PROEFSLEUVENONDERZOEK (IVO-P) SINT JANSTRAAT 7 TE STANDDAARBUITEN … · 2017. 10. 3. · Plaats...
Transcript of PROEFSLEUVENONDERZOEK (IVO-P) SINT JANSTRAAT 7 TE STANDDAARBUITEN … · 2017. 10. 3. · Plaats...
-
PROEFSLEUVENONDERZOEK (IVO-P)
SINT JANSTRAAT 7
TE STANDDAARBUITEN
GEMEENTE MOERDIJK
-
Econsultancy Archeologisch Rapport
1 Versie 1 betreft een rapport waarvan geen beoordeling van het bevoegd gezag is ontvangen, bij versie 2 is het rapport wel
beoordeelt door het bevoegd gezag.
Rapportage Proefsleuvenonderzoek (IVO-P)
Sint Janstraat 7 te Standdaarbuiten
in de gemeente Moerdijk
Opdrachtgever Woonkwartier
Hollandsdiepstraat 4
4709 PH Nispen
Rapportnummer 3343.003
Versienummer1 D1
Datum 16 juni 2017
Vestiging Gelderland
Fabriekstraat 19c
7005 AP Doetinchem
0314 - 365150
Opsteller ir. E.M. ten Broeke, drs. E. Louwe & P.J.L. Wemerman
Paraaf
Autorisatie Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog)
Paraaf
© Econsultancy bv, Vestiging
Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van
druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
uitgevers. Econsultancy aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de
toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport)
ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)
mailto:[email protected]
-
Econsultancy Archeologisch Rapport
Administratieve gegevens plangebied
Projectcode 3343.003
Toponiem Sint Janstraat 7
Opdrachtgever Woonkwartier
Gemeente Moerdijk
Plaats Standdaarbuiten
Provincie Noord-Brabant
Kadastrale gegevens Gemeente Standdaarbuiten, sectie D, nummer 3173 en 3176 (ged.)
Omvang plangebied Circa 1.035 m²
Kaartblad 43 H (1:25.000)
Coördinaten centrum plangebied X: 94.408 / Y: 402.876
Bevoegd gezag Gemeente Moerdijk
Postbus 4
4760 AA Zevenbergen
Tel. 14-0168
Email: [email protected]
Deskundige namens het bevoegd gezag Regioarcheologen programmabureau RWB
Mevrouw drs. L. Weterings-Korthorst
Postbus 503
4870 AM Etten-Leur
Tel. 076-5027229
Email: [email protected]
Gemeente Gemeente Moerdijk
Postbus 4
4760 AA Zevenbergen
Tel. 14-0168
Email: [email protected]
ARCHIS3
Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.)
Proefsleuvenonderzoek (IVO-P)
4042697100
Archeoregio NOaA Zeeuws kleigebied
Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Doetinchem / Provinciaal Archeologisch Depot Noord-Brabant
Uitvoerders Econsultancy, ir. E.M. ten Broeke & drs. E. Louwe
Kwaliteitszorg
Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
(RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die
de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en
onderzoeksprotocollen.
Betrouwbaarheid
Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving en richtlijnen die
zijn opgesteld in het Programma van Eisen: Sint Janstraat 7 te Standdaarbuiten in de gemeente Moerdijk. PvE nr. 3343.002.
-
3343.003
SAMENVATTING
Econsultancy heeft in opdracht van Woonkwartier een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd ter plaatse
van het plangebied gelegen aan de Sint Janstraat 7 te Standdaarbuiten in de gemeente Moerdijk (zie
afbeeldingen 1 en 2). Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd op 11 mei 2017.
In het plangebied zal de nieuwbouw van vier rijtjeswoningen met bijbehorende bergingen worden ge-
realiseerd. De toekomstige bebouwing zal naar verwachting worden gefundeerd op betonbalken tot
circa 100 cm -mv en liggend op heipalen. Voor zover bekend zal de nieuwbouw niet worden onderkel-
derd. Het deel van de basisschool dat binnen het plangebied heeft gestaan is recentelijk gesloopt.
