Project Vakwerkplan - Portfolio Emma de...

141
Project Vakwerkplan Haagse Academie voor Sportstudies 12-06-2015 Mees Taselaar, 11015195, klas L3C Emma de Man, 12006483, klas L3D

Transcript of Project Vakwerkplan - Portfolio Emma de...

  • Project Vakwerkplan

    Haagse Academie voor Sportstudies 12-06-2015

    Mees Taselaar, 11015195, klas L3C Emma de Man, 12006483, klas L3D

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 1 | 140

    Inhoudsopgave 1. INTRODUCTIE

    2. VISIE/ VERANTWOORDING 3. SITUATIESCHETS 4. LESPROGRAMMA 5. EVALUATIE/ BEOORDELING 6. PROGRAMMAOVERSTIJGENDE ONDERWERPEN 7. REFLECTIE

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 2 | 140

    1. Introductie

    1.1 Beschrijving VO school De Charles de Foucauld Mavo is een vmbo school in Spijkenisse. De leerweg die wordt aangeboden op de school is vmbo-tl (theoretische leerweg). Deze leerweg duurt vier jaar. Na deze vier jaar kunnen de leerlingen naar het mbo (niveau 3 en/of 4) of ze kunnen doorstromen naar de Havo. De leerlingen moeten voor de Havo dan wel naar een andere school, waar deze leerweg aangeboden wordt. De algemeen didactische principes die gelden is voor alle vakken verschillend. Het creëren van plezier is binnen de lessen de meest belangrijke factor. Het is voor de Charles belangrijk dat er binnen elke les een positief pedagogisch klimaat is waarbij de leerling respect toont tegenover de docent en tegenover andere leerlingen. Naast dat er plezier is binnen de lessen moet er ook een werksfeer aanwezig zijn. Er moet ook daadwerkelijk wat geleerd worden. De belangrijkste kenmerken van de leerlingen van de Charles zijn dat ze erg goed met elkaar kunnen omgaan. De Charles is een kleinschalige school met maar 400 leerlingen. Hierdoor kennen de leerlingen elkaar beter en leren ze goed met elkaar omgaan. Hierbij maakt leeftijdsverschil weinig uit. De leerlingen komen vooral uit Spijkenisse en Hoogvliet, maar verder zijn er ook veel leerlingen die uit andere plaatsen komen tussen Hellevoetsluis en Rhoon. De verhouding tussen jongens en meisjes ligt aardig gelijk op de Charles. Vaak verschilt het per klas. In de ene klas zitten meer jongens dan meisjes en in de andere klas is dit andersom. Hierdoor is de verhouding gelijk. Verder is er onder kenmerken van leerlingen te zien is dat er veel verschillende etnische afkomsten zijn. De meeste leerlingen zijn Nederlands, maar veel leerlingen zijn Turks, Marokkaans, Afghaan, Surinaams, Antilliaan, Vietnamees en Oost-Europees. Op religieus gebied zijn veel leerlingen moslim en christen. Daarbuiten zijn de meeste kinderen ongelovig. De locatie van de Charles de Foucauld is aan de Lisstraat 13 in Spijkenisse. Dit ligt in Spijkenisse-Noord. De omgeving bestaat uit een woonwijk met een winkelcentrum. Daarnaast ligt er ook een zwembad en een bioscoop in de buurt van de school. De locatie van de school is voor alle leerlingen goed te bereiken, zowel met de auto, fiets als openbaar vervoer. De locaties van de accommodaties waar buiten gegymd wordt, liggen op 5-10 minuten fietsen en zijn daardoor ook goed te bereiken. Het gebouw waarin de Charles de Foucauld gehuisvest is, was voormalig een kerk. Naast deze kerk waren er ook twee kleuterscholen en een basisschool. Na een aantal verbouwingen beschikken ze nu over een gebouw met genoeg lokalen en daarnaast veel ruimte voor allerlei andere activiteiten (mediatheek en een aula). De gymlessen worden gegeven in sporthal die naast het schoolgebouw staat. Deze sporthal staat officieel onder beschikking van de turnvereniging Fortuna. De hal heeft een groot doek in het midden, waardoor er twee zalen zijn. In de hal hangen zes baskets, vier klimrekken, drie ringstellen en acht touwen. Verder staan er tegen muur vijf dikke matten verspreid. De hal heeft een groot materialenhok. Dit komt omdat de turnvereniging Fortuna er zit en er daarom veel turnmateriaal aanwezig is. In het begin van het jaar worden de eerste vier weken buiten lesgegeven bij hand- en korfbalvereniging Olympia. De Charles gebruikt twee kunstgras- en twee handbalvelden om de gymlessen te kunnen geven. Tijdens de laatste zes weken van het jaar worden deze velden ook gebruikt.

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 3 | 140

    1.2 Visie VO school Waar staat de school voor? De visie van de Charles de Foucauld Mavo gaat erover dat elke leerling zich op de school thuis voelt. Dat hij/zij gerespecteerd wordt door alle anderen binnen die school, maar ook dat hij respect leert opbrengen voor anderen in en rondom de school. De mentor is de begeleider van de leerling. Wanneer een ouder/verzorger behoefte heeft aan vragen zal de mentor hier altijd voor open (moeten) staan. De werkwijze binnen de vakken in de school gaat vooral om een dusdanige sfeer te creëren waarbij leerlingen met respect met elkaar om leren gaan. Binnen alle lessen gaat het dus voornamelijk om het pedagogisch klimaat. Dit is dominant in alle lessen, daarna wordt gekeken naar de didactiek. Over de gehele school is het belangrijk dat er respect getoond wordt naar de docent en naar elkaar om zo een veilige sfeer te creëren. Er moet voor de leerling plezier zijn om te kunnen leren, zowel alleen als met andere leerlingen. De docent is hierin de bepalende factor, want hij of zij biedt hetgeen aan waardoor de leerlingen leert te leren. De docent of mentor geeft voor de leerling de rode draad aan door het leerproces op school. Waarmee kan de school zich profileren? De Charles de Foucauld ziet de school als een kleine wereld, van waaruit de grote wereld ontdekt moet worden. Een heuse wereld, waarin je mensen en dingen tegenkomt, waar je tegen vragen en antwoorden aanloopt en waar veel kanten aan zitten. De school kan zich profileren doormiddel van het aanbieden van ‘leerwerelden’. Vanuit deze leerwerelden worden de vensters naar de echte wereld steeds verder opengezet: - We gaan vanuit onze wereld naar de echte wereld buiten kijken; - We halen de echte wereld de school in; - We gaan de school uit; eerst in de omgeving en later verder weg, zowel digitaal als fysiek; - We laten, als het ware, de grenzen met de echte wereld steeds verder vervagen. Na vier jaar stapt onze leerling dat goed voorbereid de wereld in. De vier leerwegen die op de Charles worden aangeboden zijn: - Mens en natuur - Moderne vreemde talen - Mens en maatschappij - Creatief talent

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 4 | 140

    Visie van de school op het vak LO: De visie van de Charles de Foucauld op het vak LO is dat er een optimale pedagogische sfeer is waarbij de leerlingen respect naar de docent en naar elkaar tonen. Daarnaast staat bewegingsvaardigheid op een hele belangrijke plaats. De relatie tussen leerlingen onderling is echter wel het centrale punt binnen de visie van de Charles. Volgens de school is het belangrijk dat leerlingen in de lessen lichamelijk opvoeding leren samenwerken om beter te kunnen bewegen. In de lessen lichamelijke opvoeding wordt dan ook veel aandacht besteed aan het bewegen en regelen. Dit is bijvoorbeeld bij spelsporten doormiddel van scheidsrechterrol nemen en bij turnen doormiddel van hulpverlenen bij bewegingen. De docent heeft hierbij een belangrijke taak. Hij moet ervoor zorgen dat de leerlingen de mogelijkheid krijgen om dit samenwerken te kunnen toepassen in de les. Hierbij moet hij de leerlingen veel stimuleren en vooral positieve aandacht geven. Verder moeten er hulpmiddelen moeten worden toegepast in de les, zoals lesbrieven met daarop belangrijke aandachtspunten waar de leerlingen op moeten letten. Naarmate de leerlingen hier meer mee werken, krijgen ze meer zelfstandigheid en leren ze nog beter samenwerken.

    1.3 Verwerkingsvragen De visie van de school op het vak LO is bij de Charles duidelijk te zien in het beweegplezier bij de leerlingen tijdens de les. Het pedagogisch klimaat is namelijk voor de Charles dominant. De leerlingen moeten met respect met elkaar en de docent omgaan. Als dit het geval is, dan is dat de sleutel tot een les met plezier. Daarna wordt het bewegen belangrijk. De docent probeert tijdens de les een zo optimaal mogelijk leef- en leerklimaat te creëeren. Dit doet hij door de leerlingen te stimuleren en altijd positief te benaderen. Hierdoor versterkt de leerling-docent relatie. De leerlingen voelen zich dan ook meer thuis in de les lichamelijke opvoeding. Ze durven zichzelf meer te tonen en zullen sneller en beter luisteren. Dit zal de sleutel zijn naar beweegplezier. Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen ook leren samen te bewegen en ook elkaar helpen om samen te kunnen bewegen. De visie die Emma en ik hebben sluiten zeker aan bij de visie van de school. Onze visie gaat over dat het belangrijk is dat leerlingen moeten ervaren hoe leuk bewegen eigenlijk is. Als leerlingen bewegen met plezier kunnen doen in een veilige context, zal hij bereid zijn om te ontwikkelen in bewegen. Bij plezier ontstaat er namelijk interesse en dat willen wij heel graag zien in de lessen lichamelijke opvoeding. Als er met plezier bewogen wordt, dan zullen wij als docenten gedifferentieerd les kunnen geven. Zo kunnen we binnen het bewegen het niveau van elke leerling individueel kunnen bepalen. Wat wij nog meer willen benadrukken met beweegplezier is dat leerlingen bewegen ook meenemen buiten de gymles. Hiermee bedoelen we dus dat een leerling een sport wilt uitvoeren op een vereniging om nog beter te worden en nog meer plezier te krijgen. Ook willen wij ervoor zorgen dat leerlingen minder binnen zitten, maar juist meer buiten gaan bewegen. Beweegplezier is namelijk niet alleen bedoeld voor in de gymzaal, maar kan juist in meerdere contexten toegepast worden. Dit willen we kinderen vanaf jongs af aan bekend maken. Dit doen wij door het breed aanbieden van diverse sporten, zodat leerlingen hier kennis mee leren maken. De invloed die de schoolvisie heeft op onze vaksectie is dat er op het begin van het

