psalm 139 - UGentwbossart/pbw/ps139ev/ps139.pdf · 2011. 5. 29. · psalm 139 1 x 1.1...

108
psalm 139 1 x 1.1 waarom deze psalm Mijn interesse in deze psalm was al gewekt begin 2002, (dus nog in het begin van mijn psalmproject), toen ik ergens las dat Luther er zich sterk aangesproken door voelde, alhoewel sommige passages hem sterk ergerden; en ik probeerde toen een eigen herwoording mij beperkend tot wat mij sterk aansprak, hierbij vertrekkend van vertalingen als GERHARDT, CHOURAQUI, GNB (Grote Nieuws Bijbel), BDJ (Bible de Jerusalem) En nu in 2011, nu alle 151 psalmen een hertaal–beurt hebben gekregen: nog even ook voor de volledige psalm 139, een nalezing, vertrekkend bij de brontekst. Inhoudsopgave 1 x 1 1.1 waarom deze psalm 1 2 een eerste hertaling 3 2.1 mijn herwoording van de psalm–kern 3 2.2 geconsulteerde hertalingen 4 2.2.1 hertaling: GERHARDT 4 2.2.2 hertaling: CHOURAQUI 6 2.2.3 hertaling: BDJ 7 2.2.4 hertaling: GNB 8 3 nalezing vanuit de brontekst 10 3.1 x 10 3.1.1 brontekst 10 3.1.2 woord voor woord vertaling 11 3.1.3 OBJ woord voor woord vertaling 20 3.2 geselecteerde hertalingen 22 3.2.1 hertaling: NBV 23 3.2.2 hertaling: OOSTERHUIS 25 3.2.3 hertaling: BRIGGS 26 3.2.4 hertaling: VANDERPLOEG 29 3.2.5 hertaling: LXX 31 3.2.6 hertaling: WAAGENAAR naar LXX 33 3.2.7 hertaling: KRAUS 35 3.2.8 hertaling: KOSTER 36 3.2.9 hertaling: BUBER 38 3.2.10 hertaling: WIM KLEISEN naar BUBER 40 3.2.11 parafrasering: WIM KLEISEN 42 3.2.12 hertaling: VULGATA 43 3.2.13 hertaling: LUTHER 44 3.2.14 hertaling: SV 45 3.2.15 hertaling: NAARDENSE 46 1

Transcript of psalm 139 - UGentwbossart/pbw/ps139ev/ps139.pdf · 2011. 5. 29. · psalm 139 1 x 1.1...

  • psalm 139

    1 x1.1 waarom deze psalm

    Mijn interesse in deze psalm was al gewekt begin 2002, (dus nog in het begin vanmijn psalmproject), toen ik ergens las dat Luther er zich sterk aangesproken doorvoelde, alhoewel sommige passages hem sterk ergerden; en ik probeerde toen eeneigen herwoording mij beperkend tot wat mij sterk aansprak, hierbij vertrekkendvan vertalingen als GERHARDT, CHOURAQUI, GNB (Grote Nieuws Bijbel), BDJ(Bible de Jerusalem)

    En nu in 2011, nu alle 151 psalmen een hertaal–beurt hebben gekregen:nog even ook voor de volledige psalm 139,een nalezing, vertrekkend bij de brontekst.

    Inhoudsopgave1 x 11.1 waarom deze psalm 12 een eerste hertaling 32.1 mijn herwoording van de psalm–kern 32.2 geconsulteerde hertalingen 42.2.1 hertaling: GERHARDT 42.2.2 hertaling: CHOURAQUI 62.2.3 hertaling: BDJ 72.2.4 hertaling: GNB 83 nalezing vanuit de brontekst 103.1 x 103.1.1 brontekst 103.1.2 woord voor woord vertaling 113.1.3 OBJ woord voor woord vertaling 203.2 geselecteerde hertalingen 223.2.1 hertaling: NBV 233.2.2 hertaling: OOSTERHUIS 253.2.3 hertaling: BRIGGS 263.2.4 hertaling: VANDERPLOEG 293.2.5 hertaling: LXX 313.2.6 hertaling: WAAGENAAR naar LXX 333.2.7 hertaling: KRAUS 353.2.8 hertaling: KOSTER 363.2.9 hertaling: BUBER 383.2.10 hertaling: WIM KLEISEN naar BUBER 403.2.11 parafrasering: WIM KLEISEN 423.2.12 hertaling: VULGATA 433.2.13 hertaling: LUTHER 443.2.14 hertaling: SV 453.2.15 hertaling: NAARDENSE 46

    1

  • 3.2.16 hertaling: MONTSERRAT 483.2.17 hertaling: VANDERPLOEG 503.2.18 hertaling: TROMP 513.2.19 hertaling: JSP 523.2.20 hertaling: NET 533.2.21 hertaling: BEEX 553.2.22 hertaling: SAVIN–CADIOT 573.3 hints, leessels, analogieën, roersels, jezus–woorden 603.3.1 hints 603.3.2 analogieën 603.3.3 jezus–woorden 603.3.4 leessels 603.3.5 roersels 643.4 blend 653.4.1 v1b 663.4.2 v2a 673.4.3 v2b 683.4.4 v3ab 693.4.5 v4ab 703.4.6 v5ab 713.4.7 v6ab 723.4.8 v7–8 733.4.9 v9–10 753.4.10 v11–12 773.4.11 v13ab 803.4.12 v14abc 823.4.13 v15abc 853.4.14 v16a 873.4.15 v16bcd 883.4.16 v17–18a 903.4.17 v18b 923.4.18 v19a 943.4.19 v19b 953.4.20 v20ab 963.4.21 v21–22 973.4.22 v23ab 993.4.23 v24ab 1003.5 eigen hertaling 1023.5.1 versie 1: de oerparel, lichtjes opgeblonken 1023.5.2 versie 1b: iets gladder 1043.5.3 versie 2: iets eigenzinniger 106

    2

  • 2 een eerste hertalingmij beperkend tot “wat mij aansprak”

    2.1 mijn herwoording van de psalm–kern

    (1) mn lief, alom voel ik je, van buiten & van binnen;(2) van je doordrongen ben ik bij mn inslapen, van je vervuld bij mn ontwaken;

    mn verlangens je kent ze van tevoren;(3) mn doen, mn vrijen, mn hopen, alles in mij is je vertrouwd;(4) mijn nog onuitgesproken woorden raad je;(5) langs achter, langs voor, voel ik je omarming & je greep;(6) groots is je indringen, zalig, onvoorstelbaar & onweerstaanbaar;(7) waar ik ook ga, ik voel je adem en je blik,

    je ontvluchten kan/wil ik niet;(15) je weet zo goed hoe ik in mekaar zit,

    wonderlijk geweven mn kern in je schoot;(23) neem me, liefste, penetreer mn hart(24) en leid me alle dagen van mn leven,

    hiernu en eeuwig.

    (hertaling: walter, mei 2002)

    3

  • 2.2 geconsulteerde hertalingen

    2.2.1 hertaling: GERHARDT

    1b Heer, Gij doorgrondt en Gij kent mij,2a Gij weet van mijn zitten, mijn opstaan,2b Gij verstaat mijn gedachten van verre;3a mijn op weg zijn keurt Ge, mijn rusten,3b al mijn wegen zijn U vertrouwd.4a Want er komt geen woord op mijn tong,4b of zie, Heer, Gij kent het volkomen.5a Achter mij zijt Gij, voor mij, rondom mij:5b Gij hebt uw hand op mij gelegd.6a Dit te vatten - het is mij te wonderbaar,6b te verheven - ik reik er niet toe.7a Waar zou uw geest ik ontkomen?7b waar zou ik uw aanschijn ontgaan?8a Klom ik op tot de hemel - Gij waart er,8b lag ik neer bij de doden - daar staat Gij,9a sloeg ik dageraadsvleugelen uit,9b streek ik neer aan de uiterste zeekust,10a ook daar zou uw hand mij geleiden,10b hield mij uw rechterhand vast.11a Sprak ik: ’ mij mag het duister omsluiten,11b het licht worde nacht om mij heen ’ -12a voor u heerst in het duister geen duister:12b lichtend is de nacht als de dag,12cde duisternis is gelijk licht.

    13a Gij zijt die mijn kern hebt gevormd,13b die mij weefde in de schoot mijner moeder,14a en ik loof U in het besef14a dat ik ben eerbiedwekkend van maaksel,14b een wonder is wat Gij schiep.14c Mijn wezen kent Gij volkomen.15a Mijn oorsprong was U niet verholen15b toen ik in het verborgene gevormd werd,15c als in diepten der aarde ontworpen.16a Uw oog zag mij, vormeloos nog:16b in uw boek waren alle geschreven16c de dagen dezer formering,16d toen er nog niet een daarvan was.17a Te groots voor mij, God, uw gedachten,17b te machtig daarvan de som,18a zomin als woestijnzand te tellen.18b Was ik radeloos - nog was ik bij U.19a Sla dan, God, de afvalligen neer:19b - o had van hun moordzucht ik vrede! -20a zij blijven u tarten, arglistig,20b noemen zich in hun waan uw bestrijders.21a Zou ik, Heer, uw haters niet haten,

    4

  • 21b niet met afschuw zien die U trotseren?22a ik haat hen, mijn haat is volstrekt:22b tussen ons moet het vijandschap zijn.23a Doorgrond mij, God, ken mijn hart,23b toets mij, weet mijn verborgen gedachten,24a zie of niet mijn weg mij verkeerd leidt:24b wijs de weg van de eeuwigheid mij.

    5

  • 2.2.2 hertaling: CHOURAQUI

    1a IHVH-Adonaï,1b tu me sondes et me pénètres.2a Tu pénètres mon repos, mon lever,2b et discernes de loin mon dessein.3a Tu jauges ma voie et mon accouplement ;3b tu hantes toutes mes routes.4a Non, le mot n’est pas sur ma langue,4b que déjà tu le pénètres tout, IHVH-Adonaï.5a Derrière, devant, tu m’assièges,5b et mets ta paume sur moi.6a Pénétration trop merveilleuse pour moi,6b trop altière pour que je lui résiste.7a Où donc aller loin de ton souffle .7b Où donc, loin de tes faces, m’enfuir ?8a Si j’émerge aux ciels, tu es là;8b si je m’étale au Shéol, te voilà.9a Je prends les ailes de l’aube,9b je demeure au bout de la mer.10a Mais là aussi ta main me conduit,10b ta droite me saisit.11a Je dis : "Ah, la ténèbre me dissimulera"!11b Mais la nuit est lumière pour toi !12a La ténèbre même n’enténèbre pas pour toi.12b La nuit brille comme le jour,12c la ténèbre comme la lumière.13a Oui, toi, tu as acheté mes reins,13b tu m’as recouvert dans le ventre de ma mère.14a Je te célèbre, parce qu’en prodiges je suis fait de merveilles.14b Merveilleuses sont tes oeuvres;14c mon être le pénètre bien.15a Pas occulte, ma substance, pour toi,15b dont je fus formé en secret,15c brodé aux cryptes de la terre.16a Tes yeux ont vu mon embryon;16bc et sur ton livre les jours sont tous inscrits,16d avant qu’un seul ne soit formé.17a Pour moi tes pensées sont chères,17b Él, vigoureuses, leurs têtes.18a Je les compte, multiples plus que le sable !18b Je m’éveille et suis encore en toi.19a Eloha, puisses-tu anéantir le criminel !19b Hommes de sangs, écartez-vous de moi !20a Ils t’invoquent en conspirant;20b tes adversaires se chargent en vain.21a Tes haineux, IHVH-Adonaï, ne dois-je pas les haïr ?21b J’abhorre tes rebelles !22a Je les hais d’une haine extrême.22b Ils sont en ennemis pour moi.23a Sonde-moi, Él, pénètre mon coeur.23b Examine-moi, pénètre mes fantasmes.24a Vois si la route de l’idole est en moi.24b Mène-moi sur la route de pérennité !

    6

  • 2.2.3 hertaling: BDJ

    1- Yahvé, tu me sondes et me connais;2- que je me lève ou m’assoie, tu le sais,tu perces de loin mes pensées;3- que je marche ou me couche, tu le sens,mes chemins te sont tous familiers.4- La parole n’est pas encore sur ma langue,et voici, Yahvé, tu la sais tout entière;5- derrière et devant tu m’enserres,tu as mis sur moi ta main.6- Merveille de science qui me dépasse,hauteur où je ne puis atteindre.7- Où irai-je loin de ton esprit,où fuirai-je loin de ta face?8- Si j’escalade les cieux, tu es là,qu’au shéol je me couche, te voici.9- Je prends les ailes de l’aurore,je me loge au plus loin de la mer,10- même là, ta main me conduit, ta droite me saisit.11- Je dirai :"Que me presse la ténèbre,que la nuit soit pour moi une ceinture";12- même la ténèbre n’est point ténèbre devant toiet la nuit comme le jour illumine.13- C’est toi qui m’as formé les reins,qui m’as tissé au ventre de ma mère;14- je te rends grâce pour tant de prodigesmerveille que je suis,merveille que tes œuvres.Mon âme, tu la connaissais bien,15- mes os n’étaient point cachés de toi,quand je fus façonné dans le secret,brodé au profond de la terre.16- Mon embryon, tes yeux le voyaient;sur ton livre, ils sont tous inscrits les jours qui ont été fixés,et chacun d’eux y figure.17- Mais pour moi,que tes pensées sont difficiles, ô Dieu,que la somme en est imposante!18- Je les compte, il en est plus que sable;ai-je fini, je suis encore avec toi.19- Si tu voulais, ô Dieu, tuer l’impie!Hommes de sang, allez-vous-en de moi!20- Eux qui parlent de toi sournoisement,qui tiennent pour rien tes pensées.21- Yahvé, n’ai-je pas en haine qui te hait,en dégoût, ceux qui se dressent contre toi?22- Je les hais d’une haine parfaite,ce sont pour moi des ennemis.23- Sonde-moi, ô Dieu, connais mon cœur,scrute-moi, connais mon souci;24- vois que mon chemin ne soit fatal,conduis-moi sur le chemin d’éternité.