Doel van het proefsleuvenonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeolo-
gische verwachting zoals vermeld in het bureau- en booronderzoek. Het gaat om gebied- of vind-
plaatsgericht onderzoek. Het proefsleuvenonderzoek gebeurt door middel van waarnemingen in het
veld, waarbij (extra) informatie wordt verkregen over bekende en/of verwachte archeologische waar-
den binnen een onderzoeksgebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de date-
ring, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.
Het resultaat van een proefsleuvenonderzoek is een rapport met een waardering en een inhoudelijk
(selectie-)advies (buiten normen van tijd en geld), aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (een
selectiebesluit) kan worden genomen. Dit betekent dat de veldactiviteiten uitgevoerd worden tot het
niveau waarop deze beslissing gefundeerd genomen kan worden, dat wil zeggen dat de archeolo-
gische waarden van het terrein/vindplaats in voldoende mate zijn vastgesteld.
Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel
Voor het plangebied is de archeologische verwachting alleen hoog voor het einde van de Late-Mid-
deleeuwen (na de periode van de stormvloeden) en de Nieuwe tijd en voor alle voorgaande perioden
laag. Archeologische resten en/of sporen worden dan ook alleen verwacht in de top van de getijdeaf-
zettingen die ten gevolge van historische bewoning is omgevormd tot een oude woongrond, wellicht
afgedekt met een ophogingspakket. Archeologische resten zullen vooral bestaan uit fragmenten aar-
dewerk, maar er kunnen ook natuursteen gebruiksvoorwerpen, metaalresten, houtskool, botresten en
gebruiksvoorwerpen worden aangetroffen. Organische resten en bot zullen tevens goed zijn gecon-
serveerd wanneer er sprake is van een afdekkende ophogingslaag. Verder dient er rekening te wor-
den gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse restanten (muurwerk/funderingen) van de
historische bebouwing die in het plangebied heeft gestaan. De archeologische resten en sporen wor-
den in de gehele cultuurlaag wacht. Paalsporen en waterputten kunnen op grotere diepte worden
verwacht.
Gevolgde onderzoeksmethode
Tijdens het veldwerk was er geen reden om van de onderzoeksmethodiek af te wijken zoals beschre-
ven in het PvE. Er zijn in het plangebied twee proefsleuven aangelegd van 15 x 4 m (zie bijlage 1). De
proefsleuven hebben een oppervlakte van circa 120 m2. In de eerste proefsleuf zijn twee vlakken
aangelegd, omdat in eerste instantie gedacht werd dat de aanwezige puinbaan een mogelijke uit-
braaksleuf zou kunnen betreffen waar funderingen hebben gestaan. Het betreft echter een halfver-
hardingslaag/stabilisatielaag die buiten het voorheen bebouwde oppervlak is gestort. In het eerste
vlak is dus geen sprake van archeologisch relevante sporen dan wel structuren. Het tweede vlak is
aangelegd op de diepte van circa 120 tot 150 cm beneden het maaiveld, vrijwel direct onder het ni-
veau van de oude en door recent materiaal afgedekte bouwvoor. In de tweede proefsleuf is één vlak
aangelegd op hetzelfde niveau
-
3343.003
Resultaten/conclusie proefsleuvenonderzoek
Binnen het plangebied hebben vrij recente ophogingen plaatsgevonden, tijdens het gebruik van het
terrein als basisschool zijn aangebracht. De oude bouwvoor is hieronder nog aanwezig, gevolgd door
de natuurlijke bodemopbouw die zeer jong is en bestaat uit oeverwal- op getijdeafzettingen die tij-
dens/direct na de St. Elisabethsvloed en tijdens overstromingen vanuit de kreeksystemen van de
rivier de Mark/Dintel (ten zuiden van Standdaarbuiten) of de Keene (ten noordwesten van Standdaar-
buiten) zijn gesedimenteerd. Deze afzettingen behorend tot het Laagpakket van Walcheren van de
Formatie van Naaldwijk
Aangetroffen archeologische relevante resten met een ouderdom ouder dan de 2e helft van de 20
e
eeuw betreffen alleen een zeer beperkt restant van een onderzijde van een fundering en een greppel.
