Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen...

36
Protocol Urologie AZ Monica

Transcript of Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen...

Page 1: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Protocol Urologie

AZ Monica

Page 2: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en
Page 3: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Conform het Koninklijk Besluit betreffende het Multidisciplinair Oncologisch Consult maakt dit

protocol onderdeel uit van het multidisciplinair oncologisch handboek, dat elk ziekenhuis met een

oncologisch (basis)zorgenprogramma nodig heeft. Dit impliceert dat alle patiënten met deze

pathologie in de deelnemende Monica-ziekenhuizen volgens de richtlijnen van dit protocol

behandeld worden.

Page 4: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

© 2013 niets uit deze uitgave mag op enigerlei wijze verspreid of veranderd worden zonder

uitdrukkelijke toestemming van de leden van de werkgroep.

Het protocol dient als leidraad voor de behandeling van patiënten met een prostaatcarcinoom,

testiscarcinoom of peniscarcinoom. De beslissing betreffende de individuele behandeling wordt

genomen door de behandelend arts in samenspraak met de patiënt en na overleg in het

Multidisciplinair Oncologisch Consult (MOC). De behandelend arts blijft eindverantwoordelijke voor

de ingestelde behandeling.

Hoewel er uiterste zorgvuldigheid is betracht bij de totstandkoming van dit protocol, is het mogelijk

dat onjuistheden in de tekst zijn geslopen. De werkgroep sluit iedere aansprakelijkheid uit voor de

opmaak en de inhoud van deze richtlijn alsmede voor de gevolgen die de toepassing van deze

richtlijn in de patiëntenzorg mocht hebben. De werkgroep stelt zich wel open voor attenderen op

(vermeende) fouten in de opmaak of inhoud van deze richtlijn.

Page 5: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

INHOUDSOPGAVE

1 Niercelcarcinoom ............................................................................................................ 5

1.1 Inleiding .....................................................................................................................................5

1.2 Diagnose ....................................................................................................................................5

1.3 Staging .......................................................................................................................................5

1.4 Types renaal celcarcinoom ........................................................................................................6

1.5 Prognose ...................................................................................................................................7

1.6 Behandeling...............................................................................................................................8

1.7 Systeemtherapie bij niercarcinoom ..........................................................................................8

1.8 Opvolging ..................................................................................................................................9

2 Testiscarcinoom ............................................................................................................ 10

2.1 Inleiding .................................................................................................................................. 10

2.2 Etiologie .................................................................................................................................. 10

2.3 Epidemiologie ......................................................................................................................... 10

2.4 Preventie ................................................................................................................................ 10

2.5 Diagnose ................................................................................................................................. 11

2.6 Staging .................................................................................................................................... 13

2.7 Therapie ................................................................................................................................. 15

2.8 Prognose ................................................................................................................................ 19

2.9 Tumorpathologie – guidelines testistumoren ........................................................................ 20

3 Blaascarcinoom ............................................................................................................ 22

3.1 Inleiding .................................................................................................................................. 22

3.2 Diagnose ................................................................................................................................. 22

3.3 Oppervlakkige blaastumoren ................................................................................................. 23

3.4 Invasief blaascarcinoom ......................................................................................................... 24

3.5 Gemetastaseerd blaascarcinoom ........................................................................................... 26

4 Peniscarcinoom ............................................................................................................ 27

4.1 Inleiding .................................................................................................................................. 27

4.2 Diagnose en staging ............................................................................................................... 27

4.3 Behandeling............................................................................................................................ 28

4.4 Follow-up................................................................................................................................ 29

5 Prostaatcarcinoom ....................................................................................................... 30

5.1 Incidentie ................................................................................................................................ 30

5.2 Etiologie en risicofactoren ..................................................................................................... 30

5.3 Diagnose ................................................................................................................................. 30

5.4 Stadiëring ............................................................................................................................... 31

5.5 Behandeling............................................................................................................................ 33

Page 6: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Nie

rce

lcar

cin

oo

m

5

1 Niercelcarcinoom

1.1 Inleiding

Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een

piekincidentie in de 6de en 7de decade. Er zijn epidemiologische data die aantonen dat roken,

obesitas en blootstelling aan zware metalen zoals Cadmium de ontwikkeling van niercelcarcinomen

kan bevorderen. Renaal celcarcinoma is de meest frequente maligne niertumor. Daarnaast zijn er

nog transitioneel celcarcinoma, de niet-epitheliale tumoren en de Wilms tumoren.

1.2 Diagnose

De klassieke triade: hematurie, palpabele tumor en flankpijn.

Algemene symptomen: moeheid, gewichtsverlies, niet infectieuze koorts.

Klinisch onderzoek: beperkte rol, vooral nuttig voor beoordeling van co-morbiditeit.

Labo-onderzoek: paraneoplastische syndromen: hemoglobine, sedimentatie, calcium, levertesten.

Nierfunctie: creatinine.

Echografie: de meeste tumoren worden vastgesteld tijdens een echografie om een andere reden.

1.3 Staging

CT-scan van het abdomen zonder en met contrast: het keuze-onderzoek.

NMR is niet superieur voor diagnose. Arteriografie is overbodig geworden.

IVP enkel indien ureterobstructie wordt vermoed.

Verder botscan , Rx thorax en zo verdacht CT thorax.

Punctie van de tumor enkel wanneer er vermoeden is dat het gaat om een metastase van een

andere tumor.

Page 7: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Nie

rce

lcar

cin

oo

m

6

Classificatie RCC : TNM 2009

1.4 Types renaal celcarcinoom

1. heldercellig (of conventioneel): 60-85%

2. chromofiel (of papillair): 7-14%

3. chromofoob: 4-10%

4. oncocytoom : 2-5%

5. collecting duct (Bellini): 1-2%

6. niet geklasseerd : o.a. medullair niercarcinoom

Page 8: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Nie

rce

lcar

cin

oo

m

7

1.5 Prognose

Deze is afhankelijk van VOLUME, STADIUM en HISTOLOGIE van de tumor.

1.5.1 Volume

3cm : 5% reeds M+

≤5cm : 11% reeds M+

>10cm : 85% reeds M+

1.5.2 Stadium

Stadium (TNM) - 5jaar overleving (globaal : 40%)

T1 : 100%

T2 : 80%

T3 : 50%

T4 : <10%

M+ : 5 à 30%

1.5.3 Histologie Frequentie Prognose

Heldercellig niercelcarcinoom 60 - 85% G1 : 86% 5jaar overleving

G2 - G3 : tussen % G1 en G4

G4 : 24% 5jaar overleving

Papillair ca of chromophiel 7 - 14% (multifocaal) Beter dan supra

Chromofoob 4 - 10% Beter dan klassieke

Oncocytoom 2 - 5% G1 : benigne

G2 : zeer lage frequentie van M+

Collecting duct ca 1 - 2% Zeer maligne

Zelden 3 jaar overleving

Medullair nierca zeldzaam Overlijden 1 - 7 maanden

Page 9: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Nie

rce

lcar

cin

oo

m

8

1.6 Behandeling

Chirurgie biedt de meeste kans op genezing.

Stadium T1 behandelen met niersparende chirurgie waar mogelijk. Een minimale tumorvrije zone

volstaat om recidief in loco te voorkomen.

Bijnierresectie is niet nodig als op CT geen aantasting van de bijnier kan worden aangetoond en er

peroperatief geen aanwijzingen zijn voor aantasting van de bijnier.

Uitgebreide lymfadenectomie levert geen overlevingsvoordeel en dient enkel uitgevoerd voor

staging en bij palpabele noduli.

Embolisatie enkel bij patiënten die inoperabel zijn en massieve haematurie vertonen en enkel als

palliatieve maatregel.