    7

  • 2.2.4 hertaling: GNB

    1 Heer, u doorgrondt me,u kent me.2 U ziet mijof ik nu zit of sta.U verstaat mijn gedachtenal van verre.3 U slaat mij gadeof ik nu rust of werk.Wat ik ook doe:het is u vertrouwd.4 Voor er een woord over mijn lippen komt,weet u al, Heer, wat ik denk.5 U bent om me heen,u bent voor me en achter me,en uw hand ligt op mijn schouder.6 Dat u me zo kentkan ik niet bevatten,het gaat mijn verstand te boven.

    7 Waar kan ik u ontlopen,waar kan ik u ontvluchten?8 Al zou ik opklimmen naar de hemel,u bent er;al zou ik afdalen naar het dodenrijk,u tref ik er aan.9 Al vloog ik naar het uiterste oostenof streek ik neer in het verste westen,10 ook daar zou u mij leiden,ook daar houdt uw hand mij vast.11 Al vroeg ik de duisternis:‘Verberg me,laat het nacht worden om mij heen,’12 zelfs dan verbergt de duisternis me niet;voor u is de nacht als de dag,de duisternis als het licht.

    13 U weefde mijin de schoot van mijn moeder,u deed mij ontstaan.14 Ik dank u,want het is een wonderzoals ik ben gemaakt.Alles wat u maakt, is een wonder.Dat besef ik heel goed.15 Ik was voor u niet verborgentoen ik in dat duister groeide,als in het binnenste van de aarde.16 U zag mij toen ik nog geen vorm had,

    8

  • en mijn dagen waren al vastgesteld,al geschreven in uw boek,voor er één enkele was aangebroken.17 Hoe diep zijn uw gedachten, mijn God,en hoe oneindig in getal.18 Hoe zou ik ze kunnen tellen!Talrijker zijn zedan de korrels van het zand.Telkens als ik ontwaak,ben ik nog met u bezig.

    19 Mijn God, ik zou willendat u misdadigers ombracht,dat u moordenaars van mij afhield.20 Hun plannen zijn tegen u gericht,zij misbruiken uw naam.21 Heer, zou ik niet haten wie u haten,niet verafschuwen wie zich keren tegen u?22 Ik haat hen met heel mijn hart,ze zijn mijn vijanden.

    23 Mijn God, doorgrond mij,kijk in mijn hart,onderzoek mij,peil mijn gedachten.24 Dreig ik van u af te dwalen,breng mij dan terug op de weg naar u.

    9

  • 3 nalezing vanuit de brontekst3.1 x

    3.1.1 brontekstו®ּתֵד´ע! חֳקַרּתַנ¢י יהו³ה 1b Adonay chaqartaniy vattêdhâ‘

    וקּומִי! ׁש¤בְּתִי י³ד¯עְּתָ אַּתָה 2a ’attâh yâdha‘tâ shibhtiy vequmiyמֵר´חֹוק! לְר§עִי ּבַנּתָה 2b bantâh lerê‘iy mêrâchoq

    ז¦ר£יתָ! ור£בְעִי אָרחִי 3a ’ârechiy veribh‘iy zêriythâהִסְּכַנּתָה! וÈלÊּדר´כַי 3b vekhol-derâkhay hiskantâhּבִלְׁשֹונ¢י! מִּלָה Nאֵי ּכִי 4a kiy ’êyn millâh bilshoniy

    כuּלָּה! י³ד¯עְּתָ אְהו³ה Nֵה 4b hên Adonay yâdha‘tâ khullâhצַרּתָנ¢י! M«ו³קֶד אָחֹור 5a ’âchor vâqedhem tsartâniyּכַּפÈֶה! עָלַי ו®תָׁש¬ת 5b vattâsheth ‘âlay kappekhâhמִּמֶּנ¢י! ד§עַת ּפִלְאִּי³ה 6a pil’iyyâh [peliy’âh] dha‘ath mimmenniy

    לָּה! ל¸אÊאּוכַל נ¢ׂש ּגבָה 6b nisgebhâh lo’-’ukhal lâhמֵרּוחֶ! אֵלֵ אÉָה 7a ’ânâh ’êlêkh mêruchekha

    אֶבְר´ח! מִּפָנªי ואÉָה 7b ve’ânâh mippâneykha ’ebhrâchאָּתָה! Mµׁש M¢מַיµׁש אÊMִאֶּסַק 8a ’im-’essaq shâmayim shâm ’âttâh

    הִּנªּכָ!  אֹול ואַּצִיעָה 8b ve’atsiy‘âh she’ol hinnekhâכַנפֵיÊׁשµחַר! אµֶא 9a ’esâ’ khanphêy-shâchar

    !M³י ּבְאַחֲר£ית אֶׁשּכÉְה 9b ’eshkenâh be’achariyth yâmתַנחֵנ¢י! י³ד MµׁשÊM®ּג 10a gam-shâm yâdhkha thanchêniy

    !ªימִינ ות¸אחֲז¦נ¢י 10b vetho’chazêniy yemiynekhaיׁשּופֵנ¢י! אÊַחֹׁש¬ מָאֹמַר 11a vâ’omar ’akh-choshekh yeshuphêniy

    ּבַעֲד§נ¢י! אֹור ולַילָה 11b velaylâh ’or ba‘adhêniyל¸אÊי®חְׁש¤י! ּג®ÊMחֹׁש¬ 12a gam-choshekh lo’-yachshiykh

    י³אִיר! Mּכַּיֹו ולַילָה מִּמֶ 12b mimmekha velaylâh kayyom yâ’iyrּכָאֹור´ה! ּכֵחֲׁש¨Èה 12c kachashêykhâh kâ’orâh

    כִלְיֹתָי! קָנ¢יתָ ּכִיÊאַּתָה 13a kiy-’attâh qâniythâ khilyothâyאִּמִי! Nֶּבִבֶט ּתְסuּכֵנ¢י 13b tesukkêniy bebhethen ’immiy

    נ¢פְלֵיתִי! נֹור´אֹות ּכִי עַל אֹוד 14a ’odhekha ‘al kiy norâ’oth niphlêythiyמַעֲׂש¬י! Mנ¢פְלָאִי 14b niphlâ’iym ma‘aseykha

    מְאֹד! יֹד¯עַת ונ®פְׁש¤י 14c venaphshiy yodha‘ath me’odhמִּמֶ! עָצְמִי ל¸אÊנ¢Çחַד 15a lo’-nikhchadh ‘âtsmiy mimmekhâ

    בַּסֵתֶר! אֲׁש¬רÊעu¨יתִי 15b ’asher-‘usêythiy bhassêther!Z«אָר ּבְתַחְּתִּיֹות רºּקַמְּתִי 15c ruqqamtiy bethachtiyyoth ’ârets

    עֵינªי! ר´אּו ּג³לְמֹי 16a golmiy râ’u ‘êyneykhaי¢ּכָתֵּו! Mָּלuּכ ועַלÊסִפְר 16b ve‘al-siphrekha kullâm yikkâthêbhu

    י¹ּצָּו! Mי³מִי 16c yâmiym yutsâru!Mֶּבָה אֶחָד ול¸א 16d velo’ [v][lo] ’echâdh bâhem

    אֵל! ר§עֶי מַהÊּי³קְרּו ולִי 17a veliy mah-yâqru rê‘eykha ’êl!Mֶר´אׁש¨יה עָצְמּו מֶה 17b meh ‘âtsmu râ’shêyhem

    !Nי¢רּבּו מֵחֹול M§אֶסְּפְר 18a ’esperêm mêchol yirbunעִּמָ! ועֹוד£י הֱקִיצֹתִי 18b heqiytsothiy ve‘odhiy ‘immâkh

    ר´ׁשµע! אֱלֹוַּה אÊMִּתִקְטֹל 19a ’im-tiqthol ’eloah râshâ‘מֶּנ¢י! סּורּו Mד´מִי ואַנׁש¨י 19b ve’anshêy dhâmiym suru menniyלִמְז¢ּמָה! ºי¸אמְר אֲׁש¬ר 20a ’asher yo’mrukha limzimmâh

    עָר»י! לµַוא Éְׂש«א 20b nâsu’ lashâv’ ‘âreykhaאֶׂש Éא! יהו³ה הֲלֹואÊמְׂש°נאֶי 21a halo’-mesan’eykha Adonay ’esnâ’

    אֶתְקֹוטָט! ּובִתְקֹומְמֶי 21b ubhithqomemeykha ’ethqothâth!Mצְנתִי ׂש¤בְאָה ּתÇַלִית 22a takhliyth sin’âh senê’thiym

    לִי! הָיּו Mלְאֹויבִי 22b le’oyebhiym hâyu liyלְבֶבִי! וד¯ע אֵל חָקְר§נ¢י 23a châqrêniy ’êl vedha‘ lebhâbhiy

    ׂש°רעַּפָי! וד¯ע ּבְחָנ¦נ¢י 23b bechânêniy vedha‘ sar‘appây.ּבִי! אÊMִּד»ר»Êעֹצֶב ּוראֵה 24a ure’êh ’im-derekh-‘otsebh biy

    !Mָעֹול ּבְד»ר» ּונחֵנ¢י 24b unechêniy bedherekh ‘olâm

    10

  • 3.1.2 woord voor woord vertaling

    1b ו®ּתֵד´ע! יהו³היהו³ה! Adonay Yahweh

    חֳקַרּתַנ¢י! chaqartaniy you-investigated-meqal perf

    ו®ּתֵד´ע! vattêdhâ‘ and-you-are-knowingqal imperf

    2a וקּומִי! ׁש¤בְּתִי י³ד¯עְּתָ אַּתָהאַּתָה! ’attâh youי³ד¯עְּתָ! yâdha‘tâ you-know

    qal perfׁש¤בְּתִי! shibhtiy to-sit-of-meוקּומִי! vequmiy and-to-riss-of-me

    2b מֵר´חֹוק! לְר§עִי ּבַנּתָהּבַנּתָה! bantâh you-understand

    qal perfלְר§עִי! lerê‘iy to-thought-of-me

    BRIGGS: רע! usually taken as a.l. and arameism;but more probably the usual ר§עַ! “friend” as in v17 LXX & Vulgata

    מֵר´חֹוק! mêrâchoq from-afar3a ז¦ר£יתָ! ור£בְעִי אָרחִי

    אָרחִי! ’ârechiy to(-be-in)-path-of-meור£בְעִי! veribh‘iy and-to(-be-on)-pallet-of-me

    a.l.BRIGGS: !Zרב (resting-place the mat or spread ) ipv רבע! (paren)ז¦ר£יתָ! zêriythâ you-winnow

    piel-perfhapax hand-span ? זªר»ת!a.l.BRIGGS: סּור! = זּור! “turn-aside-to-visit”

    3b הִסְּכַנּתָה! וÈלÊּדר´כַיוÈל! vekhol- and-all-of

    ּדר´כַי! derâkhay ways-of-meהִסְּכַנּתָה! hiskantâh you(-make)-provision

    hiphil perf4a ּבִלְׁשֹונ¢י! מִּלָה Nאֵי ּכִי

    ּכִי! kiy that!Nאֵי ’êyn (there-)is-no

    מִּלָה! millâh declarationaramees, ook in ps19:5, frequent in JobBRIGGS: gloss

    ּבִלְׁשֹונ¢י! bilshoniy in-tongue-of-me4b כuּלָּה! י³ד¯עְּתָ אְהו³ה Nֵה

    !Nֵה hên behold !אְהו³ה! Adonay Yahwehי³ד¯עְּתָ! yâdha‘tâ you-know

    qal perfכuּלָּה! khullâh all-of-her

    11

  • 5a צַרּתָנ¢י! M«ו³קֶד אָחֹור! אָחֹור ’âchor behind!M«ו³קֶד vâqedhem and-beforeצַרּתָנ¢י! tsartâniy you-besiege-me

    qal perf5b ּכַּפÈֶה! עָלַי ו®תָׁש¬ת

    ו®תָׁש¬ת! vattâsheth you-are-settingqal imperf

    עָלַי! ‘âlay on-meּכַּפÈֶה! kappekhâh palm-of-you

    6a מִּמֶּנ¢י! ד§עַת ּפִלְאִּי³הּפִלְאִּי³ה! pil’iyyâh marvelous

    [peliy’âh]ד§עַת! dha‘ath knowledgeמִּמֶּנ¢י! mimmenniy from-me

    6b לָּה! ל¸אÊאּוכַל נ¢ׂש ּגבָהנ¢ׂש ּגבָה! nisgebhâh one-being-impregnable

    niphal perfל¸א! lo’- not

    אּוכַל! ’ukhal I-am-being-ableלָּה! lâh to-her

    7a מֵרּוחֶ! אֵלֵ אÉָהאÉָה! ’ânâh whither ?אֵלֵ! ’êlêkh I-shall-go

    qal imperfמֵרּוחֶ! mêruchekha from-spirit-of-you

    7b אֶבְר´ח! מִּפָנªי ואÉָהואÉָה! ve’ânâh and-whither ?

