Zo jong en al zo ondeugend', lachte ze. `Hier is wat voor je moeite', zei Romeo vlug. `Nee, nee! Geen stuiver!' `Pak aan.' `Vanmiddag dus. Goed, ze zal er zijn.' `Mijn groeten aan je meesteres!' `Duizend keer!' Angelica stevende weg. Langzaam liep Romeo het plein af. Hij neuriede. Niemand op de hele wereld zou hen nog kunnen tegenhouden. Lichtvoetig liep Julia door de stadspoort. Haar verhitte gezicht zat half verborgen achter een tulen hoofddoek. Ze had het gevoel dat ze de grond niet raakte. Alsof ze op een spinnenwebdraad liep, die op een warme wind dreef. Toen ze eindelijk in de kloostertuin aankwam, rende ze, naar Romeo, wierp zich in zijn armen en gaf hem een lange, lange kus. `Welk verdriet ook komt, het weegt niet op tegen deze vreugde’, zei Romeo buiten adem. Broeder Lorenzo schraapte zijn keel. `Kinderen, kinderen toch', zei hij hoofdschuddend. `Zo'n wilde vreugde Ik komt vaak ook wild aan haar einde. Als de honing té zoet is, bederft hij. Wie lang wil beminnen, moet rustig beginnen.' Hij keek in de ogen van de twee geliefden en besefte dat zijn wijsheid geen indruk maakte. `De lucht geurt naar je adem, Julia', zei Romeo. Broeder Lorenzo zuchtte. `Kom mee', zei hij. 'Laat me van twee harten één maken.' Hij bracht hen naar de kapel en hoorde hun biecht. Toen knielden ze voor het altaar en broeder Lorenzo sprak de eeuwenoude, gewijde woorden over hen uit. Romeo schoof een ring aan Julia's vinger. `Hij komt uit het overvolle juwelenkistje van mijn moeder, ze zal het niet eens merken', fluisterde hij. `Ik wil dat je een Montecchiring aan je Capuletvinger draagt, als teken van het toekomstige verbond tussen onze families.' `Thuis zal ik hem aan een kettinkje dragen, dicht bij mijn hart', zei Julia. Broeder Lorenzo sloot zijn ogen en maakte een kruisteken boven hun gebogen hoofden.

Page 10: Romeo en Julia

Romeo en Julia 10

Romeo en Julia stonden op. Ze wisten niet wanneer of waar ze ooit samen zouden wonen, noch wat de toekomst brengen zou. Maar ze wisten dat ze nu man en vrouw waren en dat alleen de dood hen uit elkaar kon halen. Toen Julia wegging, nam ze de tulen hoofddoek af, en met haar haren stralend in de middagzon liep ze terug naar huis. Benvolio sloeg zijn vriend op zijn schouder. `Kom, Mercutio, we gaan naar huis', zei hij. `De Capulets zijn in de buurt, en bij zo'n hitte kookt hun bloed.` ‘Jij bent anders ook een hitsig duiveltje', plaagde Mercutio. `Ik?' vroeg Benvolio verwonderd. 'Ja, jij. Je zou ruziemaken met een man die één haar meer in zijn baard heeft dan jij. Of met een man die kastanjes pelt, alleen omdat jij toevallig kastanjebruine ogen hebt. En ben je laatst niet tegen je broer uitgevallen, omdat hij zijn nieuwe schoenen met oude veters strikte?' `Vind je echt dat ik...' Met een armbeweging hield Mercutio hem tegen. 'Daar komt Tybalt', siste hij tussen zijn tanden door. `Heren, goedenavond', zei Tybalt met een spottende buiging. `Graag een woordje met één van jullie.' ‘Één woordje maar?' vroeg Mercutio. 'Maak er een woord en een slag van.' 'Met plezier', zei Tybalt met een flikkering in zijn ogen. `We staan hier te kijk voor iedereen', kwam Benvolio haastig tussenbeide. `Ga eerst een afgelegen plekje zoeken.' Tybalt snoof. `Ik ben op zoek naar Romeo, hij...' Opeens zweeg hij. Over de schouder van Benvolio tuurde hij de straat af. Romeo kwam opgewekt aangewandeld. In een geladen stilte wachtten ze hem op. `Jij bent een schurk!' beet Tybalt hem onmiddellijk toe. `Ik zie dat je me helemaal niet kent', antwoordde Romeo rustig. `Daarom, tot ziens.' Hij wilde niet met Julia's neef vechten, maar kon hem helaas nog niet uitleggen waarom. `Draai je om en trek je zwaard, lafaard!' schreeuwde Tybalt. Romeo keek hem met een vreemde glimlach aan. Voor zijn ogen zag hij nog de dansende haren van Julia in de middagzon. `Ik heb eerbied voor de naam Capulet en wil vrede sluiten, om een reden die jij nu nog niet kent', zei hij. `Praatjes!' gilde Tybalt. Plotseling trok Mercutio zijn zwaard. `Romeo, je bent toch geen tam schaap?' zei hij grimmig. `Die rekel scheldt je uit voor lafaard!' Meteen trok Tybalt zijn wapen. Romeo sprong tussen de twee kemphanen in, maar Tybalt bracht Mercutio onder de arm van Romeo door een onverwachte steek toe, schuin omhoog, recht in zijn hart. Toen liep hij snel weg. `Verdomme, ik ben gewond!' kreunde Mercutio. Hij vouwde dubbel en viel op de grond. Met een pijnlijke grimas keek hij naar Romeo en Benvolio, die bij hem neerknielden. `Moed, kerel', zei Romeo. `We halen een dokter, misschien is de wond niet zo erg.' `Nee, niet zo diep als een waterput en niet... zo... breed als een kerkdeur', zei Mercutio moeizaam. Hij snakte naar adem. `Het is met mij gedaan. Naar de duivel met jullie vete... Ik ben verdomme door een rat doodgekrabd. Waarom kwam je je... tussen ons in dringen, Romeo, vriend?' `Ik…, ik deed het om bestwil...' fluisterde Romeo. Mercutio verkrampte, sloeg even met zijn hoofd, zijn ogen draaiden weg en hij stierf. `O God', stamelde Romeo. `O Julia... om jou heb ik een vriend voor mij laten sterven. Wat nu? Wat nu?' Met verwilderde ogen keek hij rond. 'Daar komt die dolle Tybalt weer', zei Benvolio ongerust. Als een tijger draaide Romeo zich om. `Jij weer!' schreeuwde hij. `Mercutio is dood! Ga hem gezelschap bouden!' Hij trok zijn zwaard voordat Benvolio kon reageren en stormde op Tybalt af. Tybalt weerde zich als de duivel, maar tegen de blinde woede van Romeo was hij niet opgewassen. Na een paar slagen viel hij dodelijk getroffen neer. Hijgend stond Romeo over zijn lijk gebogen. Benvolio probeerde hem aan een arm weg te trekken, terwijl hij schichtig naar de toesnellende burgers keek. `Weg, Romeo, vlucht!' zei hij gejaagd. `De vorst veroordeelt je ter dood als je gepakt wordt. Maak in godsnaam dat je wegkomt!'

