Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

94
Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin Marian van der Klein Jodi Mak Renske van der Gaag Literatuur over samenwerken in de pedagogische civil society

Transcript of Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Page 1: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Professionals en vrijwilligers

(organisaties) rond jeugd en gezin

Marian van der KleinJodi MakRenske van der Gaag

Literatuur over samenwerken in de pedagogische civil society

Verwey-Jonker Instituut

Pro

fession

als en vrijw

illigers(organ

isaties) ron

d jeu

gd en

gezin |

Marian

van d

er Klein

Jodi M

ak Ren

ske van d

er Gaag

Het ZonMw-programma ‘Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin’ wil de sociale omgeving en informele netwerken rond gezinnen versterken. Het moet in de samenleving weer gewoner worden om ‘uit vrije wil’ iets voor elkaar te doen dat bijdraagt aan een beter pedagogisch klimaat. Actieve burgers en vrijwilligers vormen het hart van de pedagogische civil society. Maar ook professionals kunnen hun steentje bijdragen, bijvoorbeeld door goed samen te werken met die vrijwilligers. Over de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers is nog weinig bekend. Wat zijn activerende en belemmerende factoren in die samenwerking? Hoe is die te verbeteren, waarin kunnen professionele organisaties vrijwilligers stimuleren, en: hoe kunnen zij elkaar versterken?Deze literatuurstudie brengt de beschikbare kennis over deze samenwerking in kaart. Bovendien biedt dit rapport een inhoudelijk analysekader: de auteurs onderscheiden een aantal typen vrijwilligers en typen samenwerking op verschillende schakels in de keten van jeugdzorg en jeugdwelzijn. In de dagelijkse praktijk zijn al talloze vrijwilligers actief rond ouders, jeugd en gezinnen. Zij stellen een goed contact met elkaar en met de professionals op prijs.

VER 11232 OMS 2801 Professionals en vrijwilligers(organisaties) rond jeugd en gezin.indd 1 15-11-11 15:43

Page 2: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

September 2011

Met fi nanciering van het ZonMw-programma Vrijwillige Inzet voor en door jeugd en gezin.

Marian van der KleinJodi MakRenske van der GraagMet medewerking van Majone Steketee

Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Literatuur over samenwerken in de pedagogische civil society

Page 3: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

2

Page 4: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

3

Inhoud

1 Inleiding 51.1 Het ZonMw-programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en

gezin 61.2 Over het onderzoek en deze literatuurstudie 81.3 Leeswijzer 9

2 Over de pedagogische civil society en de CJG’s 132.1 Civil society, de buurt en opvoeding 132.2 De pedagogische civil society 142.3 Centra voor jeugd en gezin en de pedagogische civil society 18

3 Een keten van jeugd- en gezinszorg en welzijn: van een positief klimaat naar juridische interventies 23

3.1 De jeugdketen in beeld: de interventiepiramide 243.2 De piramide aanvullen vanuit het onderzoek naar de

pedagogische civil society 263.3 De vierde laag: zorg voor een positief opvoed- en

opgroeiklimaat 283.4 De interventiepiramide: gezinsgerichte-, jeugdgerichte en de

ouder/opvoedergerichte interventies 29

4 Vrijwilligerswerk in de keten 334.1 Zorg voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat: onderwijs,

kinderopvang, buurtleven en sport 344.2 Preventie van problemen bij jeugd, ouders en gezinnen 404.3 De aanpak van problemen bij jeugd, ouders en gezinnen 454.4 Juridische Interventies voor jeugd en ouders/opvoeders 504.5 Verhouding professionals - vrijwilligers 52

Page 5: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

4

5 Samenwerking tussen professionals en vrijwilligers 555.1 Typen samenwerking, typen vrijwillige inzet voor en door jeugd

en gezin 565.2 Professionals en vrijwilligers in ‘informeel, hybride

vrijwilligerswerk’ 575.3 Professionals en vrijwilligers in bottom-up samenwerking

(frontliniepraktijken) 595.4 Professionals en vrijwilligers in top-down samenwerking:

paraprofessional-praktijken 605.5 Professionals en vrijwilligers in formele opvoedings-

ondersteunende samenwerking 625.6 Concluderend 64

6 Activerende en belemmerende factoren in de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers 67

6.1 Positieve kanten: activerende factoren 686.2 Belemmerende factoren in de relatie tussen beroepskrachten

en vrijwilligers 70

7 Conclusies over het inhoudelijk analysekader 75

Literatuur 79

Bijlagen:1 Zoektermen 872 Geïnterviewde deskundigen 91

Page 6: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

5

Inleiding1 Het gezinsleven en de opvoeding van kinderen zijn onderwerp van gesprek in Nederland de laatste jaren. Sommigen benadrukken de onzekerheid en pedagogische onmacht van ouders, anderen benoemen de grotere deelname van opvoeders aan de arbeidsmarkt, hun gebrek aan tijd, en de differentiatie van opvoedingsstijlen als problematisch. De toename aan diversiteit van gezinsvormen en de veranderende netwerken om gezinnen houden de gemoederen bezig (Distelbrink et al., 2010). De RMO ziet de netwerken om gezinnen heen slinken: de raad consta-teerde in 2009 dat gezinnen, en daarmee ook de kinderen in het gezin, er steeds vaker alleen voor staan; zij hebben steeds minder familie en kennis-sen in de buurt (RMO-Advies, 2009). Anderzijds zijn er onderzoeken die erop wijzen dat de sociale samenhang rond gezinnen weliswaar is veranderd, maar niet noodzakelijk minder is geworden (CBS 2010). Duyvendak en Hurenkamp spreken in dit verband van ‘lichte gemeenschappen’ en Van den Boomen suggereert in de bundel Kiezen voor de kudde dat ‘collectiviteit heeft plaatsgemaakt voor connectiviteit’. Zij doelt daarmee op het feit dat mensen tegenwoordig betrokken zijn bij diverse netwerken (2004). Boutellier spreekt in het kader van het opnieuw doordenken van sociale ordening over ‘Netzschaft’, ‘sociale continuïteit’ en ‘improvisatiemaatschappij’ (2011). Hij signaleert in de huidige samenleving verbindingen tussen verschillende contexten in ‘hopeloos geklungel en schitterend samenspel’. Pels signaleert benadrukt op haar beurt dat er rond het gezin en de contexten waarin wordt opgevoed (bijvoorbeeld de moskee, de school of de justitiële keten) vaak afzonderlijke eilandjes zijn; een pedagogisch vacuüm kan het gevolg zijn (Pels, 2003). Er is kortom een levendig debat gaande over de aard, plaats en betekenis van informele pedagogische netwerken rond het gezin. Bij vragen en problemen over opvoeden en opgroeien zijn gezinnen tegenwoordig vaak aangewezen op professionele hulpverleners. Waar vroeger the ‘village’, de buurt, en het brede familieverband hun eigen vanzelfsprekende socialisatiefunctie leken uit te oefenen, zijn de professio-nals van nu minder duidelijk en minder eendrachtig in hun boodschap en aanpak. Formele maatschappelijke instituties, zoals opvang, jeugdzorg,

Page 7: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

6

jeugdwelzijnswerk en specialistische pedagogische dienstverlening verschil-len in functie, verschillen van elkaar en van de traditionele leefomgeving. Er is onzekerheid over de pedagogische rol van professionals (Steketee & Spierings, 2004). En bovendien hoeven de normen en waarden van de maatschappelijke instituties niet overeen te komen met die van de diverse gezinnen die een beroep doen op professionals (Distelbrink, 2005). Het programmaministerie Jeugd en Gezin heeft binnen dit ruime kader het initiatief genomen om de sociale omgeving en informele netwerken rond gezinnen te versterken door middel van het ZonMw-programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin. Daarbij moet het in de samenleving weer gewoner worden om ‘uit vrije wil’ iets voor elkaar te doen dat bijdraagt aan de pedagogische kwaliteit van het leefklimaat. De versterking van de zogenoemde ‘pedagogische civil society’ (De Winter, 2011) staat in het programma voorop.

Het ZonMw-programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd 1.1 en gezin

Ondersteuning vanuit de overheid of beroepskrachten kan en mag de sociale omgeving van gezinnen niet vervangen. De vrijwillige inzet van burgers vormt daarbij een onmisbaar ingrediënt, aldus het ministerie. Zowel infor-meel en ongeorganiseerd (kleinschalig burgerinitiatief) als in georganiseerd verband (vrijwilligersorganisaties, sportverenigingen), kunnen vrijwilligers bijdragen aan de pedagogische civil society en een verbonden samenleving. De pedagogische civil society betekent in het algemeen de informele steun die ouders elkaar geven en de steun die wordt geboden in de buurt, door vrienden of door familieleden (visiedocument NJI, 2009). Het ZonMw-pro-gramma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin streeft naar verster-king van die (pedagogische) civil society in de lokale praktijk. De centrale vraagstelling in het programma is: Hoe kan vrijwillige inzet rondom jeugd en gezin optimaal bijdragen aan (het versterken van) de pedagogische civil society? Binnen dit programma subsidieert ZonMw zogenaamde praktijkprojecten en onderzoek. Binnen de onderzoekslijn is het Verwey-Jonker Instituut gevraagd om onderzoek te doen naar activerende en belemmerende factoren in de samenwerking tussen professionele maatschappelijke organi-

Page 8: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

7

saties en vrijwillige inzet op het terrein van jeugd en gezin.1 Hoe is de samenwerking tussen beroepsorganisaties/professionals en vrijwilligers(organisaties) in de praktijk georganiseerd? En hoe kan die samenwerking versterkt of verbeterd worden? Meer in het bijzonder heeft het instituut als opdracht aan te geven hoe beroepsorganisaties (professio-nele organisaties als Centra voor Jeugd en gezin) vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin kunnen stimuleren. Hoe kunnen zij – de professionele organisaties - het vrijwilligerskader op dit terrein (georganiseerd en ongeor-ganiseerd) ondersteunen bij de bevordering van sociale cohesie, leefbaar-heid, opvoedingsondersteuning, jeugdzorg en jeugdwelzijn? Welke randvoor-waarden gelden daarbij als gunstig voor samenwerking binnen organisaties en voor samenwerking binnen de keten van jeugdzorg en jeugdwelzijn? Welke samenwerkingvormen bieden de individuele (ZonMw-)praktijkprojec-ten een structurele inbedding en verankering, opdat professionals en vrijwilligers elkaar kunnen versterken in hun bijdrage aan de pedagogische civil society? Het is volgens ZonMw van belang dat de versterking van de pedagogische civil society ook na de beëindiging van het programma doorgaat en dat de opgedane kennis een continue en bredere verspreiding krijgt.

1 Binnen het ZonMw-programma hebben ook de UU, DSP, BMC en de Erasmus Universiteit onderzoeksopdrachten gekregen. Deze instellingen hebben allemaal een specifi ek onderzoeksterrein gekregen. Het Verwey-Jonker Instituut houdt zich in dit kader bezig met de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers (binnen een organisatie, en binnen de keten jeugdwelzijn/jeugdzorg) en tussen professionele organisaties en vrijwilligersorganisaties (binnen de keten). Onze opdracht is uiteindelijk om beroepsorganisaties (als Centra voor Jeugd en Gezin) meer tools in handen te geven om vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin – dicht bij huis - te stimuleren.

Page 9: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

8

Over het onderzoek en deze literatuurstudie1.2

In dit onderzoek gaat het dus uiteindelijk om de mogelijkheden tot het versterken van de aansluiting tussen professionele netwerken en informele netwerken, waarbij expliciet aandacht is voor initiatieven vanuit minder-heidsorganisaties.

Tegen deze achtergrond zijn vier deelonderzoeken voorzien: Oriënterend literatuur- en documentonderzoek, en interviews met 1. experts.Inventariserend vragenlijstonderzoek naar de praktijk van samenwerking.2. Verdiepende case studies naar goede praktijken van samenwerking.3. Focusgroepen waarin het veld kan leren van elkaar door variatie. 4.

Deze literatuurstudie zal in samenhang met de interviews met experts en het documentonderzoek leiden tot een inhoudelijk analysekader. Deze literatuurstudie heeft nu al de vragenlijst van deelonderzoek 2 geïnfor-meerd. De literatuurstudie is een eerste stap ter oriëntatie van de activerende en de belemmerende factoren in de samenwerking tussen vrijwilligers(organisaties) en professionals. Centraal in dit gehele onderzoek staat de verbinding tussen beroepskrachten en beroepsorganisaties enerzijds en vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties anderzijds. Die verbinding is niet vanzelfsprekend. En als die er is, dan is ze kwetsbaar. Uit onderzoek naar deze relatie in de zorg en maatschappelijke ondersteuning is bekend dat vrijwilligers en professionals, wanneer zij samenwerken, te kampen hebben met problemen op terrein van communicatie, afstemming en verantwoorde-lijkheden (Oudenampsen & Van der Klein, 2008; Scholten, 2009; De Gruijter, 2009). Men ervaart concurrentie, angst voor verdringing op de arbeidsmarkt en heeft zorg om de kwaliteit van de geboden diensten. Bovendien blijkt dat de aansluiting tussen professionele praktijken en vrijwillige initiatieven minder (goed) is dan dat de vrijwillige initiatieven zouden wensen (De Gruijter et al., 2009). Dit onderzoek levert kennis op over hoe de samenwer-kingsrelaties juist versterkt kunnen worden. In nauwe samenwerking met de betrokken partijen wordt die kennis in dit onderzoek ontwikkeld, vergeleken en verrijkt. De resultaten kunnen door professionele organisaties, en dan vooral de Centra voor Jeugd en Gezin,

Page 10: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

9

gebruikt worden om de samenwerking te versterken en om verbindingen te maken tussen deze partijen.Dit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut maakt ruimte voor het ontwikkelen van draagvlak en voor het zogenoemde ‘mutual learning’. In deze benadering hechten we veel waarde aan de ervaringen van professio-nals én vrijwilligers, en wordt ernaar gestreefd te ‘leren van variatie’ en van elkaar. De directe betrokkenheid van het veld vergroot de acceptatie van kennis in de praktijk. De kans dat activerende factoren worden benut en belemmerende factoren worden weggenomen, is door het activerende karakter van het onderzoek groot.

Leeswijzer1.3

In deze literatuurstudie gaan we na wat er bekend is over de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers (beroepsmatige en vrijwillige inzet) in de pedagogische civil society. In hoofdstuk 2 gaan we in op de ontwikkeling en de betekenis van het concept pedagogische civil society. Ook komt de rol van de recentelijk opgezette/op te zetten Centra voor Jeugd en Gezin daarbij aan bod. In hoofdstuk 3 onderscheiden we naar aanleiding van de literatuur de verschillende schakels binnen de keten van jeugd- en gezins-zorg en -welzijn: van zorg voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, en aanpak van problemen naar juridische en klinische interven-ties. In hoofdstuk 4 geven we op basis van de literatuur aan waar in de keten vrijwilligers aanwezig zijn. Hoofdstuk 5 verlegt de focus naar het samenwer-kingsproces tussen professionals en vrijwilligers in de keten. In dat hoofdstuk is er ook aandacht voor de verschillende soorten vrijwilligers die de litera-tuur ontwaart op het terrein van opvoeden en opgroeien, het bevorderen van leefbaarheid en sociale cohesie in buurten en wijken, en het stimuleren van leefbaarheid en diversiteit. De vrijwillige inzet loopt van individuele burgers die spontaan informele, sociale steun geven, tot door beroepsinstel-lingen georganiseerde vrijwilligers die meerdere jaren dezelfde vaste taak vervullen. Hoofdstuk zes gaat nader in op wat er bekend is over de belem-merende en activerende factoren in deze samenwerking. In hoofdstuk 7 presenteren we tot slot de belangrijkste conclusies uit deze studie.

Page 11: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

10

Er zijn nog geen boekenkasten vol geschreven over de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers voor en door jeugd en gezin.2 Dit geldt specifi ek voor de vrijwillige inzet gerelateerd aan de nieuwe Centra voor Jeugd en Gezin en gerelateerd aan de nieuwe term ‘pedagogische civil society’ (De Winter 2011). Dit zijn zulke recente fenomenen en concepten dat zij de weg naar academische publicaties nog verder moeten vinden. Wel zijn er niet gepubliceerde scripties (bijvoorbeeld Geesing, 2010) en een aantal onderzoeksbureaus gespecialiseerd in beleidsonderzoek die de verwachtingen, ontwikkelingen en prestaties van de Centra voor jeugd en gezin in kaart brengen: Beyond, BMC, Regioplan en Deloitte zijn daar voorbeelden van. Ook houdt de stelselwijziging in de jeugdzorg de gemoe-deren bezig en in verband daarmee wordt er veel geschreven over de versterking van de bestuurskracht van gemeenten op prestatieveld 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Niettemin heeft onze litera-tuurstudie – aangevuld met een aantal interviews met deskundigen uit het veld - genoeg opgeleverd om een inhoudelijk analysekader voor dit onder-zoek te kunnen ontwikkelen. In de volgende hoofdstukken zullen we dat kader ontvouwen en weergeven wat we gevonden hebben. De werkzaamhe-den van het Verwey-Jonker Instituut binnen de Amsterdamse Kenniswerk-plaats Tienplus hebben dit analysekader mede gevormd.

Kenniswerkplaats Tienplus en het doordenken van vrijwillig en beroepsmatig handelenHet Verwey-Jonker Instituut is verbonden aan de Amsterdamse Kenniswerk-plaats Tienplus (www.kenniswerkplaats-tienplus.nl). In deze Kenniswerk-plaats werken onderzoekers, praktijk en beleid aan een betere ondersteu-ning voor migrantenouders met tieners. Dat gebeurt onder andere via de Ouder Kindcentra (OKC’s zijn de CJG’s van Amsterdam) in de stadsdelen Zuidoost, Noord en Nieuw-West. Ook de Hogeschool Inholland, VU, GGD-AMC zijn betrokken bij het onderzoek voor de Kenniswerkplaats Tienplus. De Kenniswerkplaats wordt net als onderhavig onderzoek gefi nancierd door ZonMw.

2 In de bijlage staan de zoektermen waarop binnen het bibliotheekzoeksysteem Picarta en de databank van MOVISIE en het Nationaal Jeugd Instituut is gezocht naar literatuur hierover.

Page 12: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

11

Binnen de Kenniswerkplaats Tienplus en het onderzoek waar deze literatuur-studie op preludeert, werkt het Verwey-Jonker Instituut via verschillende kanalen aan het doordenken van en de visievorming op de verbinding tussen vrijwillige activiteiten en professionele initiatieven op het terrein van welzijn, preventie en zorg voor jeugd en gezin. Ook werken we aan het doordenken tussen civil en ‘professional society’ op het gebied van jeugd en gezin. Beide projecten zijn van groot belang in de discussies over de stelselwijziging en positief jeugdbeleid (op zich en in hun onderlinge samenhang): de versterking van ‘het opvoedklimaat van onderop’, of dat nu door professionals of vrijwilligers gebeurt, staat daarbij centraal (Pels & Boutellier, 2011).

Page 13: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

12

Page 14: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

13

Over de pedagogische civil society en de CJG’s2 Recent groeit de aandacht voor de pedagogische verantwoordelijkheid van instituties buiten het gezin, zoals de school, buurt, het jongerenwerk en instellingen in de justitiële keten, en voor hun onderlinge pedagogische afstemming (Steketee, Pels, Swinnen & De Gruijter, 2006). Over de - al dan niet intentionele - pedagogische functie van deze partijen, de specifi eke kenmerken ervan en de onderlinge raakpunten en verschillen is nog weinig bekend.

Civil society, de buurt en opvoeding2.1

De buurt wordt, naast het gezin en de school, steeds vaker gezien als een belangrijke en betekenisvolle context voor de socialisatie en opvoeding van kinderen. In pedagogische vaktermen heet de buurt ook wel ‘het derde opvoedingsmilieu’ (Boonstra, Mak & Van Wonderen, 2008). In 2003 beval de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR, ‘Waarden, normen en de last van het gedrag’, 2003) aan om de buurt als opvoedingsmilieu serieus te nemen. De WRR stelt dat jongeren thuis tekorten ondervinden in hun sociale en morele opvoeding en daardoor vaak overlast bezorgen in woonbuurten. De WRR pleit ervoor om ‘de initiatieven van bewoners en civil society te ondersteunen door bestaande vonken van sociale cohesie aan te wakkeren’ (WRR, 2005, p.214). De kern is meer samenwerking tussen betrokkenen in de wijk. Recenter vragen de RMO en RVZ (2009) om meer aandacht in het beleid voor het stimuleren en versterken van sociale netwerken en steunstructuren rond jeugd en gezin in de thuissituatie, op school en in de vrije tijd. De term ‘pedagogische civil society’ wordt geïntroduceerd. De term vloeit voort uit het begrip ‘Civil Society’: de vrijwillig samenwerkende gemeenschap van burgers (Commissie Toekomst Lokaal Bestuur, 2006). Deze heeft betrekking op de formele, maar ook informele verbindingen tussen burgers. De ‘pedago-gische’ civil society duidt de gemeenschappelijke en vrijwillige activiteiten van burgers rond het grootbrengen van kinderen en jongeren aan. Het vindt

Page 15: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

14

zijn basis in de verbanden tussen familie, vrienden, buurtgenoten en allen die rond kinderen en jongeren staan. Er zijn in Nederland velen die zich over dit derde opvoedingsmilieu uitlaten. Wij concentreren ons in dit hoofdstuk op de twee belangrijkste woordvoerders uit de pedagogiek in Nederland, namelijk Micha de Winter en Jo Hermanns.

De pedagogische civil society2.2

De pedagogische civil society volgens Micha de WinterDe Utrechtse hoogleraar pedagogiek Micha de Winter gaat recentelijk dieper in op het begrip ‘pedagogische civil society’. Hij verwijst in zijn boek ‘Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding’ (2011) naar sociologen die ‘meer samenwerking tussen ouders, betere verbindingen tussen ouders en scholen, gelijkwaardiger relaties en opvoedingsdeskundigen en een preven-tieve surveillancestaat die zich aanzienlijk minder top-down gedraagt’. De Winter stelt: ‘We hebben het dan in feite over het versterken van de civil society (de maatschappij van burgers), vooral daar waar die betrekking heeft op de socialisatie van jongeren en kinderen, maar ook op de actieve rol die jeugdigen zelf in die samenleving spelen.’ Er is nog weinig onderzoek gedaan naar deze pedagogische civil society. Wat er gedaan is, komt uit de Verenigde Staten. Zo onderzocht de Ameri-kaanse socioloog Putnam hoe zogeheten ‘community based sociaal kapitaal’ gerelateerd is aan de onderwijsresultaten van kinderen en jongeren (Put-nam, 2000); de samenhang blijkt zeer groot te zijn. De kracht van commu-nity based sociaal kapitaal blijkt een goede voorspeller te zijn van het welbevinden en de gezondheid van bewoners. Sociaal kapitaal in een gemeenschap vormt een belangrijke bron voor de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Een andere Amerikaan, een ontwikkelingspsycholoog waar De Winter ook op ingaat, is Richard Lerner; hij defi nieert positieve ontwikkeling in termen van een vruchtbare individu-contextinteractie. Een opvoedingsom-geving die hij nastreeft bevordert de actieve participatie van kinderen en jongeren in hun sociale omgeving en daarmee het functioneren van de civil society zelf (Lerner in De Winter, 2011). Het ZonMw-programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin sluit goed aan op het gedachtegoed van De Winter, Putnam en Lerner. Ook het door De Winter geëntameerde onderzoeksproject ‘Allemaal opvoeders’

Page 16: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

15

wordt deels binnen dit programma gefi nancierd. ‘Allemaal Opvoeders’ is een samenwerking tussen de Universiteit Utrecht, het Nederlands Jeugd Instituut (NJi), MOVISIE en elf gemeenten. Het project richt zich specifi ek op de vraag op welke manier het Centrum voor Jeugd en Gezin de pedagogische civil society kan versterken (www.allemaalopvoeders.nl). Dit wordt onderzocht op basis van pilots in elf gemeenten Eindhoven, Enschede, Groningen, Haarlem-mermeer, Houten, Loon op Zand, Maastricht, Sittard-Geleen, Tilburg, Utrecht en Zaanstad. De data voor ‘Allemaal Opvoeders’ worden verzameld door middel van straatinterviews (met buurtbewoners), observaties en doelrealisatiemetingen, interviews met betrokken professionals en beleids-medewerkers, en focusgroepen. (Van Dijk & Gemmeke, 2010) Allemaal opvoeders gaat over opvoeden en opgroeien, maar ook over leefbaarheid en sociale cohesie in een samenleving waarin the village niet meer vanzelfspre-kend aanwezig is.3

Volgens Jo HermannsDe Winter’s denken over de pedagogische civil society past binnen al wat langer spelende ontwikkelingen. In zijn invloedrijke (tweede) oratie signa-leert de pedagoog Jo Hermanns de ‘beleidsbeweging van de overheid om [ook op het gebied van opgroeien en opvoeden, mvdk] de bal weer terug bij de burger te leggen.’ (2009, p.24) Maar niet alleen de overheid zoekt het op dit terrein weer dichter bij huis. Er is in Nederland – ondanks de enorme bedragen die er aan professionele jeugdzorg worden uitgegeven - een breed gedragen en oprechte overtuiging dat opgroeien en opvoeden een kwestie van ‘gewone mensen’ is. Om Hermanns in dit kader te citeren: ‘Opvoeden blijft iets tussen mensen onderling. Daar wordt het opvoeden iedere keer opnieuw uitgevonden Het eigenaarschap ligt bij die mensen. Pedagogen kunnen hooguit een steuntje in de rug geven. […] en als opvoeders hun verantwoordelijkheid niet kunnen waarmaken, moeten anderen bereid zijn het over te nemen. Geen professionals, maar ‘gewone mensen’ (Hermanns 2009, p.29). Hoewel Hermanns er niet met zo veel woorden over rept – zijn pleidooi betreft een professionele pedagogiek die naar de mensen toe gaat (in plaats van andersom) – refereert zijn betoog wel degelijk aan de noodzaak van vrijwillige inzet en onderlinge sociale steun: het gaat dan over ‘steun en

3 ‘Allemaal opvoeders’ heeft een onderzoeksopdracht die dicht bij de onze ligt, maar beide onderzoeksprojecten concentreren zich op andere thema’s en hanteren een andere onderzoeksmethode.