    מִּפָנªי! mippâneykha from-faces-of-youאֶבְר´ח! ’ebhrâch I-sall(-run)-away

    qal imperf

    12

  • 8a אָּתָה! Mµׁש M¢מַיµׁש אÊMִאֶּסַק!Mִא ’im- if

    אֶּסַק! ’essaq I-am-climbingqal imperfhapax

    !M¢מַיµׁש shâmayim heavens!Mµׁש shâm there

    אָּתָה! ’âttâh you8b הִּנªּכָ!  אֹול ואַּצִיעָה

    ! ואַּצִיעָה ve’atsiy‘âh and-I-am-making-berthhiphil imperf

     אֹול! she’ol unseenהִּנªּכָ! hinnekhâ behold-you !

    9a כַנפֵיÊׁשµחַר! אµֶאאµֶא! ’esâ’ I-am-wearing

    qal imperfכַנפֵי! khanphêy- wings-ofׁשµחַר! shâchar dawn

    9b !M³י ּבְאַחֲר£ית אֶׁשּכÉְהאֶׁשּכÉְה! ’eshkenâh I-am-tabernacling

    qal imperfּבְאַחֲר£ית! be’achariyth in-hindmost-of

    !M³י yâm sea10a תַנחֵנ¢י! י³ד MµׁשÊM®ּג

    !M®ּג gam- even!Mµׁש shâm thereי³ד! yâdhkha hand-of-you

    תַנחֵנ¢י! thanchêniy she-shall-guide-mehiphil imperf

    10b !ªימִינ ות¸אחֲז¦נ¢יות¸אחֲז¦נ¢י! vetho’chazêniy and-she-shall-hold-me

    qal imperf!ªימִינ yemiynekha right(-hand)-of-you

    13

  • 11a יׁשּופֵנ¢י! אÊַחֹׁש¬ מָאֹמַרמָאֹמַר! vâ’omar and-I-am-saying

    qal imperfBRIGGS: consec. impf., protasis conditional clause

    אַ! ’akh- yeaחֹׁש¬! choshekh darkness

    יׁשּופֵנ¢י! yeshuphêniy he-shall-hurt-meqal imperfNET: Many emend the form to יׂשּוּכֵנ¢י! (yesukkeniy),from the root !Kצבכ (“to cover,” an alternate form of !Kסכ ,a reading assumed in the present translation.

    11b ּבַעֲד§נ¢י! אֹור ולַילָהולַילָה! velaylâh and-night

    אֹור! ’or lightּבַעֲד§נ¢י! ba‘adhêniy about-me

    12a ל¸אÊי®חְׁש¤י! ּג®ÊMחֹׁש¬!M®ּג gam- even

    חֹׁש¬! choshekh darknessל¸א! lo’- not

    י®חְׁש¤י! yachshiykh he-is-being-darkhiphil imperf

    12b י³אִיר! Mּכַּיֹו ולַילָה מִּמֶמִּמֶ! mimmekha from-you

    ולַילָה! velaylâh and-night!Mּכַּיֹו kayyom as(-the)–dayי³אִיר! yâ’iyr he-is-giving-light

    hiphil imperf12c ּכָאֹור´ה! ּכֵחֲׁש¨Èה

    ּכֵחֲׁש¨Èה! kachashêykhâh as(-the)-darknessּכָאֹור´ה! kâ’orâh as(-the)-light

    13a כִלְיֹתָי! קָנ¢יתָ ּכִיÊאַּתָהּכִי! kiy- that

    BRIGGS: can hardly be causal, it is rather assertativeאַּתָה! ’attâh youקָנ¢יתָ! qâniythâ you-acquired

    qal perfכִלְיֹתָי! khilyothây kidneys-of-me

    NET: The kidneys were sometimes viewed as the seat of one’s emotionsand moral character (cf. Pss 7:9; 26:2).A number of translations,recognizing that “kidneys” does not communicate this ideato the modern reader, have generalized the concept: “inmost being” (NAB, NIV);“inward parts” (NASB, NRSV); “the delicate, inner parts of my body” (NLT).In the last instance, the focus is almost entirely on the physical bodyrather than the emotions or moral character.The present translation, by using a hendiadys(one concept expressed through two terms),links the concepts of emotion (heart) and moral character (mind).

    13b אִּמִי! Nֶּבִבֶט ּתְסuּכֵנ¢יּתְסuּכֵנ¢י! tesukkêniy you-are-overshadowing-me

    qal imperf!Nֶּבִבֶט bebhethen in-belly-ofאִּמִי! ’immiy mother-of-me

    14

  • 14a נ¢פְלֵיתִי! נֹור´אֹות ּכִי עַל אֹודאֹוד! ’odhekha I-shall-acclaim-you

    hiphil imperfעַל! ‘al onּכִי! kiy that

    נֹור´אֹות! norâ’oth ones-being-fearfulנ¢פְלֵיתִי! niphlêythiy I-am-being-distinguished

    niphal perfNET: Heb “because awesome things, I am distinct, amazing [are] your works.”The text as it stands is syntactically problematic and makes little, if any, sense.The Niphal of ּפָלָה! (pala’) occurs elsewhere only in Exod 33:16.Many take the form from ּפָלָא! (pala’; see GKC 216 §75.qq),which in the Niphal perfect means “to be amazing”(see 2 Sam 1:26; Ps 118:23; Prov 30:18).Some, following the LXX and some other ancient witnesses,also prefer to emend the verb from first to second person, “you are amazing”(see L. C. Allen, Psalms 101-150 [WBC], 249, 251).The present translation assumes the text conflates two variants:נּפלאית! the otherwise unattested masculine plural participle of ּפָלָ!and נ¢ּפְלָאֹות! (nifla’ot), the usual (feminine) plural form of the Niphal participle.The latter has been changed to a verb by later scribesin an attempt to accommodate it syntactically.The original text likely read, !Kמעׂשי Mנּפלאותי(“your works [are] awesome [and] amazing”).

    14b מַעֲׂש¬י! Mנ¢פְלָאִי!Mנ¢פְלָאִי niphlâ’iym ones-being-marvelousמַעֲׂש¬י! ma‘aseykha deeds-of-you

    14c מְאֹד! יֹד¯עַת ונ®פְׁש¤יונ®פְׁש¤י! venaphshiy and-soul-of-meיֹד¯עַת! yodha‘ath one-knowingמְאֹד! me’odh exceedingly

    NET: tc Heb “and my being knows very much.”Better parallelism is achieved (see v. 15a)if one emends יֹד¯עַת! (yoda’at), a Qal active participle, feminine singular form,to י³ד¯ּתָ! (yada’ta), a Qal perfect second masculine singular perfect.

    15

  • 15a מִּמֶ! עָצְמִי ל¸אÊנ¢Çחַדל¸אÊנ¢Çחַד! lo’-nikhchadh not he-was-suppressed

    niphal perfעָצְמִי! ‘âtsmiy skeleton-of-meמִּמֶ! mimmekhâ from-you

    15b בַּסֵתֶר! אֲׁש¬רÊעu¨יתִיאֲׁש¬ר! ’asher- which

    עu¨יתִי! ‘usêythiy I-was-madepual perf

    בַּסֵתֶר! bhassêther in(-the)-concealment15c !Z«אָר ּבְתַחְּתִּיֹות רºּקַמְּתִי

    רºּקַמְּתִי! ruqqamtiy I-was-embroieredoual perf

    ּבְתַחְּתִּיֹות! bethachtiyyoth in-nether-parts-of!Z«אָר ’ârets earth

    NET: The phrase depths of the earth may be metaphorical (euphemistic)or it may reflect a prescientific belief about the origins of the embryodeep beneath the earth’s surface .Job 1:21 also closely associates the mother’s womb with the earth.

    16a עֵינªי! ר´אּו ּג³לְמֹיּג³לְמֹי! golmiy embryo-of-me

    NET: tn Heb “Your eyes saw my shapeless form.”The Hebrew noun !Mֶּגֹל (golem) occurs only here in the OT.In later Hebrew the word refers to “a lump, a shapeless or lifeless substance,”and to “unfinished matter, a vessel wanting finishing” .The translation employs the dynamic rendering“when I was inside the womb”to clarify that the speaker was still in his mother’s wombat the time he was “seen” by God.

    ר´אּו! râ’u they-sawqal perf

    עֵינªי! ‘êyneykha eyes-of-you16b י¢ּכָתֵּו! Mָּלuּכ ועַלÊסִפְר

    ועַל! ve‘al- and-onסִפְר! siphrekha scroll-of-you!Mָּלuּכ kullâm all-of-themי¢ּכָתֵּו! yikkâthêbhu they-are-being-written

    niphal imperf16c י¹ּצָּו! Mי³מִי

    !Mי³מִי yâmiym daysי¹ּצָּו! yutsâru they-were-formed

    pual perf16d !Mֶּבָה אֶחָד ול¸א

    ול¸א! velo’ and-not[v][lo] and-to-him

    אֶחָד! ’echâdh one!Mֶּבָה bâhem in-them

    NET: tn Heb “and on your scroll all of them were written,[the] days [which] were formed,and [there was] not one among them.”This “scroll” may be the “scroll of life” mentioned in Ps 69:28

    16

  • 17a אֵל! ר§עֶי מַהÊּי³קְרּו ולִיולִי! veliy and-to-meמַה! mah- what !

    ּי³קְרּו! yâqru they(-are)-preciousqal perf

    ר§עֶי! rê‘eykha thoughts-of-youאֵל! ’êl EL

    17b !Mֶר´אׁש¨יה עָצְמּו מֶהמֶה! meh what !

    עָצְמּו! ‘âtsmu they(-are)-serriedqal perf

    !Mֶר´אׁש¨יה râ’shêyhem sums-of-themNET:tn Heb “how vast are their heads.”Here the Hebrew word “head” is used ofthe “sum total” of God’s knowledge of the psalmist.

    18a !Nי¢רּבּו מֵחֹול M§אֶסְּפְר!M§אֶסְּפְר ’esperêm I-am-numbering-them

    qal imperfמֵחֹול! mêchol from-sand!Nי¢רּבּו yirbun they-are-(be)ing-much(-more)

    qal imperf18b עִּמָ! ועֹוד£י הֱקִיצֹתִי

    הֱקִיצֹתִי! heqiytsothiy I-awakehiphil perfect

    ועֹוד£י! ve‘odhiy and-still-meעִּמָ! ‘immâkh with-you

    gevarieerde vertalingen:KOSTER: ik ontwaak en nog ben ik met jouVAPLOEG: ik vertelze, een leven lang blijf ik bezig met uVULGAAT: ik verrijs en ben nog bij u(-> paasliturgie)NET:tc Heb “I awake and I [am] still with you.”A reference to the psalmist awaking from sleepmakes little, if any, sense contextually.For this reason some propose an emendation toהֲִַצֹותִי! (haqitsoti),a Hiphil perfect form from an otherwise unattested verb !Zֵקָצ (qatsats)understood as a denominative of!Zֵק (qets, “end”).

    19a ר´ׁשµע! אֱלֹוַּה אÊMִּתִקְטֹל!Mִא ’im- if

    ּתִקְטֹל! tiqthol you-are-dispatchingqal imperf

    אֱלֹוַּה! ’eloah Eloahר´ׁשµע! râshâ‘ wicked-one

    19b מֶּנ¢י! סּורּו Mד´מִי ואַנׁש¨יואַנׁש¨י! ve’anshêy and-mortals-of!Mד´מִי dhâmiym bloodsסּורּו! suru withdraw-you (p) !

    qal imperaמֶּנ¢י! menniy from-me

    17

  • 20a לִמְז¢ּמָה! ºי¸אמְר אֲׁש¬ראֲׁש¬ר! ’asher who

    !ºי¸אמְר yo’mrukha they-are-saying-youqal imperf

    לִמְז¢ּמָה! limzimmâh to-scheme20b עָר»י! לµַוא Éְדºא

    Éְׂש«א! nâsu’ they-bearqal perf

    ! לµַוא lashâv’ to(-the)-futilityעָר»י! ‘âreykha cities-of-you

    NET: tc Heb “lifted up for emptiness, your cities.”The Hebrew text as it stands makes no sense.The form Éְׂש«א! (nasu’; a Qal passive participle)should be emended toÉׂש אּו! (nosÿu; a Qal perfect, third common plural, “[they] lift up”).Many emend עָר»י! (’arekha, “your cities”) toעָלֶי! (’alekha, “against you”),but it is preferable to understand the noun as an Aramaismand translate “your enemies” (see Dan 4:16 ).