Page 11: Romeo en Julia

Romeo en Julia 11

In een flits dacht Romeo aan Julia. Hij knikte en rende weg om bij broeder Lorenzo te schuilen. Benvolio liet de officier van wacht waarschuwen, knielde nog even bij Mercutio neer, streek de haren uit zijn ogen, en liep toen snel naar het palazzo van vorst Escalus. Hij moest proberen te redden wat er nog te redden viel. De vorst ontving hem met gefronste wenkbrauwen. Nadat hij het verhaal had aangehoord, sloeg hij met zijn vuist op tafel. `Dus toch weer, ondanks mijn verbod!' riep hij. Geduldig legde Benvolio hem nog eens uit dat Tybalt de aanstoker was, en Romeo tevergeefs geprobeerd had hem te kalmeren. `Romeo weigerde te vechten. Maar Tybalt heeft Mercutio verraderlijk neergestoken. Romeo kon toen niet anders dan zijn dode vriend en zijn eigen eer als edelman verdedigen', pleitte hij. `Het was een eerlijk gevecht, er zijn genoeg getuigen.' De vorst dacht lang na. `Aan elke kant een slachtoffer', zei hij ten slotte. 'Wie zijn bloed moet nu gewroken worden?' Hij krabde in zijn baard. `Mercutio nog wel', mompelde hij. `Een van mijn dierbaarste achterneven... Dat maakt het moeilijk om een onpartijdig vonnis te vellen.' Hij kwam overeind en ijsbeerde een tijdlang door de kamer. Plotseling greep hij een belletje en klingelde. `Haal de stadsomroeper', beval hij een dienaar. Hij keek Benvolio aan. `Ik verban Romeo uit onze stad, voor eeuwig en altijd', zei hij. `Vandaag nog wordt het afgekondigd op de Piazza del Erbe. Als hij ooit weer binnen de muren komt, wordt hij onthoofd.' Benvolio boog en vertrok. Hij kende de verschrikkelijke verbanningsformule: `De vier windstreken wijzen wij je tot verblijf, als een zwerver mag je ze bereizen. Waar elkeen vrede en rust vindt, zul jij ze missen.' Maar hij had het leven van zijn vriend kunnen redden, voordat de Capulets de kans hadden gekregen om de vorst te beïnvloeden. Toen hij buitenkwam, keek hij over het stralende plein uit. Hij vervloekte de zon, die zich om geen menselijke hartstochten bekommert. Vanaf vandaag zal mijn leven er anders uitzien, dacht hij. En dat van Romeo nog meer. Ongeduldig zat Julia op haar kamer. De dag duurde haar te lang. Als liefde dan toch blind is, dacht ze, dan past de nacht erbij. Verliefden hebben de zon niet nodig, ze hebben genoeg licht aan hun brandende binnenste. Romeo, Romeo, kom. Nacht, kom. De voedster kwam haar gedachten verstoren. `Is dat de touwladder die Romeo je heeft gegeven, Angelica?' vroeg Julia. Toen pas merkte ze het bleke gezicht van de voedster op. 'Is er iets?' vroeg ze. Angelica liet de touwladder vallen. `Wat zit je zo met je handen te wringen?' vroeg Julia ongerust. `God in de hemel, hij is dood, dood, dood. 0 Romeo, wie had dát durven denken?' Julia greep naar haar kettinkje met de trouwring. Ze snakte naar adem. `Is... is Romeo dood?' stamelde ze. `Ik zag de wond met mijn eigen ogen', zei Angelica, terwijl ze voor zich uit staarde. `Een bloedig, bleek lijk. 0 Tybalt, waarom ben je dood?' Julia greep haar bij de schouders. `Is Romeo vermoord en Tybalt dood?' schreeuwde ze in paniek. Nu pas keek Angelica haar aan. `Tybalt is dood en Romeo verbannen', zei ze langzaam. Met horten en stoten kwam het hele verhaal eruit, terwijl julia met haar handen voor haar mond luisterde. Allerlei gedachten vlogen wild door haar hoofd. Was Romeo een wolf in schapenvacht? Een engelachtige duivel? Of had hij uit zelfverdediging gehandeld? Maar waarom was hij dan verbannen? Verbannen... Grote God, ik ben pas enkele uren zijn vrouw, en hij is voorgoed onbereikbaar. Ik ben weduwe voor ik bruid mocht worden. Mag ik blijven houden van de man die mijn neef heeft gedood? Ze begon te huilen. Angelica aaide haar over haar hoofd en keek naar het gezicht waar ze zo van hield. `Ik ga Romeo opzoeken', zei ze opeens beslist. `Ik weet waar hij zich schuilhoudt. Vannacht nog komt hij je troosten.' Julia omhelsde haar onstuimig, want wat er ook gebeurd mocht zijn, ze verlangde naar Romeo. Ze liep naar een kistje en haalde er een ring uit. `Geef hem die', zei ze. `Ik wil dat hij ook een ring van mij heeft.' Met grote ogen luisterde Romeo naar het nieuws dat broeder Lorenzo hem bracht. Verbanning! Dat betekende: gescheiden worden van Julia, leven buiten de stad die haar kinde-ren als een vader verzorgde, uit de familie weggerukt worden als een melaatse...