Page 17: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

16

inzet van naasten en anderen’, van ‘gewone mensen’, ‘groepen ouders die elkaar kunnen helpen. […] ‘Een specifi eke vorm van elkaar helpen is vrijwil-ligerswerk’ zo meent Hermanns (27). ‘Bij kinderen volgen een aantal ‘ ontwikkelingstaken’ elkaar op, die op hun beurt ouders weer ‘opvoedtaken’; geven. Er is geen opleiding of wetenschappelijke achtergrond nodig om goed te kunnen opvoeden. Niet dat het opvoeden niet erg moeilijk kan zijn […]. Het is ook niet zo dat ouders het altijd met z’n tweeën of alleen kunnen klaren: steun en inzet van naasten en anderen is essentieel en wordt veelvuldig gezocht. Daarom gaat het meestal ook wel goed, al zal perfectie nooit bereikt worden.’ (Hermanns 2009, p.24) Hermanns pleit uiteindelijk voor ‘community based’ werken; pedagogen die in de community en met de community werken aan preventie en ‘curatie’ van opgroei- en opvoedproblemen. Hij begint in zijn oratie bij de professional die de brug naar de community dient te vinden. Het ZonMw-programma stimuleert de andere kant: vrijwillige inzet door gewone mensen die in hun eigen community, of in de bredere pedagogische civil society van De Winter, af en toe of meer structureel professionals zullen tegenkomen. Voor een succesvolle pedagogische civil society zijn het beiden kanten van dezelfde medaille.

Volgens deskundigen uit het veldVoor ons onderzoek hebben we een zestal deskundigen uit het veld geïnter-viewd over de pedagogische civil society, over wat het is en hoe de pedago-gische civil society vorm krijgt (zie bijlage II voor de namen van de deskun-digen). Volgens hen gaat het in een pedagogische civil society om iedereen die opvoeders in de dagelijkse leefomgeving van kinderen en jongeren ondersteunt. In strikte zin zijn familie en professionals uitgezonderd volgens hen. Eén van de deskundige deskundigen geeft aan dat formele en informele ondersteuning in elkaar over lopen. ‘Zo zijn er professionals die in de eigen tijd iets doen aan persoonlijke contacten die strikt genomen buiten het werk vallen. Daarnaast zijn er vrijwilligersorganisaties die professionaliseren of een verhouding aangaan met het formele opvoedondersteunende circuit. De grens is poreus.’ Een andere deskundige vindt dat in sommige recente publicaties de pedagogische civil society te eenzijdig als reactie op (ver-gaande) professionalisering en (over)specialisatie wordt neergezet. Volgens haar is de (pedagogische) civil society iets van alle tijden: de nadruk, invulling en beleidsmatige bemoeienis is wel verschillend, en is zowel tijd- als cultuurgebonden. ‘Er zijn drie lagen in de maatschappij: overheid,

Page 18: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

17

markt en samenleving. Deze derde laag is de civil society.’ Voor haar is het een belangrijke vraag hoe professionals en instellingen zich verhouden tot initiatieven van burgers en hoe zij deze kunnen versterken. Ook een andere expert vindt dat we in Nederland meer moeten nadenken over ‘de verbindin-gen tussen beroepsmatig- en burgerinitiatief, tussen formeel en informeel’. Er is volgens haar is er een te grote afstand tussen formele en informele initi-atieven, vooral tussen de migranten- vrijwilligers en de professionals. Maar wie de probleemeigenaar van die afstand is, en dus van de verbinding, is onduidelijk. ‘Ook daarover zou moeten worden nagedacht’. Volgens de deskundige zou de gemeente de regie hierover moeten voeren. Vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties (hieronder vallen ook migranten-zelforganisaties) spelen volgens de deskundigen een grote rol binnen de pedagogische civil society: georganiseerde vrijwilligers en burgers die incidenteel iets doen. Een van de deskundigen stelt: ‘Je moet mensen in staat stellen zelf iets te brengen. De mensen zelf hebben de potentie om vrijwilliger te zijn. Zo is er een project met huishoudcoaches, het contact aangaan leidt vanzelf tot orde in de chaos bij multi-probleem gezinnen. Je moet binnen de dagelijkse leefomgeving een beroep op mensen doen. De potentie van mensen in moeilijke en minder moeilijke buurten is groot, groter dan waar we nu gebruik van maken.’ Een andere deskundige geeft aan dat vrijwilligers en professionals soms voor lange tijd nodig blijven om ervoor te zorgen dat het informele netwerk ondersteunend blijft. Vrijwilligers geven opvoedingsondersteuning en praktische hulp, maar of vervolgens dit informele netwerk blijft steunen is de vraag. Vooral voor zwakkere groepen geldt dat dit daarna meestal niet gebeurt. Vrijwilligers en professionals hebben een rol als motor binnen de pedagogische civil society.’ Een van de deskundigen vindt dat de professionals meer zouden moeten kijken naar de kracht van burgers zelf. Hij zegt hierover: ‘De professionals zijn nog heel erg probleem georiënteerd. Het is ook belangrijk dat je contact hebt, kijkt naar wat mensen in de omgeving kunnen betekenen en daar een beroep op doet.’ Vrijwilligers en professionals kunnen vitale vrijwillige netwerken starten, ondersteunen en behouden.

Page 19: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

18

Centra voor jeugd en gezin en de pedagogische civil society2.3

Een mooi aanknopingspunt voor de versterking van de pedagogische civil society ligt bij de nieuwe Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s). De opzet van deze Centra is een van de speerpunten geweest van het programmaministe-rie voor Jeugd en Gezin onder leiding van Andre Rouvoet (Christen Unie), in het kabinet Balkenende IV (2007-2010) De programmaminister wilde met de aandacht voor kinderen ook expliciete en meer integrale aandacht voor gezinnen en ouders. Helemaal nieuw was dat natuurlijk niet, al langer betekende aandacht voor jeugd ook aandacht voor opvoeders. Wel nieuw was dat het nu als zodanig werd benoemd en dat de versterking van de gezinscontext nadrukkelijk een beleidsthema was. In beleidsbrieven noemde minister Rouvoet zaken als ouderschapsverlof, gezinsvriendelijke werkge-vers, en versterking van het opvoedkundig klimaat in één adem met het tegengaan van sociale uitsluiting van kinderen en het kindgebondenbudget. In 2008 werden de eerste CJG’s gerealiseerd. De bedoeling is dat er in 2012 een landelijk dekkend netwerk is. Het is idealiter een ontmoetingsplek voor ouders, kinderen, jongeren, professionals en vrijwilligers. De CJG’s zijn een spil in het lokale jeugdbeleid, ze richten zich op alle kinderen en jongeren tot 23 jaar en hun ouders. Vanuit een faciliterende en stimuleren-de rol kunnen zij de sociale netwerken en verbondenheid van jeugd, ouders en andere partijen rond kind en gezin versterken. Andere voorzieningen en organisaties, zoals brede scholen, kinderopvang, welzijnsinstellingen, woningbouwcorporaties en zelforganisaties kunnen hier uiteraard ook een rol in spelen. Het CJG kan behoeften onderzoeken, kansen verkennen, activiteiten initiëren, bestaande activiteiten ondersteunen en bovenal naar alle samenwerkingspartners, ouders en jeugd uitdragen dat de sociale opvoed- en opgroeiomgeving van ouders en jeugd ertoe doet. Zo kunnen vanuit verschillende kanten initiatieven ontstaan die elkaar versterken (NJi, 2011). Behalve laagdrempeligheid beoogt de overheid met de CJG’s de proble-men binnen de samenwerking in de jeugdzorg op te lossen. Dan gaat het in eerste instantie om samenwerking tussen professionele organisaties in de jeugdzorg. Het CJG moet ervoor zorgen dat organisaties soepel met elkaar gaan samenwerken. CJG’s zijn netwerkorganisaties, achter dit ‘loket’ bundelen een aantal organisaties hun taken. Het gaat bijvoorbeeld om de jeugdgezondheidszorg (de consultatiebureau’s), de delen van het algemeen maatschappelijk werk die voor jeugdigen en/of hun ouders relevante

Page 20: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

19

ondersteuning bieden en andere organisaties op het gebied van opvoed- en gezinsondersteuning. Het CJG vervult niet alleen een vraagbaakfunctie, maar moet bij problemen ook snel hulp kunnen bieden. Meer specifi ek gaat het om het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg: de vijf gemeentelijke functies (informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp, (licht) pedagogische hulp en coördinatie van zorg), informatievoorziening (onder-houd en beheer van elektronische kinddossiers) en zo mogelijk basisverlos-kundige zorg. Indien er specialistische hulp nodig is die het CJG niet kan leveren, is een indicatie voor geïndiceerde jeugdzorg of AWBZ-zorg nodig (Steketee, Mak & Boutellier, 2010). Omdat de CJG’s netwerkorganisaties zijn, zijn er ook meerdere koepels betrokken bij de in- en uitvoering van de CJG’s: Actiz, GGD-Nederland, Jeugdzorg Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn de belangrijkste koepelorganisaties. De VNG is nadrukkelijk betrokken, omdat de opzet van de CJG’s uiteinde-lijk onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid valt. Gemeenten hebben op basis van de Wmo en de Wet publieke gezondheid de plicht om een CJG in te richten, bedoeld voor iedereen met vragen en problemen over opvoe-den en opgroeien. Momenteel zijn er circa 300 CJG’s.4 De VNG beheert de adressen van circa 150 CJG- coördinatoren. In deelonderzoek 2 van het Verwey-Jonker Instituut zullen deze coördinatoren bevraagd worden over vrijwillige inzet binnen het CJG en de samenwerking met vrijwilligersorgani-saties.

Het veld aan het woord over CJG’s en de pedagogische civil societyVolgens de deskundigen uit het veld hebben CJG’s op dit moment nog geen grote rol bij de pedagogische civil society. ‘Er zijn zoveel verschillen tussen de CJG’s. Veel hangt af van de visie over wat het CJG zou moeten doen en de manier waarop het CJG is ingericht. Het OKC in Amsterdam heeft bijvoorbeeld een takenlijst, maar er staat niets in over de pedagogische civil society. Er is weinig verhaal over hoe mensen te bereiken en laagdrempelig-heid. Ze vullen het OKC in op functies, maar niet op structuren’, aldus een van de experts. Bij het CJG in Den Bosch is de situatie anders. Er zijn drie CJG-loketten, maar het CJG is een breder samenwerkingsverband. ‘Het CJG ziet Den Bosch als een team van professionals dat betrokken is bij de dagelijkse leefomge-

4 Gegevens april 2011, http://www.zorgatlas.nl/thema-s/jeugd/centrum-jeugd-en-gezin/

Page 21: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

20

ving rondom opgroeien en opvoeden. In het CJG-team zitten in Den Bosch bijvoorbeeld ook leerkrachten en schoolmaatschappelijk werk.’ Om de wijk te verbeteren treden de professionals als team op. Iedereen die met opvoeden en opgroeien bezig is zit hierin en er zijn wijkplannen waarin de rol van elke organisatie is vastgelegd. Er is overleg op buurtniveau en school-niveau. Drie jaar geleden heeft Den Bosch geïnvesteerd in een gemeen-schappelijke visie. ‘Professionals vinden het vaak ingewikkeld om een fundamenteel beroep te doen op de eigen kracht van mensen.’ Daarom is men in den Bosch nu opnieuw gestart met een visietraject dat zich ook bezighoudt met de uitvoering. ‘Het CJG in Den Bosch speelt een grote rol bij de pedagogische civil society, maar het is nog maar een fractie van wat het zou kunnen zijn’, aldus de geïnterviewde deskundige. De experts zien in de toekomst een grote rol voor het CJG bij het ondersteunen van de pedagogische civil society. Een aantal deskundigen koppelt deze rol aan ontwikkelingen die vanuit de overheid zijn ingezet. Zo past de rol waarbij het CJG dit ondersteunt volgens een deskundige goed bij de stelselwijziging, waarbij er in plaats van probleemgestuurd meer van de eigen kracht wordt uitgegaan. ‘Het gaat om aansluiten bij mensen en hun netwerken. Dichter bij de burgers staan. Het is de overheid die de stelsel-wijziging aanstuurt en deze nieuwe rol voor het CJG wringt dus niet met de taken die de overheid voor het CJG geformuleerd heeft.’ Een andere deskundige zegt: ‘Het CJG is de plaats bij uitstek die zich bezig kan houden met de pedagogische civil society. Vooral door te stimule-ren dat we ons met elkaar verantwoordelijk voelen voor het opgroeien van kinderen; het gaat om een attitudeverandering. De kracht van welzijns- en vrijwilligersorganisaties valt automatisch onder het CJG. De nieuwe sociale professional Welzijn Nieuwe Stijl zou je in het CJG neer kunnen zetten. Op die manier kan je ‘de kanteling’ vormgeven met als doel: stimuleer dat burgers zowel zichzelf als elkaar de opvoeding ter hand laten nemen.’ Over wat het CJG concreet zou kunnen doen hebben de deskundigen ook ideeën. Zo vertelt een van de experts: ‘Mensen gaan het liefst bij elkaar te rade, informeel contact is belangrijk. Het CJG zou lotgenotencontact kunnen faciliteren en hierbij aansluiten bij de omgeving van mensen, bijvoorbeeld in de school. Zo zouden lotgenotengroepjes bij elkaar kunnen komen om zelf zaken te bespreken. Soms zijn vragen niet te beantwoorden, hierbij zouden professionals van het CJG dan kunnen aansluiten.’ Een ander noemt dit lotgenotencontact: ‘ervaringskennis bij elkaar brengen’. Ook zou het CJG het vrijwilligerskader kunnen stimuleren door hun belangrijke werk

Page 22: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

21

bij het bevorderen van sociale cohesie en opvoedingsondersteuning te erkennen. De migrantenorganisaties zijn een goed voorbeeld, omdat het gat tussen formele en informele ondersteuning daar zo groot is, aldus de deskundige. ‘Het CJG zou kunnen erkennen dat de migrantenorganisaties van alles doen.’ (zie voor informatie over CJG’s en sport Boonstra et al., 2010). Een andere deskundige zegt hierover: ‘Het CJG zou de pedagogische civil society kunnen ondersteunen door een andere houding en andere manieren van werken. Zo zouden ze meer een beroep kunnen doen op de eigen kracht in de nog niet problematische fase. Verder kan het CJG vrijwilligers trainen om andere vrijwilligers te steunen. Zo werkt CJG Den Bosch al jaren samen met MIM en Homestart. Hierbij stuurt één coördinator, 25 vrijwilligers aan die weer 75 mensen bereiken. Instellingen als CJG’s zouden structureler samenwerkingsverbanden met vrijwilligers aan kunnen gaan, met een duidelijke taakverdeling. Ze zouden kunnen zorgen dat vrijwilligers minder overvraagd worden.’ Voor het versterken van de pedagogische civil society kunnen de Centra voor Jeugd en Gezin kortom van groot belang worden (Kesselring et al., 2010). Bijvoorbeeld door het in kaart brengen van bestaande formele en informele pedagogische netwerken van vrijwilligers en professionals; of bij het aanjagen, het opstarten en in stand houden van initiatieven uit de gemeenschap. De centra vormen samen met vrijwilligers(organisaties) een belangrijk knooppunt voor de eerste stappen richting het versterken van de pedagogische netwerken voor en door gezinnen (www.vrijwilligeinzet.nl). In het tijdschriften als Jeugd en Co staan regelmatig artikelen die de stand van zaken bij CJG’s bespreken.

Page 23: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

22

Page 24: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

23

Een keten van jeugd- en gezinszorg en welzijn: van een 3 positief klimaat naar juridische interventiesIn dit onderzoek staat de samenwerking tussen de beroepskrachten en de vrijwilligers in de jeugd- en gezinszorg centraal. Het gaat hier om de samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers binnen organisaties, maar ook om samenwerking binnen de keten. De keten rond het welzijn en de zorg voor jeugd en gezinnen wordt gevormd door professionele en vrijwilligersorganisaties samen, met beroepsmatige en vrijwillige inzet van een varieerde groep mensen. Als het over ketensamenwerking gaat in de literatuur, zijn vooral de professionele instellingen in beeld. In dit hoofdstuk maken wij de keten waarin zij hun werk doen inzichtelijk door de schakels te benoemen. Om vervolgens in hoofdstuk 4 nader in te gaan op de aard en omvang van de vrijwillige inzet binnen de verschillende schakels van de keten. De opbouw van dit hoofdstuk is als volgt: eerst brengen we de jeugdke-ten beroepsmatig in beeld. Vervolgens maken we met behulp van een interventiepiramide een onderscheid tussen domeinen en type interventies. Daaruit ontstaat een kader om deze keten beter inzichtelijk te maken (§3.2). Vervolgens gaan we in op het belang van de onderste schakel vanuit de pedagogische civil society (§3.3) en werken we het onderscheid tussen jeugdgerichte en ouder/opvoeder/gezinsgerichte interventies verder uit (§3.4). Tot slot gaan we kort in op de verhouding tussen vrijwillige en beroepsmatige inzet in de verschillende lagen van de interventiepiramides (§3.5). Halverwege de jaren negentig kwam de ketensamenwerking in de jeugdsector als mogelijkheid om de versnippering in deze sector tegen te gaan (Hupe & Klijn, 1997). Sinds die tijd is vooral de beroepsmatige ketensa-menwerking in de jeugdsector beschreven; De vrijwillige inzet in deze keten blijft vooralsnog onderbelicht. Binnen de jeugdketen zijn diverse professio-nele organisaties actief die allemaal vanuit hun eigen focusgebied opereren (kind, gezin, ouder; lichamelijk of geestelijk; et cetera). Verschillende organisaties van professionals werken in de jeugdketen samen om kinderen,

Page 25: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

24

gezinnen en ouders de ondersteuning en hulp te bieden die zij nodig hebben. Deze samenwerking verloopt niet altijd zonder problemen, dat is algemeen bekend (Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg, 2010). Gezien onze onderzoeksopdracht gaan we hier niet uitgebreid in op de samenwer-kingsperikelen van professionele instellingen en tussen professionals onderling. Het is voldoende om kort aan te geven dat ze bestaan. We gebruiken de literatuur over de keten van professionals vooral om later de plaats van vrijwilligers in de keten nader te kunnen bepalen. Dit hoofdstuk, naar aanleiding van de beroepsmatige kant van de jeugd- en gezinszorg, creëert een theoretisch kader dat in het volgende hoofdstuk ruimte maakt voor vrijwillige inzet en de samenwerking tussen beroepsma-tige en vrijwillige inzet.

De jeugdketen in beeld: de interventiepiramide3.1

Drie domeinen Spreken over de ‘jeugdketen’ is eigenlijk misleidend. In de praktijk is er sprake van vele jeugdketens die naast elkaar en door elkaar functioneren. De professionals en andere partijen die er actief zijn, hebben allemaal hun eigen rolopvatting en nemen initiatieven om samen te werken (Berenschot, 2009). Deze professionals en partijen werken vanuit drie verschillende domeinen in de jeugdketen: het domein Onderwijs en Werk, het domein Zorg, en het domein Veiligheid en Overlast. Binnen deze domeinen zijn weer verschillende trajecten te onderscheiden waarin op elk moment in het traject andere professionals en organisaties betrokken kunnen zijn:

Onderwijs en Werk: signaleren, beoordelen, interveniëren en nazorg/1. re-integratie.Zorg: signaleren, beoordelen, interveniëren en nazorg/re-integratie.2. Veiligheid en Overlast: signaleren, beoordelen, interveniëren en nazorg/3. re-integratie.

In werkelijkheid zijn de trajecten vaak niet zo geordend, maar is er sprake van vele unieke ketentjes van professionals die ervoor zorgen dat een kind de juiste hulp krijgt (Berenschot 2009). Bij complexe problematiek komt de zorg of hulp vaak niet uit één domein of traject, maar zijn meerdere domeinen gelijktijdig bij gezinnen betrokken. Ook kunnen bij dergelijke

Page 26: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

25

gezinnen tegelijkertijd meerdere trajecten binnen een domein lopen: ‘Juist de kinderen die in een ingewikkelde omgeving verkeren, zullen verschillende routes in het wegennet bewandelen, soms zelfs gelijktijdig.’ (Berenschot, 2009) De partners op deze routes komen samen op de ‘verkeerspleinen’. Deze verkeerspleinen zijn netwerkorganisaties of overleggen waaraan meerdere partijen deelnemen die werkzaam zijn binnen één specifi ek domein of binnen verschillende domeinen. Voorbeelden hiervan zijn de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) voor het zorgdomein, de Zorgadvies-teams (ZAT’s) in het onderwijs en Veiligheidshuis/JCO in het domein Veilig-heid en Overlast. Tussen deze netwerkorganisaties en overleggen bestaan vaak ook weer verbindingen. Zo kan bijvoorbeeld het CJG vertegenwoordigd zijn in het ZAT of kan het ZAT zorgen uiten bij het CJG, of er kan samenge-werkt worden tussen het CJG en Veiligheidshuis. De schaal en samenstelling van deze ‘verkeerspleinen’ moet aansluiten bij de omvang van de problema-tiek in de wijk, op school of in de gemeente (Berenschot, 2009). Een andere manier om de jeugdketen inzichtelijk te maken, is de interventiepiramide die is ontwikkeld door het Verwey-Jonker Instituut (Steketee, Boutellier & Mak, 2010). In deze piramide wordt een driedeling gemaakt met als basis de laagdrempelige preventieve interventies die een relatief grote groep jeugdigen aanspreken naar steeds intensievere interven-ties die noodzakelijk zijn voor slechts een kleine groep van alle jeugdige. Het gaat hierbij om preventie, aanpak van problemen en klinische en juridische interventies (zie fi guur 1). Figuur 1

Juridische en Klinische interventies

Aanpak problemen

Preventie

StrafrechtJeugdrecherche

Justitiële JeugdinrichtingResidentiële

Jeugdinrichting

Jeugd GGZGeïndiceerde zorg

(Families First, MST, etc.)JeugdbeschermingJeugdreclasseringBureau Jeugdzorg

Schoolmaatschappelijk werkLeerplichtambtenaar

Jongerenwerk/jeugwelzijnswerkPolitie

JeugdgezondheidszorgOpvoedingsondersteuningVrijwilligersorganisaties

Religieuze instellingen/zelfhulporganisaties

Bron: Steketee, Boutellier & Mak, 2010

Page 27: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

26

De drie domeinen en bijbehorende trajecten – Onderwijs en Werk, Zorg, Veiligheid en Overlast - die in het onderzoek van Berenschot (2009) worden genoemd, komen zowel horizontaal als verticaal terug in deze interventiepi-ramide. Het onderwijs is vooral in de preventieve signalerende sfeer betrokken bij jeugdigen. Bijvoorbeeld als het gaat om het signaleren van problemen, verzuim of het bieden van ondersteuning (zoals in de vorm van Schoolmaatschappelijk werk) om te zorgen dat jongeren op school zichzelf kunnen ontwikkelen en de school niet verlaten zonder diploma. Het domein Veiligheid en Overlast komt terug in de vorm van politie in het kader van preventie, maar ook bij de meer ingrijpende interventies, zoals jeugdreclas-sering (aanpak van problemen) en het grootste gedeelte van de Juridische interventies. De zorg is vooral vertegenwoordigd in de twee onderste lagen van de piramide. Jeugdigen bewegen zich tussen verschillende lagen van de piramide, of kunnen gelijktijdig vanuit verschillende lagen in de piramide benaderd/geholpen worden. Een jongere kan bijvoorbeeld hulp krijgen vanuit de jeugd-ggz voor persoonlijke problematiek en ondersteund worden op school door het schoolmaatschappelijk werk om de schoolsituatie onder controle te houden. Professionals moeten dus goed samenwerken om deze jeugdigen de juiste hulp te kunnen bieden en in de gaten te kunnen houden als dat nodig is.