Voor de fundering is bouwmateriaal hergebruikt (kalkzandsteen), dat zeer waarschijnlijk afkomstig
van de nabijgelegen voorlopers van de Johannes de Doperkerk (sloopafval), circa 100 meter ten
noordoosten van het plangebied. De greppel was aan het begin van de 19e eeuw nog in gebruik. En-
kele losse fragmenten aardewerk die zijn aangetroffen in de oude bouwvoor en op de overgang naar
de natuurlijke ondergrond betreft gebruiksaardewerk en bestaat uit fragmenten roodbakkend aarde-
werk en een deel van een kleipijp, dat waarschijnlijk als afvalresten en vervolgens door opspit in de
bodem terecht is geraakt.
Uit de waardering volgens door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat de vindplaats die is aangetrof-
fen niet behoudenswaardig is.
Selectieadvies
De waardering van de vindplaats leidt tot een selectieadvies: niet behoudenswaardig.
Het aangetroffen restant van historische bebouwing ouder dan de 2e helft van de 20
e eeuw betreft niet
meer dan een beperkt deel van een onderzijde van een fundering, waardoor niet meer te achterhalen
is tot welke historische bebouwing deze heeft behoord, en een greppel die aan het begin van de 19e
eeuw nog in gebruik was. Het selectieadvies is daarom dan ook om geen vervolgonderzoek uit te
voeren en het gehele plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Het definitieve selectiebe-
sluit zal worden genomen door de bevoegde overheid, de gemeente Moerdijk.
-
3343.003
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDING .................................................................................................................................. 1
2 DOELSTELLING ONDERZOEK ................................................................................................. 3
3 ARCHEOLOGISCHE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED .................................................... 3
3.1 Ligging en huidige situatie plangebied ............................................................................. 3 3.2 Methodiek vooronderzoek ................................................................................................ 3 3.3 Archeologische verwachting op basis van het vooronderzoek ........................................ 4
4 METHODIEK VELDONDERZOEK ............................................................................................. 5
4.1 Inleiding ............................................................................................................................ 5 4.2 Methodiek proefsleuvenonderzoek................................................................................... 5 4.3 Onderzoeksvragen ........................................................................................................... 5
5 RESULTATEN VELDONDERZOEK ........................................................................................... 7
5.1 Landschapsgenese en bodemopbouw ............................................................................. 7 5.2 Analyse sporen en structuren ........................................................................................... 9 5.3 Vondstmateriaal .............................................................................................................. 14 5.4 Grondmonsters ............................................................................................................... 18 5.5 Conclusie veldonderzoek ............................................................................................... 19
6 WAARDERING, CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ............................................................ 20
6.1 Waardering ..................................................................................................................... 20 6.2 Conclusie ........................................................................................................................ 22 6.3 Selectieadvies ................................................................................................................. 23
7 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN ......................................................... 23
LITERATUUR ...................................................................................................................................... 29
BRONNEN .......................................................................................................................................... 29
-
3343.003
LIJST VAN TABELLEN
Tabel I Overzicht vondstmateriaal Tabel II Scoretabel waardestelling van het plangebied