Page 12: Romeo en Julia

Romeo en Julia 12

Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en begon onbedaarlijk te snikken. Plotseling sprong hij op, bonsde met zijn hoofd tegen de muur en stootte een dierlijk gekreun uit. Een aanval van hysterie, hij stort in elkaar, dacht broeder Lorenzo verschrikt. Hij omklemde Romeo. Tevergeefs probeerde hij hem te troosten met de gedachte dat hij tenminste in leven mocht blijven. Romeo bleef wild tekeergaan. Zonder Julia was het leven geen leven meer. Toen hij eindelijk uitgeraasd was, staarde hij een tijdlang somber voor zich uit. Daarna keek hij broeder Lorenzo nadenkend aan. `Ik zat opgesloten in mijn droom', zei hij moeizaam. 'Maar nu word ik teruggesleept in de werkelijkheid. Het wordt tijd dat ik de feiten aanvaard.' Broeder Lorenzo knikte. `Je wordt in een snel tempo volwassen, Romeo', zei hij. `Helaas met vreselijke schokken.' `Ik moet toch naar Julia gaan, zoals ik haar heb beloofd', zei Romeo. `Ik moet haar onder de ogen durven te komen. Haar uitleggen wat er precies is gebeurd. Nog voor de ochtend zal ik naar Mantua vluchten. Tot de tijd rijp is voor de verzoening.' Broeder Lorenzo glimlachte. Eindelijk was Romeo bereid om de realiteit onder de ogen te zien en ernaar te handelen. `Geduld is een mooie deugd', zei hij. `Nu en dan zal ik je knecht naar je toe sturen, met nieuws over de toestand hier.' Er werd geklopt. Romeo schrok. Broeder Lorenzo opende de deur op een kier en liet Angelica binnen. `Julia verwacht je vannacht', zei ze zonder omwegen tegen Romeo. `Hoe is het met haar? Weet ze wat er gebeurd is?' vroeg Romeo gespannen. `Ze weet alles. Ze heeft verdriet om Tybalt. En ze verlangt naar jou. Hier, deze ring moest ik je geven.' Angelica verdween, ze kon niet vriendelijk zijn tegen de man die Tybalt had gedood. Romeo staarde naar de ring. Langzaam schoof hij hem aan zijn vinger. De bedgordijnen bewogen zacht in het zwoele windje dat door de open balkondeur kwam. Een paar kaarsen weerspiegelden in de ruiten en wierpen een onzeker licht op de muurfresco's. Julia stond naakt naast haar bed en staarde in een zilveren handspiegel. Wat ze zag, was gaaf en blank, bijna doorschijnend. Maar vanbinnen gloeide ze. Haar vingertoppen dwaalden even over haar huid. Veerkrachtig als mos, dacht ze met jonge trots. Uit een kastje haalde ze een slank flesje. Met gesloten ogen wreef ze haar buik in met een mengsel van olie en wijnruit. Toen zuchtte ze diep en trok een nachthemd over haar schouders. Ze liep het balkon op en staarde in de duisternis. De nacht was zo grondeloos als haar verlangen, en de donkerte leek vanuit haar binnenste te komen, vanuit een kolkende, angstwekkende diepte die ze niet begreep, maar ook niet wilde missen. De bruidsnacht. Romeo. Verlangen. Haar vingers aaiden het koord van de touwladder. Plotseling hoorde ze een gerucht achter de cipressen. Ze huiverde en boog zich ver voorover. Door de tuin gleed een vlugge schaduw. De touwladder begon te trillen. Julia stapte snel haar slaapkamer binnen. Ze ging tussen de kaarsen staan en wachtte met droge mond. Toen verscheen Romeo in al zijn jeugdige glorie. Met zijn goudbestikte schoudermantel, zijn schitterende ogen en springerige haar leek hij een jonge Griekse god. Julia ademde diep in. Onzeker bleef Romeo in de opening van de balkondeur staan. `Julia, het is niet mijn schuld dat Tybalt...' Ze snelde op hem toe en legde een vinger over zijn lippen. `Niet praten, Romeo, liefste', fluisterde ze. `Ik geloof je. Dit is niet het ogenblik om te praten. Kom.' Ze trok hem aan een hand mee naar haar bed. Zonder schroom trok ze haar nachthemd uit. Ademloos keek Romeo toe hoe ze daar naakt lag, gehuld in haar schoonheid. Haar haar golfde uit over een kussen van donkerrood damast. Ontroerd keek hij naar haar schouders, die ronder waren dan de zijne, en naar haar buik van satijn. `Kom naast me liggen', fluisterde ze. `Mag ik je uitkleden?' Haar stem leek van heel ver te komen. Romeo ging liggen. Hij kon niet meer denken, hij liet zich overspoelen. Hij voelde vingers over zijn hele lichaam en rilde en lag naakt als nooit tevoren. Julia keek naar zijn lichaam. Het was het mooiste wat ze ooit had gezien, een verrukkelijk bruin landschap. En ze wist: dit wil ik voor de rest van mijn leven aanraken. Hij ruikt lekkerder dan de Adige, dacht ze.