De piramide aanvullen vanuit het onderzoek naar de 3.2 pedagogische civil society

Binnen het kader van dit onderzoek naar de samenwerking tussen professio-nals en vrijwilligers in de pedagogische civil society willen we de reeds ontwikkelde interventiepiramide gebruiken en op drie manieren aanvullen. Ten eerste willen we, onder andere geïnspireerd door de dagelijkse praktijk van de ZonMw-projecten, drie typen interventies onderscheiden naar doelgroep. Interventies (en praktijkprojecten) zijn in de dagelijkse uitvoering ofwel gezinsgericht, ofwel jeugdgericht, ofwel ouder/opvoeder-gericht. Ten tweede willen we vanuit het denken over de pedagogische civil society een basis(laag) aan de interventiepiramide toevoegen: de laag die bepalend is voor het welzijn van jeugd, ouders en gezinnen. Het gaat hierbij om de zorg voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat. Of er nu sprake is

Page 28: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

27

van problematiek of niet, er zijn actoren die beroepsmatig of vrijwillig investeren in het sociaal startkapitaal van gezinsleden en de opvoedingsom-geving. Een aantal van die actoren zijn tot op heden ingedeeld in de ‘preven-tieschakel’; vanuit jeugdbeleid is welzijn de laatste jaren steeds vaker tot preventie gerekend. Het bevorderen van een positief opvoed- en opgroeikli-maat zou ook onder preventie geschaard kunnen worden, zoals de laatste jaren veel gebeurt. Toch vinden wij het, vanuit het denken over interventies en actoren in de pedagogische civil society, de moeite waard om die inmiddels dikke preventielaag uiteen rafelen in twee aparte schakels: enerzijds de schakel van interventies gericht op de preventie van problemen bij risicogroepen, anderzijds de schakel van interventies die het opvoedings- en opgroeiklimaat in niet-problematische gezinnen bevorderen. Dan kunnen ook een aantal andersoortige actoren en ‘interventies’ in de pedagogische civil society beter in beeld komen. Ten derde willen we, naar aanleiding van onze eerste verkenning naar de aanwezigheid van vrijwillige inzet op de diverse schakels in de keten, belichten dat vrijwilligers niet alleen een rol spelen in de onderste schakels van de keten. Zij zijn ook aanwezig bij de probleemaanpak én zij hebben ook een functie wanneer er klinische of juridische interventies hebben plaatsge-vonden. In hoofdstuk 4 zullen we daar diverse voorbeelden van geven. Hieronder vervolgen we eerst met de verdere uitwerking van onze aanvullin-gen op de interventiepiramide.

Type interventies binnen de piramide: gezinsgericht, jeugdgericht of ouder/opvoedergerichtGeïnspireerd door de dagelijkse praktijk zullen wij in ons onderzoek rekening houden met de aanwezigheid van de volgende drie typen interventies waarbij beroepsmatige en vrijwillige inzet een rol (kunnen)spelen: a. interventies gericht op het gezin, jeugdigen en ouders tezamen, b. interven-ties die vooral gericht zijn op de jeugdige en c. interventies die zich voorna-melijk richten op ouders of opvoeders. Bij jeugdgerichte interventies kan het bijvoorbeeld gaan over zorg, hulpverlening of ondersteuning die specifi ek gericht is op de jeugdige en zijn of haar probleem, maar het omvat ook interventies gericht op het aanpakken van probleemgedrag van een jeugdige in een meer gedwongen kader. Voorbeelden hiervan zijn hulpverlening vanuit de jeugd-ggz gericht op de jongere en zijn/haar probleem (zorg/hulpverlening) of een traject in de jeugdreclassering of verblijf in een justitiële jeugdinrichting (gedwongen

Page 29: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

28

kader). Daarnaast kan gedacht worden aan bescherming van een jeugdige tegen zichzelf of ondersteuning van een jeugdige bij het omgaan met problemen in het gezin of de omgeving (bijvoorbeeld rouwverwerking of ondersteuning voor kinderen met ouders met een psychiatrische stoornis. In het kader van gezinsgerichte interventies en ouder/opvoedergerichte interventies kan het gaan om gezinsgerichte aanpak waarin het gezin als systeem aangepakt wordt, maar ook om interventies die zich specifi eker op ouders/opvoeders in relatie tot de jeugdige richten. Een voorbeeld hiervan is ‘10 voor de Toekomst’, dat gericht is op gezinnen die met meerdere complexe problemen tegelijkertijd te maken hebben. Een ander voorbeeld is opvoedondersteuning, of in een meer gedwongen kader uithuisplaatsing van kinderen om hen (tijdelijk) uit de opvoedsituatie te halen (oudergericht). Ouder/opvoedergerichte interventies en gezinsinterventies lopen vaak door elkaar. Complexe gezinsinterventies richten zich naast zaken als fi nanciën en huisvesting ook vaak op de opvoedingsvaardigheden van de ouder. Daarom wordt er hier geen onderscheid gemaakt tussen gezinsgericht en oudergerichte interventies.

De vierde laag: zorg voor een positief opvoed- en 3.3 opgroeiklimaat

De interventiepiramide biedt in combinatie met type interventies en de genoemde domeinen een goed aanknopingspunt om zowel beroepsmatige als de vrijwillige inzet in de jeugdsector zichtbaar te maken. Uitgaande van de pedagogische civil society ontbreekt er bij deze interventiepiramide echter een belangrijke basislaag die essentieel is voor de vorming en het opgroeien van kinderen en jongeren, namelijk de laag die zorgt voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat (De Winter, 2011). Het gaat hier niet om de preventie van problemen of interventies gericht op risicogroepen, maar juist om een laag waarin zich activiteiten afspelen die het verschil kunnen maken in de ontwikkeling van alle kinderen en ouders. Voorbeelden zijn sportclubs, activiteiten in de buurt of op school, of culturele activiteiten gericht op kinderen en ouders, maar ook onderlinge hulp om ouders even te ontlasten bij de opvoeding. Deze laag is gerelateerd aan alles in de omgeving van de jeugdige dat met opvoeding, vorming, opgroeien, maar ook leefbaarheid en sociale cohesie te maken heeft.

Page 30: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

29

Zorg voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat is belangrijk voor zowel kinderen als opvoeders. Vaak worden ouders of opvoeders in de professio-nele jeugdsector alleen als instrument gezien om de situatie/omgeving van hun kinderen te verbeteren (Pels, Lünneman & Steketee, 2011). Hierbij wordt soms vergeten dat zij ook individuen zijn met eigen behoeften en wensen (als opvoeders én los van hun kinderen). Het welzijn van ouders (en dus ook hun individuele behoeften en wensen) is medebepalend voor het welzijn binnen gezinnen en voor de opvoeding van de kinderen. Het is daarom belangrijk om, ook met het oog op de mogelijkheden van de pedagogische civil society voor ouders als persoon, deze basislaag toe te voegen. Met deze uitgangspunten creëren we een nieuwe interventiepiramide, met onderscheid tussen interventies gericht op het gehele gezin en interven-ties vooral gericht op jeugdigen of ouders/opvoeders, die ook ruimte biedt om inzicht te krijgen in de vrijwillige inzet in de jeugdzorg- en jeugdwelzijn-keten. Deze interventiepiramide beschrijven we in paragraaf 3.4.

De interventiepiramide: gezinsgerichte-, jeugdgerichte en de 3.4 ouder/opvoedergerichte interventies

Om een goed beeld te krijgen van de interventiepiramide en mogelijke verschillen tussen jeugdgerichte en ouder/opvoeder/gezinsgerichte interven-ties, staan de interventiepiramides naast elkaar:

Page 31: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

30

Voor

beel

den

met

nad

ruk

op

jeug

dger

icht

e in

terv

entie

s

Juri

disc

he e

n Kl

inis

che

inte

rven

ties

Ui

thui

spla

atsi

ng o

p ba

sis

van

gedr

ag

jeug

dige

Aanp

ak P

robl

emen

- j

eugd

-ggz

- I

ndic

atie

s op

bas

is v

an

kind

eige

npro

blem

atie

k (b

v.

gedr

agss

toor

nis)

Prev

entie

-

Acti

vite

iten

voo

r je

ugdi

gen

vanu

it B

rede

Sc

hool

Zorg

voo

r ee

n po

sitie

f opv

oed-

en

opgr

oeik

limaa

t - S

peel

afsp

rake

n - A

ctiv

itei

ten

in b

uurt

cent

rum

- C

ursu

s ze

lfver

trou

wen

/om

gaan

met

fa

alan

gst

Juri

disc

he e

n Kl

inis

che

inte

rven

ties

- U

ithu

ispl

aats

ing

op b

asis

van

onv

eilig

e si

tuat

ie v

oor

jeug

dige

doo

r ou

der.

Aanp

ak P

robl

emen

-

Opv

oedo

nder

steu

ning

: ger

icht

op

gedr

ag

en v

aard

ighe

den

oude

rs o

m g

edra

g je

ugdi

ge t

e ve

rand

eren

of

om o

m t

e ku

nnen

gaa

n m

et p

robl

emat

iek

jeug

dige

- Ond

erst

euni

ng b

ij ps

ychi

sche

en/

of

vers

lavi

ngsp

robl

emat

iek

oude

r

- Agr

essi

ereg

ulat

ietr

aini

ngen

Prev

entie

- O

pvoe

dond

erst

euni

ng/a

dvie

s: g

eric

ht o

p ge

drag

en

vaar

digh

eden

oud

ers

om g

edra

g je

ugdi

ge t

e ve

rand

eren

-O

uder

kam

er B

rede

Sch

ool

Zorg

voo

r ee

n po

sitie

f opv

oed-

en

opgr

oeik

limaa

t - O

ppas

sen

op k

inde

ren

door

gro

otou

ders

of

and

ere

oude

rs o

m o

uder

s te

ont

last

en.

- Wis

seld

iens

ten

met

rijd

en n

aar

acti

vite

iten

(spo

rt, s

choo

lact

ivit

eite

n,

etc.

)

Voor

beel

den

met

nad

ruk

op

Oud

er/O

pvoe

der

geri

chte

in

terv

entie

s

Stra

frec

ht

Justitië

le (J

eugd

)inric

hting

Re

siden

tiële

Jeug

dinr

ichti

ng

Jeug

drec

lass

erin

g,

Vrijw

illig

e in

zet

AMK,

Je

ugdb

esch

erm

ing,

GGZ

, Ge

ïndi

ceer

de zo

rg, G

GD,

Bure

au Je

ugdz

org,

CJG

, Vr

ijwill

ige

Inze

t

Scho

olm

aats

chap

pelij

k w

erk,

Alge

mee

n M

aats

chap

pelij

k w

erk,

Le

erpl

icht

, Wel

zijns

wer

k, P

oliti

e, J

eugd

gezo

ndhe

idsz

org,

Vo

or- e

n Vr

oegs

choo

lse E

ducatie

, CJ

G, B

JZ, G

GD, O

pvoe

dond

erst

euni

ng,

Bred

e Sc

hole

n, R

elig

ieuz

e in

stel

linge

n, Z

elfh

ulpo

rgan

isatie

s, V

rijw

illig

e in

zet

Gezin

sleve

n, F

amili

e, B

uurt

leve

n, V

riend

enkr

ing,

Ond

erw

ijsin

stel

linge

n,Ki

nder

opva

ng,

Wett

elijk

e re

gelin

gen

(o.a

. kin

derb

ijsla

g, o

uder

scha

psve

rlof,

etc.

), Sp

ortv

eren

igin

gen,

CJG

So

ciaa

l cul

ture

le in

stel

linge

n, Z

elfo

rgan

isatie

s, R

elig

ieuz

e in

stel

linge

n, k

ind/

gezin

svrie

ndel

ijkhe

id o

penb

are

ruim

te, V

rijw

illig

e in

zet

Aanp

ak v

an P

robl

emen

Juri

disc

he e

n Kl

inis

che

inte

rven

ties

Prev

entie

Zorg

voo

r een

pos

itief

opv

oed-

en

opgr

oeik

limaa

t

Figu

ur 2

Inte

rven

tiep

iram

ide

met

voo

rbee

lden

van

act

oren

/ins

titu

ties

per

in

terv

enti

elaa

g ge

rich

t op

gez

in,

jeug

d of

oud

er/o

pvoe

der

Page 32: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

31

In alle vier de lagen van de interventiepiramides zijn voorbeelden van organisaties en actoren onderscheiden die zich bezighouden met algemene interventies. Het gaat daarbij om interventies gericht op het gezin en de gezinsleden, interventies die zich richten op vooral één van de twee groepen, of interventies gericht op ouders/opvoeders of jeugdigen. Uit fi guur 2 komt helder naar voren dat interventies lang niet altijd eenduidig zijn en ook als ze zich meer richten op één van de twee groepen (jeugdigen of ouders/opvoeders), dit toch consequenties voor beide kanten kan hebben. Een jongere kan uit huis geplaatst worden omdat het gedrag van deze jongere niet meer hanteerbaar is voor de ouders en het gezin er onder lijdt. Een uithuisplaatsing kan ook een interventie zijn die op ouders gericht is om de jeugdige te beschermen tegen de opvoedsituatie. Ook opvoedondersteuning kan op verschillende manieren worden ingezet, maar is in principe gericht op ouders. Opvoedondersteuning biedt ouders vaardigheden om om te kunnen gaan met de gedragsstoornis of gedragsproblemen van hun kind (bijvoorbeeld bij autisme, ADHD, psychische problematiek, et cetera). Daarnaast is opvoedondersteuning bedoeld om opvoedvaardigheden te versterken, omdat het gedrag van het kind lijkt voort te komen uit de beperkte opvoedvaardigheden van de ouders. In beide gevallen beïnvloedt het wel de situatie van de jeugdige, terwijl de interven-tie gericht is op de ouders. Andersom zijn er interventies gericht op jeugdigen, die hen ondersteunen in het verwerken en omgaan met de problemen waar ze door hun ouders mee te maken hebben (omgaan met psychische problematiek van ouders, of interventies gericht op jeugdigen die te maken hebben gehad met huiselijk geweld). Op ouders gerichte interven-ties kunnen dus duidelijk consequenties hebben voor een kind of jongere en andersom geldt hetzelfde. Dit is tekenend voor de verwevenheid van de jeugdketen. De basis van de piramide bestaat uit de laag die wij hier bestempelen als Zorg voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat. Het is de laag die bepa-lend is voor het sociale startkapitaal van jeugdigen en hun ouders. Het gaat om een breed palet aan sociale activiteiten/interventies in meer of minder georganiseerd verband. Voorbeelden zijn onderlinge afspraken over oppas-sen op elkaars kinderen om elkaar tijdelijk te ontlasten (oudergericht), maar ook culturele activiteiten voor ouders en kinderen (gezin) of het actief zijn bij een sportvereniging. Ook gaat het hier over wettelijke regelingen die het leven voor ouders en kinderen makkelijker maken, zoals ouderschapsverlof of kinderbijslag.

Page 33: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

32

De tweede laag in de piramide richt zich op preventie. Dit wordt op vele manier ingevuld. Zo worden jeugdigen gevolgd door de Jeugdgezondheids-zorg om gezondheid, ontwikkeling en thuissituatie te monitoren. Ook het onderwijs, jongerenwerk en politie spelen hierin een rol, bijvoorbeeld in het signaleren van problemen, verzuim of voorkomen van overlast door jonge-ren. Bij ouders richten de interventies zich op tijdige ondersteuning als dat nodig blijkt, bijvoorbeeld door opvoedondersteuning in te zetten om de opvoedvaardigheden van ouders te versterken, of kinderen gebruik te laten maken van de Voor- en Vroegschoolse Educatie om te zorgen dat kinderen op een goed niveau functioneren als ze naar de basisschool gaan.Bij de derde laag gaat het om de aanpak van problemen. Hier zit al wat overlap met de juridische interventies als het gaat om jeugdreclassering en jeugdbescherming. Bureau Jeugdzorg staat hier ook vermeld. Bureau Jeugdzorg geeft indien nodig indicaties voor gespecialiseerde zorg, maar voert deze hulpverlening niet zelf uit. Dit doen andere jeugdzorginstellingen die ieder weer een eigen focus kunnen hebben. Het kan hierbij echt om jeugdgerichte interventies gaan, omdat er bij een jeugdige sprake is van een gedrags-, ontwikkelings- of psychische problematiek, of omdat de jeugdige een jeugdreclasseringsmaatregel opgelegd heeft gekregen voor strafbaar gedrag. Interventies of acties kunnen ook meer oudergericht zijn als er bijvoorbeeld vermoedens zijn van kindermishandeling (onderzoek door Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK)) of wanneer er problemen zijn in het gezin of rond de opvoeding. In de top van de piramide gaat het om interventies die juridisch worden opgelegd en die dus vaak vanuit een meer gedwongen kader plaatsvinden. In de interventiepiramide zijn in alle lagen zowel beroepsmatige inzet als vrijwillige inzet terug te vinden. Hoofdstuk 4 gaat dieper in op de manier waarop vrijwilligers in de verschillende schakels actief zijn.

Page 34: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

33

Vrijwilligerswerk in de keten4 In Nederland doen veel mensen vrijwilligerswerk, alleen al onder de volwas-senen zijn er 5.5 miljoen vrijwilligers in allerlei sectoren (Vahl, 2010). Daarnaast zijn er veel jongeren actief: in sportverenigingen, de amateur-kunst en clubs als Scouting en Nivon. Sinds enkele jaren is er de maatschap-pelijke stage (MaS) die scholieren verplicht tot ten minste 40 uur vrijwilli-gerswerk per jaar. Ook via de maatschappelijke stage dragen jongeren dus hun steentje bij aan de samenleving en het is de hoop dat zij via de MaS behouden zullen blijven voor het vrijwilligerswerk. Deelname aan vrijwilligerswerk is stabiel. Arts en Te Riele (in: CBS, 2010) onderzochten de ontwikkelingen in de deelname van vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk wordt wel gezien als een van de belangrijkste indicatoren van sociale samenhang (Putnam, 2000, Knulst & Van Eijck, 2003). Ze komen tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn dat het aandeel vrijwilligers is afgenomen. Het aandeel volwassenen dat in het jaar voorafgaand aan het vraaggesprek in georganiseerd verband actief was, ligt al jaren rond de 43 procent. Het aandeel dat op het moment van het vraaggesprek vrijwilligers-werk doet, is tussen 2001 en 2009 zelfs iets toegenomen. Hoeveel van al deze vrijwillige inzet ‘voor en door jeugd en gezin’ plaats-vindt is niet precies bekend. Wel staat vast dat vrijwilligers al wat langere tijd meedraaien in het opvoedingscircuit (Bakker et al., 2006; zie ook Berger & Booij, 2003). Vrijwilligers worden, naast professionals, op vele manieren ingezet. Regioplan kwam in 2008 tot een inschatting van de verhouding tussen vrijwilligers en beroepskrachten in de sectoren zorg, welzijn en sport (Dekker et al., 2008). Het Verwey-Jonker Instituut kwam in 2010 op soortge-lijke percentages die alleen voor de sector welzijn afwijken (Van der Klein et al., 2010). Deze percentages staan in tabel 1.

Page 35: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

34

Tabel 1: Verhouding vrijwilligers/professionals in verschillende domeinen

Dekker et al., 2008

Van der Klein et al., 2010

Vrijwilligers Beroepskrachten Vrijwilligers Beroepskrachten

Zorg 50% 50% 50% 50%

Welzijn 70% 30% 90% 10%

Sport 95% 5% 97% 3%

Op de vier domeinen waar het ZonMw–programma over gaat – opgroeien, opvoeden, leefbaarheid en sociale cohesie – zullen op dit moment heel wat vrijwilligers – jong en oud - te vinden zijn. Of zij zichzelf als deelnemers of initiatiefnemers in de pedagogische civil society zien is maar de vraag. De vrijwilligers die zich bewust en onbewust op dit terrein begeven, kunnen actief zijn bij professionele organisaties, bij vrijwilligersorganisaties en in ongeorganiseerd verband. In dit hoofdstuk beschrijven we hun werk in de keten. Aan de hand van de in hoofdstuk 3 onderscheiden piramide gaan we na in welke schakels vrijwilligers volgens de literatuur actief zijn en wat de aard van hun werk is. We gaan de schakels van een positief opvoed- en opgroei-klimaat, via preventie van problemen, naar aanpak en juridische of klinische interventies stuk voor stuk langs. Daarnaast zullen we in iedere schakel globaal aangeven wat voor typen vrijwilligers daar aanwezig zijn: individuele burgers die incidenteel iets doen; individuele burgers die regelmatig actief zijn; georganiseerde vrijwilligers vanuit een vrijwilligersorganisatie; of door een instelling georganiseerde vrijwilligers.

Zorg voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat: onderwijs, 4.1 kinderopvang, buurtleven en sport

Voor het welzijn van jeugd, ouders en gezinnen zijn in de dagelijkse praktijk talloze mensen actief in scholen, kinderopvang, op speeltuinen, pleinen en velden, in wijken en clubs. Sommigen via kerken en moskeeën, buurthuizen of het straathoekwerk, anderen via sportverenigingen, welzijnsinstellingen, woningbouwcorporaties, vrijwilligersorganisaties, initiatieven als Thuis Op

Page 36: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

35

Straat (TOS) en migrantenzelforganisaties. Weer anderen zijn gewone buren en familie van en voor elkaar. In deze schakel zorgen relatief veel vrijwilligers voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat: individuele burgers die op incidentele basis iets doen, bijvoorbeeld op elkaars kinderen passen of incidenteel meehelpen op school. Ook zijn er regelmatig actieve burgers, vrijwilligers van vrijwilligersorganisa-ties en professionele instellingen. We bespreken hier een aantal voorbeelden uit de literatuur. Het is geen uitputtende opsomming, maar het geeft een indruk van de vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin in het onderwijs, de kinderopvang, het buurtle-ven en de sport.