LIJST VAN AFBEELDINGEN
Afbeelding 1 Situering van het plangebied binnen Nederland Afbeelding 2 Detailkaart van het plangebied Afbeelding 3 Profiel 1 werkput 1 Afbeelding 4 Profiel 6 werkput 2 Afbeelding 5 Start aanleg proefsleuf 1 Afbeelding 6 Vlakfoto proefsleuf 1 (2e vlak) met zichtbaar resterend deel onderzijde van
vermoedelijke fundering ouder de dan de basisschool en onderkelderd deel van
basisschool (tijdens de sloop nog niet verwijderd deel van de CV-ruimte) Afbeelding 7 Detail resterend deel onderzijde van vermoedelijke fundering van (historische)
bebouwing ouder dan de dan de basisschool (spoor 3) Afbeelding 8 Vlakfoto proefsleuf 2 Afbeelding 9 Coupe greppel (spoor 6) Afbeelding 10 Situering van het plangebied binnen de Kadastrale kaart uit 1819 (Minuutplan), de
rode pijl geeft de ligging van de greppel aan Afbeelding 11 Betonnen balk, ondersteund door een gemetselde baksteenlaag (spoor 6) Afbeelding 12 Ovoïde pijpenkop en hielmerk met zwaan Afbeelding 13 Vloertegel Afbeelding 14 Fragmenten sierlijsten van zandsteen Afbeelding 15 Details van de fragmenten zandsteen sierlijsten. Links resten pleisterwerk met
daaronder een gefrijnd oppervlak, rechts een ongepleisterd gefrijnd oppervlak Afbeelding 16 Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1879
(Bonneblad)
BIJLAGEN
Bijlage 1 Overzicht proefsleuven Bijlage 2a Allesporenkaart werkput 1 vlak 1 Bijlage 2b Allesporenkaart alle werkputten Bijlage 3 Sporenlijst Bijlage 4 Vondstenlijst met determinatie Bijlage 5 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 6 Bewoningsgeschiedenis van Nederland Bijlage 7 AMZ-cyclus Bijlage 8 Inrichtingsplan
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 1 van 29
1 INLEIDING
Econsultancy heeft in opdracht van Woonkwartier een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd ter plaatse
van het plangebied gelegen aan de Sint Janstraat 7 te Standdaarbuiten in de gemeente Moerdijk (zie
afbeeldingen 1 en 2). Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd op 11 mei 2017.
Afbeelding 1 Situering van het plangebied binnen Nederland
Standdaarbuiten (gemeente Moerdijk) – Sint Janstraat (ong.)
Legenda
Plangebied
Situering van het plangebied binnen Nederland (bron: http://gis.kademo.nl/gs2/wms)
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 2 van 29
Afbeelding 2 Detailkaart van het plangebied
In het plangebied zal de nieuwbouw van vier rijtjeswoningen met bijbehorende bergingen worden ge-
realiseerd (zie bijlage 8). De toekomstige bebouwing zal naar verwachting worden gefundeerd op
betonbalken tot circa 100 cm -mv en liggend op heipalen. Voor zover bekend zal de nieuwbouw niet
worden onderkelderd. Het deel van de basisschool dat binnen het plangebied heeft gestaan in recen-
telijk gesloopt. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er een gerede kans is
dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond, die door de
voorgenomen bodemingrepen kunnen worden verloren kunnen gaan. Daarom is het binnen het kader
van de Erfgoedwet uit 2016, voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand
archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 6).
Standdaarbuiten (gemeente Moerdijk) – Sint Janstraat (ong.)
Legenda
Plangebied
Detailkaart van het plangebied (bron: http://gis.kademo.nl/gs2/wms)
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 3 van 29
2 DOELSTELLING ONDERZOEK
Het doel van inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde
archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het vooronderzoek. Het gaat om gebied- of vind-
plaatsgericht onderzoek. Het IVO gebeurt door middel van waarnemingen in het veld, waarbij (extra)
informatie wordt verkregen over bekende en/of verwachte archeologische waarden binnen een on-
derzoeksgebied.
Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en
de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Belangrijk is dat op basis van het inventari-
serend veldonderzoek een beslissing kan worden genomen of verder archeologisch (voor)onderzoek
in het gebied noodzakelijk en verantwoord is.
De waardering van het terrein dient volgens de richtlijnen van de KNA 4.0 te gebeuren. Dit zodat een
gefundeerde onderbouwing van verder beleid met betrekking tot de archeologische waarden binnen
het terrein mogelijk is. Indien binnen het plangebied archeologische waarden voorkomen, kan één
van de volgende aanvullende voorschriften worden opgelegd:
De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden
in de bodem kunnen worden behouden.
