Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I....

114
Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid Myriem El-Kaddouri Studentennummer: 01207144 Promotor: Professor dr. Marc KRUITHOF Copromotor: Mevrouw Sophie GUILIAMS Masterproef voorgelegd van het behalen van de graad master in de richting Rechten Academiejaar: 2016-2017

Transcript of Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I....

Page 1: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

Risicoaanvaarding en buitencontractuele

aansprakelijkheid

Myriem El-Kaddouri

Studentennummer: 01207144

Promotor: Professor dr. Marc KRUITHOF

Copromotor: Mevrouw Sophie GUILIAMS

Masterproef voorgelegd van het behalen van de graad master in de richting Rechten

Academiejaar: 2016-2017

Page 2: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,
Page 3: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

DANKWOORD

Het schrijven van deze masterproef vormt het sluitstuk van een vijfjarig avontuur waar ik met nostalgie

en enige trots op terugkijk. Dit dankwoord biedt dan ook de uitgelezen kans om enkele bijzondere

mensen te bedanken.

Mijn promotor, professor Kruithof. Niet alleen voor zijn uitgebreide, kritische en nuttige feedback bij

het schrijven van deze masterproef, maar ook voor zijn aanstekelijk enthousiasme in en voor het

lesgeven, wat mijn uitgesproken interesse voor het aansprakelijkheidsrecht heeft aangewakkerd.

Mijn ouders om mij de kans te geven om te studeren, steeds onvoorwaardelijk in mijn kunnen te geloven

en mij ook op moeilijke momenten bij te staan met raad en daad. Ook mijn zussen, broer, nichten en

neven mogen niet ontbreken. Het vertrouwen in hun zus/nicht betekende meer dan eens het nodige

duwtje in de rug.

Mijn beste vrienden Yasmina, Guillaume, Lize, Youssef, Lore en Edith voor het risico dat zij hebben

aanvaard om een vriendschap met mij aan te gaan in het eerste jaar. Filip, Cédric en Maxime voor hun

vriendschap en de vele discussies over het recht en over het leven. Mijn andere vrienden om de afgelopen

vijf jaar in te kleuren.

Myriem El-Kaddouri

Wevelgem, 15/05/2017

Page 4: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

Some people prefer that life should be interesting rather than safe

and such venturous souls may claim substantial accomplishments,

such as discovering America and going to the moon.

To a great extent, our culture continues to support such choices,

even where there is little social value gained by accepting the risk.

– J. GLANNON

Page 5: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

INHOUD

DEEL 1. INLEIDING 1

I. Probleemstelling 1

II. Opzet en methodologie 2

DEEL 2. ONSTAANSGESCHIEDENIS: VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK 4

I. Preliminair: volenti non fit iniuria 4

II. Ontstaan en ontwikkeling van voluntary assumption of risk in het common law 5

A. Geschiedenis van voluntary assumption of risk 5

B. Ratio van voluntary assumption of risk 10

C. Algemene toepassingsvoorwaarden van voluntary assumption of risk 11

III. Soorten voluntary assumption of risk 11

A. Express v. implied voluntary assumption of risk 12

1. Express voluntary assumption of risk 12

i. Begripsomschrijving 12

ii. Specifieke toepassingsvoorwaarden 13

2. Implied voluntary assumption of risk 14

i. Begripsomschrijving 14

ii. Specifieke toepassingsvoorwaarden 15

B. Primary v. secondary voluntary assumption of risk 15

1. Primary voluntary assumption of risk 16

2. Secondary voluntary assumption of risk 18

IV. Verhouding met comparative negligence (fout van het slachtoffer) 20

A. Ontstaansgeschiedenis en begripsomschrijving 20

B. Vergelijking met voluntary assumption of risk 22

V. Besluit 26

DEEL 3. RISICOAANVAARDING 27

I. Overname en evolutie in het Belgisch recht 27

Page 6: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

II. Huidige opvatting: toepassing van het leerstuk van de fout van het slachtoffer 31

A. Standpunt hogere rechtspraak 31

B. Standpunt rechtsleer 32

C. Het leerstuk van de fout van het slachtoffer 34

1. Fout van het slachtoffer 34

2. Schade en causaal verband 36

3. Gevolgen: gedeelde aansprakelijkheid 37

D. Besluit: (ir)relevantie van risicoaanvaarding 37

III. Toepassingsgevallen 38

A. Sportongevallen 39

1. Preliminair: straf- en burgerrechtelijke aansprakelijkheid bij sportactiviteiten 39

i. Strafrechtelijke aansprakelijkheid 39

ii. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid 40

2. (Foutloze) risicoaanvaarding in de sport 43

3. Algemene opvatting: concretisering van de algemene zorgvuldigheidsnorm 45

4. Kritische beschouwingen bij de huidige opvatting 46

i. Tegenstrijdigheden in de rechtspraak 46

ii. Impliciete risicoaanvaarding versus expliciete spelregels? 47

iii. Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht ‘buitenspel’ gezet? 49

5. Besluit 50

B. Ongevallen met dieren 51

1. Artikel 1385 BW: een onweerlegbaar vermoeden van fout? 51

2. Bevrijdingsgrond bij risicoverhoging door het slachtoffer 52

i. Cassatierechtspraak 52

ii. Kritische beschouwing: tegenstrijdigheid met ratio van vermoede fout 54

3. Bevrijdingsgrond bij risicoaanvaarding door het slachtoffer 55

i. Cassatierechtspraak 55

ii. Kritische beschouwing: toetsing aan het leerstuk van de fout van het slachtoffer

en de equivalentieleer 57

Page 7: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

4. Besluit 59

C. Verkeersongevallen 61

1. Risicoaanvaarding door het slachtoffer van een verkeersongeval 61

i. Instappen bij een dronken bestuurder 61

ii. Niet-dragen van de veiligheidsgordel 62

2. Toetsing aan het leerstuk van de fout van het slachtoffer 65

i. Fout van het slachtoffer 65

ii. Causaal verband en gedeelde aansprakelijkheid 65

3. Besluit 67

D. Gevallen van schadebeperkingsplicht in hoofde van het slachtoffer 68

1. De schadebeperkingsplicht en haar gevolgen 68

2. Risicoaanvaarding als grondslag voor de gevallen van schadebeperkingsplicht 70

3. Toetsing aan het leerstuk van de fout van het slachtoffer 70

i. Fout van het slachtoffer als theoretische grondslag 70

ii. Fout in hoofde van het slachtoffer 71

iii. Gedeelde aansprakelijkheid 74

4. Besluit 75

IV. Een stapje terug: geen toepassing van het leerstuk van de fout van het slachtoffer 76

DEEL 4. ALTERNATIEVE VERKLARINGEN 79

I. Risicoaanvaarding als toepassing van een bestaande rechtsfiguur 79

A. Risicoaanvaarding als een contractuele constructie 79

B. Risicoaanvaarding als toestemming van het slachtoffer 81

C. Risicoaanvaarding als afstand van recht 83

D. Risicoaanvaarding als misbruik van een recht 85

II. Risicoaanvaarding als zelfstandige rechtsfiguur: correctie op de theorie van de

equivalentieleer 87

DEEL 5. Besluit 89

BIBLIOGRAFIE 94

Page 8: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,
Page 9: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

1

DEEL 1. INLEIDING

I. PROBLEEMSTELLING

1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg, werken met gevaarlijke

machines en beleggen ons geld in allerlei soorten effecten. We gaan in het weekend boksen om wat

stoom af te blazen of wonen zelf een voetbalmatch of een racewedstrijd bij. In de hedendaagse

maatschappij is het nemen van risico’s onvermijdelijk en in het gros van de gevallen zelfs aan te raden.

De vraag stelt zich in welke mate juridische gevolgen moeten worden gekoppeld aan het nemen van die

risico’s? Indien een schadelijder met andere woorden bepaalde risico’s vrijwillig heeft aanvaard, mag

hij dan nog over de mogelijkheid beschikken om de schade die de verwezenlijking is van die risico’s te

verhalen op een derde die ook een rol heeft gespeeld in het ontstaan van de schade?

2. Bij de toepassing van het juridisch concept van risicoaanvaarding kan de risicoaanvaarder die

zich bewust en vrijwillig in een gevaarlijke situatie begeeft in mindere mate of geen aanspraak maken

op een schadeloosstelling vanwege een derde persoon die een rol heeft gespeeld in het ontstaan van de

schade. Wanneer verder in dit proefschrift sprake is van risicoaanvaarding wordt steeds op deze

algemene invulling van risicoaanvaarding gedoeld.

3. Hoewel de figuur van risicoaanvaarding aanvankelijk met veel enthousiasme werd onthaald

vanuit het Anglo-Amerikaans common law stelsel, stelde WILMS reeds in 1980 dat risicoaanvaarding

in het Belgische gangbare aansprakelijkheidsrecht slechts juridisch relevant is in de mate dat het

slachtoffer door zich in een gevaarlijke situatie te begeven zelf een fout beging. Risicoaanvaarding zou

bijgevolg een loutere toepassing vormen van het leerstuk van de fout van het slachtoffer, nu het nemen

van risico’s slechts juridisch wordt gesanctioneerd wanneer die risico’s op een onzorgvuldige wijze

worden genomen. Nagenoeg elke auteur verkondigt op heden dezelfde stelling. Ook het Hof van

Cassatie oordeelt op dezelfde wijze. Bijgevolg meent de rechtsleer quasi-unaniem dat het concept niets

toevoegt aan het aansprakelijkheidsrecht en pleit het overgrote deel van de auteurs ervoor het begrip

risicoaanvaarding niet langer te hanteren in de geschillenbeslechting. In de rechtsliteratuur zijn recente

bronnen over risicoaanvaarding bijgevolg relatief schaars.

4. Desalniettemin blijkt de lagere rechtspraak geen oor te hebben naar de uitgesproken afkeuring

in de rechtsleer. Vooral in het domein van sport- en verkeersongevallen blijft de rechtspraak expliciet

een beroep doen op risicoaanvaarding om haar concrete beslissingen te verantwoorden. Deze

vaststelling doet de vraag rijzen waarom rechters nog steeds en zelfs vrij frequent het begrip

risicoaanvaarding expliciteren in hun uitspraken, indien zowel de rechtsleer als de hogere rechtspraak

het er (quasi-) unaniem over eens zijn dat risicoaanvaarding geen juridische toegevoegde waarde biedt.

Page 10: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

2

II. OPZET EN METHODOLOGIE

5. In deze thesis zal, bij gebrek aan een recent onderzoek met hetzelfde opzet, de algemeen

aanvaarde stelling worden gefalsifieerd aan de hand van de rechtspraak. Het vertrekpunt van het

onderzoek is een analyse van zowel de rechtspraak die het begrip risicoaanvaarding ipssisima verba

expliciteert, als de rechtspraak waarin de rechter op impliciete wijze tot een bepaalde uitspraak komt

aan de hand van de hierboven omschreven invulling van risicoaanvaarding. De vraag of

risicoaanvaarding enige relevantie heeft zal dus worden beantwoord aan de hand van de concrete

uitspraken, eerder dan aan de hand van wat juristen, meer in het bijzonder auteurs en zelfs de oordelende

rechters zelf, beweren dat de toegepaste regel is. Het belang van het onderscheid tussen de expliciete

bewoordingen en de achterliggende regels is mij nog maar een jaar geleden bijgebracht. In de lessen

rechtsvergelijking wees professor Kruithof op de contradictie tussen het law in action en het law in the

books aan de hand van een publicatie van de Amerikaanse jurist en botanist POUND.1 POUND verwijst

in zijn artikel “Law in the Books and Law in Action” naar een kinderverhaal dat in al haar eenvoud een

groot pijnpunt blootlegt in de juridische wereld. Twee vrienden, Huckleberry Finn en Tom Sawyer,

wilden samen een put graven. Huckleberry Finn, ongeïnformeerd over hoe putten te graven, dacht dat

een oud houweel het beste gereedschap was om het gewenste resultaat te bereiken. Tom Sawyer had

zich gelukkig goed voorbereid door middel van naslagwerk. Als kenner wees hij zijn vriend erop dat

een keukenmes, volgens de boeken, het meest aangewezen middel was. Toegevend aan hoe het hoort,

begonnen de vrienden te graven met het mes. Na uren zwoegen zonder resultaat, besloot Tom Sawyer

er nogmaals de boeken op na te slaan. Hij citeerde luidop uit het boek en vroeg zijn vriend hem een

keukenmes te geven, waarop Huckleberry Finn dit deed. Tom Sawyer gooide het mes op de grond en

gebood zijn vriend nogmaals hem een keukenmes aan te reiken, waarop Huckleberry Finn hem een

houweel aangaf. De twee vrienden zetten het werk voort en repten nooit nog met een woord over het

voorval. POUND maakt in zijn artikel de analogie met het recht. Zo hebben juristen vaak de neiging

expliciet een regel in te roepen, zonder dat deze hun concrete beslissingen kan verantwoorden. Het

verdient echter de voorkeur het recht te aanschouwen zoals het echt is en geen genoegen te nemen met

het recht zoals het in het zogenaamde law in the books wordt beschreven.

1 Zie R. POUND, “Law in the Books and Law in action”, American Law Review 1910, vol. 44, (12) 12-36 zoals ook geciteerd

in M. KRUITHOF, “Oorzaak of aanleiding? Geen causaal verband zonder causale bijdrage” in T. VANSWEEVELT en B.

WEYTS (eds.), Actuele ontwikkelingen in het aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht. Iste Interuniversitair Congres

over Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht (ICAV I), Antwerpen, Intersentia, 2015, (139) 207, voetnoot 280.

Page 11: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

3

6. Deze thesis zal dus nagaan of het law in the books met betrekking tot risicoaanvaarding

werkelijk overeenstemt met het law in action. Om een beter begrip te hebben van het huidig gebruik

van risicoaanvaarding wordt eerst een kijkje genomen naar de ontstaansgeschiedenis van

risicoaanvaarding in het Anglo-Amerikaans recht waar het concept voor het eerst ten tonele verscheen

onder de naam voluntary assumption of risk (Deel II). Af en toe wordt een zijsprong gemaakt naar andere

common law stelsels en meer in het bijzonder Engeland. Wanneer dit het geval is, wordt dit steeds

uitdrukkelijk aangegeven. Voor het overige handelt Deel II enkel over het Anglo-Amerikaans recht.

Deel III bespreekt de overname in het continentaal recht en de stelling die tot op heden wordt

aangehangen door de hoge rechtspraak en de rechtsleer met betrekking tot de invulling en het belang

van risicoaanvaarding, met name dat risicoaanvaarding niet meer is dan een toepassing van het leerstuk

van de fout van het slachtoffer. Vervolgens worden de – mijns inziens – meest opvallende

toepassingsgevallen van risicoaanvaarding in de lagere rechtspraak toegelicht en afgetoetst aan het

leerstuk van de fout van het slachtoffer. Tot slot werpt Deel IV een eerste licht op alternatieve

verklaringen voor risicoaanvaarding.

Page 12: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

4

DEEL 2. ONSTAANSGESCHIEDENIS: VOLUNTARY ASSUMPTION

OF RISK

I. PRELIMINAIR: VOLENTI NON FIT INIURIA

7. Hoewel nu vaak wordt verwezen naar het Latijns adagium volenti non fit iniuria als meest prille

verschijningsvorm van risicoaanvaarding,2 zijn de allereerste sporen van het principe nog verder terug

te brengen in de tijd.3 In hoofdstuk 11 van zijn vijfde boek van de Ethica, behandelt de Griekse filosoof

Aristoteles de vraag of een persoon zichzelf kan schaden en of er überhaupt wel zoiets bestaat als

vrijwillig schade lijden.4 Hij onderzoekt de propositie aan de hand van het praktijkgeval waarin iemand

zelfmoord pleegt. Wie lijdt schade in dat geval? Dergelijke handeling is volgens hem een vergrijp tegen

de staat en niet tegen zichzelf. Degene die zelfmoord pleegt, wilde of wenste dit, en kan dus geen schade

lijden.5

8. Ook de Romeinen zagen iets in de idee van Aristoteles. Veel Romeinse teksten bevatten

impliciet dan wel uitdrukkelijk verwijzingen naar volenti non fit iniuria.6 Het adagium wordt vrij

vertaald als “degene die willig is onrecht te lijden, wordt geen onrecht aangedaan”.7 In de Digesten komt

het volenti-principe meermaals voor, in bepaalde gevallen duidelijker dan in andere.8 Zo handelt

D.47.10.1.5 over een zoon die met zijn eigen toestemming wordt verkocht. In de passus wordt

geconcludeerd dat het slachtoffer omwille van zijn toestemming geen schade kan lijden.9 De passage

D.47.10.17 verduidelijkt dat wanneer een slaaf wordt geslagen met toestemming van één van zijn

meesters, dit niet impliceert dat volenti non fit iniuria kan worden ingeroepen tegen die meesters die

niet hebben toegestemd. Het verweermiddel vindt dus geen doorgang tegen degenen die niet hebben

toegestemd.10 In D .42.8.6.9 wordt aangegeven dat iemand die zich bewust is van een bedrog en hierin

toestemt, niet meer kan worden bedrogen.11

2 G. WHITE, “The Emergence and Doctrinal Development of Tort Law, 1870-1930”, University of St. Thomas Law Journal

2014, Vol. 11, (463) 493; F. BOHLEN, “Voluntary Assumption of risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 14. 3 S.K. PARMANAND, “Volenti non fit iniuria in Roman Law”, Journal for Juridical Science 1985, Vol. 10, (34) 34. 4 S.K. PARMANAND, “Volenti non fit iniuria in Roman Law”, Journal for Juridical Science 1985, Vol. 10, (34) 34. 5 J.A.K., THOMSON, The ethics of Aristotle, London, Penguin, 1955, 168-170. 6 De originele tekst is: “Nulla iniuria est, quae in volentem fiat” (Digesten, Boek 47, titel 10, sectie 1 §5). 7 G. BACHMANN, “Volenti non fit iniuria – how to make a principle work”, German L.J. 2003, Vol. 4, (1034) 1034. 8 S.K. PARMANAND, “Volenti non fit iniuria in Roman Law”, Journal for Juridical Science 1985, Vol. 10, (34) 34. 9 T. MOMMSEN, P. KRUEGER en A. WATSON, The Digest of Justinian, Vol. 4, Philadelphia, University of Pennsylvania

Press, 1985 [533], 773. 10 S.K. PARMANAND, “Volenti non fit iniuria in Roman Law”, Journal for Juridical Science 1985, Vol. 10, (34) 35. 11 T. MOMMSEN, P. KRUEGER en A. WATSON, The Digest of Justinian, Vol. 4, Philadelphia, University of Pennsylvania

Press, 1985 [533], 780.

Page 13: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

5

9. In al deze gevallen wordt volenti non fit iniuria toegepast in vrij specifieke feitenconstellaties.

Het is dus niet duidelijk of volenti non fit iniuria een algemeen principe uitmaakte en indien dit al zo

was, of het werkelijk een juridische regel betrof dan wel een loutere uitdrukking was die hielp bij het

vaststellen van een iniuria (onrecht). 12 Desalniettemin wordt volenti non fit iniuria vandaag als

synoniem beschouwd van voluntary assumption of risk en later ook van risicoaanvaarding.13

II. ONTSTAAN EN ONTWIKKELING VAN VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK IN

HET COMMON LAW

A. GESCHIEDENIS VAN VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

10. Risicoaanvaarding als juridisch concept, zoals wij het vandaag kennen in het continentaal recht,

vindt haar wortels in de 19e-eeuwse Anglo-Amerikaanse rechtsleer onder de benaming voluntary

asssumption of risk.14 In haar beginjaren had de theorie een opvallend beperkt toepassingsgebied.

SHEARMAN en REDFIELD beschreven voluntary assumption of risk – zonder de terminologie als

dusdanig te gebruiken – als een impliciet contract tussen een master en zijn servant15 waarin aan risico-

allocatie werd gedaan.16

Zo was een meester in principe aansprakelijk ten aanzien van zijn knecht voor zijn eigen

onzorgvuldigheid.17 Die onzorgvuldigheid kon zich op verschillende manieren veruitwendigen.

SHEARMAN en REDFIELD maken gewag van twee specifieke situaties. Vooreerst, indien een knecht

schade aanrichtte aan een andere knecht en het voor de meester voorzienbaar was dat de

schadeverwekker dergelijk gedrag zou stellen, beging de meester een inbreuk op zijn plicht om knechten

aan te nemen die voldoende zorgvuldig en bekwaam zijn. Bijgevolg kon de meester aansprakelijk

worden gehouden voor de door zijn knecht geleden schade. Ten tweede moest een meester zijn knechten

geschikt en veilig materiaal verschaffen om de hen toegewezen taken uit te voeren. Indien een knecht

schade leed door gebrekkig of onbehoorlijk materiaal kon hij dus zijn meester aanspreken tot vergoeding

van die schade.18

12 S.K. PARMANAND, “Volenti non fit iniuria in Roman Law”, Journal for Juridical Science 1985, Vol. 10, (34) 34. 13 A. BEEVER, Rediscovering the Law of Negligence, Portland, Hart Publishing, 2007, 345; F. BOHLEN, “Voluntary

Assumption of risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 14; J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law

Book Company Limited, 1977, 278. 14 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

169; G. WHITE, “The Emergence and Doctrinal Development of Tort Law, 1870-1930”, University of St. Thomas Law Journal

2014, Vol. 11, (463) 493. 15 De begrippen master en servant worden verder aangeduid als respectievelijk meester en knecht. Het gaat om een werkrelatie

waarbij de knecht onder het gezag staat van een meester, gelijkend op een uitgesproken hiërarchische werkgever-

werknemerverhouding. Er wordt bijvoorbeeld vaak verwezen naar de mensen die werkten in spoorwegbedrijven. Zie

bijvoorbeeld: T. SHEARMAN en A. REDFIELD, A Treatise on the Law of Negligence, New York, Baker, Voorhis & Co.,

1870, 112. 16 G. WHITE, Tort law in America. An Intellectual History, Oxford, Oxford University Press, 1985, 42. 17 T. SHEARMAN en A. REDFIELD, A Treatise on the Law of Negligence, New York, Baker, Voorhis & Co., 1870, 113. 18 T. SHEARMAN en A. REDFIELD, A Treatise on the Law of Negligence, New York, Baker, Voorhis & Co., 1870, 113-119.

Page 14: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

6

Wanneer een knecht echter op de hoogte was van respectievelijk de onbekwaamheid of het

defect en toch het werk voortzette zonder dat zijn meester hem had beloofd de gebreken of risico’s te

remediëren, werd hij geacht de risico’s zelf te hebben aanvaard. Het slachtoffer kon bijgevolg de

ontstane schade niet verhalen op zijn meester.19 In deze gevallen was er sprake van voluntary assumption

of risk in de zin van een impliciet contract tussen een meester en zijn knecht waarin de knecht bepaalde

risico’s waaraan hij onderhevig was op zich had genomen.

11. De aanzet tot een uitbreiding in het toepassingsgebied van voluntary assumption of risk werd

geboden door THOMPSON. Hij meende dat hoewel voluntary assumption of risk op dat moment louter

werd beschouwd als een statusgebonden exoneratie, het leerstuk toch mogelijkheden bood in andere

relaties dan die tussen een knecht en zijn meester.20

12. Ook WHARTON pleitte ervoor voluntary assumption of risk los te koppelen van de specifieke

contractuele meester-knecht relatie.21 Ten eerste meende hij dat niet alle knechten bekwaam waren te

contracteren. Ten tweede werden in die tijd, in de meerderheid van de Amerikaanse jurisdicties,

contractuele exoneratiebedingen als ongeldig beschouwd omdat zij against policy of the law zouden

zijn. Volgens WHARTON was voluntary assumption of risk dus niet gebaseerd op een impliciet contract

maar behelsde het daarentegen een algemeen principe krachtens hetwelk “a party cannot recover for

injury he incurs in risks, themselves legitimate, to which he intelligently submits himself”.22 Het

universele principe kon dus zowel in de contractuele als in de buitencontractuele aansprakelijkheidssfeer

worden opgeworpen als verweermiddel.23 Zo kon voluntary assumption of risk bijvoorbeeld dienst doen

als verweermiddel tegen iemand die zijn bezittingen wilde redden uit een brand, nadat hij uitdrukkelijk

op de hoogte was gebracht van de mogelijke gevaren van de reddingsactie.24

13. Deze stap naar een veralgemeende toepassing van voluntary assumption of risk kan worden

gekaderd binnen de verdwijning van de specifieke writs25 en de evolutie naar het huidige Amerikaanse

tort law.26 Het startschot van die grote veranderingen werd gegeven in de zaak Brown v. Kendall.27 In

een poging vechtende honden uit elkaar te halen, sloeg een man met een stok op de dieren en raakte hij

19 T. SHEARMAN en A. REDFIELD, A Treatise on the Law of Negligence, New York, Baker, Voorhis & Co., 1870, 119. 20 S. THOMPSON, Commentaries on the Law of Negligence in all relations, Indianapolis, The Bowen-Merill Company, 1901,

Vol. 1, 179. 21 F. WHARTON, A treatise on the Law of Negligence, Philadelphia, Kay & Brothers, 1878, 180. 22 F. WHARTON, A treatise on the Law of Negligence, Philadelphia, Kay & Brothers, 1878, 180. 23 G. WHITE, Tort law in America. An Intellectual History, Oxford, Oxford University Press, 1985, 43. 24 F. WHARTON, A treatise on the Law of Negligence, Philadelphia, Kay & Brothers, 1878, 180. 25 Voor een uitgebreide bespreking van de betekenis, het ontstaan en de evolutie van het writ-stelsel, zie: D. DOBBS, The Law

of Torts, St. Paul, West Group, 2000, 25-30 en J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford introductions to U.S. Law. Torts,

Oxford, Oxford University Press, 2010, 9-26. 26 G. WHITE, Tort law in America. An Intellectual History, Oxford, Oxford University Press, 1985, 43. 27 Brown v. Kendall, 60 Mass. (6 Cush.) 292 (1850).

Page 15: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

7

daarbij per ongeluk een omstaander. Onder de op dat moment geldende regels was de specifieke

zogenaamde trespass writ van toepassing. De rechtbank weigerde echter deze aanpak en hanteerde een

foutstandaard in de plaats.28 Brown v. Kendall betekende de start van de evolutie richting zogenaamde

general standards of civil liability, die de oude specifieke writs vervingen.29 Vanaf dan vereisten

rechtbanken een zekere fout – negligence dan wel een intentional wrong – opdat er aansprakelijkheid

zou zijn.30 Indien een slachtoffer schade lijdt door de onzorgvuldigheid van de verweerder en hij kan

aantonen dat verweerder een duty of care heeft ten aanzien van hem, ontstaat een recht op

schadevergoeding.31 De nalatige schadeveroorzaker kan dan op zijn beurt verschillende zogenaamde

defenses of verweermiddelen aanhalen die hem van de bovenvermelde aansprakelijkheid kunnen

bevrijden.32 Het is in de context van deze veranderingen dat de toepassing van voluntary assumption of

risk haar ontwikkeling kende en naast contributory negligence uitgroeide tot een veel gebruikt

verweermiddel33 voor de schadeveroorzaker.34

28 D. DOBBS, The Law of Torts, St. Paul, West Group, 2000, 27. 29 G.WHITE, American legal history. A very short introduction, Oxford, Oxford University Press, 2013, 97-100. 30 D. DOBBS, The Law of Torts, St. Paul, West Group, 2000, 27. 31 D. DOBBS, P. HAYDEN en E. BUBLICK, Torts and compensation. Personal accountability and social responsibility for

injury. Sixth Edition, St. Paul, West, 2009, 2. 32 D. DOBBS, P. HAYDEN en E. BUBLICK, Torts and compensation. Personal accountability and social responsibility for

injury. Sixth Edition, St. Paul, West, 2009, 251. 33 Voluntary assumption of risk is naast contributory negligence (nu: comparative negligence) een zogenaamde affirmative

defense. Dit betekent dat de verweerder het bewijs moet aanbrengen dat het verweermiddel van toepassing is. (D. DOBBS, P.

HAYDEN en E. BUBLICK, Torts and compensation. Personal accountability and social responsibility for injury. Sixth

Edition, St. Paul, West, 2009, 251; J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford,

Oxford University Press, 2010, 183). 34 T. SHEARMAN en A. REDFIELD, A Treatise on the Law of Negligence, New York, Baker, Voorhis & Company, 1913,

Vol. I, 290.

Page 16: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

8

14. In het begin van de 20ste eeuw werd voluntary assumption of risk vooral in arbeidsgerelateerde

cases alsmaar meer toegepast om het slachtoffer een schadevergoeding te ontzeggen.35 In bepaalde

gevallen gingen rechters zo ver in de toepassing van het verweermiddel dat hun uitspraak vanuit

hedendaags perspectief bijzonder onbillijk is. Dit blijkt duidelijk uit een uitspraak van het Supreme

Court van Massuchetts van 1900.36 Een werknemer stelde een vordering tot schadevergoeding in tegen

zijn werkgever. Hij werkte voor een bedrijf dat zich toelegde op de productie van verschillende types

van gereedschap en raakte ernstig gewond doordat een wankel rek met gevaarlijk gereedschap,

waaronder hij stond te schilderen, instortte. Het bijzondere aan deze zaak is dat het slachtoffer het gebrek

aan het rek al eerder had vastgesteld en zich tot de werkgever had gericht om zijn bezorgdheid te uiten.

Deze laatste sloeg de boodschap echter in de wind en dreigde met ontslag als de werknemer niet

onmiddellijk zijn werk zou voortzetten, waarop de werknemer hem gehoorzaamde en het hierboven

uiteengezette ongeval zich voordeed.

HOLMES, de toenmalige chief justice van het Supreme Judicial Court of Massachussets,

besliste dat het slachtoffer zijn schade niet kon verhalen op de nalatige werkgever. Hij had immers

uitdrukkelijk het risico op een ongeluk gewaardeerd om het vervolgens te aanvaarden. Het feit dat de

werknemer de facto weinig – of zelfs geen – keuze werd gelaten door de werkgever, alsook eventuele

andere externe omstandigheden zouden daar geen afbreuk aan doen.37 De vraag rijst of rechterlijke

uitspraken als deze de ‘voluntary’ in voluntary assumption of risk niet volledig uithollen. Voluntary

assumption of risk veronderstelde – en veronderstelt nog steeds – een volkomen vrijwillige keuze om

het risico al dan niet aan te gaan.38 In casu kan bezwaarlijk worden gesteld dat het slachtoffer een

volledig vrije keuze werd gelaten.39

15. Door de groeiende industrie en de veranderingen in het sociale denken, werd alsmaar minder

snel tot voluntary assumption of risk beslist in hoofde van het slachtoffer.40 Dezelfde trend deed zich

voor in andere common law stelsels. In de belangwekkende Engelse zaak Smith v. Baker stelde een

werknemer een vordering in tegen zijn werkgever om de schade te vergoeden die hij had opgelopen

tijdens de werkuren doordat een steen uit een stoomkraan op zijn hoofd was gevallen.41 De werkgever

wierp als verweermiddel volenti non fit iniuria op, nu de werknemer kennis had van de risico’s, hierover

35 F. BOHLEN, “Voluntary Assumption of Risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 14; J. FLEMING, The Law of Torts.

Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 283; J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New

York, Aspen Publishers, 2005, 502. 36 Lamson v. American Axe & Tool Co., 58 N.E. 585 (Mass. 1900). 37 G. WHITE, Tort law in America. An Intellectual History, Oxford, Oxford University Press, 1985, 44. 38 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 154; J. FLEMING, “Assumption of risk”, Yale L.J. 1952,

Vol. 61, (141) 141-168. 39 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 282. 40 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 283. 41 Smith v. Baker & Sons [1891] AC 325.

Page 17: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

9

had geklaagd en toch het werk had voortgezet. De jury stelde de werknemer in het gelijk en kende hem

een schadevergoeding toe. De verweerder stelde vervolgens beroep in bij het Court of Appeal, waar de

voluntary assumption of risk in hoofde van het slachtoffer wel werd aanvaard en de werknemer een

vergoeding werd ontzegd. De werknemer ging hier op zijn beurt tegen in beroep bij het House of Lords,

dat zijn beroep gegrond verklaarde. Het House of Lords oordeelde dat de loutere kennis van gevaren die

verbonden waren aan het werk immers niet noodzakelijk impliceerde dat het slachtoffer de risico’s

tevens had aanvaard. De werknemer had bijgevolg wel recht op een schadevergoeding.

Zo stelde Lord WATSON: “In its application to questions between the employer and the

employed, the maxim as now used generally imports that the workman had either expressly or by

implication agreed to take upon himself the risks attendant upon the particular work which he was

engaged to perform, and from which he has suffered injury. The question which has most frequently to

be considered is not whether he voluntarily and rashly exposed himself to injury, but whether he agreed

that, if injury should befall him, the risk was to be his and not his masters. When, as is commonly the

case, his acceptance or non-acceptance of the risk is left to implication, the workman cannot reasonably

be held to have undertaken it unless he knew of its existence, and appreciated or had the means of

appreciating its danger. But assuming that he did so, I am unable to accede to the suggestion that the

mere fact of his continuing at his work, with such knowledge and appreciation, will in every case

necessarily imply his acceptance. Whether it will have that effect or not depends, in my opinion, to a

considerable extent upon the nature of the risk, and the workman's connection with it, as well as upon

other considerations which must vary according to the circumstances of each case.”

16. Door deze veranderingen in de voorwaarden van voluntary assumption of risk in het common

law in het algemeen, verdween het verweer stilaan uit de exclusieve sfeer van werkongevallen en kreeg

het een alsmaar algemenere toepassing.42 De theorie van voluntary assumption of risk evolueerde dus

geleidelijk maar zeker van een statusgebonden concept met een beperkte toepassing naar een filosofisch

algemeen principe dat de aansprakelijkheid van een schadeveroorzaker kan beperken,43 ongeacht de

relatie tussen schadeveroorzaker en schadelijder. Voluntary assumption of risk als defense wordt

vandaag dan ook omschreven als “a person who is aware of a risk, and knowingly decides to encounter

it, accepts responsibility for the consequences of that decision, and may not hold a defendant who created

the risk liable for resulting injury.”44

42 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 283. 43 F. BOHLEN, “Voluntary Assumption of Risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 14. 44 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 501.

Page 18: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

10

B. RATIO VAN VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

17. BOHLEN verklaart het ontstaan van voluntary assumption of risk en meer in het bijzonder haar

verregaande toepassing in arbeidsgerelateerde zaken aan de hand van een economisch en een

sociologisch argument. Ten eerste berust het uitoefenen van een gevaarlijke baan volgens hem op een

vrijwillige en doordachte keuze. BOHLEN meent dat in de toenmalige economische context immers

voldoende minder risicovolle alternatieven bestonden voor competente werklui.45 Aangezien

werknemers dus zelf voor die risicovolle werkomstandigheden hadden gekozen, zouden ze niet langer

over het recht mogen beschikken om de door dat risico ontstane schade te verhalen op de werkgever.

Ten tweede stelt BOHLEN dat er zich een sociologische tendens voordeed waarin Amerikaanse werklui

bereid waren zichzelf onnodig bloot te stellen aan risico’s waardoor hun beslissing om een bepaald

gevaarlijk beroep uit te oefenen niet meer was dan een ondoordachte roekeloosheid. Bijgevolg zouden

zij niet mogen worden beschermd tegen schade veroorzaakt door hun eigen lichtzinnigheid.

18. Deze twee verklaringen voor het ontstaan van voluntary assumption of risk zijn tegenstrijdig,

nu BOHLEN enerzijds meent dat de werklui volledig bewust en vrijwillig de keuze maken om een

bepaald beroep uit te oefenen ondanks minder gevaarlijke alternatieven. Anderzijds zou het uitoefenen

van een gevaarlijk beroep net het gevolg zijn van een onbezonnen beslissing. De aangehaalde redenen

zijn mijns inziens niet alleen contradictoir maar daarenboven ook niet voldoende om het ontstaan en de

ontwikkeling van voluntary assumption of risk te verklaren.

19. Een meer aanneembare ratio voor de ontwikkeling van voluntary assumption of risk, die

overigens buiten de grenzen van arbeidsgerelateerde cases een verklaring kan bieden, is de socio-

economische evolutie in de toenmalige maatschappij.46 Zo werd het Amerikaans mensbeeld in de 19e

en 20ste eeuw alsmaar liberaler en meer op het individu gericht.47 De hoeksteen van de samenleving was

de vrijheid van handelen.48 Dit had uiteraard ook implicaties op het recht dat wel beschermde tegen

extern geweld en dwang, maar niet tegen de gevolgen van de eigen persoonlijkheid van het slachtoffer

en zijn vrijwillig (wan)gedrag.49 De verplichting om zichzelf te behoeden tegen uiteenlopende risico’s

en gevaren rustte hoofdzakelijk op het individu zelf.50 De leer van voluntary assumption of risk is slechts

één van meerdere uitdrukkingen van deze denkwijze.51

45 F. BOHLEN, “Voluntary Assumption of Risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 14. 46 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 278; J. GLANNON, The

Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 501. 47 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 501. 48 F. BOHLEN, “Voluntary Assumption of Risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 14. 49 G. WHITE, Tort law in America. An Intellectual History, Oxford, Oxford University Press, 1985, 41. 50 F. BOHLEN, “Voluntary Assumption of Risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 14. 51 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 278; J. GLANNON, The

Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 501.

Page 19: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

11

C. ALGEMENE TOEPASSINGSVOORWAARDEN VAN VOLUNTARY ASSUMPTION

OF RISK

20. Voluntary assumption of risk vindt vandaag toepassing wanneer het slachtoffer door zijn gedrag

vrijwillig een bepaald risico aanvaardt waarvan hij de volledige draagwijdte kent en daardoor te kennen

geeft de derde van zijn aansprakelijkheid te willen bevrijden.52 In de eerste plaats moet de schadelijder

dus volledige kennis hebben van de aard en omvang van het risico,53 of zoals FLEMING het verwoordt

one cannot be volens without being sciens.54 Ten tweede moet het slachtoffer er vrijwillig voor kiezen

het specifieke risico aan te gaan.55 Daarbij is het vereist dat het risico dat door zijn verwezenlijking de

schade veroorzaakt, overeenstemt met het risico dat het slachtoffer heeft aanvaard.56 Iemand die onder

begeleiding gaat bergbeklimmen in het kader van een groepsactiviteit neemt impliciet – of eventueel

uitdrukkelijk – bepaalde risico’s op schade op zich. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het risico

op verwondingen en schaafwonden door een val of een stoot tegen rotsen. Als één van deze risico’s zich

verwezenlijkt, zal het slachtoffer ingevolge zijn voluntary assumption of risk zijn schade niet kunnen

verhalen op de organisator van de activiteit. Wanneer de risicoaanvaarder echter wordt aangereden door

een auto, is dit geen risico dat hij had aanvaard en is er bijgevolg geen sprake van voluntary assumption

of risk. Tot slot beschermt voluntary assumption of risk de verweerder enkel tegen aansprakelijkheid

voor schade veroorzaakt door zijn onzorgvuldigheid (negligence) of door een feit dat aanleiding geeft

tot een objectieve aansprakelijkheid (strict liability).57 Indien de verweerder daarentegen opzettelijk

schade aanricht, zal de vrijwillige risicoaanvaarding door het slachtoffer hem niet kunnen bevrijden van

zijn aansprakelijkheid. Afhankelijk van de specifieke feitelijke omstandigheden zal de

schadeveroorzaker in die gevallen wel het verweermiddel consent kunnen opwerpen om zich van enige

schadevergoedingsplicht te ontdoen.58

III. SOORTEN VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

21. Er bestaan geen duidelijk afgelijnde categorieën of kwalificaties, noch zijn er heldere

eensluidende definities van de verschillende soorten voluntary assumption of risk. Over het algemeen

52 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 154-155. 53 C. WARREN, “Volenti Non Fit Injuria in Acts of Negligence”, Harv. L. Rev., 1895, Vol. 8, (457) 464; E. KIONKA, Torts

in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 155; J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book

Company Limited, 1977, 287. 54 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 287. 55 C. WARREN, “Volenti Non Fit Injuria in Acts of Negligence”, Harv. L. Rev., 1895, Vol. 8, (457) 464; E. KIONKA, Torts

in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 154; J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book

Company Limited, 1977, 287. 56 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 157. 57 “Assumption of risk became an established shield to negligence liability, just as the analogous privilege of consent avoids

liability for intentional torts.” (J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, Aspen Publishers, New York, 2005, 502). 58 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 278.

Page 20: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

12

wordt echter een onderscheid gemaakt tussen express en implied voluntary assumption of risk (A)

enerzijds en tussen primary en secondary voluntary assumption of risk (B) anderzijds.59

A. EXPRESS V. IMPLIED VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

22. Het onderscheid tussen express en implied voluntary assumption of risk wordt meteen duidelijk

door een loutere vertaling. Daar waar express voluntary assumption of risk berust op een uitdrukkelijke

aanvaarding van het risico,60 wordt de tweede vorm de risicoaanvaarding afgeleid uit de omstandigheden

of het gedrag van het slachtoffer.61

1. EXPRESS VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

i. Begripsomschrijving

23. Er is sprake van express voluntary assumption of risk wanneer de schadelijder uitdrukkelijk het

risico op schade op zich neemt.62 Dit kan door middel van een geschrift onder de vorm van een contract

of een waiver ondertekend door het slachtoffer, of zelfs mondeling.63 Express voluntary assumption of

risk heeft tot gevolg dat de schadelijder niet langer over een vordering beschikt ten aanzien van de

schadeveroorzaker,64 nu het slachtoffer op voorhand heeft toegestemd niet van hem te vorderen.65

24. Indien de express voluntary assumption of risk op geschrift is gesteld, is er in termen van

Belgisch recht sprake van een exoneratiebeding.66 Deze contractuele vorm van voluntary assumption of

risk biedt als voordeel voor de verweerder dat hij de overeenkomst kan afdwingen voor een rechtbank67

en dit zelfs door middel van een summary judgement.68 In het geval van implied voluntary assumption

59 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 150-152; J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford

Introductions to U.S. Law. Torts., Oxford, Oxford University Press, 2010, 184-193. 60 J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010,

184. 61 J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010,

187-193; S.S., MARSHALL, Basic principles of tort law, St. Paul, Westgroup, 1999, 109. 62 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 150; J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition,

Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 279; J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen

Publishers, 2005, 503. 63 S.S., MARSHALL, Basic principles of tort law, St. Paul, Westgroup, 1999, 109. 64 Arbegast v. Board of Education, 65 NY2d 161 (N.Y. 1985). 65 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 504. 66 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 280 (‘exemption clause’);

J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010, 111;

S.S., MARSHALL, Basic principles of tort law, St. Paul, Westgroup, 1999, 98. 67 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 504; J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY,

The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010, 184. 68 Een summary judgement wordt in het juridisch woordenboek als volgt omschreven: “a court order ruling that no factual

issues remain to be tried and therefore a cause of action or all causes of action in a complaint can be decided upon certain facts

without trial. A summary judgment is based upon a motion by one of the parties that contends that all necessary factual issues

are settled or so one-sided they need not be tried. The motion is supported by declarations under oath, excerpts from depositions

which are under oath, admissions of fact and other discovery, as well as a legal argument (points and authorities), that argue

Page 21: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

13

of risk daarentegen staat de risicoaanvaarding van het slachtoffer niet contractueel vast, waardoor een

uitgebreidere procedure zich opdringt.69 Dit voordeel dient enigszins te worden genuanceerd, nu blijkt

dat rechtbanken nogal wantrouwig staan tegenover dergelijke bedingen.70 De omstandigheden waarin

de overeenkomst werd gesloten en haar inhoud worden steeds met grote aandacht bestudeerd om er

zeker van te zijn dat het om een geldig beding gaat. 71

25. Een duidelijk voorbeeld van express voluntary assumption of risk komt aan bod in een recente

zaak voor het Supreme Court of Lousiana.72 De klanten van het indoor trampoline park Sky Zone

Lafayette moeten voorafgaand aan de toegang tot het park een overeenkomst ondertekenen met als

opschrift “Participant Agreement, Release and Assumption of Risk document”. De overeenkomst bevat

een clausule die luidt als volgt.