Onderwijs: opvoeden/opgroeienIn de literatuur over onderwijs vinden we vooral voorbeelden van mentoring, ouderbetrokkenheid (= betrokkenheid op het leerproces van het individuele kind) en ouderparticipatie (= vrijwilligerswerk in de school). Bij ouderbetrok-kenheid en ouderparticipatie is het ouders te doen om op volledig vrijwillige basis leuke activiteiten mogelijk te maken en bij te dragen aan een gezellige sfeer op school (zie bijvoorbeeld Overmaat & Boogaard, 2004). In het basisonderwijs is het zeer gebruikelijk dat ouders vanuit individuele betrok-kenheid bij hun kind voorlezen op school, meehelpen bij knutselen, sportda-gen en schoolreisjes. Ook op formelere wijze zijn zij actief betrokken bij het wel en wee op school: in de ouderraad de medezeggenschapsraad of het schoolbestuur (‘Ouders, scholen en diversiteit’, ITS, 2007, Frederik Smit, Geert Driessen e.a.). Volgens Smit en Driessen (2002) speelt de school een sleutelrol bij de samenwerkingsverbanden met allochtone gezinnen. Circa 20 procent van al het vrijwilligerswerk in Nederland, gebeurt binnen de context van het onderwijs (CBS Statline, 2011; eigen bewerking). Hieruit valt af te leiden dat Nederlanders de vrijwillige inzet in het onder-wijs als bijzonder zinvol ervaren. De vrijwillige inzet in deze sector is in de afgelopen decennia bovendien in omvang toegenomen en het lijkt er niet op dat deze interesse in de toekomst afneemt (zie bijvoorbeeld Dekker et al., 2007; Dekker, 1999). Er zit veel groei in mentor-, maatjes- en coachingspro-jecten. Mentoren, maatjes en coaches komen vaak in beeld als de gewone ouderbetrokkenheid ontbreekt (Van der Klein & Dekker, 2011).

Kinderopvang: opvoeden/opgroeienOok in de reguliere kinderopvang doen ouders aan formele en informele vormen van vrijwilligerswerk. Al zijn de formele eisen aan ouderparticipatie

Page 37: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

36

in de kinderopvang minder streng dan in het onderwijs. In de kinderopvang hebben ouders/vrijwilligers zitting in de ouderraad, of helpen ze bijvoor-beeld mee bij het schrijven van de nieuwsbrief. Andersom organiseren crèches vaak bijeenkomsten voor ouders waar ze samen over opvoedingsdi-lemma’s kunnen praten. De stichting OOK-kinderopvang (Opvang door Ouders voor Kinderen) initieert en ondersteunt zogeheten ouderparticipatiecrèches: crèches die geheel worden gedraaid door de ouders zelf. Behalve de opvang vallen ook het bestuur, het onderhoud, beheer en de fi nanciën van de crèche onder verantwoordelijkheid van de ouders. In Utrecht en Amsterdam bestaan meerdere participatiecrèches (Van der Klein et al., te verschijnen 2011). Door samen ‘diensten’ te draaien en geen gebruik te maken van beroeps-krachten is deze vorm van kinderopvang betaalbaar. Belangrijkere motieven voor ouders zijn echter dat ze op deze manier hun kind meer kunnen zien opgroeien in interactie met andere kinderen en invloed hebben op de kwaliteit van de kinderopvang. Daarnaast vinden deze ouders het vaak prettig dat hun kinderen door andere ouders worden opgevangen. Dat is toch anders dan de vaak jonge, theoretische geschoolde begeleiders op een ‘normale’ crèche. (Van der Klein et al., te verschijnen 2011) Ouderparticipatiecrèche Samen Opvoeden (SOP) in Utrecht is uniek in z’n soort, omdat deze zowel als kinderdagverblijf fungeert, als buitenschoolse opvang voor kinderen tussen de 4 en 12 jaar. SOP verwacht van vaders en moeders een gelijke inbreng. De ouderparticipatie binnen de crèches komt vooral voort uit de visie dat kinderen meer behoefte hebben aan liefde en aandacht van degenen die hen opvangen, dan aan een begeleider met een diploma. De crèche vormt bij wijze van spreke een ‘verlengstuk van de eigen woonkamer’ (Van der Klein et al., te verschijnen 2011). Kinderopvang de Kruimel werkt weer met een ander soort vrijwilligers. De Kruimel is in Den Bosch in de jaren tachtig ontstaan als wijkproject, vanuit contacten tussen wijkbewoners en beroepskrachten in verschillende instellingen. Het is nu een samenwerking van een welzijninstelling en een wijkplatform. Er werken professionals, vrijwilligers en stagiaires. Vrijwilli-gers kunnen kansen benutten voor een zinvolle dagbesteding, verdere persoonsontwikkeling en het creëren van sociale contacten. De meesten zijn op weg naar een baan of opleiding en krijgen daar begeleiding bij. Voordeel is volgens de vaste medewerkers dat vrijwilligers minder problematiseren dan beroepskrachten. De vrijwilligers komen uit de wijk (community-based) en nemen hun netwerk mee naar de Kruimel (Paes & Sohier, 2010).

Page 38: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

37

Tot slot noemen we de talloze opa’s en oma’s die op hun kleinkinderen passen. Maar liefst 362.000 huishoudens met kinderen makten volgens cijfers van het CBS in 2009 gebruik van onbetaalde oppas door familie (http://statline.cbs.nl). Hoewel formele opvang over het algemeen in de lift zit in Nederland, is bij paren die een voltijdbaan met een ‘kleine’ deeltijdbaan (tot 24 uur per week) combineren, vooral opvang door familie, vrienden of buren van belang. Voor 36 procent van deze ouders was dit de voornaamste vorm van kinderopvang in 2009. Slechts een op de vijf maakte gebruik van formele opvang.5

Buurtleven: leefbaarheid/sociale cohesie en sociale netwerkstrategieën In het kader van het op te richten Centrum voor Jeugd en Gezin onderzocht de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant (hierna PRVMZ genoemd) wat we kunnen leren van informele initiatieven op buurt- en wijkniveau. In het visiedocument ‘Zorg voor jeugdigen ontregeld!’ van januari 2008 is aandacht voor sociale netwerkstra-tegieën, een belangrijke focus voor de toekomst in Noord-Brabant. ‘Er zijn op dit moment kansen: de ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin, die duidelijk een wijkfunctie krijgen; de Wmo, waarin grote aandacht is voor participatie van betrokkenen zoals mantelzorg en vrijwilligerswerk. Vormen van sociale steun die nog nauwelijks worden gekoppeld aan opvoedsteun.’ (Paes et al., 2010). Er is meer ongeorganiseerd initiatief van onderop. De Gruijter et al. (2009) beschreven in 2009 acht praktijken waarin vrijwilligers zich veelal op buurtniveau inzetten voor ‘vernieuwende initiatieven in het voorportaal van de jeugdzorg’. Het initiatief voor deze activiteiten kwam vaak ‘uit eigen kring’. De (Marokkaanse) buurtvaders zijn een bekend voorbeeld geworden. (De Gruijter et al., 2009) Behalve bij informele sociale steun zijn in de welzijnssector ook vele vrijwilligers actief in buurthuizen, wijkcentra en bij belangenorganisaties. Zij zetten zich onder andere in voor kwetsbare jongeren, ouders en gezinnen (Van Dam & Wiebes, 2005; Van der Klein et al., 2010). De Vrijwilligerscen-trale in Utrecht heeft lange tijd Big Brother, Big Sister georganiseerd, een maatjesproject voor kwetsbare kinderen tussen de 4 en 24 jaar die een grote Broer/Zus-vrijwilliger aan zich gekoppeld kregen om leuke dingen mee te doen.

5 http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-3216-wm.htm)

Page 39: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

38

Een ander voorbeeld dat z’n weg heeft gevonden naar de literatuur is Thuis op Straat (TOS). Thuis Op Straat spant zich in 16 grote steden in voor de leefbaarheid in de wijk. Niet alleen door activiteiten aan te bieden, maar ook door betrokkenheid van ouders, omwonenden en professionals te organiseren en te participeren in netwerken. Om dit te bereiken werkt Thuis Op Straat samen met een divers aantal organisaties, waaronder scholen, speeltuinen, politie, jongerenwerk, bewonersorganisaties, gemeentelijke diensten en natuurlijk bewoners en de jongeren in de wijk. Die bewoners en jongeren zijn de vrijwilligers bij TOS. Woningcorporaties zijn ook vaak betrokken bij TOS. Woningcorporaties mobiliseren buurtbewoners in het kader van sociale cohesie en leefbaarheid in de buurt. Ook daar gaat het om initiatieven die vooral kinderen ten goede komen. Het doel van Thuis op Straat: ‘De straat en de wijk teruggeven aan iedereen die daar recht op heeft. Jong en oud. Om dit te bereiken werkt Thuis Op Straat in de wijk aan veiligheid, aanspreekbaarheid op gedrag en een positief, vriendelijk en fatsoenlijk leef-en speelklimaat. Een ontspannen klimaat waar positief gedrag wordt beloond en negatief gedrag wordt aangepakt.’ (www.thuisopstraat.nl; Boonstra, Verwijs & Van Wonderen, 2009; Verwijs, Boonstra & Van Wonderen, 2010) Naast dagelijkse of in elk geval regelmatige vrijwillige inzet, kent de welzijnssector ook talloze vakantieprojecten waarin ouders en jongeren als vrijwilliger optreden. Vaak worden die georganiseerd door de afdeling jongerenwerk in professionele welzijnsinstellingen. Het Bouwdorp in Culemborg in de zomervakantie is daar een voorbeeld van (Van der Klein et al., 2011).

Maatschappelijke opdracht van sport: opgroeien/sociale cohesieIn de sport vinden vrijwilligers van oudsher vooral hun stek bij verenigingen: op het veld, in de zaal of in de kantine (Plemper et al., 2005; Van der Klein et al., 2010). Maar sport krijgt in toenemende mate een maatschappelijke opdracht en NOC*NSF meldde ons desgevraagd vele projecten in de sportwe-reld op de vier domeinen. Verenigingsmanagers, combinatiefunctionarissen en de verenigingen die participeren in het programma Meedoen (Alle Jeugd Door Sport) zijn steeds vaker met opgroeien, opvoeden, leefbaarheid en sociale cohesie bezig. Mede naar aanleiding van het programma Alle Jeugd door Sport willen NOC*NSF en diverse sportbonden werk maken van het sociaal pedagogisch klimaat van sportverenigingen. Zij doen dit vanuit de gedachte dat de sport op die manier beter kan bijdragen aan de opvoeding

Page 40: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

39

en ontwikkeling van de jeugd en dat dit ook weer ten goede komt aan de sportparticipatie. De sport ziet voor zichzelf een rol weggelegd als medeop-voeder, waar vaardigheden voor het leven worden ontwikkeld (zoals verant-woordelijkheid nemen, respect, samenwerken, afspraken nakomen en doorzettingsvermogen) en sociaal kapitaal en sociale netwerken worden opgebouwd (Frelier & Breedveld, 2010; zie ook Boonstra et al., 2010). NOC*NSF en verschillende bonden zijn bezig om de sociaal pedagogische rol van sportverenigingen meer aandacht te geven in verenigingsondersteuning en in hun opleidingen voor het sportkader (trainers/coaches, bestuurders en scheidrechters). Dat geldt onder meer voor de KNVB (voetbal) en het NIVM (Nederlands Instituut voor Vechtsport en Maatschappij) (DSP, 2011). Sommige sportverenigingen organiseren naschoolse opvang, anderen maken werk van een discriminatievrij omgangsklimaat. In de sportwereld is 95% van de mensen die het werk doen vrijwilliger en 5% is professional (Dekker et al., 2008). Een tiende van de volwassen bevolking in Nederland doet vrijwilligerswerk in de sport.

Religieuze instellingen en zelforganisatiesNaast de al genoemde organisaties willen we hier in de laag van Zorg voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat opnieuw kerken, moskeeën en zelforganisaties noemen. Hoewel hun precieze bijdrage aan de pedagogische civil society soms moeilijk te omschrijven is, enigszins diffuus en afhankelijk van persoon en organisatie/instelling in kwestie - dat geldt overigens voor meer actoren in deze schakel - , is het wel duidelijk dat zij in het leven van grote groepen autochtone en allochtone gezinnen (jongeren en ouders) een rol van betekenis spelen. Zo blijkt uit onderzoek van DSP-groep (Dautzenberg & Van Westerlaak, 2007) dat in moskeeën veel vrijwilligers actief zijn en dat ook in kerken, ondanks de ontkerkelijking, het aantal vrijwilligers toeneemt. Er zijn bijvoorbeeld diverse moskeeën in Nederland die huiswerkbegelei-ding door vrijwilligers aanbieden. De vrijwilligers zijn van allochtone en autochtone komaf. De huiswerkbegeleiding staat open voor jongeren van allerlei gezinnen uit de buurt. De ervaringen met deze huiswerkbegeleiding zijn wisselend. Sommigen zijn enthousiast en vinden het een goed initiatief, want het is dicht bij huis en laagdrempelig voor anders moeilijker te berei-ken groepen jongeren. Anderen maken zich echter zorgen om de kwaliteit van de huiswerkbegeleiding. In het algemeen wordt gesteld dat de moskee een belangrijke aanvulling kan bieden op het aanbod van scholen (Miedema, 2008:8).

Page 41: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

40

Wat betreft de kerken, zij claimen sinds jaar en dag een terechte rol in armoedebestrijding in Nederland (zie bijvoorbeeld Crutzen, 2010). Armoe-debestrijding, of algemener de verbetering van de sociaal economische positie van kwetsbare gezinnen, wordt zowel bij Jo Hermanns als bij Micha de Winter genoemd als essentieel element in de algemene verbetering van een sociaal pedagogisch klimaat (Hermanns, 2009; De Winter, 2011). Het diaconaatswerk van PKN/Kerk in actie verdient in dit verband een eervolle vermelding (Van der Klein & Oudenampsen, 2010). Verder is in de literatuur over kerken, gezinnen en wijkwerk vooral het buurtpastoraat beschreven (Paes & Sohier, 2010, zie ook Baart et al., 2008). Andries Baart, bijzonder hoogleraar opbouw- en activeringswerk en geestelijk vader van de presen-tietheorie, deed de afgelopen jaren onderzoek naar het werk van het buurtpastoraat. We komen hier in het volgende hoofdstuk uitgebreid op terug.

Preventie van problemen bij jeugd, ouders en gezinnen4.2

De actoren die een rol spelen bij het organiseren van vrijwilligers rond een positief opvoed- en opgroeiklimaat zijn ook, maar vaak in iets mindere mate, actief op het gebied van preventie. Soms is de grens tussen welzijn en preventie niet zo scherp te trekken en is de preventieve insteek vooral te herkennen in de intenties van de actoren of de doelstellingen van de projecten. Bij de vrijwillige inzet in het jongerenwerk van welzijninstellin-gen is dat bijvoorbeeld aan de orde. Daar draaien projecten als de jongeren-preventieteams, waarbij jongeren zich in samenwerking met het jongeren-werk inzetten voor leefbaarheid en veiligheid in de wijk en het vrijwilligerswerk op sportverenigingen. Ook bij maatjes-, coaching- en mentorprojecten is de grens tussen bevordering van een positief klimaat en preventie van problemen vaak niet zo duidelijk. We bespreken hier een aantal voorbeelden van de preventieve schakel uit de literatuur; het is wederom geen uitputtende opsomming, maar het geeft een indruk van de vrijwillige inzet bij de preventie van problemen bij jeugd, ouders en gezinnen. Het type vrijwilligers dat in deze schakel actief is, zal veel overlap zal vertonen met het type vrijwilligers dat actief is in de onderste schakel. Vrijwilligers die zich bezig houden met het welzijn en sociale startkapitaal van gezinnen en jeugd in het algemeen kunnen een

Page 42: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

41

aanzienlijke rol spelen bij het vroeg signaleren van probleemgezinnen en probleemjeugd (Hermans et al., 2005).

Maatjes-, mentoring- en coachingsprojectenBinnen de preventieve schakel vinden we veel maatjesprojecten, bijvoor-beeld gericht op probleemjongeren. ‘Maatjesproject’ is een verzamelbegrip voor projecten die vrijwilligers een op een koppelen aan iemand die op bepaalde punten in het leven even een coach, mentor of maatje nodig heeft. Het kan gaan om het leren van de Nederlandse taal, om het bieden van emotionele steun, maar ook om hulp bij zelfstandig wonen, of bijvoorbeeld het aangaan van sociale contacten (Dekker & Braam, 2010). Ook coaching bij de schoolloopbaan van tieners of bij de opvoeding (voor ouders) gebeurt vaak door vrijwilligers in maatjes of mentorprojecten (Van der Klein & Dekker, 2011). Vrijwilligersorganisatie Humanitas biedt bijvoorbeeld via haar lokale afdelingen onder andere maatjesprojecten voor jongeren. Het uitgangspunt van maatjescontacten is dat vriendschap en positieve aandacht stimulerend werkt op de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Jongeren die nauwelijks of geen stimulerende sociale relaties hebben voelen zich niet betrokken bij de samenleving, zo stelt een van de lokale Humanitas aanbieders. Dat kan leiden tot slechte leerprestaties en schooluitval. De aanwezigheid van een sterk betrokken jongvolwassene, een maatje, kan een groot verschil uitma-ken. Zeker daar waar de eerst aangewezen opvoeders het laten liggen. De jongere kan zich aan een maatje/mentor spiegelen en optrekken. Via een project als Match ontvangen jongeren uit het voortgezet onder-wijs een steuntje in de rug. Jonge vrijwilligers nemen de rol van maatje op zich en stimuleren de jongeren in hun schoolwerk en sociale contacten. Kenmerk van het maatjescontact is gezelligheid, gelijkwaardigheid, laag-drempeligheid en vertrouwen.

Zelforganisaties van nieuwe Nederlanders en migrantenOok bij de preventieve schakel in de interventiepiramide komen we een variëteit aan vrijwilligerswerk tegen; van eigen initiatief tot vergaand ingekaderd vrijwilligerswerk bij een vrijwilligersorganisatie, of een instelling die voornamelijk door professionals wordt gerund. Het valt op dat vrijwilli-gersorganisatie Humanitas en zelforganisaties van migrantengroeperingen zich expliciet manifesteren op het gebied van het voorkomen van problemen bij jeugd, ouders en gezinnen. Van migrantengroeperingen – nieuwe Neder-landers - wordt vaak gezegd dat zij ondervertegenwoordigd zijn in het

Page 43: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

42

vrijwilligerswerk (SCP, 2006). Vanuit het perspectief van georganiseerd vrijwilligerswerk is dat juist. Maar nieuwe Nederlanders zijn van huis uit vaak meer vertrouwd met informele onderlinge steun (Pels, 2009). Die vertrouwdheid zien we terug in activiteiten in de preventieve schakel. De buurtvaders zijn, zoals De Gruijter (2009) ze in haar rapport over ‘frontliniewerk’ kenschetst, zijn ‘betrokken buurtbewoners die zich (mede) verantwoordelijk voelen voor overlast door (Marokkaanse) jongeren en die op eigen initiatief rondlopen in de buurt om in gesprek te raken met de jongeren en hun ouders, om iets te betekenen voor de jongeren en om de overlast te verminderen’ [cursief, mvdk]. De auteurs noemen de hen beschreven initiatieven frontliniepraktijken. ‘De frontlinie vervult vaak, via een meer informeel en laagdrempelig aanbod, een brugfunctie tussen moeilijk bereikbare (migranten)groepen en de geïnstitutionaliseerde hulpverlening’ (De Gruyter et al., 2009). Een ander voorbeeld van zo’n zelforganisatie die een rol speelt in de frontlinie is Vice Versa in Amsterdam Zuidoost. Vice Versa versterkt de positie van Ghanezen/Afrikanen en is een samenwerkingsverband aangegaan met welzijnsinstelling Spirit om de jeugdhulpverlening dichterbij Ghanese/Afrikaanse gemeenschap in de Bijlmer te brengen. Via de dominee, de kerkgangers en een spreekuur in de kerk wordt de preventie van problemen bij jeugd, ouders en gezinnen ter hand genomen. (www.pharos.nl)

Vrijwilligersorganisatie Humanitas: programmalijn Elk Kind telt: Homestart, Doorstart en BORHumanitas kent de Programmalijn Elk Kind telt: daarbinnen ondersteunen circa 3000 vrijwilligers 9000 deelnemers, verdeeld over 174 projecten in Nederland (Humanitas, Activiteiten en kerngetallen 2010). Humanitas is daarmee een van de grotere aanbieders van vrijwilligerswerk voor en door jeugd en gezin in de preventieve sfeer. Humanitas heeft een scala van projecten die voor en door jeugd en gezin worden uitgevoerd, en wil de komende jaren de vrijwillige inzet op dit gebied versterken en doorzetten. Het gaat dan om activiteiten voor kinderen en jongeren, hulp bij opvoeding, bemiddeling na scheiding, voorleesprojecten, steun bij rouw en verlies voor jongeren en een project als Gezin in balans, voor en met (ex-) gedetineerde moeders. Binnen Elk Kind telt zijn meer vrouwen dan mannen actief als vrijwilliger (Bockma, 2010).Van de preventieve opgroei- en opvoedingsondersteunende projecten bij Humanitas zijn Home Start en Begeleide Omgangsregeling door Vrijwilligers

Page 44: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

43

(BOR) het bekendst. Daar is het meest over geschreven. Home Start is een programma voor opvoedingsondersteuning. Ervaren en getrainde vrijwilligers bieden ondersteuning, praktische hulp en vriendschap aan ouders met ten minste één kind van 6 jaar of jonger. In de gezinnen mogen ook oudere kinderen zijn (www.home-start.nl). De helft van de Home Startprojecten in Nederland wordt gedraaid met Humanitas vrijwilligers. De andere helft organiseert de vrijwilligers via welzijnsinstellingen. Het doel van BOR Humanitas is om ouders, met inzet van gemotiveerde en getrainde vrijwilligers, een steun in de rug te geven om tot een goede omgangsregeling te komen. Het project is bedoeld voor gescheiden ouders met kinderen in de leeftijd van nul tot twaalf jaar, waarbij er geen of een moeizame omgang is tussen het kind en de uitwonende ouder. De vrijwilliger is aanwezig tijdens de bezoeken aan de uitwonende ouder en haalt en brengt het kind als dat nodig is. De ondersteuning kent een gefaseerde opbouw van de omgang en heeft een tijdelijk karakter (in principe tot maximaal 6 maanden). De combinatie van een levenservaren vrijwilliger en professionele coördinator met deskundigheid op het gebied van scheiding en omgang, heeft het project op andere locaties al tot een succes gemaakt (www.humanitas.nl).

Moeders Informeren Moeders: vrijwilligers bij thuiszorginstellingen (en Humanitas)In 2009 waren vier Humanitas afdelingen actief als aanbieder van MIM; Moeders Informeren Moeders. MIM is net als Home Start niet exclusief van Humanitas. In Nederland bieden circa 15 Thuiszorginstellingen MIM aan. Ervaren moeders - vrijwilligers - gaan maandelijks op bezoek bij de MIM-moeders en praten met hen over de opvoeding en verzorging tot het kind 18 maanden oud is. MIM heeft onder meer tot doel het zelfvertrouwen, de zelfredzaamheid en het zelfzorgvermogen van de MIM-moeders te vergroten en hun sociale netwerk te versterken (www.nji.nl). Moeders informeren moeders, Prinsen et al., 2004. Meestal wordt MIM aan alle moeders van eerste kinderen aangeboden. Er zijn locaties waar MIM aan een specifi eke doelgroep wordt aangeboden, bijvoorbeeld aan moeders in een achterstandssituatie of aan moeders met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse. In Den Haag bood de thuiszorg in 2005 MIM aan in diverse achterstandswijken. In Breda is MIM toen opgenomen als één van de interventies die ingezet wordt in risicogezin-nen. De gemeente stelde dat 75% van de MIM-deelnemers afkomstig moet

Page 45: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

44

zijn uit de groep moeders met een gebrekkig sociaal netwerk, laag opgeleid en woonachtig in de aandachtswijken (De Graaf & Prinsen, 2006).In 2009 werkten in Nederland 18 MIM-coördinatoren die circa 400 bezoek-moeders begeleiden. De 400 bezoekmoeders bezochten circa 850 ‘program-mamoeders’. Het bereik van programmamoeders met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse lag op 65%. Van de bezoekmoeders heeft ongeveer 35% een andere etnische achtergrond dan autochtoon Nederlands. In hun samenvatting van de MIM-resultaten over 2009 benadrukken de auteurs het belang van de aanwezigheid van MIM(-vrijwilligers) in de CJG’s: ‘De overheid en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling benadrukken het belang van informele opvoedingsondersteuning en mogelijkheden voor sociale steun voor ouders binnen het CJG. Dit biedt kansen voor MIM om in het CJG een functionele bijdrage te leveren aan effectieve opvoed- en opgroeisteun, in beeld te blijven, te groeien en aan haar imago te werken als kwaliteitsprogramma voor opvoedingsondersteuning. Daarnaast slaagt MIM als laagdrempelige interventie er jaar na jaar goed in de allochtone doelgroep te bereiken. Dit kan voor gemeenten doorslaggevend zijn om te kiezen voor MIM, omdat allochtone doelgroepen nog steeds lastig bereikt worden. Zoals bij de certifi cering van MIM als vrijwilligersprogramma in Den Haag werd gezegd: ‘Als één programma kan bijdragen aan de laagdrempelig-heid van het CJG dan is het MIM wel!’ (De Baat et al., 2010.)