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 5 | 140

    leerproces eerst veel aandacht besteed moet worden aan het pedagogisch klimaat. Mrt name de relatie tussen de leerlingen onderling en de relatie tussen de leerling en docent staan hierbij centraal. De visie van de Charles de Foucauld is dat leerlingen meer leren als ze respect voor elkaar en voor de docent tonen, maar daar tegenover ook die respect terugkrijgen. De relatie tussen de leerling en de omgeving is hierin ook erg belangrijk, want in een veilige en sfeervolle omgeving zal de leerlingen zich ook meer durven te tonen. Vooral is de gymles is dit erg belangrijk. De omgeving moet toegankelijk zijn voor de leerling, want hierdoor leert de leerling ook weer om zijn relatie met de andere leerlingen en de docent te verbeteren. De Charles de Foucauld kijkt ten aanzien van lichamelijke opvoeding heel erg naar het DLTC-model. Hierbij staan de docent, leerling, taak en context telkens in verband met elkaar, waarbij de docent bovenaan staat. Dit is omdat de docent ontwikkeling moet brengen in de andere factoren. Hij is verantwoordelijk voor het proces die de leerling maakt met de taak binnen een bepaalde omgeving. Dit kan alleen bereikt worden als er een veilig en sfeervol pedagogisch klimaat aanwezig is. Binnen onze vaksectievisie hebben wij dezelfde gedachte. Wij zijn als docent namelijk bereid om kinderen het plezier in bewegen te laten ervaren. Het feit dat kinderen beweegplezier hebben vinden wij het belangrijkst, omdat dit de interesse opwekt om dan ook daadwerkelijk te kunnen leren binnen bewegen. Net zoals bij de Charles vinden wij dat de docent de bovenste factor is en de verantwoordelijkheid heeft over de motorische ontwikkeling van de leerling. Hij kan hieraan sleutelen door telkens de taak moeilijker of makkelijker te maken en door telkens de context aan te passen. Tijdens onze stage hebben wij deze mogelijkheden op de Charles kunnen ervaren en hier zelf ook aan kunnen meewerken. Dit was een positieve en leerzame ervaring voor ons. Dit heeft dus ervoor gezorgd dat onze vaksectievisie bij de visie van de Charles de Foucauld aansluit. De invloed van de leerling-kenmerken op onze vaksectievisie houdt in dat elke leerling verschillend is en dat er daarom bijna nooit eenzelfde aanpak is om leerlingen zich op hun gemakt te laten voelen. De leerling-kenmerken op de Charles laat zien dat de leerlingen op vmbo-niveau zitten en daarom lichamelijke opvoeding echt als een ‘uitlaatklep’ zien. Het zijn drukke leerlingen die veel aandacht nodig hebben, vooral met betrekking tot het gedrag. Daarnaast zitten er veel leerlingen op de Charles die een verschillende etnishe afkomst hebben en op religieus gebied ook verschillend zijn. Dit heeft ook veel invloed op het pedagogisch klimaat. Door de verschillen in etnische afkomst moet er goed gekeken worden naar het gedrag van de leerling, want die is vaak verschillend. Dit heeft ook met de thuissituatie te maken. Wij willen ervoor zorgen dat leerlingen in de lessen lichamelijke opvoeding het gevoel hebben dat ze zich veilig voelen en zich durven te tonen. De leerlingen moeten hiervoor ook zelf respect en motivatie kunnen tonen, zodat ze ook laten zien dat ze hun best willen doen om het pedagogisch klimaat zo optimaal mogelijk bevorderen.

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 6 | 140

    2. Visie/verantwoording De visie van het stagekoppel is bepalend voor de ontwikkeling van de andere hoofdstukken in het Vakwerkplan, immers hoe er wordt gedacht over onderwijs en het vak LO bepaalt o.a. hoe de invulling van de lessen en uren is, en hoe de inrichting van de zaal is vormgegeven. Daarbij moet echter niet voorbij worden gegaan aan de wettelijke vereisten waar een school zich aan moet houden; deze vormen het kader voor de inhoud van het vak LO.

    2.1 Opdracht Visie Voeg in deze paragraaf de opdracht toe die je hebt gemaakt bij de module Visie. Voeg beide persoonlijke visies toe:

    2.1.1. Visie Student 1 Emma 1. Algemeen doel van het vak 1.1 Mijn missie als docent LO Ik vind het zeer belangrijk als docent LO om mijn leerlingen te laten ervaren hoe leuk bewegen eigenlijk is. Dit gebeurt allemaal in een veilige context. Niet alleen de fysieke omgeving moet voor de leerlingen als veilig worden gezien, maar ook hun vertrouwen in mij als docent waardoor de leerlingen zich vrij voelen om te bewegen. Ik vind het belangrijk dat ieder kind op zijn of haar niveau van bewegen kan worden uitgedaagd. Er zal dus veel diversiteit in mijn gymles te vinden zijn. Door de diversiteit en verschillende sporten binnen mijn lessen wil ik jonge kinderen kennis laten maken met de vele sporten die er zijn. Door de breedheid van het aanbod van de diverse sporten binnen mijn les in combinatie met de differentiatie per leerling zal elke leerling een of meerdere bepaalde sport als zeer leuk ervaren. Ik hoop dat zij hierdoor worden uitgedaagd om deze sport buiten de gymlessen om te gaan uitoefenen. Mijn missie als docent binnen de gymles is geslaagd wanneer mijn leerlingen op een veilige manier aan het bewegen zijn en daarbij plezier ervaren, dit alles gedifferentieerd op niveau. Ik hoop door de leerlingen plezier te laten ervaren tijdens mijn gymles dat mijn leerlingen samen met elkaar gaan buitenspelen (sociale vaardigheid) of een sport gaan uitoefen waarmee zij hebben kennis gemaakt tijdens mijn les en daarbij ook plezier ervaren. Tegenwoordig zien we als gevolg van gamen, televisie en door het aanbod van ongezond eten dat vooral jonge kinderen leiden aan overgewicht. Het plezier van buitenspelen en bewegen moet naar mijn inzien de plaats innemen van de gamecultuur die deze dagen heerst. 1.2 Naam van het vak De naam die ik aan het vak zal geven zal zijn bewegingsonderwijs. Deze naam voor het vak sluit aan bij mijn opvatting over bewegen. Je kunt vanuit verscheidene perspectieven naar deze naam kijken. Allereerst het bewegen; “Bewegen is iets fundamenteels in het bestaan van kinderen. Veel van de eerste leerervaringen zijn bewegend van aard: kruipen, grijpen, omdraaien, gaan zitten, van stoel naar tafel lopen etc. Het is belangrijk dat kinderen samen met elkaar leren spelen. Dit is de basis voor alle ontwikkeling. Vaardig zijn in het reageren op anderen leer je door het veel te doen en dit is precies waar leerlingen tijdens bewegingsactiviteiten toe

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 7 | 140

    worden uitgedaagd” (Mooij, Perspectieven op bewegen, 2007) . Naast het bewegen zelf leren de leerlingen samen met andere kinderen te spelen. Ik vind het heel belangrijk dat kinderen vanaf een jong stadium leren spelen en delen met andere kinderen. Zo worden de kinderen bekwaam gemaakt om later goed te kunnen functioneren in de Nederlandse maatschappij. “veel activiteiten die kinderen buiten schooltijd kunnen doen, zijn bewegingsactiviteiten. Het is belangrijk dat kinderen met een ‘breed’ spectrum bekend zijn en mee kunnen doen” (Mooij, Perspectieven op bewegen, 2007) Tegenwoordig spelen steeds minder kinderen buiten. Dit komt omdat de Nederlandse bewegingscultuur veranderd. Ik vind het heel belangrijk dat kinderen buitenspelen. Hierbij ontwikkelen kinderen zich spelenderwijs. Daarnaast leren de kinderen zelfstandig een spel te spelen zonder toezicht van een docent. Mijn taak als docent is daarin om tijdens mijn gymlessen de kinderen veel zelfstandig te laten werken. Om ervoor te zorgen dat kinderen buiten mee kunnen spelen zal ik tijdens mijn gymlessen een breed aanbod van bewegingsactiviteiten aanbieden. Zo werven de kinderen een brede handelingsbekwaamheid; ze kunnen meedoen aan verschillende activiteiten en bovendien leren ze gezamenlijk een activiteit te arrangeren en op gang te houden. De kinderen moeten tijdens de gymles leren om activiteiten zelfstandig te spelen. Dat betekent bijvoorbeeld handelen volgens regels, eigen regelovertredingen kenbaar maken, anderen aanspreken op regelovertredingen, even sterke groepen maken, goed verdelen en wisselen van taken en functies. Als tweede het onderwijs; In mijn ogen is onderwijs iets leren over en tijdens het bewegen. Dit kan bijvoorbeeld een regel in het basketbal zijn als second dribble, maar ook de manier waarop je vrij kunt lopen of het stil zijn als ik praat. Eigenlijk alles wat een kind in en rondom de gymles leert valt bij mij onder onderwijs. In het boek ‘bewegingsonderwijs belang en bedoeling’ van Harry Stegeman staat beschreven dat je invloed uitoefent als je onderwijs geeft. Deze invloed bedenk je van tevoren en stuur je opzettelijk in een bepaalde richting. Voor de persoon die onderwijs geeft is het zeer van belang dat hij of zij weet wanneer er wat voor beïnvloeding hij of zij uitoefent op de leerlingen (Stegeman, bewegingsonderwijs belang en bedoeling, 2001). Voor mij als beginnend docent is het heel belangrijk om na te denken over welke keuzes ik maak ten aanzien van het onderwijs. Vooraf moet ik mij als docent afvragen wat wil ik mijn leerlingen leren en hoe ga ik dit doen. Na elke les die ik heb gegeven moet ik mijzelf afvragen of de doelen die ik heb bedacht ook gehaald zijn, en hoe ik dit eventueel kan bijstellen. Als laatste het plezier; Ik vind het zeer belangrijk dat mijn leerlingen plezier van bewegen ervaren door het aanbod van diverse sporten. De manier waarop ik deze sporten aan zal bieden sluit aan op het niveau van bewegen van de leerlingen. De sporten die ik tijdens mijn gymles zal aanbieden zullen aansluiten op de hedendaagse bewegingscultuur. Hierdoor hoop ik dat mijn leerlingen niet alleen tijdens mijn gymles plezier zullen ervaren maar ook buiten de gymles op sportverenigingen. Daarnaast vind ik het belangrijk dat mijn leerlingen door samen met elkaar te bewegen plezier ervaren. Hierdoor leren de leerlingen sociale vaardigheden wat later in de maatschappij zeer goed van toepassing is. “Kunnen meedoen aan bewegingsactiviteiten geeft kinderen de mogelijk met andere kinderen te spelen en zich te ontwikkelen op allerlei terreinen buiten het bewegen”. Perspectieven op bewegen 1.3 Algemene doelstelling

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 8 | 140

    Iedereen heeft een eigen visie op het vak LO. Daarbij heeft iedereen zijn eigen mening over wat hij of zij wilt bereiken met het vak. Mijn algemene doel van het vak is: leerlingen een breed gedifferentieerd aanbod aan bewegingsactiviteiten bieden zodat zij handelingsbekwaam zijn voor de hedendaagse bewegingscultuur en hier aan deelnemen en ook daar plezier zullen ervaren. Als mijn leerlingen tijdens de gymles handelingsbekwaam (dat wil zeggen; zij beschikken over genoeg cognitieve en motorische vaardigheden om een bepaalde tak van sport in de bewegingscultuur te kunnen beoefenen) zijn voor een bepaalde sport die behandeld is tijdens de gymles dan zal de drempel laag liggen om deze sport daadwerkelijk te beoefenen in de bewegingscultuur. Bewegingsactiviteiten kies ik op basis van de bewegingscultuur. Deze is voortdurend in beweging dus het is aan mij als docent om de actuele ontwikkelingen bij te houden. Als ik een goede selectie maak van activiteiten dan kan ik mijn leerlingen het optimale meegeven om te kunnen deelnemen aan de activiteiten in de huidige bewegingscultuur. Het verschil in niveau en interesses is in het onderwijs groot. In het onderwijs heb je te maken met grote onderlinge verschillen qua niveau en interesses. Het is daarom heel erg belangrijk om binnen de gymles te differentiëren. Deze differentiatie zal vooral gericht zijn op het waarderen van de betere en de minder goede bewegers. Belangrijk daarbij vind ik dat ieder kind een arrangement aangeboden moet krijgen waarin hij of zij wat kan leren. Tevens vind ik zelfstandigheid zeer belangrijk tijdens mijn gymles. Om deze zelfstandigheid bij de kinderen te leren werk ik vaak in groepen en vakken tijdens mijn gymles. Binnen elk vak wijs ik één ‘leider’ aan. De taak van de leider is om er voor te zorgen dat de mede leerlingen in stilte werken en zonder nadrukkelijke leiding van een docent de bewegingsactiviteit op gang te houden. Hierbij komt het plezier ook weer nadrukkelijk naar voren. Mijn leerlingen hebben tijdens mijn gymles ook een eigen inbreng op de activiteiten. Hierdoor zullen zij de activiteiten meer waarderen en zal het plezier tijdens de gymles toenemen. Door mijn leerlingen zelfstandig te laten werken krijgen de leerlingen de verantwoordelijkheid om de activiteit zelfstandig op gang te houden. Belangrijk vind ik dat de leerlingen leren omgaan met verschil in niveau. Het kan namelijk wel eens voorkomen dat je samen moe werken met een leerling van een minder goed niveau. Om deze reden vind ik het belangrijk dat leerlingen op hun eigen wijze met anderen leren deel te nemen aan bewegingssituaties. Als leerlingen adequaat reageren als zij beter of minder goed zijn dan anderen en/-of als ze winnen of verliezen zijn ze in staat om langere tijd met elkaar te spelen. Als leerlingen op tijd hun grenzen aangeven en als anderen daarop op een juiste manier reageren, genieten de kinderen meer van de bewegingsactiviteiten. Het plezier komt dan naar boven tijdens de activiteit. Dit vind ik heel belangrijk. In het boek ‘Ethiek in Beweging’ staat beschreven dat leerlingen kennis en vaardigheden moeten leren die noodzakelijk zijn om te kunnen functioneren in de Nederlandse samenleving. Omdat onze samenleving multicultureel is moeten leerlingen ook kennis maken met het begrip cultuur. Het gaat erom dat leerlingen een beter inzicht krijgen op de culturele omgeving en daarin hun plaats en richting leren bepalen (Hilde Bax A. v., ethiek in beweging, 2005). Mijn visie sluit hierbij aan. In de huidige samenleving wordt er steeds minder bewogen. Des te belangrijker is het dat leerlingen kennis maken met verschillende culturen en takken van sport die in de bewegingscultuur worden uitgevoerd. Als gymdocente is het de taak om te stimuleren om hier aan deel te nemen. Om de culturele omgeving met daarin de plaats en richting van de leerlingen weer te geven zal ik veel sporten aanbieden. Ik zal bij elk type sport benoemen en vragen welk type mens deze sport beoefend en waarom. Zo krijgen de leerlingen meteen iets te beten over motieven van bewegen.

