RGM TER VERBETERING VAN HET ZELFBEELD Erika de...muziektherapeutische oefeningen, zoals de...
Transcript of RGM TER VERBETERING VAN HET ZELFBEELD Erika de...muziektherapeutische oefeningen, zoals de...
RGM TER VERBETERING VAN HET ZELFBEELD
Verslag Afstudeer
Onderzoek
Erika Takens
Datum: 08-05-2020
NHL Stenden Hogeschool
Leeuwarden
Opleiding Creatieve
Therapie Muziek verkort
Erika Takens 1629812 Verslag AO NHL Stenden
Voorwoord
Voor u ligt het onderzoeksverslag van mijn systemisch N=1 onderzoek, dat ik heb gedaan
naar aanleiding van mijn afstuderen als vaktherapeut aan NHL Stenden Hogeschool te
Leeuwarden. Voordat ik begon aan de opleiding tot muziektherapeut, had ik de opleiding
tot RGM-practitioner gedaan. Dit houdt in dat ik bevoegd was en ben om de Ronnie
Gardiner Methode (RGM) toe te passen. De RGM is een methode waarbij symbolen,
klanken, beweging en muziek worden gecombineerd, waardoor er een verbetering van de
wisselwerking tussen de linker- en rechter hersenhelft plaats vindt. Tijdens mijn stage op
een school voor speciaal onderwijs voor kinderen met een licht verstandelijke beperking
(LVB) en veelal een autismespectrumstoornis (ASS), combineerde ik deze methode met
muziektherapeutische oefeningen, zoals de Bruscia-technieken en andere improvisatie-
technieken en merkte dat met name de kinderen met ASS in combinatie met een negatief
zelfbeeld, zelfverzekerder werden door de sessies muziektherapie. Hierdoor werd ik
nieuwsgierig hoe dit werd bewerkstelligd. Was het de muziektherapie (de improvisaties),
de RGM of was het de combinatie van deze twee dat tot dit effect leidde? Deze
nieuwsgierigheid was een goede aanleiding om hier mijn afstudeeronderzoek naar te doen.
Bovendien zou het meerwaarde kunnen hebben voor de school, mocht het onderzoek
leiden tot een positief resultaat. Omdat de RGM een duidelijk afgebakende methode is,
besloot ik me in mijn onderzoek te richten op de RGM. Er was nog geen onderzoek gedaan
naar de werking van de RGM ten opzichte van het zelfbeeld bij deze doelgroep. Met behulp
van de intern begeleider en de leerkrachten is er gezocht naar een leerling die in het profiel
paste en die nog niet eerder muziektherapie had gehad en waarvan de ouders bereid waren
om mee te werken aan het onderzoek. Deze is gevonden in de persoon van “Cliënt X”, een
18-jarige jongen met LVB, ASS en een negatief zelfbeeld. Uit het onderzoek is naar voren
gekomen dat bij X een lichte verbetering van het zelfbeeld heeft plaats gevonden. Dit
stimuleert wel om verder te gaan kijken wat de RGM voor deze doelgroep kan betekenen,
vooral omdat ik besef dat aan dit onderzoek nog geen conclusies mogen worden
verbonden. Misschien zal ik hier in de toekomst meer mee gaan doen.
Erika Takens
Erika Takens 1629812 Verslag AO NHL Stenden
Samenvatting
Aanleiding van dit systemisch N=1 onderzoek is een afstudeeropdracht voor de opleiding
Vaktherapie, Muziektherapie Verkort aan de NHL Stenden Hogeschool te Leeuwarden. Het
doel van het onderzoek is te evalueren of de toepassing van de Ronnie Gardiner Methode
(RGM) helpt om het zelfbeeld van jongeren met een licht verstandelijke beperking,
autismespectrum-stoornis en een negatief zelfbeeld te verbeteren. Onderzocht is een 18-
jarige leerling van een school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs in Groningen. De
muziektherapie bestond uit tweewekelijks een sessie RGM van een half uur gedurende 5
weken. Om data te verzamelen is er voor aanvang van de interventie een nulmeting
gedaan, waarbij de cliënt en een leerkracht van de cliënt, door middel van een vragenlijst
(CBSK) de hoogte van het zelfbeeld konden aangeven. Ook zijn er zijn voor de interventie
en aan het eind van de interventie interviews afgenomen met de moeder van de cliënt en
een leerkracht van de cliënt, om te bepalen hoe door deze respondenten het zelfbeeld van
de cliënt werd beoordeeld en er is een observatielijst ingevuld door de behandelend
muziektherapeut, waarop verschillende items betreffende het zelfbeeld werden
bijgehouden. Om de verworven data te analyseren zijn na afloop van de interventieperiode
de scores van de vragenlijsten verwerkt met behulp van de N=1 Tool. Er is berekend of en
in welke mate de RGM heeft gezorgd voor een verbetering van het zelfbeeld bij de cliënt.
Hieruit blijkt dat er een lichte verbetering van het zelfbeeld heeft plaatsgevonden. De
verworven data van de interviews is gecodeerd en verwerkt, waarbij zichtbaar is gemaakt
of er een verbetering van het zelfbeeld heeft plaatsgevonden. Uit deze data blijkt een zeer
lichte verbetering van het zelfbeeld. De verworven data van de observaties door de
muziektherapeut is geanalyseerd en verwerkt in grafieken. Uit deze data blijkt een
verbetering van het zelfbeeld. De algehele conclusie is dat de Ronnie Gardiner Methode
leidt tot een lichte verbetering van het zelfbeeld bij een jongere met een licht verstandelijke
beperking, autismespectrumstoornis en een negatief zelfbeeld.
Steekwoorden: Licht verstandelijke beperking (LVB), autismespectrumstoornis (ASS),
jongere, zelfbeeld, Ronnie Gardiner Methode (RGM), muziektherapie
Erika Takens 1629812 Verslag AO NHL Stenden
Summary
The reason for this systemic N=1 study is a graduation assignment for the course
Vocational Therapy, Music Therapy shortened at the NHL Stenden University of Applied
Sciences in Leeuwarden. The aim of the study is to know whether the application of the
Ronnie Gardiner Method (RGM) helps to increase the self-image of young people with mild
intellectual disabilities, autism spectrum disorder and low self-esteem. An 18-year-old
student of a school for secondary special education in Groningen was investigated. Within
music therapy, the client had a biweekly half-hour session of RGM for 5 weeks. In order to
collect data, a baseline measurement was done before the intervention started, in which
the client and a teacher of the client were able to indicate the level of self-image by means
of a questionnaire (CBSK). Before the intervention started and at the end of the
intervention interviews were conducted with the mother of the client and a teacher of the
client, to determine how these respondents assessed the height of the client's self-image,
and an observation list was developed and completed by the music therapist in charge, on
which various items concerning the self-image were recorded. In order to analyse the
acquired data, the scores of the questionnaires were processed using the N=1 Tool at the
end of the intervention period. It was calculated whether and to what extent the RGM
improved the client's self-image. This shows that there has been a slight improvement in
self-image. The acquired data from the interviews has been coded and processed, making
it visible whether there has been an improvement in self-image. This data shows a very
slight improvement of the self-image. The acquired data from the observations by the
music therapist has been analysed and processed into graphs. This data shows an
improvement of the self-image. The overall conclusion is that the Ronnie Gardiner Method
leads to a slight improvement in self-image of a young person with a mild intellectual
disability, autism spectrum disorder and a negative self-image.
Keywords: Mild intellectual disability (MID), autism spectrum disorder (ASD), low self-
esteem, Ronnie Gardiner Method (RGM), music therapy
Erika Takens 1629812 Verslag AO NHL Stenden
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding ...................................................................................... 1
1.1 Aanleiding, opdrachtgever en context ........................................................... 1
1.2 Het praktijkprobleem .................................................................................. 2
1.3 Algemene probleemstelling LVB en ASS ........................................................ 2
1.4 Definiëring probleem van Cliënt X ................................................................ 3
1.5 Standaard begeleiding Cliënt X .................................................................... 3
1.6 Waarom muziektherapie en de Ronnie Gardiner Methode ................................ 4
1.7 Belang en doel van het onderzoek ................................................................ 5
Centrale vraag en deelvragen ............................................................................. 6
Hoofdstuk 2 Methode ........................................................................................ 7
2.1 Systemische N=1 methode ......................................................................... 7
2.2 Cliënt X en het netwerk .............................................................................. 7
2.3 Interventie ................................................................................................ 7
2.4 Operationalisatie, data-gegevens en –analyse, overwegingen .......................... 8
2.5 Ethische overwegingen ..............................................................................11
Hoofdstuk 3 Resultaten ..................................................................................12
3.1 Resultaten deelvraag 1 ..............................................................................12
3.2 Resultaten deelvraag 2 ..............................................................................14
3.3 Resultaten deelvraag 3 ..............................................................................17
Hoofdstuk 4 Conclusie, discussie en aanbevelingen ........................................22
4.1 Conclusie per deelvraag .............................................................................22
4.2 Algehele conclusie .....................................................................................23
4.3 Discussie .................................................................................................24
4.4 Aanbevelingen ..........................................................................................25
Bibliografie
1
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding, opdrachtgever en context
Aanleiding voor dit praktijkonderzoek is een eindafstudeeropdracht van de opleiding tot
muziektherapeut aan NHL Stenden Hogeschool te Leeuwarden. Deze opdracht bestaat uit
het doen van een systemisch N=1 onderzoek.
De opdrachtgever voor dit onderzoek zijn de locatieleider en de intern begeleider van een
openbare school voor Speciaal Onderwijs (SO) en voortgezet speciaal onderwijs (VSO)
voor zeer moeilijk lerende kinderen. De leerlingen van de afdeling SO zijn in de leeftijd van
4 tot 13 jaar en de leerlingen van de afdeling VSO zijn in de leeftijd van 13 tot 18 jaar. Het
IQ van de leerlingen is lager dan 70 en hoger dan 50, wat wil zeggen dat de leerlingen een
licht verstandelijke beperking hebben. Sommige leerlingen hebben eveneens een Autisme
Spectrum Stoornis (ASS), een aandacht tekort-hyperactiviteitstoornis (ADHD) en/of
sociaal emotionele problematiek. Daarnaast volgen leerlingen met (licht) motorische
beperkingen en chronisch zieke leerlingen het onderwijs op deze school (Geertsma, 2019).
In het algemeen blijkt dat veel jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) en
een autismespectrumstoornis (ASS) last hebben van een negatief zelfbeeld (Claes, 2016).