Active surveillance is enkel te weerhouden voor ouderen met kleine laesies.

Patiënten met kleine letsels en/of belangrijke comorbiditeit waardoor inoperabel, komen in

aanmerking voor ablatiebehandeling. Vooraf dient een biopsie uitgevoerd teneinde histologie van

de tumor te bekomen.

Bij gemetastaseerd niercelcarcinoom is tumornefrectomie geïndiceerd indien goede algemene

toestand en in combinatie met IFN-alpha. Metastasectomie wordt aangeraden bij patiënten in

goede algemene toestand en waar chirurgisch haalbaar.

1.7 Systeemtherapie bij niercarcinoom

1.7.1 Chemotherapie

Er is geen plaats voor monotherapie met chemotherapeutische middelen bij de behandeling van

het RCC.

1.7.2 Immunotherapie

Interferon-alfa is voordelig bij patiënten (mRCC) met een goede performantiestatus, een

progressievrije overleving na initiële diagnose van meer dan 1 jaar en bij voorkeur enkel longmeta’s

als metastatische lokalisatie. Interleukine2 geeft meer neveneffecten als interferon-alfa en geen

superieure overleving. Combinatie van cytokines biedt geen (overlevings)voordelen. Angiogenese-

inhibitors

Page 10: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Nie

rce

lcar

cin

oo

m

9

1.7.3 Therapie verloop

1.8 Opvolging

Opvolging is aangewezen om loco-regionale recidieven en metastasen op afstand op te sporen en

zo mogelijk te behandelen. Solitaire metastasen kunnen in aanmerking komen voor heelkunde.

Ook multipele metastasen worden wel eens indien haalbaar zonder te zware morbiditeit

gereseceerd. Bij multifocale metastasen kan immunotherapie gegeven worden.

Welke onderzoeken en hoe dikwijls deze onderzoeken dienen te gebeuren tijdens de follow-up is

afhankelijk van de risicofactoren zoals het tumorstadium, de Fuhrmann gradering, de aan- of

afwezigheid van vasculaire (microscopische) invasie, van eventuele aantasting van de klieren en

van het type ingreep (niersparende versus radicale nefrectomie). Ook het type tumor is belangrijk.

Zo komen papillaire tumoren frequent bilateraal en multifocaal voor. Gunstige tumoren worden 1

of 2 keer jaarlijks gevolgd met een echografie van de buik en controle van de nierfunctie. Bij

ongunstige factoren , kan best ook controle CT Thorax-abdomen worden verricht als de nierfunctie

het toelaat.

Page 11: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

10

2 Testiscarcinoom

2.1 Inleiding

Ondanks hun snelle groei en sterk metastatisch potentieel zagen we de mortaliteit ten gevolge van

testistumoren dalen van 50% in 1970 tot nog amper 10% in 1996. Dit was echter niet ten gevolge

van de vroegtijdige detectie maar hoofdzakelijk omdat deze tumoren voorkomen bij patiënten op

jonge leeftijd (tussen 15 en 40 jaar) bij wie een combinatiechemotherapie op basis van cisplatinum,

bleomycine en vinblastine (Einhorn, 1977) bijzonder efficiënt bleek te zijn en goed getolereerd.

Hierdoor bekleden ze een unieke plaats onder de vaste tumoren en staan model voor tumoren met

hoge genezingskans.

2.2 Etiologie

Over het ontstaansmechanisme van de testistumoren is weinig gekend. Specifieke exogene

factoren zijn niet gekend, maar bij de endogene factoren weerhouden we de gonadale dysgenesie

en het Klinefelter’s syndroom.

Het carcinoom in situ (CIS) van de testis wordt gevonden in het kiemcelepitheel van onvruchtbare

mannen. Ook bij gevallen van cryptorchidie geopereerd op latere leeftijd wordt deze aandoening

gevonden, en zelfs in 1 à 5 % in de contralaterale normale testis bij deze patiënten. Het carcinoma

in situ kan invasief worden tussen 1 à 5 jaar na de histologische diagnose (Skakkebaek).

Cryptorchidie is dus de bekendste risicofactor voor het ontwikkelen van kiemceltumoren. 5 tot 7%

van alle testistumoren hebben een klinische voorgeschiedenis van cryptorchidie. Daardoor wordt

de incidentie van testistumor in deze groep van patiënten 1/500.

Tenslotte hebben patiënten met een voorgeschiedenis van testiskanker een predispositie voor het

ontwikkelen van een tumor in de contralaterale testis.

2.3 Epidemiologie

In België worden er ongeveer 130 nieuwe gevallen van testistumor gerapporteerd per jaar. Dit

stemt bijna overeen met de gemiddelde incidentie in Europa, waar het gemiddeld aantal gevallen

schommelt tussen de 2.2 en 4/100.000 mannen. Testistumoren zijn dus zeldzaam : 1% van alle

tumoren bij de man. De tumor komt voor op jonge leeftijd en is de frequentste kanker bij mannen

tussen 20 en 35 jaar.

In de Verenigde Staten is de incidentie van deze kanker 4.5 maal frequenter bij de blanken in

vergelijking met de zwarte kleurlingen en /of Aziaten. Binnen de blanke bevolking kan de incidentie

ook sterk variëren. Zo is bijvoorbeeld de frequentie in Scandinavië (Denemarken) hoger dan in

andere Europese landen.

De rechtertestis is iets vaker aangetast dan de linker, mogelijk ten gevolge van de verhoogde

incidentie van cryptorchidie rechts.

Bilaterale testistumoren worden gevonden in 2 à 3% van de gevallen.

2.4 Preventie

Een vroegtijdige diagnose is uiterst belangrijk voor de genezing. Gezien het hier zeer zeldzame

tumoren betreft kan men moeilijk een screeningsprogramma opzetten voor alle jonge mannen.

Algemene kankervoorlichtingscampagne blijven zeker nuttig.

Page 12: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

11

Patiënten met antecedenten van cryptorchidie en testistumor moeten onderworpen worden aan

regelmatige klinische controles of moeten zelfonderzoek worden aangeleerd. Ontdekt men een

cryptorchidie na de leeftijd van puberteit, is een orchiectomie aan te bevelen.

2.5 Diagnose

2.5.1 Symptomatologie

De meeste testistumoren worden door de patiënt zelf of door zijn partner ontdekt, dit naar

aanleiding van pijnloze zwelling of nodule in de testis of in het scrotum. Niet alle patiënten zullen

hiervoor onmiddellijk de arts consulteren; ze zullen soms voorafgaandelijk reeds behandel geweest

zijn voor het vermoeden van orchiepididymitis omdat de diagnose initieel miskend was.

Desalniettemin kan er pijn ter hoogte van de primaire tumor aanwezig zijn in ongeveer 10% van de

gevallen; deze is dan het gevolg van de secundaire ontsteking of lokale bloeding.

De helft van de patiënten met een testistumor heeft op het ogenblik van de diagnose

klieraantasting of metastatische ziekte. Desondanks zal de patiënt in slechts ongeveer 10% van de

gevallen van een testistumor klachten vermelden als gevolg van klier- of viscerale metastasen.

De klachten resumeren zich dan tot lumbalgieën en/of renale pijn ten gevolge van obstructie van

de ureter, respiratoire en digestieve klachten en soms oedeem van de onderste ledematen.

Een gynecomastie wordt gezien in ongeveer 5% van de patiënten met testestumoren en is het

gevolg van endocrinologische nevenwerkingen van het choriocarcinoma.