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 9 | 140

    In het artikel Human Movement and Sports in 2028 (Brouwer b. , 2011) staat een toekomstvisie van 2028 beschreven. Als voornaamste uitgangspunt van dit artikel is naar voren gekomen dat jeugdigen op school steeds vanuit een pedagogisch perspectief, meer bekwaam raken voor deelname aan sport en bewegingssituaties, als onderdeel van een gezonde en actieve leefstijl. Mijn visie sluit zeker aan bij dit artikel. Gerelateerd aan mijn algemene doel van het vak zie ik hier veel gelijkenis in. Ik vind het heel belangrijk dat leerlingen meer bekwaam raken voor deelname aan sport en bewegingssituaties. Wel vind ik dat hier het plezier van de leerlingen hoog moet oplopen. Als een leerlingen geen of weinig plezier ervaart tijdens mijn gymles dan zal hij of zij ook minder snel bekwaam raken voor deelname aan sport en bewegingssituaties. Het is aan mij als docent om een passende bewegingsactiviteit met bijbehorend arrangement te bedenken. De mens en de wereld staan hier bij elkaar en wil ik het nadenken en het doen met elkaar verbinden. Het bewegen wordt voor mij als doel. Plezier is in mijn ogen heel erg belangrijk. Plezier zal daarom ook voorop staan binnen mijn gymles. Als een kind plezier heeft in wat hij doen dan zal hij/zij open staan om iets te leren. Plezier is daarom de basis van het onderwijs. Wanneer een kind plezier ervaart dan zal de intrinsieke motivatie hoog oplopen om iets te willen leren. Belangrijk hierbij is dat de motivatie hierbij vanuit het kind zelf komt en niet van de docent. Het kind is dan dus bereid om iets te leren en de taak van de docent is om dat proces te stimuleren en te begeleiden. Dit leidt tot de volgende 3 doelstellingen; Binnen mijn gymles zijn er 3 doelstellingen: 1. Leren deelnemen aan bewegingsactiviteiten 2. Leren met anderen deel te nemen aan bewegingssituaties 3. Leren op eigen wijze met anderen deel te nemen aan bewegingssituaties Deelnemen: Het is de taak van de docent om een bewegingsactiviteit te optimaliseren. Het begeleiden van bewegingsgedrag van kinderen zodat de kinderen beter leren deelnemen aan bewegingsactiviteiten. Indien een kind open staat en bereid is om iets te leren dan is het aan de docent om een geschikt arrangement te bedenken waarin het kind iets kan leren. Geen een leerling zal dus stil zitten of staan. Iedereen is betrokken bij de les en kan op zijn eigen niveau deelnemen aan de gymles. Met anderen: Het is aan de docent om een les bewegingsonderwijs in te richten, instrueren en organiseren zodat de kinderen met anderen kunnen deelnemen aan bewegingssituaties. Het is belangrijk dat kinderen leren om samen te werken. Als kinderen van jongs af aan leren samenwerken met anderen dan worden zij goed voorbereid om later goed te functioneren in de maatschappij. Daarbij komen aspecten als omgaan met winst en verlies. Ook vind ik het heel belangrijk dat kinderen leren delen en samen spelen. In een spel als voetbal is samenspel zeer belangrijk. Mijn doel van het vak is leerlingen bekwaam maken om te kunnen deelnemen aan de bewegingscultuur. Op eigen wijze: Het is aan de docent om te ontplooien van de wijze waarop het kind een situatie doen. Daarbij moet de docent aandacht geven aan de beleving van kinderen zodat de kinderen hun eigen leermogelijkheden leren waarderen en behouden en hiervan genieten. Het is daarbij belangrijk dat de kinderen hun eigen inbreng mogen geven tijdens de les. Ieder kind kan binnen mijn gymles op zijn eigen niveau bewegen. Hierdoor is een kind beter in staat om zich te ontwikkelen. Eigen inbreng is hierbij heel belangrijk. Praktijkvoorbeeld: Als je tijdens mijn gymles naar binnen zou kijken dan kun je zien dat het mijn algemeen doel van het vak “leerlingen een breed gedifferentieerd aanbod aan bewegingsactiviteiten bieden zodat zij handelingsbekwaam zijn voor de hedendaagse

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 10 | 140

    bewegingscultuur en hier aan deelnemen en ook daar plezier zullen ervaren” is. Dit kun je zien doordat als ik bijvoorbeeld een les turnen zou geven ik een breed aanbod van de sport zal geven. Ik zal bijvoorbeeld niet alleen een handstand behandelen, maar er zal tevens een rekstok of een ringstel uit staan, een situatie waarin de salto geoefend kan worden. Zo bied ik heel de sport aan en niet alleen een deel daarvan. Wel zal ik één onderdeel belangrijk maken en mij hierop focussen. Ik zal altijd de gymles afsluiten met een leuk eindspel zoals trefbal. Zo kan de kennis die de leerlingen tijdens de les hebben opgedaan bezinken. 2. Visie op de mens als sporter 2.1 Wat is bewegen? ‘iemand staat ergens te wachten, loopt snel op een naderende vriendin toe, struikelt, herstelt zijn evenwicht, lacht, steekt zijn hand uit ter begroeting, haalt een brief uit zijn zat en leest, terwijl hij bloost, iets voor. Dan gaat hij naar huis, eet en drinkt, zet zich met gefronst hoofd achter zijn schrijftafel, zucht, begeeft zich ter ruste, slaapt in een houding die in de nacht een paar keer wisselt, tot hij de ogen in de morgen opslaat en een nieuwe dag begint’ (Buytendijk, 1974, p. 14) Dit is en citaat uit het boek Algemene theorie der menselijke houding en beweging. Ik vond dit citaat toepasselijk om te kijken naar wat bewegen nou eigenlijk is. Je kunt al deze handelingen, gedragingen, acties, reacties en bewegingen vanuit verschillende gezichtspunten beschrijven. Als bewegingsdeskundigen hebben wij de taak om bewegingsgedrag te observeren en te beïnvloeden. Vanuit welk referentiekader bekijk je dit? Er zijn verschillende visies. Elke visie is afhankelijk van de situatie waarin je het bewegen van mensen beïnvloed. Als beginnend docent streef ik ernaar om de juiste visie in te nemen per situatie. Dit doe ik door mijzelf in die situatie kritische vragen te stellen als; wat is de bewegingsuitdaging? voeren de leerlingen de opdracht uit zoals gevraagd, zo nee hoe zou dit kunnen komen? Aan de hand hiervan ga ik op de situatie reageren. Naar mate ik meer ervaring zal hebben in het onderwijs dan zal het woord reageren vervangen worden door het woord anticiperen (Hilde Bax A. v., Ethiek in beweging, 2005). Om goed te kunnen reageren op bewegingssituaties in het onderwijs is het belangrijk dat je voor jezelf op een rijtje hebt staan wat nou eigenlijk bewegen is. In mijn ogen is bewegen; het doelbewust aansturen van spieren van een mens, activiteit waarbij je energie verbrandt. Bewegen kun je vanuit verschillende invalshoeken bekijken. Volgens het woordenboek van Dale betekend bewegen “van plaats of van stand veranderen” (Van Dale Uitgevers, 2014). Volgens het boek onderwijs in beweging (Stegeman & Brouwer, Onderwijs in bewegen, 2011) kun je twee dingen zeggen:

    Bewegen is verplaatsing in ruimte en tijd. = Bewegen om het bewegen. Bewegen zelf is het doel op zich, zonder externe bijbedoelingen. Het bewegen is het hoofddoel binnen je les. Bij bewegingshandelingen heb je eigenlijk werkwoorden staan, je lichaam is iets aan het doen. Je kunt denken aan dingen als: voetballen, hockeyen, lopen, rennen, springen etc. Als je kijkt naar verplaatsing in tijd en ruimte dan is het een mechanische beschrijving van wat bewegen is.

    Bewegen als gedrag.