Vrijwillige inzet bij (preventie) mishandeling en huiselijk geweldUit het onderzoek van Pels, Lünnemann en Steketee (2011) blijkt dat er verschillende vormen van vrijwillige inzet zijn rondom gezinnen die met huiselijk geweld te maken hebben gehad. Zo halen zowel moeders als jeugdigen veel steun uit informele contacten met familie, vrienden of buren. Het gaat om zowel praktische steun (hulp bij het vinden van een huis, opvangen van de kinderen, tijdelijke inwoning) als emotionele steun. Daarnaast noemen Pels et al. (2011) het lotgenotencontact als vorm van vrijwillige inzet. In de opvanghuizen kunnen vrouwen die zelf te maken hebben gehad met huiselijk geweld als vrijwilliger steun verlenen aan vrouwen in een vergelijkbare situatie (p.105). Ook zijn er zelforganisaties die na huiselijk geweld laagdrempelige opvoedondersteuning aanbieden in de eigen taal (p.107). Bovendien kunnen de etnische gemeenschap of kerk/moskee steun bieden aan deze gezinnen. Pels et al. benadrukken wel dat het nodig is de pedagogische civil society rondom het gezin te versterken. Zo moet er goede ondersteuning en facilitering komen voor laagdrempelige

Page 46: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

45

hulp door informele netwerken, vrijwilligers die als coach of maatje funge-ren, lotgenotengroepen en platforms via internet. Juist deze vrouwen en jeugdigen, die vanuit hun verleden nogal eens wantrouwend zijn jegens formele hulpverlening, zijn gebaat bij laagdrempelige ondersteuning vanuit hun eigen netwerken en organisaties (p.204).

De aanpak van problemen bij jeugd, ouders en gezinnen4.3

Onder de schakel ‘aanpak problemen’ vallen de volgende actoren: Bureau Jeugdzorg, Jeugdreclassering, Jeugdbescherming, Geïndiceerde Zorg, jeugd-ggz. Algemeen Meldpunt Kindermishandeling, het ouder- dan wel gezinsgerelateerd aanbod van de GGD (bijvoorbeeld Families First, Triple P, PMTO (Parent Management Training Oregon), PAT (Parents as Teachers) et cetera. Het zijn professionele instellingen waar overwegend met beroepsma-tige inzet wordt gewerkt, maar die met enige regelmaat werken met vrijwilligers. Dat het hier vaker over professionele instellingen gaat, heeft ook gevol-gen voor de verhouding vrijwilligers/professionals en voor het type vrijwil-liger. Waar bij het organiseren van een positief opvoed- en opgroeiklimaat het merendeel van de actieven bestaat uit vrijwilligers, is het aandeel van de professionals bij de aanpak van problemen groter. Als we kijken naar het type vrijwilligers dat in deze schakel actief is, zal het hier, mede door de eisen die aan de competenties en kennis van vrijwilligers worden gesteld, vaker gaan om georganiseerde vormen van vrijwilligerswerk. In veel gevallen zal dit ook betekenen dat er een selectie van vrijwilligers plaatsvindt en dat deze vrijwilligers worden opgeleid om het vrijwilligerswerk goed te kunnen uitvoeren. Hieronder beschrijven we een aantal voorbeelden van vrijwillige inzet in de schakel aanpak van problemen. Opnieuw zijn de voorbeelden niet uitputtend.

Vrijwilligers bij de KindertelefoonIn de Jeugdzorg is de Kindertelefoon het bekendste voorbeeld van waar met vrijwilligers wordt gewerkt. Verspreid over 18 locaties voeren ca. 800 vrijwilligers gesprekken met kinderen en jongeren. De vrijwilligers werken onder leiding van 40 betaalde parttimekrachten. De minimum leeftijd om te kunnen solliciteren als vrijwilliger is 19 jaar. De oudste vrijwilligers zijn rond de 70 jaar. Er werken momenteel meer vrouwen dan mannen bij de Kinder-

Page 47: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

46

telefoon (www.kindertelefoon.nl). De Kindertelefoon staat bekend om de grondige screening van vrijwilligers. Alle Kindertelefoonlocaties zijn aangesloten bij het Landelijk Bureau Kindertelefoon, onderdeel van Jeugdzorg Nederland in Utrecht. Dit bureau zorgt voor het realiseren van alle landelijke publiciteit, projecten en beleidsvraagstukken van de Kindertelefoon. Ook worden daar de chat, het 0800-nummer en de website beheerd. De Kindertelefoonvrijwilligers zijn verbonden aan de Bureaus Jeugdzorg.

Vrijwilligers bij Bureau Jeugdzorg, bij de CJG’s en bij de consultatiebureaus Of en hoe professionele instellingen op het gebied van jeugdzorg gebruikma-ken van vrijwillige inzet bij de aanpak van problemen is in de literatuur niet direct terug te vinden. Uit internetbronnen blijkt dat vooral de Bureaus Jeugdzorg – wellicht in het verlengde van de connectie met de Kindertele-foon - actief zijn op dit gebied (zie ook Möller in Jeugd&Co, 2006). Zo zijn bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam ruim 160 vrijwilligers werkzaam. ‘Alle vrijwilligers leveren diensten voor kinderen en jongeren. Het contact met het kind staat hierin centraal. Deze contacten kunnen zeer uiteenlopend zijn. Bijvoorbeeld de vrijwilliger die kinderen ondersteunt bij een omgangsregeling met een ouder. Of een jongere die wil weten of zijn moeder hem kan verplichten de bekeuring van zijn brommer te betalen, maar ook vrijwilligers die chatten met kinderen die gepest worden. Dit alles met hetzelfde doel: wij bieden hulp, advies en ondersteuning aan kinderen en jongeren tot 18 jaar.’6

Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam heeft op drie afdelingen vrijwilligers: bij de Kindertelefoon ‘voor een luisterend oor, advies of ondersteuning’; bij de Kinder- en Jongerenrechtswinkel voor ‘juridisch advies, bemiddeling en begeleiding aan kinderen en jongeren over hun rechten en plichten’; en bij de ondersteuning van gezinnen/aanvullende hulp: ‘Deze vrijwilligers ondersteunen leuke activiteiten met kinderen op woensdagmiddag of begeleiden omgangsregelingen’.7

Ook Bureau Jeugdzorg Groningen adverteert op internet uitgebreid en toegankelijk met de mogelijkheden voor vrijwilligerswerk: ‘Door te werken met vrijwilligers kan Bureau Jeugdzorg [Groningen] iets extra’s toevoegen aan het werk van de beroepskrachten, want de vrijwilliger kan zich vrijer

6 www.bjaa.nl , mei 2011 geraadpleegd.7 www.bjaa.nl, mei 2011 geraadpleegd.

Page 48: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

47

opstellen en vaak meer tijd en aandacht geven aan een kind of gezin dan een beroepskracht. […] De vrijwilligers van Bureau Jeugdzorg worden alleen ingezet in zaken waarin ook een beroepskracht aan het werk is. Het werk van de vrijwilliger moet passen binnen het door de beroepskracht gemaakte hulpverleningsplan. In zo’n plan staat wat er allemaal moet gebeuren om een opvoedingssituatie te verbeteren. Daarbij kunnen vrijwilligers op diverse manieren worden ingezet’.8

De voorbeelden van vrijwilligerswerk die Groningen daarna noemt zijn vergelijkbaar met de activiteiten in Amsterdam:

Een vrijwilliger onderneemt iedere woensdagmiddag een activiteit met ●een kind. Hij doet dit omdat ouders daar zelf door omstandigheden niet aan toe komen of omdat een kind zich zo ongewoon gedraagt dat het extra zorg en aandacht nodig heeft.Een vrijwilliger bezoekt een jongere die net op kamers is gaan wonen. ●Een vrijwilliger ondersteunt een groot pleeggezin door activiteiten met ●de kinderen te ondernemen, te helpen met huiswerk of af en toe eens op te passen zodat pleegouders even op adem kunnen komen.Een vrijwilliger begeleidt op verzoek van de kinderrechter een bezoekre- ●geling, gaat dan bijvoorbeeld met een kind dat bij zijn moeder woont op bezoek bij vader.’ (www.bjzgr.nl)Veel van deze voorbeelden kunnen geschaard worden onder het maatjes- ●werk.

Wie op internet verder zoekt naar soortgelijke voorbeelden van vrijwillige inzet binnen consultatiebureaus en/of in CJG’s komt niet zo heel veel tegen. Er worden door de (organisaties aangesloten bij de) lokale CJG’s wel regel-matig vrijwilligers gezocht, en CJG’s presenteren zich kort als locatie waar professionals en vrijwilligers elkaar kunnen ontmoeten, maar wat die ontmoeting in de lokale dagelijkse praktijk om het lijf heeft, is niet zo concreet verwoord.9 Het tweede deel van ons onderzoek – met onder andere de enquête onder CJG-coördinatoren - zal daar meer informatie over kunnen geven. Wie zoekt op vrijwilligers en consultatiebureaus komt opvallend genoeg als eerste in België uit.10

8 www.bjzgr.nl mei 2011 geraadpleegd.9 Voor een uitzondering op deze regel zie Sproet & Smulders, z.j. .10 www.facebook.com/pages/vrijwilligers-consultatiebureaus-Kind-Gezin

Page 49: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

48

Maatjesprojecten: studenten als Best buddies en vrijwilligers van Stichting MatchDaarnaast is er ook binnen de schakelaanpak van problemen sprake van allerhande maatjesprojecten waarbij maatjes bemiddelen tussen de jongere en de jeugdzorginstellingen. Volgens Berger en Booij, voorheen werkzaam bij het NIZW, is er een duidelijke tendens waarneembaar dat mentorprogramma’s meer en meer voor risicojeugd of voor kinderen en jeugdigen met gedragsproblemen worden ingezet, ook in Nederland (Berger & Booij, 2003). ‘Soms betreft het uit Amerika overgewaaide programma’s zoals Match (onder meer gestoeld op Big Brothers Big Sisters) en Youth at Risk. Vaak ook gaat het om programma’s die in Nederland zijn ontwikkeld.’ Door een eigentijdse invulling hebben mentoring, maatjes- en coachings-projecten volgens Berger en Booij ‘een grotere aantrekkingskracht en meer status dan de traditionele vormen van vrijwilligerswerk in de zorgsector. Voor veel mensen zijn persoonlijke ontplooiing en betrokkenheidbelangrijke drijfveren om vrijwilligerswerk te doen. Het coachen van jongeren is een vorm van vrijwilligerswerk die tegemoetkomt aan deze motieven.’ Haalden Berger en Booij in 2003 nog Galesloot aan die in 2000 stelde dat de mentoraanpak ‘past in het nieuwe vrijwilligerswerk: korte, afgebakende projecten in plaats van de langer durende verplichtingen’ (Berger & Booij, 2003), anno 2011 gaat die vlieger niet meer op. Dit gezien de tijd die het kost om een hechte en (dus) effectieve band tussen mentor en mentee op te bouwen. Een hechte band tussen mentor en mentee (bijvoorbeeld door te koppelen op raakvlakken en het tijd voor elkaar maken) is een absolute voorwaarde voor het slagen van mentorinitiatieven (Uyterlinde et al., 2009 en Van der Klein & Dekker, 2011). Er bestaat in de schakel van probleemaanpak inmiddels een variëteit aan mentorprogramma’s met vrijwillige inzet en maatjesprojecten: voor zwerf-jongeren, autistische jongeren, jongeren met psychiatrische problemen, jongeren met een verstandelijke handicap (match, mentorprojecten, coaching door rolmodellen). We geven hier twee voorbeelden van vrijwillige inzet georganiseerd door Best Buddies Nederland, en Stichting Match (zie ook Bohlmeijer & Bolier, 2001). Best Buddies is een non-profi torganisatie die jonge mensen tussen de 16 en de 35 jaar met een licht verstandelijke beperking koppelt in een een-op-eenrelatie aan studenten. Best Buddies werkt samen met verschillende

Page 50: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

49

zorgorganisaties en met MEE. Vanuit deze zorgorganisaties/MEE kunnen mensen met een verstandelijke beperking zich aanmelden voor een buddy. Best Buddies zet binnen een onderwijsorganisatie een club Best Buddies op. Best Buddies werft hier de studenten die graag buddy willen worden.11

Stichting MatchMatch is al naar voren gekomen bij preventie, maar matchprojecten zijn ook zeer aanwezig in de schakel van probleemaanpak. Match speelt vooral een rol voor jongeren die op hun 18e uit de jeugdhulpverlening stappen. De website zegt: ‘Ieder jaar zet een grote groep jongeren die te maken hebben (gehad) met de Jeugdhulpverlening de eerste stappen op weg naar volwas-senheid. Ze willen erg graag zelfstandig zijn, maar niet alle problemen zijn natuurlijk opgelost op de dag dat ze 18 jaar worden. Match! wil deze jongeren de kans geven een tijdje een beroep te kunnen doen op een maatje, iemand die dichtbij hun staat en nog weet hoe het was om alles zelf te moeten regelen. Match! wil een brug slaan tussen de intensieve zorg die deze jongeren hebben ontvangen vanuit de (jeugd)hulpverlening en de maatschappij waarin ze zich staande zullen moeten gaan houden als ze 18 jaar worden. Een maatschappij die van ze vraagt deel te nemen aan de samenleving op een volwassen manier. Met alle rechten & plichten die daarbij horen, zoals een eigen inkomen, een dak boven je hoofd en een (goede) invulling van je dagelijkse leven. Een uitdagende klus waarbij Match! de jongeren die dit willen wil ondersteunen op een gelijkwaardige en laagdrempelige manier’.12

Vrijwillige inzet in Sport-zorgtrajecten Sinds enige jaren spelen de KNVB en vrijwilligers bij voetbalverenigingen een rol bij de aanpak van problemen. Voetbal kan helpen bij het aanleren van onder meer zelfdiscipline, doorzettingsvermogen en zelfbeheersing. Om deze reden wordt bij jongeren met een gedragsstoornis de teamsport voetbal ingezet als onderdeel van hun behandeling. Dat gebeurt in zogehe-ten sportzorgtrajecten. De jongeren die – vrijwillig – meedoen aan het sport-zorgtraject staan allemaal onder behandeling van een jeugdzorginstel-ling. Binnen hun therapie gaan ze bij een voetbalvereniging in de buurt in

11 Zie http://www.bestbuddies.nl/; er wordt onderzoek gedaan naar Best Buddies aan de RUG en bij het Verwey-Jonker Instituut.

12 http://match.humanitaseindhoven.nl

Page 51: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

50

een bestaand team spelen. Gewoon, als een van de jongens of meiden. Maar dan wel met wat extra begeleiding.De bijkomende doelen kunnen zijn: het bieden van een zinvolle vrijetijdsbe-steding (naschoolse opvang, jongeren uit hun isolement halen, sporten een vaste plek geven als gedragsalternatief, structureren van een dagindeling en het ontwikkelen van een sociaal netwerk) en het bieden van werkperspec-tief (opleiding tot trainer/begeleider, groundsman, kantinebeheerder, materiaalbeheerder, enzovoorts). Om te zorgen voor optimale begeleiding plaatst de KNVB de deelnemen-de jongeren bij verenigingen met een goede structuur. Daarnaast moeten de clubs beschikken over trainers die in staat zijn om deze jongeren extra te begeleiden. Alle trainers, die bij voorkeur al ervaring hebben op dit vlak, krijgen aanvullende cursussen aangeboden rondom de omgang met jongeren met afwijkend gedrag. De DSP groep heeft deze (50) sportzorgtrajecten op effect geëvalueerd, over de rol van vrijwillige inzet is daarbij niet expliciet gerapporteerd. (Buysse & Duijvestijn, 2011)13

Juridische Interventies voor jeugd en ouders/opvoeders4.4

Onder deze schakel in de keten vallen: Strafrecht, Jeugdrecherche, Justiti-ele Jeugdinrichtingen, Residentiële Jeugdinstellingen. Dat vrijwilligers in deze schakel belangrijk worden gevonden blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het ministerie van Justitie vorig jaar de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming gevraagd heeft te adviseren over een conceptbeleids-visie over het vrijwilligersbeleid binnen sanctietoepassing. De Raad meent dat de inzet van professionals gericht op het terugdringen van recidive, versterking nodig heeft en dat dit mogelijk is met een goed ondersteund (vraag-)gericht vrijwilligersbeleid. De Raad ziet hierin een belangrijke taak weggelegd voor het ministerie van Justitie op landelijk niveau en in verband met de Wmo, voor gemeenten op lokaal niveau. ‘Het hebben van sociale contacten, het herstellen van betrekkingen met partners, ouders en anderen zijn belangrijke voorwaarden om zich weer geaccepteerd te voelen en niet terug te vallen in oud gedrag. Vrijwilligers kunnen bij het herstel van deze contacten of bij het aangaan van nieuwe contacten als tegenwicht tegen de

13 Zie ook http://www.knvb.nl/watdoenwe/maatschappelijke-projecten/sport-zorgtraject .

Page 52: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

51

oude een essentiële rol spelen’ (Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbe-scherming, 2010).Onderzoeker Judith Leest (2000) bracht het ‘justitieel vrijwilligerswerk’ in het algemeen (dus niet specifi ek op het jeugdterrein) in kaart. Zij verwijst daarmee naar activiteiten die passen binnen de justitiële taakopvattingen. Het was een moeilijke opgave om dit type vrijwilligerswerk in beeld te krijgen. Vrijwilligerswerk is immers doorgaans een lokale aangelegenheid en er zijn geen landelijke overzichten beschikbaar. Onder justitieel vrijwilligers-werk schaart zij:

Vrijwilligerswerk bij grote organisaties als Slachtofferhulp, de Reclasse- ●ring en de opvang van asielzoekers en vluchtelingen.Vrijwilligerswerk bij rechts- en kinderrechtswinkels en in diverse instel- ●lingen voor (gezins-)voogdij.Vrijwilligers die aangesloten zijn bij Belangen Overleg Niet Justitiegebon- ●den Organisaties (BONJO) die onder meer gedetineerden bezoeken in gevangenissen.Vrijwillige bemiddelaars die confl icten tussen buren oplossen. ●vrijwilligerswerk bij omgangsbegeleiding voor kinderen na echtscheidin- ●gen.Jongeren in preventieprojecten. ●

Als dit bij elkaar wordt opgeteld bleken er in het jaar 2000 ongeveer 18.000 vrijwilligers actief te zijn op de werkvelden van justitie, waarvan meer dan de helft werkt bij VluchtelingenWerk. Het justitieel vrijwilligerswerk bestaat uit activiteiten die zowel wat betreft de inhoud en de doelgroep als organi-satievorm zeer divers zijn. De activiteiten lopen volgens Leest sterk uiteen en variëren van het verlenen van praktische diensten, bijvoorbeeld bij de Reclassering en Gezinsvoogdij, tot het geven van inhoudelijke adviezen waarvoor een redelijke mate van expertise en kennis vereist zijn. Het profi el van justitieel vrijwilligers is: hoog opgeleid, blank, middelbare leeftijd, vrouw. Jongeren werken veel bij rechtswinkels. Dit zijn echte vrijwilligersor-ganisaties. Reclassering en Gezinsvoogdij zijn professionele organisaties die met vrijwilligers werken: vrijwilligers hebben hier een sterke professionalise-ringsslag doorgemaakt. Leest stelt dat Slachtofferhulp en VluchtelingenWerk wat betreft organisatie een tussenvorm innemen: ‘Hoewel het leeuwendeel van de activiteiten door vrijwilligers wordt gedaan, zijn beide organisaties in sterke mate geprofessionaliseerd en georganiseerd’ (Leest, 2000).

Page 53: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

52

In de literatuur vonden we met betrekking tot deze schakel bijvoorbeeld ook het werk vanuit Exodushuizen en vanuit de projecten Vrij en Verder waarbij maatjes ingezet worden om ex-gedetineerde jongeren en hun relaties te begeleiden: vrijwilligers geven steun en bieden een luisterend oor aan mensen die met justitie in aanraking zijn geweest. (zie ook Plemper et al., 2005, Bohlmeijer in Reclassering, pag 8/11 2002).

Verhouding professionals - vrijwilligers 4.5

We kunnen concluderend constateren dat vrijwilligerswerk in alle schakels van de keten voorkomt en door allerlei actoren georganiseerd wordt: actoren die voornamelijk werken met professionals en actoren die vooral werken met vrijwilligers. Over het algemeen geldt: hoe lager in de piramide, hoe meer vrijwilligers er actief zijn. Naarmate men hoger in de piramide komt verschuiven de verhoudingen tussen professionals en vrijwilligers. Ten eerste getalsmatig: in de onderste schakel van de piramide zijn relatief veel vrijwilligers in meer of minder georganiseerde verbanden actief. Bij elke stap omhoog in de pira-mide wordt het aandeel van de vrijwillige inzet in verhouding tot de be-roepsmatige inzet kleiner. Toch zijn ook in de juridische keten vrijwilligers-organisaties actief. Voorbeelden hiervan zijn Humanitas met ‘Gezin in Balans’(begeleiding tijdens en na detentie van een ouder), Vluchtelingen-Werk en de Exodushuizen (huizen om gemotiveerde ex-gedetineerden te ondersteunen bij hun terugkeer in de maatschappij). Wat verder opvalt is dat nogal wat vrijwilligerswerk in de keten in samenwerking met professionals (positief opvoed- en opgroeiklimaat en preventie) of onder leiding van professionals (preventie en aanpak van problemen) plaatsvindt. Hoe verder we in de interventiepiramide komen (juridische en klinische interventies), hoe meer professionals en vrijwilligers los van elkaar functioneren volgens de literatuur. De betreffende auteurs vin-den dat spijtig.

Page 54: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

53

De Wet op de Jeugdhulpverlening, voorloper van de Wet op de Jeugdzorg, legde in 1989 vast welk werk door professionals gedaan moest worden. Alleen, dit is slechts een fractie van de steun die jongeren en gezinnen tegenwoordig krijgen (Möller, 2006). Een groot deel van de sociale steun en bijstand wordt geboden door vrijwilligers. Bij sommige organisaties worden die vrijwilligers gescreend (Kindertelefoon) en krijgen zij een welomschre-ven taak en coaching of begeleiding wanneer dat nodig is (Humanitas bijvoorbeeld). Het lijken paradoxaal genoeg bijna professionals. Bij andere organisaties (sportverenigingen) of informeler ongeorganiseerd vrijwilligers-werk (kinderopvang door opa’s en oma’s) is dat niet aan de orde. Hun bijdragen aan de pedagogische civil society is minder gereguleerd, en staat juist daardoor misschien wel dichter bij ‘de gewone mensen’, dichter bij wat De Winter met de pedagogische civil society beoogt.