De verplichting tot het doen van opgravingen
De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een des-
kundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg. Deze deskundige moet vol-
doen aan, door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen, kwalificaties.
3 ARCHEOLOGISCHE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED
3.1 Ligging en huidige situatie plangebied
Het plangebied (± 1.035 m²) ligt aan de Sint Janstraat 7 (zie afbeeldingen 1 en 2) binnen de oude
dorpskern van Standdaarbuiten. Het maaiveld bevindt zich van zuidoost naar noordwest op een
hoogte tussen 0,5 en 0,8 m +NAP.2 Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Standdaarbui-
ten, sectie D, nummer 3171 en 3176 (ged.). Volgens de topografische kaart van Nederland, kaartblad
43 H, (schaal 1:25.000), zijn de coördinaten van het centrum van het plangebied X: 94.408/Y:
402.876.
3.2 Methodiek vooronderzoek
Tijdens het vooronderzoek is met behulp van bestaande bronnen een gespecificeerd archeologisch
verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Dit is in eerste instantie gedaan door het raadple-
gen van voor de archeologie relevante (schriftelijke) bronnen. Dit betreft voornamelijk gegevens over
bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied. Dit is aangevuld met historisch en
fysisch-geografisch onderzoek, waarbij informatie over vroeger grondgebruik is verkregen door de
analyse van historische kaarten en tevens gegevens over de geologie, geomorfologie en bodem zijn
bestudeerd daarna is dit gespecificeerde verwachtingsmodel getoetst door middel van een booron-
derzoek.
2 Gemeten tijdens het veldwerk
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 4 van 29
3.3 Archeologische verwachting op basis van het vooronderzoek
Door Econsultancy is in januari 2017 voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek en
gecombineerd uitgevoerd (Econsultancy Archeologisch Rapport 3343.001).3 Op grond van de resulta-
ten van dit onderzoek blijkt dat voor het plangebied de archeologische verwachting alleen hoog is
voor het einde van de Late-Middeleeuwen (na de periode van de stormvloeden) en de Nieuwe tijd en
voor alle voorgaande perioden laag. Aan het einde van de Late-Middeleeuwen vonden diverse zee-
inbraken plaats, waarvan de meest bekende de St. Elisabethsvloed in het jaar 1421. Tijdens deze
vloed zijn grote delen van het eerder gevormde Hollandveen, gevormd vanaf het Vroeg-/Midden-
Neolithicum t/m de Vroege-Middeleeuwen, weggeslagen/geërodeerd. Eventueel hierin aanwezige
archeologische resten zullen zijn verspoeld en daardoor niet meer in hun oorspronkelijke context lig-
gen (ligging ex situ). Ten gevolgde van de St. Elisabethsvloed is waarschijnlijk ook de loop van de
rivier de Mark veranderd van noordelijke richting naar westelijke richting. Deze westelijke loop en de
aanwezigheid van getij op de Mark is goed te zien aan de kreken die vanuit de Mark naar het noord-
oosten en het zuiden aftakken. De rivier de Mark kwam ten opzichte van het plangebied ten zuiden te
liggen. Tijdens perioden van hoogwater (overstromingen van de zee waardoor het rivierwater niet
goed kon worden afgevoerd) konden er vanuit deze getijderivier als van kleinere kreken getijdeafzet-
tingen worden gesedimenteerd, vergelijkbaar met oeverwalafzettingen. Hierdoor ontstond in verschil-
lende delen van het grondgebied van de gemeente Moerdijk zout veen, wat van belang zou zijn voor
de menselijke bewoning. Met de inpoldering van het gebied in de jaren 1525/1526 ontstond vervol-
gens binnendijks het dorp Standdaarbuiten. Beschikbaar historisch kaartmateriaal laat zien dat het
uiterst noordelijke deel van het plangebied aan het begin van de 19e eeuw reeds bebouwd was. Te-
vens heeft er in de tweede helft van de 19e eeuw en eerste helft van de 20
e eeuw bebouwing gestaan
van vermoedelijk een woonhuis met een bakkerij, voordat de bouw van de nog aanwezige basis-
school aan het begin van de jaren ’50 van de 20e eeuw plaatsvond. Er dient dus rekening te worden
gehouden dat in het plangebied ondergrondse restanten van oude bebouwing nog aanwezig kunnen
zijn.