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 11 | 140

    = Doelbewust bewegen. Het bewegen dient als middel om een bepaalde taak te vervullen. Als je kijkt naar bewegen als gedrag dan is het een klinische beschrijving van wat het lichaam aan het doen is. Hierbij kijk je vooral ook naar het gedrag van een mens. Als je kijkt naar mijn algemene doel van het vak: ‘leerlingen een breed gedifferentieerd aanbod aan bewegingsactiviteiten bieden zodat zij handelingsbekwaam zijn voor de hedendaagse bewegingscultuur en hier aan deelnemen en ook daar plezier zullen ervaren’. Dan zit mijn doel in het bewegen zelf. Ik ben daarom van mening dat bewegen gezien moet worden als doel. Als mijn leerlingen handelingsbekwaam zijn om te kunnen deelnemen aan de bewegingscultuur dan is mijn doel geslaagd. Deze handelingsbekwaamheid zit in het bewegen zelf. Wel wil ik daarbij bewegen als middel inzetten om te leren omgaan met winnen en verliezen, onderlinge verschillen accepteren en samenwerking. 2.2 Mensbeeld: Dualisme of Relationeel Een mensbeeld is volgens het boek Ethiek in beweging: ‘een mensbeeld is een referentiekader dat aan personen ter beschikking staat, aan de hand waarvan zij weten hoe zich te gedragen, wat zij hebben te doen en te laten, aan de hand waarvan zij zichzelf en anderen beoordelen (Hilde Bax A. v., Ethiek in beweging, 2005). Er zijn twee soorten mensbeelden; Het dualistisch mensbeeld betekent: De mens bestaat uit twee gescheiden substanties (onderdelen); het lichaam en de ziel. Deze twee onderdelen staan dus los van elkaar. Wanneer je het lichaam wilt trainen dan train je dit apart van de ziel. Voor de ziel waren weer andere oefeningen. De mens wordt dus verdeeld in het lichaam en de ziel, maar deze staan ook nog eens apart van de wereld. Het dualistische mensbeeld gaat uit van lichaamsbeweging, verplaatsing in ruimte en tijd. Bewegen wordt als doel ingezet, bewegen is dus zelf het doel. Het relationeel mensbeeld betekent: de mens wordt als één en ondeelbaar en van meet af aan en altijd onlosmakelijk verbonden met de wereld (medemensen en dingen). Hierbij worden het nadenken en het doen met elkaar verbonden, dus er zijn geen oefeningen apart van elkaar. Het relationeel mensbeeld hoort bij bewegen als gedrag. Gaat uit van een bewegingshandeling. Mijn visie sluit het meest aan bij een relationeel mensbeeld. Ik zie een mens als verbonden met de wereld. Als ik in mijn gymzaal zou kijken dan zie ik mensen bewegen. Ik vind dat een mens gezien moet worden als een uniek persoon. De ziel en het lichaam zijn daarmee met elkaar verbonden. Als er tijdens een bewegingsactiviteit zoals turnen overhurken over de kast en deze beweging lukt niet bij een leerling, dan kijk ik naar de geest waarom het zou komen dat deze activiteit niet lukt. Praktijkvoorbeeld: Wat is het verschil in een les voetbal tussen dualisme en relationeel mensbeeld. Bij relationeel mensbeeld is het belangrijk dat je in 2 teams speelt met doeltjes en tegenstanders. Je hebt een aantal regels die in de (wereld) van het voetbal komen, die regels behoud je. Bij een dualistisch mensbeeld ga je techniek oefeningen doen. Deze oefeningen staan los van de “wereld” van het voetbal. Alle regels worden niet behouden. Wanneer ik een activiteit vanuit een relationeel mensbeeld aanbied zal de beleving van mijn leerlingen intenser zijn. Persoonlijk zou ik het meer waardevol vinden wanneer ik een spel basketbal speel met echte regels en tegenstanders wat dicht bij de wereld staat in plaats van dat ik een techniek oefening doe die los van het spel en dus de wereld staat. Ik denk dat mijn leerlingen dit ook zo zullen ervaren. Bovendien sluit het relationele

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 12 | 140

    mensbeeld zeer goed aan bij mijn visie plezier in bewegen. Wanneer er veel beleving tijdens een activiteit is dan zal het plezier van de leerlingen hoger oplopen dan dat er weinig of geen beleving is. Als je in mijn gymles zou kijken dan zie je veel dat ik met een spel bezig ben met het echte spel in de echte wereld. Af en toe zal ik hier vanaf stappen om techniek te trainen zodat het spel beter zal lopen. Mijn leerlingen behandel ik als unieke mensen. Daarbij is de lichaam en geest met elkaar verbonden. Als een leerling een koprol niet durft te maken dan kijk ik naar de mens en stel ik vragen om erachter te komen waarom de koprol niet lukt. Ik ontwikkel een uitdagende bewegingssituatie waarin de leerling de koprol wel durft te maken. 2.3 Bewegingsbeeld/ Lichaamsbeeld: substantieel of relationeel Je bewegingsbeeld kan zowel substantieel of relationeel zijn. Het substantieel bewegingsbeeld is het instrument kneden door bijvoorbeeld de conditie te verbeteren. Dit lichaamsbeeld sluit aan bij een dualistisch mensbeeld. Het instrumentele lichaam is isoleerbaar van zijn omgeving, dat betekend dat het lichaam op alle plaatsen hetzelfde is en onafhankelijk beschrijfbaar is van zijn omgeving. Er wordt gekeken naar lichaamsbewegingen Het bewegen van de mens wordt geanalyseerd als lichaamsbewegingen (Hilde Bax A. v., Ethiek in beweging, 2005). Hierbij worden technieken geoefend die uit de context van het spel worden gehaald. Wanneer je aan de substantiële kant zit dan gebruik je een activiteit als middel om bijvoorbeeld leniger te worden. Bij het relationeel bewegingsbeeld ga je uit van de verbondenheid tussen mens en wereld. Zonder elkaar zijn ze niet voorstelbaar. De mens staat in een onlosmakelijke relatie tot zijn omgeving en de wereld. Bij een relationeel bewegingsbeeld gaat het om het bewegen als handelen (Hilde Bax A. v., Ethiek in beweging, 2005). Als je kijkt naar een relationeel bewegingsbeeld dan speel je het spel in het context zoals het in het echt wordt gespeeld. Hierbij worden de technieken in spelvormen aangeboden en staan verbonden met de wereld waarin het spel wordt gespeeld. Als ik mijn bewegingsbeeld in kaart zou moeten brengen dan zal ik meer aan de relationele kant zitten. Ik ben van mening dat het voor een kind veel betekenisvoller is indien een techniek in een betekenisvolle spelvorm wordt aangeboden. Het is een gegeven dat kinderen erg visueel zijn ingesteld. Wanneer de techniek ‘droog’, dus los staand van de wereld (substantieel) geoefend zal worden dan hebben de kinderen er geen beeld van hoe dit er in een spelsituatie uit zal zien. Wel ben ik van mening dat niet alle vormen in de wereld van het spel moeten worden aangeboden, omdat de docent zich dan niet optimaal kan focussen op de techniek maar ook moet letten op het spel. Ongeveer 60 procent van de activiteiten zullen volgens mij relationeel moeten worden uitgevoerd, en 40 procent substantieel. Zo hebben de leerlingen ook afwisseling en wordt het niet saai. Het relationele mensbeeld sluit bij mij goed aan op het relationele bewegingsbeeld. 2.4 Welke van de drie voorbeelden? Er zijn drie verschillende visies op mensen: 1. De mens als een te conditioneren wezen. Het gedrag van de mens is te conditioneren/automatiseren waarbij er sprake is van eenzijdige communicatie. De docent geeft aan hoe hij of zij het hebben wilt en de leerlingen volgen hem/haar. Deze visie sluit aan op het behaviorisme waarin het leerproces vanuit de docent komt. Ook wordt er hier gekeken naar het kind als een substantieel mensbeeld wat niet aansluit bij mijn visie. De leerling is ondergeschikt aan de docent en wordt gezien als een ding of object. Er wordt alleen beoordeeld op het product. Mijn visie sluit niet aan op deze kijk op mensen omdat ik vind dat je een mens als een uniek persoon moet benaderen.

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 13 | 140

    2. De mens gezien als relationeel wezen. Het menselijk bewegen staat hierbij in relatie met de omgeving via het menselijk lichaam. De mens is hierbij in relatie met personen in de omgeving waarbij een meer tweezijdige communicatie is. De mens wordt gezien als een uniek en creatief geheel van lichaam en geest. Deze kijk op de mens sluit aan bij een relationeel mensbeeld. Mijn visie sluit het meest bij deze visie aan omdat ik het belangrijk vind dat er tweezijdige communicatie plaats vindt. Een docent kan een leerling wel dwingen om B.V. een koprol te maken omdat de docent dat wilt, maar wanneer een kind een traumatische ervaring hiermee heeft zal het dus nooit over de kop gaan. Wanneer je met een tweezijdige communicatie werkt wordt er ook vanuit het kind gekeken. Zo kan er samen een oplossing worden bedacht om het vertrouwen van de leerling te winnen zodat hij/zij wel over de kop gaat. Deze communicatie en dit vertrouwen vind ik heel erg belangrijk en daarom past de mens gezien als relationeel wezen het beste bij mijn visie. 3. De mens gezien als een biologisch-vegetatief wezen. De mens is volledig te vormen waarbij geen oog is voor het menselijke. Het gaat om kracht en uithoudingsvermogen bij leerlingen te bevorderen. Hier sluit mijn visie niet bij aan omdat ik het belangrijk vind dat er wel oog is voor het menselijke en dat de wereld en de mens samenhangen. Ook vind ik het niet nodig om uithoudingsvermogen en kracht bij leerlingen te bevorderen omdat dit ten koste gaat van het plezier wat de leerlingen tijdens mijn les dienen te ervaren. 3 Visie op toetsing en evaluatie bij LO 3.1 Functies van toetsing en evaluatie in mijn lessen LO Beoordelen is een manier van feedback geven aan je leerlingen. In een leerproces is feedback heel belangrijk. De manier van beoordeling is van grote invloed op het gedrag van leerlingen. Voor mij is het doel van beoordelen om leerlingen te helpen de kloof tussen het einddoel en het bereikte niveau zo goed mogelijk te overbruggen. Als dit goed gebeurd dan zullen leerlingen zich inzetten en hun best doen voor het vak (Lars Borghouts, april 2014). Voor mij als beginnend docent is het belangrijk om de beoordeling af te stemmen op de kerndoelen en eindtermen. Deze zijn per onderwijssoort vastgelegd. Naar mate ik meer ervaring op doe kan ik meer mijn eigen draai aan de beoordeling geven. Ik wil hierin leerling betrokkenheid vergroten. In het artikel beoordelen in de lichamelijke opvoeding staat beschreven dat leerlingen meer motivatie krijgen wanneer beoordeling goed is georganiseerd. Als een leerling meer motivatie heeft zal hij of zij zich dus meer gaan inzetten. Mijn visie binnen de functies van toetsing en evaluatie sluit het meest aan bij bijstellen. Onder het woord bijstellen versta ik iets in de juiste stand zetten. Niemand zit op het zelfde niveau van bewegen, de een blinkt heel erg uit in hockey en is heel slecht in turnen terwijl de ander juist heel goed is in turnen en minder goed is in hockey. Door middel van bijstellen wil ik voor iedere leerling op maat een passend leerresultaat behalen. Door de leerlingen in een op maat gemaakte bewegingssituatie te laten bewegen hebben zij de kans op ieder op hun eigen niveau te bewegen. Op deze manier maak ik leerlingen bekwaam met de bewegingscultuur. Als een leerling aanvoelt dat hij of zij toe is aan meer uitdaging dan zal hij of zij in een moeilijker arrangement kunnen bewegen. Het is voor mij als docent belangrijk om waar te nemen wat ik precies aan elke leerling moet bijstellen. Hierin probeer ik consequent gedurende een lange periode te observeren en continue te benoemen wat moet worden bijgesteld. Wanneer ik 1x feedback geef aan een leerling dan is het maar de vraag of hij of zij dit oppikt en zelf ook voelt wat hij of zij kan verbeteren. Door consequent dit te benoemen zal het bijstellen een beter effect hebben. Als je kijkt naar mijn algemene doel van het vak (leerlingen een breed gedifferentieerd aanbod aan bewegingsactiviteiten bieden zodat zij handelingsbekwaam zijn voor de hedendaagse bewegingscultuur en hier aan