    21a אֶׂש Éא! יהו³ה הֲלֹואÊמְׂש°נאֶיהֲלֹוא! halo’- ? not

    מְׂש°נאֶי! mesan’eykha ones-hating-youיהו³ה! Adonay Yahwehאֶׂש Éא! ’esnâ’ I-shall-hate

    qal imperf21b אֶתְקֹוטָט! ּובִתְקֹומְמֶי

    ּובִתְקֹומְמֶי! ubhithqomemeykha and-in-ones-rising-of-youאֶתְקֹוטָט! ’ethqothâth I-am-being-disgusted

    hithpolel imperf22a !Mצְנתִי ׂש¤בְאָה ּתÇַלִית

    ּתÇַלִית! takhliyth completion-ofׂש¤בְאָה! sin’âh hatred!Mצְנתִי senê’thiym I-hate-them

    qal perf22b לִי! הָיּו Mלְאֹויבִי

    ! Mלְאֹויבִי le’oyebhiym to-ones-being-enemiesהָיּו! hâyu they-becameלִי! liy to-me

    18

  • 23a לְבֶבִי! וד¯ע אֵל חָקְר§נ¢יחָקְר§נ¢י! châqrêniy investigate-you-me !

    qal imperaאֵל! ’êl ELוד¯ע! vedha‘ and-know-you !

    qal imperaלְבֶבִי! lebhâbhiy heart-of-me

    23b ׂש°רעַּפָי! וד¯ע ּבְחָנ¦נ¢יּבְחָנ¦נ¢י! bechânêniy test-you-me !

    qal imperaוד¯ע! vedha‘ and-know-you !

    qal imperaׂש°רעַּפָי! sar‘appây. cares-of-me

    24a ּבִי! אÊMִּד»ר»Êעֹצֶב ּוראֵהּוראֵה! ure’êh and-see-you !

    qal impera!Mִא ’im- if

    ּד»ר»! derekh- way-ofעֹצֶב! ‘otsebh grief

    ּבִי! biy in-meps16:4groot zijn de smarten van hem die vreemde goden nalooptNET: tn Many understand the Hebrew term עֹצֶב! (’otsev)as a noun meaning “pain,”and translate the phrase!עֹצֶבÊ«ּד»ר- (derekh ’otsev)as “of pain,”but this makes little sense here.(Some interpret it to refer to actions which bring pain to others.)It is preferable to take עֹצֶב! as “idol”and understand “way of an idol” to refer to idolatrous actions or tendency.

    24b !Mָעֹול ּבְד»ר» ּונחֵנ¢יּונחֵנ¢י! unechêniy and-guide-you-me !

    qal imperaּבְד»ר»! bedherekh in-way-of!Mָעֹול ‘olâm eon

    19

  • 3.1.3 OBJ woord voor woord vertaling

    1b Hashem, Thou hast searched me, and known me.2a Thou knowest my downsitting and mine uprising,2b Thou hast binah of my thought from aphar.3a Thou comprehendeth my path and my lying down,3b and art acquainted with all my drakhim.4a For there is not a milah (word) in my leshon,4b but, lo, Hashem, Thou knowest it altogether.5a Thou hast enclosed me achor (behind) and kedem (before),5b and laid Thine hand upon me.6a Such da’as is too wonderful for me;6b it is high, I cannot attain unto it.7a To where can I go from Thy Ruach [Hakodesh]?7b Or to where shall I flee from Thy presence?8a If I ascend up into Shomayim, Thou art there;8b if I make my bed in Sheol, hinei, Thou art there.9a If I take the wings of the shachar (dawn),9b and dwell in the uttermost acharit yam9b (the extreme end of the sea);10a Even there shall Thy yad lead me,10b and Thy yamin shall hold me.11a If I say,11a Surely the choshech shall cover me,11b even the lailah shall be ohr about me.12a Even the choshech is not dark to Thee;12b but the lailah shineth as the yom;12c the choshech and the ohr are both alike to Thee.13a For Thou hast created my inmost being;13b Thou didst interweave me in the beten immi.14a I will praise Thee;14a for I am fearfully and wonderfully made;14b marvellous are Thy ma’asim;14c and that my nefesh knoweth very well.15a My atzamim (bones, frame) were not hid from Thee,15b when I was made beseter (in secret),15c and skillfully wrought in the depths of the Eretz.16a Thine eyes did see my golem (embryo), yet being unformed;16b and in Thy Sefer (Book)16c all the yamim (days) ordained for me were written down,16d when as yet there were none of them.17a How precious also are Thy thoughts unto me, O El!17b How great is the sum of them!18a If I should count them,they are more in number than the chol (sand);18b when I awake, I am still with Thee.19a Surely Thou wilt slay the rasha, O Eloah;19b depart from me therefore, ye anshei damim (bloodthirsty men).20a For they speak of Thee craftily,20b and it is taken lashav by Thy enemies.

    20

  • 21a Should not I hate them, Hashem, that hate Thee?21b And am not I to be at odds with those that rise up against Thee?22a I abhor them with complete sinah;22b I count them mine enemies.23a Search me, O El, and know my levav;23b test me, and know my thoughts;24a And see24a if there be any derech otzev (torturous crooked road) in me,24b and lead me in the Derech Olam.

    21

  • 3.2 geselecteerde hertalingen

    22

  • 3.2.1 hertaling: NBV

    1 HEER, u kent mij, u doorgrondt mij,2 u weet het als ik zit of sta,u doorziet van verre mijn gedachten.3 Ga ik op weg of rust ik uit, u merkt het op,met al mijn wegen bent u vertrouwd.

    4 Geen woord ligt op mijn tong,of u, HEER, kent het ten volle.5 U omsluit mij, van achter en van voren,u legt uw hand op mij.6 Wonderlijk zoals u mij kent,het gaat mijn begrip te boven.

    7 Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen,hoe aan uw blikken ontkomen?8 Klom ik op naar de hemel – u tref ik daar aan,lag ik neer in het dodenrijk – u bent daar.

    9 Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad,al ging ik wonen voorbij de verste zee,10 ook daar zou uw hand mij leiden,zou uw rechterhand mij vasthouden.

    11 Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken,het licht om mij heen veranderen in nacht,’12 ook dan zou het duister voor u niet donker zijn –de nacht zou oplichten als de dag,het duister helder zijn als het licht.

    13 U was het die mijn nieren vormde,die mij weefde in de buik van mijn moeder.14 Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan,wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt.Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel.

    15 Toen ik in het verborgene gemaakt werd,kunstig geweven in de schoot van de aarde,was mijn wezen voor u geen geheim.16 Uw ogen zagen mijn vormeloos begin,alles werd in uw boekrol opgetekend,aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één.

    17 Hoe rijk zijn uw gedachten, God,hoe eindeloos in aantal,18 ontelbaar veel, meer dan er zandkorrels zijn.Ontwaak ik, dan nog ben ik bij u.

    19 God, breng de zondaars om,

    23

  • – weg uit mijn ogen, jullie die bloed vergieten –20 ze spreken kwaadaardig over u,uw vijanden misbruiken uw naam.

    21 Zou ik niet haten wie u haten, HEER,niet verachten wie tegen u opstaan?22 Ik haat hen, zo fel als ik haten kan,ze zijn mijn vijand geworden.

    23 Doorgrond mij, God, en ken mijn hart,peil mij, weet wat mij kwelt,24 zie of ik geen verkeerde weg ga,en leid mij over de weg die eeuwig is.

    24

  • 3.2.2 hertaling: OOSTERHUIS

    gij 1gij peilt mijn hart, gij doorgrondt mij.gij weet mijn gaan en staan 2

    gij kent mijn gedachten van verre,mijn reizen trekken, mijn rusten. 3

    mijn wegen, alle, zijn u bekend —ieder woord dat komt op mijn lippen, 4onuitgesproken nog, gij hoort het al.

    achter mij zijt gij en voor mij uit. 5gij legt uw handen op mij.dit is wat ik niet kan begrijpen, 6niet denken, dit gaat mij te boven.

    hoe zou ik uw adem ontkomen, 7waarheen vluchten voor uw aangezicht.

    beklim ik de hemel, daar zijt gij, 8daal ik af in de aarde, daar vind ik u ook.

    had ik vleugels van morgenrood, 9vloog ik over de verste zeeën,ook daar gij, uw hand, 10uw rechterhand die mij vasthoudt.

    zou ik roepen:“duisternis, bedek mij, 11licht, verander in nacht” —voor u bestaat de duisternis niet.

    voor u is de nacht even licht als de dag, 12de duisternis even stralend als het licht.

    uw schepping ben ik in hart en nieren, 13gij hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder.ik wil u bedanken daarvoor, 14dat gij mij ontzagwekkend gemaakt hebt.

    mijn ziel en gebeente door u gekend. 15in mij was niets voor uw ogen verborgen 16toen ik werd gevormd in het diepste geheim,prachtig gevlochten in de schoot van de aarde.

    ik was nog ongeboren, gij hadt mij al gezienen al mijn levensdagen stonden in uw boeknog vóór gij er één hadt gemaakt.

    gij, eeuwige, peil nu mijn hart, doorgrond mij, 23toets mijn verborgen gedachten.

    ik ben toch niet op een doodlopende weg? 24leid mij voort op de weg van uw dagen.

    25

  • 3.2.3 hertaling: BRIGGS

    psalm 139A[v7–8]7a WHITHER can I go from Thy Spirit ?7b And whither can I flee from Thy presence ?8a If to heaven, Thou art there ;8b And if to Sheol, behold Thou art there.[v9–10]9a WOULD I lift up my wings to the Dawn?9b Would I dwell in the uttermost sea?10a There Thy hand Thou wouldst cause to rest upon me ;10b And (there) Thy right hand would lay hold of me.[v11–12]11a HAVE I said : “Surely my morning twilight shall be darkness ;11b And daylight about me be night ”;12a Surely darkness maketh not too dark for Thee ;12b And the night shineth as the day.

    26

  • psalm 139B[v1–2]1b YAHWEH, (Thou) dost search me,1b And Thou dost know (me) .2a Thou knowest my downsitting and mine uprising;2b Thou perceivest (my friends) from afar.[v3–4]3a TO my path and my resting place Thou dost (turn aside),3b And to all my ways Thou art accustomed :4a For there is nothing, Yahweh, on my tongue,4b But lo ! Thou knowest it altogether.[v5–6]5a BEHIND and before Thou dost watch me,5b And put Thy palm over me.6a (Thy) knowledge is too wonderful for me:6b It is inaccessible ; I cannot attain to it.[v13–15]13a VERILY Thou didst beget my reins;13b Thou screenedst me in my mother’s womb.15a My frame was not hid from Thee,15b Which Thou didst make in the secret place.[v16]16a MY (lot) Thine eyes did see,16b And on Thy book was it all.16c Days were inscribed, preordained,16d When there was not one of them.[v23-24]SEARCH me and know my mind,Try me and know my thoughts ;And see if there be any wickedness in me,And lead me in the way everlasting.

    27

  • psalm 139C[v17, 19–20]17a O HOW precious are Thy (friends) , O God !17b How numerous (the poor) among them !19a O that Thou wouldst kill the wicked, O God !20a Those who speak with wicked intent.[v21–22]21a DO not I hate them that hate Thee ?21b And loathe them that rise up against Thee ?22a I hate them with the perfection of hatred ;22b They are enemies to me.

    glosses(v14 v18a) (v15c v18b) (v19b v20b)

    28

  • 3.2.4 hertaling: VANDERPLOEG

    1 Jahwe, gij hebt mij onderzocht en gij kent mij,2 gij kent mijn zitten en mijn opstaan,gij doorziet mijn gedachten van verre.3 gij hebt mijn gaan en liggen gemetenen gij gaat al mijn wegen nauwkeurig na.4 er komt immers geen woord over mijn tong,en gij, Jahwe, kent het volkomen.5 gij hebt mij achter en voor ingeslotenen uw hand op mij gelegd.6 die kennis is mij te wonderbaar,te verheven, ik kan ze niet vatten!

    7 waarheen zal ik uw geest ontgaan,waarheen uw aanschijn ontvluchten?8 klim ik ten hemel, dan zijt gij daarga ik liggen in het dodenrijk: gij zijt er!9 vlieg ik met de wieken van het morgenrooden laat ik mij neer bij het einde van de zee:10 ook dáár zal uw hand mij geleiden,uw rechterhand mij vasthouden.11 en zeg ik : laat de duisternis mij toch bedekken.en de nacht het licht om mij heen zijn,12 dan is ook het duister voor u niet duister,en is de nacht licht als de dag,is de duisternis als het licht!

    13 ja, gij hebt mijn nieren gemaakt,mij geweven in de schoot van mijn moeder,14 ik loof u, omdat ik ontzaglijk wonderbaar ben gemaakt,uw werken zijn wonderbaar,daarvan ben ik diep overtuigd.15 mijn gebeente is voor u niet verborgen,in het verborgene ben ik gemaakt,kunstig vervaardigd in de diepte der aarde.16 uw ogen zagen mij als vormloze vrucht,en in uw boek staat alles geschreven,de dagen die vorm ontvingen, voor één ervan was gekomen.