“In consideration for allowing me and the minor child(ren) identified herein to participate in the

[Sky Zone] activities and use the [Sky Zone] facility, I expressly and voluntarily agree to forever release,

acquit, indemnify and discharge [Sky Zone] and agree to hold [Sky Zone] harmless on behalf of myself,

my spouse, my children, my parents, my guardians, and my heirs, assigns, personal representative and

estate, and any and all other persons and entities who could in any way represent me, or the minor

children identified herein or act on our respective halves, from any and all actions or omissions, cause

and causes of action, suits, debts, damages, judgments, costs, including, but not limited to attorney’s

fees, and claims and demands whatsoever, in law or in equity, for any personal injury, death, or property

damages that I and/or the minor children’s use of [Sky Zone] activities, [Sky Zone] premises or at offsite

and camp activities related to [Sky Zone].”

ii. Specifieke toepassingsvoorwaarden

26. Zoals elke vorm van voluntary assumption of risk73 veronderstelt ook express voluntary

assumption of risk een volledige kennis van het risico, enerzijds en een vrijwillige keuze om het risico

te aanvaarden, anderzijds.74 Een vrijwillige keuze impliceert noodzakelijkerwijs dat de risicoaanvaarder

that there are no triable issues of fact and that the settled facts require a summary judgment for the moving party. The opposing

party will respond by counter-declarations and legal arguments attempting to show that there are “triable issues of fact […].”

(http://dictionary.law.com/Default.aspx?selected=2063) 69 S.S., MARSHALL, Basic principles of tort law, St. Paul, Westgroup, 1999, 98. 70 J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010,

185. 71 J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010,

185. 72 Alicea v. ActiveLaf, LLC, 192 So.3d 762 (La. 2016). De zaak an sich ging evenwel niet over deze clausule, maar behandelde

de afdwingbaarheid van een arbitrageclausule. 73 Zie supra nr. 20. 74 C. WARREN, “Volenti Non Fit Injuria in Acts of Negligence”, Harv. L. Rev. 1895, Vol. 8, (457) 464; J. GOLDBERG en

B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010, 185.

Page 22: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

14

op het moment van zijn risicoaanvaarding een voldoende sterke onderhandelingspositie had.75 Zo maakt

een risicoaanvaarder die uitdrukkelijk akkoord gaat met de ongezonde en gebrekkige staat van een

sociale woning, zich toch niet schuldig aan voluntary assumption of risk.76 De schadelijder met een

zwakke onderhandelingspositie wordt door het gebrek aan een alternatief immers feitelijk gedwongen

de risico’s te aanvaarden.77 In deze gevallen kan dus bezwaarlijk sprake zijn van een volledig vrijwillige

keuze.78

27. Opdat de verweerder bevrijd zou zijn, moet de wilsuiting van zowel de risicoaanvaarder als

degene die het risico creëert daarenboven uitdrukkelijk, duidelijk en ondubbelzinnig zijn.79 Overigens

kan de verweerder, ondanks de express voluntary assumption of risk door het slachtoffer, zich onder

geen geding exonereren voor zijn opzettelijk en moedwillig schadeveroorzakend gedrag.80

2. IMPLIED VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

i. Begripsomschrijving

28. Daartegenover staat implied voluntary assumption of risk waarbij het risico schriftelijk noch

mondeling is aanvaard.81 Bij deze vorm van voluntary assumption of risk geeft het slachtoffer door

middel van zijn gedrag aan, het risico te hebben vastgesteld en het eveneens te aanvaarden, zonder

daarvan expliciet melding te maken.82 Implied voluntary assumption of risk is een verweermiddel ten

voordele van de schadeverwekker voor zowel zijn objectieve aansprakelijkheid (strict liability) als zijn

aansprakelijkheid gebaseerd op fout (negligence).83 Net omdat implied voluntary assumption of risk

geen uitdrukkelijke wilsuiting veronderstelt, is deze vorm moeilijker te bewijzen dan express voluntary

assumption of risk. Aangezien implied voluntary assumption of risk de voorloper is van het concept

risicoaanvaarding zoals wij het vandaag kennen,84 wordt verder enkel nog deze tweede vorm van

voluntary assumption of risk besproken.

75 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 150; J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New

York, Aspen Publishers, 2005, 503 76 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 504. 77 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 280. 78 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 150. 79 Van Tuyn v. Zurich Am. Ins. Co., 447 So. 2d 318 (Fla. Dist. Ct. App. 1984); Theis v. J&J Racing Promotions, 571 So. 2d 92

(Fla. Dist. Ct. App. 1990). 80 Falkner v. Hinckley Parachute Ctr. Inc., 178 III. App. 3d 597 (Ill. App. Ct. 1989). Zie supra nr. 20. 81 A.J., DRAGO, “Assumption of Risk: An Age-Old Defense Still Viable in Sports and Recreation Cases”, Fordham Intell.

Prop. Media & Ent. L.J. 2002, Vol. 12, (583) 590. 82 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 505. 83 S.S., MARSHALL, Basic principles of tort law, St. Paul, Westgroup, 1999, 110. 84 Express voluntary assumption of risk is daarentegen vergelijkbaar met een exoneratiebeding in het Belgisch recht (zie supra

nr. 24).

Page 23: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

15

ii. Specifieke toepassingsvoorwaarden

29. Implied voluntary assumption of risk veronderstelt, zoals elke vorm van voluntary assumption

of risk, een vrijwillige keuze door het slachtoffer, enerzijds en kennis van het risico, anderzijds.85 De

voorwaarde van vrijwilligheid wordt duidelijk geschetst in een toepassingsgeval van

productaansprakelijkheid.86 Een eiser liep verwondingen op bij het maaien van zijn gazon doordat de

gebruikte grasmaaier niet met de nodige beveiligingssystemen was uitgerust. De rechtbank ontzegde het

slachtoffer een vergoeding op basis van de volgende overwegingen: “the fact that the machine lacked

the devices was apparent at the time of purchase, and in free market, [the plaintiff] had the choice of

buying a mower equipped with them, of buying the mower which he did, or of buying no mower at

all.”87

30. Opdat er sprake zou zijn van implied voluntary assumption of risk is daarnaast vereist dat het

slachtoffer een specifieke kennis had van het risico op de concrete schade of het ongeval dat zich heeft

voorgedaan.88 Dat rechters deze voorwaarde streng invullen, blijkt uit Traylor v. Husqvarna Motor.

Twee vrienden waren hout aan het hakken toen één van hen met zijn bijl bleef vaststeken in een

houtstronk. De andere vriend schoot ter hulp en trachtte het gereedschap los te krijgen met het vlakke

deel van zijn bijl. Door de wrijving van de ene bijl tegen de andere, kwam een stukje van de bijl van de

helpende vriend terecht in het oog van de eiser en raakte hij verblind aan één oog. Hij stelde bijgevolg

een vordering in tegen de producent van de bijl van zijn vriend. De rechtbank besliste dat het slachtoffer

geen voluntary assumption of risk kon worden verweten omdat geen bewijs voorhanden was waaruit

zou blijken dat de eiser op de hoogte was van het gebrek in het gereedschap. POSNER overwoog dat

“the plaintiff probably knew that striking a maul against another maul can cause one of the mauls to

chip, but to assume the risk of an eye injury from a flying maul chip is not the same thing as assuming

the risk of an eye injury caused by a chip from a defective maul.”89

B. PRIMARY V. SECONDARY VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

31. Implied voluntary assumption of risk kan verder nog worden onderverdeeld in primary en

secondary assumption of risk.90 Het onderscheid tussen primary en secondary voluntary assumption of

risk, ook wel de Knight rule genoemd,91 werd gevestigd in de gelijknamige zaak Knight v. Jewett.92

85 Zie supra nr. 20. 86 S.S., MARSHALL, Basic principles of tort law, St. Paul,Westgroup, 1999, 110. 87 Myers v. Montgomery Ward & Co., 252 A.2.d 855, 864 (Md. Ct. App. 1969). 88 S.S., MARSHALL, Basic principles of tort law, St. Paul, Westgroup, 1999, 111. 89 Traylor v. Husqvarna Motor, 988 F.2d 729, 732 (7th Cir. 1993). 90 J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010,

190; S.S., MARSHALL, Basic principles of tort law, St. Paul, Westgroup, 1999, 110. 91 J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010,

190. 92 Knight v. Jewett, 834 P.2d 696 (Cal. 1992).

Page 24: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

16

Hoewel deze onderverdeling wordt bekritiseerd bij gebrek aan eensgezindheid en duidelijkheid,93 wordt

in wat volgt toch getracht een algemeen overzicht te bieden van de invulling en de gevolgen van primary

en secondary voluntary assumption of risk.

1. PRIMARY VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

32. Primary voluntary assumption of risk impliceert dat het slachtoffer een risico aanvaardt dat werd

gecreëerd door verweerder, maar waar in hoofde van de verweerder geen duty of care bestond.94 Bij

gebrek aan een verplichting om zorg te dragen, begaat de verweerder geen negligence en kan het

slachtoffer zijn schade niet op hem verhalen.95 Deze vorm van voluntary assumption of risk vindt

toepassing wanneer het risico zo inherent is aan een bepaalde activiteit dat het gevaar onvermijdelijk

is.96 Ook voor de potentieel derde-aansprakelijke is het aldus onmogelijk om de activiteit risicoloos te

laten verlopen.97

33. Primary voluntary assumption of risk is een vaak gebruikt verweermiddel in allerhande

sportactiviteiten, gaande van skiën tot voetballen.98 Ook in het kader van andere recreatieve activiteiten

die een zeker risico impliceren kan het verweermiddel worden toegepast. Zo werd primary voluntary

assumption of risk aanvaard tegen iemand die brandwonden had opgelopen op het zogenaamde Burning

Man Festival.99 Door zijn bezoek had het slachtoffer immers impliciet toegestemd met de specifieke en

inherente risico’s verbonden aan het festival, waardoor de organisatoren niet aansprakelijk konden

worden gehouden.100

In de recente zaak Brosnan v. 6 Crannel st., LLC oordeelde het Supreme Court van New York

op gelijkaardige wijze. De eiser raakte gewond op een heavy metal concert nadat hij ongewild betrokken

was geraakt in een zogenaamde slam dance.101 Het slachtoffer stelde bijgevolg een vordering tot

schadevergoeding in tegen de organisatoren en de eigenaars van de zaal waarin het concert werd

georganiseerd, omdat zij hun verplichting om de menigte onder controle te houden met de voeten zouden

93 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 511; S.S., MARSHALL, Basic

principles of tort law, St. Paul, Westgroup, 1999, 110. 94 A.J. DRAGO, “Assumption of Risk: An Age-Old Defense Still Viable in Sports and Recreation Cases”, Fordham Intell.

Prop. Media & Ent. L.J. 2002, Vol. 12, (583) 604; E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 152. 95 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 152. Zie ook: Meistrich v. Casino Arena Attractions, Inc.,

155 A.2d 93 (N.J. 1959). 96 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 506. Zie ook: Morgan v. State of New

York, 90 NY2d 471, 484 (N.Y. App. Div. 1997). 97 Collier v. Northland Swim Club, 35 Ohio App. 3d 35 (Ohio Ct. App. 1987). 98 Turcotte v. Fell, 68 NY2d 432 (N.Y. 1986); Ruepp v. West Experience, 272 AD2d 673 (N.Y. 2000); Painter v. Peek'N Peak

Recreation, 2 AD3d 1289 (N.Y. 2003). 99 Burning Man is een evenement dat jaarlijks wordt georganiseerd in de Black Rock Desert in Nevada. Burning Man is

vernoemd naar het feit dat het evenement altijd wordt afgesloten met het verbranden van een rieten pop. 100 Beninati v. Black Rock City, LLC, 175 Cal. App. 4th 650 (Cal. Ct. App. 2009).

101 Dit is een dans die bestaat uit het agressief tegen elkaar opbotsen en springen (synoniem: moshing).

Page 25: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

17

hebben getreden. Om zichzelf van enige aansprakelijkheid te bevrijden, wierpen de verweerders primary

voluntary assumption of risk in hoofde van het slachtoffer op. Het Supreme Court overwoog dat “the

doctrine of primary assumption of risk applies when a consenting participant in a qualified activity is

aware of the risks; has an appreciation of the nature of the risks; and voluntary assumes the risks […].

A person who chooses to engage in such an activity consents to those commonly appreciated risks which

are inherent in and arise out of the nature of the sport generally and flow from such participation. The

doctrine has generally been restricted ‘to particular athletic and recreative activities in recognition that

such pursuits have enormous social value’ even while they may involve significantly heightened risks

and are, therefore, worthy of insulation from a breach of duty claim. Here, even assuming, without

deciding, that attending a heavy metal concert where slam dancing takes place is a qualified activity to

which the doctrine may properly be applied […], under the facts presented, the defendants, as the

organizers and sponsors of the event, failed to eliminate triable issues of fact as to whether they met

their duty to exercise care to make the conditions at the subject venue as safe as they appeared to be and

did not unreasonably increase the usual risks inherent in the activity of concert going […].”102

34. Ook voor primary voluntary assumption of risk geldt dat het slachtoffer kennis moet hebben

van het specifieke risico dat de schade veroorzaakte en hij dit risico daarenboven vrijwillig moet zijn

aangegaan.103 Of het slachtoffer zelf al dan niet zorgvuldig was bij het aanvaarden van het risico is

irrelevant in het kader van primary voluntary assumption of risk.104 Om na te gaan of het slachtoffer

kennis had van het risico, kan wel rekening worden gehouden met de frequentie van het uitoefenen van

de activiteit of de bekwaamheid van slachtoffer met betrekking tot de specifieke activiteit. Zo werd in

de recente zaak Ingram v. Life Fitness de kennis van het risico op basis van volgende gronden aanvaard:

“Plaintiff's testimony established that she was a long-time user of treadmills, that she used defendant

Town Sports International Holdings, Inc.’s sports club five times a week after joining it, that she had

several times seen other club members jump off treadmills that were still running, and that she had used

treadmills at the club at least 10 times. Given plaintiff's familiarity with the use and operation of

treadmills, she assumed the obvious and inherent risks attendant to their use.”105

35. Sommige auteurs menen dat er in deze situaties geen gebruik zou mogen worden gemaakt van

het begrip voluntary assumption of risk.106 De schade die het slachtoffer lijdt, is volgens hen een loutere

verwezenlijking van risico’s die inherent zijn aan de activiteit zonder dat de verweerder onredelijk

102 Brosnan v. 6 Crannel st., LLC, 2017 NY Slip Op 01840 (N.Y. 2017). 103 Zie bij wijze van voorbeeld: Turcotte v. Fell, 68 NY2d 432 (N.Y. 1986). 104 J. FLEMING, “Assumption of risk”, Yale L.J. 1952, Vol. 61, (141) 145. 105 Ingram v. Life Fitness, 140 AD3d 628, 2016 NY Slip Op 05085 (App. Div. 1st Dept. 2016) (N.Y. App. 2016). 106 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 152; J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition,

New York, Aspen Publishers, 2005, 506.

Page 26: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

18

handelde.107 Het is derhalve niet voluntary assumption of risk als rechtsfiguur die de aansprakelijkheid

van de verweerder uitwist. De verweerder had immers ab initio geen duty of care ten aanzien van het

slachtoffer en kan daarom niet aansprakelijk worden gesteld. Volgens critici gaat het dus om een zuivere

toepassing van de basisregels van het tort law,108 waardoor het gebruik van voluntary assumption of risk

overbodig is.109

2. SECONDARY VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

36. Daartegenover staat secondary voluntary assumption of risk waar de verweerder wel een

redelijke zorg is verschuldigd aan het slachtoffer.110 Het slachtoffer aanvaardt echter vrijwillig het risico

dat ontstaat door het onzorgvuldig gedrag van de derde-schadeveroorzaker.111 Er kan worden gedacht

aan iemand die een beduidend risico creëert door vuurwerk af te vuren op straat. Het slachtoffer dat uit

nieuwsgierigheid naast hem gaat staan om mee te kijken en daarbij verwondingen oploopt, maakt zich

schuldig aan secondary voluntary assumption of risk. De term secondary vindt vermoedelijk haar

oorsprong in het feit dat de keuze van het slachtoffer volgt op − en dus secundair is aan − de

onzorgvuldige risicocreatie door de derde.112

37. Deze tweede vorm van voluntary assumption of risk legt zich toe op het gedrag van het

slachtoffer en analyseert het aan de hand van een zogenaamde reasonable care standard.113 Secondary

voluntary assumption of risk kan worden opgedeeld in unreasonable of qualified secondary voluntary

assumption of risk enerzijds en reasonable, strict of pure secondary assumption of risk anderzijds.114 In

het eerste geval maakt de risicoaanvaarding an sich een fout uit in hoofde van het slachtoffer en wordt

107 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 152; J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition,

New York, Aspen Publishers, 2005, 506. 108 Meistrich v. Casino Arena Attractions, Inc., 155 A.2d 90 (N.J. 1959). 109 R.J. BACIGAL, “Distinctions Between Assumption of Risk and Contributory Negligence”, Wash. & Lee L. Rev. 1966, Vol.

23, (91) 94. 110 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 511. Zie ook: Benefiel v. Walker, 422

S.E.2d 773 (Va. 1992); Knight v. Jewett, 834 P.2d 696 (Cal. 1992); Galardi v. Seahorse Riding Club, 16 Cal. App. 4th 817(Cal.

1993). 111 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 507. Zie ook: Knight v. Jewett, 834

P.2d 696 (Cal. 1992). 112 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 507. 113 L. LAUER, “Torts - Assumption of risk and the obvious danger rule - Primary or secundary assumption of risk”, Land and

water Law Review 1983, Vol. 18, (373) 373. 114 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 508. Zie ook: Perez v. McConkey, 872

S.W.2d 897 (Tenn. 1994).

Page 27: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

19

het schadegeval bijgevolg quasi-unaniem beoordeeld als een toepassing van comparative negligence115

aan de hand van de zogenaamde comparative fault principles van de verschillende staten.116

Indien de risicoaanvaarding door het slachtoffer daarentegen een redelijk karakter heeft,117 is de

rechtspraak verdeeld over de gevolgen die hieraan zouden moeten worden gekoppeld.118 Sommigen

menen dat reasonable voluntary assumption of risk een volwaardig verweermiddel vormt waardoor de

verweerder van elke schadevergoedingsplicht is bevrijd.119 Deze stelling wordt sterk bekritiseerd. Het

is immers tegenstrijdig om helemaal geen schadevergoeding toe te kennen aan iemand die op redelijke

wijze een risico aanvaardt en bij toepassing van comparative negligence120 een – zij het verminderde –

schadevergoeding te gunnen aan het slachtoffer dat zelf een fout beging.121 Dit zou overigens

onzorgvuldig gedrag stimuleren, nu het redelijk gedrag in hoofde van het slachtoffer zwaarder wordt

bestraft dan wanneer hij onzorgvuldig was.122 De voorstanders van reasonable voluntary assumption of

risk als een volwaardig verweermiddel beweren dat er geen sprake is van een anomalie aangezien het

verweermiddel van reasonable voluntary assumption of risk is gebaseerd op toestemming en niet op een

fout van het slachtoffer.123 Andere rechtbanken hangen de tegengestelde visie aan en geloven dat deze

vorm van niet-foutieve secondary voluntary assumption of risk helemaal geen verweer uitmaakt.124 Zij

menen dat het recht op schadevergoeding van het slachtoffer slechts kan worden aangetast door zijn

foutief gedrag.125 Een derde strekking maakt geen onderscheid naargelang het al dan niet redelijk

karakter van de secondary voluntary assumption of risk en behandelt beide figuren aan de hand van het

115 In het common law het leerstuk van de fout van het slachtoffer met een gedeelde aansprakelijkheid tot gevolg aangeduid als

comparative negligence. Soms spreekt men ook van non-absolute contributory negligence om het onderscheid te maken met

het oorspronkelijke alles-of-niets principe bij een fout van het slachtoffer, waarnaar wordt verwezen als (absolute) contributory

negligence (zie J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 508-510). 116 A.J. DRAGO, “Assumption of Risk: An Age-Old Defense Still Viable in Sports and Recreation Cases”, Fordham Intell.

Prop. Media & Ent. L.J. 2002, Vol. 12, (583) 604; J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen

Publishers, 2005, 509. 117 Er is een stroming die meent dat voluntary assumption of risk nooit een redelijk karakter kan hebben (zie infra nr. 44). 118 “When the plaintiff's decision to encounter the risk is reasonable, the plaintiff is not negligent, but because the decision is

voluntary, commentators are split as to whether a plaintiff's recovery, under comparative fault, should be precluded, reduced

or unaffected.” (C. MUTTER, “Moving to Comparative Negligence in an Era of Tort Reform: Decisions for Tennessee”, Tenn.

L.Rev. 1989-90, Vol. 57, (199) 286). Zie ook: J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers,

2005, 509. 119 Smith v. Seven Springs Farm, Inc., 716 F.2d 1002 (3d Cir. 1983); Siglow v. Smart, 539 N.E.2d 636 (Ohio Ct. App. 1987);

Ford v. Gouin, 266 Cal. Rptr. 870 (Cal. Ct. App. 1st Dist. 1990); Howell v. Clyde, 620 A.2d 1107 (Pa. 1993). 120 Zie infra nr. 38 e.v. 121 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 278; J. GLANNON, The

Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 510. 122 A.J. DRAGO, “Assumption of Risk: An Age-Old Defense Still Viable in Sports and Recreation Cases”, Fordham Intell.

Prop. Media & Ent. L.J. 2002, Vol. 12, (583) 605. 123 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 510. 124 Segoviano v. Housing Auth., 191 Cal. Rptr. 578 (Cal. Ct. App. 1983); Rini v. Oaklawn Jockey Club, 861 F.2d 502 (8th Circ.

1988). 125 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 509.

Page 28: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

20

comparative fault-schema van elke staat.126 In sommige staten is het dan ook zo dat secondary voluntary

assumption of risk geen afzonderlijke defense meer uitmaakt, maar in feite gewoon als een vorm van

comparative negligence wordt beschouwd.127

Schema A: primary v. secondary voluntary assumption of risk

IMPLIED VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

PRIMARY VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK SECONDARY VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

Geen duty of care Duty of care

ONAFHANKELIJK VAN DE ZORGVULDIGHEID VAN HET

SLACHTOFFER

ONZORGVULDIG

SLACHTOFFER

ZORGVULDIG SLACHTOFFER

= verweermiddel (geen schadevergoeding voor het slachtoffer) ≈ toepassing van comparative

negligence

Verschillende meningen

i. Verweermiddel (geen schadevergoeding

voor het slachtoffer)

ii. Toepassing van comparative fault

iii. Geen verweermiddel (volledige

schadevergoeding voor het slachtoffer)

IV. VERHOUDING MET COMPARATIVE NEGLIGENCE (FOUT VAN HET

SLACHTOFFER)

38. Het is moeilijk een duidelijk onderscheid te maken tussen voluntary assumption of risk en

comparative negligence.128 Sommige rechtbanken gebruiken de theorieën zelfs door elkaar.129 In wat

volgt wordt een algemeen beeld geschetst van wat het onderscheid tussen de twee theoretische begrippen

zou moeten zijn.

A. ONTSTAANSGESCHIEDENIS EN BEGRIPSOMSCHRIJVING

39. Zoals eerder aangehaald, groeide de theorie van voluntary assumption of risk voort uit een

toenemend individualisme dat zich zowel maatschappelijk als juridisch veruitwendigde.130 Ook de

theorie van contributory negligence, de voorloper van comparative negligence, vindt haar wortels in

deze idee.131 Oorspronkelijk werd de fout van het slachtoffer beoordeeld aan de hand van contributory

126 Wagner v. Thomas J. Obert Enterprises, 396 N.W.2d 223 (Minn. 1986); Mizushima v. Sunset Ranch, Inc., 737 P.2d 1158

(Nev. 1987). 127 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 512. 128 F. BOHLEN, “Voluntary Assumption of Risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 14. “At times the line of demarcation

between contributory negligence and assumption of risk is exceedingly difficult to define.” (Byers v. Gunn, 81 So. 2d 723 (Fla.

1955)). 129 Onder meer de volgende staten hebben aangegeven dat zij voluntary assumption of risk inruilbaar achten met comparative

negligence: Alaska (Leavitt v. Gillaspie, 443 P.2d 61 (Alas. 1968); North Dakota (Wentz v. Deseth, 221 N.W.2d 101 (N.D.

1974)); Kansas (Smith v. Blakey, 515 P.2d 1062 (Kan. 1973)); Maine (Wilson v. Gordon, 354 A.2d 398 (Me. 1976)); Texas

(Farley v. MM Cattle Co., 529 S.W.2d 751 (Tex. 1975)); Wyoming (Sanders v. Pitner, 508 P.2d 602 (Wyo. 1973)). 130 F. BOHLEN, “Voluntary Assumption of Risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 14; J. GLANNON, The Law of Torts.

Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 502. 131 J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 278; J. GLANNON, The

Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 501.

Page 29: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

21

negligence, wat impliceerde dat het slachtoffer de volledige schadevergoeding werd ontzegd.132 Zelfs

de lichtste fout in hoofde van het slachtoffer had tot gevolg dat hij geen enkele aanspraak meer kon

maken op een schadevergoeding, wat hem in een ongewenst zwakke positie plaatste.133 Rechters en

juryleden trachtten dan ook vaak via omwegen dit alles-of-niets principe te omzeilen.134 Op dit vlak

bood voluntary assumption of risk een toegevoegde waarde. Wanneer immers de voorwaarden van

voluntary assumption of risk waren vervuld, kon aan het slachtoffer toch een gedeeltelijke

schadevergoeding worden toegekend.135 Voluntary assumption of risk was echter niet zaligmakend,

omdat wel steeds moest voldaan zijn aan de specifieke voorwaarden.

40. Ondanks het gebrek aan een billijke en coherente verdelingstheorie, weigerden de meeste

Amerikaanse rechtbanken tot het einde van de 20ste eeuw halsstarrig de regel van contributory

negligence uitdrukkelijk opzij te schuiven.136 Vermoedelijk waren de rechters niet zo happig op een

wijziging omwille van het gemak waarmee het alles-of-niets principe kan worden toegepast tegenover

de complexiteit die doorgaans gepaard gaat met een principe van gedeelde aansprakelijkheid.137 De

ontevredenheid in het juridisch landschap nam enkel toe en rechters probeerden in hun uitspraken de

wetgever aan te sporen de drastische verandering naar een billijker verdelingsregime te maken. Bij

gebrek aan een tussenkomst door de wetgever namen de statelijke rechtbanken uiteindelijk toch het heft

in eigen handen en ontstond er een golf van rechterlijke beslissingen waarin de statelijke rechtbanken

comparative negligence uitdrukkelijk als verdelingsprincipe vooropstelden.138 Het merendeel van de

staten is nu afgestapt van het alles-of-niets principe.139 Enkel Alabama, Maryland, DC, Virginia en North

Carolina hanteren nog steeds contributory negligence als verdelingsprincipe bij een fout van het

slachtoffer in samenloop met de aansprakelijkheid van een derde. 140

41. Vandaag wordt het gedrag van het slachtoffer dus, behoudens in de hierboven vermelde staten,

beoordeeld aan de hand van comparative negligence. De rechter neemt hierbij zowel de fout van het

slachtoffer als die van de derde in overweging, en bepaalt hun respectievelijke invloed op de schade.141

132 A. BEEVER, Rediscovering the Law of Negligence, Portland, Hart Publishing, 2007, 341; E. KIONKA, Torts in a nutshell,

5th edition, St. Paul, West, 2010, 133. 133 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

328; D. DOBBS, P. HAYDEN en E. BUBLICK, Torts and compensation. Personal accountability and social responsibility

for injury. Sixth Edition, St. Paul, West, 2009, 253. 134 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 134. 135 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 508. 136 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 134. 137 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 134. 138 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 137. 139 J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010,

192. Zie bijvoorbeeld voor Florida: Hoffman v. Jones, 280 So. 2d 431 (Fla. 1973). 140 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 138. 141 J. GOLDBERG en B. ZIPURSKY, The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford University Press, 2010,

111.

Page 30: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

22

Het slachtoffer kan enkel het aandeel van de schade dat is ontstaan door de derde op hem verhalen.

Wanneer de rechter bijvoorbeeld de schade begroot op 10.000 USD en bepaalt dat de fout van het

slachtoffer voor 25 procent en de fout van de derde voor 75 procent heeft bijgedragen tot de schade

zoals die zich in concreto heeft voorgedaan, kan aan het slachtoffer een schadevergoeding van 7.500

USD worden toegekend.142 Kortom, wanneer de derde-schadeveroorzaker het bewijs kan leveren van

een fout van het slachtoffer die in causaal verband staat met de schade, heeft comparative negligence

als affirmative defense tot gevolg dat het slachtoffer zijn schade slechts gedeeltelijk of zelfs helemaal

niet meer143 kan verhalen op de aansprakelijke derde.144

B. VERGELIJKING MET VOLUNTARY ASSUMPTION OF RISK

42. In de rechtspraak en rechtsleer wordt gesteld dat voluntary assumption of risk als juridisch

begrip geen toegevoegde waarde biedt, nu de overlap met comparative negligence dermate groot is dat

voluntary assumption of risk een louter toepassingsgeval uitmaakt van het leerstuk van de fout van het

slachtoffer.145 Toch bestaan er twee grote argumenten om het onderscheid tussen voluntary assumption

of risk en comparative negligence te behouden.

43. Ten eerste zou comparative negligence verschillen van voluntary assumption of risk in die zin

dat een toepassing van comparative negligence steeds een onzorgvuldigheid veronderstelt.146 Dit staat

tegenover voluntary assumption of risk waarbij niet noodzakelijk een onzorgvuldigheid maar wel een

kennis en aanvaarding van het risico wordt vereist.147 Een slachtoffer kan dus vrijwillig een risico

aanvaarden zonder dat deze keuze onredelijk is en een fout uitmaakt.148 Omgekeerd is het ook mogelijk

dat het slachtoffer een onzorgvuldigheid begaat zonder dat zijn gedrag een geval van voluntary

assumption of risk betreft. Een onzorgvuldig slachtoffer kan zich immers ook in een gevaarlijke situatie

142 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 138. 143 In sommige jurisdicties kan de rechter het slachtoffer de volledige schadevergoeding ontzeggen op basis van comparative

negligence indien zijn fout voldoende zwaarwichtig is. (E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 134.) 144 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 134; J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition,

New York, Aspen Publishers, 2005, 508. 145 Petrone v. Margolis, 89 A.2d 476, 477 (N.J. 1952); Blackburn v. Dorta, 348 So. 2d 287 (Fla. 1977) (“we find no discernible

basis analytically or historically to maintain a distinction between the affirmitive defense of contributory negligence and

assumption of risk. […] We hold that the affirmative defense of implied assumption of risk is merged into the defense of

contributory negligence […].”); Meistrich v. Casino Arena Attractions, Inc., 155 A.2d 93 (N.J. 1959); J. FLEMING, The Law

of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977. 146 Seaboard Air Line Ry. v. Horton, 233 U.S. 492, 503 (U.S. 1914); Narramorev. Cleveland, C.C. & St. L. Ry., 96 Fed. 298,

304 (6th Cir. 1899); E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 158. 147 Het al dan niet redelijk karakter van de risicoaanvaarding is wel van belang om te bepalen wat de gevolgen zijn van de

zogenaamde secondary voluntary assumption of risk, doch maakt geen voorwaarde uit opdat er sprake zou zijn van voluntary

assumption of risk. 148 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 155; J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition,

Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 278.

Page 31: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

23

begeven zonder dat hij uitdrukkelijke kennis heeft van het specifieke risico of zonder dat hij het risico

heeft aanvaard.149

GLANNON illustreert deze stelling aan de hand van het volgende voorbeeld.150 Stel in een

eerste hypothese dat A zijn wagen uitleent aan B en hij B uitdrukkelijk op de hoogte brengt van een

afwijking aan de remmen. Als B de wagen toch gebruikt, beweert traag te zullen rijden en de handrem

te gebruiken om tot stilstand te komen, heeft hij het risico op schade veroorzaakt door de defecte remmen

expliciet aanvaard. In dit geval is er zowel sprake van comparative negligence als van voluntary

assumption of risk. In een tweede hypothese laat A na B in te lichten over de defecte remmen. B merkt

echter zelf dat het pedaal losser zit dan normaal en besluit toch de baan op te gaan

zonder de toestand van de wagen verder te onderzoeken. B is in dit geval negligent omdat hij heeft

nagelaten de remmen te controleren. Hij aanvaardde echter niet het risico van de defecte remmen, omdat

hij niet de vrijwillige keuze maakte om te rijden zonder remmen met een volledige kennis van de situatie.

In dit geval zal het slachtoffer (een deel van) zijn schade zelf moeten dragen op basis van comparative

negligence zonder dat er sprake is van voluntary assumption of risk.151

44. De stelling dat niet elke vorm van comparative negligence tevens een toepassing van voluntary

assumption uitmaakt, wordt niet betwist. Omgekeerd zijn er wel sceptici die beweren dat elke toepassing

van voluntary assumption of risk noodzakelijk neerkomt op comparative negligence in hoofde van het

slachtoffer, waardoor voluntary assumption of risk als afzonderlijk verweermiddel overbodig is.152

BACIGAL verduidelijkt dit standpunt aan de hand van volgende theoretische uiteenzetting.153 Zoals

reeds aangegeven veronderstelt voluntary assumption of risk steeds een vrijwillige keuze en impliceert

comparative negligence noodzakelijkerwijs een onzorgvuldigheid in hoofde van het slachtoffer.154 Uit

de rechtspraak zou blijken dat er geen vrijwillige keuze is wanneer de fout van de verweerder het

slachtoffer geen enkele redelijke keuze laat.155 A contrario veronderstelt een vrijwillige keuze

149 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 155; J. FLEMING, The Law of Torts. Fifth Edition,

Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, 278; J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen

Publishers, 2005, 502. Contra: R.J. BACIGAL, “Distinctions Between Assumption of Risk and Contributory

Negligence”, Wash. & Lee L. Rev. 1966, Vol. 23, (91) 93. 150 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 503. 151 F. BOHLEN, “Voluntary Assumption of risk”, Harv. L. Rev. 1906-07, Vol. 20, (14) 18. 152 Freedman v. Hurwitz, 116 Conn. 283, 164 Atl. 647, 649 (1933); Swift and Co. v. Schuster, 192, F.2d 615 (ioth Cir. 1951);

Camp v. J.H. Kirkpatrick Co., 250 S.W.2d 413 (Tex. Civ. App. 1952); E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul,

West, 2010, 157-158; R.J. BACIGAL, “Distinctions Between Assumption of Risk and Contributory Negligence”, Wash. &

Lee L. Rev. 1966, Vol. 23, 93-93. 153 R.J. BACIGAL, “Distinctions Between Assumption of Risk and Contributory Negligence”, Wash. & Lee L. Rev. 1966, Vol.

23, (91) 93. 154 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 156. 155 Thornbury v. Maley, 242 Iowa 70, 45 N.W.2d 576, 581 (1951); Dougherty v. Chas. H. Tompkins Co., 240 F.2d 34, 36 (D.C.

Cir. 1957); Sinai v. Polinger Co., 498 A.2d (1985).

Page 32: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

24

onvermijdelijk een keuzemogelijkheid die redelijk is.156 Opdat er sprake zou zijn van een keuze moeten

er daarenboven op zijn minst twee mogelijkheden zijn, of met andere woorden minstens één alternatief.

Dat alternatief kan hetzij redelijk hetzij onredelijk zijn. Het slachtoffer moet uitmaken of hij het

alternatief kiest dan wel verwerpt. Er bestaan dus vier verschillende hypothetische situaties. Opdat

voluntary assumption of risk als afzonderlijke figuur een eigen significantie zou hebben en geen louter

toepassingsgeval van comparative negligence uitmaakt, moet minstens één van die vier hypothetische

gevallen een vrijwillige risicoaanvaarding uitmaken zonder dat er evenwel sprake is van een

onzorgvuldigheid in hoofde van het slachtoffer.

Het slachtoffer kan enerzijds opteren voor de alternatieve situatie, waardoor hij het door de

verweerder gecreëerde risico niet aanvaardt. De keuze voor de alternatieve situatie kan zowel redelijk

(1) als onredelijk (2) zijn. Het al dan niet redelijk karakter is in voorliggend geval echter irrelevant, daar

in beide situaties geen sprake is van voluntary assumption of risk bij gebrek aan aanvaarding van de

risicovolle situatie die het voorwerp zou vormen van voluntary assumption of risk.

Het slachtoffer kan er daarnaast voor opteren om de risicovolle situatie gecreëerd door de

verweerder wel tegemoet te treden. Hierbij kan het alternatief waarover hij beschikt ofwel onredelijk

(3) ofwel redelijk (4) zijn. In de derde hypothese waarin de alternatieve keuzemogelijkheid een

onredelijk karakter heeft, is er geen voluntary assumption of risk. Van een echt vrijwillige keuze is

immers geen sprake. Er kan worden gedacht aan de keuzemogelijkheid your money or your life. De

vierde situatie is de enige situatie waar daadwerkelijk sprake is van voluntary assumption of risk door

het slachtoffer. Het slachtoffer beschikte immers over een alternatieve redelijke keuzemogelijkheid en

opteerde volledig vrijwillig voor de risicovolle situatie. In dit geval is er echter ook sprake van een

onredelijke of onzorgvuldige keuze in hoofde van het slachtoffer, nu hij kon kiezen voor een redelijk

alternatief en dit heeft nagelaten. In dit vierde geval is er voluntary assumption of risk maar eveneens

van comparative negligence.

156 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 156.

Page 33: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

25

Schema B: Voluntary assumption of risk v. comparative negligence

45. Hoewel deze kritiek gefundeerd lijkt op een kritische analyse en een ontegensprekelijk besluit

schijnt te hebben, is de bovenstaande theorie volgens mij niet afdoende om het onderscheid tussen

voluntary assumption of risk en comparative negligence volledig te ontkennen. Ten eerste legt de

analyse zich enkel toe op de vraag of het slachtoffer al dan niet zorgvuldig was. Opdat voluntary

assumption of risk geen eigen belang heeft, moet zij als rechtsfiguur volledig samenvallen met zowel de

invulling, de voorwaarden als de gevolgen van het in de onderzochte staat toepasselijke leerstuk van de

fout van het slachtoffer. Dit veronderstelt dus dat de toepassing van voluntary assumption of risk in de

staten waar de zogenaamde pure comparative negligence geldt als verdelingsprincipe,157 ook hoogstens

leidt tot een gedeelde aansprakelijkheid. De vraag is maar zeer of dit steeds het geval is. Ten tweede

houdt de kritiek geen rekening met primary voluntary assumption of risk. Tot slot is de bovenstaande

analyse niet gefalsifieerd, noch afgetoetst aan rechtspraak, waardoor het slechts een abstract en louter

theoretisch betoog uitmaakt dat niet noodzakelijk overeenstemt met de juridische werkelijkheid.

46. Het tweede onderscheid tussen voluntary assumption of risk en comparative negligence zou zich

situeren in de maatstaf aan de hand waarvan het geschil wordt beoordeeld.158 Daar waar voluntary

assumption of risk wordt geanalyseerd op basis van een subjectieve standaard die vereist dat het

slachtoffer daadwerkelijk kennis had van het gevaar, wordt bij comparative negligence slechts een

objectieve standaard van de kennis van een algemeen zorgvuldig man gehanteerd (met andere woorden

het behoren te weten).159 Dit onderscheid wordt eveneens bekritiseerd, omdat het enkel een nut heeft als

de voorwaarde van voluntary assumption of risk niet is bereikt. Van zodra aan de subjectieve maatstaf

157 In de staten die een pure comparative fault system aanhangen, kan een fout van het slachtoffer hoogstens leiden tot een

gedeelde aansprakelijkheid. Daartegenover staat een modified comparative fault system, waarin het recht op een vergoeding

van het slachtoffer volledig vervalt indien het aandeel in de schade van de fout van het slachtoffer een bepaalde drempel

overschrijdt (E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 138). 158 R.J. BACIGAL, “Distinctions Between Assumption of Risk and Contributory Negligence”, Wash. & Lee L. Rev. 1966, Vol.

23, (91) 95. 159 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 154.

keuze voor alternatieve situatie

(1) keuze is onredelijk

geen voluntary assumption of risk

(2) keuze is redelijk

geen voluntary assumption of risk

keuze voor risicovolle situatie

gecreëerd door verweerder

(3) alternatief is onredelijk

(4) alternatief is redelijk

geen voluntary assumption of risk

voluntary assumption of risk + comparative negligence

Page 34: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

26

van voluntary assumption of risk is voldaan, is die van comparative negligence immers ook bereikt.160

Daarenboven is het in veel gevallen vrijwel onmogelijk om de werkelijke kennis van het slachtoffer aan

te tonen, waardoor het bewijs dat een risico algemeen gekend is, voldoende zal zijn om de subjectieve

kennis van het slachtoffer te aanvaarden.161

V. BESLUIT

47. Hoewel voluntary assumption of risk is ontstaan onder de vorm van een rechtsfiguur met een

heel beperkt toepassingsgebied, is zij vandaag ontpopt tot een volwaardig en veel gebruikt

verweermiddel voor de aansprakelijke partij. Ondanks de wijdverspreide toepassing, rijzen toch heel

wat vragen naar de afbakening en relevantie van het begrip, onder meer door de ontwikkeling van andere

rechtsfiguren zoals comparative negligence. In de rechtsleer zijn reeds talrijke pogingen ondernomen

om voluntary assumption of risk als rechtsfiguur grondig te analyseren. Niettemin blijft de vraag naar

een duidelijk afgelijnde begripsomschrijving en naar de meerwaarde van voluntary assumption of risk

onbeantwoord. Gegeven het belang en de frequente toepassing van voluntary assumption of risk is een

dergelijk onderzoek in de toekomst broodnodig. Zo stelt GLANNON: “Despite this confusion, it is

important to come to grips with assumption of the risk, because […], assumption of risk is clearly not a

wave of the past. In at least some of its incarnations, the doctrine is recognized today and will continue

to be in the future.”162

160 R.J. BACIGAL, “Distinctions Between Assumption of Risk and Contributory Negligence”, Wash. & Lee L. Rev. 1966, Vol.

23, (91) 95. 161 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 155. 162 J. GLANNON, The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, 503.