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 14 | 140

    deelnemen en ook daar plezier zullen ervaren) dan past bijstellen hier zeer goed bij. Het is lastig om te meten wanneer een leerling nu bekwaam is voor de bewegingscultuur. Daarom is bijstellen een zeer goede manier om te kijken hoe mijn leerlingen het doen. ‘Evaluatie met als doel het bijstellen van het onderwijsleerproces is eigenlijk een soort permanente evaluatie’ · (Harry Stegeman, 2011). Tijdens je gymles ben je continue bezig met evalueren; wat gaat er goed, wat kan er nog beter, is het arrangement juist gekozen etc. Als je merkt bij je observatie dat het niet loopt dan pas je dit aan zodat de kinderen wel iets kunnen leren. Door steeds te toetsen en evalueren kun je vaststellen welk niveau een leerling heeft. Als dit niveau nog niet voldoende is dan kun je iets bijstellen. Als ik als docent een hele dag lesgeef dan heb ik soms wel 8 klassen met 20 of meer leerlingen per klas. Ik kan nooit onthouden op welk niveau elke leerling bij elke tak van sport zit. Daarom vind ik het belangrijk om notities te maken tijdens mijn gymles. Dit doe ik aan de hand van een observatieformulier. Wanneer ik merk dat het loopt tijdens mijn gymles dan stap ik er even uit om te observeren. Gedurende een heel schooljaar kan het niveau van bewegen van de leerling veranderen. Daarom vind ik het belangrijk om op lange termijn te observeren. Het kan niet zo zijn dat van de ene op de andere dag leerlingen super goed zijn in iets waar zij gisteren niet zo goed in waren. Hier gaat een zeer grote tijd overheen totdat het leereffect heeft plaatsgevonden. Om deze reden kies ik ervoor om op langetermijneffecten te observeren en toetsen. Zo geef ik de leerlingen de tijd en de ruimte om zowel hun lichaam en ziel te ontwikkelen. Het verschil tussen toetsing en evaluatie is dat je bij toetsing spreekt over een momentopname. Evaluatie doe je over een proces en een langere tijd. 3.2 Hoe ga ik toetsen en evalueren? Ik vind het belangrijk om zowel het product als het proces te beoordelen. Ik vind dit heel belangrijk omdat een kind nog zo slecht in het bewegingsonderwijs kan zijn, maar daarentegen wel zijn of haar uiterste best doet om het te kunnen. Het proces wordt in dat geval zeer hoog beoordeeld. Als er ten opzichte van de beginsituatie veel verbetering is dan krijgt ook het product een zeer hoge beoordeling. Ook kan dit andersom zo zijn. Stel je bent nog zo goed in het bewegingsonderwijs maar je toont totaal geen inzet dan gaat je beoordeling van het proces aanzienlijk omlaag. Het proces is voor mij als docent de doorslaggevende factor van de beoordeling. Ik vind het wel belangrijk om zowel het product als proces te beoordelen omdat ik vind dat plezier tijdens mijn gymlessen voorop staat. Wanneer er een goede interactie ontstaat tussen leerlingen en de docent dan zal de leerling eerder plezier ervaren. De interactie met de leerlingen vind ik dus heel belangrijk. Daarom geef ik de leerlingen ruimte voor eigen inbreng. Zo mogen de leerlingen bijvoorbeeld zelf het eindspel spelen of las ik een oefen moment in van afsluiten waarin de leerlingen elkaar moeten beoordelen. Ik evalueer daarnaast ook het product. Het mag niet zo zijn dat de leerlingen tijdens mijn gymles alleen maar plezier ervaren en lol maken en daarbij niks leren. Ik wil tenslotte de leerling bekwaam maken voor de bewegingscultuur. Door het product te beoordelen geeft dit mij een indicatie in hoeverre de leerlingen wat hebben geleerd. Dit vind ik belangrijk om later te kunnen gebruiken op een sportvereniging. Tijdens mijn gymles kan ik het beweegniveau nog bijstellen om de leerlingen voor te bereiden op de bewegingscultuur. Volgens het boek een leerplan lichamelijke opvoeding zijn er twee manieren van toetsen, namelijk observeren en vragen stellen. Observatie is geschikt om praktische vaardigheden te toetsen. De resultaten kunnen worden vastgesteld met behulp van observatie schema’s. Het stellen van vragen wordt weergegeven in een vorm van een schriftelijke toets. Hierbij kan een keuze gemaakt worden in open of gesloten vragen. Op deze manier test je de kennis die een leerling heeft opgedaan tijdens de lessen (Faber, 1993).

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 15 | 140

    Ik vind het belangrijk dat leerlingen weten waar zij aan toe zijn. Als docent streef ik ernaar om zo objectief mogelijk te observeren en toetsen. Van de voren hebben de leerlingen de vaardigheden dusdanig geoefend zodat iedereen klaar is voor de beoordeling. De leerlingen zijn van te voren op de hoogte gesteld wanneer het afsluitmoment is. Om de leerlingen houvast en structuur te bieden schrijf ik alle eisen op waaraan de leerlingen moeten voldoen om een voldoende te halen. Deze eisen geef ik tevens weer in een observatieformulier. Dit is voor mij een handig opzetje om de leerlingen zo objectief mogelijk te beoordelen. Vaak speelt dit een grote rol bij het beoordelen. Als een docent een leerling graag mag dan heeft hij/zij een streepje voor op de rest. Dit wil ik proberen te voorkomen om voor elke tak van sport en beoordeling een model te maken waarbij ik kritisch en feitelijk naar de leerlingen kijk. Ook geef ik een plaatje aan de leerlingen tijdens een beoordelingsmoment wat een voldoende is en wat nog iets beter moet. Tijdens een afsluitmoment/beoordelingsmoment vind ik het belangrijk dat de leerlingen zich op hun gemak voelen. Wanneer een leerling zich prettig voelt dan kan hij/zij zich ontplooien en durft hij/zij te laten zien waar hij goed in is. Ik zou er niet voor kiezen om een schriftelijke toets af te nemen. Dit gaat buiten mijn doel van het vak om. Het doel zit hem in het bewegen zelf, want ik wil de leerlingen bekwaam maken voor de bewegingscultuur. Om deze reden zal ik er niet voor kiezen om een schriftelijke toets af te nemen. Als het gaat om evaluatie dan wil ik mijn leerlingen zelf een stukje verantwoordelijkheid meegeven. De leerlingen hebben tenslotte zelf vastgesteld wat er fout ging. Door dit te bespreken met mijn leerlingen snappen zij waarom eventuele vervolgstappen worden genomen. Uit onderzoek is gebleken dat evaluatie met leerlingen bij een eindoordeel niet goed werkt. Leerlingen hebben belang bij de resultaten van de evaluatie. Als het gaat om kwantitatieve en tussentijdse beoordeling dan kunnen leerlingen wel elkaar beoordelen (Faber, 1993). In mijn gymles zal ik tijdens het oefenen de leerlingen elkaar laten observeren en tussentijds beoordelen. Dit oordeel weeg ik mee in mijn eindoordeel. De leerlingen krijgen 2 beoordelingen wat samen de eindbeoordeling vormt. 1. Allereerst krijgen de leerlingen een O, V of G voor hun inzet. 2. Daarnaast krijgen de leerlingen een cijfer van 4-10 waarbij een 10 het beste cijfer is en 4 het slechtste. Op de cijferlijst komen dus twee beoordelingen te staan. Afhankelijk van de visie van de school waar ik zal komen te werken zal ik deze vorm van beoordelen gebruiken. Indien het niet mogelijk is om 2 beoordelingen te geven dan stel ik dit bij naar 1 beoordeling en zal ik dit afstemmen met de visie van de school. Praktijkvoorbeeld: Stel er is een afsluit les basketbal spel en Jan zit op basketbal en heeft de perfecte techniek maar speelt alleen maar voor zichzelf, en Kees zit niet op basketbal heeft niet de beste techniek maar speelt heel goed samen in zijn team en coacht zijn teamgenoten dan zal ik op basis van inzet Jan een V geven en Kees een G. Het cijfer van het product zal ik een 8 aan Kees geven en een 8,5 aan Jan. Ik zal daarnaast aan Jan uitleggen dat hij super goed is, maar dat hij een 8,5 heeft gekregen omdat alleen maar zelf speelt en niet met zijn teamgenoten. 4 Visie op de bewegingscultuur 4.1 Mijn visie op de bewegingscultuur De bewegingscultuur bestaat uit twee woorden, namelijk beweging en cultuur. Onder het woord beweging kan worden verstaan; het vooruitkomen van de ene plaats naar de andere plaats. Je kan bijvoorbeeld fietsen door met je benen op de pedalen te trappen.

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 16 | 140

    Mijn definitie van bewegen is: het doelbewust aansturen van spieren waardoor er een verplaatsing van tijd of ruimte ontstaat. De definitie van cultuur volgens Van Dale is: het geheel van geestelijke verworvenheden van een land, volk enz.; beschaving: eetcultuur, wooncultuur (Van Dale Uitgevers, 2014). Zoals in de definiëring wordt gezegd is het een groep mensen die hetzelfde doen (sport) of bijvoorbeeld hetzelfde geloof hebben. Het is een groep mensen die samen iets gemeen hebben, dit kan ook door middel van sporten zijn. In iedere cultuur zijn verschillende sporten populair, zo heb je in de Nederlandse cultuur voetbal en in bijvoorbeeld de Canadese cultuur schaatsen. Er zijn verschillende definities van de bewegingscultuur. De definitie van bewegingscultuur volgens Stegeman is: “De bewegingscultuur is een bestaansveld, dat deel uit maakt van de cultuur waarin bewogen wordt, waar het bewegen dominant is’’ (Stegenman, 2011). Deze visie sluit aan bij mijn visie. Binnen een cultuur heb je namelijk ook een cultuur. Zo zal je bijvoorbeeld op een school in hartje Rotterdam andere sporten aanbieden dan een school in Wassenaar. De mate van de cultuur bepaald dus welk bewegen er dominant is. Ik vind het als docent belangrijk om hier op in te spelen om zo voor iedere cultuur de sporten aantrekkelijk te maken waardoor beweegplezier zal ontstaan. De Nederlandse bewegingscultuur is continue in beweging. Dit heeft te maken met actuele trends. Hierdoor zal er een periode meer of minder van een bepaalde sport worden beoefend. Met betrekking tot de Nederlandse cultuur kun je zeggen dat er een lage machtsafstand is. Iedere burger heeft vrijheid van meningsuiting. Burgers mogen elkaar dus gewoon aanspreken op hun gedrag. In tegenstelling tot de bewegingscultuur kun je vaststellen dat daar een hogere machtsafstand is t.o.v. de Nederlandse cultuur. Zo heb je bij bijna alle sporten te maken met arbitrage die uiteindelijk het beslissende woord hebben. Tegenwoordig hoor je steeds vaker dat er lichamelijk geweld gebruikt wordt tegen de arbitrage. Dit is een teken dat ook in de bewegingscultuur de machtsverhoudingen veranderen. Ik ben van mening dat dit zeer snel moet veranderen. De scheidsrechter is de baas over de wedstrijd. Of een beslissing nu terecht of onterecht is, je dient het te accepteren. Dit ga ik mijn leerlingen later zeker aanleren om te leren iets te accepteren ook al is dit onjuist. Ieder mens is uniek, en een mens maakt fouten. De Nederlandse cultuur is individualistisch ingesteld. Werk staat in onze maatschappij voorop. Als je dat vergelijkt met andere culturen zoals de Marokkaanse cultuur dan zie je dat Nederlanders erg op zichzelf gericht zijn. T.o.v. de Marokkaanse cultuur zie je dat zij alles voor hun familie doen. In Nederland gaat een kind op een sport omdat hij of zij dat zelf leuk vindt, terwijl in Marokko een kind op een sport gaat voor hun familie. Vrijwel elke sport in Nederland wordt beoefend door zowel mannen als vrouwen. Per sport verschillen natuurlijk wel de verhoudingen in sekse. Zo is in Nederland voetbal een echte mannensport, terwijl hockey meer vrouwen telt. In Nederland voelt bijna niemand zich bedreigd en is bijna niemand onzeker.

    Wat is sport? Sport werd vroeger omschreven als: synoniem met de georganiseerde wedstrijdsport. Iedereen was lid van een sportvereniging en deed mee aan wedstrijden. De hedendaagse bewegingscultuur is pluriform en continue in beweging. Sport is in onze samenleving steeds belangrijker geworden en daardoor is sport aan de ene kant versport, dat wil zeggen dat topsport steeds professioneler wordt. Aan de andere kant is sport in onze samenleving ontsport, dat wil zeggen dat traditionele sportwaarden als prestatiegerichtheid aan betekenis verliezen ten gunste van lichaamservaring, plezier en sociale contacten. Om een onderscheid te maken in diverse sporten heeft Crum een onderverdeling gemaakt. 1.