2.5.2 Fysisch onderzoek

Het bimanuele onderzoek van de testis en de scrotuminhoud laat meestal toe de differentiaal

diagnose te stellen met andere goedaardige aandoeningen van het scrotum zoals spermatocoele,

hydrocoele, varicocoele, orchitis en orchi-epididymitis.

Elke vaste massa binnen in de tunica albuginea van de testis is verdacht op kwaadaardigheid tenzij

het tegendeel bewezen is.

2.5.3 Bijkomende onderzoeken

De scrotale echografie is een handig instrument voor bevestiging van de diagnose. Elke hypo-

echogene zone in het corpus van de testis is kenmerkend voor een kiemceltumor.

De percutane biopsie is uit den boze omdat deze de lymfogene en hematogene uitzaaiing

bewerkstelligt.

2.5.4 Merkers

Kiemceltumoren kenmerken zich door de secretie van merkstoffen die klinisch bijzonder bruikbaar

zijn. Deze zijn van oncofoetale oorsprong (α-foetoproteïnen = αFP), van hormonale origine

(humaan choriogonadotrofie = HCG) of enzymatisch van aard (lactaatdehydrogenase = LDH). Deze

merkers dienen altijd voorafgaandelijk op een heelkunde geanalyseerd te worden gezien hun

diagnostische en prognostische belangrijkheid bij de therapiekeuze.

Page 13: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

12

2.5.5 Histologische diagnose

De eerste stap in de definitieve diagnose en de histologische diagnose is ook de eerste

therapeutische akte, namelijk de inguinale orchiectomie. Vanuit puur therapeutisch standpunt

bekeken kunnen de kiemceltumoren ingedeeld worden in seminomen of niet-seminomen, dit

onder meer omdat de seminomen gevoeliger zijn voor radiotherapie. Beide ontstaan uit de

kiemcellen en maken samen 94% van alle testistumoren uit.

De tumoren uit stromacellen (zoals Leydig- of Sertoli-cellen) en gonadoblastomen zijn zeldzaam

(6%); zij zullen om praktische redenen buiten beschouwing gelaten worden, alsook de secundaire

testistumoren.

2.5.6 Pathogenese

De tumoren ontwikkelen zich altijd in het corpus van de testis zelf. De tunica albuginea is de

natuurlijke barrière die de invasie van de epididymis en de zaadstreng verhindert. Het klassieke

uitzaaiingspatroon voor rechtertumor is naar de lymfeknopen tussen de aorta en de vena cava, iets

onder de nierhilus. De lymfe van de linkertestikel draineert naar de para-aortische regio in de

omgeving van de ureter .Enkel zo de epididymis of de zaadstreng is ingenomen kunnen ook de

inguinale en iliacale lymfeklieren aangetast zijn.

Page 14: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

13

Dit is ook het geval wanneer de patiënt eerder geopereerd werd aan de testis, zoals bij voorbeeld

na cryptorchidie. De hematogene uitzaaiing gebeurt naar bot, long, lever en/of hersenen.

2.6 Staging

De stadiëringsclassificatie is vooral gebaseerd op de lymfatisch uitbreiding van de kiemceltumoren.

Page 15: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

14

De klinische stadiering na de histopathologische bevestiging van een testistumor zal meestal

weinig aan het licht brengen gezien retroperitoneale lymfeklieren meestal niet palpabel zijn. De

lymfeklieren van de lies, wel palpabel, zijn zelden of nooit aangetast, tenzij er vroeger een

orchidopexie of een andere inguinale ingreep werd uitgevoerd. In elk geval dient er gezocht te

worden naar klieren in de supraclaviculaire regio.

Het röntgenologisch onderzoek geschiedt door middel van abdominale CT-scan en CT-scan van de

thorax.

De resultaten van het biochemisch onderzoek, de drie klassieke tumormerkers, is een essentieel

onderdeel voor de diagnose en therapie.

• α-foetoproteïne (αFP) wordt niet geproduceerd door zuivere seminomen, teratomen of

choriocarcinomen, maar wordt hoofdzakelijk geproduceerd door nietseminomateuze

kiemceltumoren die embryonale celcarcinoomelementen bevatten.

• Het humaan chorion-gonadotrofine (HCG) wordt geproduceerd door syncytiotrofoblastische

reuzencellen en is gestegen bij alle choriocarcinomen en bij 40 à 60% van de embryonale

celcarcinomen.

• Lactaatdehydrogenase (LDH) is een niet-specifieke tumormerkstof die vaak verhoogd is bij

seminomen

De halfwaarde van HCG is kort (24 uur) en die van αFP tussen de 5 en 7 dagen. Deze merkstoffen

hebben een zeer belangrijke prognostische waarde. Ze dienen als objectieve parameter bij

chemotherapie, response of relaps, en zijn zeer nuttig gebleken om in geval van een “surveillance

protocol” een tumorrecidief op te sporen. Seminomen met gestegen HCG preoperatief en volledige

normalisatie postoperatief kunnen nog steeds als pure seminomen worden behandeld.

Page 16: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

15

2.7 Therapie

De orchiectomie die essentieel is voor de histologische diagnose is tevens de eerste stap in de

behandeling. De testis, samen met de tunica vaginalis en de funiculus, dient verwijderd te worden

langs inguinale weg. Voor wat de adjuvante therapie betreft worden de testistumoren altijd

onderverdeeld in niet-seminomata en seminomen.

Daarom zullen we de behandeling systematisch per stadium opsplitsen volgens deze grote

onderverdeling.

Tenslotte wordt per stadium de standaardbehandeling vooropgesteld en daarnaast soms andere

bewezen therapeutische opties en/of klinische studies die nog lopende zijn.

Page 17: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

16

2.7.1 Stadium I

Seminomen (S)

Standaardbehandeling :Na de radicale orchiectomie volgt een profylactische bestraling van de

retroperitoneale en ipsilaterale iliacale lymfeknopen (26GY in 15 fracties).

In klinisch studieverband :

zoeken naar een optimaal surveillance protocol zonder profylactische radiotherapie.

chemotherapie op basis van Carboplatin kan voorgesteld worden als alternatief voor

radiotherapie en surveillance.

Niet-seminomen (NS)

Standaardbehandeling : Na de radicale orchiectomie heeft men 3 opties :

Optie 1 :Retroperitoneale lymfeklierdissectie. De technieken van retroperitoneale

lymfeklierdissectie, zowel van rechtertumoren en/of zenuwsparende technieken worden in de

meeste heelkundige urologische atlassen of tekstboeken beschreven. De zenuwsparende

technieken moeten worden verricht bij patiënten die hun ejaculatie wensen te behouden. Hierbij

dient men de sympatische bezenuwing te respecteren. Na deze lymfeklierdissectie moet er toch

een nauwkeurige follow-up gebeuren : maandelijks tumormerkers en thoraxradiografie het eerste

jaar, tweemaandelijks het tweede jaar. Bij elke vorm van relaps moet chemotherapie worden

gestart.

Optie 2 : Een strikt “wait en see” beleid (surveillance) : waakzaam afwachten (tabel 3), dit bij

patiënten met goede prognostische factoren zijnde : normalisatie van de tumormerkers na

heelkunde, geen klieren op CT-scan, patiënten met een goede compliance en geen vasculaire noch

lymfatische invasie door de primaire tumor. Het risico om later metastasen te ontwikkelen

bedraagt bij hen slechts 15 à 20%.

Tabel 3 : Surveillance protocol

1ste jaar maandelijks Klin. onder + RX-thorax + tumormerker (a)

tweemaandelijks CT-scan (b)

2de jaar tweemaandelijks (a)

4 x per jaar (b)

3de – 5de jaar 4 x per jaar (a)

2 x per jaar (b)

6de – 10de jaar jaarlijks (a) + (b)

De voor- en nadelen van een RPLND en surveillance worden geresumeerd in tabel 4.