Page 13: Romeo en Julia

Romeo en Julia 13

Ze sloot haar ogen om het beeld in zich op te bergen. `Ik wil je ogen zien', fluisterde Romeo. `Ze zijn zo mooi bij kaarslicht.' Ze gaven elkaar een innige kus. Hun handen begonnen te strelen, en opeens was het bed vol lichte, dansende bewegingen. Een lichtheid waar ze stapelgek van werden. Hart, hoofd en zinnen werden een onlosmakelijk kluwen, urenlang, en ze wisten voorgoed dat er een hemel op aarde bestaat. Eindelijk ging hij binnen in haar splijtende warmte. Hij had het gevoel dat hij door een rivier waadde. De tijd versplinterde en dreef het raam uit, het kaarslicht veranderde van kleur. Wellustig in elkaar geschoven, ademden ze samen in en uit, dit was gewoon niet menselijk meer. Toen ze voelde dat hij klaarkwam, zwol haar hart, en opeens zag ze de kamer krampachtig draaien. Even bestond het leven uit niets anders dan hijgend ademen, en het was een zalig gevoel. Ze bleven nog een tijdje stil liggen en naar elkaar kijken. En glimlachen. Soms streelden ze elkaar even. Woorden waren niet nodig. Ze hadden allebei een vaag gevoel van eeuwigheid. Tot ze de eerste vogels in de tuin hoorden. Met een zucht kwam Romeo overeind. Hij begon zich aan te kleden. `Ga je al weg?' vroeg Julia met een dunne stem. Romeo keek door het raam. `Ik zie al lichtstrepen aan de horizon', zei hij. Nadenkend keek hij Julia aan. Zijn ogen gleden over haar gezicht, en dan over haar lichaam. `Ik hou van je lichaam', zei hij. `Omdat het meer is dan een lichaam. Het vertelt me hoe je bent.' `Hoe ben ik?' `Alles.' Julia sloot haar ogen en ademde diep in. Dit is dus liefde, dacht ze. `Nu moet ik kiezen', zei Romeo langzaam. `Of ik vertrek en blijf leven, of ik blijf hier en sterf.' Julia keek op. `Ga', zei ze. `Ik wil niet dat je sterft. Ooit... ja, ooit. Kus me.' Hij boog zich over haar heen en kuste haar. Nooit hadden ze geweten dat een kus zo diep in hun lichaam kon doordringen. 'Mantua is een tussenstap', zei Romeo. `Ja', zei Julia, met tranen in de ogen. `Ik ga nu', zei Romeo. `Kom niet naar het balkon, ik wil je ogen niet in mijn rug voelen. Kijk me aan.' Ze keken elkaar aan en voelden liefde en pijn. Toen verdween Romeo. Een tijdlang lag Julia naar het plafond te staren. Ze voelde zich vol en leeg tegelijk. Pas toen het ochtendlicht de tuin overspoelde, stond ze op om zich aan te kleden, met trage gebaren. Twee uur later kreeg Julia van haar ouders tehoren dat het huwelijk met graaf Paris geregeld was voor de volgende donderdag. `Een huwelijk is de beste remedie voor je verdriet om de dood van Tybalt', zei haar vader, terwijl hij zorgzaam haar tranen om Romeo afwiste. Julia keek hem met pijn in de ogen aan. Nu zou ze in opstand moeten komen tegen zijn gezag, er was geen andere uitweg. En wat het ergste was: ze kon niet uitleggen waarom, het zou Romeo in gevaar brengen. `Graaf Paris is een schitterende partij', zei gravin Capulet. Julia's adem stokte even, ze besefte dat ze hoog spel ging spelen. `Waarom zo'n haast?' vroeg ze voorzichtig. `Ik ben niet eens zijn verloofde geweest!' `Op zo'n man word je vanzelf verliefd', zei graaf Capulet ongeduldig. `Hij is jong, goed opgevoed, rijk, knap... Waarom doe je zo moeilijk? Paris staat als een edele hengst te trappelen van ongeduld, dus heb ik toegezegd. Het is geregeld, hoor je? Volgende donderdag, in de Sint-Petruskerk.' `We zullen geen groot feest houden. Dat begrijp je toch, Julia?' zei de gravin. `Anders denken de mensen dat we niet om Tybalt rouwen. Een dozijn verwanten, meer niet.' Julia keek in de koude ogen van haar moeder. Zij wilde duidelijk zo snel mogelijk de rijke buit, die Paris heette, binnenhalen. `Ik houd niet van Paris', zei Julia langzaam en helder. `En dus trouw ik niet met hem.' `Wat?' ontplofte graaf Capulet. `Je verzet je tegen mijn wil? Ondankbaar kind, ik doe het voor je goed! Ik denk alleen aan jouw geluk, begrijp je dat niet? Jij gaat donderdag met Paris naar de kerk, hoor je, of ik sleep je er op een draagbaar naartoe! Jij kleine heks, wat beeld je je wel in? Hè?' Heftig schudde hij Julia bij haar schouders door elkaar. `Vader, luister naar me, ik...' Maar de oude man bleef verder razen. Dat zijn gezag door zijn jonge dochter werd aangetast,

Page 14: Romeo en Julia

Romeo en Julia 14

was voor hem een klap in het gezicht. `Weerspannig nest!' riep hij. `Als je donderdag niet in de kerk bent, wil ik je niet meer onder mij n dak, hoor je? Zwijg, houd je mond, mijn vingers jeuken!' `Man, schreeuw niet zo', probeerde zijn vrouw hem te kalmeren. `Ze is geen zegen, maar een vloek!' tierde de graaf. `Ik doe mijn best om de aanlokkelijkste jongeman van heel Verona voor haar te versieren, ik vervroeg het huwelijk om haar verdriet in vreugde te doen omslaan, en nu zegt dat brutale nest nee! Tegen het kruim van een aloud en beroemd geslacht! Wat wil ze verdomme nog meer?' `Ik weet in elk geval wat ik níet wil', zei Julia zonder op te kijken. Ze stond te trillen op haar benen, maar ze wist dat ze nu moest doorbijten. Desnoods tot de breuk. `Ik wil nog niet trouwen. Ik ben te jong. En ik voel dat ik niet van Paris kan gaan houden.' Vertwijfeld keek de graaf naar zijn vrouw. `Zou je ze geen ongeluk aandoen, dat stuk verdriet?' riep hij. Hij pakte Julia stevig bij haar kin vast en tilde haar hoofd op. `Donderdag, en geen dag later!' zei hij kortaf. `Of ik onterf je, en dan kan je op straat gaan bedelen. Ik meen wat ik zeg!' Smekend keek Julia haar moeder aan. Maar die knikte en trok haar man de kamer uit. Onthutst staarde Julia hen na. Het was of er binnen in haar iets verbrokkelde. Of langzaam het begin van een ruïne bloot kwam. Een akelig gevoel. Ze zag haar ouders glashelder. Haar vader, een man vol goede bedoelingen, maar opvliegend en onredelijk. Haar moeder, een vrouw zonder warmte, boordevol familietrots. Julia voelde dat ze snel en onherroepelijk van haar ouders wegdreef. Mistroostig keek ze naar de vloer. Plotseling kwam de voedster voorzichtig binnenschuifelen. `Ik heb alles gehoord', fluisterde ze. `Kindje, kindje toch, wat heb jij je in de nesten gewerkt!' Julia wierp zich in haar armen en begon te snikken. `Geef me raad, Angelica, wat moet ik doen? Ik zit klem!' `Nou...' zei Angelica. `Romeo is verbannen en zal je vast niet komen opeisen. Je eerste man is dus zo goed als dood, al leeft hij nog. En graaf Paris als tweede man... hij brengt je vast meer geluk...' Julia rukte zich los. `Meen je dat echt, Angelica?' vroeg ze ongelovig. Haar stem klonk verstikt. `Het komt recht uit mijn hart, Julia. Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht, zei mijn moeder altijd. Beter een graaf in je bed dan een verbannen Romeo op een afstand, zeg ik maar. En denk aan je vader. Je moet hem gehoorzamen, dat weet je toch? Hij heeft zijn keuze gemaakt. Een goede keuze, als je het mij vraagt. Heel wat beter dan onterfd te worden...' Met grote ogen keek Julia haar voedster aan. Langzaam voelde ze zich koud worden tegenover haar. Ze is een echte volksvrouw, dacht ze; ze denkt alleen aan de kleine voordelen, niet aan de grote gevoelens; ze is een kikker uit een vijver, ze heeft de zee nooit gezien. Ze kan me niet meer volgen op de weg die ik moet gaan. Ik heb andere dromen, andere horizonten. Opeens sloeg Julia haar schoudermantel om. 'Waar ga je naartoe?' vroeg Angelica ongerust. `Naar broeder Lorenzo. Biechten.' `Biechten?' `Dat ik mijn vader heb beledigd', loog Julia. `Ga het tegen mijn moeder zeggen, en volg me niet.' Ze verdween. Buiten flitsten sombere gedachten door haar hoofd. Ze had gebroken met haar ouders. En ook Angelica, die haar aanzette tot ontrouw, was voortaan een vreemde. Hier liep ze nu, geen kind meer. Een eendagsvlieg, die tegen de middag al een gerijpt wezen is. Nu moest ze sterk genoeg zijn om haar lot in eigen handen te nemen. Ze voelde een vreemde mengeling van vreugde en verdriet. Haar liefde voor Romeo eiste een hoge tol, maar maakte haar ook in korte tijd tot een vrouw. Snel liep ze via het pleintje van de San Ferma Maggiorekerk langs de Adige. Uit de ramen van herenhuizen werden etensresten in de stroom gekieperd. Door de stadspoort keerden karren van de velden terug. Ergens in een straat klonken een viool en een stem. Julia dacht na en huiverde. Ze had het gevoel dat er langzaam een raderwerk in beweging was gekomen. Een geheimzinnig, oncontroleerbaar raderwerk, dat de kracht had om haar te verpletteren. Onthutst ging broeder Lorenzo op de enige stoel in zijn cel zitten. Met grote ogen keek hij naar de frisse gestalte, die in een schuin invallende zonnestraal de kleine ruimte leek te vullen. `Weer een huwelijk? Onmogelijk...' fluisterde hij. `Jouw huwelijk is al ingezegend. Met deze