Zo ook veel jongeren op deze school. Dit belemmert de jongeren in hun dagelijks
functioneren en hun algemene ontwikkeling. Het gevoel weinig tot niets goed te kunnen,
werkt demotiverend bij het aanleren van nieuwe vaardigheden en leidt veelal tot veel
spanning (Franssen, 2019). Ondanks dat de leerlingen in doelgroepen zijn geplaatst, lijkt
het vaak niet mogelijk om binnen de klassensetting de leerlingen de juiste handvatten te
bieden, waarmee zij kunnen werken aan een positiever zelfbeeld. De leerlingen worden
geconfronteerd met klasgenoten, die in hun ogen beter zijn dan zijzelf, waardoor het
negatieve zelfbeeld voor henzelf wordt bevestigd (de Bruijn & Vonk, 2017). Vanuit dit
gegeven is er gekeken of er voor deze leerlingen een mogelijkheid is om individueel aan
deze problematiek te werken, zodat in elk geval het vergelijken met anderen geen
confronterende factor is. Daarnaast moet het gebodene voor de leerlingen een positieve
ervaring zijn, waarbij rekening moet worden gehouden met hun mogelijkheden of juist
tekortkomingen binnen de communicatie (Vonk & Hosmar, 2011). Om deze reden is er
gekeken of onderzocht kon worden of muziektherapie iets voor deze leerlingen kan
betekenen. Eerder al kregen leerlingen, die in bovenstaand profiel passen, muziektherapie
gecombineerd met de Ronnie Gardiner Methode (RGM; Walli, 2013). Zij toonden zich
zelfbewuster, hadden meer zelfvertrouwen en dachten beter over zichzelf en hun prestaties
na de interventie*. Het is interessant om te weten welk facet van de muziektherapie het
meeste effect had op het verbeteren van het zelfbeeld. Dat de leerlingen baat hadden bij
deze gecombineerde methode was duidelijk, maar of dit resultaat werd bereikt door de
reguliere muziektherapie, door de RGM of juist door de combinatie van beide, is tijdens
deze interventies niet duidelijk geworden. Om hier meer duidelijkheid over te verkrijgen,
zou hiernaar onderzoek moeten worden gedaan.
* De verandering die werd gezien is gebaseerd op waarneming en niet op onderzoek.
2
1.2 Het praktijkprobleem
Zoals bovenstaand genoemd trekken leerlingen met ASS en LVB zich op school vaak terug
door een negatief zelfbeeld en durven zij niet over zichzelf en/of hun emoties te spreken
en durven ze niet de beurt in de klas te krijgen (de Bruijn, 2017). Dit kan leiden tot veel
spanning bij de leerlingen (Didden, 2004). Het inschatten van de mogelijkheden en de
kwaliteiten van de leerling wordt hierdoor verminderd. Hierdoor kan de leerling worden
over- of ondervraagd, wat weer kan leiden tot een nog negatiever zelfbeeld (Vonk &
Hosmar, 2011). Door te onderzoeken of de RGM een positief effect heeft op het zelfbeeld
van een jongere met ASS en LVB, die onderwijs geniet op deze school, kan gekeken worden
of het zinvol is om deze methode vaker in te zetten bij de behandeling/begeleiding van
kinderen/jongeren met dezelfde problematiek. Het onderzoek zal zich richten op Cliënt X.
1.3 Algemene probleemstelling LVB en ASS
In het algemeen hebben Jongeren met een LVB veelal een disharmonisch intelligentie-
profiel (Claes, 2016). Een disharmonisch intelligentieprofiel houdt in dat er een disbalans
is tussen de verbale- en de performale intelligentie. De performale intelligentie gaat over
handelen en het toepassen van kennis en inzicht. De verbale intelligentie gaat over het
spreken. Bij mensen met een LVB is vaak de verbale intelligentie hoger dan de performale.
Hierdoor worden mensen met een LVB vaak overschat door hun omgeving. Dit kan in
combinatie met een gevoel van “anders zijn”, het gevoel van falen, het niet begrijpen van
zichzelf en de omgeving leiden tot een negatief zelfbeeld (Kraijer en Plas, 2014). Volgens
de DSM-5 is er sprake van een verstandelijke beperking wanneer er deficiënties in het
adaptief functioneren zijn, die ertoe leiden dat de betrokkene niet kan voldoen aan de
ontwikkelings- en sociaal-culturele standaarden van persoonlijke onafhankelijkheid en
sociale verantwoordelijkheid. (American Psychiatric Association, 2014). Veel mensen met
een LVB blijken ook een vorm van autisme te hebben (Kraijer, 2004). Met name door het
niet begrijpen van zichzelf en de omgeving en de onverwachte reacties van anderen, wordt
het zelfbeeld beïnvloed (van Rooijen, 2016). Hierin kunnen ook de gebrekkige
communicatiemogelijkheden een belangrijke rol spelen (De Clercq, 2005).
Autismespectrumstoornissen worden gekenmerkt door aanhoudende tekortkomingen in de
sociale communicatie en de sociale interactie in uiteenlopende situaties (American
Psychiatric Association, 2014). Autisme bestaat in veel gradaties, van licht tot zwaar. De
overkoepelende symptomen zijn problemen in de sociale omgang en communicatie, het
star willen vasthouden aan bepaalde gewoontes, het snel overprikkeld raken en een sterke
gerichtheid op een of meer onderwerpen. Autisme kan een sterke invloed hebben op het
functioneren van iemand, maar ook een lichte invloed. Ook hangt het functioneren samen
met de mate van intelligentie van de persoon met autisme (de Bruin, 2017).
Door de combinatie licht verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis, wordt
het zelfbeeld vaak negatief beïnvloed (Claes, 2016). Het zelfbeeld is het beeld dat iemand
van zichzelf heeft. Hoe ziet iemand zichzelf ten opzichte van een ander. Bij een negatief
zelfbeeld heeft men het gevoel minder waard te zijn dan een ander of dingen minder goed
te kunnen. Het gevoel “niet goed genoeg” te zijn overheerst bij een negatief zelfbeeld. Een
negatief zelfbeeld kan leiden tot disfunctioneren in verschillende (maatschappelijke)
situaties. Het kan leiden tot een blokkade, waarbij het “niet goed genoeg zijn” wordt
bevestigd, waardoor er een vicieuze cirkel van disfunctioneren en bevestiging kan ontstaan
(Harter, 2012). Bij het verbeteren van het zelfbeeld moet ervoor worden gezorgd dat het
negatieve zelfbeeld wordt omgezet naar een positiever zelfbeeld. Dit kan door het (laten)
opdoen van positieve ervaringen en het erkennen en bevestigen dat iemand goed is, zoals
die is. Bij een positief zelfbeeld heeft men het gevoel de moeite waard te zijn, goed te
3
kunnen functioneren en presteren en niet de mindere te zijn ten opzichte van anderen
(Franssen, 2019).
1.4 Definiëring probleem van Cliënt X Cliënt X is een jongvolwassen man en leerling van een VSO school. Op basis van
psychologisch onderzoek en gesprekken met leerkrachten komt naar voren dat er bij Cliënt
X sprake is van een licht verstandelijke beperking, autismespectrumstoornis en een
negatief zelfbeeld. Vanwege zijn LVB is de communicatieve redzaamheid gering, door de
vele associaties en afdwalingen, een zwak auditief geheugen en een hoge afleidbaarheid.
Dit zorgt voor grote belemmeringen op didactisch en sociaal-emotioneel vlak.
Vanwege de LVB gecombineerd met ASS problematiek van Cliënt X verloopt de manier van
communiceren afwijkend en bijzonder. Cliënt X heeft wel enige kennis van gepaste en
ongepaste communicatie en wil ook graag ‘serieus doen’, maar doordat de
impulsbeheersing onvoldoende is blijft hij bijsturing nodig hebben. Deze bijsturing wordt
door Cliënt X als kritiek op zijn “zijn” opgevat en beïnvloedt daardoor negatief zijn
zelfbeeld, wat leidt tot verhoogde spanning. Deze verhoogde spanning uit zich bij Cliënt X
in overmatig spreken met een kopstem. Cliënt X volgt sterk zijn eigen denkspoor en leeft
vooral in zijn eigen wereldje. Cliënt X praat veelal tegen iemand in plaats van met iemand.
Bij Cliënt X uit de ASS-problematiek zich in rigide gedrag en het vastlopen in patronen en
herhalingen en communicatieproblemen. Er is sprake van onvermogen als het gaat om het
adequaat aangaan en vormgeven van het contact. Dit brengt onzekerheid met zich mee,
waardoor het negatieve zelfbeeld door Cliënt X wordt bevestigd. Cliënt X heeft weinig
inzicht in sociale situaties. Reacties van andere personen op gedrag van Cliënt X leidt tot
onzekerheid, spanning en een negatief zelfbeeld van Cliënt X. Door het negatieve zelfbeeld
wordt Cliënt X belemmerd in zijn ontwikkeling. Cliënt X vraagt veel bevestiging van
willekeurige passanten en kan hierbij ongepaste vragen stellen, voortvloeiend uit zijn
onzekerheid. Het negatieve zelfbeeld van Cliënt X uit zich in de klas doordat hij gespannen
raakt in situaties waarin er iets van hem wordt gevraagd. Deze spanning uit zich vooral in
het praten met een hoge stem of zich terugtrekken. Hij wil niet de beurt en zegt regelmatig
dat hij “het toch niet kan” (ParnasSys, 2019).
1.5 Standaard begeleiding Cliënt X
Cliënt X krijgt als standaardbegeleiding les in een klassikale situatie. In deze lessituatie
wordt rekening gehouden met zijn mogelijkheden en tekortkomingen. Vanwege de LVB
van Cliënt X is zijn sociaal-emotionele functioneren disharmonische van aard. Voor enkele
domeinen functioneert Cliënt X in de identificatiefase, passend bij een kalenderleeftijd
tussen de 3 en 7 jaar en voor enkele domeinen functioneert Cliënt X in de realiteits-
bewustwordingsfase, passend bij een kalenderleeftijd van 7 tot 12 jaar. Waardoor zijn
sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd lager is dan wat zijn kalenderleeftijd doet
vermoeden. Dit gegeven, in combinatie met het disharmonische ontwikkelingsprofiel,
maakt Cliënt X een kwetsbare jongen. Dit maakt de benodigde begeleiding en benadering
vanuit de omgeving complexer van aard. Er moet gewaakt worden voor overvraging
(Kraijer & Plas, 2011). Kenmerkend voor de identificatiefase is dat Cliënt X nog erg
afhankelijk is van aanwezigheid van de belangrijke andere om zich te gedragen volgens
bepaalde normen en waarden. Aan de andere kant functioneert Cliënt X in de realiteits-
bewustwordingsfase, hier staat ego-differentiatie centraal. “Wat is mijn plaats in de maat-
schappij?” is een belangrijke vraag. Er is interesse en belangstelling voor de omgeving.
Sociale regels worden eigen gemaakt (hoewel nuancering vaak nog ontbreekt) en samen-
werken en samenspel is belangrijk. De relaties met leeftijdgenoten worden belangrijker.
Het stimuleren van de zelfstandigheid en het zelfvertrouwen en het bieden van kansen en
ruimte aan Cliënt X om na te denken over zichzelf en anderen is belangrijk in deze fase
4
(de Brijn & Vonk, 2017). Het gedoseerd bieden van uitdagingen op basis van de mogelijk-
heden van hem, maar ook het creëren van een vangnet bij signalen van overvraging zijn
van belang.