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 17 | 140

    2. presteren, ontspanning en sociaal contact, is vrijwel altijd in verenigingsverband. 3. ezamenlijkheid, ontspanning dit kan zelfstandig of georganiseerd plaatsvinden. 4. 5. waarbij je jezelf tegenkomt en je grenzen moet verleggen vb. bergbeklimmen, parachute springen, scuba-diving, rafting etc. 6. seks, speed en satisfaction. 7. oor het verbeteren van je uiterlijk en figuur (Hilde Bax A. v., Ethiek in beweging, 2005). Er bestaat niet zoiets als sport zoals je over glas of steen kan praten. Er bestaat geen sport die vaststaande eigenschappen heeft waarmee je het kunt omschrijven. Sport krijgt pas een inhoud als mensen haar bedrijven. Je kunt geen definitie van sport geven, wel kun je een omschrijving geven van wat mensen van sport maken. Hieruit is gekomen dat sport een aantal kenmerken heeft: • Het spelplezier Iemand doet aan sport omdat hij/zij dat leuk vindt. Sommige sporten bevatten een spelelement. Bij sport en spel dien je je te houden aan de spelregels. Het belangrijkste is dat mensen op een prettige manier met elkaar bezig zijn. • Prestatie Bij sportbeoefening wordt iets gepresteerd of nagestreefd. Deze prestatie kan worden vergeleken met de prestatie van iemand anders. Bij sommige sporten is de prestatie alleen relevant voor de sportbeoefenaar zelf. • Wedijver In sommige sporten is het zich meten met elkaar of het steeds hogere eisen stellen aan jezelf niet van belang. De wedijver kan soms zo gering zijn dat ze nauwelijks merkbaar is. • organisatiegraad Per sport verschilt het in hoeverre de sportbeoefenaar zich aan het houden van afspraken, regels en systemen houdt. De mate waarin dat gebeurd heet de organisatiegraad (G.H. van Baarlen, 1982). 4.2 Sportcultuur van jongeren (vierveldenmodel van Van Reusel Als je kijkt naar mijn viervelden model van van Reusel dan kun je constateren dat traditioneel formele sporten de overhand hebben. Dit zijn volgens mij de sporten die het meest te vinden zijn in de Nederlandse bewegingscultuur. Ik vind het belangrijk dat mijn leerlingen bekend zijn met deze sporten omdat ze dan wellicht uitgedaagd worden om deze sport te gaan beoefenen. Dit is ook gerelateerd aan mijn algemene doel van het vak (leerlingen een breed gedifferentieerd aanbod aan bewegingsactiviteiten bieden zodat zij handelingsbekwaam zijn voor de hedendaagse bewegingscultuur en hier aan deelnemen en ook daar plezier zullen ervaren) Tevens worden in deze traditionele sporten basisvaardigheden aangeleerd aan de leerlingen die in heel veel sporten toepasbaar zijn. Zo krijgen de leerlingen spelinzicht, wordt de oog-hand coördinatie getraind, en bouwen de leerlingen conditie op. Terugkoppelend aan mijn algemene doel van het vak vind ik het belangrijk dat mijn leerlingen plezier ervaren tijdens mijn gymles. Door een wintersportreis en trendsporten zoals free running, skaten, boogschieten etc. toe te voegen aan het aanbod van mijn gymlessen, wat de leerlingen nog niet kennen, hebben zij meer afwisseling in de les. Ook trend sporten als free running sluit aan bij de

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 18 | 140

    beleving van de kinderen omdat dat op dat moment helemaal in is. Ik vind het als docent belangrijk om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen binnen de sporten en vernieuwingen hiervan. Bij mijn algemene doel van het vak wordt uitgegaan van bewegen als doel in het bewegen zelf. Bij sporten zoals yoga, darten, dammen/schaken etc. wordt niet uitgegaan van het doel in het bewegen zelf. Deze sporten sluiten dus niet aan bij mijn visie, en zal ik ook niet aanbieden in mijn gymlessen. Een uitzondering hiervan is boogschieten. Bij deze sport kun je aanpassingen maken waardoor het doel op zich wel bewegen wordt. Zo kun je er bijvoorbeeld het spel mastermind van maken waarbij de leerlingen vakjes moeten schieten en elk vakje voor een bewegingsopdracht staat. Daarnaast is boogschieten een zeer vernieuwende sport die de leerlingen niet veel zullen krijgen aangeboden. Ik vind het belangrijk dat iedere leerling op zijn of haar eigen niveau kan blijven bewegen en dat er een prettige sfeer is in mijn les. Praktijkvoorbeeld: Als je bij mij in de gymles kijkt dan zie je dat ik niet bezig ben met één sport. Zo kan het zijn dat ik veel in 3 vakken les geef. In elk vak zal dan een andere sport of techniek van een sport centraal staan. Een enkele keer zal ik een klassikale les geven, wanneer dit het geval is dan behandel ik wel maar één sport. Wel zal ik altijd een afsluitende activiteit organiseren zoals trefbal. Je kunt zien dat ik een breed aanbod heb van de diverse sporten die er zijn. Aan de hand hiervan kun je afleiden dat mijn algemene doel van het vak, leerlingen bekwaam maken voor de bewegingscultuur, is. 5 Visie op onderwijs en leren 5.1 Mijn visie op onderwijs en leren Tijdens de gymles kan ik mijn leerlingen iets leren door middel van verschillende leertheorieën, namelijk het behaviorisme het cognitivisme en het constructivisme. Mijn visie sluit aan bij de leertheorie het cognitivisme. Bij deze leertheorie wordt er naar een leerling gekeken vanuit een relationeel mensbeeld. Mijn visie is ook vanuit een relationeel mensbeeld en sluit hier dus bij aan. De leerling wordt gezien als een mens en als informatieverwerker. Er wordt nadruk gelegd op het verkrijgen van kennis en interne mentale structuren van de leerling. Er wordt gekeken naar hoe ontvangt de leerling de informatie? Hoe slaat de leerling deze informatie op? Hoe is de informatie weer oproepbaar? Als het dan niet in hun op komt en de leerlingen zijn het vergeten, zien de cognitivisten het als het niet kunnen ophalen van de juiste informatie of het missen van de juiste link. De leraar en leerling staan bij het cognitivisme beiden gelijk. Dit vind ik heel belangrijk omdat er een wisselwerking moet zijn tussen de docent en leerling. Wanneer een docent heel autoritair (behaviorisme) is dan komt de motivatie niet vanuit de kinderen zelf, maar vanuit de docent. Ook ben ik erg voor het cognitivisme omdat het zowel product als procesgericht is. Hier sluit mijn visie tevens zeer sterk bij aan, omdat bij mijn beoordeling de leerlingen zowel op het proces als op het product worden beoordeeld. Als beginnend docent is het lastig om meteen vanuit het cognitivisme les te geven. Leerlingen hebben in eerste instantie regels en structuur nodig. Deze regels dien ik de leerlingen te leren door middel van opvoeding. In het boek opvoedingscanon staat beschreven wat de definitie van opvoeding is: ‘opvoeding is iedere invloed die mensen, bedoeld of onbedoeld, uitoefenen op de ontwikkeling van een kind’. Volgens deze definitie is opvoeding mensenwerk, maar stel er vindt een tsunami in een gebied plaats dan kan dat gevolgen hebben voor de ontwikkeling van een kind. Maar een tsunami is dan geen opvoeder. De mensen die de kinderen opvangen zijn wel opvoeders.

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 19 | 140

    Opvoeding kan gewenste, maar ook ongewenste invloeden hebben op de ontwikkeling van kinderen, en daarmee op hun denken, gevoelens en gedrag (René Diekstra, 2010). Jerome Bruner heeft belangrijke aspecten van cognitieve ontwikkeling in kaart gebracht: 1. Kinderen duiden de werkelijkheid met verschillende representatietechnieken aan. Deze technieken ondersteunen elkaar en wisselen elkaar af. 2. Kinderen maken tijdens het leren nieuwe leermethoden. Deze methode is per leerling afhankelijk, zo kan de ene leerlingen 10 minuten naar een blad staren en het opnemen terwijl een andere leerling het 10 keer moet overschrijven om het op te nemen. Doordat deze leermethode per persoon specifiek is wordt hierdoor het leerproces versneld. Door dit versnelde proces worden kinderen in staat gesteld om meer kennis op te nemen dan er gedacht wordt · (Christopher Philips, 2003). Ik vind het heel belangrijk dat de kinderen in een betekenisvolle context leren. Hiervoor zullen de leerlingen spelenderwijs sneller iets leren dan dat de context niet betekenisvol is. Dit kan een klein verschil zijn van bijvoorbeeld een slootje. Je kunt de context betekenisvol maken door te zeggen dat er krokodillen in de vijver (slootje) onder je zwemmen waardoor de leerlingen actiever over het slootje springen dan dat je niks zou benoemen. Tijdens mijn gymles zal ik ook delen terug laten komen van de leertheorie constructivisme omdat ik het belangrijk vind dat de leerlingen soms boven de leraar staan. Hiermee wil ik zeggen dat ik tijdens een 3 of 4 vakken-les in elk groepje een leider aanwijs. Hij of zij krijgt dan de gehele gymles de verantwoordelijkheid op zich dat er rustig en stil gewerkt wordt, en dat eventuele conflicten eerst door de desbetreffende persoon opgelost dienen te woorden voordat de docent ingrijpt. Elke les is dan iemand anders aan de beurt. Zo leren de leerlingen van elkaar door naar elkaar te luiteren als iemand de leiding heeft, en krijgen de leerlingen een stukje zelfverantwoordelijkheid. Mijn visie sluit totaal niet aan bij het behaviorisme omdat ik vind dat het leerproces niet vanuit de docent moet komen, maar vanuit het kind zelf. Ook wordt er hier gekeken naar het kind als een substantieel mensbeeld wat niet aansluit bij mijn visie. De leerling is ondergeschikt aan de docent en wordt gezien als een ding of object. Er wordt alleen beoordeeld op het product wat ik niet vind kunnen. Stel je hebt een kind die minder goed is in een sport maar wel heel goed zijn best heeft gedaan dan wordt alleen het product beoordeeld. Tijdens mijn gymles kijk ik ook naar het proces waardoor iedereen gelijk is aan elkaar en iedereen recht heeft op een goed cijfer, ook al ben je niet zo goed in een bepaalde sport. Als beginnend lesgever zal ik duidelijk mijn regels en grenzen aan moeten geven. In het begin zullen de leerlingen dus voor mij werken, maar uiteindelijk wil ik er naar toe dat leerlingen niet voor mij maar voor zichzelf werken. Dat zij bijvoorbeeld niet iets doen omdat ik het zeg, maar omdat zij het zelf willen. Dit start vanuit het behaviorisme. Zodra de klas mijn regels en structuur weten ga ik over op het cognitivisme. Een enkele keer zal er een les zijn met constructivisme, hierin mogen de leerlingen zelf bepalen wat er tijdens de gymles gedaan wordt. Frank Jacobs, A.F.T. Luderus en Harry Stegeman hebben een artikel geschreven omtrent het ‘nieuwe leren’. Hierin wordt beschreven dat het nieuwe leren geen vast begrip is, maar een verzamelnaam waaronder tal van onderwijsvernieuwingen een plek hebben gekregen. Enkele voorbeelden hiervan zijn projectonderwijs, samenwerkend leren, probleemgestuurd onderwijs, het studiehuis of toetsen in de vorm van assessments en portfolio’s. Deze vernieuwingen hebben een andere invulling op leren. Vandaar ook de verzamelnaam het nieuwe leren. Er zijn veel nieuwe inzichten in de leerpsychologie gekomen die de basis leggen van onderwijsvernieuwingen. Gericht op het coginitivisme kan worden vastgesteld dat er naar de mens wordt gekeken als verwerker van informatie. De nadruk ligt op de cognitieve processen en structuren. Zoals ik in hoofdstuk 2 beschreven heb kijk ik naar de mens vanuit een relationeel mensbeeld.