Page 15: Romeo en Julia

Romeo en Julia 15

handen.' Hij keek er even naar en liet ze toen in zijn schoot vallen. `Goede God, heb ik die twee heethoofden te snel hun zin gegeven? Wat nu?' Julia deed een stap naar voren. `Ik wil eender wat doen om aan het huwelijk met Paris te ontsnappen', zei ze beslist. `Desnoods stort ik me van een toren, of ik vlucht naar een verlaten streek of verberg me in een knekelhuis... als ik maar de bruid van Romeo en Romeo alleen kan blijven. Jij hebt zoveel ervaring, broeder Lorenzo, is er echt geen uitweg? Als het moet, pleeg ik zelfmoord, ik meen het!' Haar stem klonk vastberaden. Ze legde een hand op zijn schouder. `Toe, denk na, broeder Lorenzo, jij bent de enige op de wereld die ik kan vertrouwen.' Ze keek naar de geschoren kruin van de monnik, die met zijn ellebogen op zijn knieën naar de planken vloer staarde. Plotseling verdween die kruin naar achteren, en twee slimme oogjes keken haar aan. `Als je bereid bent tot de dood, ben je zeker ook bereid tot een schijndood', zei hij met een opgestoken vingertje. Verwonderd keek Julia hem aan. Broeder Lorenzo glimlachte en liep naar een hoek, waar een aantal flesjes op een tafeltje stonden. `Sappen en aftreksels van kruiden', zei hij. Neuriënd ontstopte hij twee flesjes en begon een kleine hoeveelheid te mengen. `Hier', zei hij. `Drink dit morgenavond leeg, de avond voor je geplande huwelijk met Paris. Tweeënveertig uur lang zul je dan koud en levenloos lijken. Je polsslag zal zo verflauwen dat niemand hem nog kan voelen, en geen warmte, geen ademtocht zal je verraden. Iedereen zal denken dat je dood bent.' `Is het niet gevaarlijk?' vroeg Julia een beetje benauwd. `Kruiden zijn betrouwbaar', antwoordde de monnik. 'Betrouwbaarder dan mensen.' 'Wat zal er daarna gebeuren?' `Ze zullen je in het familiegraf leggen. Intussen stuur ik een monnik met een brief naar Romeo in Mantua. Romeo zal in de graftombe zijn op het ogenblik dat jij als uit een droom wakker wordt, en zal je meenemen naar Mantua. Hier in Verona kunnen jullie op niets meer hopen, maar in Mantua kunnen jullie een nieuw leven opbouwen.' Met een gilletje van vreugde vloog Julia de broeder om de hals, het flesje viel bijna uit zijn hand. `Voorzichtig, voorzichtig', zei hij, terwijl hij een kleur kreeg. `Pak aan en verdwijn. Zorg ervoor dat ze geen argwaan krijgen. Zet een vrolijk gezicht op en zeg tegen je vader dat je je bedacht hebt en met Paris wilt trouwen.' Julia knikte. `Een prachtig plan, broeder Lorenzo. Wat ben jij toch een wijs man!' `Opgehoepeld', zei de broeder met een glimlach. `Mooie meisjes en monniken, dat gaat niet goed samen, hè?' Zelfbewust verliet Julia het klooster. Ze wist dat ze tot het uiterste moest gaan en de verschrikking van de schijndood moest aanvaarden. Maar de kracht daartoe kon ze putten uit iets dat sterker was dan zijzelf. Julia stond bij de balkondeur en staarde de duistere tuin in, het flesje in haar hand geklemd. Van beneden klonken op dit late uur nog feestelijke geluiden. Ze had gedaan alsof ze berouw had en haar ouders vergiffenis gevraagd voor haar eigenzinnigheid. Haar vader had haar blij omhelsd en was meteen begonnen het personeel op te jagen voor de volgende dag. Haar moeder had haar triomfantelijk aangekeken. Met haar duim wreef Julia over het flesje. Een koude angst tintelde in al haar aders. Wat als de drank geen uitwerking had? Of was het misschien een echt gif? Had broeder Lorenzo het haar uit wanhoop gegeven, omdat hij niet wilde dat bekend werd dat hij hun huwelijk in het geheim had ingezegend? En wat als ze zou ontwaken voordat Romeo haar kwam verlossen? Zou ze niet stikken in de bedorven lucht? Of gek van angst worden naast de dode Tybalt, in die lugubere duisternis vol rottende lijken? Vertwijfeld keek ze naar de dolk op haar kaptafeltje. Toen schudde ze heftig met haar hoofd, als wilde ze uit een verdoving ontwaken. Wie verliefd is, gelooft niet in de dood, maar in oneindigheid, dacht ze. Ze ging op de rand van haar bed zitten. Met een plechtig gebaar bracht ze het flesje naar haar mond. Langzaam en heel bewust dronk ze het leeg en verborg het onder haar bed. Toen strekte ze zich uit. Vanuit een punt diep in haar binnenste voelde ze een vreemde kilte over haarlichaam uitwaaieren.