Bovenstaande gegevens zijn afkomstig uit een SEO-R test van Cliënt X, met aanbevelingen
voor de leerkracht. De SEO-R is een instrument om de sociaal-emotionele ontwikkeling
van personen met een verstandelijke beperking in beeld te brengen (ParnasSys, 2019).
Uit informatie van de leerkracht van X blijkt dat de aanbevolen begeleiding niet tot het
gewenste resultaat voor wat betreft het zelfbeeld van Cliënt X leidt en vanuit dit gegeven
is gezocht naar een andere begeleidingsvorm om het zelfbeeld van Cliënt X te verbeteren.
1.6 Waarom muziektherapie en de Ronnie Gardiner Methode Vanwege het disharmonisch ontwikkelprofiel en de daarbij horende problematiek op het
gebied van communicatie bij Cliënt X en zijn negatieve zelfbeeld, lijkt muziektherapie een
geschikte therapie voor hem te zijn. Muziektherapie is een therapievorm waarbij gebruik
wordt gemaakt van de bijzondere eigenschappen van muziek. Klanken en melodieën
stimuleren verbaal en non-verbaal contact, zoals meezingen of bewegen (Beemsterboer,
2009). Het beleven van plezier, tijdens het maken van muziek, kan een positief effect
hebben op het zelfbeeld (Smeijsters, 2008). Muziek kan invloed uitoefenen op het gedrag
en emoties van mensen. Wat een cliënt met LVB niet kan uitspreken kan hij wel duidelijk
maken via muziek. Muziek kan een bijdrage leveren aan het verwerken van emoties of het
helpen verlichten van klachten. Muziek kan motiveren en stimuleren (Smeijsters, 2006).
Om muziektherapie te kunnen volgen is het niet nodig om een instrument te kunnen
bespelen of anders muzikaal onderlegd te zijn (Topaz, 2019). Dit maakt muziektherapie
tot een zeer geschikte therapie voor cliënten met LVB.
De Ronnie Gardiner Methode (RGM) is een methode, bedacht en ontwikkeld door de
drummer Ronnie Gardiner. Hij heeft deze methode in eerste instantie ontwikkeld ten
behoeve van probleemjongeren. Tijdens het ontwikkelproces werd ontdekt dat de methode
ingezet kan worden voor vele doelstellingen, waaronder het vergroten van het algemeen
welbevinden, het ervaren van plezier en het verbeteren van het zelfbeeld. De RGM maakt
gebruik van de eigenschap van muziek dat het oproept tot meebewegen en de motiverende
en stimulerende werking (Scherder, 2019). De RGM wordt toegepast met behulp van
rood/blauw gekleurde afbeeldingen, waarbij elke afbeelding staat voor een beweging en
een daarbij behorende klank (bijlage 1). De bewegingen en klanken worden gelijktijdig
uitgevoerd, terwijl een zichtbaar arrangement bepaalt op welke volgorde en op welk
moment dit gebeurt. Op deze manier worden beweging, klank en zicht tegelijk uitgevoerd,
wat een wisselwerking tussen beide hersenhelften stimuleert. Het tempo en de maat wordt
bepaald door de muziek die meespeelt. De muziek zorgt tevens voor het betrekken van de
emotie bij de activiteit. De juiste muziekkeuze zal activerend en stimulerend werken en
zeker het plezier in de activiteit kunnen vergroten (Beemsterboer, 2009). Doordat bij de
RGM het ervaren van plezier een hoge prioriteit heeft, is de cliënt in staat een voor hem
moeilijke activiteit te doen. De maat van de muziek motiveert en stimuleert om door te
gaan (Honing, 2014). Wanneer er een fout wordt gemaakt, wordt door het plezier in de
activiteit ervaren dat het maken van fouten niet erg is. Wanneer een arrangement lukt,
heeft de cliënt een succeservaring, waardoor het zelfbeeld wordt verbeterd (Rigter, 2014).
Het vertellen aan iemand dat hij goed genoeg is, heeft veel minder impact dan het diegene
zelf laten ervaren (Kuin, 2014). Wanneer het zelfbeeld binnen de aangeboden therapie
positief wordt beïnvloed, is de verwachting dat Cliënt X uiteindelijk een transfer kan maken
naar zijn functioneren in de groep en daarna naar het functioneren in de maatschappij
(Beelen, 2003).
5
1.7 Belang en doel van het onderzoek
Het belang van dit onderzoek voor Cliënt X is dat door het inzetten van de RGM Cliënt X
zal ervaren dat hij in staat is om iets te leren en te doen met positief resultaat, terwijl hij
plezier beleeft aan de activiteit. Dit zal bij goed resultaat het zelfbeeld van Cliënt X positief
beïnvloeden. Wanneer het onderzoek aantoont dat het inzetten van de RGM methode een
positief resultaat geeft bij het verbeteren van het zelfbeeld van deze leerling, zal deze
methode vaker ingezet kunnen worden als behandelmethode bij leerlingen van de
betreffende school, met een negatief zelfbeeld, ASS en een licht verstandelijke beperking.
Bij een positief resultaat kan meer onderzoek worden gedaan, waarna de resultaten
kunnen worden gestapeld, zodat de methode breder binnen het vakgebied kan worden
ingezet.
Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen of Cliënt X in staat is om iets te leren en
te doen met positief resultaat, daarbij plezier te beleven en dat dit het zelfbeeld van Cliënt
X zal verbeteren. Er kan inzicht worden verkregen in het resultaat van RGM bij jongeren
met LVB, ASS en een negatief zelfbeeld, om zo in de toekomst met meer zekerheid vast
te kunnen stellen of de RGM kan bijdragen aan het verbeteren van het zelfbeeld bij
leerlingen met dergelijke problematiek op SO en VSO scholen. En door dit onderzoek kan
inzicht worden verkregen voor het vakgebied of bij een cliënt met LVB, ASS en een negatief
zelfbeeld een tweewekelijkse RGM-sessie van een half uur bijdraagt aan een verbetering
van het zelfbeeld.
6
Centrale vraag en deelvragen
Centrale vraag
Leidt de Ronnie Gardiner Methode (RGM) bij Cliënt X, een jongvolwassen man met een
licht verstandelijke beperking (LVB), een autismespectrumstoornis (ASS) en een negatief
zelfbeeld tot een positiever zelfbeeld?
Deelvraag 1
In welke mate leidt de RGM bij Cliënt X, een jongvolwassen man met LVB, ASS en een
negatief zelfbeeld tot een verbetering van het zelfbeeld?
Deelvraag 2
In hoeverre wordt ervaren dat de RGM leidt tot een verbetering van het zelfbeeld bij
Cliënt X, een jongvolwassen man met LVB, ASS en een negatief zelfbeeld?
Deelvraag 3
Is Cliënt X voldoende in staat de RGM uit te voeren en ervaart hij hierbij plezier,
minimale spanning en een positiever zelfbeeld?
Hypothese
De verwachting is dat door het ervaren van plezier en ontspanning en het opdoen van
succeservaringen tijdens de RGM, het zelfbeeld van Cliënt X zal verbeteren.
7
Hoofdstuk 2 Methode
2.1 Systemische N=1 methode
Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de systemische N=1 methode. De systemische
N=1 is een methode waarbij gedrag van één cliënt wordt vergeleken/getoetst met eerder
gedrag van dezelfde cliënt. Bij de beoordeling van dit gedrag wordt het netwerk van de
cliënt betrokken (het systeem). De verandering van het gedrag kan worden vastgesteld
door metingen op verschillende momenten met elkaar te vergelijken. Deze metingen
kunnen bestaan uit ingevulde (gevalideerde of gepersonaliseerde) vragenlijsten door het
netwerk en de cliënt, interviews, gesprekken en observaties (Spreen, 2015). De vraag-
stelling zal zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. Bij de kwantitatieve vraagstelling wordt
cijfermatig onderzocht en gemeten en bij de kwalitatieve vraagstelling wordt naar
meningen van cliënt en netwerk gevraagd (Verhoeven, 2011). Omdat in dit onderzoek
gebruik wordt gemaakt van zowel een kwalitatieve- als een kwantitatieve vraagstelling, is
er sprake van een mixed methode (Academies Sociale Studies & Gezondheidszorg,
Lectoraat N=1, 2018).
2.2 Cliënt X en het netwerk
Cliënt X is een 18-jarige jongvolwassen man met een licht verstandelijke beperking, een
autisme-spectrumstoornis en een negatief zelfbeeld. Cliënt X is in staat antwoorden te
geven, waarbij een belemmering kan zijn of deze antwoorden wel adequaat zullen zijn. Op
sociaal-emotioneel gebied functioneert Cliënt X op ongeveer 7-jarig niveau. Cliënt X wordt
geacht een vragenlijst voor jonge kinderen te kunnen invullen. Het netwerk van Cliënt X
bestaat uit de moeder en twee leerkrachten (“A” en “B”) van Cliënt X. Allen zijn vaardig en
in staat de vragenlijsten en de vragen van de interviews adequaat te beantwoorden. Ook
zijn allen voldoende op de hoogte van het functioneren en de persoonlijkheid van Cliënt X
en zijn problematiek, om de relevantie van het onderzoek in te zien. Tevens bestaat het
netwerk uit de behandelende muziektherapeut en Cliënt X zelf.
2.3 Interventie
Er wordt gebruik gemaakt van actieve muziektherapie door middel van de Ronnie Gardiner
Methode (RGM; Walli, 2013). De interventie zal zich uitspreiden over 10 RGM-sessies,
gedurende 5 weken. De RGM zal zorgen voor ontspanning, plezier en het opdoen van
succeservaringen, waarbij het zelfbeeld positief kan worden beïnvloed. Er zal tweewekelijks
een sessie plaatsvinden, welke een half uur duren per sessie. De beginfase (sessie 1 en 2)
zal in het kader staan van “kennismaken met”. Kennismaken met de muziektherapeut,
kennismaken met de ruimte en kennismaken met de methode. In eerste instantie worden
de meest eenvoudige symbolen aangeleerd, welke op een eenvoudig lied worden
uitgevoerd. Op deze manier zal de kennismaking positief verlopen en zal worden
voorkomen dat er weerstand ontstaat ten opzichte van de methode. Plezier moet steeds
een bepalende factor blijven. Tijdens de midden-fase (sessie 3 t/m 6) zullen er meer
symbolen worden aangeboden, zullen de arrangementen gecompliceerder worden en de
muziek minder voorspelbaar. De moeilijkheidsgraad zal oplopen en er zal, wanneer de
cliënt daartoe in staat blijkt, ook gebruik gemaakt kunnen worden van verrassende
elementen. Dit kan bijvoorbeeld zijn het plotseling veranderen van het arrangement of het
arrangement ineens op dubbel tempo uitvoeren. Tijdens de eindfase (sessie 7 t/m 10) kan
de cliënt zelf een arrangement maken en de muziek kiezen waar een arrangement op
uitgevoerd wordt. De toepasbaarheid van dit alles is afhankelijk van de cliënt en zal te
allen tijde dienen om het plezier te vergroten. Elke sessie begint met een ademhalings-
oefening. De ademhalingsoefeningen zijn bedoeld om te ontspannen en zorgen voor de
juiste focus. De nadruk ligt hierbij op een rustige ademhaling. Wanneer de ademhalings-
8
oefeningen op muziek worden gedaan, moet dit rustige muziek zijn met een bpm tussen
50-60. De symbolen die tijdens de sessie worden gebruikt, worden uitgelegd en voor-
gedaan. Eerst wordt het arrangement geoefend op een rustig tempo, zonder muziek.