    17 hoe moeilijk zijn mij uw gedachten, o God!hoe overweldigend in aantal!18 wil ik ze tellen, het zijn er meer dan de korrels van ’t zand,heb ik gesproken: nog ben ik bezig met u.

    19 God, breng de zondaars toch om,o mannen die bloed vergieten, weg van mij!20 zij spreken u arglistig toe,uw vijanden spreken ijdele taal.21 Jahwe, zal ik hen die u haten niet haten?

    29

  • ik walg van hen die tegen u opstaan.22 ik haat hen met volkomen haat,mijn eigen vijanden zijn zij geworden.23 onderzoek mij, o God, en ken mijn harttoets mij en ken mijn gedachten24 zie of wat ik doen wil verkeerd isen leid mij langs de aloude weg.

    30

  • 3.2.5 hertaling: LXX

    1 εδοκιμασας μεκαι εγνως με2 συ εγνως την καθεδραν μου και την εγερσιν μουσυ συνηκας τους διαλογισμους μου απο μακροθεν3 την τριβον μου και την σχοινον μου συ εξιχνιασαςκαι πασας τας οδους μου προειδες4 οτι ουκ εστιν λογοςεν γλωσση μου5 ιδου κυριε συ εγνως παντατα εσχατα και τα αρχαιασυ επλασας μεκαι εθηκας επ εμε την χειρα σου6 εθαυμαστωθη η γνωσις σου εξ εμουεκραταιωθηου μη δυνωμαι προς αυτην7 που πορευθω απο του πνευματος σουκαι απο του προσωπου σου που φυγω8 εαν αναβω εις τον ουρανονσυ ει εκειεαν καταβω εις τον αδηνπαρει9 εαν αναλαβοιμι τας πτερυγας μου κατ ορθρονκαι κατασκηνωσω εις τα εσχατα της θαλασσης10 και γαρ εκει η χειρ σου οδηγησει μεκαι καθεξει με η δεξια σου11 και ειπα αρα σκοτος καταπατησει μεκαι νυξ φωτισμος εν τη τρυφη μου12 οτι σκοτος ου σκοτισθησεται απο σουκαι νυξ ως ημεραφωτισθησεται ως το σκοτος αυτης ουτως και το φως αυτης13 οτι συ εκτησω τους νεφρους μου κυριεαντελαβου μου εκ γαστρος μητρος μου14 εξομολογησομαι σοιοτι φοβερως εθαυμαστωθηνθαυμασια τα εργα σουκαι η ψυχη μου γινωσκει σφοδρα15 ουκ εκρυβη το οστουν μου απο σουο εποιησας εν κρυφηκαι η υποστασις μου εν τοις κατωτατοις της γης16 το ακατεργαστον μου ειδοσαν οι οφθαλμοι σουκαι επι το βιβλιον σου παντες γραφησονται ημεραςπλασθησονται και ουθεις εν αυτοις17 εμοι δε λιαν ετιμηθησαν οι φιλοι σου ο θεοςλιαν εκραταιωθησαν αι αρχαι αυτων18 εξαριθμησομαι αυτουςκαι υπερ αμμον πληθυνθησονταιεξηγερθην και ετι ειμι μετα σου19 εαν αποκτεινης αμαρτωλους ο θεος

    31

  • ανδρες αιματων εκκλινατε απ εμου20 οτι ερεις εις διαλογισμον λημψονταιεις ματαιοτητα τας πολεις σου21 ουχι τους μισουντας σε κυριε εμισησακαι επι τοις εχθροις σου εξετηκομην22 τελειον μισος εμισουν αυτουςεις εχθρους εγενοντο μοι23 δοκιμασον με ο θεος και γνωθι την καρδιαν μουετασον με και γνωθι τας τριβους μου24 και ιδε ει οδος ανομιας εν εμοικαι οδηγησον με εν οδω αιωνια

    32

  • 3.2.6 hertaling: WAAGENAAR naar LXX

    1 HEER, gij keurde mijen kent mij2a gij kent mijn zitten en opstaan,2b doorziet mijn gedachten van verre3a mijn pad en mijn meetsnoer speurde gij na3b en al mijn wegen voorzaagt gij4a want er is geen valsheid4b op mijn tong5a zie HEER gij kent alles5a dat van onlangs en dat van eertijds,5b gij vormde mij5b en legde op mij uw hand.6a wonderbaar werd uw kennis van mij6b ze werd mij te machtig6b ik kon er echt niet bij.7a waar moet ik heen gaan voor uw geest7b en waar kan ik uw aanschijn ontvluchten?8a als ik naar de hemel opstijgzijt gij daar8b als in de onderwereld afdaalzijt gij aanwezig9a als ik mijn vleugels uitsla bij de dageraad9b en mijn tent opslaan9b aan de uiterste kusten van de zee10a dan zal ook daar uw hand me leiden10b en uw rechterhand zal me vasthouden.11a en ik zei: “voorzeker, duisternis zal me vertrappen!”11b en de nacht is een verlichting tot mijn genot12a want duisternis zal voor u geen duisternis zijn12b en nacht zal licht zijn als de dag.12c de duisternis van die12c is ook het licht van die.13a want gij bezit mijn nieren, HEER13b gij beschermde me vanaf de moederschoot.14a ik zal u belijden,want ge deedt ontzagwekkende wonderen.14b wonderbaar zijn uw werken,14c en mijn ziel weet dat zeer goed.15a niet verborgen was voor u mijn gebeente,15b dat ge in het verborgene maakte.mijn persoon,15c verwekt in de diepste diepten der aarde16a uw ogen zagen mijn nog onbewerkte toestand,16b en allen zullen in uw boek worden opgeschreven.16c bij dag zullen zij worden gevormd,16d en niemand van hen ontsnapt aan uw oog,17a hoog in ere stonden bij mij uw vrienden, God;17b zeer machtig werd hun rijk.

    33

  • 18a ik zal hen tellen,ontalrijker zullen ze worden dan de zandkorrels.18b “ik verrees,en nog ben ik bij u”.19a als gij zondaars mocht doden, God!19b mannen van bloed, wijk van mij!20a want gij zijt twistzoekers in uw overdenkingen.20b tevergeefs zullen zij uw steden innemen.21a haatte ik niet uw haters, HEER21b en werd ik niet verteerd bij het zien van uw vijanden?22a met volmaakte haat haatte ik hen,22b zij werden mijn vijanden.23a keur mij, God, en ken mijn hart,23b onderzoek mij, en ken mijn paden.24a en zie of er een weg van onwettigheid is in mij24b en geleid mij over een eeuwige weg.

    34

  • 3.2.7 hertaling: KRAUS

    1 Jahwe, du hast mich erforscht und kennst mich,2 du weisst, ob ich sitze oder aufstehe,du merkst auf mein Vorhaben von ferne [letterlijk: Begehren, Streben]3 mein Wandeln und Ruhen —du prüfst es,mit allen meinen Wegen bist du vertraut.4 ja, er ist kein Wort auf meine Zunge,das du, Jahwe, nicht genau kenntest.5 von hinten und von vorne umschliesst du mich,legst auf mich dein Hand.6 zu wunderbar ist die Erkenntnis für mich,zu hoch, ich kann sie nicht fassen.7 wohin könnte ich gehen vor deinem Geist,wohin fliehen vor deinem Angesicht?8 stiege ich zum Himmel empor —so bist du dort;machte ich mir ein Lager in der Unterwelt —so bist du auch hier!9 würde ich die Schwingen der Morgenroteund liesse mich nieder am äussersten Meer —10 so würde selbst dort deine Hand mich ‘ergreifen’und deine Rechte mich fassen.11 und spräche ich:“nur Finsternis möge mich ‘decken’,und Nacht sei das Licht um mich her!”12 so wäre durch Finsternis nicht finster vor dir,und die Nacht leuchtete wie der Tag ‘’,13 ja, du bist er, der meine Nieren geschaffen,mich gewoben im Leib der Mutter!14 ich danke dir, dass ich so wunderbar geschaffen!wunderbar sind deine Werke!meine Seele erkennt das gar wohl!15 vor dir war mein Gebein nicht verborgen,als ich im Geheimen gemacht ward,bunt gewirkt in den Tiefen der Erde.16 schon in der Urgestalt sahen mich deine Augenin dein Buch ‘ward geschrieben’ ‘jeder Tag’‘alle meine Tage’ waren gestaltet,und war doch keiner vorhanden!17 für mich aber —wie schwer sind deine Gedanken, o Gott!wie gewaltig ist ihre Summe!18 würde ich sie zählen, es sind mehr als der Sand!‘wäre ich zu Ende’ —ich wäre noch immer bei dir!—19 o dass du, Gott, den Frevler tötetest !o ihr Blutmenschen, weichet von mir!20 die über dich sprechen voll Trug,sich ‘gegen dich vergeblich erheben’21 sollte ich nicht hassen, Jahwe, die dich hassen,nicht verachten, ‘die dich verachten’?22 mit unbändigem Hass hasse ich sie,Feinde sind sie für mich!23 erforsche mich, Gott, und erkenne mein Herz!prüfe mich und erkenne, wie ich es meine!24 und sieh, ob ich auf abgöttischem Weg bin,und leite mich auf ewigen Weg. 35

  • 3.2.8 hertaling: KOSTER

    1 AANWEZIGE, je hebt mij doorvorst en je weet!2 jij hebt weet van mijn zitten en overeind komen,je beseft mijn bedoeling van verre.3 mijn op pad zijn en mijn liggen zift jeen al mijn wegen zijn voor jou gewoon.4 ja, er is geen woord op mijn tong,of daar! AANWEZIGE, jij weet alles.5 ruggelings en van voren sluit je me inen je legt op mij je handpalm.6 te wonderbaar is voor mij, ’t te weten;te hoog, ik kan er niet bij.7 waarheen kan ik jouw geest ontgaan,waarheen voor jouw gelaat vlieden?8 al zou ik klimmen naar de hemel: daar ben jij,of me legeren in het schimmenrijk: je bent er;9 werd ik gedragen op de vleugels van de dageraad,woonde ik aan de laatste zee,10 ook daar zou jouw hand mij leiden,zou mij vatten jouw rechterhand.11 en als ik zou zeggen:“laat het duister mij maar ophappen,en laat tot nacht worden het licht om mij heen!”;12 ook dan zou het duister jou niet verduisterenen de nacht als de dag verlichten:zo de duisternis, zoals het licht.

    13 ja, jij creëerde mijn nieren,vlocht mij in de buik van mijn moeder.14 danken wil ik jou ervoor,dat ik een vreeswekkend wonder ben;wonderbaarlijk is wat jij maakt:mijn ziel weet ’t zeer wel.15 mijn gebeente was niet voor jou verhuldtoen ik gemaakt werd in het verborgene,geweven in het onderste der aarde.16 toen ik nog samengerold was zagen mij jouw ogen;en in jouw boek zijn ze alle geschreven,de dagen die zouden worden gevormd,al was er nog niet één van hen.17 en voor mij, hoe kostbaar zijn mij jouw bedoelingen,godheid, hoe talrijk hun hoofdzaken!18 wilde ik ze boekstaven,er zijn er meer dan zand, zoveel!ik ontwaak, en nog ben ik bij jou.

    36

  • 19 o, bracht je om, God, de boosdoener!jullie bloeddorstige mannen, wijkt van mij!20 dan zijn zij die tegen jou hun plannen zeggen,gedragen door waan; jouw opponenten.21 is ’t niet: jouw haters, AANWEZIGE, haat ik,en van hen die tegen jou overeind komen walg ik.22 met algehele haat haat ik hen,vijanden zijn ze voor mij geworden.23 doorvors mij, godheid, en heb weet van mijn hart,toets mij en heb weet van mijn getob,24 zie of de weg der smart bij mij is,en leid mij op de eeuwige weg.

    37

  • 3.2.9 hertaling: BUBER

    1 DU,du erforschest mich und du kennst,2 du selber kennst mein Sitzen, mein Stehn,du merkst auf mein Denken von fern,3 meinen Pfad und meine Rast sichtest du,in all meinen Wegen bist du bewandert.4 ja, kein Raunen ist mir auf der Zunge,da, schon erkannt, DU, hast dus allsamt.5 hinten, vorn engst du mich ein,legst auf mich deine Faust.6 zu sonderlich ist mir das Erkennen,zu steil ists, ich übermags nicht.

    7 wohin soll ich gehn vor deinem Geist,wohin vor deinem Antlitz entlaufen!8 ob ich den Himmel erklömme, du bist dort,bettete ich mir im Gruftreich, da bist du.9 erhübe ich Flügel des Morgenrots,nähme Wohnung an hintersten Meer,10 dort auch griffe mich deine Hand,deine Rechte fasste mich an.11 spräche ich: “Finsternis erhasche mich nur,Nacht sei das Licht um mich her!”,12 auch Finsternis finstert dir nicht,Nacht leuchtet gleich wie der Tag,gleich ist Verfinsterung, gleich Erleuchtung.13 ja, du bists,der bereitete meine Nieren,mich wob im Leib meiner Mutter!14 danken will ich dir dafür,dass ich furchtbar bin ausgesondert:sonderlich ist, was du machst,sehr erkennts meine Seele.15 mein Kern war dir nicht verhohlen,als ich wurde gemacht im Verborgnen,buntgewirkt im untersten Erdreich,16 meinen Knäul sahn deine Augen, [-kluwen]und in dein Buch waren all sie geschrieben,die tage, die einst würden gebildet,17 als aber war nicht einer von ihnen.und mirwie köstlich, Gottherr, sind deine Gedanken,ihre Hauptstücke wie kernkräftig!18 ich will sie buchen, ihrer wird mehr als des Sands!—ich erwache: noch bin ich bei dir.