Archeologische resten en/of sporen worden dan ook alleen verwacht in de top van de getijdeafzettin-
gen die ten gevolge van historische bewoning is omgevormd tot een oude woongrond, wellicht afge-
dekt met een ophogingspakket. Archeologische resten zullen vooral bestaan uit fragmenten aarde-
werk, maar er kunnen ook natuursteen gebruiksvoorwerpen, metaalresten, houtskool, botresten en
gebruiksvoorwerpen worden aangetroffen. Organische resten en bot zullen tevens goed zijn gecon-
serveerd wanneer er sprake is van een afdekkende ophogingslaag. Verder dient er rekening te wor-
den gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse restanten (muurwerk/funderingen) van de
historische bebouwing die in het plangebied heeft gestaan. De archeologische resten en sporen wor-
den in de gehele cultuurlaag wacht. Paalsporen en waterputten kunnen op grotere diepte worden
verwacht. Of archeologische resten in relatief droge en zure of natte en zuurstofloze condities be-
waard zijn gebleven, wat de mate van conservatie van de eventueel aanwezige archeologische res-
ten bepaald, is afhankelijk van de dikte van de oude woongrond.
3 Ten Broeke, 2017
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 5 van 29
4 METHODIEK VELDONDERZOEK
4.1 Inleiding
Voor het proefsleuvenonderzoek is door Econsultancy een Programma van Eisen opgesteld.4 In dit
document zijn de eisen vastgelegd waaraan het archeologische onderzoek dient te voldoen. De me-
thodiek en onderzoeksvragen zoals die in het PvE zijn opgenomen, worden in dit hoofdstuk verwoord.
4.2 Methodiek proefsleuvenonderzoek
Naast de eisen zoals omschreven in het PvE is het archeologisch onderzoek uitgevoerd conform de
eisen en normen zoals aangegeven in de BRL SIKB 4000 (versie 4.0, 07-06-2016) en Kwaliteitsnorm
Nederlandse Archeologie (KNA, versie 4.0, 07-06-2016), die is vastgesteld door het Centraal College
van Deskundigen (CCvD) Archeologie en is ondergebracht bij het SIKB te Gouda.
Tijdens het veldwerk was er geen reden om van de onderzoeksmethodiek af te wijken zoals beschre-
ven in het PvE. Er zijn in het plangebied twee proefsleuven aangelegd van 15 x 4 m (zie bijlage 1). De
proefsleuven hebben een oppervlakte van circa 120 m2. De vlakaanleg heeft laagsgewijs plaatsge-
vonden tot op het vlakniveau waarop de grondsporen zichtbaar werden en het vlak te interpreteren
was. Per haal van de graafmachine is met behulp van de metaaldetector door een metaaldetector-
specialist het blootgelegde vlak afgezocht. Behalve het vlak is ook de stort van de sleuven met behulp
van de metaaldetector onderzocht. Na iedere haal van de graafmachine is het vlak op vondsten en
grondsporen gecontroleerd. Het vlak is waar nodig handmatig opgeschaafd, met een Rover
GPS/Robotic Total Station ingemeten en in delen gefotografeerd. In iedere proefsleuf is per vlak de
hoogte gemeten in raaien met een tussenafstand van 5 m.