Page 35: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

27

DEEL 3. RISICOAANVAARDING

I. OVERNAME EN EVOLUTIE IN HET BELGISCH RECHT

48. Risicoaanvaarding wordt in de rechtsleer op unanieme wijze beschreven als de situatie waarin

een slachtoffer zich bewust en vrijwillig in een gevaarlijke situatie begeeft, daardoor een risico aanvaardt

en in mindere mate of zelfs geen aanspraak kan maken op een schadeloosstelling vanwege een derde

persoon die een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de schade.163 Met andere woorden, de

risicoaanvaarder moet zelf een gedeelte van of de volledige schade dragen.164

49. Zoals uiteengezet in Deel 2 kwam het begrip in de 19e eeuw tot ontwikkeling in het Anglo-

Amerikaans recht.165 De invloed van het verweermiddel voluntary assumption of risk bleef echter niet

beperkt tot het common law.166 Ook op het continent werd al snel interesse getoond voor het concept.

De Franse rechtspraak introduceerde de theorie onder de benaming acceptation des risques.167 In

Frankrijk vond risicoaanvaarding haar oorspronkelijke betekenis in het kader van risico-

aansprakelijkheid en meer in het bijzonder de aansprakelijkheid van de bewaarder van een zaak in de

zin van artikel 1384, eerste lid Code civil.168 Daar waar in het Franse recht de bewaarder van de zaak

aansprakelijk was – en nog steeds is – van zodra de schade door de zaak is veroorzaakt,169 wordt in het

Belgisch recht het bewijs van een gebrek in de zaak vereist.170 Risicoaanvaarding was aanvankelijk een

163 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

169; G.L. BALLON, “Over risico-aanvaarding en de aansprakelijkheid van de ouders voor handelingen van hun minderjarige

kinderen”, AJT 1995-96, (95) 96; H. VANDENBERGHE, K. GEELEN en S. DE COSTER, “Overzicht van rechtspraak –

aansprakelijkheid onrechtmatige daad (1979-1984)”, TPR 1987, (1255) 1334; H. VANDENBERGHE, M. VAN

QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE “Foutvereiste. Algemene kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1673; J.

VIAENE, “Riskant gedrag en onrechtmatig gedrag”, TBBR 1987-88, (508) 508; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische

buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 186-190; M. ADAMS, “Is

risico-aanvaarding een zelfstandig juridisch concept?”, RW 1993-94, (304) 304-305; M. ADAMS, “Law is as I’ve told you

before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR 1997, (1361) 1361; “ R.O. DALCQ, “À

propos de la faute de la victime”, RGAR 1987, 11.181; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 167; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1498-

1506. 164 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding, een nieuwe uitsluitingsgrond van extracontractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1939-1940; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1498. 165 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

170; M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR

1997, (1361) 1362; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1498. 166 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

170. 167 J. HONORAT, L’idée d’acceptation des risques dans la responsabilité civile, Parijs, L.G.D.J., 1969, 22. Hij stelt wel dat

de assimilatie van acceptation des risques met een fout van het slachtoffer daarentegen niet is ontstaan in de rechtspraak, maar

een pure creatie is van Franse auteurs. 168 P. LE TOURNEAU, Droit de la responsabilité et des contrats. Régimes d’indemnisation, Paris, Dalloz, 2012, 720. 169 “Une chose est intervenue dans le dommage. La responsabilité de son gardien sera reconnue lorsque ce dommage résulte

du fait de la chose, et uniquement dans ce cas.” (P. LE TOURNEAU, Droit de la responsabilité et des contrats. Régimes

d’indemnisation, Paris, Dalloz, 2012, 1884). 170 Cass. 26 mei 1904, Pas. 1904, I, 246.

Page 36: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

28

creatie om het toepassingsgebied van artikel 1384, eerste lid Code civil tot redelijkere grenzen terug te

schroeven indien het slachtoffer door zijn gedrag zelf de risico’s had aanvaard die naar de bewaarder

worden gekanaliseerd door de bepaling.171 Zo oordeelde het Hof van Cassatie in een arrest van 27 maart

1928 dat een slachtoffer dat de aan de activiteit verbonden risico’s had aanvaard, de bescherming van

de objectieve aansprakelijkheidsgrond van artikel 1384, eerste lid Code civil niet langer verdiende.172

50. Het Franse Hof van Cassatie is later teruggekomen op deze rechtspraak en oordeelde in twee

arresten van 20 december 1968 in het kader van het kosteloos vervoer dat een kosteloze passagier die in

auto-ongeval verwond was geraakt wél een beroep kan doen op artikel 1384, eerste lid Code civil.173

Hierdoor wees het Franse Hof van Cassatie het gebruik van risicoaanvaarding in haar oorspronkelijke

betekenis af voor wat betreft het kosteloos vervoer en de toepassing van artikel 1384, eerste lid Code

civil. In een recenter arrest van 4 november van 2010 oordeelde het Franse Hof in dezelfde lijn: “la

victime d’un dommage causé par une chose peut invoquer la responsabilité résultant de l’article 1384,

alinea 1er du Code civil, à l’encontre du gardien de la chose, instrument du dommage, sans que puisse

lui être opposée son acceptation des risques.”174 Hoewel het arrest handelt over een schadegeval in het

kader van een sportactiviteit die het gebruik van een zaak veronderstelt, meent de Franse rechtsleer dat

het arrest omwille van haar algemene bewoordingen kan worden doorgetrokken naar alle

toepassingsgevallen van artikel 1384, eerste lid Code civil.175

Volledigheidshalve verdient het vermelding dat de oorspronkelijk verregaande toepassing van

artikel 1384, eerste lid Code civil vandaag op andere manieren wordt ingetoomd.176 Zo is de Franse

wetgever bijvoorbeeld in het kader van sportongevallen tussengekomen met een wet van 12 maart 2012

die in de Code du sport een artikel L. 321-3-1 invoerde. Het artikel luidt “Les pratiquants ne peuvent

être tenus pour responsables des dommages matériels causés à un autre pratiquant par le fait d'une chose

qu'ils ont sous leur garde, au sens du premier alinéa de l'article 1242 du code civil, à l'occasion de

l'exercice d'une pratique sportive au cours d'une manifestation sportive ou d'un entraînement en vue de

cette manifestation sportive sur un lieu réservé de manière permanente ou temporaire à cette pratique.”

Ondanks het wegvallen van de oorspronkelijke betekenis en bijgevolg tegelijk het oorspronkelijke nut

171 P. LE TOURNEAU, Droit de la responsabilité et des contrats. Régimes d’indemnisation, Paris, Dalloz, 2012, 1894. 172 Cass. fr. 27 maart 1928, D 1929., I , 145. 173 Cass. fr 20 december 1968, JCP 1969, II, 15.756; Cass. fr. 20 december 1968, D. 1969, 37. 174 Cass. fr. 4 november 2010, JCP 2011, 11, noot D. BAKOUCHE. 175 M. BACACHE-GIBEILI, Traité de droit civil. Les obligations. La responsabilité civile extracontractuelle, Paris,

Economica, 2012, 244-246 ; P. LE TOURNEAU, Droit de la responsabilité et des contrats. Régimes d’indemnisation, Paris,

Dalloz, 2012, 1884. 176 M. BACACHE-GIBEILI, Traité de droit civil. Les obligations. La responsabilité civile extracontractuelle, Paris,

Economica, 2012, 246.

Page 37: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

29

van acceptation des risques¸ raakte het begrip wijd verspreid en wordt het vandaag nog courant gebruikt

in de Franse rechtspraak.177

51. Naar het spreekwoord als het regent in Parijs, druppelt het in Brussel, begon ook de Belgische

rechtspraak – naast andere continentale rechtsstelsels178 – in de 20ste eeuw overvloedig gebruik te maken

van risicoaanvaarding.179 In België bracht het concept in haar vroege ontstaansperiode enkele specifieke

voordelen met zich mee en bleek het gebruik ervan heel aantrekkelijk.180

Ten eerste bood het in al haar eenvoud de mogelijkheid om de handelswijze van de schadelijder

systematisch onder de loep te nemen.181 Het gedrag van het slachtoffer werd immers nogal vaak uit het

oog verloren bij toekenning van een schadevergoeding in geschillenbeslechting.182

Ten tweede had risicoaanvaarding, in vergelijking met de fout van het slachtoffer, als bijkomend

voordeel dat het bestaan ervan veel sneller werd aanvaard dan een fout van het slachtoffer.183 Bij een

toepassing van risicoaanvaarding diende de rechter immers aanvankelijk niet na te gaan of het

slachtoffer een fout had begaan.184 Van zodra het slachtoffer de risico’s van het schadegeval kende en

deze had aanvaard, kon de rechter toepassing maken van risicoaanvaarding om hem een deel van of de

gehele schadevergoeding te ontzeggen.185

Tot slot betekende de leer van de risicoaanvaarding een nieuwe techniek om de individuele

vrijheid te verzoenen met de eisen van het maatschappelijk verkeer.186 Dit laatste voordeel kan worden

geïllustreerd aan de hand van het volgend voorbeeld uit de Franse rechtspraak.187 Een getuige van Jehova

177 P. LE TOURNEAU, Droit de la responsabilité et des contrats. Régimes d’indemnisation, Paris, Dalloz, 2012, 1893. 178 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

170. Zo ontstond in Duitsland het concept Handeln auf eigene Gefahr of Gefahrübernahme (H. STOLL, Das Handeln auf

eigene Gefahr, Berlijn, Walter de Gruyter & co, 1961, 1-2). 179 Gent 16 december 1968, RGAR 1970, 8358; Brussel 18 maart 1969, RW 1969-70, 426; Gent 18 maart 1969, JT 1969, 552;

Gent 24 januari 1973, RGAR 1973, 9027; Luik 18 december 1975, RGAR 1975, 9734; Brussel 8 september 1977, RGAR 1978,

9950; Brussel 30 maart 1982, RGAR 1983, 10.702; Rb. Leuven, 9 februari 1979, RW 1979-80, 1551; Rb. Turnhout 12 oktober

1982, Turnh. Rechtsl. 1983, 92; Rb. Turnhout 27 januari 1983, Turnh. Rechtsl. 1983, 90; Rb. Leuven 20 maart 1985, RW 1984-

85, 2923; Rb. Turnhout 13 november 1985, RW 1986-87, 1280; Pol. Charleroi 10 juni 1977, RGAR 1979, 10.042. 180 W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1502. 181 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

170; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1501-1502. 182 W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1501-1502. 183 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

170. 184 Pas later is de rechtspraak risicoaanvaarding beginnen “verfijnen” tot het nemen van “abnormale” risico’s, waaruit auteurs

hebben afgeleid dat risicoaanvaarding steeds een fout veronderstelt (W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497)

1501-1502). 185 M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR

1997, (1361) 1373; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1361. 186 W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1501-1502. 187 Cass. fr. 30 oktober 1974, RGAR 1975, 9452-9660.

Page 38: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

30

wordt slachtoffer van een auto-ongeluk waarvoor een derde-schadeveroorzaker aansprakelijk is. Hij is

ernstig gewond en wordt naar het ziekenhuis afgevoerd. Het slachtoffer weigert echter een

bloedtransfusie omwille van geloofsovertuigingen en overlijdt.188

De vraag die zich stelt is of de aansprakelijke voor het auto-ongeluk ook kan worden

aangesproken voor de schade die voortvloeit uit het overlijden en of de bloedweigering door het

slachtoffer dus een invloed heeft op de aansprakelijkheidsvordering van de erfgenamen. De fout van de

schadeveroorzaker is een conditio sine qua non voor de schade die voortvloeit uit het overlijden. Elke

noodzakelijke voorwaarde is immers ingevolge de in de Belgische theorie geldende equivalentieleer ook

een juridische oorzaak.189 Bijgevolg moet de veroorzaker van het auto-ongeluk ook instaan voor de

schade in verband met het overlijden. Er kan worden beweerd dat het slachtoffer zelf een fout begaat

door het bloed te weigeren om zo de juridische gevolgen te verantwoorden. De weigering bestempelen

als onzorgvuldig is echter te verregaand. Dit zou immers de fundamentele godsdienstvrijheid van onze

rechtsstaat op de helling zetten.190 Indien rechters zouden kunnen beslissen welke ideologische

gedragingen maatschappelijk aanvaardbaar zijn door bepaalde als foutief te bestempelen en andere niet,

zou dit van overheidswege een onaanvaardbaar waardeoordeel van godsdiensten betekenen.191 Het gaat

echter wel tegen ieder rechtvaardigheidsgevoel in om de aansprakelijke voor het auto-ongeval tevens te

laten instaan voor de schade die voortvloeit uit het overlijden van het slachtoffer.

Een andere manier om het gedrag van slachtoffer te benaderen is door te stellen dat het

slachtoffer door de weigering van het bloed de risicovolle gevolgen hieraan verbonden, heeft aanvaard.

Aldus stelde het Franse Hof van Cassatie dat een slachtoffer het recht heeft om een bloedtransfusie te

weigeren wanneer deze ingaat tegen zijn innerlijke overtuiging. De voorwaarde is evenwel dat hij zelf

moet instaan voor de gevolgen van zijn beslissing en hij deze niet kan afwentelen op een ander.192

188 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1926. Deze problematiek komt ook aan bod in het kader van de

schadebeperkingsplicht van het slachtoffer (zie infra nr. 125 e.v.). 189 De rechtsleer beschrijft de Belgische causaliteitsleer immers – vrij unaniem – aan de hand van de equivalentieleer waarin

elke noodzakelijke voorwaarde ook een juridische oorzaak is. Zie onder meer: B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 258; H. BOCKEN, “Enkele hoofdthema’s van de

causaliteitsproblematiek”, TBBR 1988, (268) 268-299; M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de

zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR 1997, (1361) 1373; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS,

Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 775. Slechts enkele auteurs zijn hiertegen

ingegaan. Zie bij wijze van voorbeeld: M. KRUITHOF, “Oorzaak of aanleiding? Geen causaal verband zonder causale

bijdrage” in T. VANSWEEVELT en B. WEYTS (eds.), Actuele ontwikkelingen in het aansprakelijkheidsrecht en

verzekeringsrecht. Iste Interuniversitair Congres over Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht (ICAV I), Antwerpen,

Intersentia, 2015, (139) 139-208. 190 Dit recht is grondwettelijk gewaarborgd in artikel 19 Grondwet dat luidt “De vrijheid van eredienst, de vrije openbare

uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de

misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.” 191 Zie hierover ook: R. KRUITHOF, “De schadebeperkingsplicht van slachtoffers met letselschade”, Vl. T. Gez. 1990-91, (5)

26. 192 Cass. fr. 30 oktober 1974, RGAR 1975, 9452-9660.

Page 39: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

31

52. Omwille van de hierboven vermelde voordelen werd risicoaanvaarding alsmaar meer toegepast

door rechters om het slachtoffer een deel van of de gehele schadevergoeding te ontzeggen. Al snel na

de invoering van het concept in de Belgische rechtspraak, begonnen auteurs zich echter vragen te stellen

bij de relevantie en bruikbaarheid van het leerstuk.193 Volgens WEYTS is de belangrijkste reden voor

deze terugval de ontwikkeling van andere verweermiddelen in het aansprakelijkheidsrecht en in het

bijzonder de evolutie van het leerstuk van de fout van het slachtoffer.194 In een arrest van 2 april 1936

vestigde het Belgische Hof van Cassatie het principe van een gedeelde aansprakelijkheid bij samenloop

van een fout van het slachtoffer met de aansprakelijkheid van een derde-schadeveroorzaker.195 Het Hof

heeft dit principe daarna herhaaldelijk bevestigd.196 Deze mogelijkheid tot aansprakelijkheidsverdeling

raakte alsmaar meer ingeburgerd en vormde een algemener en aantrekkelijker concept dan

risicoaanvaarding. De nood aan een middel om het gedrag van het slachtoffer te analyseren viel weg.

De literatuur stelde het ‘vreemde’ concept van de risicoaanvaarding bijgevolg alsmaar meer in vraag,

vooral wat betreft haar juridisch karakter.197

II. HUIDIGE OPVATTING: TOEPASSING VAN HET LEERSTUK VAN DE FOUT VAN

HET SLACHTOFFER

A. STANDPUNT HOGERE RECHTSPRAAK

53. Het Hof van Cassatie is vrij resoluut in zijn opvatting over de juridische betekenis van

risicoaanvaarding. De feitelijke aanvaarding van een risico door een slachtoffer kan enkel juridische

gevolgen teweegbrengen in de mate dat dit wordt erkend door een rechtsregel. Volgens het Hof zijn de

enige rechtsregels die een grondslag zouden kunnen bieden de artikelen 1382-1383 BW.198 Het Hof

vereist dus dat wordt vastgesteld dat een normaal, voorzichtig en oplettend mens in dezelfde feitelijke

omstandigheden datzelfde risico niet zou hebben genomen. Slechts indien aan deze voorwaarden is

voldaan kan tot een verdeling van de schadelast tussen de schadeveroorzaker en de schadelijder worden

193 M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR

1997, (1361) 1362-1263; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1497-1506. 194 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

171. 195 Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209. 196 Cass. 25 april 1963, Pas. 1963, I, 902; Cass. 28 september 1989, Arr.Cass. 1989-90, 130, Pas. 1990, I, 117, 29 juni 1995,

Arr.Cass. 1995, 690, Pas. 1995, I, 710; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele

aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 173. 197 M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR

1997, (1361) 1362-1263; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1497-1506. 198 Cass. 27 oktober 1992, Arr.Cass. 1991-92, 1255, Pas. 1992, I, 1212; Cass. 27 mei 1993, Arr. Cass. 1993, Pas. 1993, I, 513.

Page 40: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

32

overgegaan.199 Ook de Belgische hoven van beroep oordelen consistent impliciet dan wel uitdrukkelijk

dat risicoaanvaarding een fout van het slachtoffer veronderstelt.200

54. Deze visie komt duidelijk naar voor in het arrest van het Hof van Cassatie van 1 februari 2008.201

In casu hadden de benadeelden besloten om vlakbij een industriezone in volle expansie een

gezinswoning te bouwen. Zij ondervonden bijgevolg ernstige hinder van de industriezone en stelden een

vordering in op basis van artikel 544 BW. De eisers meenden immers dat het evenwicht tussen de

eigendommen verstoord was en er sprake was van burenhinder. De rechtbank van eerste aanleg van

Bergen besliste dat wanneer de schadelijder heeft deelgenomen aan het veroorzaken van het risico, de

aansprakelijkheid dient te worden verdeeld tussen schadelijder en schadeveroorzaker. Bijgevolg

moesten de hinderveroorzakende ondernemingen uit het industriegebied slechts instaan voor een deel

van de door hen veroorzaakte schade.

Het Hof van Cassatie verbrak deze uitspraak met als overweging: “De aanvaarding van het risico

door de schadelijder kan de verdeling van de aansprakelijkheid alleen verantwoorden wanneer zij foutief

is. Door de eisers een deel van de aansprakelijkheid te doen dragen voor de geluidshinder die zij

ondervonden van de exploitatie van een fabriek van de verweerster in hun buurt op grond dat de “(de

eisers) wetens een zeker risico hebben genomen door vlakbij de industriezone te bouwen, (…)” en “dat

(de eisers) door die keuze moeten worden geacht te hebben bijgedragen tot het risico dat zij aan de

ondervonden hinder zouden blootstaan”, schendt het bestreden vonnis de artikelen 1382 en 1383 van

het BW.”

B. STANDPUNT RECHTSLEER

55. Gedurende een – korte – tijd bestond er weinig eensgezindheid over de rechtsgrond en het

belang van risicoaanvaarding,202 maar reeds in 1980 stelde WILMS in zijn rede op de openingszitting

van de Jonge Balie te Leuven dat risicoaanvaarding slechts relevant is in de mate dat het slachtoffer

door zich in een gevaarlijke en risicovolle situatie te begeven een fout heeft begaan. Risicoaanvaarding

zou dus enkel betekenis hebben en gevolgen teweegbrengen in zoverre het een toepassing vormt van het

leerstuk van de fout van het slachtoffer.203

199 Cass. 11 februari 1964, Pas. 1964, I, 624; Cass. 20 november 1967, Pas. 1968, I, 375; Cass. 19 oktober 1976, Pas. 1977, I,

213. 200 Gent 21 maart 1995, RGAR 1996, 12.557; Bergen 21 december 1995, RGAR 1997, 12.762; Gent 22 januari 1999, RGAR

2000, 13.200; Brussel 10 september 2003, Verkeersrecht 2003, afl. 8, 268; Gent 10 september 2004, TBBR 2006, afl. 3, 185;

Antwerpen 17 februari 2016, RABG 2017, afl. 2, 141, noot J. ADRIAENSSENS. 201 Cass. 1 februari 2008, Arr. Cass. 2008, afl. 2, 299, Pas. 2008, afl. 2, 315. 202 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

167. 203 W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1497-1506.

Page 41: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

33

Deze stellingname door WILMS wordt in het algemeen beschouwd als de finale beslechting van

de discussie omtrent het karakter van risicoaanvaarding en vertegenwoordigt tot op heden de

meerderheidsstrekking in de rechtsleer. Zo bestaat er onder auteurs, waaronder ADAMS,204 DALCQ,205

FAGNART,206 VANDENBERGHE,207 VANSWEEVELT en WEYTS208 een vrij grote eensgezindheid

dat het nut van risicoaanvaarding beperkt is tot het foutief gedrag van het slachtoffer waardoor

risicoaanvaarding geen afzonderlijke idee of rechtsfiguur uitmaakt. Slechts enkelingen hebben gepoogd

om risicoaanvaarding op een andere wijze te beschrijven.209

56. Deze quasi-unaniem aanvaarde stelling wordt verklaard aan de hand van de rechtspraak die het

algemene concept van risicoaanvaarding alsmaar meer ‘verfijnde’ tot “het nemen van abnormale,

evidente of uitzonderlijke risico’s”.210 De voornoemde rechtspraak is gefundeerd op de idee dat het

nemen van normale risico’s in ons maatschappelijk verkeer onontbeerlijk is, waardoor enkel abnormale

of uitzonderlijke risico’s juridische gevolgen zouden mogen teweegbrengen.211 Volgens de rechtsleer

zou het ontkennen van deze stelling tot absurde situaties leiden. Zo zou een slachtoffer dat wordt

aangereden op het voetpad, bij een consequente toepassing van risicoaanvaarding, zijn schade niet

(volledig) kunnen verhalen op de derde-aansprakelijke.212

De redenering wordt vervolgd door te stellen dat een bonus pater familias dergelijke zware,

excessieve of uitzonderlijke risico’s niet neemt, waardoor het slachtoffer dat zich schuldig maakt aan de

aanvaarding van een abnormaal risico steeds een fout begaat.213 Zo zou ‘abnormaal’ eigenlijk niets

anders zijn dan ‘foutief’, waardoor risicoaanvaarding dus in elk geval samenvalt met een fout van het

slachtoffer.

204 M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR

1997, (1361) 1361-1372. 205 R.O. DALCQ, Traité de la Responsabilité Civile, I, Brussel, Larcier, 1967, nr. 523. 206 J.L. FAGNART, “Le transport bénévole et l’acceptation des risques”, RGAR 1973, 8947. 207 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1686. 208 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

167-172. 209 Zie infra nr. 164. 210 Brussel 18 maart 1969, RW 1969-70, 426; Gent 18 maart 1969, JT 1969, 552; Gent 6 februari 1992, RW 1992-93, 574; Gent

21 maart 1995, RGAR 1996, 12557; Bergen 21 december 1995, RGAR 1997, 12762; ; Gent 22 januari 1999, RGAR 2000,

13.200; Corr. Dinant 11 februari 1986, RGAR 1987, 11.184; Rb. Ieper 12 december 1997, TWVR 1997, 159. 211 M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR

1998, (1361) 1366; N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-

contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1924; W. WILMS, “Risicoaanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1500. 212 W. WILMS, “Risicoaanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1500. 213 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1926.

Page 42: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

34

57. Nu deze redenering gefundeerd is op rechtspraak, lijkt het een goed onderbouwd standpunt te

zijn. Desalniettemin kunnen er volgens mij op het eerste gezicht toch enkele opmerkingen worden

gemaakt. Ten eerste blijft het onduidelijk of de fout van het slachtoffer een verklaring biedt voor elk

geval waarin risicoaanvaarding toepassing vindt. Mogelijks wordt slechts een deel van de rechtspraak

die gebruik maakt van risicoaanvaarding verklaard door deze stelling. Ten tweede is het nemen van

risico’s inderdaad onontbeerlijk maar verduidelijkt deze bewering niet wie de gevolgen van de

verwezenlijking van die risico’s zou moeten dragen. Tot slot is het inderdaad zo dat niet elk door het

slachtoffer genomen risico zou mogen leiden tot een geheel of gedeeltelijk verval van de mogelijkheid

om zijn schade te verhalen. Dit heeft mijns inziens echter niet noodzakelijk tot gevolg dat het

onderscheidingscriterium om al dan niet juridische gevolgen te koppelen aan het gedrag van het

slachtoffer noodzakelijk een fout van het slachtoffer is.

58. Andere auteurs motiveren de stelling dat risicoaanvaarding een toepassing is van de fout van

het slachtoffer door een loutere verwijzing naar de cassatierechtspraak. Zo stelt ADAMS dat de

juridische autoriteit van de uitspraken van het Hof van Cassatie heel omvangrijk is en de uitspraken

bijgevolg een grote rationaliteit in zich dragen.214 Dit argument kan bezwaarlijk als een juridisch

argument worden beschouwd. Daarenboven vloeit het gezag van het Hof van Cassatie eerder voort uit

het feit dat het gaat om uitspraken van één van de hoogste Belgische rechterlijke instellingen, dan uit de

inhoudelijke rationaliteit van de uitspraken.

C. HET LEERSTUK VAN DE FOUT VAN HET SLACHTOFFER

59. Om te oordelen of risicoaanvaarding juridische gevolgen heeft, dient de rechter volgens de

huidige opvatting in het Belgische aansprakelijkheidsrecht dus na te gaan of het slachtoffer door zijn

risicoaanvaarding een fout heeft begaan in de zin van de artikelen 1382-1383 BW.215 In wat volgt wordt

de theorie van de fout van het slachtoffer uiteengezet, met in het bijzonder aandacht voor

risicoaanvaarding als toepassing ervan. Om te toetsen of risicoaanvaarding werkelijk een toepassing is

van de fout van het slachtoffer, is het immers aangewezen om een fundamentele kennis te hebben van

wat het leerstuk van de fout van het slachtoffer precies inhoudt.

1. FOUT VAN HET SLACHTOFFER

60. De loutere risicoaanvaarding is op zich niet voldoende opdat er sprake zou zijn van een fout in

hoofde van het slachtoffer. Zo overwoog het Hof van Cassatie in een arrest van 16 september 1986:

214 M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR

1998, (1361) 1366. 215 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad,

Antwerpen, Maklu, 1989, 189-190; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 822.

Page 43: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

35

“Overwegende weliswaar dat de omstandigheid plaats te nemen in een voertuig waarvan men weet dat

de bestuurder in staat van alcoholintoxicatie verkeert, een fout kan uitmaken.”216 Er zijn geen identieke

gevallen en het meerijden met een chauffeur onder invloed kan nu eens foutief zijn en dan weer als een

normaal risico worden beschouwd.217 Indien de passagier bijvoorbeeld niet kon weten dat de bestuurder

geïntoxiceerd was, begaat hij geen fout. De rechter dient dus voor elke afzonderlijke situatie in concreto

na te gaan of de risicoaanvaarding door het slachtoffer een fout uitmaakt.218

61. Een fout bestaat enerzijds uit een subjectief en anderzijds uit een objectief element.219 Het

subjectief element van de fout veronderstelt dat de dader (in casu het risicoaanvaardend slachtoffer)

schuldbekwaam is.220 Dit betekent dus dat hij op het ogenblik van zijn schadeverwekkend gedrag over

voldoende geestesvermogen beschikte om de draagwijdte van zijn daden te kunnen inschatten en zich

een oordeel te vormen over het aanvaardbaar karakter ervan.221 Jonge kinderen die nog niet over een

onderscheidingsvermogen beschikken,222 zijn bijgevolg schuldonbekwaam en kunnen niet persoonlijk

aansprakelijk worden gesteld,223 noch kunnen zij een risico aanvaarden met juridische implicaties.

62. Het objectief element van de fout is de onrechtmatige daad.224 Er wordt aanvaard dat er sprake

is van een onrechtmatigheid in twee gevallen, met name bij een inbreuk op een wettelijk gebod of verbod

en bij een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm.225 Volgens sommige auteurs kan daaraan als

derde mogelijkheid de schending van een subjectief recht als onrechtmatige daad worden toegevoegd.226

216 Cass. 16 september 1986, Arr.Cass. 1986-87, 56, Pas. 1987, I, 53. 217 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1927. 218 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1927-1928. 219 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

822. 220 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 85. 221 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

83-84. Zie ook bij wijze van voorbeeld: Bergen 21 december 1995, RGAR 1997, 12.762. 222 De leeftijdsgrens die deze categorie van jonge kinderen aanduidt, ligt niet vast in een specifieke regel en hangt af van

feitelijke factoren. Desalniettemin wordt de grens over het algemeen gesteld op 7 jaar. (H. BOCKEN, I. BOONE en M.

KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere

schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 86). 223 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 86. 224 Sommige auteurs gebruiken het begrip “fout” – al dan niet intentioneel – als synoniem voor het objectief element van de

fout. Zo stelt BOCKEN dat opdat er sprake zou zijn van schuldaansprakelijkheid de verweerder moet aantonen dat de

schadeveroorzaker een fout heeft begaan en tevens toerekenbaar of schuldbekwaam is (H. BOCKEN, I. BOONE en M.

KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere

schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 85). 225 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

13; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en P. HAMELINK, “Overzicht van rechtspraak (1964-78),

aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 1980, 1147. 226 Zie hierover ook infra nr. 156.

Page 44: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

36

Wanneer het nemen van een risico uitdrukkelijk wordt verboden bij wet, begaat het slachtoffer

– volgens de meerderheidsstrekking – een inbreuk op een resultaatsverbintenis waardoor zijn

onrechtmatigheid komt vast te staan en hij zijn schade zelf moet dragen.227 Enkele voorbeelden hiervan

zijn het nalaten om een veiligheidsgordel te dragen228 of het (mee)rijden op een brommer zonder helm.229

Bij gebrek aan een inbreuk op de wet kan de rechter tot een onrechtmatige daad besluiten door een

toetsing aan de algemene zorgvuldigheidsnorm. Hierbij wordt het gedrag van het slachtoffer vergeleken

met een referentiegedrag, met name het gedrag van een zogenaamd normaal zorgvuldig persoon of een

bonus pater familias.230 Deze beoordeling dient in beginsel in abstracto te gebeuren.231 Het foutbegrip

wordt wel in zekere mate geconcretiseerd aan de hand van feitelijke omstandigheden zoals bijvoorbeeld

de plaats, het tijdstip,.... 232 Kortom, er is een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm wanneer

het slachtoffer zich niet heeft gedragen als een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde feitelijke

omstandigheden.233 Bij de toetsing aan de algemene zorgvuldigheidsnorm is het tevens van essentieel

belang dat het bestaan – en dus niet noodzakelijk de omvang – van de schade redelijk voorzienbaar

was.234 Dit vereiste van voorzienbaarheid dient niet getoetst te worden wanneer de onrechtmatigheid

bestaat uit de schending van een gebod of verbod.235

2. SCHADE EN CAUSAAL VERBAND

63. Naast een fout moet ook aan de andere door artikel 1382 BW vooropgestelde voorwaarden

voldaan zijn, met name schade en een causaal verband tussen de foutieve risicoaanvaarding en de

schade.236 In deze zin werd bijvoorbeeld ook geoordeeld door het hof van beroep te Brussel dat stelt

“onder het concept risicoaanvaarding dient te begrepen te worden […] en hij daarenboven zelf een fout

227 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

80; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1675. 228 Zie bijvoorbeeld: Brussel 9 april 1992, RGAR 1994, 12.313; Bergen 7 januari 1993, RGAR 1995, 12.413; Brussel 28 april

1998, TAVW 1998, 32. 229 J. VIAENE, “Riskant gedrag en onrechtmatig gedrag”, TBBR 1987-88, (508) 508. 230 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

13. 231 Cass. 5 juni 2003, Arr. Cass. 2003, afl. 6-8, 1337, Pas. 2003, afl. 5-6, 1125. 232 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

14. 233 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

14. 234 Cass. 12 november 1951, Arr. Cass. 1952, 118; Rb. Namen 30 juni 1995, De Verz. 1995, 638; L. CORNELIS, Principes du

droit belge de la responsabilité extra-contractuelle. L’acte illicite, Brussel, Bruylant, 1991, 46; N. GEELHAND en P.

VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82,

(1921) 1925. 235 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

15. 236 Cass. 3 december 1997, Arr. Cass. 1997, 1280, Pas. 1997, I, 1340; M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de

zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR 1997, (1361) 1365; N. GEELHAND en P. VERBEECK,

“Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1928; T.

VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 822.

Page 45: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

37

heeft begaan bij het nemen van het risico in die mate, dat werd tekort gekomen aan de algemene

zorgvuldigheidsplicht en zulks in oorzakelijk verband met zijn schade”.237

3. GEVOLGEN: GEDEELDE AANSPRAKELIJKHEID

64. Wat betreft de gevolgen is het algemeen aanvaard dat de fout van het slachtoffer hoogstens leidt

tot een gedeelde aansprakelijkheid tussen de derde-aansprakelijke en het slachtoffer.238 Het uitgangspunt

is dus dat de rechter de verplichting heeft om de schade te verdelen tussen de partijen van wie de

aansprakelijkheid is vastgesteld.239 De vastgestelde schade mag niet op één partij worden afgewenteld.240

Het Hof van Cassatie heeft dit principe herhaaldelijk vooropgesteld en oefent toezicht uit op de

toepassing ervan.241 Het Hof moet de rechterlijke uitspraken die – in het geval van samenloop van een

fout van het slachtoffer en de aansprakelijkheid van een derde – de volledige schadelast afwentelt op

één partij, vernietigen. Het slachtoffer dat een fout maakt – in casu door zijn risicoaanvaarding – moet

dus zelf een deel van de schade dragen naar evenredigheid van zijn aandeel in het ontstaan van de

schade.242 Ondanks het gezag en de navolging dat het principe van een gedeelde aansprakelijkheid kent,

ontbreekt een degelijke juridische verantwoording.243 In de rechtsleer neemt men immers tot op heden

genoegen met de ‘billijkheid’ als juridische grondslag.244

D. BESLUIT: (IR)RELEVANTIE VAN RISICOAANVAARDING

65. Kortom, in de rechtsleer alsook in de hogere rechtspraak is men het er nagenoeg unaniem over

eens dat risicoaanvaarding een louter toepassingsgeval vormt van het leerstuk van de fout van het

slachtoffer en dat het foutbegrip ex 1382-1383 BW het enige juridisch relevante criterium is om het

gedrag van een slachtoffer te beoordelen.245 Volgens de rechtsleer is risicoaanvaarding bijgevolg een

237 Brussel 23 oktober 1997, TAVW 1998, 94. 238 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

341; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, (1673) 1681; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele

aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 173; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS,

Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 821. 239 Het is mijns inziens evenwel te verregaand om te spreken van een verdeling tussen de partijen wiens ‘aansprakelijkheid’ is

vastgesteld. Een slachtoffer kan immers niet aansprakelijk zijn ten aanzien van zichzelf (zie hierover infra nr. 135 e.v.) 240 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

341. 241 Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209; Cass. 28 september 1989, Arr.Cass. 1989-90, 130, Pas. 1990, I, 117; Cass. 29 juni

1995, Arr.Cass. 1995, 690, Pas. 1995, I, 710. 242 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 206. 243 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

825. 244 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

346; R.O. DALCQ, Traité de la Responsabilité Civile, I, Brussel, Larcier, 1967, 208. 245 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

170.

Page 46: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

38

dubbelzinnig begrip, nu onterecht de indruk wordt gewekt dat het een afzonderlijke rechtsfiguur

betreft.246 Hierbij aansluitend wordt de kritiek geuit dat risicoaanvaarding aldus geen toegevoegde

waarde heeft, net omdat het een loutere toepassing is van de bestaande rechtsfiguur van de fout van het

slachtoffer.247 Het gebruik ervan zou dus meer verwarring zaaien dan het problemen oplost. Bijgevolg

wordt er vandaag in de rechtsleer voor gepleit het begrip risicoaanvaarding niet langer te hanteren in

geschillenbeslechting.248

III. TOEPASSINGSGEVALLEN

66. Gegeven de uitvoerige kritiek op risicoaanvaarding is het bijzonder merkwaardig dat de lagere

rechtspraak het begrip nog steeds courant expliciteert. De loutere vermelding van risicoaanvaarding

betekent echter niet noodzakelijk dat het concept als juridisch relevant criterium wordt gehanteerd. Het

begrip risicoaanvaarding kan immers verschillende draagwijdtes hebben. Ten eerste is het mogelijk dat

de juridische betekenis van de term zich beperkt tot een fout van het slachtoffer en dus slechts een

toepassingsgeval vormt van dit leerstuk. Deze opvatting wordt door nagenoeg elke auteur aangehangen

en wordt in wat volgt getoetst. In deze hypothese verdient het inderdaad de voorkeur om

risicoaanvaarding niet meer te hanteren in de geschillenbeslechting.

Ten tweede bestaat de mogelijkheid dat de draagwijdte van risicoaanvaarding zich beperkt tot

een puur begripsmatig concept. De rechter die het begrip hanteert, doelt dan louter op het zich feitelijk

blootstellen aan risico’s die een gerede kans op schade inhouden zonder dat daaraan juridische gevolgen

worden gekoppeld. Voor bepaalde gevallen van risicoaanvaarding die niet te verklaren zijn door middel

van de fout van het slachtoffer hanteert de rechtsleer – naast de fout van het slachtoffer – tevens deze

betekenis van risicoaanvaarding.249 Ook in deze zin heeft risicoaanvaarding de facto geen juridisch

belang.

246 M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR

1998, (1361) 1366; N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-

contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1931. 247 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1686; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 170. 248 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

195-196; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1686; J.L. FAGNART, “Le transport bénévole et l’acceptation des risques”, RGAR,

1973, nr. 8947; M. ADAMS, “Is risico-aanvaarding een zelfstandig juridisch concept?”, RW 1993-94, (304) 305; M.

ADAMS,“Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR 1997,

(1361) 1372; R.O. DALCQ, Traité de la Responsabilité Civile, I, Brussel, Larcier, 1967, nr. 523; N. GEELHAND en P.

VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82,

(1921) 1931; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen,

Intersentia, 2009, 172; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1503. 249 Zie infra nr. 77 e.v.

Page 47: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

39

Ten derde is het mogelijk dat risicoaanvaarding een toepassing is van een andere bestaande

rechtsfiguur. Het is in dat geval noodzakelijk om risicoaanvaarding als toepassing van die rechtsfiguur

te onderzoeken en de concrete wijze waarop de betrokken figuur wordt gebruikt te expliciteren in de

rechtsleer.

Tot slot kan risicoaanvaarding een zelfstandig juridisch concept uitmaken. Slechts enkelingen

in de rechtsleer zijn deze visie bijgetreden.250 In deze laatste hypothese is de vermelding van

risicoaanvaarding allesbehalve overbodig termgebruik, maar wijst het gebruik ervan op de toepassing

van een regel die nog niet vervat zit in de traditionele regels. Nu het Belgisch positief recht kan worden

afgeleid uit hoe er concreet aan geschillenbeslechting wordt gedaan en niet uit wat auteurs beweren dat

de regels zijn,251 is een onderzoek naar het gebruik van risicoaanvaarding in de rechtspraak van

primordiaal belang om een correct antwoord te bieden op de vraag naar het karakter en de juridische

relevantie van het begrip.

67. Er blijken specifieke gevallen te zijn waarin impliciet dan wel uitdrukkelijk gewag wordt

gemaakt van risicoaanvaarding. In wat volgt worden de volgende categorieën besproken: (A)

sportongevallen, (B) ongevallen met dieren, (C) verkeersongevallen en (D) gevallen van

schadebeperkingsplicht. Elk van de voornoemde categorieën wordt telkens getoetst aan het leerstuk van

de fout van het slachtoffer. Deze gevallen vormen geenszins een exhaustieve opsomming, doch gegeven

de beoogde omvang van dit werkstuk kunnen enkel de – naar mijn oordeel – meest opvallende gevallen

aan bod komen.

A. SPORTONGEVALLEN

1. PRELIMINAIR: STRAF- EN BURGERRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID BIJ SPORTACTIVITEITEN

i. Strafrechtelijke aansprakelijkheid

68. Sportactiviteiten impliceren vaak handelingen die in gewone omstandigheden een misdrijf

zouden uitmaken.252 Uit de gepubliceerde rechtspraak blijkt dat veel sportactiviteiten immers aanleiding

geven tot lichamelijke schade die het gevolg is van de slagen en verwondingen zoals omschreven in de

artikelen 329 en 418-420 Sw. De vraag stelt zich waarom deze handelingen niet strafbaar zijn wanneer

zij worden gesteld in het kader van een sportactiviteit en wel worden bestraft indien dezelfde

gedragingen worden gesteld in gewone omstandigheden.

250 Zie infra nr. 164. 251 Zie supra nr. 5. 252 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 570; N. GEELHAND

en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-

82, (1921) 1935.