Page 55: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

54

Page 56: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

55

Samenwerking tussen professionals en vrijwilligers 5 Als het gaat over de relatie tussen vrijwilligers en beroepskrachten in het algemeen dan hebben Plemper, Van Daal en Winsemius (2005) daar als een van de weinigen expliciet onderzoek naar gedaan in 2005. Maatschappelijke ontwikkelingen hebben die relatie beïnvloed. Dit heeft volgens deze auteurs te maken met de impuls vanuit patiënten- en cliëntenorganisaties en met beroepskrachten die steeds meer een rol kregen als facilitator van burgers en vrijwilligers. En andersom bleken vrijwilligers iets te kunnen bieden waartoe beroepskrachten zelf niet in staat waren of geen ruimte voor kregen. Plemper et al. kenmerken de civil society als het geheel van organisaties waarin burgers met elkaar op vrijwillige (ofwel niet gedwongen en niet commerciële) basis collectieve en maatschappelijke oogmerken nastreven. Er bestaan volgens hen binnen die civil society drie samenwerkingsvormen tussen vrijwilligers en beroepskrachten met drie verschillende oogmerken:

Wederzijdse steun (mutual support)a. Dienstverlening (service-delivery)b. Maatschappelijke Inbreng (waaronder campaigning)c.

In veel professioneel welzijnswerk zijn de beroepskrachten initiatiefnemers; zij ontwikkelen een methodiek waarin het vrijwilligerswerk een eigen specifi eke waarde heeft. Ze ondersteunen de vrijwilligers, zorgen voor continuïteit en garanderen de kwaliteit van de dienstverlening. Hun inhoude-lijke expertise is daarbij leidend. Soms zijn de vrijwilligers leidend (Humani-tas), soms de beroepskrachten (Wereld Natuur Fonds, zie onder meer Plemper et al., 2005). Belangrijk bij het bepalen of vrijwilligers, dan wel professionals leidend zijn, is wie er betrokken is bij het bestuur en de uitvoe-ring van het primaire proces van de organisaties (Metz, 2011).

Page 57: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

56

Typen samenwerking, typen vrijwillige inzet voor en door 5.1 jeugd en gezin

In dit hoofdstuk willen we een aantal typen samenwerking tussen professio-nals en vrijwilligers voorstellen die we in de literatuur gevonden hebben. We doen dit aan de hand van voorbeelden. In de beschrijving van die typen samenwerking beginnen we weer met de meest vrije, ongeorganiseerde samenwerking onder aan de piramide en eindigen we met de strakker georganiseerde samenwerking bij de aanpak van problemen. Zoals Leest al aangaf hebben we weinig voorbeelden van beschreven samenwerking bovenin de piramide. In de literatuur komen we via de verschillende typen samenwerking ook verschillende typen vrijwilligers/vrijwillige inzet op het spoor die zich bezighouden met leefbaarheid, sociale cohesie, steun, hulp of sociaal startkapitaal voor en door jeugd en gezin. Voor dit onderzoek zullen we deze verschillende typen plaatsen in een continuüm. Aan de ene kant hebben we individuele, ongeorganiseerde burgers die op eigen initiatief informeel sociale steun geven aan jeugd en gezinnen in de buurt (de betrokkenen zijn zich vaak niet eens bewust van het feit dat zij vrijwilligers-werk doen). Aan de andere kant vinden we de georganiseerde, ingekaderde vrijwilliger die vastomlijnd vrijwilligerswerk doet (soms zelfs met een contract). Deze laatsten gaan een meerjarige, formele binding aan met een vrijwilligersorganisatie of instelling en delen vaak onderling dezelfde visie op fenomenen als opvoeden en de civil society en dergelijke.

Typologie van actieve burgers/vrijwilligers in dit onderzoek

Individuele burgers die zich niet verbonden tonen met de pedagogische 1. civil society.Individuele burgers die op eigen initiatief incidenteel informele sociale 2. steun aan jeugd, ouders of gezin geven. Individuele burgers die op uitnodiging van een organisatie incidenteel 3. (informele)sociale steun geven aan jeugd, ouders of gezin.Individuele burgers (ouders, buurtbewoners, jongeren, etc.) die op eigen 4. initiatief regelmatig actief zijn op dit terrein. Individuele burgers die op uitnodiging van een organisatie regelmatig 5. actief zijn op dit terrein.

Page 58: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

57

Georganiseerde vrijwilligers van een vrijwilligersorganisatie, met een 6. vrije rol bij de ondersteuning van jeugd en gezin.Georganiseerde vrijwilligers van een beroepsorganisatie, met een vrije 7. rol bij de ondersteuning van jeugd, ouders en gezin.Georganiseerde vrijwilligers met een vaste taakomschrijving bij een 8. vrijwilligersorganisatie.Georganiseerde vrijwilligers met een vaste taakomschrijving bij een 9. professionele instelling.

Een aantal van deze typen vrijwilligers zullen in de volgende paragrafen over typen samenwerking hun opwachting maken.

Professionals en vrijwilligers in ‘informeel, hybride 5.2 vrijwilligerswerk’

Hoogleraar Presentie en Zorg, Andries Baart, deed in 2007 onderzoek naar hoe kwetsbare kinderen, jongeren en gezinnen het beste bereikt kunnen worden en wat daarbij de rol van het vrijwilligerswerk is. Baart et al. Benadrukken vooral het belang van zogenoemd ‘informeel, hybride vrijwil-ligerswerk’ (Baart et al., 2008). ‘Dit is vrijwilligerswerk waarbij professionals vrijwilligersfuncties creëren voor kwetsbare kinderen en jongeren om hen op die manier bij zich te houden, hen te bewaken en te behoeden voor verdere uitval en ze de kans te bieden hun eigen plekje in de buurt in te nemen. Vrijwilligerswerk is op die manier een mogelijkheid voor sociaal kwetsbare mensen om niet weg te zakken en door werkers in het oog te worden gehouden. Andersom hebben de vrijwilligers een belangrijke functie in de buurt: ze denken mee, ze signaleren en leggen uit wat er gaande is in de buurt.’ Baart en zijn medeonderzoekers stellen in hun rapport uit 2008 bijvoor-beeld: ‘Kinderen uit multiprobleemgezinnen worden in en rond de speeltuin opgevangen en vastgehouden door ze met ‘vrijwilligersfuncties’ te bekleden. Zo worden ze bewaakt, behoed voor ‘groter kwaad’ en ‘dichtbij gehouden’ om zich waar nodig te kunnen uitspreken.’ De professionals ‘vangen op en houden vast’, de kinderen doen het vrijwilligerswerk. Baart is de geestelijk vader van de presentiebenadering die volgens zijn website www.presentie.nl inhoudt: ‘Een praktijk waarbij de zorggever zich aandachtig en toegewijd op de ander betrekt, zo leert zien wat er bij die

Page 59: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

58

ander op het spel staat – van verlangens tot angst – en die in aansluiting dáárbij gaat begrijpen wat er in de desbetreffende situatie gedaan zou kunnen worden en wie hij/zij daarbij voor de ander kan zijn. Wat gedaan kan worden, wordt dan ook gedaan. Een manier van doen, die slechts verwe-zenlijkt kan worden met gevoel voor subtiliteit, vakmanschap, met prakti-sche wijsheid en liefdevolle trouw’. De ‘zorggever’ kan in Baart’s benadering een vrijwilliger of een profes-sional zijn. Hybriditeit zien de onderzoekers als een wezenlijk werkmodel: ‘Een belangrijke vorm van vrijwilligers binden, deels ten behoeve van participatie en draagvlak, deels ook tegen uitval en wegglijden in moeilijke omstandigheden’. In hun onderzoek gaan zij in op de situatie in een wijk in Utrecht waar buurtpastoraat en speeltuinwerk nauw samenwerken; ‘karak-teristiek voor de samenwerking is dat er plaats is ingeruimd voor de inbreng van buurtbewoners: ze participeren in het signaleren en interpreteren van gebeurtenissen in de wijk, ze wijzen op ontwikkelingen en functioneren op die manier als klankbordgroep voor de beroepskrachten. Dit geheel van beroepskrachten en vrijwilligers is diep geworteld in de buurt.

De auteurs in het onderzoek van Baart onderscheiden vier vormen van hybride vrijwilligerswerk:

De (oud-)gebruiker van voorzieningen die gebonden is en blijft doordat 1. hij/zij met verantwoordelijkheden wordt bekleed en dus op een infor-mele wijze deel gaat uitmaken van de staf, het kader of de leiding: de betrokkene ‘vertrekt’ niet, maar wordt onbewust vastgehouden.De uitgenodigde buurtgenoot die geregeld een ad hoc inzet levert als 2. uitbreiding van zijn of haar natuurlijke en organische positie en rol in de buurt.De mededrager van eigen initiatieven.3. De aangesproken getuige van wat er in de buurt allemaal voorvalt en wat 4. appelleert aan gewone menselijke goedheid en zorg: het vanzelfspre-kende maar gefaciliteerde burgerschap (civil society).

De specifi eke uitwerking van deze vormen houdt verband met de sociale structuur van buurten, de daar bekende en geldende omgangsvormen en de behoefte van buurtbewoners/vrijwilligers om erkend te worden in de eigen potenties en om het eigenaarschap te behouden over de eigen initiatieven en activiteiten. Dit soort hybride vrijwilligerswerk blijkt volgens de auteurs

Page 60: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

59

naast de andere vormen van vrijwilligerswerk te kunnen blijven bestaan: het is geen of-of kwestie. Deze vorm van vrijwilligerswerk en samenwerking treffen we overigens vooral aan in de schakels van positief klimaat en preventie. Dat geldt ook voor de volgende vorm: bottom-up samenwerking.

Professionals en vrijwilligers in bottom-up samenwerking 5.3 ( fr ontliniepraktijken)

Bij bottom-up samenwerking komt het initiatief voor het vrijwilligerswerk (spontaan) uit de doelgroep zelf, maar gaan vrijwilligers duurzame verbindin-gen aan met professionals, en zijn de betrokkenen zich anders dan bij hybride vrijwilligerswerk bewust van het feit dat zij vrijwilligerswerk doen. De vrijwilligers worden in de literatuur vaak ‘frontliniewerkers’ genoemd, het begrip is al vaker gevallen. Om dit begrip te verduidelijken verwijzen we naar de publicatie van De Gruijter et al. (2009). Zij deden in opdracht van het minsterie van VROM/WWI onderzoek naar vernieuwende initiatieven in het voorportaal van de jeugdzorg, voornamelijk naar overbruggingsactivitei-ten, en betitelen dit als de frontlinie. ‘Het gaat bij de frontlinie om het geheel van personen en organisaties die door een meer informeel en laagdrempelig aanbod een brugfunctie vervullen tussen moeilijk bereikbare (migranten-)doelgroepen en de geïnstitutionaliseerde hulpverlening’ (De Gruijter et al., 2009). De Gruijter et al. gebruiken ook de term ‘civil society’: volgens hen ontstaan bottom-up initiatieven om de gaten in de zorg te dichten doordat zij een rol spelen in de overbrugging tussen de vraag en het reguliere aanbod. Zij hebben daarmee vanuit de civil society een eigenstandige waarde: zij brengen behoeften, vragen en noden van (nieuwe) doelgroepen onder de aandacht van professionals – ook bij de groepen zelf. Daarnaast vormen ze een bron van inspiratie en innovatie. Zij laten namelijk nieuwe en onconventionele manieren zien om jeugd en gezinnen te bereiken en hen te bedienen. Frontliniewerkers worden vooral ingezet in het voorportaal van de jeugdzorg, omdat het professionals onvoldoende lukt om problemen in een vroegtijdig stadium te verhelpen. Aangezien de praktijken tot doel hebben een brugfunctie te vervullen tussen doelgroep en professionele instellingen passen zij ook bepaalde werkwijzen toe richting dit professionele aanbod.

Page 61: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

60

Het belangrijkste daarbij lijkt het onder de aandacht brengen van (de behoeften van) de doelgroep bij professionals en daarnaast bemiddeling bij acute vragen of problemen’. Kenmerkend voor bottom-up samenwerking is de betrokkenheid van professionals en niet-professionals bij het bereik van bepaalde doelgroepen door professionele instellingen. De frontliniewerkers willen bijdragen aan het vergroten van de leefwereld en de mogelijkheden van jongeren en gezinnen om volledige participatie in de samenleving mogelijk te maken. Deze ambitie ligt dicht aan tegen de ontstaansredenen van de meeste praktijken, namelijk dat bepaalde groepen jongeren en gezinnen nog onvoldoende (volwaardig) als burger participeren in de Nederlandse samen-leving en naar evenredigheid gebruik (kunnen) maken van voorzieningen. Uiteindelijk hebben veel frontliniepraktijken een emancipatoire doelstelling, die zich overigens zowel richt op de eigen doelgroep als op de ‘ontvangende samenleving’ (De Gruijter et al., 2009).

Professionals en vrijwilligers in top-down samenwerking: 5.4 paraprofessional-praktijken

Bij top-down samenwerking melden vrijwilligers zich bewust bij een bestaande organisatie (vrijwilligersorganisatie of professionele organisaties) die het kader verzorgt waarbinnen het vrijwilligerswerk plaatsvindt. Homestart en MIM zijn voorbeelden van een top-down samenwerking: een professional coördineert en geeft invulling aan de taken, de vrijwilligers voeren de taken uit. Het initiatief voor het vrijwilligerswerk is niet direct uit de doelgroep maar van professionals gekomen, maar de vrijwilligers zijn vaak wel uit de doelgroep afkomstig. In die zin vervullen ook zij vaak een brugfunctie tussen doelgroep en het professionele aanbod. Vrijwilligers die binnen deze vorm van samenwerking functioneren worden ook wel paraprofessionals genoemd. De paraprofessional-vrijwilligers treffen we vooral aan in de preventieve schakel, bij de aanpak van proble-men en bij de vrijwillige inzet betrokken bij het niveau van juridische en klinische interventies. De Gruijter, Mak, Doĝan en Pels (2007) deden onderzoek naar parapro-fessionals in opdracht van de Directie Emancipatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), toegespitst op de welzijns- en

Page 62: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

61

woningsector. De paraprofessional kent volgens de Gruyter et al. vier functietermen:

De ● helpdesk- en voorlichtersfunctie: aanspreekpunt en vraagbaak over de inhoud en infrastructuur van instellingen.De ● gidsfunctie: praktische ondersteuner bij het gebruikmaken van voorzieningen.De ● advocaatfunctie: individuele en collectieve belangenbehartiger en beleidsbeïnvloeder bij instellingen.De ● empowerment-functie: het stimuleren van participatie in besluitvor-ming.

Naast deze vier functies is er ook nog een functie die eigenlijk buiten die van intermediair valt, maar wel vaak wordt aangetroffen, en wel:

De ● hulpfunctie: het verlenen van directe steun en hulp, aan de doelgroep dan wel een bredere gemeenschap, ook wel de community-functie genoemd. Deze functie wordt vooral in de welzijnssector aangetroffen en is in het kader van onze literatuurstudie van belang met het oog op de civil society. Het betreft activiteiten van educatieve, pedagogische, controlerende of praktische aard: taallessen, opvoedingsondersteuning, instructie aan ouders ten behoeve van ontwikkelingsstimulering van hun kinderen, pedagogische steun, huiswerkbegeleiding, hulp met klussen en surveillance/toezicht in de wijk.

De Gruijter, Mak et al. (2007) hebben getracht een antwoord te geven op de vraag in welke settings paraprofessionals, intermediairs, allochtone (zorg-)consulenten en vrijwilligers van zelforganisaties met vergelijkbare functies werkzaam zijn, en wat de inhoud is van deze functies. ‘Met name in de welzijnssector heeft de paraprofessionele functie inmiddels zijn waarde bewezen. Het gaat dan om vooral opvoedingsondersteuning. Bij de woning-corporaties ontstaat toenemende belangstelling voor inzet van paraprofes-sionals, omdat corporaties medeverantwoordelijk worden geacht voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving van bewoners. Zo ziet de brancheor-ganisatie Aedes het als taak om ‘samen met maatschappelijke partners de problemen op het terrein van de leefbaarheid, veiligheid, schooluitval, integratie, jeugd, kortom van de mensen die er wonen aan te pakken’. In dit kader kunnen paraprofessionals belangrijk werk verrichten.’ Kortom, het draagvlak voor verankering van de paraprofessionele functie is in beide sectoren aanwezig. Daarnaast is de functie sterk in opkomst bij het stimuleren van de maatschappelijke participatie van allochtonen en in de

Page 63: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

62

sfeer van leefbaarheid en veiligheid. De doelgroepen waar de functies zich op richten zijn doorgaans nieuwe Nederlanders van niet-westerse herkomst, waarbij het werk door en voor allochtone laagopgeleide vrouwen domineert. Wat de inhoud van het werk betreft ligt het accent, zoals te verwachten was, sterk op het ‘pendelen tussen vraag en aanbod’, op het informeren en adviseren over en toeleiden naar reguliere voorzieningen of instellingen. Verder kan het stimuleren van de dialoog tussen groepen burgers tot de doelen behoren, evenals directe steun- en dienstverlening, zoals taalles, opvoedingsondersteuning of toezicht in de wijk. De doelgroepen waar de functies zich op richten zijn doorgaans nieuwe Nederlanders van niet-westerse herkomst, waarbij soms wel en soms geen specifi eke etnische categorieën worden omschreven. Andere kenmerken worden meestal wel benoemd of geïmpliceerd, zoals leeftijd en geslacht. Sommige projecten richten zich specifi ek op jongeren, sommige op ouderen, maar de meeste zijn gericht op de categorie daartussenin. Daarbij is het werk door en voor allochtone laagopgeleide vrouwen dominant. Verder kan men specifi eke doelgroepen op het oog hebben, zoals marginaliserende Marokkaanse jongeren, (ouders van) gehandicapten of geïsoleerde vrouwen. Interessant in relatie tot de beoogde aansluiting tussen vraag en aanbod is de vraag in hoeverre ook daadwerkelijke participatie van de doelgroepen in besluitvorming of in uitvoerend werk wordt gestimuleerd. Over het geheel genomen komt dit nog weinig voor, maar in het werk met en voor ouderen, bewoners en jongeren is de aandacht voor participatie wel stijgend. Bij de eerste twee groepen draait het om participatie in besluitvorming, bij de jongeren om uitvoerend werk, waarbij vooral het surveilleren en toezicht houden snel aan populariteit wint (de Gruijter et al., 2007).

Professionals en vrijwilligers in formele opvoedings-5.5 ondersteunende samenwerking

Formeel opvoedingsondersteunend vrijwilligerswerk in samenwerking met professionals veronderstelt duurzame en formele bindingen tussen die professionals en vrijwilligers. Voorbeelden van dit soort verbindingen zijn te vinden in het vrijwilligerswerk van Doorstart bij Humanitas, of vrijwilligers-werk bij de Bureaus Jeugdzorg. De vrijwilligers hebben zich bewust aange-meld bij deze (activiteit van de) organisaties en hoeven niet afkomstig te zijn uit de doelgroep. Het gaat ze niet zozeer om het verbinden van de

Page 64: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

63

doelgroep met het aanbod, maar om de (opvoedings-)ondersteuning op zich. Het gaat hun bij het vrijwilligerswerk ook vaak om de zelfontplooiing, wat het hunzelf als vrijwilliger brengt. Het werk en de verhouding tot de professionals staan op schrift. Voordat een vrijwilliger kan beginnen is er een oriëntatie of de vrijwilliger goed past bij het werk, of de vrijwilliger het aankan. Bij formeel ingekaderd opvoe-dingsondersteunend vrijwilligerswerk komt vaak training, begeleiding en coaching van de vrijwilligers door een professional te pas. Doorstart bijvoor-beeld richt zich op kwetsbare gezinnen met kinderen in de leeftijd van 7 tot 14 jaar. De gezinnen hebben (tijdelijk) onvoldoende draagkracht en te weinig ondersteuning vanuit het eigen sociale netwerk. Het betreft gezinnen waar vrijwillige ondersteuning bij de opvoeding goed zou kunnen werken. De ondersteuning is welomschreven en wordt uitgevoerd door vrijwilligers, ondersteund door professionals. Deze vrijwilligers zijn getraind en verlenen die steun waar de ouder of het kind behoefte aan heeft, zoals een luisterend oor, tijd en aandacht, maar ook praktische tips en ondersteuning (www.humanitaseindhoven.nl/doorstart). Voordat een vrijwilliger naar een gezin gaat, komt er eerst een coördinator op bezoek. Deze bespreekt en formu-leert samen met het gezin wat ze willen bereiken. De trajecten variëren van vier maanden tot twee jaar.14

Bureaus Jeugdzorg werken met vrijwilligers en willen daarmee, zoals zij zelf zeggen, ‘iets extra’s toevoegen aan het werk van de beroepskrachten, want de vrijwilliger kan zich vrijer opstellen en vaak meer tijd en aandacht geven aan een kind of gezin dan een beroepskracht.’ Bureau Jeugdzorg vertelt op de website uitgebreid over de samenwerking tussen professionals en vrijwil-ligers. Bureau Jeugdzorg Groningen is een kenmerkend voorbeeld van wat er allemaal komt kijken bij formele opvoedingsondersteunende samenwerking tussen professionals en vrijwilligers:‘De vrijwilligers van Bureau Jeugdzorg worden alleen ingezet in zaken waarin ook een beroepskracht aan het werk is. Het werk van de vrijwilliger moet passen binnen het door de beroepskracht gemaakte hulpverleningsplan. In zo’n plan staat wat er allemaal moet gebeuren om een opvoedingssituatie te verbeteren. […] Vrijwilligers bij Bureau Jeugdzorg zijn verantwoordelijk voor hun eigen doen en laten, maar de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de

14 http://www.zorgwelzijn.nl/web/Actueel/Nieuws/Doorstart-Humanitas-Home-start-We-bekijken-het-van-de-positieve-kant.htm

Page 65: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

64

hulpverlening blijft bij de beroepskracht. De vrijwilliger en beroepskracht hebben daarom geregeld overleg om de gang van zaken en mogelijke problemen te bespreken. Vrijwilligers krijgen alle gemaakte onkosten vergoed en zijn verzekerd tijdens hun werk voor Bureau Jeugdzorg.’ Bureau Jeugdzorg Groningen selecteert de vrijwilligers zorgvuldig: ‘Vrijwilligerswerk bij Bureau Jeugdzorg is boeiend, maar ook verantwoorde-lijk werk. De jeugdige cliënten zijn kwetsbaar en hebben al veel narigheid in hun jonge leven meegemaakt. Reden genoeg om veel aandacht te besteden aan de werving, selectie en begeleiding van vrijwilligers. De coördinator van het vrijwilligerswerk probeert in twee gesprekken een beeld te krijgen van de motivatie en mogelijkheden van de aspirant-vrijwilliger. Tot een vast onderdeel van de selectieprocedure behoort ook het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag en referenties.’ Ook is er aandacht voor training en scholing: ‘Vrijwilligers hebben regelmatig individueel een gesprek met de coördinator van het vrijwilligers-werk. Daarnaast zijn er bijeenkomsten voor de hele groep vrijwilligers, waar onderwerpen worden besproken die direct te maken hebben met het hulpverleningswerk. Daar kunnen ook deskundigen worden uitgenodigd die bepaalde thema’s behandelen, zoals omgaan met extra drukke kinderen, hoe werkt de jeugdreclassering of de verslavingszorg. Voor nieuwe vrijwil-ligers is er een introductiecursus van twee avonden’.15

Concluderend5.6

Het staat buiten kijf dat er visieontwikkeling plaatsvindt over de rol en plaats van vrijwilligerswerk in de pedagogische civil society. De samenwer-king tussen professionals en vrijwilligers staat daarbij centraal. In de hybride praktijken is die samenwerking zo onopvallend mogelijk georganiseerd. In de bottom-up praktijken wordt die samenwerking juist geproblematiseerd. De Gruijter et al. schrijven bij hun werk over frontliniepraktijken over de verbinding tussen (vrijwillige) initiatieven en reguliere voorzieningen in het jeugdbeleid. Zij constateerden dat de eerder aangehaalde frontlinie-initia-tieven allemaal zijn ontstaan vanuit een geconstateerde lacune in het professionele aanbod voor jongeren/gezinnen (in de wijk) en/of in de deskundigheid van het professionele aanbod. Kenmerkend voor de praktijken is dat de initiatiefnemers zelf (in hun eigen buurt of wijk) te maken hebben

15 www.bjzgr.nl mei 2011 geraadpleegd.