    19 o dass du, Gott, umbrächtest denn Frevler:“ihr Blutmänner, weichet von mir!”,

    38

  • 20 sie, die dich zu Ränken besprechen,es hinheben auf das Wahnhafte, deine Gegner!21 hasse ich deine Hasser nicht, DU,widerst mich der dir Aufständischen nicht?22 ich hasse sie mit der Allheit des Hasses,mir zu Feinden sind sie geworden.23 erforsche, Gottherr, mich, kenne mein Herz,prüfe mich, kenne meine Sorgen,24 sieh, ob bei mir Weg der Trübung ist,und leite mich auf dem Wege der Weltzeit!

    39

  • 3.2.10 hertaling: WIM KLEISEN naar BUBER

    1 JIJ,Jij doorgrondt mij en je kent,2 jij zelf kent mijn zitten, mijn staan,jij merkt mijn denken op van verre,3 mijn gaan en rusten houd jij in het oog,al mijn wegen zijn jou bekend.4 Zelfs wat ik binnensmonds fluister,kijk, opgemerkt heb JIJ het alles.5 Achter, voor, jij omringt mij,legt jouw hand op mij,6 te wonderbaar is mij jouw kennen,niet te vatten is het, ik ben er niet toe in staat.

    7 Waarheen zal ik gaan om jouw geest,waarheen om jouw aangezicht te ontlopen!8 Of ik de hemel beklom, jij bent daar,legde ik mij neer in het dodenrijk, jij bent daar.9 Verhief ik mij op de vleugel van het morgenrood,zou ik gaan wonen aan de uiterste zee,10 daar ook greep mij jouw hand,jouw rechterhand zou mij vatten.11 Sprak ik: “Duisternis bedekke mij nu,nacht zij het licht om mij heen!”12 ook duisternis verduistert jou niet,nacht licht als ware het dag,het vallen van de avond is als het opgaan van de zon,13 ja, jij bent het,die mij tot mens maakte,mij inkapselde in mijn moeders lichaam!14 Danken wil ik jou daarvoor,dat ik zo uitzonderlijk tot mens ben geschapen;wonderbaar is het, wat jij bewerkt,zeer dankbaar is mijn ziel.15 Mijn diepste zelf was jou niet verborgen,toen ik in het verborgene werd vervaardigd,gewrocht werd in de diepten der aarde,16 Mijn vormeloos begin zagen jouw ogen,en in jouw boek werden zij alle geschreven,de dagen, die ooit zouden aanbreken,toen geen van hen nog bestond.17 En voor wat mij betreft,hoe kostbaar, Heer God, zijn mij jouw gedachten,hun slotsom, hoe overweldigend!18 ik wil ze boekstaven, maar talrijker zijn zij dan het zand!Ik ontwaak: nog ben ik bij jou.

    19 O, dat jij, God, de boosaardigen zou ombrengen,“Jullie, bloedbevlekten, wijk van mij!”

    40

  • 20 Zij, die kuiperijen bespreken,het schijngedoe hooghouden, je tegenstanders!21 Zou ik jouw haters niet haten, JIJ,verafschuw ik niet die tegen jou opstaan?22 ik haat hen met alles wat ik aan haat kan opbrengenmij tot vijanden zijn zij geworden.23 Doorgrond mij, Heer God, ken mijn harttoets mij, ken mijn zorgen,24 zie of mijn weg niet afwijkt,en leid mij op de altijddurende weg.

    41

  • 3.2.11 parafrasering: WIM KLEISEN

    waar ik gawaar ik stajouw oneindigheidomvatmijn eindigheidjouw zijnmijn bestaanjouw liefde mijn levenjouw lichtschijntin mijnduisternisjijonkenbaarmaaronontkoombaar

    42

  • 3.2.12 hertaling: VULGATA

    2 Domine probasti me et cognovisti me tu cognovisti sessionem meamet surrectionem meam

    3 intellexisti cogitationes meas de longe semitam meam et funiculummeum investigasti

    4 et omnes vias meas praevidisti quia non est sermo in lingua mea5 ecce Domine tu cognovisti omnia novissima et antiqua tu formasti

    me et posuisti super me manum tuam6 mirabilis facta est scientia tua ex me confortata est non potero ad

    eam7 quo ibo ab spiritu tuo et quo a facie tua fugiam8 si ascendero in caelum tu illic es si descendero ad infernum ades9 si sumpsero pinnas meas diluculo et habitavero in extremis maris10 etenim illuc manus tua deducet me et tenebit me dextera tua11 et dixi forsitan tenebrae conculcabunt me et nox inluminatio in

    deliciis meis12 quia tenebrae non obscurabuntur a te et nox sicut dies inlumina-

    bitur sicut tenebrae eius ita et lumen eius13 quia tu possedisti renes meos suscepisti me de utero matris meae14 confitebor tibi quia terribiliter magnificatus es mirabilia opera tua

    et anima mea cognoscit nimis15 non est occultatum os meum a te quod fecisti in occulto et sub-

    stantia mea in inferioribus terrae16 inperfectum meum viderunt oculi tui et in libro tuo omnes scri-

    bentur die formabuntur et nemo in eis17 mihi autem nimis honorificati sunt amici tui Deus nimis confirmati

    sunt principatus eorum18a dinumerabo eos et super harenam multiplicabuntur18b exsurrexi et adhuc sum tecum19 si occideris Deus peccatores et viri sanguinum declinate a me20 quia dices in cogitatione accipient in vanitate civitates tuas21 nonne qui oderunt te Domine oderam et super inimicos tuos ta-

    bescebam22 perfecto odio oderam illos inimici facti sunt mihi23 proba me Deus et scito cor meum interroga me et cognosce semitas

    meas24 et vide si via iniquitatis in me est et deduc me in via aeterna.

    43

  • 3.2.13 hertaling: LUTHER

    1 Herr, du erforschest mich und kennest mich.2 Ich sitze oder stehe auf, so weißest du es: du verstehest meine Ge-

    danken von ferne.3 Ich gehe oder liege, so bist du um mich und siehest alle meine Wege.4 Denn siehe, es ist kein Wort auf meiner Zunge, das du, Herr, nicht

    alles wissest.5 Du schaffest es, was ich vor oder hernach tue, und hältst deine Hand

    über mir.6 Solche Erkenntnis ist mir zu wunderlich und zu hoch; ich kann’s

    nicht begreifen.7 Wo soll ich hingehen vor deinem Geist und wo soll ich hinfliehen

    vor deinem Angesicht?8 Führe ich gen Himmel, so bist du da. Bettete ich mir in die Hölle,

    siehe, so bist du auch da.9 Nähme ich Flügel der Morgenröte und bliebe am äußersten Meer,10 so würde mich doch deine Hand daselbst führen und deine Rechte

    mich halten.11 Spräche ich: Finsternis möge mich decken, so muß die Nacht auch

    Licht um mich sein;12 denn auch Finsternis nicht finster ist bei dir, und die Nacht leuchtet

    wie der Tag, Finsternis ist wie das Licht.13 Denn du hast meine Nieren in deiner Gewalt, du warest über mir

    in Mutterleibe.14 Ich danke dir darüber, daß ich wunderbarlich gemacht bin; wun-

    derbarlich sind deine Werke, und das erkennet meine Seele wohl.15 Es war dir mein Gebein nicht verhohlen, da ich im Verborgenen

    gemacht ward, da ich gebildet ward unten in der Erde.16 Deine Augen sahen mich, da ich noch unbereitet war, und waren

    alle Tage auf dein Buch geschrieben, die noch werden sollten, undderselben keiner da war.

    17 Aber wie köstlich sind vor mir, Gott, deine Gedanken! Wie ist ihrerso eine große Summa!

    18 Sollt ich sie zählen, so würde ihrer mehr sein denn des Sandes.Wenn ich aufwache, bin ich noch bei dir.

    19 Ach, Gott, daß du tötetest die Gottlosen, und die Blutgierigen vonmir weichen müßten!

    20 Denn sie reden von dir lästerlich, und deine Feinde erheben sichohne Ursache.

    21 Ich hasse ja, Herr, die dich hassen, und verdreußt mich auf sie, daßsie sich wider dich setzen.

    22 Ich hasse sie in rechtem Ernst; darum sind sie mir feind.23 Erforsche mich, Gott, und erfahre mein Herz; prüfe mich und

    erfahre, wie ich’s meine;24 und siehe, ob ich auf bösem Wege bin, und leite mich auf ewigem

    Wege.

    44

  • 3.2.14 hertaling: SV

    1b HEERE, ghy doorgrondt, ende kent my.2a Ghy weet mijn sitten ende mijn opstaen:2b Ghy verstaet van verre mijn gedachte.3a Ghy omringt mijn gaen, ende mijn liggen:3b ende ghy zijt alle mijne wegen gewent.4a Alsser [noch] geen woort op mijne tonge en is,4b siet, HEERE, ghy weet het alles.5a Ghy besett my van achteren ende van vooren:5b ende ghy sett uwe hant op my.6a De kennisse is my te wonderbaer:6b sy is hooge, ick en kan daer niet by.7a Waer soude ick henen gaen voor uwen Geest?7b ende waer soude ick henen vlieden voor u aengesichte?8a So ick opvoere ten hemel, ghy zijt daer:8b of beddede ick my in de helle, siet ghy zijt [daer].9a Name ick vleugelen des dageraets:9b woonde ick aen ’t uyterste der zee;10a Oock daer soude uwe hant my geleyden:10b ende uwe rechter hant soude my houden.11a Indien ick seyde, de duysternisse sal my immers bedecken:11b dan is de nacht een licht om my.12a Oock en verduystert de duysternisse voor u niet:12b maer de nacht lichtt als de dach:12c de duysternisse is, als het licht.13a Want ghy besitt mijne nieren:13b Ghy hebt my in mijnes moeders buyck bedeckt.14a Ick love u,14a om dat ick op eene heel vreeselicke wijsewonderbaerlick gemaeckt ben,14b wonderlick zijn uwe werken!14c oock weet het mijn ziele seer wel.15a Mijn gebeente en was voor u niet verholen,15b als ick in’t verborgene gemaeckt ben,15c [ende] als een borduersel gewrocht ben,15c in de nederste deelen der aerde.16a Uwe oogen hebben mijnen ongefoormeerden klomp gesien,16b ende alle dese dingen waren in u boeck geschreven,16c de dagen alsse geformeert souden worden,16b doe noch geen van dien en was.17a Daeromme, hoe kostelick zijn my, ô Godt uwe gedachten!17b hoe machtich vele zijn hare sommen!18a Soude ickse tellen? haerder is meer, als des zants:18b worde ick wacker, so ben ick noch by u.19a O Godt, dat ghy den godloosen ombracht!19b ende ghy mannen des bloets, wijckt van my:20a Die van u schendelick spreken:20b [ende] uwe vyanden ydelick verheffen.21a Soude ick niet haten, HEERE, die u haten?21b ende verdriet hebben in de gene die tegen u opstaen?22a Ick hatese met volkomenen haet,22b tot vyanden zijnse my.23a Doorgrondt my, ô Godt, ende kent mijn herte:23b beproeft my, ende kent mijne gedachten.24a Ende siet of by my een schadelicke wech zy:24b ende leydt my op den eeuwigen wech.