Page 48: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

40

69. Soms wordt geopperd dat de sportregels, die naargelang de discipline opzettelijke en/of

onopzettelijke slagen en verwondingen toelaten, het strafrecht terzijde schuiven.253 Deze visie kan in

geen geval worden gevolgd. Het strafrecht raakt immers de openbare orde waardoor er niet bij

overeenkomst van kan worden afgeweken.254 Aangezien sportregels niet als een eenzijdig bevel van de

bevoegde overheid kunnen worden beschouwd, hebben zij een louter conventioneel karakter en kunnen

zij derhalve niet tornen aan de bepalingen van het strafrecht.255

70. Vandaag wordt in het algemeen aangenomen dat de straffeloosheid van – normaal gesproken

strafbare – handelingen in het kader van sportactiviteiten voortvloeit uit het feit dat de wetgever de sport

heeft erkend, georganiseerd en vaak zelfs aanmoedigt.256 Hoe zou de wetgever anders het beoefenen van

bepaalde sporten toelaten zonder de slagen en verwondingen die daar wezenlijk deel van uitmaken

eveneens te rechtvaardigen? Deze quasi-immuniteit wordt evenwel begrensd door de toestemming van

het slachtoffer en door de algemene zorgvuldigheidsnorm.257 Zo is een vervolging voor onopzettelijke

slagen en verwondingen met eventueel de dood tot gevolg, toch wettelijk toegelaten wanneer de

schadeverwekker een fout beging die in oorzakelijk verband staat met de slagen en verwondingen en/of

de dood.258

ii. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid

71. Deze strafrechtelijke (quasi-)immuniteit impliceert niet dat het civielrechtelijk

aansprakelijkheidsrecht wordt uitgeschakeld.259 Aangezien het Belgische aansprakelijkheidsrecht niet

wordt opgedeeld in zogenaamde subculturen, gelden de artikelen 1382-1383 BW eveneens in het kader

van sportbeoefening.260 Zo stelt het Hof van Cassatie: “en sport, comme en toute autre matière, est

constitutif de faute tout manquement volontaire aux dispositions légales et réglementaires ainsi que tout

manquement aux règles de conduites qu’observe, dans les mêmes circonstances, l’homme honnête

253 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 571. 254 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 570. 255 M. ADAMS en M. VAN HOECKE, “Enkele rechtstheoretische en civielrechtelijke bedenkingen bij voetbal en

aansprakelijkheid” (noot onder 6 februari 1992), RW 1992-93, (574) 575. 256 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1935. Zie ook Antwerpen 19 maart 2008, T. Verz. 2010, afl. 3, 337 (“De spel- en

sportbeoefenaar geniet in zekere mate van strafrechtelijke immuniteit, die zijn grondslag vindt in de wet”). 257 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1936. 258 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 573; Cass. 3 juni

1975, Arr. Cass. 1975, 1050, Pas. 1975, I, 949; Cass. 14 oktober 1975, Arr. Cass. 1976, I, 198, Pas. 1976, I, 187. 259 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad,

Antwerpen, Maklu, 1989, 278; N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van

extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1945. 260 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1681; R.O. DALCQ, Traité de la Responsabilité Civile, I, Brussel, Larcier, 1967, 238;

S. SONCK, “Voetbalsport: fouten, gele kaarten en burgerrechtelijke aansprakelijkheid of voetbalwangedrag in het licht van de

artikelen 1382 e.v. BW (noot onder Brussel 30 juni 1986), RW 1986-87, 1613.

Page 49: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

41

prudent et dilligent. La faute la plus légère suffit à engager la responsabilité de son auteur a supposer les

autres conditions de sa responsabilité reunites.”261

72. Het gedrag van de schadeverwekker wordt dus getoetst aan de normaal voorzichtig en redelijke

mens.262 De lichtste afwijking van deze algemene zorgvuldigheidsnorm (culpa levissima) betekent een

fout in de zin van de artikelen 1382-1383 BW.263 Bijgevolg gebeurt de beoordeling van het gedrag van

de schadeverwekker in beginsel in abstracto.264

73. Deze stelling moet enigszins worden genuanceerd. Zo moet de normaal voorzichtig en redelijke

mens met enige werkelijkheidszin worden ingevuld waardoor de goede huisvader niet onder alle

omstandigheden als onfeilbaar mag worden beschouwd.265 De bonus pater familias is immers Batman

niet, noch beschikt hij over de moed van Achilles, de wijsheid van Odysseus of de kracht van

Hercules.266

Daarenboven moet het foutbegrip worden geconcretiseerd aan de hand van de feitelijke

omstandigheden.267 Het is net door die concretisering dat de algemene zorgvuldigheidsnorm van

sportbeoefenaars minder stringente normen omvat dan deze die gelden in het dagelijkse leven.268 Indien

dit niet het geval zou zijn, zou het uitoefenen van de meeste sporten immers onmogelijk zijn, nu er

onnoemelijk veel schadevergoedingsvorderingen zouden worden ingesteld en toegekend. Zo zal een

schouderduw tijdens een voetbalwedstrijd doorgaans niet als onrechtmatig worden beschouwd, terwijl

eenzelfde duw buiten de sportvelden wel onrechtmatig gedrag oplevert.269

De voornoemde concretisering beperkt zich tot externe kenmerken zoals de plaats en het

tijdstip.270 Voor sportongevallen in het bijzonder moet er bij de beoordeling van de rechtmatigheid van

de handelingen dus rekening worden gehouden met het karakter van de sportwedstrijd, de specifieke

261 Cass. 3 oktober 1994, Pas.1994, I, 788-792. 262 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

14. 263 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 582. Zie een

toepassing in Luik 29 oktober 1990, RGAR 1993, 12.214. 264 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

14. 265 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 583. 266 W.V.H. ROGERS, Winfield and Jolowizv on tort, Londen, Sweet and Maxwell, 1984, 46-47 zoals geciteerd in B. WEYTS,

De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 14. 267 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

14; L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 584. 268 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1682. 269 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

189. 270 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en P. HAMELINK, “Overzicht van rechtspraak (1964-78),

aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 1980, 1208.

Page 50: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

42

omstandigheden van het ongeval,...271 Volgens de gangbare theorie in de literatuur mag de rechter

interne kenmerken zoals leeftijd, kennis en persoonlijke ervaring evenwel niet in overweging nemen.272

Nu blijkt in de onderzochte rechtspraak dat rechters dit in het kader van sportongevallen toch consistent

doen.273 Bij wijze van voorbeeld kan het arrest van het hof van beroep van Gent van 22 november 2002

worden aangehaald.274 De rechtbank vergelijkt het gedrag van de speler in kwestie met een doorsnee

voorzichtige doelman, waardoor rekening wordt gehouden met subjectieve elementen zoals de kennis

en techniek van de speler.

Ook in rechtspraak die geen betrekking heeft op sportongevallen is de concretisering aan de

hand van subjectieve of interne kenmerken schering en inslag.275 Zelfs het Hof van Cassatie houdt

uitdrukkelijk rekening met interne omstandigheden om te beoordelen of bepaald gedrag al dan niet

zorgvuldig is. Het Hof overweegt in zijn arrest van 5 juni 2003: “Overwegende dat de aquiliaanse fout

moet worden beoordeeld volgens de maatstaf van een normaal zorgvuldig en omzichtig persoon die in

dezelfde omstandigheden verkeert; dat de rechter bij die beoordeling rekening mag houden met het

gebruikelijke gedrag van een persoon die dezelfde functie uitoefent en dezelfde kwalificatie heeft als

degene wiens aansprakelijkheid in het gedrang komt.”276 Het positief geldende recht wordt gevormd

door consistente rechtspraak en niet door wat auteurs beweren dat de rechtspraak is of zou moeten

zijn.277 Hoewel de regels van het law in the books het dus verbieden, wordt de beoordeling aan de hand

271 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1681. 272 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2010,

1861; I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.),

Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 7; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische

buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 35; T. VANSWEEVELT en B.

WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 131. 273 Gent 6 februari 1992, RW 1992-93, 570, noot M. ADAMS (“de zorgvuldigheidsnorm voor een profvoetballer die de limieten

van zijn eigen mogelijkheden en van de toegepaste technieken beter kent of beter moet kennen, strikter is dan voor een

amateurvoetballer”); Gent 13 mei 2004, NJW 2004, 1279-1281 (“Zelfs rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de

piloot, waaraan onervarenheid eigen is, blijkt uit de omstandigheden van het ongeval, zoals hoger omschreven, een dermate

onbehendigheid en besturingsfout, die de grenzen van het aanvaardbare overschrijdt.”); Rb. Hasselt 6 oktober 1994, RW 1996-

97, 57-59 (“dat verweerder die in 4e nationale afdeling speelt en geacht wordt een kundig beoefenaar van de voetbalsport te

zijn […].”); Rb. Kortrijk 18 december 2001, RW 2005-2006, 267-270 (“tengevolge moet het rijgedrag […] worden getoetst

aan het criterium van de normaal voorzichtige rallypiloot die in dezelfde omstandigheden (ook qua leeftijd) deelneemt aan een

motorcrosswedstrijd”). 274 Gent 22 november 2002, NJW 2003, 94-95. 275 Zie bij wijze van voorbeeld: Gent 4 april 2003, Intercontact 2003, afl. 2, 37-38 (“ondanks het feit dat mevrouw […] gebruik

maakte van de invalideboordstenen, werd zij niet bevrijd van haar verplichting de nodige voorzichtigheid in acht te nemen van

een doorsnee voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden en van dezelfde leeftijd”); Gent 10 september 2004, TBBR 2006,

185-187 (“Het is trouwens van algemene bekendheid dat plus zestigers dubbel zoveel kans op vallen lopen, zodat zij zeker

vanaf die leeftijd dubbele voorzichtigheid geboden is, ten minste wil men beantwoorden aan het gedrag van een doorsnee

voorzichtige zestigplusser.”); Brussel 17 september 2012, RGAR 2013, afl. 4, 14.965 (“Als normaal zorgvuldig en voorzichtig

speelster, en rekening houdend met de bekwaamheden die zij ontegensprekelijk reeds had verworven, diende de speelster zich

ervan te vergewissen […].”);. Zie hierover ook: B. WEYTS, “Wordt de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever?”

(noot onder Cass. 5 juni 2003), TBBR 2005, 114. 276 Cass. 5 juni 2003, Arr. Cass. 2003, afl. 6-8, 1337. 277 Zie supra nr. 5.

Page 51: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

43

van interne kenmerken in ons recht de facto toch aanvaard en vormt het bijgevolg geen probleem dat

rechters ook als dusdanig oordelen in het kader van sportongevallen.

74. Tot slot verdient ook de rol van het spelreglement enige aandacht. De inbreuk op spelregels

wordt gesanctioneerd door sportieve sancties zoals bijvoorbeeld een rode of gele kaart of een

schorsing.278 Zoals reeds gesteld, hebben deze regels een louter conventioneel karakter en geen kracht

van wet.279 Een inbreuk op de spelregels impliceert dus niet noodzakelijk de schending van een

wetsbepaling,280 noch betekent een spelfout steeds dat de schadeverwekker de algemene

zorgvuldigheidsnorm met de voeten heeft getreden.281 Ook zorgvuldige sportbeoefenaars kunnen

immers een spelovertreding begaan en omgekeerd geldt evenzeer dat een sportbeoefenaar die zich aan

de spelregels houdt, toch onzorgvuldig kan zijn.282 De meerderheid van de Belgische rechtspraak en

rechtsleer stelt bijgevolg een principiële scheiding voorop tussen een fout in de zin van het spelreglement

en een fout ex artikelen 1382-1383 BW.283 De overtreding van de spelregels mag evenwel worden

meegenomen in de concretisering van de algemene zorgvuldigheidsnorm.284

2. (FOUTLOZE) RISICOAANVAARDING IN DE SPORT

75. Om zich tegen (burgerrechtelijke) aansprakelijkheidsvorderingen te verweren, beroept de

schadeverwekker zich in het kader van sportongevallen regelmatig op risicoaanvaarding in hoofde van

het slachtoffer,285 dat hetzij zelf deelneemt aan de sportactiviteit, 286 hetzij schade lijdt als toeschouwer

278 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 584; Rb. Luik 8

september 2008, JLMB 2009, 1932. 279 M. ADAMS en M. VAN HOECKE, “Enkele rechtstheoretische en civielrechtelijke bedenkingen bij voetbal en

aansprakelijkheid” (noot onder 6 februari 1992), RW 1992-93, (574) 575. 280 S. BAEYENS, “De invloed van spelregels op de beoordeling van de algemene zorgvuldigheidsnorm”, TBBR 2014, (129)

131; Q. DE RAEDT, “Het foutbegrip bij sportbeoefenaars: amateurs v. professionelen”, TBBR 2012, (177) 178. 281 M. ADAMS en M. VAN HOECKE, “Enkele rechtstheoretische en civielrechtelijke bedenkingen bij voetbal en

aansprakelijkheid” (noot onder 6 februari 1992), RW 1992-93, (574) 575. 282 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 584; M. ADAMS en

M. VAN HOECKE, “Enkele rechtstheoretische en civielrechtelijke bedenkingen bij voetbal en aansprakelijkheid” (noot onder

6 februari 1992), RW 1992-93, (574) 575. Contra: R. MARCHETTI, “L’appréciation de la faute du footballeur”, For.ass. 2013,

(21) 22 (“Enkel de niet-naleving van spelregels kan aanleiding geven tot buitencontractuele aansprakelijkheid.”) 283 M. ADAMS en M. VAN HOECKE, “Enkele rechtstheoretische en civielrechtelijke bedenkingen bij voetbal en

aansprakelijkheid” (noot onder 6 februari 1992), RW 1992-93, (574) 575. 284 S. SONCK, “Voetbalsport – fouten, gele kaarten en burgerrechtelijke aansprakelijkheid of voetbalwangedrag in het licht

van de artikelen 1382 e.v. BW”, RW 1986-87, (1612) 1612. 285 R. SIERENS, “Abnormaal agressief voetbalspel: Is er risico-aanvaarding door het slachtoffer?”, RABG 2007, afl. 19, (1293)

1293. 286 Brussel 30 juni 1986, RW 1986-87, 1610, noot S. SONCK (deelname aan voetbal betekent een risicoaanvaarding in hoofde

van het slachtoffer, maar impliceert niet dat de deelnemer alle nadelige gevolgen van de sportbeoefening moet dragen en in

geen enkel geval verhaal zou hebben voor mogelijke slagen of kwetsuren); Luik 15 mei 2002, RGAR 2004, afl. 4, 13.844 (de

persoon die aan een sportwedstrijd deelneemt, aanvaardt sommige risico's die eigen zijn aan de sport); Antwerpen 19 maart

2008, T. Verz. 2010, afl. 3, 337 (er is risicoaanvaarding in hoofde van de deelnemer aan een variant van honkbal); Luik 7

september 2015, For. Ass. 2016, afl. 160, 22, noot B. FOSSEPREZ (appellant heeft bewust aanvaard om vrijwillig een risico

te lopen dat inherent is aan de acrobatische activiteit en moet daarvan dus de gevolgen dragen); Rb. Turnhout 27 januari 1983,

Turnh. Rechtsl. 1983, 90 (door deel te nemen aan motorcross begeeft men zich in een situatie van verhoogde risicograad die

de erkenning impliceert van het feit dat de zorgvuldigheidsplicht van de deelnemers tegenover elkaar beperkt is); Rb. Leuven

Page 52: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

44

of voorbijganger.287 Risicoaanvaarding is dan ook een hardnekkig ingegroeid begrip bij de beslechting

van aansprakelijkheidsgeschillen in de sport.

76. Zo aanvaardt het slachtoffer door zijn loutere deelname aan de sportactiviteit de inherente en

normale risico’s verbonden aan de sport en kan hij bijgevolg de schade die voortvloeit uit de

verwezenlijking van die risico’s niet verhalen op de derde-schadeverwekker.288 Deze invulling van

risicoaanvaarding gaat lijnrecht in tegen de hierboven uiteengezette meerderheidsstrekking in de

literatuur die luidt dat risicoaanvaarding steeds een toepassing vormt van het leerstuk van de fout van

het slachtoffer.289

Ten eerste betekent de loutere deelname aan een sportactiviteit immers de facto zelden een fout

in hoofde van het slachtoffer.290 Enkel wanneer de deelname gebeurt onder omstandigheden die een

normaal voorzichtig en redelijk persoon zouden hebben aangezet zich van een participatie te onthouden,

begaat het slachtoffer een fout.291 Zo is bijvoorbeeld het beoefenen van voetbal geen daad die niet wordt

gesteld door een normaal, zorgvuldig persoon.292 Het deelnemen of laten deelnemen van een bijna

zeventienjarige jongen aan een paintballspel293 of de deelname aan een gemeenschappelijke rijles 294 an

sich evenmin fouten uit in de zin van artikel 1382 BW. Ten tweede leidt risicoaanvaarding in hoofde

van het slachtoffer in deze sportongevallen tot een volledige vrijstelling van aansprakelijkheid van de

20 maart 1985, RGAR 1985, 10.990 (door deel te nemen aan een wilde dans op een kleine oppervlakte, weet men dat men het

risico loopt door een van de mededansers geraakt te worden); Rb. Turnhout 7 september 2001, TAVW 2003, afl. 2, 150 (het als

wielertoerist in groep rijden, houdt een soort risicoaanvaarding in); Rb. Leuven 28 april 2006, RABG 2007, afl. 19, 1298 (bij

sportbeoefening, ook met dieren, aanvaardt de sportbeoefenaar de normale gevolgen van deze sportbeoefening); Pol.

Antwerpen 9 oktober 2014, VAV 2014, afl. 6, 34 (wielertoeristen die rijden in een aaneengesloten groep aanvaarden bepaalde

risico’s). 287 Luik 9 oktober 1990, T. Verz. 1991, 156, noot M. LAMBERT (er is risicoaanvaarding in hoofde van de toeschouwer die

zich op een gevaarlijke plaats opstelt langs een autoracebaan); Bergen 21 december 1995, RGAR 1997, 12.762 (de toeschouwer

dat zich foutief opstelt aanvaardt bepaalde risico’s); Rb. Hoei 5 februari 1986, TBBR 1987, 185 (er is risicoaanvaarding in

hoofde van het slachtoffer dat dicht plaatsneemt bij een sportwedstrijd). 288 Antwerpen 30 juni 1982, RW 1984-85, 1517; Rb. Antwerpen 22 februari 1974, RGAR 1974, 9192; Brussel 9 juni 1965,

RGAR 1965, 7509; Brussel 17 oktober 1977, RGAR 1978, 9927; Vred. Sint-Joost-ten-Node 18 december 1968, RGAR 1969,

8197; Brussel 23 juni 1977, RGAR 1978, 9862; Vred. Borgloon 26 juni 1975, Limb. Rechtsl. 1975, 158; N. GEELHAND en P.

VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82,

(1921) 1935. 289 Zie supra nr. 55 e.v. 290 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (1985-

1993)”, TPR 1995, (1115) 1252; N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van

extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1934; R. SIERENS, “Abnormaal agressief voetbalspel: Is er

risico-aanvaarding door het slachtoffer?”, RABG 2007, afl. 19, (1293) 1294. 291 R. SIERENS, “Abnormaal agressief voetbalspel: Is er risico-aanvaarding door het slachtoffer?”, RABG 2007, afl. 19, (1293)

1294. 292 Rb. Tongeren 6 oktober 1994, TBBR 1995, 253. 293 Antwerpen 21 oktober 2003, RW 2005-06, afl. 22, 864. 294 Bergen 5 december 2000, TBBR 2001, 622.

Page 53: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

45

schadeverwekker,295 daar waar het leerstuk van de fout van het slachtoffer hoogstens een gedeelde

aansprakelijkheid impliceert.296

3. ALGEMENE OPVATTING: CONCRETISERING VAN DE ALGEMENE ZORGVULDIGHEIDSNORM

77. Uit het voorgaande blijkt dat het gebruik van het begrip risicoaanvaarding in het kader van

sportactiviteiten niet kan worden verklaard door middel van het leerstuk van de fout van het slachtoffer.

Ook de rechtsleer kan deze tegenstelling tussen de theorie en de rechtspraak niet ontkennen. Diverse

auteurs zijn dan ook op zoek gegaan naar een andere en meer accurate begripsinvulling van

risicoaanvaarding in de sport.

78. Op heden luidt de meerderheidsstrekking in de literatuur dat risicoaanvaarding bestaande uit de

loutere deelname aan een sportactiviteit een puur feitelijk en begripsmatig concept is dat dienst doet als

hulpmiddel bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van de schadeverwekkende handeling.297

Risicoaanvaarding zou – analoog aan de wil van de wetgever bij strafrechtelijke aansprakelijkheid298 –

de verklaring bieden voor de rechtmatigheid van schadeverwekkende handelingen bij sportactiviteiten,

die buiten de sport onrechtmatig zouden zijn.299 Wie dus deelneemt aan een bepaalde sport kent en

aanvaardt de normale risico’s die inherent zijn aan de beoefening van de bewuste sporttak.300 Deze

aanvaarding betekent dat men zich vrijwillig begeeft in een situatie waarin de risicograad hoger ligt dan

in het gewoon maatschappelijk verkeer, waardoor men tot op zekere hoogte de risico’s aanvaardt in

voorkomend geval bepaalde schade te zullen lijden.301 Hierdoor zou de algemene zorgvuldigheidsnorm

anders komen te liggen. De in acht te nemen zorgvuldigheid verdwijnt evenwel niet, maar wordt door

de rechter geconcretiseerd aan de hand van de specifieke risico’s. Bijgevolg zal de derde-

schadeveroorzaker geen fout hebben begaan wanneer de schade het gevolg is van de verwezenlijking

van inherente risico’s die het slachtoffer door zijn deelname heeft aanvaard.302 Zo oordeelt het hof van

295 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1934; R. SIERENS, “Abnormaal agressief voetbalspel: Is er risico-aanvaarding door

het slachtoffer?”, RABG 2007, afl. 19, (1293) 1294. Zie geciteerde rechtspraak supra, voetnoot 286. 296 Zie supra nr. 64. 297 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1681; M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van

rechterlijke uitspraken in België”, TPR 1997, (1361) 1372; M. ADAMS en M. VAN HOECKE, “Enkele rechtstheoretische en

civielrechtelijke bedenkingen bij voetbal en aansprakelijkheid” (noot onder 6 februari 1992), RW 1992-93, (574) 575; R.

SIERENS, “Abnormaal agressief voetbalspel: Is er risico-aanvaarding door het slachtoffer?”, RABG 2007, afl. 19, (1293) 1294.

Zie ook bij wijze van voorbeeld: Antwerpen 2 februari 1995, AJT 1994-95, noot B. WYLLEMAN. 298 Zie supra nr. 70. 299 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1682. 300 M. ADAMS en M. VAN HOECKE, “Enkele rechtstheoretische en civielrechtelijke bedenkingen bij voetbal en

aansprakelijkheid” (noot onder 6 februari 1992), RW 1992-93, (574) 574. 301 M. ADAMS en M. VAN HOECKE, “Enkele rechtstheoretische en civielrechtelijke bedenkingen bij voetbal en

aansprakelijkheid” (noot onder 6 februari 1992), RW 1992-93, (574) 574. 302 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1944-1947.

Page 54: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

46

beroep van Brussel dat het “als een door de spelers aanvaard risico [te beschouwen] is, eigen aan het

voetbalspel, dat een doelwachter en een aanvaller tegelijk naar de bal gaan en hierdoor onzacht met

elkaar in aanraking kunnen komen.”303 De schadeverwekker beging geen fout. De schadelijke gevolgen

van dergelijk contact behoren immers tot de normale risico’s van het voetbalspel, die door alle spelers

worden aanvaard.304

Volgens de rechtsleer is de niet-aansprakelijkheid van de derde-schadeveroorzaker en

omgekeerd het feit dat het slachtoffer zijn schade zelf moet dragen, geen direct gevolg van de (foutloze)

risicoaanvaarding als rechtsfiguur op zich, maar van het gebrek aan een inbreuk op de geconcretiseerde

algemene zorgvuldigheidsnorm in hoofde van de derde-schadeveroorzaker.305 Zo stelt DALCQ dat

wanneer in de rechtspraak wordt beslist tot risicoaanvaarding in hoofde van het slachtoffer, er eigenlijk

wordt bedoeld dat de schadeverwekkende handeling ab initio niet onrechtmatig was en dat het

slachtoffer bij gebrek aan een fout van de derde-schadeveroorzaker het risico draagt.306

79. Om verwarring te vermijden met risicoaanvaarding in de zin van een fout van het slachtoffer,

pleit de rechtsleer er nagenoeg unaniem voor het begrip helemaal niet meer te hanteren in de

geschillenbeslechting.307 Risicoaanvaarding zou immers zowel als toepassing van de fout van het

slachtoffer als in de zin van een louter feitelijk begrip geen eigen juridische relevantie hebben.308

4. KRITISCHE BESCHOUWINGEN BIJ DE HUIDIGE OPVATTING

i. Tegenstrijdigheden in de rechtspraak

80. Vooreerst stel ik mij de vraag waarom de rechtspraak toch gebruik blijft maken van het begrip

risicoaanvaarding in de concrete geschillenbeslechting. Meer nog rijst de vraag waarom rechters,

ondanks alle tegenstand van toonaangevende auteurs, de neiging blijven hebben na te gaan of er een

risicoaanvaarding is in hoofde van het slachtoffer, zelfs na te hebben vastgesteld dat de schadeverwekker

303 Brussel 18 april 1994, De Verz. 1995, 442, noot. 304 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1681. 305 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1688; H. VANDENBERGHE, “De aanvaarding van het risico”, TPR 2010, afl. 4, (2099)

2105; M. ADAMS, “Is risico-aanvaarding een zelfstandig juridisch concept?”, RW 1993-94, (304) 304; N. GEELHAND en P.

VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82,

(1921) 1946. 306 R.O. DALCQ, “Traité de responsabilité civile, II” in Les Novelles, Droit civil, Brussel, Larcier, 1962, 2692. 307 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1682; L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”,

TBBR 2003, (568) 575. 308 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1942.

Page 55: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

47

geen fout beging.309 Een voorbeeld hiervan is het vonnis van 7 september 2011 waarin de rechtbank van

eerste aanleg van Turnhout in tweede aanleg uitspraak doet over een wielersportongeval.310 Van een

groep rijdende wielertoeristen komt degene die in vijfde positie rijdt ten val in een zogenaamd ‘slijtgat’.

In eerste aanleg wordt geoordeeld dat het slachtoffer zijn schade zelf moet dragen. De rechtbank van

Turnhout bevestigt het vonnis. Zij overweegt ten eerste dat een normaal rijdend fietser tijdig had kunnen

opmerken dat de weg ouderdomsverschijnselen vertoonde en dat dus niet kan worden beweerd dat er

een nalatigheid is in hoofde van de gemeente, noch dat er een tekortkoming is aan de bepaling van art.

135 Gemeentewet. Daarenboven zou het gat evenmin een gebrek in de zaak betekenen. De rechtbank

stelt vervolgens dat de gemeente niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het ongeval en dat het

slachtoffer waarschijnlijk door zijn eigen rijstijl en competitiegeest onvoldoende aandachtig is geweest

op het wegdek.

Dit zou voldoende moeten zijn om het geschil te beslechten. Aangezien er geen

aansprakelijkheidsgrond voorhanden is, dient het slachtoffer immers zijn schade zelf te dragen. De

rechtbank voegt daar echter nog aan toe dat het slachtoffer onvoldoende voorzichtig was en dus zelf een

fout beging. De rechter gaat bovendien nog verder door te stellen dat er sprake is van een

risicoaanvaarding sui generis wanneer een wielertoerist beslist om op dergelijke wijze te rijden in groep.

Daarenboven wordt het oorzakelijk verband met een mogelijke gebrekkigheid in de weg volgens de

rechtbank doorbroken door de eigen fout van de wielertoerist zelf.

Wat precies wordt bedoeld met risicoaanvaarding sui generis wordt niet verder verduidelijkt.

Daarnaast spreekt de rechter zichzelf tegen door eerst te stellen dat er geen sprake is van een feit dat

aanleiding geeft tot aansprakelijkheid in hoofde van de gemeente en vervolgens te oordelen dat het

causaal verband tussen een eventueel gebrek en de schade wordt doorbroken.

81. Rechtspraak als deze maakt het onduidelijk wat de precieze functie en juridische grondslag van

risicoaanvaarding is. Er wordt de indruk gewekt dat risicoaanvaarding toch iets meer is dan een louter

feitelijk concept. Als er al geen aansprakelijkheid is in hoofde van de gemeente, waarom zou er dan nog

moeten worden nagegaan of er sprake is van risicoaanvaarding om te besluiten dat het slachtoffer zijn

eigen schade moet dragen?

ii. Impliciete risicoaanvaarding versus expliciete spelregels?

82. Los van de tegenstrijdigheden in de rechtspraak, valt er op het eerste zicht wel wat te zeggen

voor de stelling die in rechtsleer wordt vooropgesteld met betrekking tot de invulling van

309 Zie bij wijze van voorbeeld: Rb. Leuven 20 maart 1985, RGAR 1985, 10990; Rb. Brussel 29 maart 1935, B.A. 1936, 88;

Corr. Luik 15 november 1943, B.A. 1944, 139; Gent 16 september 1999, AJT 2001-02, 434, noot E. VAN HOECKE; Bergen

15 februari 2000, JLMB 2001, 86, noot D. PHILIPPE. 310 Rb. Turnhout 7 september 2001, TAVW 2003, afl. 2, 150.

Page 56: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

48

risicoaanvaarding bij sportactiviteiten.311 Desalniettemin gaat de redenering mijns inziens aan een

belangrijk punt voorbij.

Hoewel een inbreuk op de regels van het spel niet noodzakelijk een onrechtmatige daad uitmaakt

en vice versa,312 is voor de specifieke spelregels wel een andere belangrijke rol weggelegd. Wanneer

rechters risicoaanvaarding in hoofde van het slachtoffer aanvaarden en de derde-schadeveroorzaker –

volgens de huidige opvatting in de rechtsleer – ab initio geen fout beging in de zin van artikel 1382 BW,

maar wel een inbreuk pleegde op de spelregels, kan bezwaarlijk worden gesteld dat risicoaanvaarding

in hoofde van het slachtoffer een loutere concretisering van de algemene zorgvuldigheidsnorm zou

betekenen. Die redenering is gebaseerd op de veronderstelling dat het slachtoffer impliciet zou hebben

aanvaard dat de andere speler dit type spelfout zou begaan waardoor zijn schadeverwekkend gedrag niet

(meer) onzorgvuldig zou zijn, maar in dergelijk geval heeft het slachtoffer dergelijke spelwijze helemaal

niet aanvaard. Door zijn deelname aan de sport stemt hij immers in met de expliciete conventionele

spelregels die voor die specifieke sport gelden. Hij aanvaardt dus helemaal geen inbreuken op het

spelreglement. Zo stellen ook CORNELIS en CLAEYS dat wanneer een risico wordt aanvaard in de

sport, daarmee niet het risico wordt genomen dat de spelregels niet worden nageleefd.313 Dit blijkt tevens

uit het spelgedrag. Wanneer een speler een inbreuk pleegt op het spelreglement, laten de tegenspelers

niet na de scheidsrechter er onmiddellijk op te wijzen dat dit voor hen onaanvaardbaar gedrag is. Een

aanvaarding kan in ons rechtsstelsel impliciet gebeuren,314 maar het is niet mogelijk om rechtsgevolgen

af te leiden uit een impliciete aanvaarding indien de persoon in kwestie net expliciet niet heeft

aanvaard.315 Meer nog, het slachtoffer verwerpt door zijn aanvaarding net uitdrukkelijk inbreuken op

het spelreglement.

Kortom, de aanvaarding van de expliciete spelregels staat de vaststelling van een impliciete

risicoaanvaarding van inbreuken op dit reglement in de weg. Het feitelijk concept risicoaanvaarding

door het slachtoffer zoals het vandaag wordt ingevuld door de rechtsleer kan dus de rechtmatigheid van

schadeverwekkende handelingen tijdens sportactiviteiten niet afdoende verklaren.

311 Ter herinnering meent de rechtsleer dat risicoaanvaarding een louter feitelijk begrip is dat helpt bij de concretisering van de

algemene zorgvuldigheidsnorm in het kader van sportongevallen. Zie supra nr. 77. 312 Zie supra nr. 74. 313 L. CORNELIS en I. CLAEYS, “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, (568) 596, voetnoot 321. 314 Cass. 17 oktober 1975, Arr. Cass. 1976, 224, Pas. 1976, I, 224; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I,

Brussel, Bruylant, 1962, 38-39; L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 33; S.

STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek I, Brugge, die Keure, 2005, 74; W. VAN GERVEN, Beginselen van het Belgisch

privaatrecht, I, Algemeen deel, Antwerpen, Scriptoria, 1973, 299; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER,

Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 157. 315 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 33; W. VAN GERVEN, Beginselen

van het Belgisch privaatrecht, I, Algemeen deel, Antwerpen, Scriptoria, 1973, 299.

Page 57: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

49

iii. Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht ‘buitenspel’ gezet?

83. Er zou kunnen worden betoogd dat ondanks de hierboven uiteengezette kritische beschouwing,

de rechtsleer wel kan worden gevolgd in haar opvatting dat risicoaanvaarding best niet wordt gehanteerd

in de geschillenbeslechting. Het gebruik ervan creëert immers, bij gebrek aan een eigen juridische

relevantie, enkel verwarring. Ook op dit vlak mag de literatuur naar mijn oordeel niet noodzakelijk

worden bijgetreden.

84. De vraag blijft immers wat dan wel de reden is dat een schouderduw op een voetbalveld niet tot

aansprakelijkheid leidt, waar dezelfde gedraging op de openbare weg wel het recht op schadevergoeding

doet ontstaan. Het louter verwijzen naar een geconcretiseerde zorgvuldigheidsnorm kan mijn inziens

niet elk geval verklaren. De vraag die zich stelt, is immers diepgaander: wat is nu precies de

achterliggende reden waarom iemand die op een bepaalde manier schade veroorzaakt aan een ander op

het voetbalveld anders wordt beoordeeld dan iemand die op dezelfde wijze schade veroorzaakt maar dan

in het dagelijks maatschappelijk verkeer? Waarom wordt er in het ene geval niet tot een

aansprakelijkheid besloten en in het andere geval wel? Welke juridische ‘kracht’ oefent deze invloed

uit?

85. Mogelijks biedt het begrip risicoaanvaarding op dit vlak toch een toegevoegde waarde. Door

zijn risicoaanvaarding zou immers kunnen worden aangenomen dat het slachtoffer het

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht als het ware ‘buitenspel’ zet of afstand doet van de

bescherming die dit recht hem biedt. Wanneer tot risicoaanvaarding wordt besloten in hoofde van het

slachtoffer, aanvaardt het slachtoffer met andere woorden dat de gevolgen die aan een inbreuk op het

spelreglement worden gekoppeld zich beperken tot sportieve sancties zoals een gele of een rode kaart.

In deze veronderstelling tornt de risicoaanvaarding van het slachtoffer in geen geval aan het

onrechtmatig karakter van de gedraging van de derde-schadeverwekker, maar wordt conventioneel

afgeweken van de regels die gelden voor de civielrechtelijke gevolgen van dit gedrag, met name de

regels inzake het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, waardoor de derde-schadeveroorzaker niet

aansprakelijk kan worden gesteld. Het gedrag blijft dan wel onrechtmatig naar buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht, maar er worden geen rechtsgevolgen aan gekoppeld omdat het

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht niet van toepassing is. Deze visie is vergelijkbaar met de

zogenaamde theorie van ‘de doorbraak van aansprakelijkheidsrecht’ van CORNELIS.316 CORNELIS

stelt dat partijen bij overeenkomst van het aansprakelijkheidsrecht kunnen afwijken en de normale

toepassing van het aansprakelijkheidsrecht zelfs terzijde kunnen schuiven. De doorbraaktheorie berust

316 L. CORNELIS, “Ongeschikt voor gevoelige juristen: over de intieme verhouding tussen schade en causaal verband” in M.

DEBAENE en P. SOENS (eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, Gent, Larcier, 2005, (157) 170-173.

Page 58: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

50

op de gemeenschappelijke bedoeling van partijen om zich aan het aansprakelijkheidsrecht te onttrekken,

ook al zijn de aansprakelijkheidsvoorwaarden verenigd. Deze gemeenschappelijke bedoeling moet niet

noodzakelijk uitdrukkelijk zijn maar kan ook impliciet.317 De vraag blijft dan nog welke risico’s het

slachtoffer heeft aanvaard en welke risico’s daarentegen niet onder de risicoaanvaarding van het

slachtoffer vallen, waardoor het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht onverkort toepassing vindt.

5. BESLUIT

86. Vooral met betrekking tot risicoaanvaarding die bestaat uit de loutere deelname aan een

sportactiviteit is al heel wat inkt gevloeid. De invulling van dit begrip van risicoaanvaarding kan

geenszins worden verklaard door het leerstuk van de fout van het slachtoffer, nu er enerzijds zelden een

fout voorhanden is in hoofde van het slachtoffer en anderzijds een volledig verval van aansprakelijkheid

plaatsvindt, daar waar het leerstuk van de fout van het slachtoffer een gedeelde aansprakelijkheid

vooropstelt. Het gebruik van het begrip risicoaanvaarding in het kader van sportongevallen kan dus

vanuit twee standpunten worden opgevat: ofwel zijn deze gevallen effectief een toepassing van een

juridisch relevant begrip van risicoaanvaarding waardoor het leerstuk van de fout van het slachtoffer

geen allesomvattende verklaring biedt voor alle gevallen waarin risicoaanvaarding wordt gebruikt,

ofwel is er in de voornoemde gevallen geen sprake van risicoaanvaarding in de juridische zin van het

woord.

87. De meerderheid van de rechtsleer hangt het laatstgenoemde standpunt aan en meent dat

risicoaanvaarding in de geschillenbeslechting in het kader van sport een puur feitelijk begrip uitmaakt

dat helpt bij de concretisering van de algemene zorgvuldigheidsnorm. Bij gebrek aan een eigen

juridische relevantie zou het gebruik van risicoaanvaarding dus onnodig verwarring stichten. In de

rechtsleer is er in het verleden dan ook meermaals voor gepleit het begrip niet langer te hanteren in de

geschillenbeslechting.

88. De aanvaarding van de inherente risico’s van de sport als hulpmiddel bij de beoordeling van het

al dan niet rechtmatig karakter van de schadeverwekkende handeling kan mijns inziens niet worden

bijgetreden, omdat het slachtoffer deze risico’s helemaal niet heeft aanvaard. Integendeel, door zijn

deelname aanvaardt hij de expliciete spelregels, waardoor bij een zogenaamde spelfout niet kan worden

gesteld dat hij de schade die daaruit voortvloeit op zich had genomen. De keuze van de rechtsleer om

risicoaanvaarding helemaal niet meer te gebruiken, is volgens mij dan weer te verregaand.

Risicoaanvaarding heeft immers het potentieel om in bepaalde gevallen de verklaring te bieden voor het

317 CORNELIS haalt deze doorbraaktheorie aan om uit te leggen waarom bepaalde uitgaven die krachtens reglement, wet,

overeenkomst of moraal, definitief voor rekening van de solvens komen, niet op basis van artikelen 1382 BW e.v. voor

vergoeding in aanmerking komen (L. CORNELIS, “Ongeschikt voor gevoelige juristen: over de intieme verhouding tussen

schade en causaal verband” in M. DEBAENE en P. SOENS (eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, Gent, Larcier,

2005, (157) 170).

Page 59: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

51

wegvallen van aansprakelijkheid in hoofde van de schadeverwekker. Risicoaanvaarding zou in die zin

geen rol spelen bij het bepalen van onzorgvuldigheid, maar zou erin bestaan dat het buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht aan de kant wordt geschoven door de deelname aan een sportactiviteit. De

gedraging blijft bijgevolg onrechtmatig, maar er worden geen rechtsgevolgen aan gekoppeld in het

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht.

B. ONGEVALLEN MET DIEREN

1. ARTIKEL 1385 BW: EEN ONWEERLEGBAAR VERMOEDEN VAN FOUT?

89. Volgens artikel 1385 BW is de eigenaar van een dier of, terwijl hij het in gebruik heeft, diegene

die zich ervan bedient, aansprakelijk voor de schade die door het dier is veroorzaakt, hetzij het onder

zijn bewaring stond, dan wel was verdwaald of ontsnapt. De wetgever heeft nagelaten de juridische

grondslag van artikel 1385 BW te verduidelijken,318 hoewel dit noodzakelijk is om eventuele

bevrijdingsmogelijkheden van de eigenaar of te bewaker te kunnen bepalen.319 Bij gebrek aan een door

de wetgever geëxpliciteerde ratio, heeft het Hof van Cassatie zich in een arrest van 23 juni 1932

uitgesproken over de grondslag van de aansprakelijkheidsregeling voor dieren. Het Hof oordeelde dat

de aansprakelijkheid ex 1385 BW steunt op een onweerlegbaar vermoeden van fout in hoofde van de

eigenaar of de bewaarder.320 Het slachtoffer heeft recht op een schadevergoeding zodra hij bewijst dat

de schade is ontstaan door de daad van het dier waarover de eigenaar of de bewaarder de bewaking

heeft.321 Nu fout van de eigenaar of bewaker niet is vereist, kan de bewaker of eigenaar zich ook niet

bevrijden door te bewijzen dat hij geen fout beging.322 Enkel de verweerder die bewijst dat hij niet onder

toepassingsvoorwaarden valt of dat de schade door een vreemde oorzaak is ontstaan, kan ontsnappen

aan zijn aansprakelijkheid.323 De bedenking kan worden gemaakt dat een onweerlegbaar vermoeden de

facto geen vermoeden is, nu een vermoeden altijd is gebaseerd op een waarschijnlijkheid.324 In de

318 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 178; S. VEREECKEN,

“Aansprakelijkheid voor dieren. Invloed van fout van slachtoffer als vreemde oorzaak”, NJW 2006, afl. 143, (434) 435. 319 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

274. 320 Cass. 23 juni 1932, Pas. 1932, I, 200. 321 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 178; S. GUILIAMS, “Verdeling of

uitsluiting van aansprakelijkheid ex artikel 1385 BW ingeval van een fout van het slachtoffer?”, NJW 2014, afl. 302, 412-413;

S. VEREECKEN, “Aansprakelijkheid voor dieren. Invloed van fout van slachtoffer als vreemde oorzaak”, NJW 2006, afl. 143,

(434) 435. 322 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

275. 323 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 178; T. VANSWEEVELT en B.

WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 565. 324 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

275.

Page 60: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

52

hypothese dat het onmogelijk is om een vermoeden te weerleggen, kan er mijns inziens geen sprake zijn

van een vermoeden.