Page 16: Romeo en Julia

Romeo en Julia 16

`Romeo, ik kom', fluisterde ze. Intussen dwaalde Romeo door de donkere straten van Mantua. Hij kon geen rust vinden in het huis dat hij had gehuurd. Hij voelde zich ontworteld. In deze stad had hij geen rechten, geen doel, geen thuis. Hij was ongeduldig en wilde de tijd opzwepen. Voor zijn ogen zag hij voortdurend Julia's gebaren, handen en lippen. Eén ding wist hij zeker: zonder haar was het leven ondenkbaar. Zij was wat maar één keer in een mensenleven gebeurt. En dat hij haar in deze storm niet stevig vast kon houden, was zijn grootste verdriet. Hij week uit voor een bediende, die met een toorts voor een koets liep. Hij haatte deze stad. Een stad vol achterdocht en bemoeizucht, partijstrijd en tirannie, waar de zwaarden vlug uit de schede vlogen en elke vlag zijn bloeddorstige aanhangers had. Een woelige stad waar gezopen en gezoend werd, getrommeld en getoeterd, gekocht en verkocht, gelogen en bedrogen. Een stad vol straatrovers en dieven, heren en hoeren, scharrelaars en schurken, wijzen en wauwelaars. Een gevaarlijke stad ook, er waren een paar gevallen van pest gesignaleerd, en de stadspoorten waren haastig voor alle vreemdelingen gesloten. Onrustig dwaalde Romeo rond, de goudbespikkelde ogen van Julia lichtten overal op in de duisternis. En in een herberg buiten de wallen wachtte tevergeefs de monnik met het bericht over de schijndood van ,ju-lia, en de bede om zo snel mogelijk naar het familiegraf van de Capulets te komen... Haastig schoof Angelica de gordijnen van Julia's slaapkamer open. In de verte hoorde ze de muziek, waarmee graaf Paris zijn toekomstige bruid kwam begroeten. `Julia, duifje, wakker worden! Slaap je zo diep omdat je weet dat Paris je de volgende nacht weinig rust zal gunnen? Hé, was je al aangekleed en ben je weer in slaap gevallen? Vooruit, op, op!' Ze klopte op Julia's wang, voelde de kilte en de stijfheid, sperde haar ogen open en legde haar oor op Julia's borst. Toen klonk een snijdende gil door het huis van graaf Capulet. Twee uur later zag alles er anders uit. Julia lag in haar bruidsjurk op een lijkbaar, haar handen gekruist op haar borst, haar zilveren schoentjes aan haar voeten. De huwelijksliederen veranderden in klaagzangen, de violen en luiten in sombere klokken, de feestelijke bloemtuilen in kransen, het bruiloftsfeest in een dodenmaal. Graaf Capulet liep dieptreurig achter de lijkbaar, die in een stoet naar de dom werd gedragen. Met zijn enige kind was zijn vreugde gestorven. De lijkbaar werd in het domportaal van rood en wit marmer tussen de zuilen geplaatst. Talloze Veronezen kwamen een laatste groet brengen. Angelica was niet meegegaan. Nu haar lieveling dood was, wilde ze doen wat Julia zeker gewenst zou hebben: Romeo op de hoogte brengen van haar dood. Ze had een briefje laten schrijven: `Kom vlug, je Julia is dood en wordt in het familiegraf bijgezet.' Snel bracht ze het naar Balthazar, de persoonlijke bediende van Romeo. Hij zou Romeo zeker weten te vinden. Intussen zat broeder Lorenzo in de kloostertuin tevreden van het zonnetje te genieten. Alles verliep volgens plan, meende hij. Hij kon tevreden zijn over zichzelf. Dit was een dag om een fles wijn open te trekken. God, die van alle verliefden houdt, zou hem deze kleine zwakheid wel vergeven. Doodsbleek staarde Romeo naar het briefje dat zijn bediende hem gegeven had. `En ik die vannacht nog heb gedroomd dat ik dood was, en dat Julia mij weer leven inademde met een kus...' fluisterde hij. Verwilderd keek hij om zich heen. Het schemerde voor zijn ogen. Hij ging op de rand van de fontein voor zijn huurhuis zitten. Dit was het einde. De droom lag aan scherven. Het leven bloedde leeg. Romeo voelde zich hol vanbinnen, alsof zijn lichaam alleen lucht omsloot. Hij kon niet nadenken, er stroomden geen heftige gevoelens door hem heen. Alleen die ontzettende leegte. Julia dood. Voor altijd weg. En voor hem een leven vol ongeneeslijk heimwee. `Wat wilt u dat ik doe?' vroeg Balthazar voorzichtig. Langzaam kwam Romeo overeind. Met twee handen schepte hij water uit de fontein en wierp het in zijn gezicht. Toen keek hij Balthazar met heldere ogen aan. Hij hoefde niet na te denken, niets te overwegen of uit te kienen. Met dodelijke vanzelfsprekendheid wist hij wat hij ging doen. `Hoe ben je de stad binnen geraakt?' vroeg hij. `De poorten zijn toch gesloten voor vreemdelingen?' `Ik heb een poortwachter omgekocht. Hij zal ons ook uitlaten.' Romeo knikte. `Ga papier en inkt voor me kopen, en huur paarden', zei hij vastbesloten. `Over een