Page 18: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

17

Tabel 4 : Retroperitoneale lymfeklierdissectie

1. Voordelen:

nauwkeurige stadiering van het peritoneum

geen regelmatige CT-scans nodig bij de controle

bij aantreffen lymfekliermetastasen, slechts 2 aanvullende kuren chemotherapie nodig.

een recidief (+/- 6%) treedt meestal op in de longen (eenvoudig op te sporen met thoraxfoto)

meer zekerheid over beloop en prognose (psychisch belang)

anejaculatie bij nagenoeg 100%

-genezing bij nagenoeg 100%

2. Nadelen:

- operatie bij 70% diagnostisch, kosten, morbiditeit

- bij longmetastasen (+/-6%, alsnog 4 kuren chemotherapie nodig

3. Surveillance:

Voordelen:

operatie slechts bij +/- 10% nodig (als na chemotherapie wegens recidief – 30%- een residuale tumor achterblijft), anejaculatie is dan vaak niet te vermijden (10%)

genezing nagenoeg 100%

nadelen:

nauwkeurige controle nodig ongeveer 13 CT-scans in 5 jaar

langdurige controle (een recidief kan zich nog laat voordoen)

als metastasen duidelijk worden (30%), zijn 4 kuren chemotherapie aangewezen.

Optie 3 : Patiënten met slechte prognostische kenmerken, invasie van de bloed- en lymfevaten

en/of afwezigheid van embryonaal celcarcinomaelementen in het operatiestuk, worden best

adjuverend behandeld met chemotherapie (2 cycli BEP : bleomycine, etoposide en cisplatinum),

vermits bij deze patiënten het risico om metastasen te ontwikkelen 50% bedraagt binnen de 12 à

18 maanden na orchiectomie.

2.7.2 Stadium II

Seminomen

Stadium II seminomen zijn eerder zeldzaam. De adjuverende radiotherapie van de retroperitoneale

en de ipsilaterale iliacale lymfeklieren wordt als standaardbehandeling voorgesteld voor stadium

IIA. De profylactische bestraling van de hals- en mediastinale klieren is verlaten. De inguinale

lymfeknopen dienen bestraald te worden indien de patiënt een voorgeschiedenis heeft van

scrotale heelkunde.

Stadium IIB tot stadium III seminomen worden behandeld zoals de niet-seminomen in een klassiek

chemotherapeutisch regime, hoofdzakelijk gebaseerd op een combinatiechemotherapie waarbij

cisplatinum zeker als essentieel actief product dient gebruikt te worden.

Klassiek worden combinatieschema’s zoals BEP en EP (etoposide + cisplatinum) voorgesteld.

In geval van regressie steeds een nauwkeurige follow-up. In geval van relaps en evolutie moet de

keuze gemaakt worden tussen radiotherapie, een andere vorm van chemotherapie en/of een

retroperitoneale lymfeklierdissectie (RPLND). Deze lymfeklierdissectie is meestal zeer moeilijk bij

de seminomen ten gevolge van de belangrijke fibrose.

Page 19: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

18

Niet-seminomen

Standaardbehandeling : 3 opties

Optie 1 : Bij patiënten met een lage tumorload (IIA/B) : RPLND gevolgd door maandelijkse controles

fysisch onderzoek, RX-Thorax en tumormerkers.

Optie 2 : RPLND + 3 cycli chemotherapie gevolgd door een tweemaandelijkse follow-up.

Optie 3 : Bij patiënten met grote tumorload (IIC/D en/of inoperabele lymfklieren) : eerst

chemotherapie, klassiek schema BEP (4 cycli), gevolgd door RPLND indien er residuele tumor

aanwezig is. Zo niet, ook maandelijkse follow-up.

Experimenteel : Primaire chemotherapie als eerste stap, ook bij patiënten met “low volume

disease”. Dit om de RPLND, die toch zeer invasieve heelkundige techniek blijft (cfr. tabel 4), te

vermijden.

2.7.3 Stadium III

Seminomen

Combinatiechemotherapie BEP of EP (etoposide + cisplatinum) 4 cycli bij patiënten met goede

prognostische kenmerken. Residuele massa’s tot een diameter van +/- 3 cm of soms meer bevatten

niet noodzakelijk actieve tumorelementen.

Niet-seminomen

Standaard : de combinatiechemotherapie zoals BEP wordt als klassiek schema vooropgesteld

gezien de neuromusculaire toxiciteit lager is dan bij het initieel standaardregime zoals beschreven

door Einhorn in 1977 met PVB (cisplatinum + vinblastine + bleomycine) 4 cycli.

Voor de goed prognostische patiënten blijkt dat EP (etoposide + cisplatinum) 4 cycli even efficiënt

is als BEP, maar duidelijk minder toxisch.

Patiënten met hersenmetastasen dienen, terwijl ze hun chemotherapie ondergaan, te worden

bestraald op de hersenen (5000 CGY in 25 zittingen).

In studieverband worden andere combinatietherapie regimes uitgetest, telkens met de bedoeling

de toxiciteit van deze chemotherapie zo laag mogelijk te houden.

Voorbeeld : carboplatinum + etoposide + bleomycine bij patiënten met goede prognostische

karakteristieken.

Voor patiënten met een zeer grote tumorload, of die ondanks de chemotherapie op een latere

datum hervallen, wordt een “high dose” chemotherapeutisch regime met autologe

beenmergtransplantatie getest en is in sommige gevallen zeer efficiënt gebleken.

2.7.4 Residuele ziekte

Beeldvorming

CT met contrast wordt aanbevolen voor de evaluatie van residuele massa’s na systemische

therapie

Pet-scan wordt niet routinematig aanbevolen voor de evaluatie van residuele massa’s, maar

kan nuttig wijn bij een gemetastaseerd seminoma

Pet-scan ten vroegste 2 maand na chemotherapie.

Page 20: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

19

Behandeling van residueel non-seminoom

Bij patiënten met een non-seminoom die residuele retroperitoneale massa’s hebben na

chemotherapie en bij wie de tumormerkers genormaliseerd zijn, moeten de residuele

massa’s chirurgis verwijderd worden.

Bij patiënten met een non-seminoom en niet – retroperitoneale massa’s na chemotherapie

is metastsectomie aanbevolen indien mogelijk.

Indien de primaire teelbaltumor nog niet werd verwijderd, moet een orchiectomie worden

uitgevoerd op hetzelfde ogenblik als de excisie van de residuele massa.

Behandeling van het residueel seminoom

Bij patiënten met een seminoom die residuele massa’s hebben van 3cm is follow-up

aangewezen.

Bij patiënten met een seminoom die eerder werden behandeld met chemotherapie, en die

een residuele massa hebben van > 3 cm en/of positieve PET-bevindingenm kan

radiotherapie of chirurgie worden overwogen

Bij patiënten met een seminoom die hervallen na eerstelijns radiotherapie, of bij wie de

waarden van de tumormerkers positief worden, is salvage chemotherapie aangewezen.

Bij patiënten met een seminoom die residuele massa’s hebben na chemotherapie of

radiotherapie, wordt chirurgiesche verwijdering van de massa’s niet aanbevolen.

2.7.5 Samenvattend

Voor wat de behandeling betreft moeten we als algemene regel vooropstellen dat patiënten met

testistumoren het best behandeld worden in een oncologisch centrum.

Een multidisciplinaire aanpak is van essentieel belang teneinde de plaats van de retroperitoneale

lymfeklierdissectie, met zijn specifieke nevenwerkingen juist te bepalen. De toxiciteit van sommige

chemotherapeutische behandelingsschema’s dienen individueel bepaald en afgewogen te worden.