90. Niettegestaande de zojuist uiteengezette rechtspraak met betrekking tot het onweerlegbaar

karakter van de aansprakelijkheid ex artikel 1385 BW, begon het Hof van Cassatie vanaf de jaren tachtig

enkele merkwaardige principearresten te vellen die een zogenaamde bevrijdingsgrond in het leven

riepen, op basis waarvan de eigenaar of de bewaarder zich toch kon – en nog steeds kan – bevrijden van

enige aansprakelijkheid.325 Vandaag wordt algemeen aanvaard dat uit deze arresten volgt dat de eigenaar

of bewaarder van het dier niet langer aansprakelijk is op basis van artikel 1385 BW wanneer een niet

abnormale noch onvoorzienbare schadeverwekkende reactie van het dier werd uitgelokt door een fout

van het slachtoffer of van een derde.326 Er wordt noch in de rechtsleer, noch in de uitdrukkelijke

bewoordingen van de lagere rechtspraak, een onderscheid gemaakt tussen de verschillende arresten,327

waardoor het lijkt alsof zij allemaal over dezelfde feitensituaties handelen. Bij nader onderzoek kunnen

echter twee categorieën worden ontwaard. Enerzijds zijn er de gevallen waarin het slachtoffer (of de

derde) het risico op een ongeval verhoogt door het gedrag van het dier uit te lokken (zie infra, subtitel

2, nr. 91 e.v.). Anderzijds is er de categorie waarin het dier het risico op het ongeval creëert, maar het

slachtoffer er zich wetens en willens aan blootstelt (zie infra, subtitel 3, nr. 97 e.v.). In wat volgt worden

de twee categorieën geanalyseerd met een bijzondere aandacht voor de tweede categorie die mijns

inziens kan worden verklaard aan de hand van een juridisch relevant begrip van risicoaanvaarding.

2. BEVRIJDINGSGROND BIJ RISICOVERHOGING DOOR HET SLACHTOFFER

i. Cassatierechtspraak

91. Het oudste cassatiearrest in dit kader is dat van 20 mei 1983 waarvan de feiten de volgende

zijn.328 Vier ruiters rijden per twee op een weg. Een ruiter loopt verwondingen op aan zijn linkerbeen

door een plotse hoefslag van het paard dat voor hem loopt. De feitenrechter oordeelt dat een normaal

zorgvuldig ruiter behoort te weten dat paarden die niet tot dezelfde stal behoren onverwachte

bewegingen kunnen maken en hierbij schade kunnen berokkenen. Het slachtoffer dat niet de nodige

325 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

566. Zie de arresten hierna verder besproken: Cass. 20 mei 1983, Arr. Cass. 1982-83, 1165, Pas. 1983, I, 1061; Cass. 12 oktober

1984, Arr. Cass. 1984-85, 254, Pas. I, 1985, 220, RW 1984-85, 2278, noot; Cass. 19 januari 1996, Arr.Cass. 1996, 78,

Pas. 1996, I, 85, RW 1998-99, 1430; Cass. 6 januari 2012, Arr. Cass. 2012, afl. 1, 60, Pas. 2012, afl. 1, 49. 326 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

282-288; H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 178; T. VANSWEEVELT en B.

WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 566. 327 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

282 e.v.; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia,

2009, 566 e.v. 328 Cass. 20 mei 1983, Arr. Cass. 1982-83, 1165, Pas. 1983, I, 1061.

Page 61: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

53

afstand bewaart en te dicht op het paard rijdt, begaat volgens de bodemrechter dus een fout die de enige

oorzaak is van de schade. De zaak komt bij het Hof van Cassatie dat stelt dat hoewel artikel 1385 BW

een wettelijk en onweerlegbaar vermoeden van schuld voor de door het dier veroorzaakte schade instelt

ten laste van de eigenaar of de bewaker, de bepaling niet uitsluit dat de eigenaar of bewaker niet

aansprakelijk is bij gebrek aan oorzakelijk verband. Dit zou onder meer het geval zijn wanneer het

slachtoffer zelf een fout beging die de daad van het dier heeft veroorzaakt. Hierdoor zou niet de daad

van het dier maar elke mogelijke fout van de eigenaar of bewaker als oorzaak van de schade worden

uitgeschakeld.

92. In het arrest van 19 januari 1996 motiveert het Hof van Cassatie zijn uitspraak aan de hand van

gelijkaardige bewoordingen.329 Tijdens een carnavalstoet werpen enkele toeschouwers voetzoekers330 in

de menigte. Deze komen terecht tussen de benen van een paard dat daardoor op hol slaat en het

slachtoffer omver loopt. Het slachtoffer stelt een vordering in tegen de bewaarder van het dier. De

feitenrechter wijst de vordering af en oordeelt dat het vermoeden van aansprakelijkheid dat artikel 1385

BW instelt ten laste van de bewaarder van een dier, zelfs bij ontstentenis van elke fout aan zijn zijde,

kan worden weerlegd door het bewijs van een vreemde oorzaak die in oorzakelijk verband staat met de

schade. In casu is de fout van de derde die voetzoekers heeft gegooid, volgens de rechter, de enige

oorzaak van de gedraging van het dier en van de schade waarvoor vergoeding wordt gevraagd. De zaak

komt bij het Hof van Cassatie dat oordeelt “overwegende dat artikel 1385, hoewel het een wettelijk en

niet weerlegbaar vermoeden van schuld aan de door een dier veroorzaakte schade instelt ten laste van

de eigenaar van dat dier of ten laste van degene die zich ervan bedient terwijl hij het in gebruik heeft,

niet uitsluit dat die eigenaar of bewaarder van aansprakelijkheid wordt vrijgesteld bij gebrek aan

oorzakelijk verband, met name wanneer een derde een fout heeft begaan die aanleiding gaf tot de

gedraging van het dier en waardoor niet de gedraging, maar elke mogelijke fout van de eigenaar of

bewaarder als oorzaak van de schade wordt uitgeschakeld.”

93. Uit deze twee uitspraken volgt dat het Hof van Cassatie een bevrijdingsgrond ten voordele van

de eigenaar of bewaarder van het dier heeft ingevoerd wanneer het slachtoffer dan wel een derde een

fout beging die aanleiding gaf tot het gedrag van het dier. Hierdoor zou immers elke mogelijke fout van

de eigenaar of bewaarder als oorzaak van de schade worden uitgeschakeld. Dit is één van de twee

specifieke formuleringen die het Hof van Cassatie hanteert in het kader van aansprakelijkheid op basis

van artikel 1385 BW in samenloop met een fout van het slachtoffer of een derde. In deze gevallen

ontstaat het risico waarvoor de bepaling dekking biedt door het slachtoffer of een derde. Ook de lagere

rechtspraak past de bevrijdingsgrond toe als het slachtoffer zelf het risico heeft verhoogd, zonder

329 Cass. 19 januari 1996, Arr.Cass. 1996, 78, Pas. 1996, I, 85, RW 1998-99, 1430. 330 Dit is een klein stukje vuurwerk dat wordt aangestoken, neergeworpen en zigzaggend over de grond voortbeweegt tot het

met een luide knal ontploft.

Page 62: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

54

evenwel een onderscheid te maken met de gevallen waarin het slachtoffer het risico aanvaardde (zie

infra, subtitel 3, nr. 97 e.v.).331

ii. Kritische beschouwing: tegenstrijdigheid met ratio van vermoede fout

94. Zoals uiteengezet in randnummer 89 e.v. oordeelt het Hof van Cassatie consistent dat de

grondslag van artikel 1385 BW te vinden is een onweerlegbaar vermoeden van fout in hoofde van de

eigenaar of de bewaker van het dier. Door de voornoemde arresten van 1983 en 1996 gaat het Hof echter

lijnrecht in tegen zijn eigen vooropgestelde ratio.332 Indien artikel 1385 BW daadwerkelijk gebaseerd

zou zijn op een onweerlegbaar vermoeden van fout, zou geen enkel tegenbewijs ertoe mogen leiden dat

de eigenaar of de bewaker is vrijgesteld van zijn aansprakelijkheid.

95. Een aantal toonaangevende auteurs heeft daarom – de ene met meer navolging dan de andere –

de door het Hof vooropgestelde grondslag van de onweerlegbare fout proberen bijschaven.333 Mijns

inziens kan de aansprakelijkheidsbasis in artikel 1385 BW het beste worden verklaard vanuit haar

specifiek karakter.334 De aansprakelijkheid voor dieren is immers een risicoaansprakelijkheid krachtens

dewelke de schade door de wetgever wordt toegerekend aan een bepaalde persoon die een zekere band

heeft met de risicofactor die de schade heeft doen ontstaan. De schade wordt met andere woorden

gekanaliseerd naar de aansprakelijke omdat hij een welbepaald aanknopingspunt heeft met de

risicofactor.335 Vanuit een rechtseconomisch perspectief kan de ratio van artikel 1385 BW (en overigens

van elke risicoaansprakelijkheid) volgens mij worden gevonden in het feit dat de kosten van de

verwezenlijking van een risico moeten worden gedragen door degene die het risico het best in de hand

had. Het is in deze optiek niet absurd te stellen dat artikel 1385 BW enkel een aansprakelijkheid ten

laste van de eigenaar of de bewaarder in het leven roept voor de schade die een verwezenlijking is van

het risico dat wordt gecreëerd door het dier. De eigenaar of bewaker van het dier verhoogt in die gevallen

het risico op de specifieke schade door het dier te hebben/te houden.

331 Antwerpen 17 februari 1999, AJT 1999-2000, 625 (het slachtoffer streelt een hond op straat); Antwerpen 20 maart 2002,

NJW 2002, afl. 4, 134, noot (slachtoffer lokt kat met eten en struikelt over de kat); Brussel 1 oktober 2008, RGAR 2009, afl. 5,

14.515 (slachtoffer doet handgebaren naar een hond waarvan zij bang is); Gent 10 oktober 2008, T. Verz. 2010, afl. 1, 97, noot

P. GRAULUS (slachtoffer verjaagt een kudde van een twintigtal runderen van de ene weide naar de andere). 332 T. VANSWEEVELT, “De fout van het slachtoffer en het normaal en voorzienbaar gedrag van het dieren vormen samen een

bevrijdingsgrond voor de bewaarder van het dier (art. 1385 B.W.)”, TBBR 1989, 251; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS,

Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 567. 333 DALCQ meent bijvoorbeeld dat artikel 1385 BW gebaseerd is op een dubbel aansprakelijkheidsvermoeden, dat enerzijds

bestaat uit een foutvermoeden en anderzijds een causaliteitsvermoeden. Het laatste vermoeden zou dan wel weerlegbaar zijn

(R.O. DALCQ, Traité de la Responsabilité Civile, I, Brussel, Larcier, 1967, 108-109 en 708-709). Contra: B. WEYTS, De

fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 276. 334 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 179. 335 H. BOCKEN, “Van fout naar risico”, TPR 1984, (329) 373-374.

Page 63: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

55

96. A contrario, wanneer het slachtoffer of de derde op abnormale wijze de risico’s verhoogt die

oorspronkelijk ten laste van de objectief aansprakelijke lagen,336 vloeit de concrete schade voort uit de

risico’s die het gevolg zijn van het gedrag van het slachtoffer of de derde. Het slachtoffer of de derde

lokt dan het risico uit waarvoor artikel 1385 BW normaal gezien dekking biedt. Zo wordt het gedrag

van het paard in de cassatiearresten van 1983 en 1996 uitgelokt door er te dicht op te rijden en door het

werpen van de voetzoekers. Indien de grondslag van het artikel 1385 BW op de voornoemde manier

wordt ingevuld, is het artikel in gevallen waarin het slachtoffer of een derde de verwezenlijking van het

risico uitlokt, eenvoudigweg niet van toepassing. Er bestaat in die gevallen immers geen reden om de

schadelast te kanaliseren naar de eigenaar of bewaarder. Deze ratio verklaart bijgevolg waarom de

eigenaar of bewaker niet aansprakelijk wordt gesteld in de besproken gevallen.

3. BEVRIJDINGSGROND BIJ RISICOAANVAARDING DOOR HET SLACHTOFFER

i. Cassatierechtspraak

97. Het Hof van Cassatie hanteert in de volgende gevallen een andere formulering. De

feitenconstellaties die aan de grondslag liggen van de arresten zijn ook fundamenteel verschillend van

de eerste categorie. Zoals reeds gesteld, wordt noch in de rechtspraak noch in de rechtsleer een

onderscheid gemaakt tussen deze en de vorige categorie.337 Vooral het slepende twijg-arrest van 12

oktober 1984, waarvan de feiten hierna worden uiteengezet, wordt door auteurs vaak als pioniersarrest

aangeduid voor de bevrijdingsgrond die het Hof van Cassatie zou hebben ingevoerd.338 Tijdens een

groepswandeling te paard raakt een voorop rijdend paard gehinderd door een twijgje in haar staart. In

een poging het twijgje los te wrikken, stampt het paard naar achter waardoor de ruiter die achterop rijdt,

wordt getroffen door een hoefslag. De feitenrechter beslist dat de schade uitsluitend toe te schrijven is

aan de eigen fout van het slachtoffer die bestaat uit het feit dat hij als ervaren ruiter moest weten dat hij

een paard uit een andere stal niet te dicht mag volgen. Het Hof van Cassatie oordeelt: “hoewel artikel

1385 BW […] sluit dat artikel niet uit dat de eigenaar of bewaker niet aansprakelijk is bij gebrek aan

oorzakelijk verband, met name wanneer het dier zich niet abnormaal noch onvoorzienbaar heeft

gedragen en de schade veroorzaakt werd door een fout van het slachtoffer, waardoor elke mogelijke fout

van de eigenaar als oorzaak van de schade wordt uitgeschakeld.” 339

336 H. BOCKEN, “Van fout naar risico”, TPR 1984, (329) 376. 337 S. VEREECKEN, “Aansprakelijkheid voor dieren. Invloed van fout van slachtoffer als vreemde oorzaak”, NJW 2006, afl.

143, (434) 438. 338 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

282 e.v.; S. VEREECKEN, “Aansprakelijkheid voor dieren”, NJW 2006, (434) 434-443; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS,

Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 566 e.v. 339 Cass. 12 oktober 1984, Arr. Cass. 1984-85, 254, Pas. I, 1985, 220, RW 1984-85, 2278, noot.

Page 64: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

56

98. Ook het recentere arrest van 6 januari 2012 valt onder de tweede categorie.340 De feiten, even

pijnlijk als tot de verbeelding sprekend, zijn de volgende. De eiser baat een landbouwbedrijf uit dat paalt

aan de boerderij van zijn broer, die verweerder is in de voorliggende zaak. De eiser is blind aan zijn

rechteroog en doof aan zijn rechteroor. Op 17 april 2007 blijkt de afsluiting die beide bedrijven scheidt,

te zijn beschadigd door de grazende dieren van beide broers. De verweerder maakt zijn broer er die

ochtend attent op dat de stier die op zijn weide rondloopt nogal nerveus is. Ze spreken af dat ze die

avond samen naar de afsluiting zullen kijken om ze te herstellen. Ondanks zijn handicap en de

waarschuwing van zijn broer, besluit de eisende broer toch om overdag op zijn eentje een kijkje te gaan

nemen naar de beschadigde omheining. Terwijl hij zich op de weide bevindt, grijpt de stier hem met

zijn hoorns en werpt hem in de prikkeldraad. Het slachtoffer stelt op basis van artikel 1385 BW een

vordering in tegen zijn broer die eigenaar is van de stier. De rechter in eerste aanleg wijst de vordering

af op basis van volgende motivering: “Toch wist eiser, hetgeen hij ook niet betwist, dat de stier die

ochtend opgewonden en nerveus was. Desalniettemin heeft hij niet alleen het risico genomen rond te

gaan in de weide om de omvang van de schade in te schatten, maar ook om die te herstellen waardoor

hij meer tijd in de weide heeft doorgebracht en alle aandacht had voor de herstelling. Doordat hij aldus

alleen in de weide was hoewel hij reeds gehandicapt was aan rechteroog en -oor, hetgeen zijn visuele

en auditieve waarnemingsvermogen beperkte, moet ervan worden uitgegaan dat hij een fout heeft

begaan die heeft bijgedragen tot de schade […]. In die omstandigheden ligt alleen de onvoorzichtigheid

van [eiser] bijgevolg aan de oorsprong van de door het dier toegebrachte letsels zodat [verweerder] in

voldoende mate de grond van vrijstelling bewijst die hem van elke aansprakelijkheid vrijstelt, ondanks

het in artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek ingestelde wettelijk vermoeden.” De zaak komt tot bij

het Hof van Cassatie dat oordeelt: “[…] sluit het een vrijstelling van die aansprakelijkheid niet uit bij

gebrek aan oorzakelijk verband, met name wanneer het dier zich niet abnormaal en onvoorzienbaar heeft

gedragen en een fout van het slachtoffer de schade heeft veroorzaakt, waardoor elke mogelijke fout van

de eigenaar of bewaarder als oorzaak van de schade is uitgeschakeld.”

99. De feiten die aan de grondslag liggen van deze twee cassatiearresten zijn van een andere aard

dan de feiten in de eerste categorie. Het risico wordt wél gecreëerd door het dier, maar het slachtoffer

stelt zich daar wetens en willens aan bloot, met andere woorden, hij aanvaardt het door het dier – en

bijgevolg door de eigenaar of bewaarder – gecreëerde risico. In deze gevallen is er dus sprake van

risicoaanvaarding door het slachtoffer. Ook in de lagere rechtspraak zijn veel gevallen te vinden die

kunnen worden thuisgebracht in deze categorie.341

340 Cass. 6 januari 2012, Arr. Cass. 2012, afl. 1, 60, Pas. 2012, afl. 1, 49. 341 Zie bij wijze van voorbeeld: Brussel 28 januari 1993, RGAR 1995, 12.448 (een slachtoffer dat zich tussen grote vechtende

honden plaatst); Luik 14 november 2005, RGAR 2008, afl.1, 14.338 (slachtoffer gaat onaangekondigd binnen in een huis

waarvan zij weet dat er steeds een grote hond aanwezig is); Brussel 23 januari 2006, RGAR 2007, afl. 3, 14.231 (slachtoffer

gaat gehurkt zitten bij een grote hond in een kleine ruimte); Gent 21 november 2008, T. Verz. 2009, afl. 3, 309 (slachtoffer

Page 65: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

57

ii. Kritische beschouwing: toetsing aan het leerstuk van de fout van het slachtoffer en de

equivalentieleer

100. De rechtvaardiging voor de uitspraken uit de eerste categorie kan worden gevonden in een meer

dogmatische ratio van artikel 1385 BW.342 Dit ligt anders in de zojuist besproken tweede categorie

waarin het slachtoffer het door het dier gecreëerde risico aanvaardt. Zo creëert de halfdove en halfblinde

boer het risico op de schade niet, maar stelt hij er zich – door zich in de weide te begeven – wetens en

willens aan bloot. De schade wordt dus wel degelijk veroorzaakt door het risico waarvoor artikel 1385

BW dekking biedt. Bijgevolg moet de eigenaar of bewaarder van het dier aansprakelijk worden gesteld

(louter) door zijn band met de risicofactor. Uit de hiervoor besproken cassatiearresten, maar ook uit

toepassingsgevallen in de lagere rechtspraak, blijkt dat het slachtoffer in de voornoemde gevallen toch

zijn eigen schade moet dragen. De vraagt rijst hoe de bevrijding van de eigenaar of de bewaarder bij

aanvaarding van het risico door het slachtoffer dan wel juridisch kan worden verklaard?

101. Zoals reeds uiteengezet zouden de gevallen van risicoaanvaarding in de rechtspraak volgens de

meerderheid van de auteurs steeds samenvallen met een zuivere toepassing van het leerstuk van de fout

van het slachtoffer,343 waardoor risicoaanvaarding overbodig termgebruik zou uitmaken.344 In deze

veronderstelling kan ook deze door het Hof van Cassatie ingevoerde bevrijdingsgrond worden uitgelegd

aan de hand van de traditionele regels van het aansprakelijkheidsrecht. Zo begaat de gehandicapte boer

een fout door zich naar de weide te begeven terwijl hij weet dat zijn kijk- en hoorvermogen sterk is

verminderd en de daar aanwezige stier nerveus is. Bij samenloop van een fout van het slachtoffer en de

aansprakelijkheid van een derde, dient het slachtoffer zelf een deel van de schade te dragen.

plast achter een vrachtwagen buurt van een hond); Brussel 12 januari 2010, RGAR 2010, afl. 9, 14.681 (slachtoffer komt tussen

in een gevecht tussen twee honden); Gent 23 januari 2014, TBBR 2016, afl. 1, 57, noot S. LARIELLE (slachtoffer steekt zijn

hoofd in het autoraam om de hond van zijn vriend te begroeten). 342 Zie supra nr. 95-96. 343 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1686; J.L. FAGNART, “Le transport bénévole et l’acceptation des risques”, RGAR 1973,

8947; M. ADAMS,“Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR

1997, (1361) 1362-1372; R.O. DALCQ, Traité de la Responsabilité Civile, I, Brussel, Larcier, 1967, nr. 523; T.

VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 167-

172; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1497-1506. 344 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

195-196; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1686; J.L. FAGNART, “Le transport bénévole et l’acceptation des risques”, RGAR,

1973, 8947; M. ADAMS, “Is risico-aanvaarding een zelfstandig juridisch concept?”, RW 1993-94, (304) 305; M.

ADAMS,“Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR 1997,

(1361) 1372; R.O. DALCQ, Traité de la Responsabilité Civile, I, Brussel, Larcier, 1967, nr. 523; N. GEELHAND en P.

VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82,

(1921) 1931; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen,

Intersentia, 2009, 172; W. WILMS, “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, (1497) 1503.

Page 66: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

58

102. Het is inderdaad zo dat er in de lagere rechtspraak steeds een fout wordt vereist en ook wordt

vastgesteld in hoofde van het slachtoffer vooraleer de verwerende eigenaar of bewaarder van het dier

zich kan bevrijden.345 De gevolgen die in de rechtspraak aan de fout van het slachtoffer worden

gekoppeld, stroken evenwel niet met het leerstuk van de fout van het slachtoffer. Daar waar een fout

van het slachtoffer hoogstens tot een gedeelde aansprakelijkheid leidt,346 wordt in alle onderzochte

gevallen het slachtoffer elk recht op een schadevergoeding ontzegd.347 De gevolgen die in deze gevallen

van risicoaanvaarding worden gekoppeld aan de fout van het slachtoffer komen daarenboven in geen

geval overeen met de in de Belgische theorie gehuldigde equivalentieleer,348 waarin elke noodzakelijke

voorwaarde tevens een juridische oorzaak is. Nu blijkt het gedrag van het dier in alle onderzochte

gevallen een conditio sine qua non te zijn voor de schade zoals die zich in concreto voordoet. Zonder

dat het dier bijt, stampt of krabt kan er helemaal geen schade zijn in hoofde van het slachtoffer. Bijgevolg

is het ontkennen van een causaal verband tussen het gedrag van het dier en de schade regelrecht in strijd

met de in België aangehangen causaliteitstheorie.

103. Deze anomalie tussen theorie en praktijk leidt tot uitspraken van de lagere rechtbanken die het

gebruik van de bevrijdingsgrond op een ‘bijzondere’ wijze pogen te rechtvaardigen. Zo wordt vaak

geoordeeld dat het causaal verband tussen het gedrag van het dier (wat op zich een voldoende grondslag

is voor aansprakelijkheid van de eigenaar of bewaker) wordt doorbroken, uitgesloten of opgeslorpt

wanneer het slachtoffer door zijn fout het gedrag van het dier heeft uitgelokt en het dier hier niet

abnormaal noch onvoorzienbaar op heeft gereageerd.349 Een opvallend voorbeeld van deze zonderlinge

pogingen tot motivering is te vinden in het arrest van het hof van beroep van Brussel van 12 januari

2010.350 Het hof oordeelde dat wanneer een persoon zich mengt in een gevecht tussen twee honden, hij

niet kan beweren te zijn verrast door een abnormaal gedrag van het dier. In casu werden de

verwondingen van de appellant veroorzaakt doordat zijn vinger vast kwam te zitten in de halsband van

345 Zie bij wijze van voorbeeld: Brussel 28 januari 1993, RGAR 1995, 12.448 (een slachtoffer dat zich tussen grote vechtende

honden plaatst begaat een fout); Luik 20 mei 1998, TBBR 1999, 342 (onuitgenodigd binnendringen in een woning maakt een

fout uit); Antwerpen 17 februari 1999, AJT 1999-2000, 625 (wanneer het slachtoffer door zijn fout een gedraging uitlokt); Gent

21 november 2008, T. Verz. 2009, afl. 3, 309 (een slachtoffer dat plast achter een vrachtwagen in de nabijheid van een hond

is onzorgvuldig); Rb. Dendermonde 31 mei 2013, T. Verz. 2014, afl. 3, 330 (een slachtoffer dat tussenkomt in een gevecht

tussen twee honden begaat een onvoorzichtigheid); Gent 23 januari 2014, TBBR 2016, afl. 1, 57, noot S. LARIELLE

(slachtoffer steekt zijn hoofd in het autoraam om de hond van zijn vriend te begroeten is onzorgvuldig). 346 Zie supra nr. 64. 347 Zie bij wijze van voorbeeld: Brussel 28 januari 1993, RGAR 1995, 12.448 (slachtoffer heeft een fout begaan

die enige oorzaak van zijn letsels is); Luik 20 mei 1998, TBBR 1999, 342 (aansprakelijkheid kan worden

uitgesloten); Antwerpen 17 februari 1999, AJT 1999-00, 625 (de bewaarder kan niet aansprakelijk gesteld worden); Gent 21

november 2008, T. Verz. 2009, afl. 3, 309 (de fout van het slachtoffer slorpt de oorzakelijkheid van het feit van de hond op). 348 Ook in de rechtsleer wordt deze kritiek vaak geuit. Zie bijvoorbeeld: T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 567. 349 Gent 21 maart 1995, RW 1996-97, 1232; Antwerpen 20 maart 2002, NJW 2002, afl. 4, 134, noot; Gent 20 februari 2004, T.

Verz. 2004, afl. 4, 815; Luik 14 november 2005, RGAR 2008, afl.1, 14.338; Brussel 23 januari 2006, RGAR 2007, afl. 3, 14.231;

Brussel 1 oktober 2008, RGAR 2009, afl. 5, 14.515; Gent 21 november 2008, T. Verz. 2009, afl. 3, 309; Brussel 12 januari

2010, RGAR 2010, afl. 9, 14.681; Gent 23 januari 2014, TBBR 2016, afl. 1, 57, noot S. LARIELLE. 350 Brussel 12 januari 2010, RGAR 2010, afl. 9, 14.681.

Page 67: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

59

één van de honden, toen hij de halsband vastgreep om de hond weg te trekken en het andere dier te

bevrijden. De schade zou dus volgens de rechter niet zijn ontstaan zonder de onvoorzichtige tussenkomst

van het slachtoffer. Het hof besluit hieruit dat de schade niet werd veroorzaakt door het dier zelf maar

enkel door de onvoorzichtige tussenkomst van appellant. De schade zou zich uiteraard niet voordoen

zonder de aanwezigheid en tussenkomst van het slachtoffer, maar dit betekent niet dat dit de enige

oorzaak is. In casu wordt het causaal verband tussen de handeling van het dier en de schade onterecht

ontkend. Zo zou de schade zich niet hebben voorgedaan zonder het gedrag van de honden, wat op zich

een voldoende grondslag is om de eigenaar of bewaker aansprakelijk te stellen op grond van artikel 1385

BW.

104. Net omdat de gevolgen die worden gekoppeld aan deze uitspraken niet kunnen worden verklaard

aan de hand van de klassieke regels van de fout van het slachtoffer en de in de rechtsleer gehuldigde

equivalentieleer, is het wel relevant dat er in de voornoemde gevallen tevens sprake is van

risicoaanvaarding door het slachtoffer. De risicoaanvaarding door het slachtoffer kan in deze gevallen

een – niet in de rechtsleer geëxpliciteerde – juridische verklaring bieden voor de consistente rechtspraak

waarin het slachtoffer het recht op een schadevergoeding verliest wanneer hij zelf de risico’s heeft

aanvaard. Risicoaansprakelijkheid kanaliseert immers risico’s die worden gecreëerd door het dier naar

de eigenaar of bewaarder, ter bescherming van het slachtoffer. Als het slachtoffer zelf die door het dier

gecreëerde risico’s aanvaardt en dus op zich neemt, verdient hij niet langer de bescherming van artikel

1385 BW, of omgekeerd is het onbillijk de eigenaar of bewaarder nog voor de schade veroorzaakt door

de risicofactor te laten instaan.351 In die optiek is risicoaanvaarding geen overbodig termgebruik, maar

expliciteert het een bestaande rechtsregel die tot op heden nog niet vervat zat in de klassieke regels van

het aansprakelijkheidsrecht.

4. BESLUIT

105. Het Hof van Cassatie is vanaf de jaren tachtig enkele arresten beginnen vellen die volgens de

rechtsleer een bevrijdingsgrond hebben ingevoerd ten voordele van de eigenaar of de bewaarder van een

dier wanneer een niet abnormale noch onvoorzienbare schadeverwekkende reactie van het dier werd

uitgelokt door een fout van het slachtoffer of een derde. Hoewel de rechtsleer geen onderscheid maakt

tussen de verschillende uitspraken, kunnen twee specifieke categorieën worden ontwaard die toepassing

maken van de bevrijdingsrond en die wat betreft de achterliggende feiten fundamenteel van elkaar

verschillen.

351 Deze idee is gelijkaardig aan de oorspronkelijke betekenis van acceptation des risques in het Franse recht (zie supra nr. 49

e.v.).

Page 68: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

60

106. In de eerste categorie verhoogt het slachtoffer (of de derde) het risico op de schade door het

schadeverwekkend gedrag van het dier uit te lokken. De bewaarder of eigenaar van het dier wordt dan

in de rechtspraak niet aansprakelijk gesteld. Deze concrete uitspraken kunnen worden verklaard aan de

hand van het karakter van de bepaling. Gelet op het feit dat artikel 1385 BW immers een

risicoaansprakelijkheid uitmaakt, dient de eigenaar of bewaarder enkel die risico’s te dragen die ontstaan

door de risicofactor waarvoor zij moeten instaan. In de gevallen waarin het slachtoffer of een derde door

zijn fout zelf het gedrag van het dier uitlokt, kan er dus geen toepassing worden gemaakt van artikel

1385 BW.

107. De tweede categorie bestaat uit schadegevallen waarin het concrete risico wel wordt gecreëerd

door het dier. Artikel 1385 BW vindt dus in principe toepassing. Het slachtoffer stelt zich evenwel

wetens en willens bloot aan het door het dier gecreëerde risico en doet met andere woorden aan

risicoaanvaarding. De rechters oordelen in deze feitenconstellaties eveneens consistent dat de eigenaar

of bewaarder volledig is bevrijd van enige aansprakelijkheid. Deze uitspraken vallen geenszins te

rijmen met de door de rechtsleer gehuldigde equivalentieleer, krachtens dewelke elke noodzakelijke

voorwaarde tevens een juridische oorzaak is. Deze uitspraken stroken bijgevolg evenmin met het

leerstuk van de fout van het slachtoffer. Ingevolge dit leerstuk mag de fout van het slachtoffer in

samenloop met de aansprakelijkheid van een derde (in casu de eigenaar of bewaarder) immers hoogstens

leiden tot een gedeelde aansprakelijkheid en kan zij in geen geval een volledig verval van de

aansprakelijkheid van de eigenaar of bewaarder verantwoorden.

108. De huidige opvatting in de rechtsleer over het karakter van risicoaanvaarding wordt dus op twee

punten weerlegd. Enerzijds vormt de risicoaanvaarding van risico’s die zijn verbonden aan het gedrag

van dieren geen loutere toepassing van het leerstuk van de fout van het slachtoffer. Anderzijds kan

risicoaanvaarding door het slachtoffer op consistente wijze de voornoemde categorie van uitspraken

verklaren, waardoor het concept wel degelijk een eigen juridische relevantie heeft. De toepassing van

risicoaanvaarding als een juridisch relevant concept strookt in deze gevallen naar mijn oordeel tevens

met de basisgedachte in het aansprakelijkheidsrecht. Het principe luidt dat de schade ligt daar waar ze

valt, waardoor iedereen zijn eigen schade draagt.352 Enkel wanneer daartoe een juridische grondslag

bestaat, kan de schade worden verschoven naar een derde of een collectiviteit. Hieruit volgt dat enkel

de schade die is ontstaan door de risico’s die worden beoogd door de aansprakelijkheidsgrond wordt

verplaatst naar die derde of naar de collectiviteit. De risico’s die het slachtoffer zelf heeft aanvaard,

blijven bij hem rusten.

352 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

176-178; H. BOCKEN, “Van fout naar risico”, TPR 1984, (329) 329.

Page 69: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

61

C. VERKEERSONGEVALLEN

1. RISICOAANVAARDING DOOR HET SLACHTOFFER VAN EEN VERKEERSONGEVAL

109. Ook in het kader van de burgerrechtelijke beoordeling van verkeersongevallen is

risicoaanvaarding een hardnekkig ingegroeid begrip. Hoewel er uiteenlopende toepassingsgevallen

bestaan van risicoaanvaarding op het gebied van verkeersongevallen,353 wordt in wat volgt aandacht

besteed aan enerzijds ongevallen waarbij de risicoaanvaarding van het slachtoffer bestaat uit het

instappen bij een dronken bestuurder (i) en anderzijds de gevallen waarin het slachtoffer nalaat om zijn

veiligheidsgordel te dragen (ii).

i. Instappen bij een dronken bestuurder

110. Wanneer een slachtoffer instapt bij een dronken chauffeur, gebruiken rechters vaak het begrip

risicoaanvaarding om (een deel van) de schade bij het slachtoffer zelf te leggen.354 De rechtspraak

schenkt in deze gevallen hoofdzakelijk aandacht aan de vraag of het slachtoffer al dan niet wist of kon

weten of de bestuurder in geïntoxiceerde toestand verkeerde.355 Het feit dat het slachtoffer zich bewust

was of diende te zijn van het gevaar is een noodzakelijke voorwaarde opdat de rechter tot een verdeling

van de aansprakelijkheid kan besluiten. De aanvaarding van een risico veronderstelt immers minstens

de kennis van het risico.

Bij de beoordeling van het weten of behoren te weten, laten rechters zich leiden door de feitelijke

omstandigheden waaruit het alcoholgebruik het slachtoffer al dan niet was opgevallen of had moeten

opvallen.356 Zo verwijzen rechters vaak naar de feitelijke omstandigheid dat het slachtoffer aanwezig

was bij het drinkgelag.357 In deze gevallen is het immers duidelijk dat het slachtoffer de dronken toestand

van de aansprakelijke bestuurder behoorde te kennen. Het weten of dienen te weten wordt door de

353 Bij wijze van voorbeeld: Antwerpen 25 mei 1989, De Verz.1990, 387 (risicoaanvaarding door als kwetsbare gebruiker plaats

te nemen op een wankele fiets); Brussel 9 oktober 1992, RGAR 1994, 12.305 (risicoaanvaarding door plaats te nemen op een

duozit van een bromfiets die bestuurd wordt door een persoon die niet de vereiste minimumleeftijd heeft bereikt). 354 Luik 6 december 1979, RGAR 1981, 10.360; Antwerpen 9 december 1994, T.Verz. 1995, 291, noot V. BUSSCHAERT;

Brussel 17 oktober 1990, T.Verz. 1991, 172, noot W. PEVERNAGIE; Gent 3 juni 1994, TGR 1994, 172; Antwerpen 13 januari

1995, De Verz. 1995, 449; Antwerpen 13 januari 1995, T.Verz. 1995, 449; Gent 21 februari 1995, TAVW 1997, 59, noot R.

VAN GYSEL; Brussel 17 januari 1997, De Verz. 1997, 501; Corr. Antwerpen 30 januari 1986, RGAR 1987, 11.183; Corr.

Brussel 19 april 1987, T.Verz. 1987, 510, noot M. LAMBERT; Corr. Gent 10 februari 1984, De Verz. 1986, 441; Rb. Ieper 6

oktober 1999, TWVR 2000, 57. 355 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1676. Bij wijze van voorbeeld: Pol. Turnhout 27 januari 1997, TAVW 1997, 210; Pol.

Brussel 10 september 2002, Verkeersrecht 2003, afl. 6, 195. 356 Zie bij wijze van voorbeeld: Luik 21 april 1997, RGAR 1999, 13.045. 357 Zie bij wijze van voorbeeld: Antwerpen 9 december 1994, De Verz. 1995, 291, noot V. BUSSCHAERT; Antwerpen 13

januari 1995, De Verz. 1995, 449; Brussel 17 januari 1997, De Verz.1997, 501; Luik 21 april 1997, RGAR 1999, 13.045; Rb.

Nijvel 1 februari 1994, De Verz. 1994, 456; Corr. Nijvel 13 maart 1995, De Verz. 1995, 468, noot M. LAMBERT.

Page 70: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

62

rechtspraak soms ook afgeleid uit de vriendschapsband tussen de aansprakelijke bestuurder en het

slachtoffer.358

ii. Niet-dragen van de veiligheidsgordel

111. Bij de beoordeling van de gevallen waarin een slachtoffer nalaat zijn veiligheidsgordel vast te

gespen, wordt in de geschillenbeslechting consistent de figuur van de risicoaanvaarding gebruikt om de

burgerrechtelijke gevolgen te bepalen.359 Deze rechtspraak kan worden verdeeld in twee perioden:

enerzijds de periode voor het invoeren van de gordelplicht en anderzijds de periode na de tussenkomst

van de wetgever.

112. Voor de invoering van de gordelplicht was er wat discussie over wat de gevolgen op

burgerrechtelijk gebied waren van het niet-dragen van de veiligheidsgordel. In Frankrijk hanteerden

sommige hoven en rechtbanken acceptation des risques om een deel van de schade ten laste van het

slachtoffer te leggen telkens wanneer het niet-dragen van de veiligheidsgordel de lichamelijke letsels

had verergerd.360 Naar het oordeel van de correctionele rechtbank van Grenoble volstond het dat de

overheid en organisaties voor verkeersveiligheid de aandacht hadden gevestigd op de noodzaak om een

veiligheidsgordel te dragen om de schade die ontstaat door het niet-dragen een veiligheidsgordel bij het

slachtoffer zelf te leggen.361

113. Andere Franse rechtbanken oordeelden daarentegen dat men geen gevolgen moest koppelen aan

het niet-dragen van de veiligheidsgordel.362 In het licht van de wetenschappelijke discussie die in

gespecialiseerde medische tijdschriften werd gevoerd over de voor- en nadelen van het dragen van de

veiligheidsgordel en bij gebrek aan een algemene wettelijke draagplicht, kon het slachtoffer niet worden

verweten zijn veiligheidsgordel niet te hebben gedragen. De individuele vrijheid van het slachtoffer

stond in uitspraken als deze centraal. De derde-aansprakelijke moest bijgevolg de integrale schade van

het slachtoffer vergoeden.

114. De Belgische rechters meenden dat een slachtoffer dat zijn veiligheidsgordel niet droeg zelf een

deel van de door hem opgelopen lichamelijke schade moest dragen indien er een oorzakelijk verband

358 Brussel 10 oktober 1984, RGAR 1985, 10.961; Antwerpen 26 oktober 1990, De Verz. 1991, 177; Bergen 25 oktober 1991,

De Verz. 1992, 728. 359 Dit in tegenstelling tot Nederland, waar het niet-dragen van een veiligheidsgordel wordt beschouwd als een inbreuk op de

schadebeperkingsplicht van het slachtoffer (zie hierover ook infra nr. 125 e.v.). Volgens de Belgische rechtsleer vallen enkel

de gevallen waar het slachtoffer na het schadegebeuren nalaat om bepaalde maatregelen te nemen ter beperking van zijn schade

onder het toepassingsgebied van de schadebeperkingsplicht. (R. KRUITHOF, “De schadebeperkingsplicht van slachtoffers met

letselschade”, Vl.T.Gez. 1990-91, (5) 6). 360 Zie bijvoorbeeld: Rouen 21 januari 1975, D. 1975, 637. 361 Corr. Grenoble 13 juni 1973, J.C.P. 1973, II, 17.553. 362 Zie bijvoorbeeld: Grenoble 25 juni 1971, Gaz. Pal. 1971, 2, 256.

Page 71: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

63

kon worden aangetoond tussen zijn verwondingen en het niet-dragen van de veiligheidsgordel. Zowel

in de rechtsleer als in de rechtspraak werd beweerd dat hoewel het niet-dragen van een veiligheidsgordel

op dat moment geen inbreuk vormde op een wet, er toch een verplichting was tot het dragen van de

veiligheidsgordel.363 Bij wijze van voorbeeld kan een vonnis van de correctionele rechtbank van

Doornik worden aangehaald. De rechter oordeelde het slachtoffer zelf ¼ van zijn schade moest dragen

en motiveerde deze uitspraak door te stellen dat “wanneer, op het ogenblik van de feiten, het dragen van

een veiligheidsgordel niet verplicht was voor de passagier van een personenwagen […], dat een

passagier gezeten is op de rechtervoorplaats van een voertuig dat is voorzien van veiligheidsgordels, de

verplichting heeft, evengoed als de bestuurder zelf van het voertuig, iedere maatregel te nemen waardoor

geheel of gedeeltelijk zware verwondingen kunnen vermeden worden. Dat de passagier tekort geschoten

was in voorzichtigheid door de veiligheidsgordel niet te dragen. Dat moet worden nagegaan of deze fout

van de passagier, gezeten op de rechtervoorplaats van het voertuig, in noodzakelijk oorzakelijk verband

staat met zijn schade, rekening gehouden met de kwetsuren die hij heeft opgelopen en met de

omstandigheden waarin de bewuste botsing zich heeft voorgedaan.”364

Naar mijn oordeel is het gebruik van het begrip verplichting in dit kader niet accuraat. Bij gebrek

aan een wettelijk gebod of verbod kan de rechter op burgerrechtelijk vlak enkel gevolgen koppelen aan

het gedrag van het slachtoffer door middel van een eventuele inbreuk op de algemene

zorgvuldigheidsnorm. De algemene zorgvuldigheidsnorm is echter geen gedragsnorm noch bevat zij de

verplichting om zich op een bepaalde manier te gedragen of zich van bepaald gedrag te onthouden.

Wanneer er geen wettelijk gebod of verbod is, mag men zich bij wijze van spreken zo onzorgvuldig

gedragen als men zelf wil.365 Uit de bewoordingen van artikel 1382 BW blijkt dat enkel wanneer er een

inbreuk is op de algemene zorgvuldigheidsnorm én een derde schade daarenboven lijdt, het

onzorgvuldig gedrag burgerrechtelijke gevolgen teweegbrengt in de zin van een

schadevergoedingsplicht.366 Daarom was het dragen van de veiligheidsgordel op dat moment niet

noodzakelijk een plicht in de juridische zin van het woord.367

363 L. VAN MIEGHEM, “De veiligheidsgordel en de medeaansprakelijkheid van het slachtoffer: een rechtspraakonderzoek”,

Jura Falconis 1980-81, (213) 215-217. 364 Eigen nadruk. 365 Zie ook infra nr. 134-135. 366 “On enseigne d’ailleurs que le droit ne régit que les relations réciproques entre personnes et qu’il ne se préoccupe pas de la

façon dont chacun devrait se comporter à l’égard de sa personne, question réservée à la morale” (L. CORNELIS, “Le partage

de responsabilités en matière aquillienne” (noot onder Cass. 29 januari 1988), RCJB 1993, (320) 325). 367 Deze discussie is vandaag niet meer zo relevant, nu het dragen van de veiligheidsgordel wettelijk verplicht is.