Wanneer de symbolen bekend zijn, wordt de muziek toegevoegd en zal de opeenvolging
van de bewegingen, klanken en symbolen op de maat van de muziek plaatsvinden. De
muziektherapeut doet mee met de cliënt. Meestal naast elkaar opgesteld, met het gezicht
naar het bord, waar het arrangement op staat. Wanneer het nodig is, kan de muziek-
therapeut de symbolen aantikken met een aanwijsstok, zodat de cliënt het overzicht niet
kwijtraakt. Aan het eind van een sessie vindt een “cooling down” plaats. Dit om de cliënt
weer even tot rust te laten komen. Tijdens de sessie wordt door de muziektherapeut een
observatielijst bijgehouden. Tevens zal er aan de cliënt gevraagd worden hoe hij de sessie
heeft ervaren. Het antwoord op deze vraag wordt genoteerd en na elke sessie wordt een
verslag van de sessie gemaakt, met daarin het verloop van de sessie, de reacties van de
cliënt en eventueel opvallende zaken. De houding van de muziektherapeut zal tijdens een
sessie empathisch, directief, ondersteunend, actief participerend en stimulerend zijn
(Smeijsters, 2008). Het is erg belangrijk dat de muziektherapeut zelf plezier beleeft aan,
en plezier uitstraalt tijdens, de sessie. Waar nodig zal de muziektherapeut bewust eens
zelf een fout maken om te bevestigen dat dit niet erg is, dat dit iedereen kan overkomen
en dat het zelfs grappig kan zijn.
De sessies vinden plaats in een geschikte muziekruimte. Het is een prikkelarme ruimte,
met voldoende mogelijkheden om de RGM te kunnen toepassen. In de ruimte is een
whiteboard, waar de symbolen op kunnen worden geplaatst met behulp van magneten. Er
staan stoelen, welke de juiste hoogte hebben voor het uitvoeren van de oefeningen en er
is een geschikte geluidsdrager aanwezig om de muziek te kunnen afspelen. Er moet ruim
voldoende, goed toepasbare muziek aanwezig zijn, welke de cliënt aanspreekt. Er zijn
voldoende geplastificeerde symbolen aanwezig om verschillende en afwisselende
arrangementen op het bord te plaatsen. Het bord geeft de mogelijkheid om arrangementen
in 3/4 en in 4/4 maat te plaatsen. De uitvoerder van de interventie is een muziektherapeut
in opleiding, tevens de onderzoeker van dit N=1 onderzoek.
2.4 Operationalisatie, data-gegevens en –analyse, overwegingen
Om deelvraag 1 te beantwoorden is gebruik gemaakt van een kwantitatieve onderzoeks-
methode. Om data te verzamelen is gebruik gemaakt van een meetinstrument, de
Competentie Belevingsschaal voor Kinderen (CBSK; Veerman, Straathof, Treffers, Van den
Bergh, & ten Brink, 1997). Deze vragenlijst zal voor aanvang van de interventie en na
afloop van de interventie worden ingevuld door Cliënt X en door “B” een leerkracht van X.
De 36 vragen van dit meetinstrument zijn gepersonaliseerd door een aantal vragen te
vervangen door vragen die meer van toepassing zijn op Cliënt X. Voor Cliënt X worden de
vragen op hun oorspronkelijke manier gesteld. Voor de leerkracht van X zijn dezelfde
vragen zo aangepast, dat ze vanuit het perspectief van de leerkracht kunnen worden
beantwoord. De CBSK is een meetinstrument geschikt voor kinderen in de leeftijd van 8-
12 jaar. Dit is de leeftijd waarop Cliënt X binnen bepaalde domeinen functioneert en de
vraagstelling zal daardoor op het niveau van Cliënt X zijn afgestemd. De CBSK maakt
gebruik van een vierpuntenschaal, wat als voordeel heeft dat er geen “tussenweg” kan
worden gekozen. De schaalverdeling is als volgt: 4 = een positief zelfbeeld, 3 = een iets
minder positief zelfbeeld, 2 = een iets meer negatief zelfbeeld en 1 = een negatief
zelfbeeld. In de vragenlijst staan de positieve- en de negatieve antwoorden wisselend links
en rechts, zodat er voor de invuller geen beeld is, wat het gewenste antwoord is. De vragen
worden gesteld door middel van stellingen, welke geïnterpreteerd kunnen worden als
positief of negatief denken over zichzelf van de invuller. Om de verworven data te
analyseren is gebruik gemaakt van de N=1 Tool. Met de statistische formule van deze tool
(invoeren van de uitkomsten van de likert-schalen), is de mate van de verandering van
9
het gedrag tussen twee meetmomenten berekend. De data die de vragenlijsten hebben
opgeleverd werden ingevoerd in Excel en werden geanalyseerd middels de N=1 Tool. Door
de Non-overlap of All Pairs (NAP) scores te berekenen is duidelijk geworden of er duidelijke
veranderingen zijn opgetreden. Met een NAP-score groter dan 0,65 is er sprake van
betekenisvolle toename en met een NAP-score kleiner dan 0,35 wordt er gesproken van
een betekenisvolle afname (NHL Stenden Hogeschool, 2017). Als de NAP score aangeeft
dat er sprake is van een duidelijke verandering, is het nodig om ook de Cohen’s d en de
Gower Legendre Index (GLI) score te berekenen. De Cohen’s d meet de sterkte van het
effect en de GLI rekent uit hoe betrouwbaar de score is. Omdat zowel Cliënt X als de
leerkracht van X de vragenlijst hebben ingevuld, is het zinvol om te weten of beide de
beginsituatie van Cliënt X min of meer hetzelfde beoordelen. Wanneer mensen sterk
overeenstemmen in hun beoordeling van het gedrag van de cliënt, is het waarschijnlijker
dat het een goede weergave is van het echte gedrag en is er sprake van een betrouwbaar
onderzoek (Landman, 2017).
Het voordeel van dataverzameling via de CBSK is dat het emotieloos de uitkomsten meet.
Een tekortkoming zou kunnen zijn dat Cliënt X niet voldoende in staat is de vragen goed
te interpreteren en op de juiste manier te beantwoorden. De vragen van de vragenlijsten
zijn te lezen in bijlage 2.
Om deelvraag 2 te kunnen beantwoorden is kwalitatief onderzoek gedaan. Om data te
verzamelen voor het beantwoorden van deelvraag 2 is een semigestructureerd interview
afgenomen met het informele en formele netwerk van Cliënt X, namelijk de moeder van
Cliënt X en “A” de leerkracht van X. De vragen van het interview zijn gebaseerd op de
volgende kenmerken van een negatief zelfbeeld bij kinderen, volgens Meddens (Meddens,
2018):
Het kind praat negatief over zichzelf
het kind vraag vaak bevestiging of hij het wel goed doet
het kind heeft moeite om voor zichzelf op te komen
het kind vertoont opvallend gedrag: teruggetrokken, verlegen of angstig, snel
boos/prikkelbaar, agressief of veel last van onverklaarbare lichamelijke klachten
het kind denkt negatief over zichzelf op meerdere gebieden, zoals z’n uiterlijk,
leerprestaties, sportvaardigheden, eigen gedrag
het kind vindt het moeilijk om complimenten te ontvangen
het kind blokkeert regelmatig of vermijdt spannende situaties
Bij deze kenmerken wordt gesproken over “het kind”, terwijl Cliënt X een jongvolwassen
man is. Aangezien Cliënt X op sociaal- emotioneel gebied functioneert op een leeftijd van
ongeveer 7 jaar (ParnasSys, 2019) zijn deze kenmerken passend voor Cliënt X. De
interviews hebben plaatsgevonden voor aanvang en na afloop van de interventie. Om de
data te analyseren zijn de interviews opgenomen en getranscribeerd. Het volledig
transcriberen van een interview heeft als voordeel dat er geen belangrijke informatie
verloren gaat en dat de verworven data gebruikt kan worden zonder eigen interpretatie
(Dingemanse, 2019). Nadat alle interviews zijn afgenomen, zijn deze gestructureerd door
de gegeven antwoorden te analyseren. Er is gekeken of er verschil is in de antwoorden die
zijn gegeven voor- en na de interventie. Om het geheel overzichtelijk te maken zijn de
kenmerken van een zelfbeeld bij kinderen in een tabel geplaatst en de daarop van
toepassing zijnde antwoorden van de moeder van Cliënt X en de leerkracht van X van alle
interviews zijn ernaast geplaatst. In de getranscribeerde interviews zijn de antwoorden of
gedeeltes van antwoorden, die kunnen duiden op een negatief zelfbeeld rood gearceerd en
de antwoorden die kunnen duiden op een positief zelfbeeld zijn groen gearceerd. Deze
10
gearceerde antwoorden zijn geteld en er zijn staafdiagrammen van gemaakt, die laten zien
of er verhoudingsgewijs bij de eerste of de tweede afnames, meer of minder positieve
antwoorden zijn gegeven. De onderzoeker is zich ervan bewust dat het hier een stukje
kwantitatieve dataverzameling betreft binnen een kwalitatieve deelvraag, maar heeft
hiervoor gekozen om voor zichzelf en de lezer zichtbaar te maken of er verhoudingsgewijs
sprake is van een voor- of achteruitgang in het aantal antwoorden dat kan duiden op een
negatief- of positief zelfbeeld van Cliënt X. Deze staafdiagrammen zijn zichtbaar in bijlage
5.
Een voordeel van een interview als dataverzameling is dat het ruimte geeft voor extra input
van het netwerk. Een tekortkoming zou kunnen zijn dat de vraagstelling niet voldoende
onderbouwt hoe de situatie is of dat de vragen anders worden geïnterpreteerd dan de
interviewer had bedoeld. Tevens kunnen antwoorden van het netwerk teveel op
verwachtingen worden gebaseerd of geïnterpreteerd. De getranscribeerde en gecodeerde
interviews zijn te lezen in bijlage 4.