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 20 | 140

    Hierbij zal ik naar de geest en het innerlijk kijken als een bewegingsactiviteit niet lukt. Dit sluit zeer goed aan bij het cognitivisme. Bij het cognitivisme bepaald de docent wat er geleerd wordt. De docent stelt vast en observeert de leerlingen om erachter te komen op welke manier er het beste geleerd kan worden. Het moment van het leren bepaald de docent zelf (F. Jacobs, 2005). Praktijkvoorbeeld: Als je bij mij in de gymles zal kijken dan kun je zien dat de leerlingen aan mij gelijk staan. Er wordt op een gelijkwaardige manier met elkaar gecommuniceerd. Daarnaast kun je bij een afsluitende les zien dat ik zowel het product als proces beoordeel. Als een leerling iets wilt leren dan gebeurd dat ik een betekenisvolle situatie. Hierbij wordt uitgegaan van een relationeel bewegingsbeeld. Hieruit kun je afleiden dat ik les geef aan de hand vanuit het cognitivisme. 6 Vak concepten 6.1 Mijn visie op vak concepten Crum heeft 5 verschillende vak concepten gemaakt namelijk: 1. Biologisch georiënteerde lichaamsoefeningenconcept Bij dit vak concept gaat het erom dat het doel van bewegen het ontwikkelen van het lichaam is. Het menselijk lichaam wordt hierbij opgevat als een ding of instrument. Ook wilt men spierversterking, vergroting van de lenigheid en conditie vergroten bij dit concept (Crum, 2011). Mijn visie sluit niet aan bij dit vak concept, omdat ik vind dat bewegen niet het doel heeft om je spieren te vergroten (zie hoofdstuk 1). Daarnaast vind ik dat het menselijk lichaam niet moet worden opgevat als een ding of instrument, maar als een relationeel wezen. Ieder mens is uniek en is slechts gedeeltelijk te vormen. Iedereen is op zijn manier creatief en daardoor anders dan anderen. Daarbij is de mens één geheel van lichaam en geest, alles werkt samen om deze persoon heen. 2. Vorming theoretische lichamelijk-opvoedingsconcept Bij dit vak concept gaat het om functies die bewegen voor de menselijke ontwikkeling kan hebben (vorming moed, durf, wilskracht, doorzettingsvermogen, concentratie, zelfvertrouwen etc.) Hierbij speelt bewegen een rol bij de ontwikkeling van waarneming en cognitie. Persoonlijke en sociale vorming door bewegen (het pedagogische effect komt vanzelf door het bewegen). Het volgende motto hoort bij dit vak concept niet “learning to move” maar “moving to learn”. Het proces wordt geëvalueerd (Crum, 2011). Dit concept gaat dus uit dat het bewegen een middel is om een doel te bereiken, wat zich aansluit bij mijn visie. Ook Het motto bewegen om te leren sluit zeer goed aan bij mijn visie omdat ik vind dat je door middel van bewegen iets kunt leren. Zo kun je bijvoorbeeld leren samenwerken door bewegen. Dit vind ik heel belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Het enige van deze theorie waar ik het niet mee eens ben is de naamgeving lichamelijke opvoeding. Mijn visie gaat uit van het bewegingsonderwijs; het onderwijs in bewegen. Er wordt dus onderwijs (iemand iets leren) gegeven in het bewegen. De leerlingen leren hoe zij moeten bewegen. Het opvoedkundig component is daarbij voor mij minder belangrijk. 3. Personalistische bewegingsonderwijsconcept De rechtvaardiging van het vak bewegingsonderwijs in het vak zelf. De doelen worden geformuleerd in persoonlijke bewegingsdoelen. Er wordt gekeken naar een Relationeel bewegingsconcept. Bewegen is noodzakelijk voor individuele ontwikkeling. Er wordt veel waarde gehecht aan principes als leerling oriëntatie en zelf ontdekkend leren (Crum, 2011). Dit vak concept sluit het beste aan bij mijn visie. Allereerst ben ik het eens met de naamgeving van het vak bewegingsonderwijs omdat ik vind dat de leerlingen onderwijs (iets leren) krijgen in het bewegen. Daarnaast ben ik het zeer eens met het formuleren

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 21 | 140

    van persoonlijke bewegingsdoelen. Hierdoor zal er onderwijs op maat ontstaan waardoor ieder kind op zijn eigen niveau kan bewegen. Ook ben ik het er mee eens dat er gekeken wordt naar een relationeel bewegingsconcept; Ieder mens is uniek en is slechts gedeeltelijk te vormen. Iedereen is op zijn manier creatief en daardoor anders dan anderen. Daarbij is de mens één geheel van lichaam en geest, alles werkt samen om deze persoon heen. 4. Conformistische sportsocialisatie concept Bewegingsonderwijs ontwikkelde zich tot sportonderwijs. Onderwijs is er voor de instandhouding van de maatschappij (georganiseerde sport als maatschappelijke factor)Het in stand houden van de ‘status quo’. Niet socialisatie door sport maar in sport. Leerlingen vertrouwd maken met vaardigheid, techniek, tactiek en regels van de gangbare takken van sport. Leerkrachtoriëntatie en gesloten vorm van directe instructie (Crum, 2011). Mijn visie sluit niet aan bij dit concept omdat ik vind dat er gekeken moet worden vanuit een leerling oriëntatie. Dit concept komt neer op het behaviorisme waar ik het totaal niet mee eens ben omdat ik vind dat het leerproces niet vanuit de docent moet komen, maar vanuit het kind zelf. Ook wordt er hier gekeken naar het kind als een substantieel mensbeeld wat niet aansluit bij mijn visie. De leerling is ondergeschikt aan de docent en wordt gezien als een ding of object. Er wordt alleen beoordeeld op het product wat ik niet vind kunnen. Stel je hebt een kind die minder goed is in een sport maar wel heel goed zijn best heeft gedaan dan wordt alleen het product beoordeeld. Tijdens mijn gymles kijk ik ook naar het proces waardoor iedereen gelijk is aan elkaar en iedereen recht heeft op een goed cijfer, ook al ben je niet zo goed in een bepaalde sport 5. Kritisch-constructieve bewegingssocialisatieconcept Maatschappelijke toerustingstaak van het onderwijs. De socialisatietaak is breder dan alleen het klaarstomen van de leerlingen voor de status quo. Niet alleen ‘role-taking’ maar ook ‘role –making’. Maatschappelijk voorbereiden en ontplooiing van individuele kwaliteiten. Oriëntatie op buitenschools leren (bewegingscultuur) Leerlingen voorbereiden op sportdeelname nu en later in wisselende rollen vanuit meerdere deelnamemotieven (Crum, 2011). Het Kritisch-constructieve bewegingssocialisatieconcept zoekt naar de gebruikerswaarde van het bewegingsonderwijs . Kinderen moeten leren kijken naar de maatschappij en de ontwikkelingen hiervan. De bewegingscultuur is continue in beweging. De traditionele sporten worden vervangen door vernieuwende sporten. Er moet ook buiten de kaders van sport worden gekeken. Naast het prestatiemotief zal er ook aandacht komen voor recreatiemotief, gezondheidsmotief, beroepsmotief, vrijetijdsmotief en ook sociaal contact en avontuur krijgen een belangrijke rol. Het beweegmotief van de mens is sterk veranderd in de afgelopen jaren. Als docente moet je hier op anticiperen (Vliet, 2006). Het Kritisch-constructieve bewegingssocialisatieconcept sluit het beste aan bij mijn visie omdat er uit wordt gegaan van het constructivisme. De leraar en leerling staan gelijk aan elkaar. Er wordt naar de leerling gekeken vanuit een relationeel mensbeeld. Mijn visie is ook vanuit een relationeel mensbeeld en sluit hier dus bij aan. De leerling wordt gezien als een mens en als informatieverwerker. Tevens sluit mijn visie zeer goed bij dit vak concept aan omdat leerlingen worden voorbereid op de bewegingscultuur. Dit vind ik heel belangrijk omdat leerlingen zo gestimuleerd worden en kennis maken met diverse sporten. Terugkijkend op mijn algemene doel van het vak dan kun je constateren dat het Kritisch-constructieve bewegingssocialisatieconcept het beste bij mijn visie aansluit. Als beginnend professional ben ik vooral bezig met het organiseren van een hele groep. De naam die ik aan het vak zal geven is bewegingsonderwijs. Zoals in mij algemene doel van het vak terug te lezen is wil ik leerlingen leren deelnemen aan de bewegingscultuur. Deze komt ook overeen met het kritisch-constructieve bewegingssocialisatieconcept. Het doel is om de motivatie uit de leerlingen zelf te laten komen. Als beginnend docent zal dit

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 22 | 140

    lastig zijn, maar naar mate ik de leerlingen beter leer kennen dan moet de motivatie uit de leerling zelf komen. Bewegen is bij mij in de gymles het doel om zo bekwaam gemaakt te worden voor de bewegingscultuur. Ik zie bewegen dus als doel en niet als middel. Tijdens mijn les zal ik vooral kijken naar bewegingshandelingen hierbij zie ik mens als een uniek persoon waarbij de geest en het lichaam met elkaar verbonden zijn. Beweegplezier staat in mijn les voorop, wanneer mijn leerlingen in mijn les beweegplezier en succesbeleving ervaren dan zullen zij worden uitgedaagd om die sport ook in de bewegingscultuur uit te oefenen. Later wil ik er naar toe werken dat de lessen leerling gestuurd zullen worden. Als beginnend docent kan ik dit nog niet verwezenlijken omdat veiligheid een belangrijk aspect is binnen de les. Mijn leerlingen zullen eerst bekend moeten worden met mijn regels en structuren. Dit zal ik door middel van het cognitivisme aan de leerlingen leren. Als beginnend docent zal ik dus veel docent gestuurd te werk gaan. In het artikel van F. Jacobs, A.F.T. Ludérus en H. Stegeman is een visie op het nieuwe leren omtrent het constructivisme losgelaten. Er staat beschreven dat er sprake is van een actieve manier van leren. Wat een leerling zal leren is afhankelijk van wat de leerling zelf denkt en doet tijdens het leerproces. Het gaat om het creëren van een betekenisvolle situatie. De leerling bepaald tijdens het proces wat er geleerd wordt. Het is aan de docent om dit proces te begeleiden. De leerling moet zelf bepalen uit de betekenisvolle situatie hoe hij zal leren. Er is veel aandacht voor individuele verschillen. De verantwoordelijkheid van het leren ligt bij de leerling in plaats van de docent. Ook het moment wanneer er geleerd wordt mag de leerling zelf bepalen (F. Jacobs, 2005). Bij mijn visie past het constructivisme zeer goed. Echter kan ik als beginnend docent deze leertheorie niet nastreven. Er dienen regels en structuren te worden geleerd aan de leerlingen. Wanneer de leerling deze heeft kan er steeds meer worden gestreefd naar het constructivisme waarbij de leerling zelf bepaald wat wanneer en hoe er geleerd wordt. Zo zal de motivatie ook neer vanuit de leerling zelf komen. Praktijkvoorbeeld: Eigenlijk kun je aan heel mijn lesgeefstijl zien dat mijn algemene doel van het vak leerlingen bekwaam maken voor de bewegingscultuur is. Tijdens mijn lessen ben ik zelf heel erg enthousiast en breng dit over op mijn leerlingen. Daarnaast geef ik heel veel vragenderwijs les om zo de leerlingen te betrekken in de les. Mijn leerlingen gaan regelmatig zelfstandig aan de slag met een lesbrief. Een enkele keer kan het zo zijn dat een leerling zelf de les geeft wanneer hij/zij zeer goed is in een bepaalde sport. Al de bewegingsactiviteiten zullen in een uitdagende context worden weergegeven. Wanneer ik bijvoorbeeld een lay-up van het basketbal heb geoefend dan zal dit terugkomen in het spel door daar een extra punt voor te geven. Zo worden de leerlingen uitgedaagd om de lay-up nog meer te gebruiken om zo een extra punt te verdienen. Een enkele keer kan ik zelfs zeggen dat de leerlingen alleen maar een punt kunnen scoren d.m.v. de lay-up. Leerlingen staan binnen mijn les gelijk aan mij. Ik sta als docent open voor invullingen en veranderingen namens de leerlingen. Na afloop van de les zal ik samen met mijn leerlingen de tips en tops bespreken om zo samen optimaal te leren van de situatie. 7. Toekomstvisie 2028 7.1 Actuele ontwikkelingen Ontwikkelingen in het bewegingsonderwijs Hoewel het jaar 2028 nog ver weg is kan ik er alvast mijn gedachtes op loslaten. Ik hoop dat ik in 2028 al zo’n 12 jaar voor de klas zal staan op een middelbare school of basisschool en dat mijn visie en ervaringen in het lesgeven zich verder hebben ontwikkeld tot een professional. Er zullen steeds meer nieuwe onderwijs ontwikkelingen en vernieuwingen plaats vinden . Er zullen hogere verwachtingen komen omtrent de aandacht voor het ontplooien van talenten, het toerusten van leerlingen voor deelname