Het betreft meestal jonge patiënten bij wie de fertiliteit dikwijls nog een belangrijke rol speelt en

niet alle jonge patiënten winnen na zware chemotherapie hun vruchtbaarheid terug.

De retroperitoneale lymfeklierdissectie die geen rekening houdt met het behoud van de

symptomatische zenuwketens zal onvermijdelijk een retrograde ejaculatie of anejaculatie tot

gevolg hebben. Daarom raden wij systematisch aan elke patiënt die op het ogenblik van de

diagnose van een testistumor nog kinderwens heeft, zijn sperma te laten bewaren in een

spermabank.

2.8 Prognose

De testistumoren bekleden een uniek plaats onder de oncologische gezwellen, vermits een zeer

groot percentage van deze tumoren met succes kan behandeld worden.

Enkele internationale consensusvergaderingen met experten in het domein van deze pathologie

werden belegd, hetgeen resulteerde in een overzichtstabel waar de patiënten werden

onderverdeeld in patiënten met goed, intermediair of slecht prognostische factoren.

Deze overzichtstabel (tabel 5) resumeert in functie van het histologisch type (S of NS) en de

prognostische factoren de overleving op 5 jaar. Dankzij de nieuwe therapeutische mogelijkheden

en multidisciplinaire aanpak kunnen zowel stadium I als stadium II seminomen of niet-seminomen

in meer dan 95% van de gevallen genezen worden.

Page 21: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

20

Voor de stadium III tumoren zijn de seminomen meestal curatief te behandelen; de niet-

seminomen zijn curatief te behandelen met standaardchemotherapie in 70% van de gevallen.

2.9 Tumorpathologie – guidelines testistumoren

Bij diagnose zeker tweemaal de markers prikken (αfoeto en βHCG en LDH)

Therapie : radicale inguinale orchidectomie

2.9.1 Pure seminomen

Stadium I:

altijd adjuvante radiotherapie en/of carboplatinum : PROFYLACTISCH

Cave : na cryptorchidie ook inguinale klier bestralen !

Stadium II :

IIa of N1 (enkele klier en < 2 cm) : Radiotherapie

IIb of N2 (enkele klier 2-5cm of multipele < 5 cm) :Carboplatinum 1 à 2 cycli 400 mg/m² of

tot 6 cycli. In geval van recidief salvage chemotherapie.

IIc of N3 (lymfeklier > 5 cm) : -40 jaar : BEP 3 cycli. +40jaar : EP

Page 22: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Test

isca

rcin

oo

m

21

Hoger stadie :

EP of BEP volgens de leeftijd

Residuele massa :

< 3 cm : follow-up.

Zo > 3 cm : driemaandelijks CT-scan na controle mits PET-scan.

(wait and see omdat het volume verder kan afnemen tot 1 jaar na de therapie).

Indien de massa niet afneemt : heelkunde zeer moeilijk, daarom radiotherapie.

2.9.2 Niet seminomateuze germ cell tumors (NSGCT)

Chemotherapie (klassiek BEP)

Stadium I :

Surveillance : wait en see, zeer strikt schema (cfr bijlage 1)

N.B. : voor patiënten met slechte prognostische factoren (vasculaire en/of lymfatische invasie,

afwezigheid van Yolksac elementen of de aanwezigheid van embryonaal celcarcinoma).

Chemotherapie omdat zonder chemotherapie 31% van deze patiënte, recidiveert, en na

chemotherapie 97% een complete respons heeft.

Stadium II of >II :

Chemotherapie BEP.

Residuele massa :

Lymfadenectomie indien deze te groot of indien de tumormarkers gestegen blijven.

Page 23: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Bla

asca

rcin

oo

m

22

3 Blaascarcinoom

3.1 Inleiding

Met oppervlakkige blaastumoren bedoelt men papillaire tumoren stadium Ta en T1 alsook het

carcinoma in situ. Vanaf het ogenblik van invasie in de spierlaag ( stadium T2 ) spreken we van invasief

carcinoom.

Endogene risicofactoren: erfelijkheid (genetische polymorfismen) en urinaire stase, chronische

urineweginfectie en Schistosoma.

Exogene risicofactoren: tabak, fenacetine en cytostatica, bestraling van het kleine bekken, 2-

naftylamine, benzidine, toluïdine en arseen. Verhoogd voorkomen in geval van beroepsblootstelling:

rubber, leder, aluminiumindustrie, chauffeurs zwaar transport, schilders en machinisten.

TNM classificatie blaascarcinoom (2009)

3.2 Diagnose

1. Symptomen: macroscopische (microscopische) hematurie, prostatodynie en cystalgie klachten.

2. Klinisch onderzoek: weinig relevant.

3. Echografie van blaas en nieren.

4. IVP nuttig bij T1G3 tumoren gezien toch 7% risico op letsels in hogere urinewegen. Standaard

bij elke eerste diagnose van TCC : wordt in twijfel getrokken.

Page 24: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Bla

asca

rcin

oo

m

23

5. Urinecytologie: bruikbaar voor hooggradige tumoren en carcinoma in situ. Laaggradige

tumoren hebben een negatieve cytologie. Zowel bladderwash als spontaan geloosde urine zijn

bruikbaar.

6. Cystoscopie: zorgvuldige beschrijving van het aantal tumoren, lokalisatie.

7. Transurethrale resectie. De tumor wordt volledig gereseceerd en nadien wordt de bodem

afzonderlijk gereseceerd en voor APO verzonden. De biopsies moeten spierlaag bevatten en

coagulatie-artefacten moeten vermeden worden. Verdachte zones worden apart gebiopsiëerd.

Ad random biopsies worden geadviseerd bij onverklaarde positieve cytologie. Gebruik van

fotodynamische diagnose met HLA of hypericine is behulpzaam om het vlak carcinoma in situ te

herkennen. Bij vermoeden van carcinoma in situ zijn ad random biopsies geïndiceerd alsook

biopsie van de prostatische urethra als ook bij invasief carcinoom. Een re-TUR is aan te raden

wanneer een onvolledige resectie is gebeurd en bij hooggradige TaT1 gezien deze TaT1G3

tumoren in 10% der gevallen onderstaged zijn en eigenlijk T2 tumoren zijn.

8. Bij invasief carcinoom bijkomende stadiëring : RX thorax , CT klein bekken ( voor TUR of 6weken

post ) , echo lever en botscan.

3.3 Oppervlakkige blaastumoren

3.3.1 Prognostische groepering van de oppervlakkige blaastumoren

1. Laagrisico tumoren (50%): solitair, niet recidiverend binnen de 3 maand; laaggradig TaG1, <3cm

2. Hoogrisico tumoren (20%): TaT1G3 en Tis , >3cm , urinecytologie positief

3. Intermediaire groep (30%): alle andere, t.t.z. multipele tumoren, snel recidiverend, T1G1-2….

4. Voorspelling van recidief en progressie : bladdercalculator EORTC.

www.eortc.org/tools/bladdercalculator

3.3.2 Behandeling van de oppervlakkige blaastumoren

Transurethrale resectie gevolgd door een éénmalige instillatie met een cytostaticum (Farmorubicine 50

mg of Mitomycine 40 mg) zo snel mogelijk na de resectie.

Afhankelijk van de risicogroep:

1. Laaggradig risico: follow-up

2. Hoog risico of bij twijfelachtige APO: tweede transurethrale resectie na 6 weken

3. Intermediair risico: Epirubicine of Mitomycine spoelingen 4 tot 8 maal wekelijks, dan

maandelijks tot 6-maandelijks na TUR.