Page 72: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

64

115. Sinds de invoering van de gordelplicht in 1975 oordelen rechters stelselmatig dat wanneer kan

worden aangetoond dat het niet-dragen van de veiligheidsgordel de verwondingen heeft verergerd, het

slachtoffer een deel zijn schade zelf moet dragen omwille van het door hem aanvaarde risico.368 De

juridische verantwoording van deze beslissingen wordt gevonden in het feit dat het slachtoffer dat een

inbreuk begaat op de wet ipso facto een fout369 begaat in de zin van artikel 1382 BW.370 Het volstaat

aldus te bewijzen dat er een causaal verband bestaat tussen de inbreuk op het wettelijk gebod, met name

het niet-dragen van de veiligheidsgordel, en de concrete schade, om tot een aansprakelijkheidsverdeling

te beslissen. In deze gevallen lijkt het op het eerste gezicht overbodig om van risicoaanvaarding te

spreken, nu de uitspraken van de rechter in wezen zijn gefundeerd op de fout van het slachtoffer die

bestaat uit een inbreuk op de wettelijke gordelplicht.371

116. In de voornoemde verkeersongevallen wordt door de rechters veel aandacht geschonken aan het

bewijs van een causaal verband tussen het niet-dragen van de veiligheidsgordel en de schade.372 Het

gaat uiteraard over het causaal verband tussen het niet-dragen van de veiligheidsgordel en de concrete

schade die het slachtoffer lijdt en niet het causaal verband tussen het niet-dragen van de

veiligheidsgordel en het ongeval. Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie dat de fout van de passagier,

die bestaat uit het niet-dragen van de veiligheidsgordel, in beginsel niet in oorzakelijk verband staat met

het ongeval waarvan hij het slachtoffer is. Die fout kan evenwel een weerslag hebben op zijn recht op

vergoeding wegens het aangegane risico.373

117. Een verkeersongeval dat enkel zaakschade tot gevolg heeft zal bijgevolg niet leiden tot een

vermindering van de aansprakelijkheid van de derde-aansprakelijke. Het feit dat het slachtoffer geen

veiligheidsgordel droeg, heeft immers de concrete schade niet beïnvloed.374 Er kan met andere woorden

geen causaal verband zijn tussen het niet-dragen van de veiligheidsgordel en de schade. Indien er

368 Cass. 3 december 1997, Arr. Cass. 1997, 1280, Pas. 1997, I, 1340; Brussel 9 april 1992, RGAR 1994, 12.313; Luik 12

november 1992, T.Verz. 1993, 275, noot M. LAMBERT; Bergen 7 januari 1993, RGAR 1995, 12.413; Brussel 24 maart 1997

Brussel 28 april 1998, TAVW 1998, 32; Luik 30 maart 1999, De Verz. 1999, 708; Brussel 21 november 2000, RGAR 2002, afl.

3, 13.511; Gent 30 november 2000, RGAR 2002, afl. 13, 13.468; Brussel 15 januari 2003, NJW 2003, afl. 47, 1161, noot E.

BREWAUYS; Corr. Brussel 19 april 1987, T. Verz. 1987, 510, noot M. LAMBERT; Corr. Nijvel 13 maart 1995, De Verz.

1995, 468; Corr. Brussel 23 oktober 1996, De Verz. 1997, 326; Pol. Turnhout 27 januari 1997, Verkeersrecht 1998, 20. 369 Het is eigenlijk beter om te spreken van een ‘onrechtmatige daad’. Bij een inbreuk op de wet is immers enkel voldaan aan

het objectieve element van de fout. Ook het subjectieve element, toerekenbaarheid, moet aanwezig zijn. Gegeven het feit dat

de rechtspraak er van uitgaat dat aan dit element voldaan is en in de onderzochte gevallen nergens nagaat of het slachtoffer

tevens over de vereiste toerekenbaarheid beschikt, wordt er in het kader van deze thesis ook geen verdere aandacht aan

geschonken. 370 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Foutvereiste algemene

kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, (1673) 1674. 371 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht (1985-1993)”, TPR 1995, 1247; R.

VAN GYSEL, “Risico-aanvaarding en de passagier”, TAVW 1997, (63) 63. 372 Brussel 21 november 2000, RGAR 2002, afl. 3, 13.511. 373 Cass. 3 december 1997, Arr. Cass. 1997, 1280. 374 Zie bij wijze van voorbeeld: Antwerpen 9 september 1997, TAVW 1998, 101, noot; Brussel 21 november 2000, RGAR 2002,

13.511.

Page 73: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

65

daarentegen lichamelijke letsels zijn, zal de rechter onderzoeken in welke mate het niet-dragen van de

veiligheidsgordel de omvang van de schade heeft doen toenemen. Hiertoe wordt de concrete schade

vergeleken met de hypothetische schade die zou zijn ontstaan indien het slachtoffer de veiligheidsgordel

wél had gedragen.375

2. TOETSING AAN HET LEERSTUK VAN DE FOUT VAN HET SLACHTOFFER

i. Fout van het slachtoffer

118. Wanneer een slachtoffer zijn veiligheidsgordel niet vastgespt, begaat hij ipso facto een

onrechtmatige daad in de zin van artikel 1382 BW, nu de gordelplicht bij wet is opgelegd. Wanneer

iemand op de hoogte was of zou moeten zijn van de dronken toestand van een bestuurder en toch instapt,

handelt hij niet als een normaal zorgvuldig persoon. De enige zorgvuldige houding bestaat er in casu

immers uit het gevaar niet tegemoet te treden.376 Zo oordeelt de politierechtbank van Turnhout

bijvoorbeeld dat het slachtoffer dat meerijdt met een bestuurder van wie hij weet dat hij niet meer in

staat is om op een veilige wijze een voertuig te besturen, een fout begaat.377

119. De rechter blijkt in de bovenstaande uitspraak – maar ook in de andere onderzochte rechtspraak

– te besluiten tot een fout na een toetsing aan de algemene zorgvuldigheidsnorm of na te hebben

vastgesteld dat de gordelplicht met de voeten is getreden. Om op juridisch correcte wijze tot een fout te

besluiten, zou de rechter echter ook moeten vaststellen dat het slachtoffer over de vereiste

toerekenbaarheid beschikte op het ogenblik van de risicoaanvaarding.378 In de onderzochte rechtspraak

blijkt echter dat rechters het onderzoek naar deze voorwaarde niet expliciteren.

ii. Causaal verband en gedeelde aansprakelijkheid

120. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de rechtspraak in overeenstemming is met het leerstuk

van de fout van het slachtoffer. De rechters beslissen immers vrij consistent en zelfs uitdrukkelijk tot

een verdeling van de aansprakelijkheid tussen het risicoaanvaardend en tevens foutief handelend

slachtoffer en de derde-aansprakelijke.379 Slechts uitzonderlijk moet het slachtoffer zelf de volledige

375 Zie bijvoorbeeld: Brussel 15 januari 2003, NJW 2003, 1161 (“De hoegrootheid van het percentage van de schade die ten

laste van […] dient gelegd te worden, wordt berekend door de huidige reële persoonsschade te verminderen met de schade die

hij had opgelopen indien hij wel zijn veiligheidsgordel had gedragen, schade die anders samengesteld zou zijn en hypothetisch

is”) 376 Zie bij wijze van voorbeeld: Gent 3 juni 1994, TGR 1994, 172. 377 Pol. Turnhout 27 januari 1997, TAVW 1997, 210; Antwerpen 9 december 1994, De Verz. 1995, 291, noot V. BUSSCHAERT. 378 Zie supra nr. 60 e.v. 379 Antwerpen 30 oktober 1986, Verkeersrecht 1987, 112 (1/3 door het slachtoffer); Brussel 15 december 1988, T. Verz. 1989,

348, noot W. PEVERNAGIE (1/2 door het slachtoffer); Antwerpen 25 mei 1989, T. Verz. 1990, 387, noot R.J (1/4 door het

slachtoffer); Bergen 25 mei 1989, RGAR 1992, 11.985 (1/3 door het slachtoffer); Brussel 17 oktober 1990, T. Verz. 1991, 172,

noot W. PEVERNAGIE (1/3 door het slachtoffer); Antwerpen 9 december 1994, T. Verz. 1995, 291, noot V. BUSSCHAERT

(1/3 door de slachtoffers); Antwerpen 13 januari 1995, T. Verz. 1995, 449 (1/3 door het slachtoffer); Luik 30 maart 1999, De

Page 74: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

66

schade dragen.380 Zo is er een arrest van het hof van beroep van Luik waarin wordt geoordeeld dat de

eigenaar die zelf plaatsneemt in zijn voertuig dat hij toevertrouwt aan een dronken 16-jarige jongen, van

wie hij weet dat hij noch de vereiste leeftijd heeft, noch de geschiktheid bezit, een zeer belangrijke fout

begaat. Het slachtoffer heeft met kennis van zaken een groot risico gelopen en heeft zich vrijwillig aan

een gevaar blootgesteld, waardoor er geen reden tot vergoeding is.381 Hoewel uitspraken als deze billijk

lijken, gaan ze regelrecht in tegen het principe van een gedeelde aansprakelijkheid.

121. Behoudens deze uitzonderingsgevallen, wordt voor het overige in de rechtspraak vrij consistent

slechts een breukdeel van de schade bij het slachtoffer gelegd. De wijze waarop dit gebeurt, strookt

echter ook niet met het principe van een gedeelde aansprakelijkheid bij een fout van het slachtoffer noch

met de theoretisch vooropgestelde equivalentieleer.

Zo is er het arrest van 15 januari 2003 van het hof van beroep van Brussel. De rechter diende te

oordelen over een verkeersongeval waarbij de passagier geen veiligheidsgordel droeg en bijgevolg bij

een aanrijding uit de wagen werd geslingerd.382 De rechter sprak een gedeelde aansprakelijkheid uit

tussen de derde en het slachtoffer. Het slachtoffer moet de schade die bestaat uit het verschil tussen de

schade in de hypothese waarin hij wel zijn veiligheidsgordel droeg en de schade zoals ze zich in concreto

voordeed, zelf dragen.

122. Hoewel deze oplossing de meest billijke lijkt, strookt deze niet met het leerstuk van de fout van

het slachtoffer dat hoogstens leidt tot een gedeelde aansprakelijkheid. De totale schade van het

slachtoffer bestaat uit twee componenten. Enerzijds de schade die hij rechtstreeks lijdt ten gevolge van

het verkeersongeval waarvoor de derde aansprakelijk is en die hij ook zou hebben geleden indien hij

zijn veiligheidsgordel wel had vastgegespt. Deze component van de totale schade wordt hierna

gemakshalve de primaire schade wordt genoemd. Anderzijds lijdt het slachtoffer ook schade ten

gevolge van het niet-dragen van de veiligheidsgordel. Dit is de meerschade. De totale schade van het

slachtoffer bestaat dus uit de primaire schade en de meerschade.383

123. Wat betreft de eerste component is het vanzelfsprekend dat de aansprakelijke volledig moet

instaan voor de schade. De meerschade daarentegen is dan wel ontstaan ten gevolge van het niet-dragen

Verz. 1999, 708 (1/3 door het slachtoffer) Corr. Gent 10 februari 1984, De Verz. 1986, 441 (2/3 door het slachtoffer); Corr.

Antwerpen 30 januari 1986, RGAR 1987, 11.183 (1/2 door het slachtoffer); Corr. Brussel 19 april 1987, T. Verz. 1986, 441 (1/2

voor het slachtoffer); Corr. Gent 6 oktober 2009, TGR-TWVR 2010, afl. 2, 112 (1/4 door het slachtoffer). 380 Rechters hebben de neiging om op deze wijze te oordelen wanneer de fout van de derde-aansprakelijke relatief licht is in

vergelijking met de risicoaanvaarding door het slachtoffer (N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een

nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1930). 381 Luik 6 december 1979, RGAR 1981, 10.360. 382 Brussel 15 januari 2003, NJW 2003, 1161. 383 Zie M. KRUITHOF, “Oorzaak of aanleiding? Geen causaal verband zonder causale bijdrage” in T. VANSWEEVELT en

B. WEYTS (eds.), Actuele ontwikkelingen in het aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht. Iste Interuniversitair Congres

over Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht (ICAV I), Antwerpen, Intersentia, 2015, (139) 139-208.

Page 75: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

67

van de veiligheidsgordel, maar het ongeval zou zich in de eerste plaats niet hebben voorgedaan zonder

de fout van de derde-aansprakelijke, waardoor de meerschade een dubbele oorzaak kent. Indien de

risicoaanvaarding van het slachtoffer door het niet-dragen van zijn veiligheidsgordel een loutere

toepassing is van de fout van het slachtoffer, zou de meerschade moeten worden gedeeld tussen de

derde-aansprakelijke en het slachtoffer. In dit arrest, net zoals in de andere uitspraken met betrekking

tot risicoaanvaarding bij verkeersongevallen, wordt de meerschade daarentegen volledig bij het

slachtoffer gelegd.384 Bijgevolg zijn de theorie van de aansprakelijkheidsverdeling op basis van de fout

van het slachtoffer en de praktijk tegenstrijdig.

Schema C: verdeling van de meerschade

3. BESLUIT

124. In het kader van verkeersongevallen gebruiken rechters nog heel frequent uitdrukkelijk het

begrip risicoaanvaarding om hun beslissingen te verantwoorden. Risicoaanvaarding kan in deze

gevallen uit heel uiteenlopende situaties bestaan, gaande van het niet-dragen van een veiligheidsgordel,

het meerijden met een dronken bestuurder tot het meerijden in een voertuig dat niet aan de vereiste

veiligheidsvoorschriften voldoet. In al deze gevallen lijkt de risicoaanvaarding van het slachtoffer

foutief te zijn, hetzij doordat een algemeen zorgvuldig persoon dezelfde handeling niet zou hebben

gesteld, hetzij doordat het slachtoffer een inbreuk begaat op een wettelijk gebod of verbod. Daarenboven

verdelen de rechters in elke onderzochte uitspraak de schade tussen de derde-aansprakelijke en het

risicoaanvaardend slachtoffer. Bijgevolg lijkt deze vaak voorkomende categorie van risicoaanvaarding

volledig in overeenstemming met het leerstuk van de fout van het slachtoffer, waardoor het concept

risicoaanvaarding overbodig is en verwarrend werkt. Niets is minder waar. Hoewel er inderdaad een

fout voorhanden is, kan bezwaarlijk worden volgehouden dat de aansprakelijkheidsverdeling gebeurt op

een wijze die strookt met de volgens de Belgische rechtsleer geldende equivalentieleer. De meerschade

die ontstaat door de risicoaanvaarding van het slachtoffer wordt immers volledig bij het slachtoffer

384 Zie bijvoorbeeld: Brussel 28 april 1997, TAVW 1998, 32, noot J. SCHRYVERS; Brussel 25 juni 1998, RGAR 2000, 13.224;

Gent 12 juni 1990, Verkeersrecht 1991, 227; Brussel 15 januari 2003, NJW 2003, 1161; Corr. Luik 24 maart 1987, De Verz.

1987, 595; Corr. Nijvel 13 maart 2005, T.Verz. 1995, 468; Corr. Gent 6 oktober 2009, TGR-TWVR 2010, afl. 2, 112; Pol.

Kortrijk 2 juni 1995, AJT 1994-95, 581, noot F. GLORIEUX; Pol. Charleroi 15 juni 2011, EPC 2012, 141.

Page 76: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

68

gelegd, terwijl een consistente toepassing van de fout van het slachtoffer hoogstens zou mogen leiden

tot een gedeelde aansprakelijkheid.

D. GEVALLEN VAN SCHADEBEPERKINGSPLICHT IN HOOFDE VAN HET

SLACHTOFFER

1. DE SCHADEBEPERKINGSPLICHT EN HAAR GEVOLGEN

125. De algemeen aanvaarde regel in het Belgische recht luidt dat het slachtoffer recht heeft op een

integrale vergoeding van de door hem geleden schade.385 De aansprakelijke moet het slachtoffer

schadeloos stellen op een passende en volledige wijze.386 Hij moet daarbij de schadelijder nemen zoals

die is (the wrongdoer must take the victim as he finds him).387 Ingevolge de regel van het objectief herstel

mag de rechter bij de schadebegroting geen rekening houden met externe factoren zoals de zwaarte van

de fout, het al dan niet verzekerd zijn van de partijen, noch andere financiële factoren.388 Hieruit volgt

dat de benadeelde zijn schade niet moet minimaliseren.389 Toch stelt het Hof van Cassatie voorop dat op

het slachtoffer van een schadegeval een schadebeperkingsplicht rust.390 Dit betekent dat wanneer het

slachtoffer niet de (redelijke) maatregelen treft om de door hem geleden schade te beperken, hij de

daaruit ontstane meerschade zelf moet dragen.391

126. Ook in de lagere rechtspraak wordt op deze manier geoordeeld. Hierna worden enkele

rechtspraakgevallen besproken waarin de rechter de schadebeperkingsplicht in hoofde van het

slachtoffer als verantwoording hanteert om de meerschade die door het slachtoffer zelf is veroorzaakt

bij hem te leggen en niet bij de derde-aansprakelijke. Er wordt in geen geval gepretendeerd dat de

volgende opsomming van toepassingsgevallen exhaustief is. Een uitgebreidere bespreking zou echter te

ver leiden in het kader van deze masterproef.

385 Cass. 21 februari 1984, Arr. Cass. 1983-84, Pas. 1984, I, 716; Cass. 20 februari 2009, Arr. Cass. 2009, II, 606, concl. G.

DUBRULLE, Pas. 2009, afl. 2, 553; Cass. 17 februari 2012, Arr. Cass. 2012, afl. 2, 409, Pas. 2012, II, 374; R. KRUITHOF,

“L'obligation de la partie lésée de restreindre le dommage” (noot onder Cass. 22 maart 1985), RCJB 1989, (12) 19. 386 D. SIMOENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid, II, Schade en schadeloosstelling” in Beginselen van Belgisch

Privaatrecht, Antwerpen, Story Scientia, 1999, 85; E. DIRIX, Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1984, 33; R.

KRUITHOF, “De schadebeperkingsplicht van slachtoffers met letselschade”, Vl. T. Gez. 1990-91, (5) 7. 387 R. KRUITHOF, “De schadebeperkingsplicht van slachtoffers met letselschade”, Vl. T. Gez. 1990-91, (5) 8. 388 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht, Brugge, Die Keure, 2014, 204; T.

VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 666;

D. SIMOENS, Buitencontractuele aansprakelijkheid, II, Schade en schadeloosstelling in Beginselen van Belgisch Privaatrecht,

Antwerpen, Story Scientia, 1999, 22. 389 A. KEIRSE en B. WEYTS, “Schadebeperkingsplicht in rechtsvergelijkend perspectief”, TBBR 2016, afl. 2, 64. 390 Cass. 14 mei 1992, Arr. Cass. 1992, 855, Pas.1992, I, 798. 391 Zie onder andere: Cass. 25 januari 2002, Arr. Cass. 2002, afl. 1, 253, Pas. 2002, afl. 1, 240; Cass. 5 september 2003, Arr.

Cass. 2003, afl.9, 1599, Pas. 2003, afl. 9-10, 1360.

Page 77: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

69

127. Vooreerst wordt vaak toepassing gemaakt van de schadebeperkingsplicht in het kader van

zaakschade en meer specifiek in het kader van voertuigschade.392 Het slachtoffer van een

verkeersongeval dat de schade die ontstaat door het gemis van de wagen niet beperkt door het voertuig

of het wrak (tijdig) te verkopen, te laten herstellen of te voorzien in een tijdelijke of permanente

vervanging van de wagen, dient de hieruit ontstane meerschade zelf te dragen.393 Zo bijvoorbeeld kan

een slachtoffer wiens wagen als total loss wordt beschouwd geen aanspraak maken op een vergoeding

voor gebruiksderving gedurende de periode na het ogenblik waarop het slachtoffer redelijkerwijze een

nieuw voertuig kon aankopen.394

128. Ten tweede wordt ook gewag gemaakt van een schadebeperkingsplicht wanneer het slachtoffer

schade lijdt doordat hij nalaat bepaalde procedurele stappen te ondernemen. Zo komt het slachtoffer

tekort aan zijn schadebeperkingsplicht indien hij laattijdig concludeert, hij de procedure stelselmatig

vertraagt of onredelijk lang wacht met het instellen van een vordering tot schadeloosstelling.395 In

voornoemde gevallen kent de rechter geen vergoedende interest toe voor de vertraging die te wijten is

aan het slachtoffer.

129. Een andere belangrijke categorie van schadebeperkingsplicht in hoofde van het slachtoffer

bestaat in het kader van medische beslissingen. Er kan worden gedacht aan de weigering van een

slachtoffer om een bepaalde medische ingreep of behandeling te ondergaan. Deze afwijzing van een

medische tussenkomst kan zijn ingegeven door uiteenlopende redenen, gaande van religieuze

overwegingen tot zelfs angst voor ongemakken of risico’s die gepaard gaan met een bepaalde medische

behandeling.396 Zo wordt een slachtoffer dat arbeidsongeschikt is en beslist om een medische ingreep

zonder buitengewone risico’s en met een hoge slaagkans niet te ondergaan, slechts vergoed op basis van

de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid die zou bestaan hebben indien de medische ingreep wel

succesvol was uitgevoerd.397 Een ander toepassingsgeval waarin het slachtoffer tekort komt aan zijn

schadebeperkingsplicht en bijgevolg voor de daaruit ontstane schade geen schadevergoeding krijgt, is

de situatie waarin het slachtoffer beslist een kleine medische ingreep met een hoge slaagkans tot het

inplanten van een prothese niet te ondergaan.398 Ook de omgekeerde situatie doet zich voor. Wanneer

392 A. KEIRSE en B. WEYTS, “Schadebeperkingsplicht in rechtsvergelijkend perspectief”, TBBR 2016, afl. 2, (63) 64. 392 Cass. 14 mei 1992, Arr. Cass. 1992, 855, Pas.1992, I, 798. 393 Bergen 30 juni 1994, T. Verz. 1995, 180, noot M. LAMBERT; Brussel 23 september 1999, RGAR 2000, 13276; Rb. Leuven

7 april 1995, De Verz. 1995, 627; Corr. Hoei 2 oktober 1992, TPR 2007, 969; Pol. Nijvel 12 juli 2004, VAV 2004, 540. 394 Pol. Brussel 26 oktober 2007, VAV 2008, 155-156. 395 Brussel 4 juni 1992, RGAR 1994, 12.323; Antwerpen 9 december 2009, RW 2011-12, 1303; Arbrb. Brussel 19 juni 1997,

JTT 1998, 388; Corr. Bergen 18 september 1986, RGAR 1988, 11.408; Rb. Bergen 14 juni 1988, RGAR 1992, 12.023; Rb.

Leuven 7 april 1995, T.Verz. 1995, 627. 396 A. KEIRSE en B. WEYTS, “Schadebeperkingsplicht in rechtsvergelijkend perspectief”, TBBR 2016, afl. 2, (63) 65. 397 Arbh. Antwerpen 17 mei 2004, T.Verz. 2005, 60, noot Y. GHIJSELS; Luik 2 april 1963, De Verz. 1964, 934; Brussel 21

december 1988, RGAR 1990, 11609; Arbrb. Luik 22 maart 1972, De Verz. 1973, 61; Rb. Brussel 7 juni 1961, De Verz., 1962,

633. 398 Rb. Dendermonde 7 maart 2002, T. Gez. 2004-05, 238.

Page 78: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

70

het slachtoffer tegen het advies van een geneesheer in een medische ingreep wil ondergaan, ondanks het

feit dat er slechts een zeer kleine kans op slagen is en daarentegen wel grote risico’s gepaard gaan met

de ingreep, moet hij de meerschade die ontstaat door het niet-slagen van de ingreep zelf dragen.399

2. RISICOAANVAARDING ALS GRONDSLAG VOOR DE GEVALLEN VAN SCHADEBEPERKINGSPLICHT

130. De bovenstaande gevallen waarin het slachtoffer nalaat om zijn schade te beperken, maken

tevens gevallen uit van risicoaanvaarding. Het slachtoffer dat tekort komt aan zijn

schadebeperkingsplicht aanvaardt immers het risico op de meerschade door vrijwillig de omvang van

de schade te laten toenemen. Zo beslissen rechters dat het slachtoffer dat niet tijdig overgaat tot het

verkopen van een autowrak waardoor de waarde daalt, het slachtoffer dat nalaat om tijdig een vordering

tot schadevergoeding in stellen en het slachtoffer dat een ongevaarlijke medische behandeling weigert,

zelf de daaruit ontstane meerschade moet dragen. Nu deze gevallen waarin het slachtoffer nalaat zijn

schade te beperken, toepassingsgevallen blijken te zijn van risicoaanvaarding, rest nog de vraag of deze

gevallen tevens een toepassing vormen van het leerstuk van de fout van het slachtoffer.

3. TOETSING AAN HET LEERSTUK VAN DE FOUT VAN HET SLACHTOFFER

i. Fout van het slachtoffer als theoretische grondslag

131. Het Hof van Cassatie heeft de schadebeperkingsplicht uitdrukkelijk gesitueerd binnen de leer

van de fout van het slachtoffer.400 Zo oordeelde het Hof onder meer in het principearrest van 14 mei

1992 dat het slachtoffer de redelijke maatregelen moet nemen om een nadeel te beperken als dat strookt

met de houding van een redelijk en voorzichtig persoon. Een slachtoffer moet zich ook na het ontstaan

van de schade gedragen als een bonus pater familias. Het slachtoffer heeft dus volgens het Hof van

Cassatie enkel de verplichting om redelijke maatregelen te treffen om de schade te beperken die is

ontstaan door de fout van een derde-aansprakelijke, en niet om elke schade te vermijden.401

132. Ook in de rechtsleer wordt de schadebeperkingsplicht – en bijgevolg ook deze vorm van

risicoaanvaarding door het slachtoffer – als een toepassing van de fout van het slachtoffer beschouwd.402

Het slachtoffer moet volgens de meerderheidsstrekking niet alle maatregelen treffen om zijn schade te

399 Arbrb. Luik 3 mei 1972, De Verz. 1973, 69; Rb. Bergen 20 februari 1957, JT 1957, 281. 400 Cass. 13 juni 2016, RGAR 2017, afl. 2, 15.359, TBH 2016, afl. 9, 871. 401 A. VAN OEVELEN, “De zogenaamde schadebeperkingsverplichting van de benadeelde in het buitencontractuele

aansprakelijkheidsrecht”, RW 1993-94, (1395) 1396; D. SIMOENS, Buitencontractuele aansprakelijkheid, II, Schade en

schadeloosstelling in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Antwerpen, Story Scientia, 1999, 89-90. 402 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

50; D. PHILIPPE, “L’obligation pour la victime de limiter son propre dommage”, JLMB 1994, (49) 51-52; D. SIMOENS,

“Plicht tot schadeloosstelling en plicht tot schadebeperking: twee facetten van eenzelfde wetsvoorschrift”, TBBR 2004, (425)

426; E. DIRIX, Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1984, 326; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 675.

Page 79: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

71

beperken, maar enkel de redelijke maatregelen.403 De redenering wordt vervolgd door te stellen dat het

slachtoffer van een onrechtmatige daad dat nalaat de redelijke maatregelen te treffen om zijn schade te

beperken, zich niet gedraagt als een algemeen zorgvuldig persoon. Het slachtoffer dat tekort schiet aan

zijn schadebeperkingsplicht en het risico op meerschade aanvaardt, zou bijgevolg een fout begaan in de

zin van artikel 1382 BW.404

133. De voornoemde gevallen waarin het slachtoffer de risico’s op meerschade aanvaardt door zijn

schade niet te beperken, stroken echter niet steeds met de fout van het slachtoffer omwille van twee

redenen. In de eerste plaats, omdat niet in alle gevallen waarin het slachtoffer zijn schade kon beperken,

hij noodzakelijk een fout heeft begaan (i). Ten tweede, omdat de gevolgen die de rechter koppelt aan

een tekortkoming aan de zogenaamde schadebeperkingsplicht niet stroken met de gevolgen die eigen

zijn aan het leerstuk van de fout van het slachtoffer (ii).

ii. Fout in hoofde van het slachtoffer

134. Tot nog toe is er steeds sprake geweest van een ‘schadebeperkingsplicht’. Deze terminologie is

echter niet accuraat.405 De Nederlandse auteur BLOEMBERGEN stelt dat er geen positieve verplichting

tot schadebeperking bestaat, nu het slachtoffer enkel onrechtmatig handelt ten aanzien van zijn eigen

belangen. Zijn verzuim de schade te beperken is niet onrechtmatig. Dergelijke handelswijze ten aanzien

van zichzelf is zeker toegelaten, maar de kosten van dit onredelijk gedrag hoeven niet gedragen te

worden door een derde. Het slachtoffer wordt dus niet tot schadebeperking verplicht, maar indien hij de

schade niet redelijk beperkt, kan hij voor die schade geen herstel meer vorderen.406 Ook in het Anglo-

Amerikaans recht bestaat er een zogenaamde duty to mitigate the loss, waardoor het slachtoffer geen

herstel kan krijgen voor de schade die hij had kunnen vermijden.407 Hoewel het begrip duty anders doet

vermoeden, is hier evenmin sprake van een werkelijke verplichting, nu “[the victim] is fully entitled to

be as extravagant as he pleases but not at the expence of the defendant.”408

403 D. SIMOENS, Buitencontractuele aansprakelijkheid, II, Schade en schadeloosstelling in Beginselen van Belgisch

Privaatrecht, Antwerpen, Story Scientia, 1999, 86; R. KRUITHOF, L'obligation de la partie lésée de restreindre le dommage”

(noot onder Cass. 22 maart 1985), RCJB 1989, (12) 20-21; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 675. 404 A. VAN OEVELEN, “De zogenaamde schadebeperkingsverplichting van de benadeelde in het buitencontractuele

aansprakelijkheidsrecht”, RW 1993-94, (1395) 1396; E. DIRIX, “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-

80, (2921) 2922. 405 Misschien is het beter te spreken van een schadebeperkings ‘last’. Zie M. KRUITHOF, “Oorzaak of aanleiding? Geen

causaal verband zonder causale bijdrage” in T. VANSWEEVELT en B. WEYTS (eds.), Actuele ontwikkelingen in het

aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht. Iste Interuniversitair Congres over Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht

(ICAV I), Antwerpen, Intersentia, 2015, (139) 159, voetnoot 88. 406 A.R. BLOEMBERGEN, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, Deventer, Kluwer, 1965, 395. 407 E. KIONKA, Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, 154; J. FLEMING, “Assumption of risk”, Yale L.J. 1952,

Vol. 61, (141) 159-160. 408 Darbyshire v. Warren, 1 WLR 1067 (1963) zoals geciteerd in H. MC GREGOR en J.D. MAYNE, Mc. Gregor on damages,

Londen, London, Sweet and Maxwell, 1972, 149.

Page 80: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

72

Deze redenering kan evengoed worden toegepast in het Belgisch recht. Zo stelt DIRIX − mijns

inziens terecht − dat men ten aanzien van zijn persoon en goederen in principe vrij is te doen en te laten

naar eigen goeddunken.409 De schadebeperkingsplicht is dus geen gewone plicht of verbintenis die in

natura dan wel bij equivalent of met een dwangsom kan worden afgedwongen.410 Dit neemt niet weg

dat wel gevolgen worden gekoppeld aan een tekortkoming aan de schadebeperkingsplicht onder de vorm

van het wegvallen van een recht op schadevergoeding voor de meerschade die had kunnen worden

vermeden door redelijke maatregelen te treffen.411 Het is bijgevolg correcter om te spreken van een ‘last’

of Obliegenheit412 eerder dan een echte plicht.413

135. Het verzuim zijn eigen schade te beperken kan dus niet als een fout ex artikel 1382 BW worden

beschouwd, nu het louter beschadigen van de eigen belangen niet door dit artikel wordt beoogd.414 Uit

de bewoordingen van artikel 1382 BW415 blijkt immers dat de bepaling enkel betrekking heeft op de

gevallen waarin schade wordt veroorzaakt aan een derde. Zo stelt ook ANDRE “la faute de la victime,

qui serait seule en mesure de lui faire supporter son dommage, ne peut être qu’une faute envers elle-

même lorsque cette faute ne peut avoir aucune incidence sur le dommage éprouvé par des tiers […]. Le

droit de responsabilité ne sanctionne que la faute envers autrui.”416 Het slachtoffer dat nalaat om de

eigen belangen te behartigen is dan wel onredelijk ten aanzien van zichzelf maar schendt daarbij geen

bestaande verplichting die de rechtsgevolgen ex artikel 1382 BW teweegbrengt.417

DIRIX nuanceert deze stelling in zekere mate door te stellen dat wanneer een krenking van een

eigen belang tevens schade toebrengt aan een derde, deze handelswijze van het slachtoffer wél

onrechtmatig wordt.418 Het slachtoffer dat zijn schade niet op redelijke wijze beperkt, of nog dat de

409 E. DIRIX, “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-80, (2921) 2923. 410 R. KRUITHOF, “De schadebeperkingsplicht van slachtoffers met letselschade”, Vl. T. Gez. 1990-91, (5) 8. 411 E. DIRIX, “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-80, (2921) 2921. 412 FONTAINE omschrijft een Obliegenheit als volgt “une Obliegenheit est à distinguer d’une pleine obligation juridique en

ce qu’elle se réfère à une exigence de comportement dont la méconnaissance ne permet à l’autre partie de demander ni exécution

forcée, ni indemnisation du dommage subi. La partie défaillante s’expose seulement à des sanctions plus faibles, qui consistent

le plus souvent dans la perte d’une situation juridique favorable ou dans un désavantage juridique particulier.” (M. FONTAINE,

“Obliegenheit, incombance?”, in H. CLAASSENS, Liber Amicorum Hubert Claassens: Verzekering: theorie en praktijk,

Antwerpen, Maklu, 1998, 154-155) 413A. VAN OEVELEN, “De zogenaamde schadebeperkingsverplichting van de benadeelde in het buitencontractuele

aansprakelijkheidsrecht”, RW 1993-94, (1395) 1396; R. KRUITHOF, “De schadebeperkingsplicht van slachtoffers met

letselschade”, Vl. T. Gez. 1990-91, (5) 32. Hoewel het niet volledig accuraat is, wordt gemakshalve en omwille van de

inburgering van het begrip verder toch de term schadebeperkings‘plicht’ gehanteerd. 414 E. DIRIX, “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-80, (2921) 2923; R. KRUITHOF, “De

schadebeperkingsplicht van slachtoffers met letselschade”, Vl.T.Gez. 1990-91, (5) 8. Contra: L. JOSSERAND, “La

responsabilité envers soi-même”, D. 1934, Chron., 76. 415 “Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt […].” 416 R. ANDRE, Les responsabilités, Brussel, Bureau d’études R. André, 1981, 418. 417 “On enseigne d’ailleurs que le droit ne régit que les relations réciproques entre personnes et qu’il ne se préoccupe pas de la

façon dont chacun devrait se comporter à l’égard de sa personne, question réservée à la morale” (L. CORNELIS, “Le partage

de responsabilités en matière aquillienne” (noot onder Cass. 29 januari 1988), RCJB 1993, (320) 325). 418 E. DIRIX, “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-80, (2921) 2923.

Page 81: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

73

risico’s op meerschade heeft aanvaard, begaat een fout omdat de derde-aansprakelijke in principe de

volledige schade moet vergoeden. De bijkomende schade die hij moet vergoeden in vergelijking met de

hypothetische situatie waarin het slachtoffer wel zijn schade had beperkt, betekent voor de derde-

aansprakelijke een bijkomend nadeel. Het slachtoffer handelt dus onzorgvuldig, niet omdat hij zijn eigen

belangen verwaarloost, maar omdat hij de derde-aansprakelijke bijkomend nadeel toebrengt.419

136. Zelfs indien DIRIX wordt bijgetreden in zijn nuancering, dan kan de tekortkoming aan de

schadebeperkingsplicht in veel gevallen nog steeds niet als een fout in de zin van artikel 1382 BW

worden beschouwd. Vooral in het kader van medische beslissingen komt deze problematiek sterk naar

voor.420 De medische beslissing waardoor het slachtoffer zijn schade niet beperkt, bestempelen als

foutief staat immers op gespannen voet met (grond)wettelijk gewaarborgde rechten.

Vooreerst heeft eenieder het recht op zelfbeschikking wat inhoudt dat men vrij mag beslissen

over zijn eigen lichaam.421 Dit fundamenteel principe wordt kracht bijgezet door de wetgever. Artikel 8

van de wet betreffende de rechten van de patiënt bepaalt immers dat de patiënt het recht heeft om zijn

toestemming tot tussenkomst te weigeren of in te trekken.422 Het slachtoffer kan niet worden gedwongen

om een medische behandeling te ondergaan. Dit voornoemde zelfbeschikkingsrecht geldt ongeacht de

achterliggende motieven van het slachtoffer.423 Indien het gedrag van het slachtoffer dat een medische

beslissing neemt en hierdoor zijn schade niet beperkt, wordt bestempeld als foutief, komt dit in

aanvaring met het fundamentele recht op zelfbeschikking. Dit zou tevens betekenen dat het puur

economisch belang van de derde voorrang zou krijgen op de fysieke integriteit van het slachtoffer.

Daarenboven zijn er in het kader van medische beslissingen die specifiek zijn ingegeven door

religieuze overwegingen nog twee bijkomende argumenten om de afwezigheid van een fout ex artikel

1382 BW in hoofde van het slachtoffer te staven. Een dergelijke beslissing van het slachtoffer

kwalificeren als een fout in de zin van artikel 1382 BW zou vooreerst de fundamentele

godsdienstvrijheid van onze rechtsstaat, zoals verankerd in artikel 19 Grondwet, op de helling zetten.424

Indien rechters over de mogelijkheid zouden beschikken om te beslissen welke ideologische

gedragingen maatschappelijk aanvaardbaar zijn door bepaalde als foutief te bestempelen en andere niet,

zou dit van overheidswege een onaanvaardbaar waardeoordeel van godsdiensten betekenen. Ten tweede,

zelfs bij een toetsing aan de algemene zorgvuldigheidsnorm zoals die nu door de rechtspraak wordt

419 E. DIRIX, “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-80, (2921) 2923. 420 Zie supra nr. 129. 421 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

677. 422 Art 8, §4 wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002. 423 T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS, Handboek Gezondheidsrecht, II, Antwerpen, Intersentia, 2014, 346. 424 Zie hierover ook: R. KRUITHOF, “De schadebeperkingsplicht van slachtoffers met letselschade”, Vl. T. Gez. 1990-91, (5)

26, voetnoot 115.

Page 82: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

74

toegepast, zou er geen inbreuk zijn. Hoewel het zogenaamde law in the books stelt dat er geen rekening

mag worden gehouden met interne omstandigheden,425 gebeurt het toch impliciet dan wel uitdrukkelijk

in de rechtspraak.426 Er kan worden gedacht aan de getuige van Jehova die een bloedtransfusie

weigert.427 Een algemeen zorgvuldig getuige van Jehova zou het bloed ook weigeren. Bijgevolg kan er

onmogelijk tot een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm worden beslist in hoofde van het

weigerend slachtoffer, of ruimer in hoofde van het slachtoffer dat door een medische beslissing tekort

schiet aan zijn schadebeperkingsplicht.

iii. Gedeelde aansprakelijkheid

137. Zoals reeds aan bod is gekomen, leidt krachtens de volgens de Belgische rechtsleer geldende

equivalentieleer, de samenloop van de fout van de derde-aansprakelijke met een fout van het slachtoffer

hoogstens tot een aansprakelijkheidsverdeling.428 Analoog aan de verdeling bij verkeersongevallen429

blijkt dat rechters de facto beslissen tot een vrijstelling van aansprakelijkheid van de derde voor wat

betreft de meerschade.430

138. Een eenvoudig voorbeeld kan verduidelijken hoe deze vrijstelling van aansprakelijkheid niet

strookt met theorie van gedeelde aansprakelijkheid bij een fout van het slachtoffer.431 Het slachtoffer

425 H. VANDENBERGHE, “Overzicht van de rechtspraak (2000-2008). Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad”, TPR 2010,

1861; I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden,…” in B. TILLEMAN en I. CLAEYS (eds.),

Buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 7; L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische

buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 35; T. VANSWEEVELT en B.

WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 131. 426 Cass. 5 juni 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 6-8, 1337-1340, Pas. 2003, afl. 5-6, 1125 (“Overwegende dat de appèlrechters, door

te beslissen, […] dat het gedrag van [verweerder] beantwoordt aan dat van een normaal omzichtige en zorgvuldige jonge

monitor-vrijwilliger, de fout wel degelijk in abstracto hebben beoordeeld.”); Gent 13 mei 2004, NJW 2004, 1279-1281 (“Zelfs

rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de piloot, waaraan onervarenheid eigen is, blijkt uit de omstandigheden van het

ongeval, zoals hoger omschreven, een dermate onbehendigheid en besturingsfout, die de grenzen van het aanvaardbare

overschrijdt.”); Gent 10 september 2004, TBBR 2006, 185-187 (“Het is trouwens van algemene bekendheid dat plus zestigers

dubbel zoveel kans op vallen lopen, zodat zij zeker vanaf die leeftijd dubbele voorzichtigheid geboden is, ten minste wil men

beantwoorden aan het gedrag van een doorsnee voorzichtige zestigplusser”); Rb. Kortrijk 18 december 2001, RW 2005-2006,

267-270 (“tengevolge moet het rijgedrag […] worden getoetst aan het criterium van de normaal voorzichtige rallypiloot die in

dezelfde omstandigheden (ook qua leeftijd) deelneemt aan een motorcrosswedstrijd”). Zie hierover ook: B. WEYTS, “Wordt

de algemene zorgvuldigheidsnorm steeds subjectiever?” (noot onder Cass. 5 juni 2003), TBBR 2005, 114. 427 R. KRUITHOF, “De schadebeperkingsplicht van slachtoffers met letselschade”, Vl. T. Gez. 1990-91, (5) 26. 428 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad,

Antwerpen, Maklu, 1989, 173. Zie ook supra nr. 64. 429 Zie supra nr. 120 e.v. 430 Gent 8 oktober 2014, NJW 2015, afl. 333, 919, noot P. BRULEZ (een schuldeiser die gedurende vele jaren wacht met het

instellen van een vordering kan geen aanspraak maken op de verwijlinteresten); Bergen 18 november 2013, T. Verz. 2015, afl.