Om deelvraag 3 te kunnen beantwoorden is er zowel kwantitatief- als kwalitatief
onderzoek gedaan. Om kwantitatieve data te verzamelen is er een observatielijst ont-
wikkeld door de muziektherapeut. De observatielijst bestaat uit 9 items en deze is tijdens-
en vlak na elke sessie door de muziektherapeut ingevuld. 4 Items hebben betrekking op
het ervaren en beleven van plezier van Cliënt X tijdens de sessies. De informatie voor het
item “plezier” wordt verkregen door middel van observaties en bij het item “zelfbenoemd
plezier van Cliënt X’ wordt letterlijk gevraagd aan Cliënt X of hij de RGM leuk vond. 4 Items
op deze lijst hebben betrekking op de spanning versus ontspanning van Cliënt X tijdens de
sessies. Omdat bekend is dat Cliënt X bij spanning met een hoge stem gaat praten, is bij
het item “spanning” geturfd hoe vaak dit tijdens elke sessie op is getreden. Op basis van
deze gegevens kan worden gekeken of er sprake was van voldoende ontspanning bij Cliënt
X. 1 Item heeft betrekking op het zelfbeeld van Cliënt X tijdens de sessies. De informatie
voor dit item werd verkregen door observaties en door uitlatingen van Cliënt X over
zichzelf. Deze observatielijst werkt met een vierpuntschaal, waarbij “4” staat voor het
meest positief en “1” voor het meest negatief. De gegevens van deze observatielijst zijn
ingevoerd in Excel en daarna zijn de gegevens in lijngrafieken geplaatst, waarbij eventuele
voor- of achteruitgang zichtbaar is gemaakt. Door middel van het plaatsen van een
trendlijn in de verschillende grafieken is gekeken naar de mate van de voor- of
achteruitgang. De gebruikte observatielijst is zichtbaar in bijlage 5.
Om kwalitatieve data te verzamelen is er tijdens de sessies nauwlettend in de gaten
gehouden, door middel van observaties, of Cliënt X in staat was de oefeningen uit te voeren
en of de oefeningen op het juiste niveau waren. De moeilijkheidsgraad van de oefeningen
konden waar nodig worden aangepast. De interpretatie of Cliënt X voldoende in staat was
om de oefeningen uit te voeren lag bij de muziektherapeut en werd aan het eind van elke
sessie genoteerd op bovengenoemde observatielijst. Verder werden er voor- tijdens- en
na de sessies gesprekken gevoerd met Cliënt X. Tijdens deze gesprekken werd door de
muziektherapeut gevraagd naar de beleving van Cliënt X van de RGM. Gevraagd werd of
Cliënt X plezier beleefde aan de RGM en of Cliënt X vond dat hij de RGM-oefeningen goed
beheerste. De belangrijkste punten uit deze observaties en gesprekken zijn genoteerd op
de observatielijst en zichtbaar in bijlage 5. De uitgebreide notatie van de observaties en
de gesprekken kunnen eventueel worden opgevraagd bij de onderzoeker.
Het voordeel van zowel deze kwantitatieve- als kwalitatieve dataverzameling is dat de
muziektherapeut constant bij het proces van Cliënt X betrokken is en daardoor steeds
eventuele veranderingen kan opmerken. Doordat Cliënt X met zijn stemgebruik heel
duidelijk toont dat hij spanning heeft, is dit makkelijk te signaleren en bij te houden. Een
11
tekortkoming kan zijn, juist door de intensieve manier waarop de muziektherapeut bij de
interventie betrokken is, dat dit ten koste van de zuiverheid van de observaties gaat.
2.5 Ethische overwegingen
Om dit onderzoek uit te kunnen voeren is vooraf contact geweest met de ouders van Cliënt
X om hen te informeren over het onderzoek en om hen toestemming te vragen of dit
onderzoek mocht worden uitgevoerd. Tevens is hen gevraagd of zij bereid zijn om vragen
te beantwoorden voor en na het onderzoek, middels een interview. Daarnaast zijn de
leerkrachten van Cliënt X gevraagd of een van hen bereid is een vragenlijst in te vullen,
voor en na het onderzoek en of de ander een vragenlijst wil beantwoorden voor en na het
onderzoek, middels een interview. Aan de respondenten waarbij een interview is
afgenomen is verteld dat het interview werd opgenomen en in getranscribeerde vorm als
bijlage aan het verslag zou worden toegevoegd. Tevens is aan hen verteld dat de opnames
van de interviews na het transcriberen zouden worden gewist. Aan alle netwerkleden is
duidelijk uitgelegd hoe het onderzoek in zijn werk gaat en wat het doel is van het
onderzoek. Alle gegevens van Cliënt X en van de respondenten zijn in de verslaggeving
geanonimiseerd en zullen niet worden gedeeld met derden. Cliënt X heeft de 18-jarige
leeftijd bereikt, maar staat vanwege zijn licht verstandelijke beperking onder
toezichtstelling bij zijn ouders. Hierdoor is toestemming van de ouders voor het uitvoeren
van het onderzoek voldoende. Er zal te allen tijde zorgvuldig worden omgegaan met
privacygevoelige gegevens, welke worden verkregen tijdens het onderzoek.
12
Hoofdstuk 3 Resultaten Om antwoord te kunnen geven op de centrale vraag of de Ronnie Gardiner Methode kan
leiden tot het verbeteren van het zelfbeeld bij Cliënt X, een jongvolwassen man met een
licht verstandelijke beperking, autismespectrumstoornis en een negatief zelfbeeld, worden
per deelvraag de resultaten besproken.
3.1 Resultaten deelvraag 1
• In welke mate leidt de RGM bij Cliënt X, een jongvolwassen man met LVB, ASS en een
negatief zelfbeeld tot een verbetering van het zelfbeeld?
Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is gebruik gemaakt van de CBSK, welke voor
en na de interventie is ingevuld door Cliënt X en de leerkracht van X. Alle 36 stellingen zijn
door beide respondenten beantwoord. Kijkend naar de antwoorden die Cliënt X tijdens de
twee meetmomenten heeft gegeven bij het invullen van de CBSK, zijn de volgende
resultaten te zien. Het eerste meetmoment (voor de interventie): 24 positieve antwoorden,
11 iets minder positieve antwoorden, 0 iets meer negatieve antwoorden en 1 negatief
antwoord. Het tweede meetmoment (na de interventie): 35 positieve antwoorden, 1 iets
minder positief antwoord, 0 iets meer negatieve antwoorden en 0 negatieve antwoorden.
In onderstaande grafieken (1a en 1b) worden de verschillen tussen de eerste en de tweede
meting zichtbaar gemaakt.
Grafiek 1a. Verdeling van de antwoorden van Cliënt X tijdens meting voor de interventie
Grafiek 1b. Verdeling van de antwoorden van Cliënt X tijdens de meting na de interventie
24
11
1
1a. Zelfbeeld
positief iets minder positief iets meer negatief negatief
35
1
1b. Zelfbeeld
positief iets minder positief iets meer negatief negatief
13
Kijkend naar de antwoorden die de leerkracht van X heeft gegeven bij het invullen van de
CBSK, zijn de volgende resultaten te zien. Het eerste meetmoment (voor de interventie):
13 positieve antwoorden, 7 iets minder positieve antwoorden, 10 meer negatieve
antwoorden en 6 negatieve antwoorden. Het tweede meetmoment (na de interventie) gaf
het volgende beeld: 22 positieve antwoorden, 4 iets minder positieve antwoorden, 6 meer
negatieve antwoorden en 4 negatieve antwoorden. In onderstaande grafieken (2a en 2b)
worden de verschillen tussen de eerste en de tweede meting zichtbaar gemaakt.
Grafiek 2a. Verdeling van de antwoorden van de leerkracht van X tijdens de meting
de interventie
Grafiek 2b. Verdeling van de antwoorden van de leerkracht van X tijdens de meting na
de interventie
Om de mate van voor- of achteruitgang te weten in de beoordeling van het zelfbeeld door
beide respondenten tijdens de interventie, zijn de gegevens van de eerste en tweede
meting ingevoerd in de N=1 Tool, om zodoende de NAP-score, de Cohen’s d en de GLI te
berekenen. Hierbij is naar voren gekomen dat de gezamenlijke NAP-score 0,630 is, dat wil
zeggen dat er sprake is van vooruitgang. De Cohen’s d is 0,442, dat wil zeggen een klein
effect. De GLI is 0,602, dat wil zeggen dat er sprake is van een lage betrouwbaarheid van
224
6
4
2b. Zelfbeeld
positief iets minder positief iets meer negatief negatief
13
7
10
6
2a. Zelfbeeld
positief iets minder positief iets meer negatief negatief
14
het gemeten resultaat, omdat het verschil in gegevens door de beide respondenten te
groot is. Vanwege de GLI zijn de gegevens van Cliënt X en de leerkracht van X nog eens
afzonderlijk ingevoerd in de N=1 Tool, om van beide de NAP-score en de Cohen’s d te
berekenen. Hieruit komt naar voren dat de NAP-score van Cliënt X 0,653 is, dat wil zeggen
een duidelijke vooruitgang. De Cohen’s d is 0,767, dat wil zeggen een medium effect. Bij
de leerkracht van X is de NAP-score 0,621, dat wil zeggen dat er sprake is van vooruitgang.
De Cohen’s d is 0,424, dat wil zeggen dat er sprake is van een klein effect. In onderstaande
tabellen (Tabel 1 en 2) zijn deze cijfers bij elkaar gezet.
Tabel 1. De waardes na analyse met behulp van de N=1 Tool.
Onderzocht gebied
Meetmoment
NAP-score
Cohen’s d
Glover Legendre Index (GLI)
Zelfbeeld
Voor- en na de
interventie
0,630
0,442
0,602
Tabel 2. De waardes na analyse met behulp van de N=1 Tool van Cliënt X en de
leerkracht van X.
Onderzocht
gebied
Meetmoment
Ingevuld door
NAP-score
Cohen’s d
Zelfbeeld
Voor- en na de
interventie
Cliënt X
0,653
0,767
Leerkracht van
X
0,621
0,424
3.2 Resultaten deelvraag 2
• In hoeverre wordt ervaren dat de RGM leidt tot een verbetering van het zelfbeeld bij
Cliënt X, een jongvolwassen man met LVB, ASS en een negatief zelfbeeld?
Het beantwoorden van deze vraag is gedaan middels kwalitatief onderzoek, waarbij gebruik
is gemaakt van interviews met de moeder van Cliënt X en “A” de leerkracht van X. Deze
interviews hebben op twee momenten plaatsgevonden; voor- en na de interventie. In tabel
3 zijn de antwoorden geplaatst ten opzichte van de kenmerken van kinderen met een
negatief zelfbeeld.