Nota: complicaties van Epi- en Mitomycine: irritatieve klachten, bacteriële cystitis, hematurie,

systemische complicaties zoals arthralgie, griepaal syndroom en rash. Bij onvoldoende effect na 6

mnd; zie BCG-schema (gedurende 1jr).

4. Hoogrisico: BCG, best een tweetal weken na de transurethale resectie. Bij steriele urine en

afwezigheid van macrohematurie: trage instillatie op kamertemperatuur bij goede diurese.

Frequentie: 6-wekelijkse instillaties. Eerste cystoscopie 6 weken na de laatste instillatie en dan

onderhoudsbehandeling met 3-wekelijkse spoelingen na 3 maand, 6 maand, 1 jaar 1 ½ jaar, 2 jaar, 2

½jaaren 3 jaar.

Nota: complicaties van BCG: cystitis en dysurie (R/paracetamol, uropyrine en anticholinergica).

Systeemeffecten: malaise, vermoeidheid, subfebrilitas, arthralgie en huidrash.

Milde lokale of systeemeffecten: INH 300 mg per dag tot het verdwijnen van de symptomen en dezelfde

dosis gedurende 3 dagen bij de volgende instillaties.

Page 25: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Bla

asca

rcin

oo

m

24

Levensbedreigende sepsis: hospitalisatie voor breedspectrum intraveneus, INH 300 mg + Rifampicine

600 mg + corticoïden

3.3.3 Follow-up

Cystoscopie

Laag risico: tumoren: 3 maand en wanneer negatief: 9 maand en dan jaarlijks gedurende 5 jaar.

Hoog risico: 3-maandelijkse cystoscopie gedurende 2 jaar, daarna 4-maandelijkse cystoscopie in

het derde jaar, 6-maandelijkse cystoscopie tot 5 jaar waarna jaarlijks.

Intermediaire groep: 3-maandelijks eerste jaar, 4-maandelijks 2de en 3de jaar, halfjaarlijks 4de en

5de jaar, daarna jaarlijks.

Cytologie

Best urinecytologie en blaasspoelvochtcytologie.

Optioneel: echografie van de blaas

Echografie van de hogere urinewegen.

Bij multifocale tumoren, carcinoma in situ. Indien afwijkend IVP te doen.

3.4 Invasief blaascarcinoom

3.4.1 Behandeling van het invasief blaascarcinoma

3.4.1.1 Radicale cystectomie met lymfeklierdissectie

Geïndiceerd bij spierinvasieve blaastumoren: T2 – T4a, N0-Nx , M0.

Ook bij hoog risico oppervlakkige tumoren (T1G3 en BCG resistnet Tis) en uitgebreide papillaire

letsels die niet met conservatieve middelen onder controle zijn te houden. De bilaterale

lymfeklierdissectie wordt niet alleen uitgevoerd ter hoogte van de fosa obtoratoria doch ook ter

hoogte van de iliaca interna, de iliaca externa en het caudale deel van de iliaca communis vlak voor

zijn bifurcatie. Minimum zouden acht lymfeklieren moeten kunnen worden bekomen. Radicale

cystectomie bij de man is een cystoprostatectomie en bij de vrouw een voorste exenteratie. Best

gebeuren er vriescoupes van de sectievlakken van de uterus.

Urethrectomie wordt steeds uitgevoerd bij de vrouw. De urethra mag niet gespaard worden indien

er aantasting van de blaashals of de urethra prostatica is. Wanneer een vervangblaas wordt

aangelegd dient een vriescoupe van de urethra-afzetrand te worden uitgevoerd.

Urinederivatie: Bricker derivatie, orthotope vervangblaas (Hautmann, Studer Mainz …) of

heterotope vervangblaas met continent en catheteriseerbaar stoma in de navel of op de buikwand

(appendix of Monti).

3.4.1.2 Neoadjuvante chemotherapie

Niet geïndiceerd bij BCG falende T1G3. Wel een optie in geval van T2G3 of meer. Bij manifeste

klieraantasting is chirurgie niet de eerste optie. Twee cycli chemotherapie gevolgd door controle

imaging. Indien respons verder gaan tot vier cycli waarna heelkunde in een tweede tijd. Indien er

Page 26: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Bla

asca

rcin

oo

m

25

geen respons is ter hoogte van de klieren, palliatieve situatie waarbij chirurgie of radiotherapie de

overleving niet zal verbeteren.

3.4.1.3 Partiële cystectomie

Bij indicatie of op verwijzing.

3.4.1.4 Blaaspreservatie

Patiënten die chirurgie zouden weigeren kunnen in een blaaspreservatie protocol behandeld

worden. Chirurgie (TUR blaas met chemotherapie). Eén maand na de chemotherapie controle

biopsies en indien geen tumorpersistentie of recidief starten met radiotherapie.

3.4.1.5 Radiotherapie

Radiotherapie als enige behandeling voor blaascarcinoma geeft behoorlijke resultaten doch minder

goede lokale controle dan chirurgie.

Externe radiotherapie kan worden toegepast in combinatie met chemotherapie in een

blaaspreservatie protocol. Als enige behandeling voor een invasief blaascarcinoom zijn de

resultaten van externe radiotherapie slechter dan die van chirurgie met betrekking tot de lokale

controle en waarschijnlijk ook met betrekking tot de overleving. Bij patiënten die niet lokaal

controleerbaar zijn door de transurethrale resectie en die toch ok geen cystectomie hebben, is

radiotherapie te overwegen. Dit gaat in een aantal gevallen gepaard met blaasschrompeling

waarvoor dan een salvage cystectomie kan geïndiceed zijn, niet omwille van tumorpersistentie

doch wegens mictieklachten.

Blaasbestraling heeft een curatief opzet bij medisch inoperabele patiënten of bij lokaal uitgebreide

tumoren. Blaasbestraling heeft ook palliatief opzet. Doelvolume is de blaas al dan niet met

oburator en iliacale klierketens.

Dosis:

15 MV fotonen

Preoperatief bedraagt de dosis 40Gy (20 x 2 Gy)

Indien er van bij de start voor exclusieve radiotherapie wordt geopteerd wordt er voorde

grote velden een dosis van 40 Gy (2 x 20 Gy) volgens de isodosen (eventueel met schuine

velden)

In palliatieve situaties kan ook geopteerd worden voor een dosis van 11 x 3 Gy

Voor oudere patiënten die met curatief opzet worden bestraald kan ook geopteerd worden

voor een dosis van 13 x 3 Gy

Alternatief bij oudere patiënten 6 x 5,75 Gy (1 fractie / 8 dagen).

3.4.2 Follow-up

Gedurende het eerste en het tweede jaar 3-maandelijkse follow-up. Van het 3de tot het 5de jaar 6

maandelijkse follow-up en dan verder jaarlijks na 5 jaar.

Onderzoek: cytologie, echo abdomen en RX thorax. Indien de urethra nog aanwezig is ook een

cystoscopie. Daarenboven halfjaarlijkse CT gedurende de eerste twee jaar en daarna jaarlijks.

Page 27: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Bla

asca

rcin

oo

m

26

3.5 Gemetastaseerd blaascarcinoom

Richtlijnen voor chemotherapie.

Combinatie chemotherapie met Cisplatinum geeft in 40 – 70% van de patiënten complete remissie

en genezing in selecte gevallen.

MVAC en Gemcitabine-Cisplatinum (GC) worden beide gebruikt als eerstelijnschemotherapie voor

gemetastaseerd blaascarcinoom. De overleving is gemiddeld 12 – 14 maanden.

Een minimaal overlevingsvoordeel is aangetoond met neo-adjuvante chemotherapie voor

cystectomie of radiotherapie.