Page 17: Romeo en Julia

Romeo en Julia 17

uur wil ik naar Verona vertrekken. Nu moet ik even weg.' Hij sloeg een zijstraat in. Ondanks zijn wanhoop voelde hij zich merkwaardig licht vanbinnen. Geen gejammer, geen hysterische bui, maar snelle vastberadenheid. Alsof een koele kracht hem voortdreef. Hij liep naar een verarmde apotheker, die hem de vorige dag op straat had aangeklampt. In zijn gore winkeltje stonden opgezette dieren tussen groene aarden potten en bijna lege flessen en dozen. `Gif', zei Romeo tegen hem. `Ik wil een sterk gif dat feilloos werkt.' `Op het verkopen van gif staat de doodstraf', zei de apotheker, terwijl hij over zijn neusvleugel wreef. `Dat weet ik', zei Romeo. `Maar misschien maakt dit je dood minder pijnlijk.' Hij haalde zijn beurs tevoorschijn en telde veertig zilveren dukaten neer. De ogen van de apotheker begonnen te glimmen. Hij draaide zich om, rommelde even tussen zijn spullen en gaf Romeo een donkerbruin flesje. `Niemand overleeft drie druppels langer dan dertig seconden', zei hij. `Verdwijn nu. Vlug vlug!' Buiten rook Romeo aan de vloeistof. `Hij noemt het een gif, ik noem het een krachtdrank om snel voor eeuwig bij Julia te geraken', mompelde hij. Hij keek naar de triomfantelijke zon. Het was al donker toen Romeo met zijn bediende in Verona aankwam. Onderweg had Balthazar hem het hele verhaal van het geplande huwelijk met Paris gedaan. Julia heeft zelfmoord gepleegd om daaraan te ontsnappen, dacht Romeo ontroerd. `Haal thuis een toorts en een koevoet, Balthazar', zei hij, zodra ze binnen de wallen waren. Ongeduldig wachtte hij. Toen Balthazar terugkeerde, reden ze naar het kerkhof. `Geef me de spullen en volg me niet', zei Romeo kortaf bij het hek. `Wat je ook zult horen of zien, hou me niet tegen. Of beter nog: ga weg. Hier, een brief. Geef die morgenochtend aan mijn vader. Niet eerder. Begrepen?' Zonder op een antwoord te wachten, liep Romeo met de flakkerende toorts het kerkhof op. Balthazar keek hem na en verstopte zich toen achter een struik bij de muur. De ogen van zijn meester hadden in het maanlicht zo onnatuurlijk geglansd dat hij hem niet alleen durfde te laten. Romeo zigzagde tussen de graven door, op zoek naar het familiegraf van de Capulets, een statig marmeren gebouwtje dat deels ondergronds lag. Toen hij in de buurt ervan kwam, zag hij opeens een schaduw bewegen. Even hield hij halt, maar liep dan toch resoluut verder. Een man stond bloemen te strooien bij de ingang van de graftombe en praatte in zichzelf: 'Met bloemen, liefste bloem onder de vrouwen, bestrooi ik je huwelijksbed van stof en steen. Elke nacht zal ik je graf versieren, tot mijn hart in staat is om afscheid van je te nemen.' Geschrokken draaide hij zich om toen het licht van de toorts voor zijn voeten viel. Romeo en Paris herkenden elkaar. `Jij?' riep Paris verrast. `Wat kom jij hier doen? Mijn liefste is van verdriet gestorven omdat jij haar neef hebt vermoord! Kom je nu ook nog haar graf schenden? Vervloekte banneling, ik arresteer je. Kom mee, volgens de wil van onze vorst moet je nu sterven!' `Ja, ik ben gekomen om te sterven', zei Romeo rustig. `Maar op mijn eigen manier. Ga weg, vriend, dwing me niet om te vechten. Denk aan de dode daarbinnen en ga weg. Ik ga tot het uiterste. Vlug, verdwijn, ik wil dat jij in leven blijft.' `Ik arresteer je, zeg ik je', herhaalde Paris vastbesloten, terwijl hij zijn zwaard trok. Met een zucht trok Romeo ook zijn wapen, en de eerste slagen galmden luguber over het kerkhof. Van achter een taxusboom schoot een schaduw weg: de page van Paris, die de nachtwacht ging waarschuwen. Romeo vocht koelbloedig, hij had een doel en wilde het tot elke prijs bereiken. Hij matte zijn tegenstander af en na een schijnbeweging doorstak hij hem. Hij voelde een vage droefheid toen hij bij de stervende Paris neerknielde. Deze man had ook van zijn Julia gehouden, `Doe... doe het graf open en... en leg me bij Julia', kreunde Paris. `Dat beloof ik je', fluisterde Romeo. Hij keek toe hoe Paris stil stierf. Toen brak hij de deur van de graftombe open en droeg Paris naar binnen. In het licht van de toorts keek hij naar Julia. Mijn bruid, in de dood ben je even mooi als in het leven, dacht hij. Zelfs de dood is verliefd op jou, lieveling. Voorzichtig legde hij Paris naast Tybalt neer. Mijn liefde heeft drie mensen de dood ingejaagd, dacht hij. Nu is het mijn beurt, er is geen andere uitweg. Ik wil zijn waar Julia is. Eeuwige rust. Als de extase niet kan, dan maar de dood. Samen. Hij boog zich over Julia en kuste haar gesloten oogleden. Terwijl zijn blik haar gezicht bleef strelen, dronk hij in één teug het flesje met gif leeg.