Uit de overige vragen zijn de volgende zaken gekomen die opvallen: beide respondenten
hebben de vraag hoe Client X over zichzelf denkt, positief beantwoord. Beide geven aan
dat Cliënt X vindt dat hij goed in veel dingen is. Op de vraag hoe Cliënt X reageert op
15
kritiek geeft de moeder van Cliënt X tijdens de 1e afname aan dat hij kritiek niet fijn vindt
en dat hij bij het krijgen van kritiek meteen in de verdediging schiet. Bij de 2e afname geeft
moeder aan dat hij dit nog steeds lastig vindt. De leerkracht van X geeft tijdens de eerste
afname aan dat Cliënt X kritiek heel erg vindt. Zij geeft aan dat Cliënt X dan zegt dat hij
heel dom is. Tijdens de 2e afname is dit niet meer ter sprake gekomen. Beide respondenten
geven tijdens de 1e afname aan op de vraag of Cliënt X zich aan hen vastklampt, dat hij
dit zowel letterlijk als figuurlijk doet, wanneer hij zaken spannend vindt. Beide geven
hiervan voorbeelden. Tijdens de 2e afname geeft de leerkracht van X aan dat Cliënt X
minder negatief naar zichzelf toe is. Op de vraag of Cliënt X thuis ook heeft verteld over
de RGM antwoordt de moeder van X: “Alleen als ik hem er naar vroeg. Ja, hij zei dat ie het
wel leuk vond. Daar komt het eerlijk gezegd een beetje op neer. X is niet zo vertellerig
over school of … dat doet ie eerlijk gezegd niet zoveel, dat moet je eruit trekken, wil die
op school, maar echt, echt wat ie bij jou heeft gedaan heeft ie niet zoveel over verteld.”
De leerkracht van X gaf aan dat Cliënt X niet heeft verteld over de RGM sessies. Op de
vraag hoe de leerkracht van X het effect van de RGM op Cliënt X zou duiden antwoordde
zij: “Ik denk dat die nu neutraal is, maar dat ie wel door kan naar positief. Omdat ik tóch
merk dat ie … mínder… hij is minder negatief naar zichzelf toe.”
Aan beide respondenten is gevraagd of er, buiten de RGM sessies om, andere zaken zijn
geweest die van invloed konden zijn op het zelfbeeld van Cliënt X. De moeder van Cliënt
X gaf hierbij aan dat zij hem in deze periode hebben verteld dat hij de aankomende
zomervakantie niet meer met zijn ouders op vakantie gaat en dat hij dan naar een
logeerhuis gaat. De moeder van Cliënt X gaf aan dat Cliënt X hier (in tegenstelling tot wat
ze hadden verwacht) positief op reageerde. De leerkracht van X gaf tijdens een eerdere
vraag (of het gedrag van Cliënt X was veranderd) het volgende aan: “… Nee, want.. ja,
weet je dat is gewoon ook een hele slecht tijd om iets te laten veranderen. Het is de
decembermaand, hij is jarig geweest. Sinterklaas is geweest. De kerstdagen komen eraan.
Dus niet de goede tijd om te veranderen in gedrag, nee.” En op de rechtstreekse vraag of
er andere omstandigheden waren geweest, die van invloed konden zijn geweest op het
zelfbeeld van Cliënt X haalde zij bovenstaande nogmaals aan en daarnaast nog het feit dat
ze binnenkort met de klas uiteten gingen, dat de andere leerkracht van X ziek was
geworden en dat dit zaken zijn waar hij zich zorgen om maakt.
In bijlage 4 zijn de volledige getranscribeerde en gecodeerde interviews te lezen. Het
aantal positief en negatief genoemde antwoorden die wijzen op een positief dan wel
negatief zelfbeeld zijn schematisch weergegeven in bijlage 5.
16
In onderstaande tabel zijn de antwoorden geplaatst ten opzichte van de kenmerken van kinderen met een negatief zelfbeeld:
Tabel 3. Weergave van de antwoorden uit de interviews in relatie tot de kenmerken van een negatief zelfbeeld bij kinderen
(Meddens, 2018).
Moeder van Cliënt X
1e afname
Moeder van Cliënt X
2e afname
Leerkracht van X
1e afname
Leerkracht van X
2e afname
Het kind praat negatief
over zichzelf
Zowel positief als
negatief. Vindt zichzelf
vaak de beste. Bang om
te falen, dingen verkeerd
te doen.
Geen verandering
aangegeven
Praat niet graag over
zichzelf, maar doet hij dit
wel dan is het negatief.
Ik hoor het minder vaak.
Het kind vraagt
bevestiging of hij het
goed doet
Ja, vraagt veel
bevestiging of hij het
goed doet.
Hij is nog steeds
faalangstig.
Altijd, hij kan het niet
hebben als hij een fout
maakt.
Ja, dit is niet veranderd.
Het kind heeft moeite om
voor zichzelf op te
komen
Ja en nee. Hij is erg
kwetsbaar. Komt soms
voor zichzelf op door een
klap uit te delen.
Geen verandering
aangegeven
Hij kan dit beter. Kon dit
eerst helemaal niet.
Geen verandering
aangegeven
Het kind vertoont
opvallend gedrag
Hij vertoont opvallend
gedrag in alles. Hij wil
graag sociaal contact,
maar weet niet hoe dit
moet.
We merken dat het wat
uitkristalliseert, hij wordt
volwassener en dit zien
we ook in zijn gedrag.
Ja.
(noemt verschillende
voorbeelden)
Hij blijft veel aandacht
vragen, maar lijkt zich
beter te kunnen
beheersen.
Het kind denkt negatief
over zichzelf
Qua prestaties vindt hij
dat hij veel dingen goed
ka. Is heel onzeker en
bang om dingen fout te
doen.
Geen verandering
aangegeven
Hij ziet zichzelf als goed,
maar is daar wel heel
onzeker over.
Hij is minder negatief
naar zichzelf toe.
Het kind vindt het
moeilijk om
complimenten te
ontvangen
Hij kan goed met
complimenten omgaan
en hij gelooft ze.
Niet meer ter sprake
gekomen
Hij kan goed met
complimenten omgaan.
Niet meer ter sprake
gekomen
Het kind blokkeert
regelmatig of vermijdt
spannende situaties
Ja. Hij vindt het oké dat hij
dit jaar niet mee op
vakantie gaat.
Ja. Hij lijkt zich beter te
kunnen beheersen.
17
3.3 Resultaten deelvraag 3
• Is Cliënt X voldoende in staat de RGM uit te voeren en ervaart hij hierbij plezier, minimale
spanning en een positiever zelfbeeld?
Het beantwoorden van deze vraag is gedaan middels zowel kwantitatief als kwalitatief
onderzoek, waarbij is geobserveerd door de muziektherapeut en waarbij de gegevens zijn
genoteerd op een observatieformulier (bijlage 6).
Uit de kwantitatieve gegevens blijkt het volgende: de items “plezier”, “ontspanning” en
“zelfbeeld” laten een grillig verloop zien. Per sessie treedt er verandering op, waarbij het
verloop van de scores van de verschillende items niet eenduidig zijn. Eenmaal geplaatst in
een individuele lijngrafiek per item, laten alle items een opwaartse trendlijn zien, wat wil
zeggen dat er bij alle drie de items gemiddeld sprake is van een vooruitgang.
Opvallend bij het item “plezier” is dat het zelfbenoemd plezier door Cliënt X vaak niet in
overeenstemming is met het getoonde plezier volgens de observator. Vooral in sessie 5 en
sessie 10 laat dit een grote tegenstrijdigheid zien. De Items “plezier bij binnenkomst”,
“plezier tijdens de RGM” en “plezier einde sessie” lopen in de lijngrafiek vrijwel evenwijdig
aan elkaar, waarbij de lijn “plezier einde sessie” vaak iets hoger ligt. In grafiek 3 zijn de 4
items zichtbaar. In grafiek 4 is te zien hoe het gemiddelde van de 4 items verloopt, waarbij
de trendlijn laat zien dat er sprake is van een vooruitgang.
Grafiek 3. Weergave van de items “plezier” per sessie.
1
2
3
4
sessie 1 sessie 2 sessie 3 sessie 4 sessie 5 sessie 6 sessie 7 sessie 8 sessie 9 sessie 10
Plezier
plezier bij binnenkomst plezier tijdens de RGM
zelfbenoemd plezier Cliënt X plezier einde sessie
18
Grafiek 4. Weergave van het gemiddelde van de items “plezier” per sessie.
Opvallend bij het item “ontspanning” is dat de ontspanning aan het eind van de sessies
veelal hoog is, ongeacht hoe de ontspanning aan het begin van de sessie was. Het item
“ontspanning bij binnenkomst” laat een grillig beeld zien en het item “ontspanning tijdens
de RGM” laat ook een ietwat grillig beeld zien, maar toont daarnaast wel een duidelijke
opwaartse lijn, wat wil zeggen dat de ontspanning tijdens de RGM in de loop van de sessies
groter wordt. In grafiek 5 zijn de 3 items zichtbaar. In grafiek 6 is het gemiddelde van de
3 items zichtbaar, waarbij de trendlijn laat zien dat er sprake is van een vooruitgang.
Grafiek 5. Weergave van de items “ontspanning” tijdens de sessies.
1
1,25
1,5
1,75
2
2,25
2,5
2,75
3
3,25
3,5
3,75
4
sessie 1 sessie 2 sessie 3 sessie 4 sessie 5 sesse 6 sessie 7 sessie 8 sessie 9 sesse 10
Plezier gemiddeld per sessie
plezier Lineair (plezier)
1
2
3
4
sessie 1 sessie 2 sessie 3 sessie 4 sessie 5 sessie 6 sessie 7 sessie 8 sessie 9 sessie 10
Ontspanning
ontspanning bij binnenkomst ontspanning tijdens de RGM
ontspanning aan het eind van de sessie
19
Grafiek 6. Weergave van het gemiddelde van de items “ontspanning” per sessie.
Opvallend bij het item “zelfbeeld” is dat ook dit een grillig verloop laat zien. Dit is zichtbaar
in grafiek 7. In grafiek 8 zijn alle drie de items in één lijngrafiek geplaatst. Hierbij valt op
dat de items “plezier” en “zelfbeeld” beide grillig verlopen, maar waarbij de twee items
onderling wel enigszins evenwijdig aan elkaar lopen. Het item “zelfbeeld” wordt hierbij wel
lager gescoord. Het item “ontspanning” geeft een wat evenwichtiger beeld, waarbij de
opwaartse lijn minder groot is. Dit was ook al te zien aan de trendlijn in grafiek 6.
Grafiek 7. Weergave van het item “zelfbeeld” per sessie.
1
1,25
1,5
1,75
2
2,25
2,5
2,75
3
3,25
3,5
3,75
4
sessie 1 sessie 2 sessie 3 sessie 4 sessie 5 sessie 6 sessie 7 sessie 8 sessie 9 sessie10
Ontspanning gemiddeld per sessie
ontspanning Lineair (ontspanning)
1
1,25
1,5
1,75
2
2,25
2,5
2,75
3
3,25
3,5
3,75
4
sessie 1 sessie 2 sessie 3 sessie 4 sessie 5 sessie 6 sessie 7 sessie 8 sessie 9 sessie10
Zelfbeeld
zelfbeeld Cliënt X Lineair (zelfbeeld Cliënt X)
20
Grafiek 8. Weergave van het gemiddelde van de items “plezier” en “ontspanning” en het
item “zelfbeeld” per sessie.