Noe-adjuvante chemotherapie in combinatie met radiotherapie met als doel blaaspreservatie is

een optie in onderzoek.

Overtuigende data zijn nog niet beschikbaar over de voordelen van adjuvante chemotherapie.

Resultaten van studies zijn in aantocht.

Page 28: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Pe

nis

carc

ino

om

27

4 Peniscarcinoom

4.1 Inleiding

In West-Europa komt penisknaker weinig voor in vergelijking met bijvoorbeeld Zuid-Amerika.

Voorbeschikkende factoren zijn: fimoris, chronische balantitis, gebrekkige hygiëne en human

papiloma virus 16 en 18 alsook PUVA voor psoriasis. Circumcisio voor de puberteit beschermt

tegen peniel carcinoom.

Er zijn premaligne letsels gekend, namelijk de erythroplasie van Queyrat en de ziekte van Bowen.

Anatomopathologisch betreft het een squameus celcarcinoma, waarvan het verruceus carcinoma

de goed gedifferentieerde variant is. Peniskanker metastaseert via de lymfebanen en metastasen o

afstand zijn zeldzaam. Eerst worden de oppervlakkige inguinale klieren aangetast, dan de diepe en

dan de iliacale klieren. Van zodra er klierinvasie is in het iliaca-gebied wordt de ziekte als

gemetastaseerd beschouwd. Palpabele inguinale klieren komen bij de diagnose frequent voor in

verband met inflammatoire veranderingen.

TNM classificatie peniscarcinoom (2009)

Primaire tumor

Tx : primaire tumor kan niet worden bevestigd

T0 : geen evidentie van primaire tumor.

Tis : carcinoma in situ

Ta : niet invasief verruceus carcinoma, niet geassocieerd met destructieve invasie

T1 : invasie subepitheliale bindweefsel

T1a : zonder lymfovasculaire invasie en is niet weinig of ongedifferentieerd ( T1G1-2)

T1b : met lymfovasculaire invasie of is weinig of ongedifferentieerd T1G3-4)

T2 : invasie corpus cavernosum/corpus spongiosum ( prognose voor invasive corpus spongiosum is

beter dan voor invasie van corpus cavernosum )

T3 : invasie urethra

T4 : invasie naburige structuren

Regionale lymfeklieren

Nx : regionale lymfenodi kunnen niet worden bevestigd

N0 : geen palpabele of zichtbaar vergrote lymfeklieren

N1 : palpabele mobiele unilaterale inguinale lymfenodus

N2 : palpabele mobiele multipele of bilaterale inguinale lymfenodi

N3 : Gefixeerde inguinale nodale massa of pelvische lymfadenopathie (uni- of bilateraal)

Metastasen op afstand

M0 : geen metastasen

M1 : metastasen

4.2 Diagnose en staging

4.2.1 Primaire tumor

Klinisch onderzoek, echografie of MRI in verband met eventuele invasie van de corpora cavernosa

(eventueel in combinatie met Caverject-injectie) en wigbiopsie voor anatomopathologisch

diagnose.

Page 29: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Pe

nis

carc

ino

om

28

4.2.2 Regionale klieren

Klinisch onderzoek en echografie routine. In geval van kliervergroting eventueel echografisch

geleide punctiebiopsie.

In de stadiëring wordt een dynamisch sentinelklierbiopsie met iso-sulphaan blauw of TC-99M

colloid sulphur uitgevoerd, dit verbeterd de overleving (door “stage shift”) in vergelijking met wait

and see, en geeft minder neveneffecten dan een volledige LAD-inguinaal.

CT-scan van het bekken om eventuele iliacale lymfeklieraantasting aan te tonen, enkel indien

inguinale klieren aanwezig zijn.

4.2.3 Metastasen op afstand

Abdominale CT , CT Thorax , Botscan en PET-scan op indicatie.

4.3 Behandeling

4.3.1 Primaire tumor

Letsels Tis, Ta en T1a

Lokale excisie met of zonder circumcisio

Lasertherapie met CO2-laser of Nd: YAG laser

Fotodynamische en topische therapie met F-FU zalf of Aldara crème met hoge kans op recidief.

Letsels T1b (letsel van de glans met dipere infiltratie > 1 mm)

Brede (laser) lokale excisie met reconstructieve chierurgie of totale denudatie van de glans al dan niet met huidtransplantatie.

Radiotherapie

Glansectomie

Letsels T2 (beperkt tot de glans)

Partiële amputatie met een tumorvrije marge van 5 -10 mm

Letsels T3

Totale penectomie met perineostomie

Letsels T4

Neoadjuvante chemotherapie gevolgd door chrirugie bij responders. Anders consoliderdne radiotherapie

Radiotherapie: Als alternatief bij orgaanpreservatie bij T1-T2 letsels. Minimum dosis 60 Gy.

Complicaties: urethrale stenosis, necrose van de glans, fibrose van de corpura cavernosa.

Page 30: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Pe

nis

carc

ino

om

29

4.3.2 Regionale lymfeklieren

Surveillance

Enkel aangewezen bij Tis, Ta en T1G1 tumoren

Niet palpabele inguinale lymfenodi

Dynamische sentinel nodus biopsie is aangeraden. Tc99m nanocolloid is daags voor chirurgie geïnjecteerd, methyleenblauw wordt geïnjecteerd en gamma stralendetectie wordt preoperatief uitgevoerd. Volledige inguinale LAD wordt enkel uitgevoerd bij tumor positieve patiënten.

De bepaling van risicofactoren zoals bepaald in guidelines van 2004 blijven een valabel alternatief.

Palpabele inguinale lymfenodi

Echogeleide fijne naald aspiratiebiopsie

Adjuvante chemotherapie

pN1: geen chemotherapie

pN2-3: drie kuren van cisplatinum en 5-FU

4.3.3 Metastasen op afstand

Chemotherapie (platinum, 5FU, vincristine, metotrexaat, bleomycine, irinotecan).

4.4 Follow-up

Patiënten zijn soms moeilijk op te volgen wegens een gebrek aan compliance. Klinisch onderzoek,

echografie van de liezen en zo nodig CT van de buik en RX thorax zijn keuze onderzoeken. Lokale

recidieven zijn na chirurgie extreem zelfden en na radiotherapie veelal moeilijk te diagnosticeren.

Frequentie van opvolging: 4 maandelijks voor 2 jaar, dan 6 maandelijks voor het derde jaar en

vervolgens jaarlijks.

Page 31: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Pro

staa

tcar

cin

oo

m

30

5 Prostaatcarcinoom

5.1 Incidentie

Meest frequente kanker bij de man (life-time risico USA: 1/6 en West-Eurapa: 1/10). 95% van de

prostaatcarcinomen worden ontdekt tussen 45 en 89 jaar. Life-time mortaliteitsrisico ten gevolge

van prostaatcarcinoom is 2,9%.

5.2 Etiologie en risicofactoren

Leeftijd is de belangrijkste risicofactor. Raciale factoren: afro-amerikanen hebben hoogste

incidentie, zeldzaam in Azië. 5-10% wordt autsominaal dominant overgeërfd. Sterk verhoogd risico

indien eerstegraads verwant met prostaatcarcinoom. Dierlijk vet en vlees verhogen het risico als

ook lage inname van Vit E, selenium en isoflavonen.

5.3 Diagnose

5.3.1 DRE: subjectief

Slechts 30 – 40 % van de prostaatcarcinomen nog lokaal indien tumor voelbaar.

PPA = PSA afhankelijk.

60% foute T-stadium.