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 23 | 140

    aan de bewegingscultuur en dat leerlingen zorg dragen voor de voorbereiding op de arbeidsmarkt (Hilde Bax M. J., 2011). Een leraar lichamelijke opvoeding zal in de toekomst veel moeten reflecteren op zowel de maatschappelijke als de pedagogische kant van het vak . Vanuit verscheidene invalshoeken dient een leraar lichamelijke opvoeding de bewegingscultuur, het groepsgedrag en individuele gedrag van de leerlingen en zijn/haar eigen rol daarin te kunnen analyseren. Dit alles zal een gymdocent moeten kunnen toepassen binnen verschillende contexten. Dit betekend dat een docent niet alleen belangrijk is binnen de gymles, maar ook buiten de gymles in de samenleving, of op de school zelf. Dit betekend dat een docent lichamelijke opvoeding altijd zal moeten blijven doorleren (Bax, 2006). Ik verwacht dat tijdens de gymlessen veel aandacht besteed zal gaan worden aan nieuwe technieken zoals videoanalyses. Omdat kinderen vanuit het constructivisme les zullen krijgen zal de motivatie vanuit de leerling komen. Video analyse is een prima vorm van feedback. Ik ben er zelf nu al mee bezig op mijn stage. Vooral bij technische bewegingen zoals een salto bij turnen kan het zien van de beweging helpen zodat het daadwerkelijk zal gaan lukken. Naast het bewegingsarrangement zal een videocamera staan met een laptop waarop de beelden vertraagd zullen worden afgespeeld. Mijn ervaring met de video analyse is zeer positief. Het is nu eenmaal een bekend gegeven dat leerling visueel zijn ingesteld. Indien zij zichzelf zien zullen zij feedback eerder en sneller oppikken. Als ik later op de school waar ik kom te werken de mogelijkheid heb om gebruik te kunnen maken van deze technologie dan zal ik dat zeker doen. Onlangs is er een wetswijziging geweest omtrent het bewegingsonderwijs op het Primair onderwijs. Er wordt getracht dat er alleen nog maar door een vakdocent les gegeven mag worden op de basisschool. Tegenwoordig zie je veel combinatie van een groepsleerkracht die een bijscholing in gym heeft gehad en daarmee ook lessen bewegingsonderwijs mag geven. Ik vind het zeer goed dat deze wetswijziging is ingevoerd. De basis van het bewegen begint bij jonge kinderen. Het is daarom zeer van belang dat kinderen op de basisschool professionele gymlessen zullen krijgen waardoor zij al van jongs af aan de nodige vaardigheden zullen leren om later te kunnen gebruiken in de bewegingscultuur. Ontwikkelingen om het bewegingsonderwijs heen Op basis van het artikel Human movement and sports in 2028 kun je zeggen dat scholen zich steeds meer zullen kunnen profileren als sportieve school, gezonde school of talentschool. Bewegen en sport worden hierbij ingezet als middel om schoolprestaties te bevorderen of voor persoonlijke ontwikkeling of om de kansen van hun leerlingen om mee te doen in onze samenleving te vergroten (Brouwer B. , Human Movement and Sports in 2028, 2011). Daarnaast denk ik dat er veel meer aandacht zal zijn voor het combineren van lessen LO met sportverenigingen om zo leerlingen uit te dagen om buiten school te gaan sporten in de bewegingscultuur. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat een freerunvereniging een clinic zal komen geven in de gymles. Ik verwacht dat in de toekomst veel gymdocenten een functie binnen de gemeente zullen krijgen als combinatiefunctionaris. Naast het lesgeven zorgt de gymdocent er ook voor dat leerlingen betrokken raken bij sportverenigingen. In de toekomst is het doel om kinderen nog meer bekwaam te maken voor de bewegingscultuur. Ik denk dat een dergelijke functie als combinatiefunctionaris daar een zeer goede rol in kan spelen. Zo kan de gymdocent bijvoorbeeld een aanbieding geven dat de leerlingen een maand lang gratis mogen proef sporten bij de desbetreffende sportvereniging. Ontwikkelingen in het onderwijs

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 24 | 140

    In de toekomst zal er een breed beroep worden gedaan op ‘brede zorg voor de leerlingen’ . Zo is er op het VMBO LO2 ingevoerd, is de sector intersectorale richting Sport Dienstverlening en Veiligheid ontwikkeld en zijn er veel scholen die met sportklassen werken. In de toekomst zal er veel diversiteit zijn in leerlingen. Voor docenten zal dit betekenen dat zij veel kennis moeten vergaren over pedagogische, didactische, organisatorische en interpersoonlijke bekwaamheden. Naast het lesgeven zullen docenten veel meer andere rollen vervullen binnen het onderwijs als teamleider, kernteams, ouderraad of mentorschap (Bax, 2006). Uit het artikel ‘het nieuwe leren’ van F. Jacobs, A.F.T. Ludérus en H. Stegeman komt naar voren dat het denken over leren de afgelopen eeuw een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt. Op basis van dit artikel is de verwachting dat scholen in de toekomst veel meer vanuit het constructivisme les zullen gaan geven. Als je over het behaviorisme praat dan heb je het vooral over onderwijzen. Als je het over het constructivisme hebt dan zullen de lessen leerling gestuurd zijn en zal er vooral sprake zijn van leren. Er heeft zich een verschuiving plaats gevonden van het behaviorisme naar het constructivisme. Er vindt dus een verschuiving plaats van onderwijzen naar leren. Ik verwacht dat in 2028 de verschuiving volledig heeft plaatsgevonden en dat bijna alle scholen vanuit het constructivisme les zullen gaan geven. Hierbij is er sprake van een actieve leerling waarbij de motivatie vanuit de leerling zelf dient te komen (intrinsieke motivatie). Alle te behandelen stof zal rationeel worden aangeboden. De leerling bepaald zelf wat hij leert, wanneer hij leert en hoe hij leert. Hierdoor zullen leerlingen heel creatief worden (F. Jacobs, 2005). Ik verwacht dat in de toekomst het aantal uren bewegingsonderwijs zal toenemen. Overgewicht is in Nederland een steeds actueler probleem. Kinderen krijgen vanuit hun opvoeding steeds minder mee over hoe belangrijk bewegen en gezonde voeding is. Ik verwacht om dit probleem aan te pakken dat er in 2028 veel projecten zullen lopen waarin kinderen leren over gezonde voeding. Daarnaast zal het aantal verplichte uren lichamelijke opvoeding naar mijn verwachting toe gaan nemen. 7.2 Toekomstscenario 2028 In het artikel ‘Human movement & sport de toekomst?’ staat een weergave van 230 stemmen voor de toekomst. Hieruit komt naar voren dat de lichamelijke opvoeding van kinderen als hoofddoel moet worden gezien. Op de tweede plek staat een gezonde en actieve leefstijl waarna wegwijs in de bewegingscultuur komt (Hilde Bax M. J., 2011). Lichamelijke opvoeding van kinderen: Zoals ik eerder heb benoemd zijn mijn verwachtingen dat lichamelijke opvoeding vaker moet gegeven worden op school. Hierin zullen op de basisschool in de toekomst ook alleen maar vakdocenten werken. Het niveau van bewegen gaat de laatste jaren enorm achteruit. Als je zag op welk niveau vroeger mensen konden turnen in vergelijking tot nu. Deze achteruitgang heeft te maken met een verandering in de bewegingscultuur. Als vakdocenten zullen wij ons meer aan doelen en eindtermen dienen te houden om het beweegniveau omhoog te kunnen krijgen. Wegwijs in bewegingscultuur: Zoals als eerder verteld is de Nederlandse bewegingscultuur sterk veranderd. Zo groeien jonge kinderen op met een telefoon en computer. Hierop zijn veer elektronische games te spelen. Hierdoor wordt het sporten eigenlijk verdrongen. Ik vindt dat er in de toekomst anno 2028 veel meer aandacht moet komen voor het aantrekkelijk maken van sporten. Ik verwacht dat er veel functies binnen het onderwijs zullen komen als een combinatiefunctionaris. Zo kunnen in de gymles werken aan vaardigheden om deel te kunnen nemen aan de bewegingscultuur. Ik hoop dat leerlingen inzien dat het aspect

  • Project Vakwerkplan | Mees Taselaar & Emma de Man

    P a g i n a 25 | 140

    van sporten met de daarbij horende sociale vaardigheden veel effectiever is dan de hedendaagse game cultuur. Nederland in de top 10: In verhouding presteert Nederland in de sport als klein land zeer goed. Zo winnen de Nederlandse hockeydames geregeld goud op de Olympische Spelen, hebben wij een aantal top wielrenners, is Sven Kramer een van de titelkandidaten in het schaatsen, is Epke Sonderland wereld kampioen en Olympisch kampioen aan de rekstok en ga zo maar door. Ik denk dat in de toekomst deze prestatie dwang steeds hoger zal worden. Ik hoop dat door middel van publiciteit en media dat kinderen hun idool achterna gaan en dezelfde sport zullen gaan beoefenen. Ik denk dat er in de toekomt een grote bijdrage van het bewegingsonderwijs zal worden gevraagd met betrekking tot de topsport. Zoals veel mensen ook wel zeggen; jong geleerd is oud gedaan. Een gezonde en actieve leefstijl: Overgewicht is tegenwoordig een steeds actueler probleem. Ik verwacht dat scholen in de toekomst veel meer zullen doen met een gezonde leefstijl. Zo zullen zij hun school een label kunnen geven van; gezonde school, sportieve school of talent school. Ik hoop dat scholen in de toekomst door middel van deze labels en projecten een bijdrage kunnen leveren aan een gezonde en actieve leefstijl. Iedereen doet mee door bewegen: Ik verwacht dat anno 2028 bewegen steeds meer ingezet zal worden in onze multiculturele samenleving als middel om zo integratie en sociale binding te verwezenlijken. Daarnaast denk ik dat Lichamelijke Opvoeding zal worden ingezet als middel om mensen die arbeidsongeschikt zijn toch een plekje te geven in de Nederlandse samenleving. Zo kunnen zij bijvoorbeeld de velden schoonmaken op een voetbalvereniging. Of staan zij achter de bar in het clubhuis van een korfbalvereniging. Speelruimte geven: Ik vind dat buitenspelen weer terug moet komen in de Nederlandse samenleving. Door middel van het samen buiten spelen leren kinderen op zelfstandige wijze een activiteit op gang te houden. Daarnaast leren kinderen basisvaardigheden die later in de bewegingscultuur van toepassing komen. Ik verwacht dat in de toekomst scholen meer met kinderen in de pauze naar buiten gaan, met name op de basisschool en dat dit ook een verplicht onderdeel is. 7.3 Gevolgen voor de schoolpraktijk Docent en overige professionals Ik verwacht dat docenten en overige professionals steeds meer druk op zich kunnen krijgen omtrent h