De kwalitatieve gegevens zijn verzameld door middel van observaties en gesprekken.
Hieronder worden de meest opvallende zaken besproken per sessie:
Sessie 1: Cliënt X komt tijdens deze sessie erg gespannen binnen en heeft de verwachting
dat hij gaat oefenen voor het songfestival. Hij geeft aan geen zin te hebben in de RGM en
zegt hierbij letterlijk: “Dat kan ik vast niet”. Qua vaardigheid pakt hij de RGM verrassend
snel op.
Sessie 2: Cliënt X heeft totaal geen moeite met het onthouden en uitvoeren van de RGM.
Prima in het juiste ritme. Geeft aan de RGM niet echt leuk te vinden.
Sessie 3: RGM foutloos. Toont meer plezier tijdens de RGM en geeft ook aan het “best wel”
leuk te vinden.
Sessie 4: Cliënt X kwam “slecht” binnen. Oogt verdrietig. RGM ging goed.
Sessie 5: Hoewel X plezier toont tijdens de RGM oefeningen, geeft hij bij navraag aan dat
hij het niet leuk vindt of dat hij daar nog even over na moet denken. Hij lijkt hierbij te
“schrikken” van de vraag en neemt meteen een andere houding aan (van vrolijk naar “ik
vind dit niet leuk”). RGM oefeningen gaan foutloos.
Sessie 6: Een hele leuke sessie. X was erg vrolijk en geeft bij navraag aan de RGM “ge-
wéldig leuk!” te vinden. De RGM ging wederom goed.
Sessie 7: Uitbreiding en wisselingen van RGM symbolen; geen probleem. Cliënt X geeft
aan de RGM moeilijk te vinden, het niet te kunnen en het niet leuk te vinden.
Sessie 8: Cliënt X kwam erg gespannen binnen. De RGM ging goed. Cliënt X heeft wel
plezier gehad tijdens de oefeningen en geeft dit ook aan.
Sessie 9: Cliënt X geeft aan thuis niet over de RGM te praten, omdat hij zich ervoor
schaamt. Hij zegt het wel heel leuk te vinden. De RGM ging wederom goed.
1
1,25
1,5
1,75
2
2,25
2,5
2,75
3
3,25
3,5
3,75
4
sessie 1 sessie 2 sessie 3 sessie 4 sessie 5 sessie 6 sessie 7 sessie 8 sessie 9 sessie 10
Ontspanning, plezier en zelfbeeld per sessie
ontspanning (gemiddeld) plezier (gemiddeld) zelfbeeld
21
Sessie 10: De laatste sessie. Cliënt X geeft aan dat hij het jammer vindt dat de
muziektherapie stopt, maar dat hij geen zin meer heeft om RGM te doen. Op de opmerking
dat hij door mag gaan met muziektherapie geeft hij aan dat hij dan graag wil oefenen voor
het songfestival. De RGM ging goed.
Tijdens alle sessies valt op dat Cliënt X veel tegenstrijdige signalen geeft, zoals
bijvoorbeeld heel vrolijk en enthousiast meedoen met de RGM, maar dan bij navraag
aangeven dat hij het niet leuk vindt om te doen. De RGM beheerst hij opvallend goed en
hij is in staat om zelf arrangementen te maken en hierbij goed passende muziek te vinden.
Verder valt op dat ook deze data een grillig verloop laat zien, behalve de beheersing en
uitvoering van de RGM. Deze is onveranderd goed.
.
22
Hoofdstuk 4 Conclusie, discussie en aanbevelingen 4.1 Conclusie per deelvraag
Het doel van dit systemische N=1 onderzoek is om te weten of het toepassen van de
Ronnie Gardiner Methode (RGM) binnen de muziektherapie, kan leiden tot het verbeteren
van het zelfbeeld bij een jongere met een lichtverstandelijke beperking (LVB),
autismespectrumstoornis (ASS) en een negatief zelfbeeld. Om de onderzoeksvraag te
kunnen beantwoorden worden eerst de uitkomsten van de deelvragen samengevat en
geïnterpreteerd. Op basis daarvan wordt de hoofdvraag beantwoord in de conclusie en
volgen discussie en aanbevelingen.
Deelvraag 1
• In welke mate leidt de RGM bij Cliënt X, een jongvolwassen man met LVB, ASS en een
negatief zelfbeeld tot een verbetering van het zelfbeeld?
Na het analyseren van de verworven data blijkt dat zowel bij Cliënt X, als bij de leerkracht
van Cliënt X een (lichte) verbetering van het zelfbeeld is te zien. Waarbij opgemerkt moet
worden dat Cliënt X een grotere vooruitgang laat zien, dan de leerkracht van X. Opvallend
bij het verzamelen van deze data was, dat Cliënt X bij het invullen van de CBSK al een
heel positieve score liet zien voor wat betreft zijn zelfbeeld. Een score die niet overeen lijkt
te komen met het beeld dat door het netwerk van Cliënt X van hem wordt geschetst en
het beeld dat hij laat zien tijdens observaties en dat ook blijkt uit een psychologisch
onderzoek (ParnasSys, 2019). Het tweede invulmoment laat bij Cliënt X een extreem
positief beeld zien. Hierbij moet opgemerkt worden dat de vragen wel bewust zijn ingevuld.
In de CBSK worden de vragen zo gesteld dat de positieve- en negatieve antwoorden zowel
links als rechts kunnen staan (CBSK; Veerman, Straathof, Treffers, Van den Bergh, & ten
Brink, 1997). Er is dus geen sprake van geweest dat Cliënt X zonder nadenken willekeurig
alle antwoorden aan één kant heeft aangekruist. Onderzoeker was bij beide invul-
momenten aanwezig en heeft kunnen constateren dat Cliënt X over de vragen heeft
nagedacht en hardop benoemde wat hij in ging vullen. De GLI score geeft ook aan dat de
betrouwbaarheid van deze analyse laag is (Landman, 2017), wat valt te verklaren door het
feit dat de leerkracht van X de CBSK realistischer heeft ingevuld en dat daardoor de
waardes te ver uiteen lopen. Wanneer er wordt uitgegaan van alleen de analyse van de
antwoorden van de leerkracht van X, zou je kunnen concluderen dat er sprake is van een
lichte verbetering van het zelfbeeld.
Deelvraag 2
• In hoeverre wordt ervaren dat de RGM leidt tot een verbetering van het zelfbeeld bij
Cliënt X, een jongvolwassen man met LVB, ASS en een negatief zelfbeeld?
De resultaten van het analyseren van de data behorende bij deelvraag 2 laten een
wisselend beeld zien. Uit het aantal positief en het aantal negatief genoemde items die een
beeld geven van het zelfbeeld van Cliënt X, blijkt uit de interviews met de moeder van X
geen verbetering van het zelfbeeld. Terwijl uit de interviews met de leerkracht van X wel
verbetering van het zelfbeeld blijkt. Het verschil zou te verklaren kunnen zijn vanuit de
veronderstelling dat de moeder van Cliënt X de interviewvragen anders heeft geïnter-
preteerd dan de leerkracht van X. In de interviews met de moeder van X is te lezen dat zij
de vragen meer beantwoordt met betrekking tot de plaats van Cliënt X in het gezin en
hierbij ook gezins- en familierelaties aanhaalt om te illustreren hoe Cliënt X reageert op
bepaalde omstandigheden. De leerkracht van X gaat in de interviews minder uitgebreid in
op de vragen en beperkt zich meer tot het gedrag van Cliënt X in relatie tot zichzelf en zijn
klasgenoten. Een andere verklaring zou kunnen zijn de transfer: eerst is het resultaat van
de therapie zichtbaar binnen de sessies zelf, daarna vindt de transfer plaats naar de
klassensituatie en pas daarna wordt het resultaat zichtbaar in situaties buiten de school,
23
waaronder het gezin (Beelen, 2003). Daaruit zou de conclusie getrokken kunnen worden
dat het onderzoek wellicht te kort heeft geduurd om de transfer al te maken naar de
gezinssituatie.
Deelvraag 3
• Is Cliënt X voldoende in staat de RGM uit te voeren en ervaart hij hierbij plezier,
minimale spanning en een positiever zelfbeeld?
De resultaten van het analyseren van de data behorende bij deelvraag 3 laten een
duidelijke vooruitgang zien. Uit de observaties blijkt dat Cliënt X tijdens de eerste sessies
veel spanning had. Cliënt X liet duidelijk een beeld zien dat hij bang was om fouten te
maken. Dit veranderde nadat hij had ervaren dat hij heel goed in staat was om de RGM
oefeningen te doen. Opvallend was dat Cliënt X aan het einde van vrijwel iedere sessie
ontspannen was. Tijdens de eerste sessies had Cliënt weinig plezier in de RGM. Dit werd
veroorzaakt door het feit dat hij bang was het niet goed te doen (benoemd als zodanig
door Cliënt X, zie bijlage 6). In de loop van de interventie kreeg X steeds meer zichtbaar
plezier in de RGM, waarbij zeer opvallend is dat hij dit slechts één keer echt als zodanig
heeft benoemd en verder vrijwel altijd aangaf geen tot weinig plezier te beleven aan de
RGM. Cliënt X was heel erg goed in staat de RGM oefeningen uit te voeren. Hij kon de
symbolen, de bijbehorende klanken en de bewegingen heel goed onthouden en uitvoeren.
Ook was hij in staat om zelf arrangementen te bedenken en goed bijpassende muziek te
zoeken. Hierdoor is de doelstelling “ervaren dat fouten maken niet erg is” niet aan de orde
geweest. De muziektherapeut heeft zelf nog wel eens expres fouten gemaakt, maar hier
werd door Cliënt X niet op gereageerd. Wat duidelijk in de loop van de interventie verbeterd
is, is het zelfbeeld van Cliënt X tijdens de sessies (met soms een piek naar beneden). Hij
benoemde zichzelf duidelijk minder vaak negatief. In theorie zou het ervaren van de
succesbelevingen (het foutloos kunnen uitvoeren van de RGM) hieraan ten grondslag
moeten liggen (Franssen, 2019).
4.2 Algehele conclusie • Leidt de Ronnie Gardiner Methode (RGM) tot het verbeteren van het zelfbeeld bij cliënt
X met een licht verstandelijke beperking (LVB), een autismespectrumstoornis (ASS) en
een negatief zelfbeeld?
Wanneer alle resultaten van de deelvragen van het onderzoek bij elkaar worden genomen,
kan de eindconclusie zijn dat de Ronnie Gardiner Methode leidt tot een lichte verbetering
van het zelfbeeld van Cliënt X, een jongvolwassen man met een licht verstandelijke
beperking, een autismespectrumstoornis en een negatief zelfbeeld.
24
4.3 Discussie
Hoeveel waarde kan er worden gehecht aan de resultaten en de conclusie van dit
systemisch N=1 onderzoek?