    45

  • 3.2.15 hertaling: NAARDENSE

    1 ENE, gij hébt mij doorgrónd,gíj zijt het díe mij ként.2 Gij kent mijn zítten, mijn ópstaan,hebt begrépen mijn dénkenvan vérre.3 Gij zijt de maat van mijn gáan en mijn líggen,met al mijn wégen zíjt gij vertróuwd.4 Want er komt geen zín op mijn tóng,-zie ÉNE,gij ként haar volkómen.5 Van achter, van voren hebt gíj mij omklémd,hebt ge op mij uw hándpálm gelégd.6 Te wónderbaar is mij dit wéten,te stéil,ik kán er niet bíj!7 Waar zal ik heen om uw Géest te ontgáan,waarhéenom voor uw áanschijn te vlúchten?8 Als ik opstijg ten hémel, zijt gíj daar,kies ik als bed de hél, zie, dáar zijt gíj!9 Al zal ik uitslaan de vléugels van het mórgenrood,al ga ik wónenáchter de zée,10 ook daar zal uw hánd mij geléiden,zal mij gríjpen uw réchterhánd.11 Zeg ik: ’ach dúister, vermáal mij,náchtmag voor mij wórden het lícht!’-12 dan is ook duister voor u niet te duisteren nacht is lícht als de dág,de dúisternis is áls het lícht!13 Ja gij, gij hebt geschápen mijn níeren,mij gewévenin de schóot van mijn móeder.14 Ik dank u,dat ik ontzagwekkend wonderbaarlijk ben geschapen,uw dáden zijn wónderen!-mijn zielbeséft dat bóvenmáte!15 Mijn gebeente was niet verholenvoor u die mij in het verbórgene máakte,ik werd gevlochtenin het óndersté der áarde.16 Mij, vormeloos nog, zagen uw ogen:op uw boekrol zijn ze alle geschreven,dagen die wérden gevórmd,toen nog géen van hén er wás.17 Mij,

    46

  • hoe kostbaar zijn uw gedáchten, o Gód,-wát zijn hun hóofdstukken kráchtig!18 Wil ik ze tellen, het zijn er méer dan het zánd;ontwaak ik,dan nóg ben ik sámen met ú.19 Als gij, God, bóosheid ómbrengt,mannen van blóedvan míj zullen wíjken!-20 die van u zéggen: ’een verzínsel!’,uw náam ophéffen ten léugen.21 Zal ik, ENE, uw háters niet hátenen wálgen vanwie tégen u ópstaan?22 Ik haat hen, mijn háat is volstrékt,tot víjandenzijn zíj mij gewórden.23 Doorgrond mij, God, en kén mijn hárt,tóets mijen kén mijn gedáchten!24 Wil zienof ik op een wég van smárt ben,en léid mijop een wég naar de éeuwighei

    47

  • 3.2.16 hertaling: MONTSERRAT

    1 Heu penetrat els meus secrets, Jahvè, i em coneixeu,2 vós veieu quan m’assec o quan m’aixeco,descobriu de lluny estant els meus propòsits,3 sabeu bé si camino o si reposo,us són coneguts tots els meus passos.4 Encara no tinc als llavis una paraula,que vós, Jahvè, ja la veieu pronunciada.5 M’estrenyeu a banda i banda,teniu damunt meu la vostra mà.6 És admirable com ho sabeu tot,és tan admirable, que no ho puc entendre.7 ¿On aniria que el vostre esperit no hi fos present?¿On fugiria que jo no estigués davant vostre?8 Si pujava dalt del cel, vós hi sou,si m’ajeia als inferns, us hi trobo.9 ¿Provaré de prendre les ales de l’auroraper anar a viure a l’altre extrem del mar?10 També allà m’hi portarien les mans vostres,també allà m’hi vindrien a buscar.11 ¿Diré doncs: «Que m’amaguin les tenebres,i tingui per llum la negra nit?»12 Però per a vós no són fosques les tenebres,la nit us és tan clara com el dia,llum o fosca us són igual.13 Vós heu creat el meu interior,m’heu teixit a les entranyes de la mare .14 Us dono gràcies per haver-me fet tan admirable,és meravellosa la vostra obra. Us era tot jo ben conegut,15 res de meu no us passava per alt,quan jo m’anava fent secretament,com un brodat, aquí baix a la terra.16 Els vostres ulls ja veien els meus actes,tots eren inscrits al vostre llibre;ja us afiguràveu els meus diesabans que existís el primer.17 Déu meu, qui pot ponderar els vostres designis,qui pot comptar-los d’un a un!18 Si m’hi posava, serien més que els grans de sorra;i encara, quan m’alcés, em quedaríeu vós.

    19 Déu meu, si us dignéssiu fer morir l’injusti allunyar de mi els homes sanguinaris!20 Parlen de vós amb paraules traïdores,mentre es refien dels qui no són res.21 ¿No he d’avorrir els qui us avorreixeni apartar-me dels qui s’aparten de vós?22 Els avorreixo amb tota l’ànima,els considero els meus enemics.

    48

  • 23 Déu meu, penetreu els meus secrets, per conèixer el meu cor,examineu-me per saber què desitjo.24 Mireu que no vagi per camins d’idolatria,guieu-me per camins eterns.

    49

  • 3.2.17 hertaling: VANDERPLOEG

    1b Jahwe, gij hebt mij onderzocht en gij kent mij,2a gij kent mijn zitten en mijn opstaan,2b gij doorziet mijn gedachten van verre.3a gij mijn gaan en mijn liggen gemeten3b en gij gaat al mijn wegen nauwkeurig na.4a er komt immers geen woord over mijn tong,4b of gij, Jahwe, kent het volkomen.5a gij hebt mij achter en voor ingesloten5b en hebt uw hand op mij gelegd.6a die kennis is mij te wonderbaar,6b te verheven, ik kan ze niet vatten!7a waarheen zal ik uw geest ontgaan,7b waarheen uw aanschijn ontvluchten?8a klim ik ten hemel, dan zijt gij daar8b ga ik liggen in het dodenrijk: gij zijt er!9a vlieg ik met de wieken van het morgenrood9b en laat ik mij neer bij het einde van de zee:10a ook dáár zal uw hand mij geleiden,10b uw rechterhand mij vasthouden.11a en zeg ik: laat duisternis mij toch bedekken11b en de nacht het licht om mij heen zijn12a dan is ook het duister voor u niet duister12b en is de nacht licht als de dag12c is de duisternis als het licht!13a ja gij hebt mijn nieren gemaakt13b mij geweven in de schoot van mijn moeder14a ik (ge)loof u, omdat ik ontzaglijk wonderbaar ben gemaakt,14b uw werken zijn wonderbaar,14c daarvan ben ik diep overtuigd.15a mijn gebeente is voor u niet verborgen,15b in het verborgene ben ik gemaakt,15c kunstig vervaardigd in de diepte der aarde16a uw ogen zagen mij mij als vormloze vrucht,16b en in uw boek staat alles geschreven,16c de dagen die vorm ontvingen,16d voor één ervan was gekomen.17a hoe moeilijk zijn zijn mij uw gedachten, o God!17b hoe overweldigend in aantal!18a wil ik ze tellen, het zijn er meer dan de korrels van ’t zand,18b heb ik gesproken: nog ben ik bezig met u.19a God, breng de zondaar toch om,19b o mannen die bloed vergiet, weg van mij!20a zij spreken u arglistig toe,20b uw vijanden spreken ijdele taal.21a Jahwe, zal ik hen die u haten niet haten?22b ik walg van hen die tegen u opstaan.22a ik haat hen met volkomen haat,22b mijn eigen vijanden zijn zij geworden23a onderzoek mij o God, en ken mijn hart23b toets mij en ken mijn gedachten24a zie of wat ik doen wil verkeerd is24b en leid mij langs de aloude weg.

    50

  • 3.2.18 hertaling: TROMP

    1 HEER, U doorgrondt mij en kent mij,2 U kent mijn zitten en opstaan,al van verre doorziet U mijn gedachten.3 Van mijn gaan en komen kent U de maat,U bent vertrouwd met al mijn gangen.4 Geen woord komt over mijn tongof U kent het, HEER, U kent het volkomen.5 Van voor tot achter omvat U mij,U hebt uw hand op mij gelegd.6 Uw kennen is mij wondervreemd,te hoog om erbij te kunnen.7 Waarheen moet ik om uw geest te ontgaan?Waarheen om uw oog te ontvluchten?8 Stijg ik op naar de hemel: U bent daar;lig ik in het dodenrijk: U bent daar.9 Neem ik de vleugels van de zon in de morgenen laat ik mij neer aan de einders van de zee,10 dan zou ook daar uw hand mij leiden,uw rechterhand mij vasthouden.11 Als ik zeg: ‘Laat het stikdonker mij omringenen laat het licht om mij heen in nacht veranderen’,12 dan is het donker niet donker voor U:als de dag zou de nacht oplichten,want donker en licht zijn gelijk voor U.13 U hebt mijn nieren geschapen,mij samengevlochten in mijn moeders schoot.14 Dank voor het ontzagwekkend wonder dat ik ben,voor het wonder van uw werken; hoe ga ik U ter harte.15 Mijn gebeente had voor U geen geheimentoen ik in het verborgen werd gemaakt,werd samengeweven in de diepten van de aarde.16 Ik was nog vormloos, maar uw oog zag mij;al mijn dagen stonden in uw boekrol gegrift,gevormd en wel, maar nog niet één was begonnen.17 O God, uw gedachten zijn voor mij te groots,de som ervan is voor mij te machtig,18 ontelbaar meer dan er zandkorrels zijn.Ik kom er niet uit en blijf met U bezig.19 O God, sla de bozen dood.Moordenaars, ga weg van mij.20 De vijand beroept zich meinedig op U,maar hij misbruikt uw naam.21 Zal ik degenen niet haten die U haten, HEER,niet walgen van hen die tegen U opstaan?22 Ik haat ze zo veel ik maar haten kan,het zijn voortaan mijn eigen vijanden.23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart,vors mij en ken mijn gedachten.24 Zie of mijn weg die van de goddelozen is.Leid mij op de weg die toekomst heeft.

    51

  • 3.2.19 hertaling: JSP

    1 O HaShem, Thou hast searched me, and known me.2 Thou knowest my downsitting and mine uprising, Thou understan-

    dest my thought afar off.3 Thou measurest my going about and my lying down, and art ac-

    quainted with all my ways.4 For there is not a word in my tongue, but, lo, O HaShem, Thou

    knowest it altogether.5 Thou hast hemmed me in behind and before, and laid Thy hand

    upon me.6 Such knowledge is too wonderful for me; too high, I cannot attain

    unto it.7 Whither shall I go from Thy spirit? or whither shall I flee from Thy

    presence?8 If I ascend up into heaven, Thou art there; if I make my bed in the

    nether-world, behold, Thou art there.9 If I take the wings of the morning, and dwell in the uttermost parts

    of the sea;10 Even there would Thy hand lead me, and Thy right hand would

    hold me.11 And if I say: ’Surely the darkness shall envelop me, and the light

    about me shall be night’;12 Even the darkness is not too dark for Thee, but the night shineth

    as the day; the darkness is even as the light.13 For Thou hast made my reins; Thou hast knit me together in my

    mother’s womb.14 I will give thanks unto Thee, for I am fearfully and wonderfully

    made; wonderful are Thy works; and that my soul knoweth rightwell.

    15 My frame was not hidden from Thee, when I was made in secret,and curiously wrought in the lowest parts of the earth.

    16 Thine eyes did see mine unformed substance, and in Thy bookthey were all written–even the days that were fashioned, when asyet there was none of them.

    17 How weighty also are Thy thoughts unto me, O G-d! How great isthe sum of them!

    18 If I would count them, they are more in number than the sand;were I to come to the end of them, I would still be with Thee.

    19 If Thou but wouldest slay the wicked, O G-d–depart from metherefore, ye men of blood;

    20 Who utter Thy name with wicked thought, they take it for false-hood, even Thine enemies–

    21 Do not I hate them, O HaShem, that hate Thee? And do not Istrive with those that rise up against Thee?

    22 I hate them with utmost hatred; I count them mine enemies.23 Search me, O G-d, and know my heart, try me, and know my

    thoughts;24 And see if there be any way in me that is grievous, and lead me

    in the way everlasting.

    52

  • 3.2.20 hertaling: NET

    1b O LORD, you examine me and know.2a You know when I sit down and when I get up;2b even from far away you understand my motives.3a You carefully observe me when I travel or when I lie down to rest;3b you are aware of everything I do.4a Certainly my tongue does not frame a word4b without you, O LORD, being thoroughly aware of it.5a You squeeze me in from behind and in front;5b you place your hand on me.6a Your knowledge is beyond my comprehension;6b it is so far beyond me, I am unable to fathom it.7a Where can I go to escape your spirit?7b Where can I flee to escape your presence?8a If I were to ascend to heaven, you would be there.8b If I were to sprawl out in Sheol, there you would be.9a If I were to fly away on the wings of the dawn,9b and settle down on the other side of the sea,10a even there your hand would guide me,10b your right hand would grab hold of me.11a If I were to say, “Certainly the darkness will cover me,11b and the light will turn to night all around me,”12a even the darkness is not too dark for you to see,12b and the night is as bright as day;12c darkness and light are the same to you.13a Certainly you made my mind and heart;13b you wove me together in my mother’s womb.14a I will give you thanks14b because your deeds are awesome and amazing.14c You knew me thoroughly;15a my bones were not hidden from you,15b when I was made in secret15c and sewed together in the depths of the earth.16a Your eyes saw me when I was inside the womb.16b All the days ordained for me16c were recorded in your scroll16d before one of them came into existence.17a How difficult it is for meto fathom your thoughts about me, O God!17b How vast is their sum total!18a If I tried to count them,18a they would outnumber the grains of sand.18b Even if I finished counting them,18b I would still have to contend with you.19a If only you would kill the wicked, O God!19b Get away from me, you violent men!20a They rebel against you and act deceitfully;20b your enemies lie.21a O LORD, do I not hate those who hate you,

    53

  • 21b and despise those who oppose you?22a I absolutely hate them,22b they have become my enemies!23a Examine me, and probe my thoughts!23b Test me, and know my concerns!24a See if there is any idolatrous tendency in me,24b and lead me in the reliable ancient path!