Page 66: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

65

gekregen met deze lacune. Een van de redenen voor deze lacune is het gebrek aan vertrouwen bij de doelgroep dat professioneel aanbod daadwer-kelijk iets voor hen kan betekenen (De Gruijter et al., 2009) De aansluiting met professionele praktijken was uiteindelijk nog steeds minder (goed) dan de vrijwillige initiatieven zouden wensen. Het ontbreekt in de meeste initiatieven aan een brede aansluiting bij het aanbod, waarin op een meer structurele wijze en minder ad hoc een beroep wordt gedaan op de ervaring en expertise van de uitvoerders van de praktijken. De praktijken betreuren dit en stellen bovendien dat deze situatie eerder leidt tot het in stand houden van geconstateerde lacunes in het aanbod, dan dat ‘het bijdraagt tot het blijvend overbruggen van de afstand tussen doelgroep en professioneel aanbod’. Ook laten professionele instellingen zich nog niet altijd aanspreken door de uitvoerders van de praktijken. Dit heeft zijn weerslag op de plaats die dergelijke praktijken op dit moment innemen in het aanbod van jeugdwelzijnswerk en jeugdzorg in de civil society (de Gruijter et al., 2009). Bij de top-down samenwerking tussen professionals en paraprofessionals vormen de vrijwilligers een brug naar de doelgroep. Bij de formeel ingeka-derde samenwerkingsverbanden op het gebied van opvoedondersteuning zijn de vrijwilligers onbetaalde medewerkers die iets extra’s toe kunnen voegen aan het professionele circuit. Iets waar professionals geen ruimte of tijd meer voor hebben tegenwoordig, en iets waar de vrijwilligers ook zelf beter van worden. Daar worden zij getraind in hun opvoedingsondersteunende rol en worden ze geacht te handelen in de geest van de pedagogische visie van de instelling of vrijwilligersorganisatie waar ze aan verbonden zijn. Hoe hoger in de piramide, hoe meer gerichte (sociaalpedagogische) scholing van de medewerkers wordt verwacht/geëist. Ook van de vrijwilli-gers verwacht men in de schakelaanpak van problemen meer competenties en vaardigheden dan in de schakels eronder. Als ze die competenties nog niet hebben worden ze bijgeschoold: een ontwikkeling waar vrijwilligers zelf over het algemeen blij mee zijn; het draagt bij aan hun individuele ontplooi-ing. Eigenlijk sturen professionals in deze schakel aan op een hogere mate van professionaliteit bij vrijwilligers. Vanuit het denken over de pedagogi-sche civil society, waarin de betrokkenheid van ‘gewone mensen’ zo’n grote rol speelt, dient zich hier een spanningsveld aan. De vrijwilligers die met professionals samenwerken in een formele opvoedingsondersteunende setting verliezen in zekere zin steeds meer hun ‘gewone mensen’-status.

Page 67: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

66

Page 68: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

67

Activerende en belemmerende factoren in de 6 samenwerking tussen professionals en vrijwilligersIn dit hoofdstuk staan we stil bij de activerende, bevorderende factoren in de samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers. In de literatuur vonden we hier vooral informatie over de actoren in de preventieve schakel. Vrijwilligers en professionals zijn volgens Plemper et al. interdependente actoren: de strategieën en handelingen van de ene groep kunnen een bedreiging of kans vormen voor de andere groep. Van een kans is volgens deze auteurs sprake ‘wanneer de ene actor de andere iets van waarde te bieden heeft. Wanneer de actoren elkaar iets van waarde te bieden hebben, dan spreken we van interdependentie: wederzijdse afhankelijkheid. De waarde is afhankelijk van organisatietype en organisatiedoelstellingen. Binnen organisaties kunnen interdependenties veranderen door de verande-rende tijdsgeest, de wispelturiger geworden motieven van burgers of de terughoudender opstelling van de overheid’ (Plemper et al. 2005). Een belangrijke valkuil in de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers is doorgaans dat betrokken partijen tegengestelde belangen en ongelijkwaardige posities ervaren, terwijl het de bedoeling is om elkaar aan te vullen (Plemper, Van Daal & Winsemius 2005; Van Vliet, Oudenampsen, Winsemius en Tenhaeff, 2006). Er is reden om aan te nemen dat dat in jeugdzorg en het jeugdwelzijn niet anders is (zie ook Distelbrink, 2010; De Gruijter et al., 2009). Vrijwilligers en professionals zijn gebaat bij een heldere taakverdeling, een gezamenlijke probleemdefi niëring, een gedeeld idee van hun onder-scheiden rollen in de keten, regelmatig overleg en afstemming, waardering van de eigenheid van elkaars werk en heldere communicatiekanalen. Vooral in de schakels van een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie en juridische interventies lijken deze voorwaarden niet altijd aanwezig te zijn. Bij de aanpak van problemen zijn de vrijwilligers over het algemeen zo’n verlengstuk van de organisatie van waaruit zij functioneren en die deze fenomenen meestal wel geregeld heeft.

Page 69: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

68

Wat betreft de settings waarin een en ander niet helemaal duidelijk ligt, kunnen diverse actoren daarin verbetering brengen. Niet alleen beroeps- en vrijwilligersorganisaties kunnen bijdragen aan (de verbetering van) deze condities; ook gemeenten (en de landelijke overheid) kunnen daar hun steentje aan bijdragen, stelt de literatuur (Van Vliet et al., 2006). In dit hoofdstuk bespreken we eerst de positieve kanten van de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers, daarna komen de belemmerende factoren aan bod.

Positieve kanten: activerende factoren6.1

Aanvullend werken: offi ciële bezoekers en behulpzame vriendenVan Dorp stelt: ‘Een professional is een ‘offi ciële’ bezoeker met macht, een vrijwilliger is een behulpzame vriend of vriendin voor wie het huis niet aan kant hoeft. Juist het informelere karakter van vrijwilligerswerk biedt kansen in de opvoedingsondersteuning’ (Van Dorp in Jeugd en Co, 2008). Gezinnen zien de vrijwilligers meer als gelijkwaardig dan professionals, waardoor er een grotere vertrouwensband kan ontstaan en een vrijwilliger meer te weten komt dan een hulpverlener. Zo stellen vrijwilligers die werken voor Humanitas in MIM- en Home Start-projecten dat zij meer de tijd hebben voor gezinnen, actiever contact hebben, minder problematiseren in vergelijking met professionals. Ander-zijds kunnen zij heftige problematiek te horen krijgen waarbij het gezin professionele ondersteuning zou kunnen gebruiken. Belangrijk is dat vrijwil-ligers dan grenzen kunnen stellen, een beroep kunnen doen op professionals en zich gesteund voelen. Als het gaat om het vrijwilligerswerk in justitieel kader stelt de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming dat vrijwilligers vanuit persoonlijk, menselijk contact ingaan op datgene wat een professional niet of niet meer kan leveren. De binding van een vrijwilliger met een (ex-)gedetineerde is het aansprekende en onderscheidende element dat een beroepsmatige relatie per defi nitie te boven gaat. Vrijwilligers kunnen hierdoor aanvullend op professionals een grote rol spelen. Ze kunnen nieuwe positieve relaties aangaan en (ex-)gedetineerden begeleiden bij de terugkeer naar de samenleving (Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming, 2010).

Page 70: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

69

Verbinden van vraag en aanbodIn de jeugdzorg en het jeugdwelzijn kan er volgens de Gruijter et al. nog veel beter gebruik worden gemaakt van vrijwilligerswerk. In bijvoorbeeld de eerder aangehaalde frontliniepraktijken zagen de Gruijter et al. dat zij in de meeste gevallen geen duidelijk uitgekristalliseerde aansluiting vonden bij het aanbod aan jeugdwelzijnswerk en jeugdzorg. ‘De frontliniepraktijken houden zich bezig met toeleiding van migrantenjeugd en/of ouders naar professionele instellingen via een eigen (activiteiten)aanbod. Het aanbod is een middel om migrantenjeugd en/of ouders zodanig toe te rusten dat zij zelfstandig of met ondersteuning hun weg (naar het professionele aanbod) kunnen vinden. Kortom: de betreffende frontliniepraktijken verbinden twee oevers van de brug. Aan de vraagkant gaat het er niet alleen om dat de vragers in de richting van het aanbod worden gestuurd, maar juist ook om de articulatie van de vraag. Met andere woorden: frontliniewerkers consta-teren soms eerder dan de doelgroep dat er behoeften of noden zijn en ondersteunen de doelgroep bij het vertalen van ongearticuleerde behoeften naar een concrete vraag. Dit is feitelijk een proces van toerusting of empowerment’ (De Gruijter et al., 2009).

Methodische aanpassing interventie, professionalisering van instellingen Vrijwilligerswerk kan bijdragen aan methodische aanpassing van interven-ties, ook in professionele instellingen. De Gruijter zegt daarover: ‘In het meest ideale geval worden frontliniewerkers betrokken bij de ontwikkeling van interventies, waardoor zij vooraf hun ervaringen en expertise met de doelgroep kunnen delen met professionals. Deze ervaring en expertise heeft dan vooral betrekking op het effectief bereiken van de doelgroep, maar kan ook bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de interventie, doordat bijvoorbeeld de doelgroep de inhoud beter herkent. Daarnaast kan het frontliniewerk bijdragen aan professionalisering van de instellingen. Door met frontliniewerkers te werken, kunnen instellingen inzicht krijgen in de (interculturele) competenties die medewerkers nodig hebben om de doel-groep te bereiken en te bedienen. Dit kan vervolgens leiden tot institutio-nele aanpassing, bijvoorbeeld door het (verder) ontwikkelen van diversiteits-beleid’ (De Gruijter et al., 2009).

Page 71: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

70

Kwaliteit ‘van onderop’ Volgens Leest kun je de betekenis van justitieel vrijwilligerswerk uitdrukken in kwalitatieve termen:

Zowel sleutelpersonen als vrijwilligers geven aan dat het vrijwilligers-1. werk een bijdrage levert aan de normatieve functie die justitie heeft, dat wil zeggen het ingrijpen daar waar juridische en/of maatschappelijke normen worden overschreden. De vrijwilligers geven vorm door het versterken van burgerschap en solidariteit. ‘Kwaliteit van onderop’; vrijwilligerswerk biedt een aanvullende vorm 2. van kwaliteit bovenop de professionaliteit van beroepskrachten door extra tijd, aandacht en fl exibiliteit. Daarnaast kunnen vrijwilligers een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de organisatie door deze vanuit hun relatieve buitenstaanderspositie kritisch te ‘bevragen’ (Leest, 2000).

Belemmerende factoren in de relatie tussen beroepskrachten en 6.2 vrijwilligers

Beroepskrachten en vrijwilligers kunnen op bepaalde punten iets aan elkaar hebben, terwijl hun oogmerken en belangen op andere punten met elkaar kunnen botsen (strategisch dan wel praktisch). Plemper et al. hebben het dan bijvoorbeeld over:

Als rollen en taken van beide groepen niet duidelijk omschreven zijn a. en dan vooral de gestelde eisen (vervaging van grenzen) (in de zorg wordt de toegenomen werkdruk vaak afgewenteld op vrijwilligers). Wanneer de mogelijkheden van vrijwilligers onder- dan wel overschat b. worden; vooral als vrijwilligerswerk als methodiek gehanteerd wordt. Omdat het vrijwilligerswerk wordt ingezet op grond van professionele inzichten, is het mogelijk dat deze het zicht op de werkelijkheid ontne-men (Plemper et al., 2005). Ook worden vrijwilligers niet altijd voldoen-de gewaardeerd door professionals. Bij wijkgericht werken wordt hun stem vaak onvoldoende gehoord; er wordt vaak alleen met professionele instanties gesproken (Paes, 2010).Als kennis en ervaring van de vrijwilliger tot grensoverschrijding c. leiden. Hierin kan het een voordeel zijn dat vrijwilligers zich vaak verenigd hebben in een eigen organisatie waardoor ze beter hun grenzen in de gaten kunnen houden (Plemper et al., 2005).

Page 72: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

71

Wanneer een van de partijen minder belang heeft of ervaart bij de d. samenwerking, moeten de randvoorwaarden wel erg goed geregeld zijn.Als het specifi ek gaat over beroepskrachten en vrijwilligers van verschil-lende organisaties is er vaak sprake van complementariteit van belangen. Vrijwilligers kunnen hun zorgbehoefte vervullen en voor beroepskrachten is vrijwilligerswerk in principe een aanvulling op hun werk. De spanning kan hem zitten in de overschrijding van grenzen, identiteits- en belan-genverschillen en gebrek aan communicatie daarover. Ook verschillen in organisaties, de persoonlijke factor, de klik, spelen een rol in een goede samenwerking tussen vrijwilligers en beroepskrachten (Plemper et al., 2005). Aanvullend op de belemmeringen die Plemper et al. vonden, troffen wij nog aan:Gevoel van ongelijkwaardige samenwerking.e. Het PRVMZ schrijft hierover dat een vrijwilliger een gezin kan ondersteu-nen en uitleggen waarom een professional bepaalde acties onderneemt. ‘Dit kan echter ook tegenstrijdige gevoelens oproepen, zeker als profes-sionals maatregelen nemen waar de vrijwilliger niet achter staat. Vrijwilligers en professionals kunnen elkaar volgens het PRVMZ alleen goed aanvullen als er een goede en gelijkwaardige samenwerking is (Paes, 2010). In een artikel in Jeugd&Co komen meerdere deskundigen aan het woord over waarom de samenwerking tussen vrijwilligers en professionals spaak loopt. Gesteld wordt bijvoorbeeld dat sommige professionals niet geloven dat een amateur een bijdrage kan leveren, of ze zijn bang dat de vrijwilliger misschien betere resultaten boekt of dat hun eigen werkt aan status inboekt. Ook negatief: vrijwilligers die worden ingezet om de werkdruk van gestreste beroepskrachten te verlichten (Van Dorp, 2008). Distelbrink et al. (2010) deden in het kader van de Kenniswerkplaats Tienplus onderzoek naar praktijkpartijen in de drie stadsdelen in Amsterdam die zijn betrokken bij de kenniswerkplaats: Noord, Slotervaart en Zuidoost. Zij keken onder meer naar goede voorbeelden van samenwerking tussen instellingen. Zo zijn er in de drie stadsdelen nog weinig voorbeelden van succesvolle samenwerking tussen zelforganisaties of initiatieven van onderop enerzijds en het Ouder Kind Centrum of andere professionals die laagdrempelige opvoedsteun aanbieden (waaronder welzijnsinstellingen) anderzijds. Wel werken zelforganisaties soms samen met de GGD of met hulpverleners. De relatie tussen migrantenorganisaties of initiatieven van onderop en reguliere instellingen is niet zonder spanning. ‘Migrantenorganisaties

Page 73: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

72

voelen zich niet altijd een gelijkwaardige gesprekspartner van reguliere instellingen, of voelen zich soms onvoldoende ondersteund of erkend in hun werk. Tegelijkertijd raken vrijwilligers overbelast, mede doordat ze weinig doorverwijzen. Instellingen op hun beurt zoeken lang niet altijd actief contact met zelforganisaties of hebben weinig positieve ervarin-gen.’ Spraakverwarring tussen vrijwilliger en beroepskracht.f. Taal is een belangrijke belemmering: er treedt vaak spraakverwarring op, waar met dezelfde woorden verschillende dingen worden bedoeld (Paes, 2010). Problemen met het meten van effectiviteit van vrijwilligerswerk.g.

Ook is vrijwilligerswerk moeilijk effectief te maken: ‘Hoe maak je het belang duidelijk van aspecten als vertrouwen, verbondenheid, emotionele en sociale steun en betekenis hebben voor een ander, terwijl dit voor professionals juist zo belangrijk is?’ (Paes, 2010.) Leest stelt naar aanleiding van het justitieel vrijwilligerswerk: ‘In een aantal gevallen kan een knelpunt gesignaleerd worden in de spanning tussen toegenomen verzakelijking, productiegerichtheid en effi ciëntie enerzijds en het vrijwilligerswerk anderzijds. Justitiële organisaties moeten in toenemende mate verantwoording afl eggen over hun output. Daarbij speelt mee of de begeleidingstijd die een vrijwilliger ‘kost’ in verhouding staat tot de ‘opbrengst’. Vooral de grote professionele organisaties merken op dat de verhouding beroepskrachten en vrijwilligers zo nu en dan spanningen oplevert (Leest, 2000).Het ontbreken van een vrijwilligerscoördinator en /of coördinatie-h. tijd.Leest vond over het justitieel vrijwilligerswerk dat het ontbreken van een (voldoende aantal uren voor een) betaalde coördinator een knelpunt is. Zij stelt in 2000: ‘Daar waar deze ontbreekt, gaat dit vaak ten koste van de continuïteit en professionaliteit van het vrijwilligerswerk. In de organisaties waar wel betaalde coördinatoren zijn, wordt in veel gevallen gesteld dat ‘motivatiemanagement’, zoals het begeleiden van vrijwilligers ook wel wordt genoemd, een tijdsintensieve taak is.’ Het onderzoek van Oudenampsen en Van der Klein naar knelpunten in lokale coördinatie bij vrijwilligersorganisaties in welzijn en zorg bevestigt deze conclusie (Leest, 2000; Van der Klein & Oudenampsen, 2010).

Page 74: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

73

Verschillende visies op het bereiken van de doelgroep en/of de rol i. van vrijwilligers.De Gruyter et al. analyseerden de brugfunctie van de frontlinie en laten zien onder welke randvoorwaarden de verbinding tussen het informele en reguliere aanbod de meeste kans van slagen heeft. Essentieel is dat de lokale partijen – frontliniewerkers, instellingen én de gemeente – een gedeelde visie hebben op het bereiken van (migranten)doelgroepen en de rol van frontliniewerkers. (De Gruyter et al., 2009)

Page 75: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

74

Page 76: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

75

Conclusies over het inhoudelijk analysekader 7 In deze literatuurstudie zijn we nagegaan wat er bekend is over de samen-werking tussen professionals en vrijwilligers in de pedagogische civil society en ontwikkelen we een inhoudelijk analysekader voor de volgende deelon-derzoeken. In hoofdstuk 2 gaan we in op de ontwikkeling en de betekenis van het nieuwe concept pedagogische civil society, waar in Nederland vooral de pedagogen De Winter en Hermanns aan hebben bijgedragen. Opvoeden en opgroeien zijn bij hen kwesties die weer dichter bij ‘de maatschappij van burgers’, meer community based moeten en kunnen worden. Ook bij problemen bij de socialisatie van jongeren en kinderen en opvoedingsonder-steuning van ouders zouden ‘gewone mensen’ meer betrokken kunnen worden/zijn. Vrijwillige inzet rond jeugd en gezin zou samen met beroeps-matige inzet kunnen bijdragen aan een beter pedagogisch klimaat. Voor het versterken van de pedagogische civil society kunnen de Centra voor Jeugd en Gezin van groot belang worden. CJG’s zijn netwerkorganisa-ties die overal in het land worden opgezet en die de samenwerking rond jeugd en gezin moeten bevorderen. Vanwege de beoogde laagdrempeligheid zijn CJG’s ook locaties waarin vrijwillige en beroepsmatige inzet gebundeld kunnen worden. In hoofdstuk 3 onderscheiden we naar aanleiding van de literatuur de verschillende schakels binnen de keten van jeugd- en gezinszorg: van zorg voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat, via preventie en aanpak van problemen naar juridische en klinische interventies. We gebruiken daarbij de interventiepiramide van Boutellier, Mak en Steketee en vullen die op drie manieren aan. Ten eerste willen we, onder andere geïnspireerd door de dagelijkse praktijk van de ZonMw-projecten, drie typen interventies onderscheiden naar doelgroep: interventies (en praktijkprojecten) zijn in de dagelijkse uitvoering namelijk ofwel gezinsgericht, ofwel jeugdgericht, ofwel ouder/opvoedergericht. Ten tweede willen we vanuit het denken over de pedagogische civil society een basis(laag) aan de interventiepiramide toevoegen: de laag die bepalend is voor het welzijn van jeugd, ouders en gezinnen, voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat. Of er nu sprake is van problematiek of niet, er zijn actoren die beroepsmatig of vrijwillig

Page 77: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

76

investeren in het basis sociaal kapitaal van gezinsleden en de opvoedingsom-geving. Ten derde belichten we dat vrijwilligers niet alleen een rol spelen in de onderste schakels van de keten, maar ook aanwezig zijn bij de problee-maanpak én dat zij ook een functie hebben wanneer er klinische of juridi-sche interventies hebben plaatsgevonden. In hoofdstuk 4 geven we daar diverse voorbeelden van, we geven aan welke actoren welke werkzaamhe-den waar in de keten verrichten. Rond jeugd, ouders en gezinnen zijn in de dagelijkse praktijk talloze mensen actief in scholen, kinderopvang, op speeltuinen, pleinen en velden, in wijken en clubs. Sommigen via kerken en moskeeën, buurthuizen of het straathoekwerk, anderen via sportverenigingen, welzijnsinstellingen, woningbouwcorporaties, vrijwilligersorganisaties, initiatieven als Thuis Op Straat, maatjesprojecten en zogeheten zelforganisaties van migranten. Sommigen gelieerd aan instellingen als Bureau Jeugdzorg, weer anderen als gewone buren en familie van en voor elkaar. Over het algemeen geldt: hoe lager in de piramide, hoe meer vrijwilligers er actief zijn. Naarmate men hoger in de piramide komt verschuiven de verhoudingen tussen professionals en vrijwilligers. Ten eerste getalsmatig: in de onderste schakel van de piramide zijn relatief veel vrijwilligers in meer of minder georganiseerde verbanden actief. Bij elke stap omhoog in de pira-mide wordt het aandeel van de vrijwillige inzet in verhouding tot de be-roepsmatige inzet kleiner. Toch zijn ook in de juridische keten vrijwilligers-organisaties actief. Voorbeelden hiervan zijn Humanitas met ‘Gezin in Balans’, VluchtelingenWerk en de Exodushuizen. Nogal wat vrijwilligerswerk in de keten vindt plaats in samenwerking met professionals (positief opvoed- en opgroeiklimaat en preventie) of onder leiding van professionals (preventie en aanpak van problemen). Hoe verder we in de interventiepiramide komen (juridische en klinische interventies), hoe meer professionals en vrijwilligers los van elkaar functioneren volgens de literatuur.

Hoofdstuk 5 verlegt de focus naar het samenwerkingsproces tussen professio-nals en vrijwilligers in de keten. We onderscheiden vier typen samenwerking:

Informeel hybride (vanuit de presentiebenadering) ●Bottom-up (frontliniepraktijken) ●Top-down (paraprofessionalpraktijken) ●Formeel opvoedingsondersteunend ●

Page 78: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

77

Hoe hoger in de piramide, hoe meer gerichte (sociaalpedagogische) scholing van de medewerkers wordt verwacht/geëist. Ook van de vrijwilligers verwacht men in de schakelaanpak van problemen meer competenties en vaardigheden dan in de schakels eronder. Als ze die competenties nog niet hebben, worden ze bijgeschoold: een ontwikkeling waar vrijwilligers zelf over het algemeen blij mee zijn; het draagt bij aan hun individuele ontplooi-ing. Eigenlijk sturen professionals in deze schakel aan op een hogere mate van professionaliteit bij vrijwilligers. Vanuit het denken over de pedagogi-sche civil society, waarin de betrokkenheid van ‘gewone mensen’ zo’n grote rol speelt, dient zich hier een spanningsveld aan. De vrijwilligers die met professionals samenwerken in een formele opvoedingsondersteunende setting verliezen in zekere zin steeds meer hun ‘gewone mensen’-status. In hoofdstuk 5 is er ook aandacht voor de verschillende typen vrijwilli-gers. De vrijwillige inzet rond jeugd en gezin loopt van individuele burgers die spontaan informele, sociale steun geven, tot door beroepsinstellingen georganiseerde vrijwilligers die meerdere jaren dezelfde vaste taak vervul-len. Hoofdstuk zes gaat nader in op wat er bekend is over de belemmerende en activerende factoren in deze samenwerking. Er zijn nog geen boekenkasten vol geschreven over de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers voor en door jeugd en gezin. Niettemin heeft onze literatuurstudie genoeg opgeleverd om een inhoudelijk analyse-kader voor dit onderzoek te kunnen ontwikkelen. De inzichten uit deze literatuurstudie zullen de volgende deelonderzoeken binnen dit project inspireren.