5.3.2 PSA: prostaat specifiek, niet-ziekte specifiek

BPH: psa stijging ≈ 0.25ng/ml/j

Vrij PSA% ≤20% = verdacht (af te nemen bij totaal PSA tussen 2.5 en 10 ng/ml)

PSAD >0.15 = verdacht

PSA-velocity >0.75 ng/ml/j of PSADT, hoewel eerder van toepassing voor prognose van behandeld

prostaatcarcinoom.

Leeftijdsgebonden PSA

Oesterling: 50j: 2.5 60j: 3.5 70j: 4.5 80j: 6.5

5.3.3 TRUS

Prostaatcarcinoom is vooral hypo-echogeen, echter 37,6% iso-echogeen.

Als DRE en PSA normale waarde echo zeer klein.

Capsulaire doorbraak in > 60% detecteerbaar.

Vooral nuttig voor het nemen van biopsies.

5.3.4 Biopsies

AB profylaxie: quinolones vijf dagen (lage dosis aspirine is geen contra-indicatie).

Hoeveel biopsies?

Target biopsies indien verdachte zone voelbaar of zichtbaar

Ad random biopsies (ARB)

Standaard acht biopsies.

Page 32: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Pro

staa

tcar

cin

oo

m

31

Bij persisterende PSA verhoging en eerste maal negatieve biopsies, dan bij tweede biopsiereeks

ook twee biopsies uit transitiezone.

High risk groep (PSA > leeftijdsgebonden, vrij PSA verdacht, PsAD verdacht): controle biopsie 6 – 12

maanden.

Low Grade PIN: controle biopsies op geleide van PSA / PPA

High Grade PIN solitair: controle biopsies op geleide van PSA / PPA

multiple: Controle biopsies na zes maanden en indien negatief en blijvend PSA / PPA verdacht -> NMR

5.4 Stadiëring

CT abdomen: kliermetastasen, bij PSA ≤ 20 µg/ml slechts 1% kans op N+

Botscan: botmetastasen, blijft meest sensitief voor diagnose van botmetastasen.

Optioneel:

MRI scan prostaat: lokale staging bij vermoeden klinische T3

ZB-biopsie: bij vermoeden ZB-vasie (cT3, PSA > 20)

Algemene: regel:

Stadiëringsonderzoeken bij:

PSA > 10 ùg/ml

en/of Gleason-score > 7

en/of klinisch stadium = T3

Nut van gebruik van Partin-tables.

Page 33: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Pro

staa

tcar

cin

oo

m

32

TNM-staging

Histopathologische graad (G):

Gleason score 2-4 WHO G1 Goed gedifferentieerd

Gleason score 5-6 WHO G2 Matig gedifferentieerd

Gleason score 7-10 WHO G3-4 Weinig gedifferentieerd

Page 34: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Pro

staa

tcar

cin

oo

m

33

5.5 Behandeling

5.5.1 Primaire behandeling van gelokaliseerd prostaatcarcinoom

5.5.1.1 Active surveillance

Doel hierbij is de kans op overbehandeling van beperkt en laag risico prostaatcarcinoom te

beperken.

Klinisch beperkt:

T1-2a

Gleason score ≤ 6 (minder dan twee positieve biopsies op acht, biopsies minder dan 50%

ingenomen).

PSA ≤ 10 µg/ml

Follow-up: rectale toucher, PSA en controle biopsies om het jaar of om de twee jaar.

Overschakeling naar behandeling bij evolutie van de graad bij biopsies of op vraag van patiënt.

5.5.1.2 Radicale prostatectomie

Indicatie: Bij patiënten met gelokaliseerd prostaatcarcinoom met laag of intermediair risico (cT1a –

T2b en Gleasonscore 4-7 en PSA ≤ 20µg/ml en levensverwachting > 10 jaar).

Optioneel:

Patiënten met stadium T1a en levensverwachting > 15 jaar of Gleasonscore 7

Geselecteerde patiënten met laag volume tumor en hoog risico ( cT3 – T4 N0 of elke Tn1)

in het geheel van multimodale aanpak.

Zenuwsparende ingreep kan ondernomen worden in pre-operatief potente patiënten met

laag risico voor extracapsulaire doorbraak (T1c, Gleasonscore < 7 en PsA > 10 ùg/ ml of zie

de Partin tables)

Unilateraal zenuwsparende ingreep zijn optioneel in stadium T2a en T3a.

5.5.1.3 Brachytherapie

Is een valabele behandeling voor patiënten met gelokaliseerd prostaatcarcinoom:

cT1 – T2a

gleasonscore ≤ 7 µg/ ml ( of 3 +4 )

PSA ≤ 20 µg/ml

prostaatvolume < 50 gram (eventueel na downsizing) en met een goede IPSS score.

5.5.1.4 Radiotherapie

In gelokaliseerd prostaatcarcinoom, T1c – T2c en N0 M0 is radiotherapie een valabel alternatief

zelfs voor jonge patiënten die chirurgie weigeren.

Bij hoog risico patiënten is adjuverende andorgeenblokkade aan te raden voor en tijdens de

radiotherapie gezien dit de overleving verbetert.

Page 35: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Pro

staa

tcar

cin

oo

m

34

Voor patiënten met lokaal uitgebreid prostaatcarcinoom (T3 – T4 N0 M0) die radiotherapie

aankunnen, wordt deze best geassocieerd met langdurige androgeenblokkade (3 jaar).

Bij patiënten met pathologisch stadium T3 N0 M0 R1 wordt best kort na de radicale prostatectomie

radiotherapie gestart.

Bij patiënten met pathologisch stadium T2 -3 N0 M0, salvage radiotherapie is geïndiceerd bij

persisterende PSA of biochemisch relaps.

Bij patiënten met zeer hoog risico prostaatcarcinoom, cpN1 M0, zonder grote comorbiditiet,

pelvische irradiatie en onmiddellijke lange androgeenblokkade is aangewezen gezien dit de

overleving, ziektevrij interval en metastaseringratio en biochemische controle verbetert.

5.5.1.5 Cryotherapie – HIFU – Focale therapie

Blijven experimenteel!

5.5.2 Lokaal doorgegroeid en gemetastaseerd prostaatcarcinoom

5.5.2.1 Medicamenteuze behadeling: Step up-principe

Orchidectomie

LHRH antagonist + antiandrogeen gedurende 4 weken

LHRH antagonist + antiandrogeen

Eventueel + Estacyt (vooraf bestraling van de mammae).

In verband met botmeta’s:

Calcium en vitamine D supplementen

Zo nodig radiotherapie bij pijn of bij indeukingsrisico

Start X-geva 1x / maand na controle gebit

Bij (biochemische) progressie: CRPCa

Start Taxotere IV, bij verdere progressie Zytiga

Specifieke behandeling bij complicaties:

Lokale tumorobstructie: TUR prostaat

Haematurie: Exacyl, TUR prostaat en eventueel radiotherapie

Hydronefrose: nihil zo asymptomatisch, anders nefrostomie of uretersteni

Lymfe-oedeem onderste ledematen: diuretica en/of lymfedrainerende massage

Behandeling complicaties hormonale therapie:

Flush: Androcur 50 mg/dag

Anemie: transfusie of Eprex bij Hb > 11g/dl (ijzerbilan te controleren)

Osteoporose: Prolia 1x / 6 maand met calcium en vit D

Gynaecomastie, breast tenderness: best bestralen voor start Estracyt of Tamoxifen 20 mg

(1x/week)

Page 36: Protocol Urologie - AZ Monica · m 5 1 Niercelcarcinoom 1.1 Inleiding Het aantal niercerlcarcinomen neemt toe met een predominantie van man/vrouw en een piekincidentie in de 6de en

Pro

staa

tcar

cin

oo

m

35

BIJLAGE 1