    54

  • 3.2.21 hertaling: BEEX

    psalm 139A

    beginvers1 JHWH, u doorgrondt en kent mij.

    a–strofe2 u kent mijn zitten en staan,

    doorziet van ver mijn gedachten,3 u volgt mijn gaan en komen,

    al mijn wegen zijn u vertrouwd.4 er komt geen woord over mijn tong

    of u, JHWH, kent het volkomen;5 u omvat mij achter en voor

    uw hand heeft mij geheel in zijn greep.tussenvers

    6 een wonderbaar weten, voor mij te hoog,en nooit te begrijpen.

    b-strofe7 waar zou ik uw geest ontvluchten,

    en waar uw ogen ontgaan?8 al steeg ik ten hemel, u bent er;

    al sliep ik in ’t dodenrijk, ook daar.verlenging

    9 al vloog ik op vleugels van de zonen trok ik naar ’t eind van de zee,

    10 ook daar zou uw macht mij leidenen hield uw hand mij vast.

    11 zeg ik: laat de nacht mij bedekken,verduistere ’t licht om mij heen,

    12 voor u is het duister niet donker;de nacht is als de dag, het donker als licht.

    55

  • psalm 139B

    beginvers13 want u hebt mijn begin gemaakt:

    a–strofeu weefde mij in de schoot.

    14 ik dank u, het is zo’n wonder;wonderlijk, wat u deedt,en u kende mij al zeer goed.

    15 u hebt mijn gestel al gekendtoen ik ntstond in ’t verborgen.u vormde mij uit stof,

    16 u zag mij vóór ik er was.tussenvers

    in uw boek staan mijn dagengeteld en beschreven:nog vóór er één van bestond.

    b–strofe17 uw kunde is te groots voor mij:

    alomvattend en wijd;18 al kon ik alle zandkorrels tellen.

    het is niets vergeleken met u.verlenging

    19 god, dood toch de zondaar,die bloedmensen: weg van hier;

    20 die spreken over u leugens,zinloos rebels, tegen u

    21 zou ik uw haters niet haten, JHWH,niet verachten die u verachten?

    22 ik haat ze met al mijn haat,als vijanden zijn ze voor mij.

    23 —doorgrond mij, JHWH, en peil mijn hart,doorzoek en peil mijn gedachten;

    24 en zie of ik leef in kwaaden wijs mij de eeuwige weg.

    56

  • 3.2.22 hertaling: SAVIN–CADIOT

    JHWH tu m’étudies 1et tu sais

    toi tu sais 2si je me lève si je m’étendsde très loin tu comprends mes pensées

    ma marche et mon repos 3tu les examines

    mes parcours tu les épouses

    un mot à peine est sur mes lèvres 4tu le sais par coeur YHWH

    devant moi et toujours à ma suite 5tu me serres

    tu as mis ta mainsur moi

    oh ta merveilleuse compréhension de moi 6hauteur que je n’atteindra jamais

    où aller loin de ton souffle? 7où partirloin de ta face?

    si je monte au ciel tu es là 8si je m’étends chez les mortstu es déjà là

    je prends les ailes de l’aurore 9je me pose à l’extrémité des mers

    même là c’est ta main qui m’emmène 10

    ta poigneme tient

    57

  • si je dis oh les ombres m’emportent 11

    même la nuitc’est la lumière autour de moi

    pour toiles ombres n’ont pas d’ombres 12

    la nuitéclaire comme le jour

    comme l’ombrecomme la lumière

    c’est toi qui as fabriqué mes reins 13

    tu m’as tisséau coeur de ma mère

    merci je suis merveilleux 14et de manière très étonnante

    tes réussites sont merveilleusesje le sais vraiment

    mes os ne te sont pas cachés 15

    j’ai été fait dans le secretmodelée dans les profondeurs de la terre

    déjà là tes yeux voyaient mon embryon 16

    dans ton livretout est écrit

    les jours fixés sans un seul absent

    oh comme tes pensées sont lourdes 17dieu

    si riche leur nombre

    si je les compte 18elles sont plus nombreuses que le sable

    je me réveille oh je suis encore avec toi

    58

  • mon dieu tue le criminel 19tueurs écartez–vous de moi

    ceux qui parlent mal de toi 20ton ennemi qui ment

    ceux qui te haïssent YHWH 21je les hais

    ceux qui se dressent contre toi je les déteste tous

    d’une haine totale 22je les hais

    se sont mes ennemis

    étudie–moi dieu 23comprends mon coeur

    éprouve–moicomprends mes pensées

    regarde 24si je prends le chemin de l’idole

    conduis–moi sur le chemin de toujours

    59

  • 3.3 hints, leessels, analogieën, roersels, jezus–woorden

    3.3.1 hints

    vlg BRIGGS een composiet–psalm, uit vroeg-griekse periode

    vlg VDPLOEG één van de diepzinnigste en fraaiste psalmen (uit ˜ 300 ?)misschien een wijsheidspsalm in Job–stijlmisschien een onschuldpsalm: psalmist, aangeklaagd, betuigt zijn onschuldv1–2 en v23–24 lijken een inclusie

    3.3.2 analogieën

    v24aps16:4 groot zijn de smarten van hem die vreemde goden naloopt

    3.3.3 jezus–woorden

    v2a:joh 2:21 Jezus vertrouwde zich niet aan hen toe, omdat hij allen kende, want hijziet wat er in de mens is

    v2bmt 12:25 Jezus kende hun gedachtenjoh 21:17 gij die alles weet, gij weet dat ik u bemin

    v18c:openings-vers van de paasmis

    v12c–dgewijzigde vertaling:zoals de duisternis van die (= die nacht”zo is ook het licht van die (=die dag)1 joh 1:25 God is licht en er is in hem geen duisternis

    3.3.4 leessels

    http://thepanentheist.blogspot.comThe Bible cannot be said to be a panentheist’s handbook but it doesprovide some elements of panentheistic spirituality. One of my favou-rite examples of this is Psalm 139, which provides a song of praiseto the God who hems us in - whose presence fills every corner ofexistence. It highlights a crucial difference between panentheism andpantheism – that being the potential for some sort of individual ex-perience with God and that God has a self and has exert able power.Not all panentheists see God in this way; but the philosophy allowsthe possibility; and it is one that rings true for me.

    commentaar VDP bij vers 15:zoals de ‘ziel’ van de mens beschouwd werd als een levensbeginsel dathem niet overleeft, zij ook net aan hem voorafgaat; slechts het uit

    60

  • aarde gevormde lichaam ging aan de eerste mens vooraf, in de nogdode vorm blies Jahwe de levensadem, zodat de mens ‘levende ziel’werd. Om deze reden wil Briggs van verslid 15c niet weten; hij be-schouwt het verslid als een glosse en meent ‘ruqqamti’ er is ontstaanuit ‘quamti’ ‘ik verrees’ (vgl LXX η υποστασις μου = qmati = mijngestalte). . .men moet wel besluiten dat de psalmist een krasse vergelijking ge-bruikt; hij wil erop wijzen dat de mens van ‘stof’ is gemaakt en ookin de moederschoot in laatste instantie daaruit is gevormd, zo verbor-gen als was hij diep in de aardeWilligis Jäger==

    het wordt tijd dat we een nieuw begrip van God, mens enwereld ontwikkelen. . . de traditionele archaïsche godsvoorstellingen passen steedsminder in ons hedendaags wereldbeeld. . . we kunnen in de 21e eeuw en uitgaand van een volledignieuw wereldbeeld, niet meer zo over God spreken als nogin de 18e eeuw mogelijk was

    ==we zijn de Eerste Werkelijkheid nooit losgeraakt . . .we zijn slechts vergeten dat we van deel uitmaken van dezeWerkelijkheid en er nooit aan kunnen ontvallen [ps. 139]. . . dit inzicht zal de toekomst van onze soort bepalen.De trendbreuk in de religies is al begonnen . . .religie hoort bij de evolutie . . .de evolutie is de zichzelf ontplooiende God

    =={geciteerde fysici:}{citaat van Werner Heisenberg}“de eerste dronk uit de beker van de natuurwetenschapmaakt atheïstisch, maar op de bodem wacht God”{citaat van Gary Zukav}“wees niet verrast wanneer de collegereeksen over fysica inde 21e eeuw colleges over meditatie bevatten”{citaat van Stephen Hawkings}“dat is niet mogelijk”(dat de complete complete formule van de natuurweten-schappen kan worden gevonden . . . zijn overtuiging waar-van hij in 2004 afstand nam)“want dan zouden we Gods geest kennen”

    ==. . . hersenen en zenuwstelsel zijn slechts voor een beperktehoeveelheid realiteit geprogrammeerd. Zo nemen we metonze zintuigen slechts een beperkt frekwentiespectrum waar.

    ==. . . de wereld zoals hij ons verschijnt is een speciale wereldgebouwd op de toevallige structuur van onze vijf zintuigen

    61

  • en ons intellect . . . ons wereldbeeld in een menselijk beeld. . . andere levende wezens . . . hebben een ander wereld-beeld . . . het wereldbeeld van vogels verschilt van dat vande mens; leeuwen hebben weer een ander, evenals vleermui-zen

    ==. . . de christelijke theologie houdt in haar kern vast aan hetmiddeleeuwse wereldbeeld . . . aan een goed gestructureerdecausale geocentrische wereldordening . . . vrijwel net zo ishet met de sociale metaforen die we gebruiken om onze ver-houding tot God te bepalen. Of het nu de ‘koning’, de ‘heerder heerscharen’, de ‘herder’ is, al deze beelden stammenuit het denken van een agrarische standenmaatschappij datons democratisch zelfbegrip vreemd is geworden . . . het we-reldbeeld van de moderne natuurwetenschap beantwoordtzeer verregaande aan de spirituele ervaringen van de mys-tiek en is daarom veel meer dan de klassieke dogmatiek instaat om theologische uitspraken te doen.

    ==. . . veel vrouwen en mannen die naar mij toekomen, voe-len zich in hun traditionele christelijke omgeving niet meerthuis. Met het geloof zoals dat in de kerken wordt verkon-digd, kunnen ze niets of niet veel meer beginnen. Wanthet biedt hun geen hulp bij het oplossen van de problemenvan hun dagelijks bestaan, noch komt het overeen met hunwereldbeeld . . . de dogmas zijn immers bijna allemaal ont-staan in een tijd waarin nog werd geloofd dat de aarde eenplat vlak was en de sterren gaten in het firmament . . . reli-gies zijn modellen . . . modellen zijn de werkelijkheid niet . . .wanneer de wetenschap ter verklaring van moeilijke proces-sen een model opstelt, weet zij dat ze een model gschapenheeft dat niet de zaak zelf is doch slechts een uitleg daar-van. Dit model wordt gewijzigd zodra zich nieuwe inzich-ten voordoen. Religies zijn modellen. Wanneer de visie opde wereld verandert, zouden ook religies de moed moetenhebben nieuwe modellen te creëren of de oude van nieuweinterpretaties te voorzien, omdat ze anders de mensen meerhet uitzicht benemen dan hen de weg openen.

    ==in beginsel is ons lichaam iets waarin God mens wil zijn.In ZEN weten we dat een mystieke beleving zich kan voor-doen in het bad en op het toilet, bij het {vrijen} en bij hethouthakken

    Tom LEMAIRE de val van Prometheus(2010){over de evolutie in maak–culturenvan boersgewijs (Dionysios, 2e paradijs–scheppingsverhaal)naar smidsgewijs (Prometheus, 1e 7–dagen–scheppingverhaal)}

    Hadewijch 9e visioenaldus mag ick er af seggen:ic begerde mijns liefs te vollen te gebrukene

    62

  • ende te bekinnenende te gesmakene in alle vollen gereke:sine menscheit gebrukeleke metter miereende de mine daar in te gestaneende starc te wesene in ongebrekelechheden te valnedat ic hem weder dat ongebrekeleke genoech waresuver ende enechende in allen te vollen gerekegenoech te dogenein elker doget.ende daartoe woudic van binnendat hi mimet siere godheit in enege geestegenoech ende al waredat hi es,sonder ontbliven.want die gichte cosic meestboven alle gichten die ic gecoos,dat ic genoech ware in allen groten dogene;want dat es dat volcomenste genoech doente wassene god met gode te sine.want dats dogen ende pineellendeende in groten nuwen vernooie te sineende dat al laten comen ende gaansonder vernooienende el engenen smake daaraf te hebbenedan soete minne ende helsen ende cussen.aldus begerdicdat mi god warehem mede genoech te sine.

    Hadewijch bij in-graf-liggende-jezusfilm Bruno Dumont

    amour sois moi clément, toi qui es le soleil des jours, quand mes jourssont des nuits

    paus Benedictus XVI paas–homelieResurrexi, et adhuc tecum sum. Alleluia! – Ich bin erstanden undbin immer bei dir. Halleluja! Liebe Brüder und Schwestern, der ge-kreuzigte und auferstandene Jesus ruft uns heute von neuem dieseNachricht der Freude zu: es ist die Osterbotschaft. Nehmen wir siemit innerem Staunen und mit Dankbarkeit an.Resurrexi et adhuc tecum sum. – „Ich bin erstanden und bin noch undimmer bei dir.“ Diese Worte, die einer alten Version des Psalms 139[138] (Vers 18b) entnommen sind, erklingen am Beginn der heutigenheiligen Messe. In diesen Worten erkennt die Kirche beim Aufgang derOstersonne die Stimme Jesu selbst, der bei der Auferstehung vom Todsich voller glückseliger Liebe an den Vater wendet und ausruft: MeinVater, hier bin ich! Ich bin erstanden, ich bin noch bei dir u