2, 216 (de te vergoeden schade van de nalatige schuldeiser bestaat uit het verschil tussen de interesten tegen de wettelijke

rentevoet en de interesten die zou kunnen hebben geïnd dankzij een roerende belegging als goede huisvader); Antwerpen 9

december 2009, RW 2011-12, afl. 29, 1303 (aan de benadeelde worden geen vergoedende interesten toegekend voor de periode

waarin hij zelf heeft nagelaten de procedure te benaarstigen). 431 M. KRUITHOF, “Oorzaak of aanleiding? Geen causaal verband zonder causale bijdrage” in T. VANSWEEVELT en B.

WEYTS (eds.), Actuele ontwikkelingen in het aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht. Iste Interuniversitair Congres

over Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht (ICAV I), Antwerpen, Intersentia, 2015, (139) 159-161.

Page 83: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

75

van een verkeersongeval loopt ernstige verwondingen op aan zijn teen ten gevolge van het klemzitten

in het autowrak. De schade is voor 100 procent door een derde-aansprakelijke veroorzaakt. In het

ziekenhuis oordeelt de behandelende arts dat een teenamputatie noodzakelijk is om ernstigere

lichamelijke schade te vermijden. Het slachtoffer weigert aanvankelijk de amputatie uit angst. Na enkele

uren komt het slachtoffer toch tot inkeer en stemt hij toe met de operatie. Op dat ogenblik is zijn

volledige voet afgestorven waardoor een voetamputatie zich opdringt.

139. Het slachtoffer is tekortgeschoten aan zijn schadebeperkingsplicht, waardoor zijn schade bestaat

uit twee componenten. Enerzijds de schade die hij rechtstreeks lijdt ten gevolge van het verkeersongeval

waarvoor de derde aansprakelijk is. Die bestaat in casu uit alle schade die voortvloeit uit het verlies van

de teen. Deze wordt analoog aan de verdeling bij verkeersongevallen de primaire schade genoemd.

Anderzijds lijdt het slachtoffer ook schade ten gevolge van zijn beslissing om niet meteen met de

aangewezen behandeling in te stemmen, of algemener door een tekortkoming aan de

schadebeperkingsplicht. Deze bestaat in casu uit het verlies van zijn voet exclusief de schade die

voortvloeit uit het verlies van de teen. Dit is de zogenaamde meerschade. De totale schade van het

slachtoffer bestaat dus uit de primaire schade en de meerschade.

140. Wat betreft de eerste component is het vrij vanzelfsprekend dat de aansprakelijke volledig moet

instaan voor die schade. De meerschade daarentegen is ontstaan ten gevolge van de beslissing van het

slachtoffer, maar die beslissing zou op haar beurt niet nodig zijn zonder de initiële fout van de derde-

aansprakelijke, waardoor de meerschade een dubbele oorzaak kent. Indien de risicoaanvaarding van het

slachtoffer door een tekortkoming aan zijn schadebeperkingplicht een loutere toepassing is van de fout

van het slachtoffer, zou de meerschade moeten worden gedeeld tussen de derde-aansprakelijke en het

slachtoffer. In de rechtspraak wordt de meerschade daarentegen volledig bij het slachtoffer gelegd,

waardoor er bezwaarlijk sprake kan zijn van een toepassing van de gedeelde aansprakelijkheid die het

noodzakelijke gevolg is van de fout van het slachtoffer. 432

4. BESLUIT

141. De vierde categorie bestaat feitelijk uit gevallen waarin het slachtoffer nalaat om bepaalde

schadebeperkende maatregelen te treffen ten aanzien van een door een derde-aansprakelijke

veroorzaakte schade. De rechter beslist in deze gevallen dat het slachtoffer de meerschade die door zijn

toedoen is ontstaan zelf moet dragen. Dit zijn de facto ook gevallen van risicoaanvaarding. Het

slachtoffer aanvaardt immers het risico op de meerschade en moet bijgevolg zelf instaan voor de schade.

In de rechtsleer is al heel wat inkt gevloeid over wat de grondslag is van de schadebeperkingsplicht van

432 M. KRUITHOF, “Oorzaak of aanleiding? Geen causaal verband zonder causale bijdrage” in T. VANSWEEVELT en B.

WEYTS (eds.), Actuele ontwikkelingen in het aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht. Iste Interuniversitair Congres

over Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht (ICAV I), Antwerpen, Intersentia, 2015, (139) 159.

Page 84: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

76

het slachtoffer. De meerderheid van de rechtsleer is het er over eens dat er deze gevallen een loutere

toepassing zijn van het leerstuk van de fout van het slachtoffer. Dit zou tot gevolg hebben dat deze

gevallen bestempelen als een toepassing van risicoaanvaarding door het slachtoffer overbodig is.

142. Deze stelling blijkt echter niet te stroken met de juridische realiteit omwille van twee redenen.

Ten eerste is er (in veel gevallen) geen sprake van een fout in hoofde van het slachtoffer. Ten tweede

blijken de Belgische feitenrechters de derde-aansprakelijke volledig te ontheffen van aansprakelijkheid

voor de meerschade, terwijl een toepassing van de (theoretisch) geldende equivalentieleer hoogstens

zou mogen leiden tot een gedeelde aansprakelijkheid.

143. De fout van het slachtoffer biedt aldus geen afdoende grondslag voor de uitspraken die

toepassing maken van een schadebeperkingsplicht in hoofde van het slachtoffer om hem een

schadevergoeding voor de meerschade te ontzeggen. Hierdoor is de vaststelling dat deze gevallen van

een schadebeperkingsplicht tevens toepassingsgevallen zijn van risicoaanvaarding wel relevant in het

kader van de bepaling van een juridische grondslag voor de schadebeperkingsplicht. Tegelijk wordt ook

weerlegd dat risicoaanvaarding een loutere toepassing is van het leerstuk van de fout van het slachtoffer.

IV. EEN STAPJE TERUG: GEEN TOEPASSING VAN HET LEERSTUK VAN DE FOUT

VAN HET SLACHTOFFER

144. Uit de voorgaande analyse blijkt dat, ondanks het feit dat nagenoeg alle auteurs

risicoaanvaarding als een loutere toepassing van het leerstuk van de fout van het slachtoffer en bijgevolg

als irrelevant beschouwen, er toch enkele vraagtekens kunnen worden geplaatst bij deze strikte stelling.

145. In elk van de onderzochte categorieën in de rechtspraak (sportongevallen, ongevallen met

dieren, verkeersongevallen en gevallen met een schadebeperkingsplicht in hoofde van het slachtoffer)

strookt de risicoaanvaarding van het slachtoffer niet (steeds) met de gevolgen die eraan zouden moeten

worden gekoppeld volgens het leerstuk van de fout van het slachtoffer dat hoogstens leidt tot een

gedeelde aansprakelijkheid. Daarenboven, is, zoals reeds gesteld, de bovenstaande bespreking van

rechtspraakgevallen die toepassing maakt van risicoaanvaarding niet exhaustief. Ook andere uitspraken

die gebruik maken van risicoaanvaarding leggen de schade volledig ten laste van het risicoaanvaardend

slachtoffer.

Bij wijze van voorbeeld kan het arrest van het hof van beroep van Brussel van 23 maart 2008

worden aangehaald. Zo werd geoordeeld: “Dans ce cas, le dommage subi par le client en raison des

pertes occasionnées par l’opération résulte tout autant de sa ténérité à s’y lancer. Il y a donc interruption

du lien de causalité par son propre fait. L’obligation d’information vis-à-vis d’un client est fonction de

la qualité et de l’expérience de ce dernier et elle n’a pas pour effet de le disperser de tout effort de

Page 85: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

77

discernement quant à la gestion de ses titres. En effet le spéculateur boursier qui achète et vend dans le

seul but de faire des gains à terme supporte seul les risques de ses opérations spéculatives …. Il n’existe

donc pas de lien de causalité entre l’abstention d’U.B.B. d’exiger de Mme Carton une couverture et le

préjudice subi par elle”.433

Ook de uitspraak van het hof van beroep van Gent van 23 mei 2003 kan in dit kader worden

vermeld. De eigenaar van een regenscherm laat het openstaande regenscherm buiten achter bij

stormweer. Het hof oordeelt dat dit een inbreuk uitmaakt op de algemene zorgvuldigheidsnorm. Het

slachtoffer in kwestie wil de openstaande en wegwaaiende paraplu grijpen. Gelet op de

weersomstandigheden, de leeftijd van het slachtoffer en haar tengere gestalte, heeft zij het specifieke

risico van een mogelijke val aanvaard. De rechtbank beslist dan ook dat de benadeelde alle schade zelf

moet dragen. In beide gevallen kan de rechter onmogelijk, zonder miskenning van de beginselen die de

verdeling van de aansprakelijkheid bij een fout van het slachtoffer beheersen, de volledige schade bij

het slachtoffer leggen.

146. Naast het feit dat de voornoemde categorieën en losstaande gevallen geenszins stroken met het

principe van een gedeelde aansprakelijkheid bij de samenloop tussen de fout van een slachtoffer en de

aansprakelijkheid van een derde, begaat het risicoaanvaardend slachtoffer in bepaalde gevallen zelfs

helemaal geen fout. Zo staat het bijvoorbeeld op gespannen voet met bepaalde (grond)wettelijk

gewaarborgde rechten om de medische beslissing van het slachtoffer dat tekortschiet aan zijn

schadebeperkingsplicht te bestempelen als foutief.434

147. Aangezien risicoaanvaarding, omwille van voornoemde redenen, geen loutere toepassing

uitmaakt van het leerstuk van de fout van het slachtoffer en de concrete uitspraken van de rechters in de

besproken categorieën (en blijkbaar ook in andere losstaande uitspraken) niet kunnen worden uitgelegd

aan de hand van de bestaande klassieke aansprakelijkheidsregels, valt op zijn minst te overwegen dat

risicoaanvaarding toch een op zich bestaande juridische figuur is die de voornoemde gevallen kan

verklaren. De stelling die de rechtsleer sinds 1980 vooropstelt, strookt dus niet met de juridische realiteit,

waardoor het aangewezen is om opnieuw op zoek te gaan naar het karakter en de invulling van

risicoaanvaarding in de geschillenbeslechting.

148. In het volgende deel wordt een eerste licht geworpen op alternatieve verklaringen voor een

juridisch relevant begrip van risicoaanvaarding, waarvan sommige reeds naar voor zijn geschoven door

de rechtsleer, maar vaak ook meteen zijn afgewezen. Gegeven de beoogde omvang van dit werkstuk is

433 Brussel 23 maart 2006, TBH 2008, 83-84. 434 Zie supra nr. 136.

Page 86: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

78

er geen plaats voor een grondige bestudering, maar worden slechts enkele mogelijke denkpistes

aangereikt die een verder en meer diepgaand onderzoek behoeven.

Page 87: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

79

DEEL 4. ALTERNATIEVE VERKLARINGEN

I. RISICOAANVAARDING ALS TOEPASSING VAN EEN BESTAANDE

RECHTSFIGUUR

A. RISICOAANVAARDING ALS EEN CONTRACTUELE CONSTRUCTIE

149. Risicoaanvaarding zou kunnen worden beschouwd als een tweezijdige rechtshandeling waarbij

de partijen een akkoord sluiten met betrekking tot de aansprakelijkheid van één van hen of beiden.435 Er

zijn enkele – zij het zeer weinig – uitspraken waarin de rechter risicoaanvaarding als een contractuele

constructie schetst.436

150. Risicoaanvaarding als een contractuele constructie wordt in de rechtsleer in twee hypotheses

onderverdeeld.437 Enerzijds kunnen partijen solo consensu afspreken dat de aansprakelijkheid vervalt

wanneer een bepaald schadegeval zich voordoet.438 In dit geval is er sprake van een exoneratiebeding.

Sinds het arrest van het Hof van Cassatie van 25 september 1959 worden exoneratiebedingen principieel

als geoorloofd beschouwd op basis van de wilsautonomie.439 Hierop bestaan drie uitzonderingen.

Vooreerst mogen de partijen niet ingaan tegen regels van openbare orde en van dwingend recht. Ten

tweede is de exoneratieclausule voor persoonlijk bedrog ongeldig en tot slot mag het beding de

overeenkomst niet uithollen.440

151. In een tweede hypothese komt de risicoaanvaarding neer op een stilzwijgend bevrijdingsbeding

tussen partijen waardoor de aansprakelijkheid van de schadeverwekker wordt uitgesloten.441 Een

voorbeeld dat vroeger vaak werd aangehaald in de rechtsleer is het kosteloos vervoer. In het verleden

werd aanvaard dat bij kosteloos vervoer een overeenkomst bestaat tussen vervoerder en passagier.442

Wanneer de vervoerder zijn verbintenis, met name de passagier veilig tot een bepaalde plaats vervoeren,

niet of niet goed uitvoert, kan hij contractueel aansprakelijk worden gesteld. Omwille van het kosteloos

435 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding, een nieuwe uitsluitingsgrond van extracontractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1942. 436 Zie bij wijze van voorbeeld: Rb. Gent 29 mei 1935, De Verz. 1936, 686; Rb. Turnhout 7 februari 1973, RW 1973-74, 1169;

Pol. Namen 1 oktober 1971, RGAR 1972, 8772. 437 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

169. 438 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

178; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia,

2009, 169. 439 Cass. 25 september 1959, Arr. Verbr. 1960, 86, Pas. 1960, I, 113, concl. adv.gen. P. MAHAUX. 440 E. DIRIX, “Exoneratiebedingen”, TPR 1988, (1171) 1171. 441 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

169. 442 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009,

169.

Page 88: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

80

karakter, blijft deze aansprakelijkheid wel beperkt tot zijn grove schuld. Bijgevolg sluit de passagier die

zich voor niets laat vervoeren, een stilzwijgende overeenkomst met de chauffeur waarin de

aansprakelijkheid van de chauffeur wordt beperkt tot grove schuld. In deze visie, aanvaardt het

slachtoffer de overige risico’s zelf.443

152. Deze invulling van risicoaanvaarding kent vandaag geen navolging meer. Zo wordt geopperd

dat de risicoaanvaarding als contractuele constructie meestal op een pure fictie berust.444 Daarenboven

kan volgens mij de volgende bedenking worden gemaakt. Risicoaanvaarding omschrijven als een

meerzijdige rechtshandeling, impliceert noodzakelijk dat er een samentreffen van twee wilsuitingen

plaatsvindt.445 Die wilsuiting kan wel impliciet gebeuren, maar de wil moet uiteraard wel aanwezig zijn

en moet steeds kunnen worden afgeleid uit een gedraging (een handelen dan wel stilzitten) die voor geen

enkele andere interpretatie vatbaar is en die de noodzakelijke wil om te contracteren behelst.446 In de

onderzochte rechtspraak is er in veel gevallen echter geen uitdrukkelijke noch een impliciete wilsuiting

in hoofde van de derde-aansprakelijke voorhanden, waardoor er geen sprake kan zijn van een

overeenkomst. Zo stemt de aansprakelijke voor een verkeersongeval niet toe met de risicoaanvaarding

van het slachtoffer die bestaat uit het onredelijk lang wachten om zijn beschadigd autowrak te verkopen.

De derde-aansprakelijke is op het moment van dat doen of laten van het slachtoffer niet aanwezig en is

er vaak zelfs niet van op de hoogte tot er later een vordering tegen hem wordt ingesteld, waardoor er

van een samentreffen van wilsuitingen geen sprake kan zijn. Risicoaanvaarding kan mijns inziens wel

als een contractuele constructie worden beschouwd in één specifieke categorie van gevallen, met name

de sportongevallen.447 Zoals reeds gesteld, kan risicoaanvaarding in deze gevallen worden geschetst als

een overeenkomst waarin de spelers het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht bij (welbepaalde)

inbreuken op het spelreglement aan de kant schuiven en genoegen nemen met de sportieve sancties die

aan het bewuste gedrag worden gekoppeld. Nu de contractuele constructie slechts een beperkt aantal

gevallen kan verklaren, is dit geen afdoende grondslag voor een juridisch relevant begrip van

risicoaanvaarding.

443 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding, een nieuwe uitsluitingsgrond van extracontractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1939-1940. 444 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1943. 445 S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek I, Brugge, die Keure, 2005, 5. 446 S. STIJNS, Verbintenissenrecht. Boek I, Brugge, die Keure, 2005,74-75; W. VAN GERVEN, Beginselen van het Belgisch

privaatrecht, I, Algemeen deel, Antwerpen, Scriptoria, 1973, 299. 447 Zie supra nr. 68.

Page 89: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

81

B. RISICOAANVAARDING ALS TOESTEMMING VAN HET SLACHTOFFER

153. In het verleden hebben auteurs zich meer dan eens de vraag gesteld of risicoaanvaarding een

toepassing zou kunnen vormen van het leerstuk van de toestemming van het slachtoffer.448 Toestemming

van het slachtoffer verwijst naar de gevallen waarin het slachtoffer met het foutieve gedrag van de dader

en de daaruit volgende schade instemt, waardoor de schadeveroorzaker geen onrechtmatigheid begaat

en er dus geen aansprakelijkheid is.449 De toestemming van het slachtoffer beïnvloedt met andere

woorden de onrechtmatigheid van de gedraging van de dader.450 Hoewel de rechtsfiguur sterk lijkt op

het exoneratie- of het bevrijdingsbeding, zijn er toch enkele cruciale verschilpunten. Waar toestemming

het onrechtmatig karakter van de schadeverwekkende handeling wegneemt, blijft de gedraging bij

toepassing van een exoneratiebeding nog steeds onrechtmatig, maar wordt de aansprakelijkheid an sich

beperkt of uitgesloten.451 Daarenboven impliceert het bestaan van een exoneratiebeding een

overeenkomst, terwijl toestemming een eenzijdige rechtshandeling uitmaakt.

154. Risicoaanvaarding door het slachtoffer kan hypothetisch worden gestoeld op de toestemming

van het slachtoffer. Zo zou een passagier die instapt bij een dronken chauffeur door zijn

risicoaanvaarding toestemmen met de schadeverwekkende handeling waardoor haar onrechtmatig

karakter verdwijnt.452

155. De meerderheidsstrekking in de Belgische rechtsleer ontkent echter vrij resoluut dat de

toestemming van het slachtoffer een onrechtmatigheidsopheffende werking zou hebben.453 De

verklaring die algemeen naar voor wordt geschoven is dat een slachtoffer niet kan oordelen over de

448 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

176-178; J. VIAENE, “Riskant gedrag en onrechtmatig gedrag”, TBBR 1987-88, (508) 524; M. ADAMS, “Law is as I’ve told

you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in België”, TPR 1997, (1361) 1366-1367; T.

VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 168. 449 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad,

Antwerpen, Maklu, 1989, 190; M. ADAMS, , “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke

uitspraken in België”, TPR 1997, (1361) 1366-1367; N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe

uitsluitingsgrond van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1935. Zo wordt bijvoorbeeld in Nederland

toestemming van slachtoffer als een rechtvaardigingsgrond geformuleerd (S.C.J.J. KORTMANN, Derdenwerking van

aansprakelijkheidsbedingen, Deventer, Kluwer, 1977, 10). 450 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1934. 451 N. CARETTE, "Exoneratiebedingen in het gemeenrecht", Jura Falconis, 2004-05, jg. 41, 63-86. 452 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding, een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1934. 453 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE en L. WYNANT, “Overzicht (1985-1993)”, TPR 1995, (1242) 1244;

L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen,

Maklu, 1989, 191; M. ADAMS, “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken in

België”, TPR 1997, (1329) 1366-1367; N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding, een nieuwe uitsluitingsgrond

van extra-contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1934-1935; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 168.

Page 90: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

82

rechtmatigheid van schadeverwekkende handelingen.454 Welk gedrag een onrechtmatige daad uitmaakt

en welk gedrag niet wordt bepaald op grond van de maatschappelijke overtuiging en niet door het

individu.455 Het lijkt op het eerste zicht dan ook weinig zin te hebben om risicoaanvaarding aan de hand

van de toestemming van het slachtoffer te verklaren.

156. Deze stelling dient volgens mij in zekere mate te worden genuanceerd. Zo kan de toestemming

van het slachtoffer mijns inziens wél degelijk het onrechtmatig karakter van de schadeverwekkende

daad wegnemen, ingeval de schade die het slachtoffer lijdt het gevolg is van een schending van een

subjectief recht, het slachtoffer een beschikkingsbevoegdheid heeft over dat recht en hij daarenboven

zijn toestemming heeft gegeven om dat recht te schenden. Deze stelling gaat echter enkel op wanneer

men aanvaardt dat het objectief element van de fout in de zin van artikel 1382 BW drie alternatieven

omvat: een inbreuk op een wet, een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm of een schending van

een subjectief recht. De theorie dat de schending van een subjectief recht an sich onrechtmatig is, werd

ontwikkeld door procureur-generaal LECLERCQ.456 Op vandaag blijken heel wat toonaangevende

auteurs in zijn voetstappen te zijn getreden.457 Zo meent onder meer BOCKEN dat de inbreuk op een

subjectief recht voldoende is om een onrechtmatigheid vast te stellen, zonder dat zij hiervoor

noodzakelijk is.458 Vertrekkend vanuit de premisse dat een inbreuk op een subjectief recht inderdaad

ipso facto onrechtmatig is, kan er mijns inziens in deze categorie van gevallen sprake zijn van een

onrechtmatigheidsopheffende werking van de toestemming van het slachtoffer. Indien het slachtoffer

de mogelijkheid heeft om te beschikken over een recht dat wordt geschonden door de dader en hij zijn

toestemming heeft gegeven dit recht te schenden, zal de schadeveroorzaker zelf geen onrechtmatige

daad meer hebben begaan en zal er dus geen schadevergoeding kunnen worden gevorderd van de

schadeveroorzaker.

Ondanks het feit dat de artikelen 1382-1383 BW niet van openbare orde zijn en er dus van hun

toepassing kan worden afgeweken, is het immers inderdaad niet aan het individu om te bepalen of er al

dan niet een inbreuk is op de algemene zorgvuldigheid. A fortiori, kan toestemming niet als

rechtvaardigingsgrond gelden wanneer de schade voortvloeit uit een inbreuk op een regel vervat in een

wet, gezien deze uitdrukkelijk voortvloeit uit een maatschappelijke consensus. Daartegenover, indien

454 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad,

Antwerpen, Maklu, 1989, 191. 455 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

177. 456 Cass. 4 juli 1929, Pas. 1929, I, 26, conclusie P. LECLERCQ. 457 E. GULDIX, “Algemene systematische beschouwingen over het persoonlijkheidsrecht op de eigen afbeelding”, RW 1980-

81, (1161) 1161; H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 98; T. VANSWEEVELT en B.

WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 139-146; W. VAN GERVEN,

Verbintenissenrecht, II, Verbintenissen uit de wet, Leuven, Acco, 1999-2000, 260. 458 H. BOCKEN, “Van fout naar risico”, TPR 1984, 334-335.

Page 91: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

83

de vervulling van een risico bestaat uit de schending van een subjectief recht, zou de toestemming als

rechtvaardigingsgrond eventueel wel een grondslag kunnen bieden voor risicoaanvaarding. Het

voorbeeld bij uitstek van een subjectief recht waarover men kan beschikken, is het eigendomsrecht. Als

iemand door zijn risicoaanvaarding toestemming geeft om zijn eigendom te vernielen en dus met andere

woorden dat specifieke risico op schending van zijn eigendomsrecht aanvaardt, zal de schadelijder geen

verhaal kunnen uitoefenen op de vernieler, aangezien de schadeveroorzaker geen onrechtmatige daad

meer heeft begaan. Iemand die de toestemming geeft om zijn arm te breken, en dus zijn fysieke integriteit

aan te tasten, zal daarentegen nog steeds een onrechtmatige daad van de schadeverwekker kunnen

inroepen om aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding voor de door hem geleden schade. Het

lichaam is immers een goed waarover men niet vrij kan beschikken, nu dit de openbare orde raakt.459

Enkel in de voornoemde specifieke en beperkte categorie van gevallen heeft de toestemming

van het slachtoffer tot gevolg dat het onrechtmatig karakter van de schadeverwekkende gedraging

wegvalt. In alle andere gevallen kan de toestemming van het slachtoffer niet worden aanvaard als een

onrechtmatigheidsopheffende rechtsfiguur. Het heeft dan inderdaad ook weinig zin om

risicoaanvaarding aan de hand van de toestemming van het slachtoffer te verklaren.

C. RISICOAANVAARDING ALS AFSTAND VAN RECHT

157. De afwijzing van het onrechtmatigheidsopheffend karakter van de toestemming van het

slachtoffer betekent niet dat toestemming van het slachtoffer in geen geval de eventuele

aansprakelijkheid van de aangesprokene kan beïnvloeden.460 In het Belgische verbintenissenrecht vormt

de eenzijdige wilsuiting een autonome rechtsbron van verbintenissen,461 waardoor het slachtoffer door

zijn toestemming afstand kan doen van een verworven recht. Hij kan dan niet meer terugkomen op de

afstand van zijn recht.462 Wanneer een slachtoffer dus wetens en willens bepaalde risico’s aanvaardt,

geeft hij zijn vrije toestemming aan de dader om foutief gedrag te stellen en doet hij door zijn eenzijdige

wilsuiting impliciet maar zeker afstand van het recht om schadevergoeding te vorderen.463 In

tegenstelling tot de toestemming van het slachtoffer als rechtvaardigingsgrond, blijft bij de afstand van

het recht het onrechtmatig karakter van de schadeverwekkende handeling onaangetast.464

459 Cass. 6 januari 1998, Arr.Cass. 1998, 10, Bull. 1998, 11. 460 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad,

Antwerpen, Maklu, 1989, 192. 461 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 33; W. VAN GERVEN en S.

COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 262-265. 462 Cass. 19 februari 1970, Arr. Cass. 1970, 578; Cass. 3 september 1981, T. Aann.1982, 131, noot L. CORNELIS. 463 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1939-1940. 464 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1939.

Page 92: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

84

158. In de rechtsleer zijn GEELHAND en VERBEECK nagenoeg de enige auteurs die de afstand

van recht als mogelijke grondslag voor risicoaanvaarding in aanmerking nemen.465 Ook in de

onderzochte rechtspraak wordt risicoaanvaarding van het slachtoffer slechts uitzonderlijk gelijkgesteld

aan de afstand van een recht. Zo kan bij wijze van voorbeeld het arrest van het hof van beroep van Luik

worden aangehaald.466 Een koppel gaat een 20 jaar lopend krediet aan voor een som van 47.000 euro in

de plaats van hun zoon die geen voldoende waarborgen kan bieden om dergelijk bedrag te worden

toegekend door een kredietinstelling. Achteraf blijkt dat het krediet niet is aangepast aan hun

terugbetalingscapaciteit en stelt het koppel op basis hiervan een aansprakelijkheidsvordering in tegen

de kredietinstelling. De rechtbank oordeelt: “Attendu qu'il résulte des éléments qui précèdent que

l'appelante et son époux ont sciemment pris part à un mécanisme d'interposition de personnes dont ils

ont accepté les risques et du résultat défavorable duquel l'appelante ne peut en tout cas pas reporter le

grief sur le banquier. […] En consentant au crédit litigieux, ils ont renoncé de manière implicite mais

certaine à rechercher la responsabilité du prêteur à raison de l'octroi d'un crédit inadapté à leur capacité

de remboursement.”

159. Er valt zeker iets te zeggen voor risicoaanvaarding als vorm van afstand van recht, maar er kan

volgens mij prima facie toch een bedenking worden gemaakt. Hoewel afstand van recht uitdrukkelijk

door het Hof van Cassatie is erkend, en deze afstand zowel stilzwijgend als uitdrukkelijk kan gebeuren,

stelt het Hof steevast dat de impliciete afstand enkel is bewezen wanneer de feiten voor geen enkele

andere interpretatie vatbaar zijn. 467 Afstand van recht wordt met andere woorden niet vermoed.468 Door

deze strengheid van het Hof van Cassatie zal het in veel gevallen van risicoaanvaarding mijns inziens

moeilijk zijn om aan te tonen dat er een echte wilsuiting is in hoofde van het slachtoffer om afstand te

doen van zijn recht op schadevergoeding.469 Het verdient echter een verder onderzoek of de lagere

rechtspraak even streng is in het aanvaarden van een impliciete afstand van recht. Indien dit niet het

geval is, is afstand van recht als juridische grondslag voor risicoaanvaarding zeker het onderzoeken

waard.

465 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1939. 466 Luik 19 juni 2007, JLMB 2008, afl. 3, 100. 467 Cass. 24 december 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 12, 3231, Pas. 2009, afl. 12, 3246 (de verzekerde kan afstand doen van het

verval van het recht van verhaal van de verzekeraar); Cass. 16 mei 2011, Arr.Cass. 2011, afl. 5, 1232, Pas. 2011, afl. 5, 1341

(de ontslagen werknemer kan afstand doen van zijn recht op een ontslagvergoeding). 468 Cass. 24 december 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 12, 3231, Pas. 2009, afl. 12, 3246; Cass. 27 april 2012, Arr.Cass. 2012, afl.

4, 1132, Pas. 2012, afl. 4, 944. Zie ook: Gent 6 januari 2010, NJW 2012, afl. 271, 728, noot C. LEBON. 469 De verbintenis uit eenzijdige wilsuiting is slechts rechtsgeldig wanneer zij in de wil van de schuldenaar om die specifieke

verbintenis te zijnen laste in het leven te roepen, steun vindt. De wilsuiting moet er derhalve op gericht zijn bindende

rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven te roepen, in de wetenschap dat die rechtsgevolgen in voorkomend geval door sanctie

en dwang kunnen worden afgedwongen. (L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000,

33).

Page 93: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

85

D. RISICOAANVAARDING ALS MISBRUIK VAN EEN RECHT

160. Het objectief recht is het geheel van rechtsregels dat subjectieve rechten toekent aan individuen,

waardoor de titularis van dergelijk recht bepaalde bevoegdheden verkrijgt over zaken, zijn eigen persoon

of soms zelfs andere personen.470 Binnen de grenzen van dit recht bepaalt de titularis in principe vrij hoe

hij het recht uitoefent of juist niet uitoefent.471 Het in de rechtspraak ontwikkelde verbod op

rechtsmisbruik stelt evenwel bepaalde grenzen aan een vrije uitoefening van zijn recht.472 Het verbod

op rechtsmisbruik werd doorheen de jaren aan de hand van uiteenlopende criteria beoordeeld,473 maar

in een arrest van 1971 stelde het Hof van Cassatie een overkoepelend criterium voorop aan de hand

waarvan rechtsmisbruik kan worden vastgesteld.474 Zo is er volgens het Hof sprake van rechtsmisbruik

wanneer de titularis zijn recht uitoefent op een wijze, die rekening houdend met alle feitelijke

omstandigheden, kennelijk de grenzen te buiten gaat van een normale uitoefening van dat recht door een

redelijk persoon.475 Wanneer de feitenrechter rechtsmisbruik vaststelt, bestaat de sanctie uit een

beperking van het betrokken subjectief recht tot de normale uitoefening. Indien dit niet meer mogelijk

is, dient de rechtsmisbruiker de schade te vergoeden die is ontstaan door het misbruik.476

161. Over de grondslag van rechtsmisbruik bestaat geen duidelijkheid. Volgens sommigen ligt de

grondslag van het verbod van rechtsmisbruik in de moraal. Zo zou volgens VELAERS het recht solidair

en altruïstisch moeten worden uitgeoefend.477 Een groot aantal auteurs meent dat rechtsmisbruik kan

worden gefundeerd op de artikelen 1382-1383 BW.478 Nog een groep meent dat het verbod op

rechtsmisbruik een algemeen rechtsbeginsel is.479

470 G. MARTYN, R. DEVLOO en Y. JORENS, Kennismaking met recht en rechtspraktijk, Brugge, Die Keure, 2014, 29; H.

BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht, Brugge, Die Keure, 2014, 95 471 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad,

Antwerpen, Maklu, 1989, 79. 472 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht, Brugge, Die Keure, 2014, 95; T.

VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 173. 473 Zo waren de traditionele criteria: de uitoefening van een recht met het opzet schade te veroorzaken; het uitoefenen van een

recht zonder eigen belang; de keuze, bij gelijk voordeel voor zichzelf, van die wijze van rechtsuitoefening die voor anderen het

meest nadelig is; het uitoefenen van een recht op een wijze dat er een wanverhouding bestaat tussen het voordeel dat de

rechtsuitoefening oplevert voor de titularis van het recht en de schade die zij voor de wederpartij meebrengt; het uitoefenen

van een recht in strijd met zijn finaliteit (zie H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het

schadevergoedingsrecht, Brugge, Die Keure, 2014, 96). 474 Cass. 10 september 1971, Arr.Cass. 1972, 31, concl. G. VAN DER MEERSCH, Pas. 1972, I, 28, noot W.G. 475 Dit criterium is herhaaldelijk bevestigd door het Hof van Cassatie. Zie bijvoorbeeld: Cass. 8 februari 2010, Arr. Cass. 2010,

383, Pas. 2010, afl. 2, 402. 476 Cass. 16 december 1982, Arr. Cass. 1982-83, 518, Pas. 1983, I, 472. 477 J. VELAERS, “Rechtsmisbruik: begrip, grondslag en legitimiteit” in J. ROZIE, S. RUTTEN en A. VAN OEVELEN (eds.),

Rechtsmisbruik, Antwerpen, Intersentia, 2015, 6. 478 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1924; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 180. 479 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad,

Antwerpen, Maklu, 1989, 81.

Page 94: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

86

162. GEELHAND en VERBEECK stellen dat het nemen van een risico vaak niets anders is dan het

louter uitoefenen van zijn recht. Zij halen het voorbeeld aan van een voetganger die een drukke straat

oversteekt, gebruikmakend van het zebrapad. Het slachtoffer begaat hierbij geen fout en oefent

eenvoudigweg zijn recht uit. Geen enkel recht is echter absoluut. De handeling van een onbesuisde

voetganger zou volgens hen als rechtsmisbruik kunnen worden bestempeld.480 In deze opvatting zou het

slachtoffer door zijn risicoaanvaarding een in zijn hoofde bestaand recht misbruiken. Deze stelling kan

mijns inziens niet worden bijgetreden. Het is mij vooreerst onduidelijk welk subjectief recht de

voetganger in het aangehaalde voorbeeld precies op onredelijke wijze uitoefent. Ook in andere gevallen

van risicoaanvaarding is er vaak geen sprake van een specifiek subjectief recht dat wordt uitgeoefend (a

fortiori misbruikt) en als dit recht er al is, is het vaak niet aangewezen die specifieke uitoefening als een

misbruik te bestempelen. Oefent de getuige van Jehova die bloed weigert ̶ en daardoor bepaalde risico’s

aanvaardt ̶ zijn recht op zelfbeschikking en/of fysieke integriteit op een onredelijke wijze uit?481 Of is

dit gewoon een uitoefening van zijn recht zonder meer? Het is naar mijn oordeel een te verregaande

beknotting van zijn recht om deze uitoefening als een misbruik te kwalificeren.

163. Een andere invalshoek om rechtsmisbruik toch als grondslag voor risicoaanvaarding te

beschouwen, is door te stellen dat het slachtoffer dat aan risicoaanvaarding doet, zijn recht op

schadevergoeding misbruikt. Zo overschrijdt het slachtoffer dat zijn autowrak na een ongeval niet

verkoopt kennelijk de grenzen van een normale uitoefening van zijn recht op schadevergoeding door

een redelijk persoon. In de gevallen waar de risicoaanvaarding door het slachtoffer bestaat op een

inbreuk op zijn schadebeperkingsplicht kan prima facie inderdaad worden overwogen of misbruik van

het recht op schadevergoeding een grondslag zou kunnen bieden voor de risicoaanvaarding. Het is dan

nog niet duidelijk of de gevolgen die aan risicoaanvaarding worden gekoppeld ook kunnen worden

verklaard aan de hand van rechtsmisbruik. Het grote probleem is dat in veel van de andere onderzochte

gevallen van risicoaanvaarding chronologisch eerst de risicoaanvaarding plaatsvindt en pas later het

recht op een schadevergoeding ontstaat, waardoor het slachtoffer zelfs geen misbruik kon maken van

zijn recht op schadevergoeding. Er kan worden gedacht aan de risicoaanvaarder die bij een dronken

bestuurder instapt of die deelneemt aan een voetbalwedstrijd. Zij aanvaarden de risico’s respectievelijk

op het moment van het instappen en het moment van deelname aan de sportactiviteit. Het is echter pas

bij een later verkeers- en sportongeval dat het recht op schadevergoeding ontstaat, waardoor op het

moment van de risicoaanvaarding geen sprake kan zijn van rechtsmisbruik. Aan deze bedenkingen kan

worden toegevoegd dat rechtsmisbruik hoe dan ook geen solide fundament vormt, nu de juridische

grondslag van rechtsmisbruik zelf nog sterk wordt bediscussieerd. Bijgevolg kan rechtsmisbruik mijns

inziens dan ook worden afgewezen als nuttige grondslag voor risicoaanvaarding.

480 N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1923. 481 Zie supra nr. 51.

Page 95: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

87

II. RISICOAANVAARDING ALS ZELFSTANDIGE RECHTSFIGUUR: CORRECTIE OP

DE THEORIE VAN DE EQUIVALENTIELEER

164. Er is slechts één Belgische auteur die het heeft aangedurfd tegen de algemene visie in te gaan

en risicoaanvaarding niet te kwalificeren als een toepassing van het leerstuk van de fout van het

slachtoffer, maar als een zelfstandig juridisch concept. ANDRE omschrijft risicoaanvaarding als een

daad van het slachtoffer, die al dan niet foutief is.482 Hij is van oordeel dat het causaal verband tussen

een fout van de schadeverwekker en de berokkende schade kan worden verbroken op grond van

overmacht, een fout van een derde, een fout van het slachtoffer of een daad van het slachtoffer. Het

typevoorbeeld van de juridisch relevante daad van het slachtoffer is volgens hem risicoaanvaarding.

Deze opvatting kan worden verduidelijkt aan de hand van eerder aangehaald voorbeeld. Het slachtoffer

van een auto-ongeval dat een teenamputatie weigert, aanvaardt het risico op ernstigere schade. Zijn

beslissing de teenamputatie te weigeren, verbreekt als het ware het causaal verband tussen de initiële

fout van de derde en de meerschade (bijvoorbeeld de schade die voortvloeit uit een voetamputatie).

Derhalve wordt de meerschade bij het slachtoffer zelf gelegd. Deze visie verklaart bijgevolg, in

tegenstelling tot het leerstuk van de fout van het slachtoffer, wel de gevolgen die worden gekoppeld aan

risicoaanvaarding van het slachtoffer.

165. De visie van ANDRE heeft echter nooit veel navolging gekend in de rechtsleer.483 Door

risicoaanvaarding te kwalificeren als een loutere daad van het slachtoffer die een impact heeft op de

aansprakelijkheid van de schadeveroorzaker, voegt hij immers volgens VANSWEEVELT en WEYTS

een vierde voorwaarde toe aan artikel 1382 BW.484 Van zodra het slachtoffer een gedraging heeft

gesteld, kan er geen aansprakelijkheid meer worden vastgesteld in hoofde van de schadeveroorzaker.

Aansprakelijkheid op grond van artikel 1382 BW zou aldus fout, schade, causaal verband en de

volledige passiviteit van het slachtoffer veronderstellen. Er zijn volgens hen echter gevallen te bedenken

waarbij het slachtoffer zelf niet passief is en er toch tot aansprakelijkheid wordt beslist in hoofde van de

schadeveroorzaker. Deze kritiek kan mijns inziens niet volledig worden bijgetreden. Het is immers niet

elke actieve gedraging van het slachtoffer die zal leiden tot een doorbreking van het causaal verband,

maar enkel specifieke gevallen van risicoaanvaarding die aan de hand van de concrete

geschillenbeslechting in de rechtspraak moeten worden afgebakend, waardoor geen bijkomende

voorwaarde aan 1382 BW wordt toegevoegd.

482 R. ANDRE, Les responsabilités, Brussel, Bureau d’études R. André, 1981, 419. 483 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

172-173; N. GEELHAND en P. VERBEECK, “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-contractuele

aansprakelijkheid?”, RW 1981-82, (1921) 1930; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 167-168. 484 B. WEYTS, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003,

172-173; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia,

2009, 167-168.

Page 96: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

88

166. Er valt naar mijn oordeel dus op het eerste zich wel iets te zeggen voor de theorie van ANDRE.

De in de theorie gehuldigde equivalentieleer is immers heel streng voor de schadeveroorzaker. Ook

wanneer het slachtoffer zich onredelijk gedroeg, blijft – volgens het law in the books – het causaal

verband tussen de aansprakelijkheidsbasis op basis waarvan de derde wordt aangesproken en de schade

van het slachtoffer rechtop en kan er hoogstens een gedeelde aansprakelijkheid worden uitgesproken.485

Ook blijken de concrete uitspraken in de rechtspraak niet te stroken met de voornoemde theorie. Uit de

rechtspraakanalyse in Deel 3 blijkt dat in bepaalde gevallen de rechters consistent geen enkele

schadevergoeding toekennen aan het slachtoffer dat de risico’s op die schade had aanvaard. Net omdat

deze rechtspraak niet strookt met de theorie, biedt risicoaanvaarding in deze gevallen een toegevoegde

waarde. Risicoaanvaarding door het slachtoffer is immers mogelijks een – in het recht aanwezige, maar

nog niet door de rechtsleer geëxpliciteerde – regel die geldt bij het bepalen of er een causaal verband is

tussen het feit dat aan de grondslag ligt van de aansprakelijkheid van de derde en de schade.

Risicoaanvaarding zou in die zin geen doorbreking van een bestaand causaal verband betekenen, maar

belet als juridisch relevant criterium dat er een causaal verband is. Dit zou betekenen dat de

equivalentieleer de causaliteit in het Belgisch recht niet op correcte wijze weergeeft. 486

485 Zie supra nr. 64. 486 Zie voor een toetsing van de rechtspraak aan de theoretische equivalentieleer: M. KRUITHOF, “Oorzaak of aanleiding?

Geen causaal verband zonder causale bijdrage” in T. VANSWEEVELT en B. WEYTS (eds.), Actuele ontwikkelingen in het

aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht. Iste Interuniversitair Congres over Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht

(ICAV I), Antwerpen, Intersentia, 2015, (139) 139-208.

Page 97: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

89

DEEL 5. BESLUIT

167. Risicoaanvaarding heeft tot gevolg dat de risicoaanvaarder die zich bewust en vrijwillig in een

gevaarlijke situatie begeeft in mindere mate of geen aanspraak kan maken op een schadeloosstelling

vanwege een derde persoon die een rol heeft gespeeld in het ontstaan van de schade. Het juridisch begrip

risicoaanvaarding is onder de vorm van voluntary assumption of risk ontstaan in het Anglo-Amerikaans

recht. Dit naar de idee van Aristoteles dat iemand die vrijwillig schade lijdt, eigenlijk geen schade lijdt.