Page 18: Romeo en Julia

Romeo en Julia 18

Zijn pupillen vernauwden, hij verstrakte en viel over Julia heen. Een tijdje later kwam Julia langzaam tot bewustzijn. Uit duisternis en nevels vocht ze zich een weg naar het leven toe. Ze zag een vaag, onrustig lichtschijnsel en voelde iets zwaars op zich liggen. Voorzichtig tastte ze in het rond en voelde een warm gezicht. Met een kreet wurmde ze zich onder het lichaam uit. Ze raapte de fakkel van de vloer en keek. Met een schok herkende ze Romeo. Jachtig begon ze aan hem te schudden, maar hij voelde slap aan. Haar handen dwaalden wanhopig over zijn lichaam, en ze voelde een papiertje in zijn wambuis. In het licht van de toorts las ze: `Kom vlug, je Julia is dood en wordt in het familiegraf bijgezet'. Toen pas merkte ze het flesje in Romeo's hand op en ze besefte onmiddellijk wat er was gebeurd. Het was of ze voor de tweede keer stierf. Al de droefheid van alle onmogelijke liefdes van alle tijden doorstroomde haar. Ze boog zich over Romeo en streelde zijn gezicht. `Ik zal je lippen kussen', fluisterde ze. 'Misschien kleeft er nog genoeg vergif aan om voor altijd bij jou te kunnen komen.' Ze kuste hem lang en innig. Toen pakte ze zijn dolk, hield het heft met beide handen stevig omklemd, richtte zich hoog op, en stortte zich in het lemmet. Licht beneveld door iets te veel wijn was broeder Lorenzo in een diepe slaap gevallen. Het duurde even voor hij het gebons op zijn celdeur hoorde. Slaperig ging hij opendoen en herkende broeder Johannes. `Eindelijk terug van Mantua, broeder?' zei hij. `Heeft Romeo je een brief meegegeven? Of is hij al in Verona?' `Ik heb Romeo helaas niet kunnen zien', zei broeder Johannes. Hij vertelde de verbijsterde broeder Lorenzo hoe de geruchten over de pest hem buiten de stad hadden gehouden. `Hier is je brief aan Romeo', besloot hij zijn verhaal. `Het spijt me.' Broeder Lorenzo liet het papier uit zijn handen vallen. `Grote God', fluisterde hij. `Hoe laat zou het al zijn? Misschien is Julia al wakker geworden in die duistere krocht vol lijken! Zonder Romeo! Ik moet haar gaan bevrijden en in mijn cel verbergen.' Hij duwde broeder Johannes opzij en rende naar de werkplaats van het klooster om een toorts en een breekijzer te halen. Toen snelde hij naar het kerkhof. Tot zijn ontsteltenis zag hij de deur van de graftombe openstaan. Hij struikelde naar binnen. In het licht van zijn toorts zag hij de drie lijken liggen. Hij kreunde. Er is iets verschrikkelijks misgegaan met mijn plan, dacht hij. Goede God, nu kan ik alleen nog bidden en hopen dat hun zielen naar het paradijs zijn. Hij wilde neerknielen, maar hoorde buiten opeens het geluid van voetstappen en stemmen. Hij gooide zijn toorts weg en vluchtte. `Ginds is het, waar dat licht flakkert!' `De grond is hier vol bloed!' `Zoek het hele kerkhof af en grijp wie je kunt vinden!' Een paar wachters stommelden het graf binnen. `Jezus Christus, hier ligt graaf Paris, vermoord!' `En is dat niet Romeo Montecchi?' `Wat doet die dolk in het lichaam van jonkvrouw Julia?' `Waarschuw de vorst en de graven Capulet en Montecchi! Vlug, vlug!' Plotseling kwamen twee wachters aangestapt, die een gestalte meesleurden. `Hier, een dienaar van Romeo!' `En hier een monnik! Hij heeft een koevoet bij zich!' schreeuwden twee andere wachters. `Wat is er toch aan de hand?' riep hun hoofdman geprikkeld. `Laat ze in geen geval ontsnappen, we wachten tot de vorst er is.' In de geladen stilte die toen inviel, knetterden de vlammen van de toortsen. Nauwelijks een kwartier later kwamen vorst Escalus en de graven Capulet en Montecchi aan. Somber luisterden ze naar het verslag van de hoofdman van de nachtwacht. In diepe stilte staarden ze naar de lijken. Toen keken ze vragend naar broeder Lorenzo, die een goede bekende was van de twee grafelijke families. De vorst begon als eerste te spreken. `Er zijn werktuigen gevonden om een graf open te breken. En jij, broeder Lorenzo, werd met deze knecht op het kerkhof ontdekt... Heb jij er enig idee van wat er is gebeurd?' Hij keek de monnik streng aan. `Let op je woorden', voegde hij eraan toe. `Ik moet helaas zeggen dat jij tot de verdachten van deze gruwelijke misdaden behoort.'

Page 19: Romeo en Julia

Romeo en Julia 19

Broeder Lorenzo veegde het klamme zweet van zijn voorhoofd. Met zwakke stem vertelde hij het hele drama, vanaf het begin. Verbijsterd stond iedereen te luisteren. Paris' page en Balthazar vulden zijn verhaal aan. Balthazar haalde de brief tevoorschijn, die hij aan Romeo's vader had moeten geven. De vorst las hem met gefronste wenkbrauwen. `Wat Romeo schreef, bevestigt volledig het verhaal van broeder Lorenzo', zei hij ten slotte. `Dit is een tragedie.' `Zeg dat wel', zuchtte broeder Lorenzo. `Het is de tragedie van een grote en onmogelijke liefde. Het doet me denken aan een eeuwenoud gedicht uit het noorden, dat zo begint: "Het waren twee koningskinderen, zij hadden malkander zo lief; zij konden bijeen niet komen, het water was veel te diep." Ja, het water was veel te diep. Want de rivier was gevuld met bloed en haat. Het bloed en de haat tussen jullie families.’ Graaf Capulet en graaf Montecchi staarden naar de lijken van hun kinderen. Achter hun bleke voorhoofden zagen ze de ijzige droom gloeien. Toen keken ze elkaar aan. Ze knikten gelijktijdig en gaven elkaar een hand. `We zullen een nieuwe graftombe laten bouwen’, zei de vorst. `Alleen voor Romeo en Julia. ‘Ze hebben er recht op om eindelijk intiem samen te zijn. Hun offer was het grootste en het vreselijkste dat mensenkinderen kunnen brengen.' De aarzelende dageraad kroop over het kerkhof toen de stille stoet naar de uitgang liep.

(Romeo en Julia, door William Shakespeare, in een hertaling in proza door Ed Franck)

Andere boeken van Ed Franck: Dracula / Robinson Crusoë / De klokkenluider / 20 000 mijlen onder de zee / De hut van oom Tom / Moby Dick / Medea / Beatrijs / Aeneas en Dido / Mijn zus draagt een heuvel op haar rug / Zie ik je nog eens terug? / Carmen / Els heeft een pels / Oliver Twist / De hemel bestaat, uit vijf letters / Hou van mij / …