Het onderzoek en de uitvoering ervan, laat een aantal sterke punten, maar ook een aantal
zwakke punten zien. Een sterk punt van het onderzoek is, dat tijdens de interventie alleen
de RGM is toegepast en geen andere vormen van muziektherapie. Hierdoor is de
betrouwbaarheid, of het effect wordt veroorzaakt door de RGM, groot. Ook had Cliënt X,
tijdens de interventie, geen andere therapieën, die effect zouden kunnen hebben op zijn
zelfbeeld. Dit maakt de betrouwbaarheid van het gemeten resultaat groter. De vragen van
de CBSK zijn, in de enigszins aangepaste vorm, geschikt voor Cliënt X. De vragen zijn
begrijpelijk en hij kan de vragenlijst zelf invullen. De antwoorden kunnen een goed beeld
geven van het zelfbeeld van een cliënt. Verder is een sterk punt van het onderzoek, de
inzetbaarheid van het systeem van Cliënt X. De leden van het systeem, die gevraagd waren
om mee te werken aan het onderzoek, waren hiertoe bereid en er viel goed afspraken te
maken om de verschillende data te kunnen verzamelen.
Ondanks dat de vragen van de CBSK geschikt waren voor Cliënt X, is gebleken dat het
invullen van de lijst een zwak punt is geweest in dit onderzoek. Cliënt schetste met zijn
antwoorden een heel ander beeld van zijn eigen zelfbeeld, dan van tevoren door het
systeem van Cliënt X en de muziektherapeut was ingeschat. Waarom Cliënt X d.m.v. de
vragenlijst zo’n ander beeld liet zien, is niet duidelijk geworden, maar het maakt de
betrouwbaarheid van het onderzoek wel minder groot. Een ander zwak punt van het
onderzoek is dat de interviewvragen te veel ruimte hebben gelaten voor andere
interpretatie. De vragen nodigden teveel uit om uitgebreide antwoorden te geven,
waardoor de kern van de zaak niet altijd werd benoemd. Een ander minder sterk punt is
dat de observaties, tijdens de RGM sessies, werden gedaan door de behandelend muziek-
therapeut. De RGM is een methode, waarbij de therapeut zelf intensief met de oefeningen
meedoet. Dit zou ertoe kunnen leiden dat niet alle belangrijke informatie wordt opgepikt
door de therapeut. Het tijdsbestek en de periode waarin het onderzoek is gedaan, zijn ook
zwakke punten van het onderzoek. Een interventie die een periode van 5 weken beslaat,
lijkt te kort te zijn voor duidelijk resultaat voor het verbeteren van het zelfbeeld. Het
onderzoek vond plaats in de maanden november en december; een periode met veel
spannende zaken voor de doelgroep. Met name Sinterklaas en de feestdagen leveren voor
jongeren met LVB en ASS veel spanning op. Daarnaast was Cliënt X ook jarig in deze
periode, wat bij hem ook tot de nodige spanning heeft geleid. In het interview met de
leerkracht van X zegt zij letterlijk: “weet je dat is gewoon ook een hele slechte tijd om iets
te laten veranderen. Het is de decembermaand, hij is jarig geweest. Sinterklaas is geweest.
De kerstdagen komen eraan. Dus niet de goede tijd om te veranderen in gedrag, nee.”
Ook uit het interview met de moeder van X kwam naar voren dat er omstandigheden waren
die van invloed zouden kunnen zijn geweest. Letterlijk zei zij: “Nou, dan weet ik niet of dat
echt past in deze context, maar wij hebben eh… eh… wel met X erover gehad, en dat wil
die ook, dat ie eh…. dat ie dit jaar niet meer met ons mee gaat op vakantie. Dat ie 10
dagen naar het logeerhuis gaat.” Waarbij aangemerkt moet worden dat de
omstandigheden die de leerkracht van X noemt, een negatieve invloed op het zelfbeeld
zouden kunnen hebben volgens haar. Terwijl de verbetering van het zelfbeeld als positief
wordt ervaren in het interview met deze respondent. Bij de moeder van Cliënt X wordt de
gebeurtenis door haar als een positieve invloed op het zelfbeeld bestempeld. Terwijl er
geen verandering is in het zelfbeeld, volgens deze respondent.
25
4.4 Aanbevelingen
Om tot een beter resultaat te komen bij het verbeteren van het zelfbeeld van Cliënt X, is
aan te bevelen om door te gaan met de RGM. Het liefst in combinatie met andere vormen
van muziektherapie, om de uitdaging en het plezier voor Cliënt X te vergroten. Een langere
interventietijd leidt wellicht tot meer resultaat.
Om aan te kunnen tonen dat de RGM tot een verbetering van het zelfbeeld leidt bij jongeren
met LVB, ASS en een negatief zelfbeeld, is het aan te bevelen om het onderzoek te
herhalen met jongeren met soortgelijke problematiek, zodat er een stapeling kan
plaatsvinden van systemische N=1 onderzoeken. Een stapeling van N=1 onderzoeken kan
zorgen voor een krachtiger bewijs van de werking van de RGM (Spreen, 2015) en kan
antwoord geven op de vraag: “Leidt de Ronnie Gardiner Methode (RGM) tot het verbeteren
van het zelfbeeld bij een jongere met een licht verstandelijke beperking (LVB), een
autismespectrumstoornis (ASS) en een negatief zelfbeeld?” Hierbij is een langere
interventieperiode dan nu het geval was, aan te bevelen. Er zou kritisch naar de
meetinstrumenten en de interviewvragen gekeken moeten worden. Een meer
gestructureerd interview is aan te bevelen.
Een aanbeveling voor de betreffende SO/VSO school (opdrachtgever) is om de RGM
methode, in combinatie met andere vormen van muziektherapie, in te blijven zetten voor
jongeren met LVB, ASS en een negatief zelfbeeld.
26
Bibliografie Academies Sociale Studies & Gezondheidszorg, Lectoraat N=1. (2018). Tutorial N=1-
Tool: Bij N=1-Tool 2.0 7 september 2018. Leeuwarden: NHL Stenden hogeschool.
American Psychiatric Association. (2014). DSM-5 Beknopt overzicht van de criteria.
Amsterdam: Uitgeverij Boom.
Beelen, F. (2003). Gezins-creatieve-therapie. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van
Loghum.
Beemsterboer, T. (2009, 25 september). Waarom bewegen mensen eigenlijk op
muziek? Geraadpleegd op 25 oktober 2020, van
https://www.nrc.nl/nieuws/2009/09/25/waarom-bewegen-mensen-eigenlijk-op-muziek-
11787518-a995710
Claes, L. (2016). Emotionele ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking.
Antwerpen, België: Garant.
de Bruijn, J., & Vonk, J. (2017). Handboek emotionele ontwikkeling en verstandelijke
beperking (1ste editie). Den Haag, Nederland: Boom Lemma.
de Bruin, C. (2017). Dit is autisme! (1ste editie). Doetinchem , Nederland: Graviant
Educatieve Uitgaven.
de Clercq, H. (2014). Autisme van binnen uit (1ste editie). Antwerpen: Houtekiet.
Didden, R. (2004). In Perspectief: Gedragsproblemen, Psychiatrische Stoornissen En
Lichte Verstandelijke Beperking. Houten: Bohn Stafleu en van Loghum.
Dingemanse, K. (2019, 1 juli). Hoe verwerk je een interview in een
scriptie? Geraadpleegd op 1 november 2019, van
https://www.scribbr.nl/onderzoeksmethoden/hoe-verwerk-je-een-interview-een-scriptie/
Franssen, V. (2019, 17 juli). 7 Manieren Die Je Helpen Om Een Negatief Zelfbeeld Te
Overwinnen. Geraadpleegd op 2 november 2019, van https://vitaalgezond.com/negatief-
zelfbeeld/
Geertsma, J. (2019, 1 augustus). Schoolgids VSO *******. Geraadpleegd op 6
september 2019, van
https://docs.wixstatic.com/ugd/377f4a_89869c192c7b4642b95b2497694d5645.pdf
Harter, S. (2012). The Construction of the Self Developmental and Sociocultural
Foundations. New York: Guilford Publications.
Kraijer, D. W. (2004). Handboek autismespectrumstoornissen en verstandelijke
beperking (1ste editie). Amsterdam: Pearson Benelux B.V.
Kraijer, D. W., & Plas, J. J. (2014). Handboek psychodiagnostiek en beperkte
begaafdheid (5de editie). Amsterdam: Pearson Benelux B.V.
Kuin, M. (2014). Werken aan je zelfbeeld: COMET voor kinderen en jongeren (individuele
training). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
27
Landman, E. (2017). Instructie N=1-Tool. School Social Work & Arts Therapies.
Leeuwarden: Stenden Hogeschool.
Meddens, R. (2018, 8 oktober). Zelfvertrouwen. Geraadpleegd op 10 oktober 2019, van
https://psychogoed.nl/laag-zelfbeeld/
NHL Stenden Hogeschool (2017). Handleiding N=1-Tool voor Systemisch N=1. (z.pl):
(z.u.).
ParnasSys (2019, 23 augustus). Geraadpleegd op 4 november 2019, van
https://www.parnassys.net
Rigter, J. (2014). Het palet van de psychologie. Bussum, Nederland: Coutinho.
Scherder, E. (2019). Singing in the brain. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Smeijsters, H. (2006). Handboek Muziektherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Smeijsters, H. (2008). Handboek creatieve therapie (3de editie). Bussum, Nederland:
Coutinho.
Spreen, M. (2015). De systemische N=1.Stenden Hogeschool.
Topaz, (2019). Muziektherapie bij Topaz. Geraadpleegd op 23 oktober 2019, van
https://topaz.nl/onze-expertise/muziektherapie/
van Cranenburgh, B. (2018). Muziek en brein Over de kracht van muziek. Haarlem:
Stichting ITON.
van Rooijen, K. (2016, 1 november). Kinderen met een autismespectrumstoornis en
angst. Geraadpleegd op 7 september 2019, van http://www.karenvanrooijen.nl/wp-
content/uploads/2016/11/ASS-en-angst.pdf
Veerman, Straathof, Treffers, Van den Bergh & ten Brink (1997)
Competentiebelevingsschaal voor Kinderen (CBSK) - Instrumenten | NJi. (z.d.).
Geraadpleegd op 11 oktober 2019, van https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-
Instrumenten/Competentiebelevingsschaal-voor-Kinderen-(CBSK)
Verhoeven, N. (2011). Wat is onderzoek? (4de editie). Den Haag, Nederland: Boom
Lemma.
Vonk, J., & Hosmar, A. (2011). Emotionele ontwikkeling bij mensen met een
beperking (1ste editie). Leuven, België: Acco.
Walli. (2013, 1). Ronnie Gardiner Methode, Zet je brein in beweging. Geraadpleegd op 1
oktober 2019, van https://rgm-nederland.nl/site/
* Vanwege de privacy zijn in deze versie van het onderzoeksverslag de gegevens van de school waar het onderzoek heeft plaatsgevonden
en de bijlages verwijderd.