Het concept bezat volgens de continentale rechtsstelsels ook een zekere charme en werd in de Belgische

rechtspraak aanvankelijk met veel enthousiasme onthaald.

168. De rechtsleer begon zich echter al snel na de introductie van het concept door de rechtspraak

vragen te stellen bij het juridisch karakter en de relevantie van het vreemde concept. De evolutie van

andere rechtsfiguren zoals het leerstuk van de fout van het slachtoffer betekende een bijkomende

katalysator voor de kritiek op risicoaanvaarding. Reeds in 1980 stelde WILMS dat risicoaanvaarding

geen eigen juridische relevantie kent omdat het een loutere toepassing van het leerstuk van de fout van

het slachtoffer uitmaakt. Dit impliceert dat de risicoaanvaarding van het slachtoffer steeds foutief is in

de zin van de artikelen 1382-1383 BW en dat daarenboven ook de andere door de artikelen 1382-1383

BW vereiste elementen (schade en causaal verband tussen fout en schade) moeten worden bewezen.

Tevens betekent een fout van het slachtoffer bij toepassing van het gelijknamige leerstuk hoogstens een

gedeelde aansprakelijkheid tussen het slachtoffer en derde-schadeveroorzaker. Net omdat

risicoaanvaarding volledig zou samenvallen met dit leerstuk, verdient het volgens de

meerderheidsstrekking de voorkeur om het begrip risicoaanvaarding niet langer te hanteren in de

geschillenbeslechting. Ook het Hof van Cassatie oordeelt uitdrukkelijk dat risicoaanvaarding door het

slachtoffer slechts relevant is in de mate dat het slachtoffer een fout begaat in de zin van artikelen 1382-

1383 BW.

169. Het hoofdargument voor dit standpunt is dat het nemen van risico’s in ons maatschappelijk

verkeer onontbeerlijk is. Juridische gevolgen koppelen aan het instemmen met dergelijke normale

risico’s zou volgens de meerderheid van de auteurs bijgevolg te verregaand en wereldvreemd zijn. De

waarachtigheid van deze stelling kan uiteraard niet worden ontkend. De vraag rijst echter of dit

noodzakelijk impliceert dat het onderscheidingscriterium om al dan niet juridische gevolgen te koppelen

aan het gedrag van het slachtoffer daarom noodzakelijk een fout in de zin van de artikelen 1382-1383

BW is.

170. Ondanks deze sterk uitgesproken weerstand, blijkt dat de lagere rechtspraak risicoaanvaarding

nog steeds systematisch expliciteert. Deze vaststelling heeft de vraag doen rijzen of het concept toch

geen eigen betekenis heeft naast het leerstuk van de fout van het slachtoffer. In deze thesis is bijgevolg

Page 98: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

90

de theorie van risicoaanvaarding gefalsifieerd aan de hand van de concrete uitspraken van rechters.

Hierbij zijn vier categorieën van toepassingsgevallen van risicoaanvaarding onderzocht, met name

risicoaanvaarding in het kader van sportongevallen, bij ongevallen met dieren, bij verkeersongevallen

en risicoaanvaarding als een inbreuk van de schadebeperkingsplicht van het slachtoffer.

171. Vooral in het kader van sportongevallen wordt het begrip risicoaanvaarding heel frequent

vermeld in de rechtspraak. Het slachtoffer aanvaardt in deze gevallen de inherente risico’s van de sport

door zijn loutere deelname. De invulling van dit begrip van risicoaanvaarding kan geenszins worden

verklaard door het leerstuk van de fout van het slachtoffer. Ten eerste begaat het slachtoffer zelden een

fout door zijn loutere deelname. Ten tweede wordt consequent een volledig verval van aansprakelijkheid

uitgesproken, daar waar het leerstuk van de fout van het slachtoffer hoogstens tot een gedeelde

aansprakelijkheid leidt. Diverse auteurs zijn dan ook op zoek gegaan naar een alternatieve verklaring

voor deze specifieke categorie van risicoaanvaarding. De meerderheid van de rechtsleer meent vandaag

dat risicoaanvaarding een puur feitelijk begrip uitmaakt dat helpt bij de concretisering van de algemene

zorgvuldigheidsnorm. Ook in deze opvatting zou risicoaanvaarding geen eigen relevantie hebben,

waardoor de rechtsleer ervoor opteert om risicoaanvaarding ook in het kader van sportongevallen niet

langer te hanteren in de rechtspraak.

De aanvaarding van de inherente risico’s van de sport als hulpmiddel bij de beoordeling van het

al dan niet rechtmatig karakter van de schadeverwekkende handeling kan echter mijns inziens niet

worden bijgetreden, omdat het slachtoffer deze risico’s helemaal niet heeft aanvaard. Integendeel, door

zijn deelname aanvaardt hij de expliciete spelregels, waardoor bij een zogenaamde spelfout niet kan

worden gesteld dat hij de schade die daaruit voortvloeit op zich had genomen. De keuze van de rechtsleer

om risicoaanvaarding helemaal niet meer te gebruiken, is dan weer te verregaand. Risicoaanvaarding

zou immers in bepaalde gevallen de verklaring kunnen bieden voor het wegvallen van aansprakelijkheid

in hoofde van de schadeverwekker. Risicoaanvaarding zou in die zin geen rol spelen bij het bepalen van

onzorgvuldigheid, maar zou betekenen dat het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht aan de kant

wordt geschoven door de deelname aan een sportactiviteit. De gedraging blijft bijgevolg onrechtmatig,

maar er worden geen rechtsgevolgen aan gekoppeld in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht.

172. De tweede grote onderzochte categorie is die van ongevallen met dieren. Het Hof van Cassatie

heeft een bevrijdingsgrond ingevoerd ten voordele van de eigenaar of de bewaarder van een dier

wanneer een niet abnormale noch onvoorzienbare schadeverwekkende reactie van het dier werd

uitgelokt door een fout van het slachtoffer of een derde. Hoewel de rechtsleer geen onderscheid maakt

tussen de verschillende uitspraken, kunnen twee specifieke categorieën worden ontwaard die toepassing

maken van de bevrijdingsrond en die wat betreft de achterliggende feiten fundamenteel van elkaar

verschillen. In de eerste categorie verhoogt het slachtoffer (of de derde) het risico op de schade door het

Page 99: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

91

schadeverwekkend gedrag van het dier uit te lokken, waardoor het risico waarvoor het artikel 1385 BW

dekking biedt, zich niet voordoet. De tweede categorie bestaat uit schadegevallen waarin het concrete

risico wel wordt gecreëerd door het dier, waardoor de aansprakelijkheid van artikel 1385 BW wel komt

vast te staan. Het slachtoffer stelt zich evenwel wetens en willens bloot aan het door het dier gecreëerde

risico en doet met andere woorden aan risicoaanvaarding. De rechters oordelen in deze tweede categorie

consistent dat de eigenaar of bewaarder volledig is bevrijd van enige aansprakelijkheid. Deze uitspraken

stroken niet met de door de rechtsleer gehuldigde equivalentieleer, krachtens dewelke elke

noodzakelijke voorwaarde tevens een juridische oorzaak is, noch met het leerstuk van de fout van het

slachtoffer dat een gedeelde aansprakelijkheid vooropstelt. De fout van het slachtoffer kan immers in

geen geval een volledig verval van de aansprakelijkheid van de eigenaar of bewaarder verantwoorden.

Door deze uitspraken wordt de huidige opvatting in de rechtsleer over het karakter van risicoaanvaarding

bijgevolg op twee vlakken weerlegd. In de eerste plaats vormt de risicoaanvaarding van risico’s die zijn

verbonden aan het gedrag van dieren geen loutere toepassing van het leerstuk van de fout van het

slachtoffer. Ten tweede kan risicoaanvaarding door het slachtoffer op consistente wijze de voornoemde

categorie van uitspraken verklaren, waardoor het concept wel degelijk een eigen juridische relevantie

heeft.

173. De derde onderzochte categorie is die van verkeersongevallen waarbij het slachtoffer specifieke

risico’s op schade aanvaardt door mee te rijden met een dronken bestuurder, dan wel door zijn gordel

niet te dragen. In alle onderzochte gevallen is de risicoaanvaarding van het slachtoffer foutief, hetzij

doordat een algemeen zorgvuldig persoon dezelfde handeling niet zou hebben gesteld, hetzij doordat

het slachtoffer een inbreuk begaat op een wettelijk gebod of verbod. Daarenboven verdelen de rechters

in elke onderzochte uitspraak de schade tussen de derde-aansprakelijke en het risicoaanvaardend

slachtoffer. Bijgevolg lijkt deze vaak voorkomende categorie van risicoaanvaarding prima facie volledig

in overeenstemming met het leerstuk van de fout van het slachtoffer. Dit blijkt evenwel niet correct te

zijn. Hoewel er inderdaad een fout voorhanden is, gebeurt de aansprakelijkheidsverdeling niet op een

wijze die strookt met de volgens de Belgische rechtsleer geldende equivalentieleer. De meerschade die

ontstaat door de risicoaanvaarding van het slachtoffer wordt immers volledig bij het slachtoffer gelegd,

terwijl een consistente toepassing van de fout van het slachtoffer hoogstens zou mogen leiden tot een

gedeelde aansprakelijkheid.

174. De laatste categorie bestaat uit gevallen waarin het slachtoffer nalaat om bepaalde

schadebeperkende maatregelen te treffen ten aanzien van de door een derde-aansprakelijke veroorzaakte

schade. Zo schiet het slachtoffer dat niet tijdig overgaat tot het verkopen van een autowrak, het

slachtoffer dat nalaat om tijdig een vordering in te stellen en het slachtoffer dat een ongevaarlijke

medische behandeling weigert, tekort aan zijn zogenaamde schadebeperkingsplicht. De rechter beslist

in deze gevallen dat het slachtoffer de meerschade die door zijn toedoen is ontstaan zelf moet dragen.

Page 100: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

92

In deze gevallen is er ook sprake van risicoaanvaarding in hoofde van het slachtoffer. Hij aanvaardt

immers het risico op de meerschade en moet bijgevolg zelf instaan voor de schade. In de rechtsleer is al

heel wat inkt gevloeid over wat de grondslag is van de schadebeperkingsplicht van het slachtoffer. De

meerderheid van de rechtsleer is het er over eens dat deze gevallen een loutere toepassing zijn van het

leerstuk van de fout van het slachtoffer. Dit zou tot gevolg hebben dat deze gevallen bestempelen als

een toepassing van risicoaanvaarding door het slachtoffer overbodig is. Deze stelling blijkt echter niet

overeen te stemmen met de juridische realiteit omwille van twee redenen. Ten eerste kan het bewuste

gedrag van het slachtoffer niet als foutief worden bestempeld omdat dit in aanvaring zou komen met

(grond)wettelijk gewaarborgde rechten, zoals het recht op zelfbeschikking en in bepaalde gevallen het

recht op godsdienstvrijheid. Ten tweede blijken de Belgische feitenrechters de derde-aansprakelijke

volledig te ontlasten van aansprakelijkheid voor de meerschade, terwijl een toepassing van de

theoretisch geldende equivalentieleer hoogstens zou mogen leiden tot een gedeelde aansprakelijkheid.

De fout van het slachtoffer biedt dus geen afdoende grondslag voor de uitspraken die toepassing maken

van een schadebeperkingsplicht in hoofde van het slachtoffer om hem een schadevergoeding voor de

meerschade te ontzeggen.

175. Uit het voorgaande blijkt dat het leerstuk van de fout van het slachtoffer de onderzochte

uitspraken die gebruik maken van risicoaanvaarding niet kan verklaren. In bepaalde gevallen begaat het

slachtoffer immers geen fout. Daarenboven stroken de gevolgen die de rechtspraak koppelt aan het

gedrag van het slachtoffer stroken niet met het principe van een gedeelde aansprakelijkheid tussen het

slachtoffer en de derde-aansprakelijke. Deze vaststelling heeft tot gevolg dat risicoaanvaarding wel

degelijk relevant is in die zin dat het bepaalde categorieën van consistente rechtspraak kan verklaren,

die niet kunnen worden uitgelegd aan de hand van de huidige klassieke – door de rechtsleer

geëxpliciteerde – regels van het aansprakelijkheidsrecht.

176. Zonder te beweren alle wijsheid in pacht te hebben, blijkt de in de rechtsleer verkondigde

stelling niet te stroken met de concrete geschillenbeslechting. Het verhaal van Huckleberry Finn en zijn

vriend in het achterhoofd houdend,487 vormt het leerstuk van de fout van het slachtoffer mogelijks het

keukenmes en risicoaanvaarding als relevant juridisch begrip daarentegen het houweel. In juridische

bewoordingen, blijkt het law in the books niet in overeenstemming te zijn met het law in action. De rol

van risicoaanvaarding is in ieder geval nog niet uitgespeeld.

177. Zoals het een wetenschappelijk onderzoek betaamt, is het aangewezen om nog enkele

voorstellen te doen voor verder onderzoek. Er blijven immers nog veel vraagtekens bestaan. Zo rijst

onder meer de vraag naar de precieze afbakening van een juridisch relevant begrip van

487 Zie supra nr. 5.

Page 101: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

93

risicoaanvaarding. Welke risico’s kunnen worden aanvaard met burgerrechtelijke implicaties tot gevolg

en welke niet? Daarenboven kan ook de vraag worden gesteld naar de juridische grondslag van een

relevant begrip van risicoaanvaarding. Gegeven de beoogde omvang van dit werkstuk, werden slechts

summier enkele grondslagen aangereikt waarop risicoaanvaarding eventueel zou kunnen worden

gebaseerd. Vooral risicoaanvaarding als afstand van recht en risicoaanvaarding als correctie op de in de

rechtsleer gehuldigde equivalentieleer, lijken prima facie potentieel relevante opties.

Page 102: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

94

BIBLIOGRAFIE

BELGISCH RECHT

RECHTSPRAAK

Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209.

Cass. 12 november 1951, Arr. Cass. 1952, 118.

Cass. 25 april 1963, RW 1963-64, 959.

Cass. 11 februari 1964, Pas. 1964, I, 624.

Cass. 20 november 1967, Arr. Verbr. 1968, 402, Pas. 1968, I, 375.

Cass. 8 december 1967, Pas. 1968, I, 477.

Cass. 13 januari 1969, Arr. Cass. 1969, 461.

Cass. 16 juni 1969, Arr. Cass. 1969, 1026.

Cass. 10 september 1971, Arr.Cass. 1972, 31, concl. VAN DER MEERSCH, G., Pas. 1972, I, 28, noot

W.G.

Cass. 24 december 1974, Arr. Cass. 1975, 488.

Cass. 3 juni 1975, Arr. Cass. 1975, 1050, Pas. 1975, I, 949.

Cass. 14 oktober 1975, Arr. Cass. 1976, I, 198, Pas. 1976, I, 187.

Cass. 17 oktober, Arr. Cass. 1976, 224, Pas. 1976, I, 224.

Cass. 9 maart 1976, Arr. Cass. 1976, 782.

Cass. 19 oktober 1976, Arr. Cass. 1977, 212.

Cass. 21 februari 1984, Arr. Cass. 1983-84, Pas. 1984, I, 716.

Cass. 20 juni 1984, Arr. Cass. 1983-84, 1375.

Cass. 9 mei 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1216, Pas. 1986, I, 1091.

Cass. 16 september 1986, Arr. Cass. 1986-87, 56, Pas. 1987, I, 53.

Cass. 28 september 1989, Arr. Cass. 130, Pas. 1990, I, 117.

Cass. 14 mei 1992, Arr. Cass. 1992, 855, Pas.1992, I, 798.

Cass. 29 juni 1995, Arr. Cass. 1995, 690, Pas. 1995, I, 710.

Cass. 3 december 1997, Arr. Cass. 1997, 1280, Pas. 1997, I, 1340.

Page 103: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

95

Cass. 25 januari 2002, Arr. Cass. 2002, afl. 1, 253, Pas. 2002, afl. 1, 240.

Cass. 5 juni 2003, Arr. Cass. 2003, afl. 6-8, 1337, Pas. 2003, afl. 5-6, 1125.

Cass. 5 september 2003, Arr. Cass. 2003, afl.9, 1599, Pas. 2003, afl. 9-10, 1360.

Cass. 1 februari 2008, Arr. Cass. 2008, afl. 2, 299, Pas. afl. 2, 315.

Cass. 20 februari 2009, Arr. Cass. 2009, II, 606, concl. G. DUBRULLE, Pas. 2009, afl. 2, 553.

Cass. 24 december 2009, Arr.Cass. 2009, afl. 12, 3231, Pas. 2009, afl. 12, 3246.

Cass. 16 mei 2011, Arr.Cass. 2011, afl. 5, 1232, Pas. 2011, afl. 5, 1341.

Cass. 17 februari 2012, Arr. Cass. 2012, afl. 2, 409, Pas. 2012, II, 374.

Cass. 27 april 2012, Arr.Cass. 2012, afl. 4, 1132, Pas. 2012, afl. 4, 944.

Cass. 13 juni 2016, RGAR 2017, afl. 2, 15.359.

Brussel 3 mei 1963, JT 1964, 60.

Gent 16 december 1968, RGAR 1970, 8358.

Brussel 18 maart 1969, RW 1969-70, 426.

Gent 18 maart 1969, JT 1969, 552.

Brussel 8 september 1977, RGAR 1978, 9950.

Luik 31 januari 1979, Jur. Liège 1979, 255.

Leuven 9 februari 1979 , RW 1979-80, 1551.

Luik 6 december 1979, RGAR 1981, 10.360.

Gent 22 februari 1983, TGR 1985, 49.

Brussel 23 februari 1983, RGAR 1984, 10.730.

Brussel 30 maart 1983, RGAR 1983, 10.702.

Brussel 10 oktober 1984, RGAR 1985, 10.961.

Brussel 30 juni 1986, RW 1986-87, 1610, noot SONCK, S.

Antwerpen 25 mei 1989, De Verz. 1990, 387.

Luik 9 oktober 1990, T. Verz. 1991, 156, noot LAMBERT, M.

Antwerpen 26 oktober 1990, De Verz. 1991, 177.

Page 104: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

96

Bergen 25 oktober 1991, De Verz. 1992, 728.

Gent 6 februari 1992, RW 1992-93, 570, noot ADAMS, M.

Brussel 9 april 1992, RGAR 1994, 12.313.

Brussel 9 oktober 1992, RGAR 1994, 12.305.

Bergen 7 januari 1993, RGAR 1995, 12.413.

Brussel 28 januari 1993, RGAR 1995, 12.448.

Gent 3 juni 1994, TGR 1994, 172.

Antwerpen 9 december 1994, De Verz. 1995, 291, noot BUSSCHAERT, V.

Antwerpen 13 januari 1995, De Verz. 1995, 449.

Antwerpen 2 februari 1995, AJT 1994-95, noot WYLLEMAN, B.

Gent 21 maart 1995, RGAR 1996, 12.557.

Luik 11 april 1995, RGAR 1997, 12.710.

Bergen 21 december 1995, RGAR 1997, 12.762.

Brussel 17 januari 1997, De Verz.1997, 501.

Turnhout 27 januari 1997, TAVW 1997, 210.

Luik 21 april 1997, RGAR 1999, 13.045.

Brussel 23 oktober 1997, TAVW 1998, 94.

Ieper 12 december 1997, TWVR 1997, 159.

Brussel 28 april 1998, TAVW 1998, 32.

Luik 20 mei 1998, TBBR 1999, 342.

Brussel 1 juni 1998, RW 1989-90, 1401.

Gent 22 januari 1999, RGAR 2000, 13.200.

Antwerpen 17 februari 1999, AJT 1999-00, 625.

Luik 30 maart 1999, De Verz. 1999, 708.

Gent 30 juni 2000, Intercontact (N) 2008, afl. 1, 18.

Brussel 21 november 2000, RGAR 2002, afl. 3, 13.511.

Page 105: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

97

Bergen 5 december 2000, TBBR 2001, 622.

Antwerpen 7 november 2001, TW 2003-04, afl. 27, 1064.

Luik 15 mei 2002, RGAR 2004, afl. 4, 13.844.

Brussel 10 september 2002, Verkeersrecht 2003, afl. 6, 195.

Gent 22 november 2002, NJW 2003, 94-95.

Luik 31 maart 2003, TBBR 2005, afl. 7, 435.

Gent 4 april 2003, Intercontact 2003, afl. 2, 37-38.

Gent 23 mei 2003, De Verz. 2004, 351-353.

Brussel 10 september 2003, Verkeersrecht 2003, afl. 8, 268.

Gent 16 oktober 2003, T. Verz. 2004, afl. 2, 368.

Brussel 18 november 2003, RGAR 2005, afl. 9, 14.039.

Gent 28 november 2003, T. Verz. 2004, afl. 3, 573.

Antwerpen 21 oktober 2003, RW 2005-06, afl. 22, 864.

Gent 13 mei 2004, NJW 2004, 1279-1281.

Gent 10 september 2004, TBBR 2006, afl. 3, 435.

Gent 25 februari 2005, T. Verz. 2006, afl. 2, 259.

Gent 13 oktober 2005, NJW 2006, afl. 139, 270, noot.

Luik 14 november 2005, RGAR 2008, afl.1, 14.338.

Brussel 23 januari 2006, RGAR 2007, afl. 3, 14.231.

Gent 30 maart 2007, RABG 2007, afl. 19, 1281.

Antwerpen 26 februari 2007, RW 2010-11, afl. 14, 574.

Luik 19 juni 2007, JLMB 2008, afl. 3, 100.

Gent 22 juni 2007, T. Verz. 2008, afl. 2, 195.

Luik 22 oktober 2007, T. Verz. 2010, afl. 3, 334.

Antwerpen 19 maart 2008, T. Verz. 2010, afl. 3, 337.

Luik 22 mei 2008, Intercontact 2008, afl. 4, 100.

Page 106: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

98

Brussel 1 oktober 2008, RGAR 2009, afl. 5, 14.515.

Gent 21 november 2008, T. Verz. 2009, afl. 3, 309.

Gent 6 januari 2010, NJW 2012, afl. 271, 728, noot LEBON, C.

Brussel 12 januari 2010, RGAR 2010, afl. 9, 14.681.

Brussel 17 september 2012, RGAR 2013, afl. 4, 14.965.

Bergen 25 juni 2013, JLMB 2014, afl. 23, 1094.

Gent 23 januari 2014, TBBR 2016, afl. 1, 57, noot LARIELLE, S.

Luik 7 september 2015, For. Ass. 2016, afl. 160, 22, noot FOSSEPREZ, B.

Antwerpen 17 februari 2016, RABG 2017, afl. 2, 141, noot ADRIAENSSENS, J. en SOMERS, M.

Arbr. Doornik 17 september 2004, JLMB 2005, afl. 34, 1510.

Corr. Gent 10 februari 1984, De Verz. 1986, 441.

Corr. Antwerpen 30 januari 1986, RGAR 1987, 11.183.

Corr. Dinant 11 februari 1986, T.Verz. 1987, 504, noot J.R.

Corr. Antwerpen, 21 november 1986, T.Verz. 1988, 182.

Corr. Brussel 19 april 1987, T. Verz. 1987, 510, noot LAMBERT, M.

Corr. Doornik 13 mei 1987, RGAR 1989, 11.446.

Corr. Luik 18 september 1990, De Verz. 1992, 322, noot LAMBERT, M.

Corr. Nijvel 13 maart 1995, De Verz. 1995, 449.

Corr. Brussel 23 oktober 1996, T.Verz. 1997, 326.

Corr. Brugge 24 juni 2005, RGAR 2006, afl. 7, 14.145.

Corr. Tongeren 5 mei 2008, AM 2008, afl. 3, 231, noot.

Corr. Gent 9 oktober 2009, TGR-TWVR 2010, afl. 2, 112.

Rb. Antwerpen 22 februari 1973, RGAR 1974, 9192.

Rb. Leuven 9 februari 1979, RW 1979-80, 1551.

Rb. Veurne 27 maart 1980, RW 1980-81, 1952.

Rb. Luik 8 februari 1982, De Verz. 1984, 455.

Page 107: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

99

Rb. Bergen 16 februari 1982, RGAR 1983, 10.684.

Rb. Verviers 29 november 1982 , De Verz. 1984, 129, noot J.R.

Rb. Turnhout 27 januari 1983, Turnh. Rechtsl. 1983, 90.

Rb. Luik 10 mei 1984, Vl. T. Gez. 1989-90, 28.

Rb. Leuven 20 maart 1985, RGAR 1985, 10.990.

Rb. Turnhout 13 november 1985, RW 1986-87, 1280.

Rb. Hoei 5 februari 1986, RGAR 1987, 11.248.

Rb. Verviers 16 februari 1988, JL 1988, 558.

Rb. Hasselt 14 maart 1988, Limb.Rechtsl. 1988, 194.

Rb. Nijvel 1 februari 1994, De Verz. 1994, 456

Rb. Tongeren 6 oktober 1994, TBBR 1995, 253.

Rb. Hasselt 6 oktober 1994, RW 1996-97, 57, noot.

Rb. Namen 30 juni 1995, De Verz. 1995, 638.

Rb. Ieper 12 december 1997, TWVR 1997, 159.

Rb. Ieper 6 oktober 1999, TWVR 2000, 57.

Rb. Turnhout 15 januari 2001, TAVW 2002, afl. 1, 15, noot VAN TRIMPONT, D.

Rb. Turnhout 7 september 2001, TAVW 2003, afl. 2, 150.

Rb. Kortrijk 18 december 2001, RW 2005-2006, 267-270.

Rb. Marche-en-Famenne 11 december 2003, Iuvis 2005, afl. 28, 1446.

Rb. Nijvel 8 februari 2006, VAV 2006, afl. 4, 573.

Rb. Leuven 28 april 2006, RABG 2007, afl. 19, 1298.

Rb. Dendermonde 9 juni 2006, NJW 2007, afl. 160, 326, noot HANNES, P.

Rb. Tongeren 16 oktober 2006, RW 2007-08, afl. 16, 658.

Pol. Turnhout 27 januari 1997, TAWV 1997, 210.

Pol. Brussel 10 september 2002, Verkeersrecht 2003, afl. 6, 195.

Pol. Veurne 9 mei 2011, RW 2011-12, 1395.

Page 108: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

100

Pol. Antwerpen 9 oktober 2014, VAV 2014, afl. 6, 34.

Pol. Brussel 14 januari 2016, VAV 2016, afl. 2, 23.

BOEKEN

ANDRE, R., Les responsabilités, Brussel, Bureau d’études R. André, 1981, 1233 p.

BOCKEN, H., BOONE, I. en KRUITHOF, M., Inleiding tot het schadevergoedingsrecht.

Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure,

2014, xiii + 270 p.

CORNELIS, L., Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, xxxii + 997 p.

CORNELIS, L., Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De

onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, xii + 744 p.

CORNELIS, L., “Ongeschikt voor gevoelige juristen: over de intieme verhouding tussen schade en

causaal verband” in M. DEBAENE en P. SOENS (eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen,

Gent, Larcier, 2005, 157-199.

DALCQ, R.O., Traité de la Responsabilité Civile, II dln. , Brussel, Larcier, 1967.

DE CORTE, R. en DE GROOTE, B., Handboek Civiel Recht, Gent, Larcier, 2011, xviii + 755 p.

DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1962, 1367 p.

DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1964, 1196 p.

DIRIX, E., Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1984, 150 p.

KRUITHOF, M., “Oorzaak of aanleiding? Geen causaal verband zonder causale bijdrage” in T.

VANSWEEVELT en B. WEYTS (eds.), Actuele ontwikkelingen in het aansprakelijkheidsrecht en

verzekeringsrecht. Iste Interuniversitair Congres over Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht (ICAV

I), Antwerpen, Intersentia, 2015, 139-208.

MARTYN, G., DEVLOO, R. en JORENS, Y., Kennismaking met recht en rechtspraktijk, Brugge, Die

Keure, 2014, 540 p.

STIJNS, S., Verbintenissenrecht. Boek I, Brugge, die Keure, 2005, 268 p.

VANSWEEVELT, T. en WEYTS, B., Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht,

Antwerpen, Intersentia, 2009, xxxi + 935 p.

VANSWEEVELT, T. en DEWALLENS, F., Handboek Gezondheidsrecht, II, Antwerpen, Intersentia,

2014, 1632 p.

VAN GERVEN, W., Beginselen van Belgisch privaatrecht, I, Algemeen Deel, Antwerpen, Scriptoria,

1973, vi + 519 p.

VAN GERVEN, W. en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 719 p.

Page 109: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

101

WEYTS, B., De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen,

Intersentia, 2003, xxiii + 565 p.

BIJDRAGEN IN TIJDSCHRIFTEN

ADAMS, M., “Is risico-aanvaarding een zelfstandig juridisch concept? (noot onder Antwerpen 25 juni

1993)”, RW 1993-94, 304-305.

ADAMS, M., “Law is as I’ve told you before. Over de zwaartekrachtwerking van rechterlijke uitspraken

in België”, TPR 1997, 1361-1372.

ADAMS, M. en VAN HOECKE, M., “Enkele rechtstheoretische en civielrechtelijke bedenkingen bij

voetbal en aansprakelijkheid” (noot onder Gent 6 februari 1992), RW 1992-93, 574-579.

BAEYENS, S., “De invloed van spelregels op de beoordeling van de algemene zorgvuldigheidsnorm”,

TBBR 2014, 129-133.

BALLON, G.L., “Over risico-aanvaarding en de aansprakelijkheid van de ouders voor handelingen van

hun minderjarige kinderen” (noot onder Gent 11 april 1995), AJT 1995-96, 95-97.

BOCKEN, H., “Van fout naar risico”, TPR 1984, 329-415.

BOCKEN, H., “Enkele hoofdthema’s van de causaliteitsproblematiek”, TBBR 1988, 268-299.

CARETTE, C., “Exoneratiebedingen in het gemeenrecht”, Jura Falconis, 2004-05, jg. 41, 63-86.

CORNELIS, L., “Le partage de responsabilités en matière aquillienne” (noot onder Cass. 29 januari

1988), RCJB 1993, 320-341.

CORNELIS, L. en CLAEYS, I., “Sport en aansprakelijkheid. Een stand van zaken”, TBBR 2003, afl. 8,

568-596.

DALCQ, R.O., “À propos de la faute de la victime”, RGAR 1987, 11.181.

DALCQ, R.O., “L’obligation de réduire le dommage dans la responsabilité quasi-délictuelle”, RGAR

1987, 11.271.

DE RAEDT, Q., “Het foutbegrip bij sportbeoefenaars: amateurs v. professionelen”, TBBR 2012, 177-

182.

DIRIX, E., “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-80, 2921-2929.

DIRIX, E., “Exoneratiebedingen”, TPR 1988, 1171-1204.

FAGNART, J.L., “Le transport bénévolé et l’acceptation des risques”, RGAR 1973, nr. 8497.

FOSSEPREZ, B., “La responsabilité d'un moniteur de cirque: une acrobatie juridique?”, For. ass. 2016,

afl. 160, 24-28.

Page 110: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

102

GEELHAND, N. en VERBEECK, P., “Risico-aanvaarding een nieuwe uitsluitingsgrond van extra-

contractuele aansprakelijkheid?”, RW 1981-92, 1921-1954.

GULDIX, E., “Algemene systematische beschouwingen over het persoonlijkheidsrecht op de eigen

afbeelding”, RW 1980-81, 1161-1192.

KEIRSE, A.L.M. en WEYTS, B., “Schadebeperkingsplicht in rechtsvergelijkend perspectief”, TBBR

2016, 63- 72.

KRUITHOF, R., “De schadebeperkingsplicht van slachtoffers met letselschade”, Vl.T.Gez. 1990-91, 5-

34.

KRUITHOF, R., “L'obligation de la partie lésée de restreindre le dommage” (noot onder Cass. 22 maart

1985), RCJB 1989, 12-55.

KRUITHOF, R., BOCKEN, H., DE LY, F. en DE TEMMERMAN, B., “Overzicht van rechtspraak

(1981-1992), verbintenissenrecht”, TPR 1994, 171-172.

MARCHETTI, R., “L’appréciation de la faute du footballeur”, For.ass. 2013, 21-27.

MEULEMANS, P., "Risico-aanvaarding verworpen in de verdedigingssport", Sport en Recht 1998, 554-

555.

PHILIPPE, D., “Faute « de » jeu et faute « dans » le jeu”, JLMB 2001, 86-87.

PHILIPPE, D., “L’obligation pour la victime de limiter son propre dommage”, (noot onder Cass 14 mei

1992), JLMB 1994, 49-52.

SIERENS, R., “Abnormaal agressief voetbalspel. Is er risico-aanvaarding door het slachtoffer?”, RABG

2007, afl. 19, 1293-1295.

SIMOENS, D., “Plicht tot schadeloosstelling en plicht tot schadebeperking: twee facetten van eenzelfde

wetsvoorschrift”, TBBR 2004, 425-428.

SONCK, S., “Voetbalsport: fouten, gele kaarten en burgerrechtelijke aansprakelijkheid, of

voetbalwangedrag in het licht van de artikelen 1382 e.v. B.W.”, RW 1986-1987, 1612-1617.

VAN GYSEL, R., “Risico-aanvaarding en de passagier”, TAVW 1997, 63-64.

VANDENBERGHE, H., “De aanvaarding van het risico”, TPR 2010, afl. 4, 2099-2105.

VANDENBERGHE, H., GEELEN, K. en DE COSTER, S., “Overzicht van rechtspraak –

aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (1979-1984)”, TPR 1987, 1255-1615.

VANDENBERGHE, H., VAN QUICKENBORNE, M. en WYNANT, L., “Aansprakelijkheid uit

onrechtmatige daad (1985-1993)”, TPR 1995, 1115-1534.

VANDENBERGHE, H., VAN QUICKENBORNE, M., WYNANT, L. en DEBAENE, M.,

“Foutvereiste. Algemene kenmerken”, TPR 2000, afl. 4, 1673-1688.

Page 111: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

103

VAN MIEGHEM, L., “De veiligheidsgordel en de medeaansprakelijkheid van het slachtoffer: een

rechtspraakonderzoek”, Jura Falconis 1980-81, 213-220.

VAN NESTE, F., “Misbruik van recht”, TPR 1967, 341-376.

VAN OEVELEN, A., “De zogenaamde schadebeperkingsverplichting van de benadeelde in het

buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht”, RW 1993-94, 1395-1397.

VEREECKEN, S., “Aansprakelijkheid voor dieren”, NJW 2006, 434-443.

VIAENE, J., “Riskant gedrag en onrechtmatig gedrag”, TBBR 1987-88, 508-524.

WEYTS, B., “The voluntary assumption of risk as an application of comparative negligence”, ERPL

2004, afl. 1, 128-132.

WILLEMS, F., “Fietsen in groep houdt een aanvaard risico in”, Verzekeringsnieuws 2015, afl. 2, 10-12.

WILMS, W., “Risico-aanvaarding”, RW 1980-81, 1497-1506.

FRANS RECHT

RECHTSPRAAK

Cass. fr. 27 maart 1928, D. 1929, I, 145.

Cass. fr. 20 december 1968, JCP 1969, II, 15.756.

Cass. fr. 20 december 1968, D. 1969, 37.

Cass. fr. 30 oktober 1974, RGAR 1975, 9452-9660.

Cass. fr. 4 november 2010, JCP 2011, 11, noot BAKOUCHE, D.

Grenoble 25 juni 1971, Gaz. Pal. 1971, 2, 256.

Rouen 21 januari 1975, D. 1975, 637.

Corr. Grenoble 13 juni 1973, J.C.P. 1973, II, 17.553.

BOEKEN

BACACHE-GIBEILI, M., Traité de droit civil. Les obligations. La responsabilité civile

extracontractuelle, Parijs, Economica, 2012, 968 p.

HONORAT, J., L’idée d’acceptation des risques dans la responsabilité civile, Parijs, L.G.D.J., 1969,

xx + 253 p.

LE TOURNEAU, P., Droit de la responsabilité et des contrats. Régimes d’indemnisation, Parijs, Dalloz,

2012, xli + 2162 p.

Page 112: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

104

SAVATIER, R. Traité de responsabilité civile, I, Parijs, L.G.D.J., 1951, 590 p.

NEDERLANDS RECHT

BLOEMBERGEN, A.R., Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, Deventer, Kluwer, 1965, xvi +

459 p.

COMMON LAW

RECHTSPRAAK

Narramorev. Cleveland, C.C. & St. L. Ry., 96 Fed. 298, 304 (6th Cir. 1899).

Lamson v. American Axe & Tool Co., 58 N.E. 585 (Mass. 1900).

Seaboard Air Line Ry. v. Horton, 233 U.S. 492, 503 (U.S. 1914).

Petrone v. Margolis, 89 A.2d 476, 477 (N.J. 1952).

Meistrich v. Casino Arena Attractions, Inc., 155 A.2d 93 (N.J. 1959).

Blackburn v. Dorta, 348 So. 2d 287 (Fla. 1977).

Employers Cas. Co. v. Hagendorfer, 393 So. 2d 999 (Ala.1981).

Smith v. Seven Springs Farm, Inc., 716 F.2d 1002 (3d Cir. 1983).

Van Tuyn v. Zurich Am. Ins. Co., 447 So. 2d 318 (Fla. Dist. Ct. App. 1984).

Arbegast v. Board of Education, 65 NY2d 161 (N.Y. 1985).

Turcotte v. Fell, 68 NY2d 432 (N.Y. 1986).

Collier v. Northland Swim Club, 35 Ohio App. 3d 35 (Ohio Ct. App. 1987).

Falkner v. Hinckley Parachute Ctr. Inc., 178 III. App. 3d 597 (Ill. App. Ct. 1989).

Theis v. J&J Racing Promotions, 571 So. 2d 92 (Fla. Dist. Ct. App. 1990).

Benefiel v. Walker, 422 S.E.2d 773 (Va. 1992).

Knight v. Jewett, 834 P.2d 696 (Cal. 1992).

Galardi v. Seahorse Riding Club, 16 Cal. App. 4th 817(Cal. 1993).

Howell v. Clyde, 620 A.2d 1107 (Pa. 1993).

Perez v. McConkey, 872 S.W.2d 897 (Tenn. 1994).

Page 113: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

105

Driver v. National Security Fire & Casualty Co., 658 So. 2d 390 (Ala.1995).

Ruepp v. West Experience, 272 AD2d 673 (N.Y. 2000).

Painter v. Peek'N Peak Recreation, 2 AD3d 1289 (N.Y. 2003).

Beninati v. Black Rock City, LLC, 175 Cal. App. 4th 650 (Cal. Ct. App. 2009).

Ingram v. Life Fitness, 140 AD3d 628, 2016 NY Slip Op 05085 (App. Div. 1st Dept. 2016) (N.Y. App.

2016).

Brosnan v.6 Crannel st., LLC, 2017 NY Slip Op 01840 (N.Y. 2017).

RESTATEMENTS

Restatement of Torts, Second (1977).

Restatements of Torts, Third, Apportionment of Liability (2000).

BOEKEN

BEEVER, A., Rediscovering the Law of Negligence, Portland, Hart Publishing, 2007, xxxi + 530 p.

DOBBS, D., The Law of Torts, St. Paul, West Group, 2000, xxxv + 1606 p.

DOBBS, D., HAYDEN, P. en BUBLICK, E., Torts and compensation. Personal accountability and

social responsibility for injury. Sixth Edition, St. Paul, West, 2009, lxiii + 993 p.

FLEMING, J., The Law of Torts. Fifth Edition, Sydney, The Law Book Company Limited, 1977, lii +

729 p.

GLANNON, J., The Law of Torts. Third edition, New York, Aspen Publishers, 2005, xv + 642 p.

GOLDBERG, J. en ZIPURSKY, B., The Oxford Introductions to U.S. Law. Torts, Oxford, Oxford

University Press, 2010, xv + 418 p.

KEETON, P. en KEETON R., Torts. Cases and materials, St. Paul, West Publishing Company, 1977,

xxxvi + 1200 p.

KIONKA, E., Torts in a nutshell, 5th edition, St. Paul, West, 2010, xxiv + 563 p.

MARSHALL, S., Basic principles of tort law, St. Paul, Westgroup, 1999, 417 p.

MITCHELL, C. en MITCHELL, P., Landmarkcases in the Law of Tort, Oxford, Hart Publishing, 2010,

xxxi + 368 p.

MC GREGOR, H. en MAYNE, J. D., Mc. Gregor on damages, London, Sweet and Maxwell, 1972,

lxxxii + 1049 p.

Page 114: Risicoaanvaarding en buitencontractuele aansprakelijkheid · 2017. 8. 3. · 1 DEEL 1. INLEIDING I. PROBLEEMSTELLING 1. We nemen de wagen naar het werk langs een drukke autosnelweg,

106

SHEARMAN, T. en REDFIELD A., A Treatise on the Law of Negligence, New York, Baker, Voorhis

& Company, 1870, Ix + 748 p.

SHULMAN, H., FLEMING, J., GRAY, O. en GIFFORD, D., Law of Torts. Cases and Materials.

Fourth edition, New York, Foundation Press, 2003, xxviii + 1264 p.

THOMPSON, S., Commentaries on the Law of Negligence in all relations, Indianapolis, The Bowen-

Merill Company, 1901, Vol. 1, 1254 p.

WHARTON, F., A treatise on the Law of Negligence, Philadelphia, Kay & Brothers, 1878, lvi + 886 p.

WHITE, G., American legal history. A very short introduction, Oxford, Oxford University Press, 2013,

168 p.

WHITE, G., Tort law in America. An Intellectual History, Oxford, Oxford University Press, 1985, 283

p.

TIJDSCHRIFTEN

BACIGAL, R.J., “Distinctions Between Assumption of Risk and Contributory Negligence”, Wash. &

Lee L. Rev. 1966, Vol. 23, 91-100.

BOHLEN, F., “Voluntary Assumption of risk”, Harv. L. Rev. 1906-1907, Vol. 20, 14-34.

DRAGO, A.J., “Assumption of Risk: An Age-Old Defense Still Viable in Sports and Recreation Cases”,

Fordham Intell. Prop. Media & Ent. L.J. 2002, Vol. 12, 583-607.

FLEMING, J., “Assumption of risk”, Yale L.J. 1952, Vol. 61, 141-168.

LAUER, L., “Torts - Assumption of risk and the obvious danger rule - Primary or secundary assumption

of risk”, Land and water Law Review 1983, vol. 18, 373-392.

MUTTER, C., “Moving to Comparative Negligence in an Era of Tort Reform: Decisions for Tennessee”,

Tenn. L.Rev. 1989-90, Vol. 57, 199-320.

WARREN, C., “Volenti Non Fit Injuria in Acts of Negligence”, Harv. L. Rev. 1895, Vol. 8, 457-459.

WHITE, G., “The Emergence and Doctrinal Development of Tort Law, 1870–1930”, University of St.

Thomas Law Journal 2014, Vol. 11, 463-528.