Page 79: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

78

Page 80: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

79

LiteratuurBaat, M. de., Kooijman K., & Prinsen, B. (2010). Moeders Informeren Moeders (MIM): Registratie 2009. Utrecht Nederlands Jeugdinstituut.

Baart, A., et al. (2008). Kwetsbaar, maar niet alleen kwetsbaar: Over het bereiken en steunen van multiproblem gezinnen, kwetsbare kinderen en tienermoeders en over maatjesprojecten van en voor weinig weerbare jongeren. Wijk bij Duurstede: Stichting Presentie

Bakker, N., Noordman, J. & Rietveld-van Wingerden, M. (2006). Vijf eeuwen opvoeden in Nederland: 1500-2000. Assen: Van Gorcum.

Ball, S., & Keesom, J. (2003). Schatten in de buurt: Senioren actief in onderwijs en kinderopvang. Utrecht: NIZW.

Bel, A. (2010). ZonMw-programma stimuleert vrijwillige inzet. Jeugd en Co Kennis, 4(1), 51-53.

Berenschot. (2009). Regieboek Jeugd: Een handreiking voor gemeenten. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Berger, M., & Booij, Y. (2003). Mentoring in de Jeugdzorg. Pedagogiek, 23(1), 40-53.

Bockma, J. (2010). Masterscriptie ‘Draagkracht van vrijwilligers’. Amster-dam: Humanitas.

Bohlmeijer, E.T. (2002). Vrij! En verder? Reclassering 2002(3,juni), pag 8-11.

Bohlmeijer, E.T., & Bolier, L. (2001). Stichting Match: een maatjesproject voor jongeren. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 79(8), pp. 506-512.

Boomen, M. van den. (2004). Virtuele banden en netwerkeffecten. In: Duyvendak, J.W. & M. Hurenkamp (red.) (2004). Kiezen voor de kudde: Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep

Page 81: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

80

Boonstra, N., Verwijs, R., & Wonderen, R. van. (2009). Voel je thuis op straat: Onderzoek naar kindvriendelijkheid en bewonersbetrokkenheid in de wijk Fort-Zeekant in Bergen op Zoom. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Boonstra, N., Mak, J., & Wonderen, R. van. (2008). Respect op het plein: Werken aan gedragsverandering in de buurt. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Boonstra, N., Gilsing, R., Hermens, N., & Marissing, E. van. (2010). Sporten, geen probleem. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Boutellier, J.C.J. (2011). De improvisatiemaatschappij: Over de sociale ordening van een onbegrensde wereld. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

Buysse, W., & Duijvestijn, P. (2011). Sport zorgt: Ontwikkeling van vier waardevolle sportaanpakken voor jongeren in jeugdzorg. Amsterdam: DSP Groep.

Commissie Toekomst Lokaal Bestuur. (2006). Wil tot verschil: Gemeenten in 2015. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Crutzen, O. (2010). Armoede in Nederland 2010: Onderzoek naar hulpverle-ning door diaconieën, parochiële caritas instellingen en andere kerkelijke organisaties in Nederland. Bunnik: Libertas.

Dagevos, J., & Gijsberts, M. (2007). Interventies voor integratie: Het tegengaan van etnische concentratie en bevorderen van interetnisch contact. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Dam, C. L. van, & Wiebes, P. (2005). Aandacht voor welzijn: inhoud, omvang en betekenis van de welzijnssector. Den Haag/Utrecht: Sociaal en Cultureel Planbureau en NIZW.

Dautzenberg M., & Westerlaak, M. van. (2007). Kerken en Moskeeën onder de WMO. Amsterdam: DSP-groep.

Dekker, P. (1999). Vrijwilligerswerk vergeleken: Nederland in international en historisch perspectief. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).

Dekker, P., Hart, J. de, & Faulk, L. (2007). Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).

Dekker, F., & Braam, H. (2010). De beste Maatjes. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Page 82: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

81

Dekker, P., & Hart, J. de (red.) (2009). Vrijwilligerswerk in meervoud: Civil society en vrijwilligerswerk 5. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).

Distelbrink, M., Lucassen, N., & Hooghiemstra, E. (2005). Gezin anno nu: Werkdocument 9. Den Haag: RMO. Nederlandse Gezinsraad in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

Distelbrink, M. (2010). Ondersteuning van opvoeders in Amsterdam Noord, Slotervaart en Zuidoost: Inventarisatie kenniswerkplaats Tienplus. Gevonden op http://webetui.kenniswerkplaatstienplus.nl/doc/D6932904%20_workingpa-per.pdf

Distelbrink, M., Kromontono, E., Roeleveld, W., & Steketee, M. (2010). Kinderen aan het woord over gezinnen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Dijk, M. van., Stetter, E., & Prinsen, B. (2009). Het laagdrempelig CJG: bekend, bereikbaar en bruikbaar. Jeugd&Co Kennis, 2009(4), 39-46.

Van Dijk, M., & Gemmeke, M. (2010). De kracht van de pedagogische civil society: Versterking van een positieve sociale opvoedomgeving. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Dorp, M. van. (2008). Doe mij maar een vrijwilliger. Dedain voor ‘amateurs’ in opvoedingsondersteuning misplaatst. Jeugd &Co Kennis, 2(1), p.6-10.

Duyvendak, J.W., & M. Hurenkamp (red.) (2004). Kiezen voor de kudde: Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep

Frelier, M., & Breedveld, K. (2010). Meedoen alle jeugd door Sport. 2-meting 2009. ‘s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut.

Graaf, Y. de, & Prinsen, B. (2006). Registratie 2005 Moeders Informeren Moeders. Utrecht: Nederlands Jeugd instituut.

Geelhoed, S.E. (2006). De kracht van aandacht. Vrijwilliger verdient goede begeleiding. 0/25,tijdschrift over jeugd, 2006(1), 14-18

Geesing, E. (2010). Het CJG, de oplossing voor de jeugdzorg? De invloed van vertrouwen en samenwerking op de organisaties binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin (Master: Publiek Management Bestuur en Organisatieweten-schap (USBO)). Utrecht: Universiteit Utrecht.

Page 83: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

82

Gruijter, M. de, J. Mak, G. Dogan, & T. Pels (2007). Een sterke schakel: Verankering van paraprofessionele functies voor allochtone vrouwen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut

Gruijter, M. de, Pels, T., & Tan, S. (2009). De frontlinie versterken: Vernieu-wende initiatieven in het voorportaal van de Jeugdzorg. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut

Hermanns, J. (2009). Het opvoeden verleerd. Amsterdam: Vossiuspers.

Hermanns, J., Öry, F., & Schrijvers, G. (Met medewerking van Junger, M., & Blom, M.) (2005), Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. S.l.: Inventgroep. Gevonden op http://www.vng.nl/Documenten/Extranet/Sez/ZWS/Helpen_bij_opgroeien_en_opvoeden-In-ventgroep-september-2005.pdf

Humanitas, Activiteiten en kerngetallen 2010

Hupe, P., & E.H. Klijn (1997). De gemeente als regisseur van het preventief jeugdbeleid. Rotterdam: EUR, vakgroep bestuurskunde.

Ince, D., & Berg, G. van den (2009). Overzichtsstudie interventies voor Migrantenjeugd. Nederlands Jeugdinstituut.

Jonkman, H., Mak, J., Steketee, M., & Wentink, M. (2009). Samenwerken rondom de jeugd: Zorgnetwerk 12-23 jaar in Leidschendam-Voorburg onderzocht. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut

Kesselring, M., Gemmeke, M., & Geschiere, M. (2010). CJG kan opvoedkun-dige kracht van de omgeving versterken: De pedagogische civil society en het CJG. Jeugd en Co Kennis, 4(3), 19-28.

Klein, M. van der, Bulsink, D., Dekker, F., Hermens, F., & Oudenampsen, D. (2010). Leren van Elkaar: nieuwe en huidige vrijwilligers; werving en behoud van vrijwilligers in volksgezondheid, welzijn en sport. Utrecht: Verwey-Jon-ker Instituut.

Klein, M. van der, & Dekker, F., (2011), Vrijwillige Ondersteuning van jonge-ren zonder startkwalifi catie: Een literatuuronderzoek naar effectieve methoden en praktijken. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Page 84: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

83

Klein, M. van der, & Oudenampsen, D. (2010), Lokale coördinatie: de onmis-bare schakel: Adviezen aan vrijwilligersorganisaties in zorg en welzijn. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Klein, M. van der, & Bulsink, d.& Hermens, F. & Toorn, J.van den (2011 te verschijnen), Een plezierige verplichting: ervaringen met vrijwilligerswerk als tegenprestatie in diverse sectoren. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

KNVB (2010). De KNVB als maatschappelijk partner 2011-2016 (Concept). Zeist: KNVB.

Konijn, H. (2008). Over de preventieve buurtfunctie van speeltuinen. Rotterdam: PJ Partners.

Knulst, ,& Eijck, . van.(2003).

Leest, J. (2000). Vrijwilligers: Een verkennend beleidsonderzoek naar de aard, omvang en betekenis van het vrijwilligerswerk op de werkvelden van justitie. Den Haag: Ministerie van Justitie. Afdeling Informatie, Voorlichting en Publiciteit. Directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid.

Metz , J. (2011). Kleine stappen, grote overwinningen: Jongerenwerk: historisch beroep met perspectief. Amsterdam SWP.

Metz , J. (2011) Welzijn in de 21ste eeuw: Van sociale vernieuwing naar Welzijn Nieuwe Stijl. Amsterdam SWP.

Miedema, S., Ruyter, D. de, & De Koning, M. (2008). De moskee als partner in het onderwijs?, Pedagogiek, 28(1), 3-10.

Möller, I. (2006). De kracht van aandacht : Vrijwilliger verdient goede begeleiding. 0/25, Tijdschrift over Jeugd, 2006(1), 14-18.

Nederlands Jeugdinstituut. (2011). De kracht van de pedagogische civil society: Versterking van een positieve opvoed- en opgroeiomgeving. Utrecht: NJI

Nederlands Jeugdinstituut. (2009). Visiedocument NJI. Utrecht: NJI

Oudenampsen, D., & Klein, M. van der. (Met medewerking van Scholten, C., & Overbeek, R.). (2008). Verantwoorde vrijwilligerszorg: Een verkennende studie naar de behoefte aan normen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut en Vilans.

Page 85: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

84

Oudenampsen, D., Vliet, K. van, Winsemius, A., & Tenhaeff, C. (2006). Samenwerking vrijwilligers en beroepskrachten bij maatschappelijke onder-steuning. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Oudenampsen, D., & Vliet, K. van. (2007). Vrijwillige inzet in de zorg en maatschappelijke ondersteuning: Bijdrage aan de Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Overmaat & Boogaard, (2004). ** Overmaat, M., & Boogaard, M. (2004). Neemt ouderparticipatie af? Stand van zaken en tips voor scholen en ouderraden. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.

Paes, M., &Sohier, R. (2010). It takes a village to raise a child: Steun van ouders, buurtbewoners en vrijwilligers bij het opgroeien. ’s Hertogenbosch: Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant

Pels, T. (2003). Respect van twee kanten: Een studie over last van Marok-kaanse jongeren. Assen: Van Gorcum

Pels, T. (2009). De vrijwillige inzet van nieuwe Nederlanders. In P. Dekker, P. & J. de Hart (red.) Vrijwilligerswerk in meervoud: Civil society en vrijwilli-gerswerk 5 (pp. 130-152). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Pels, T., & Boutellier, H. [mei 2011] Notitie advisering stelselwijziging Amsterdam. Kenniswerkplaats Tienplus 16-05-11.

Pels, T., Lünnemann, K., & Steketee, M. (2011). Opvoeden na partnergeweld: ondersteuning van moeders en jongeren van diverse afkomst. Assen: Van Gorcum.

Plemper, E. H., Van Daal, H.J., & A. Winsemius, A. (2005). Vrijwilligers en beroepskrachten. Verslag van een verkennend onderzoeknaar hun relatie. Utrecht: Verwey-Jonker instituut.

Prinsen, B., Blokland, G. Stigter, C., & Dries, H. (red.) (2004) Moeders informeren Moeders (factsheet). Utrecht: NIZW.

Putnam. R. (2000). Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon and Schuster

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) & Raad voor de Volksge-zondheid & Zorg (RVS) (2009). Investeren rondom kinderen. Den Haag: RMO/RVZ

Page 86: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

85

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2010). Advies Vrijwillig maar niet vrijblijvend! Den Haag: Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming

Rietveld, J. (2005). Vrijwilligers Home-Start steunen ouders bij opvoeding. 0/25, tijdschrift over jeugd, 2005(10), 28-29.

Smit, F., Driessen, G., et al. (2007). Ouders, scholen en diversiteit: Ouder-betrokkenheid en -participatie op scholen met veel en weinig achterstands-leerlingen. Nijmegen: ITS.

Smit, F., & Driessen, G. (2002). Allochtone ouders en de pedagogische functie van de basisschool. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen van de Katholieke Universiteit Nijmegen.

Sproet, M. & Smulders, E. ism Berenschot (Z.j.) De interculturalisatie van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Inspiratie door en voor gemeenten. Handrei-king. Utrecht: Pharos.

Steketee, M., Mak, J., & Boutellier, H. (2010). Richting geven aan jeugdbe-leid: De rol van de gemeente in een complex veld. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Steketee, M., & Spierings, F. (2004). Jongerenwerk: op het spoor van nieuwe groepen. Sociale Interventie, 13(1), 31-41.

Tan, S. Broenink, N., & Gorter, K. (2002). Gezocht: leerling-vrijwilliger (m/v). Onderzoek naar vrijwilligerswerk door scholieren. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Uyterlinde, M., & Groot, N. de. (2009). Meer dan een steuntje in de rug: Succesfactoren van coaching en mentoring onderzocht. Utrecht: Movisie.

Vahl, R. (2010). De onbetaalbare vrijwilliger. DNB magazine (De Nederlandse Bank), 21(6).

Verwijs, R., Boonstra, N., & Wonderen, R. van. (2010). Voel je thuis op straat! Onderzoek naar bewonersbetrokkenheid en leefbaarheid in de wijk Stevenshof in Leiden. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Vliet, K. van, Oudenampsen,D., Winsemius, A., & Tenhaeff, C. (2006). Samenwerking vrijwilligers en beroepskrachten bij maatschappelijke ondersteuning. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Page 87: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

86

Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg (2010). Jeugdzorg dichterbij. Gevonden op http://www.jeugdpoort.nl/downloads/rapport_jeugdzorgdicht-bij.pdf

Winter, M. de. (2001). Maatschappelijk opvoeden: een taak voor de sociale sector. In R.P. Hortulanus, & J.E.M. Machielse, Jong geleerd, oud gedaan? Het sociaal debat, deel 5 (p. 59). Den Haag: Elsevier.

Winter, M. de. (2010, 24 augustus). Samen uit de Opvoedingskramp (inter-view). De Volkskrant, p.30.

Winter, M. de. (2011). Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding: Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. Amsterdam: SWP

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. (2003). Waarden, normen en de last van het gedrag. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. (2005). Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Websites:Allemaal Opvoeders, www.allemaalopvoeders.nl Best Buddies, www.bestbuddies.nlBureau Jeugdzorg, www.bureaujeugdzorg.info Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, www.bjaa.nlBureau Jeugdzorg Groningen, www.bjgr.nlCBS Statline, 2011 http://statline.cbs.nlExodushuizen, www.exodus.nl Homestart, www.home-start.nlHumanitas, www.humanitas.nlMatch! Humanitas, match.humanitaseindhoven.nlwww.kenniswerkplaats-tienplus.nlwww.kindertelefoon.nlNederlands Jeugd instituut, www.nji.nl Thuis op Straat, www.thuisopstraat.nlwww.vrijwilligeinzet.nlwww.pharos.nl Website Andries Baart, www.presentie.nl

Page 88: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

87

Bijlage 1 ZoektermenVrijwilliger* OF ‘vrijwillige inzet’ EN: ●

Jeugdwelzijn* OF jeugdzorg* OF jeugdhulpverlening • Opvoeden OF opvoeding* OF opgroeien • Leefbaarheid OF ‘sociale cohesie’ • Wijk* OF buurt* • Jongerenwerk* • ‘Centr* voor jeugd en gezin’ OF CJG•

‘Civil society’ EN pedagogi*. ●Intermediair* EN: ●

Jeugdhulpverlening OF jeugdzorg* OF jeugdwelzijn* opvoeding* OF • opvoeden OF opvoedhulp)Opgroeien• ‘Sociale cohesie’ OF leefbaarheid • Wijk* OF buurt*• Jeugdwerk* OF jongerenwerk• Centr* voor jeugd \en gezin’ OF cjg• ‘Civil society’ •

Maatje* EN: ●‘Civil society’• Jeugdhulpverlening OF jeugdzorg* OF jeugdwelzijn* • Opvoeding* OF opvoeden OF opvoedhulp (2) • Opgroeien • ‘Sociale cohesie’ OF leefbaarheid• Wijk* OF buurt* (2) • Jeugdwerk* OF jongerenwerk*• Centr* voor jeugd \en gezin’ OF cjg* •

Vrijwilliger* OF ‘vrijwillige inzet* OF maatje* OF intermediair* EN: ●Jeugdbescherming OF jeugdreclassering* • ‘Bureau* jeugdzorg’• ‘Geïndiceerde zorg’ • ‘Jeugd ggz’• Jeugdinrichting* OF jeugdinstelling* •

Page 89: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

88

Religieu* OF levensbeschouwelijk* • Zelfhulporganisatie* • Politie • Preventie • Justitie • Ondersteuning* EN (jeugd* OF jongere* OF gezin*) •

Vrijwilliger* OF ‘vrijwillige inzet* OF maatje* OF intermediair* EN: ●(Jeugd* OF jongere*) EN (professional* OF beroepskracht*) • (Jeugd* OF jongere*) •

‘Maatschappelijke stage’ EN (professional* OF beroepskracht*) ●‘Maatschappelijke stage’ ●Intermediair* EN: ●

Jeugdhulpverlening OF jeugdzorg* OF jeugdwelzijn* • Opvoeding* OF opvoeden OF opvoedhulp • Opgroeien • ‘Sociale cohesie’ OF leefbaarheid • Wijk* OF buurt* • Jeugdwerk* OF jongerenwerk* • Centr* voor jeugd \en gezin’ OF cjg* • ‘Civil society’ •

Maatje* EN: ●‘Civil society’• Jeugdhulpverlening OF jeugdzorg* OF jeugdwelzijn* • Opvoeding* OF opvoeden OF opvoedhulp • Opgroeien • ‘Sociale cohesie’ OF leefbaarheid• Wijk* OF buurt* • Jeugdwerk* OF jongerenwerk*• Centr* voor jeugd \en gezin’ OF cjg* •

Vrijwilliger* OF ‘vrijwillige inzet* OF maatje* OF intermediair* EN: ●Jeugdbescherming OF jeugdreclassering* • ‘Bureau* jeugdzorg’ • ‘Geïndiceerde zorg’ • ‘Jeugd ggz’ • Jeugdinrichting* OF jeugdinstelling* • Religieu* OF levensbeschouwelijk* zelfhulporganisatie* • Politie • Preventie •

Page 90: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

89

Justitie • (maar niet over jeugd) Ondersteuning* EN (jeugd* OF jongere* OF gezin*) •

Vrijwilliger* OF ‘vrijwillige inzet* OF maatje* OF intermediair* EN: ●(Jeugd* OF jongere*) EN (professional* OF beroepskracht*) • (Jeugd* OF jongere*) •

‘Maatschappelijke stage’ EN (professional* OF beroepskracht*) ●‘Maatschappelijke stage’ ●

Page 91: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

90

Page 92: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Verwey-Jonker

Instituut

91

Bijlage 2 Geïnterviewde deskundigenElena Ponzoni van Kenniswerkplaats Tienplus (Onderzoeker bij de VU en ●projectleider deelproject Verbinding en governance).

Pieter Paul Bakker van NJi (Senior medewerker Educatie & opvang). ●

Bart Eigeman (Wethouder van Den Bosch ‘Talentontwikkeling en Duur- ●zaamheid’ en leider van De bende van Bart).

André Huhdepohl en Loes Meijer (Programmamanager Elk kind telt), van ●Humanitas.

Trees Pels (Senior onderzoeker en coördinator van de Themagroep ●Multiculturele Vraagstukken bij het Verwey-Jonker Instituut; en bijzonder hoogleraar ‘Opvoeden in de multi-etnische stad’ aan de Vrije Universi-teit, Amsterdam; en ook betrokken bij Kenniswerkplaats Tienplus.

Hans Bellaart van FORUM (beleidsmedewerker Jeugdbeleid). ●

Heleen Jumelet voorzitter van de Programmacommissie ZonMw ‘ ●vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin’.

In groepsgesprekMicha de Winter, hoogleraar maatschappelijke opvoedingsvraagstukken ●aan de Universiteit van Utrecht.

Judith Metz, programmaleider van Youth Spot, het onderzoek- en ●praktijkcentrum van jongerenwerk van de Hogeschool van Amsterdam.

Page 93: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

92

Colofon

Financier ZonMw Auteurs Dr. M. van der Klein Drs. D.J. Mak R.S. van der Gaag, MScMet medewerking van Dr. M.J. SteketeeOmslag Grafi tall, EindhovenUitgave Verwey-Jonker Instituut Kromme Nieuwegracht 6 3512 HG Utrecht T (030) 230 07 99 E [email protected] I www.verwey-jonker.nl

De publicatie kan gedownload en/of besteld worden via onze website.

ISBN 978-90-5830-470-4

© Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 2011. Het auteursrecht van deze publicatie berust bij het Verwey-Jonker Instituut.Gedeeltelijke overname van teksten is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld.The copyright of this publication rests with the Verwey-Jonker Institute.Partial reproduction of the text is allowed, on condition that the source is men-tioned.

Page 94: Professionals en vrijwilligers (organisaties) rond jeugd en gezin

Professionals en vrijwilligers

(organisaties) rond jeugd en gezin

Marian van der KleinJodi MakRenske van der Gaag

Literatuur over samenwerken in de pedagogische civil society

Verwey-Jonker Instituut

Pro

fession

als en vrijw

illigers(organ

isaties) ron

d jeu

gd en

gezin |

Marian

van d

er Klein

Jodi M

ak Ren

ske van d

er Gaag

Het ZonMw-programma ‘Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin’ wil de sociale omgeving en informele netwerken rond gezinnen versterken. Het moet in de samenleving weer gewoner worden om ‘uit vrije wil’ iets voor elkaar te doen dat bijdraagt aan een beter pedagogisch klimaat. Actieve burgers en vrijwilligers vormen het hart van de pedagogische civil society. Maar ook professionals kunnen hun steentje bijdragen, bijvoorbeeld door goed samen te werken met die vrijwilligers. Over de samenwerking tussen professionals en vrijwilligers is nog weinig bekend. Wat zijn activerende en belemmerende factoren in die samenwerking? Hoe is die te verbeteren, waarin kunnen professionele organisaties vrijwilligers stimuleren, en: hoe kunnen zij elkaar versterken?Deze literatuurstudie brengt de beschikbare kennis over deze samenwerking in kaart. Bovendien biedt dit rapport een inhoudelijk analysekader: de auteurs onderscheiden een aantal typen vrijwilligers en typen samenwerking op verschillende schakels in de keten van jeugdzorg en jeugdwelzijn. In de dagelijkse praktijk zijn al talloze vrijwilligers actief rond ouders, jeugd en gezinnen. Zij stellen een goed contact met elkaar en met de professionals op prijs.

VER 11232 OMS 2801 Professionals en vrijwilligers(organisaties) rond jeugd en gezin.indd 1 15-11-11 15:43