In de werkputten zijn de sporen en het bodemprofiel gedocumenteerd. Alle archeologisch relevante
grondsporen zijn gedocumenteerd. In de werkputten is een selectie van de potentiële archeologisch
relevante sporen gecoupeerd tot op het niveau dat noodzakelijk is voor het beantwoorden van de
vraagstellingen. De coupes van de relevante sporen en de profielen zijn gefotografeerd met een digi-
tale camera en vervolgens getekend op een schaal van 1:20. Bijzondere sporen zijn in vlak en de
coupe op schaal 1:20 of 1:10 ingetekend en apart gefotografeerd. Alle foto’s van de coupes zijn voor-
zien van een noordpijl, een schaalstok en een fotobordje. Alle relevante profielen zijn beschreven
door een fysisch geograaf. Het vlak en de profielen zijn lithologisch beschreven conform de NEN
51045 en bodemkundig
6 geïnterpreteerd. De vondsten zijn per vak, per laag en per spoor en segment
verzameld.
4.3 Onderzoeksvragen
Doel van het IVO-P is het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de locatie (aard,
ouderdom, omvang, gaafheid, conservering) teneinde tot waardestelling te kunnen komen.
De mogelijke aanwezige vindplaatsen worden gewaardeerd conform KNA versie 4.0, bijlage IV Waar-
deren van vindplaatsen. Aanbevolen wordt ook om de methodiek uit de SIKB leidraad Standaard Ar-
cheologische Monitoring te volgen voor het bepalen van de fysieke kwaliteit.
In het selectieadvies wordt aangegeven:
4 Ten Broeke, 2017
5 NEN 5104, 1989
6 De Bakker & Schelling, 1989
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 6 van 29
welke aangetroffen archeologische sporen behoudenswaardig zijn; daarbij mag een nuance-
ring worden toegepast, zoals op de archeologische monumentenkaart gebruikelijk is (van
waarde, hoge waarde, zeer hoge waarde).
welke aanbevelingen te geven zijn met betrekking tot de bij vervolgonderzoek toe te passen
strategieën, methoden en technieken (zowel opgravingen als uitvoeringsbegeleiding); hierbij
o mogen uitspraken worden gedaan over de trefkansen op nog niet onderzochte delen van
het terrein volgens de systematiek van de IKAW (lage, middelhoge, hoge trefkans).
o welke aanbevelingen te geven zijn met betrekking tot te nemen behoudsmaatregelen.
De belangrijkste vraagstelling van het proefsleuvenonderzoek betreft of er wel of niet behoudens-
waardige archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.
Naar aanleiding van het de resultaten van het proefsleuvenonderzoek dient bekeken te worden of
deze vraagstelling nog aangevuld moet worden.
Indien er restanten van één of meerdere historische woon-/huislocaties aanwezig zijn betreft de
vraagstelling: Wat is de archeologische waarde van deze woon-/huislocaties en wat is daarbij de om-
vang, de nog aanwezige resten en waar bestaan deze resten uit?
In het Programma van Eisen zijn verder een aantal onderzoeksvragen opgenomen.7 Het proefsleu-
venonderzoek geeft antwoord op deze onderzoeksvragen. Het betreft de volgende vragen;
Algemeen
Zijn er archeologische resten in de bodem aanwezig?
Zo ja, wat is de aard, omvang, ouderdom, herkomst, kwaliteit en locatie van de archeolo-
gische resten (horizontaal en verticaal)?
Hebben de archeologische waarden een relatie met uit de omgeving bekende archeologische
of historische locaties en welke is dat?
Welke gegevens over de aangetroffen vindplaatsen kunnen de archeologische kennis van de
regio en Moerdijk aanscherpen?
Is sprake van (een) behoudenswaardige vindplaats(en)?
Wat is het belang van de vindplaats voor de lokale, regionale en nationale geschiedschrijving.
Wat kunnen de uitkomsten van het onderzoek zeggen over vergelijkbare terreinen in de om-
geving?
Is vervolgonderzoek noodzakelijk en welke methoden zouden hierbij kunnen worden ingezet?
Op welke manier dient bij eventuele graafwerkzaamheden met archeologische resten te wor-
den omgegaan?
Indien er geen archeologische resten worden aangetroffen, wat is de reden voor de afwezig-
heid van archeologisch resten?
Gaafheid en conservering van de vindplaatsen
Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten?
In welke mate zijn de onderzoeksgebieden verstoord?
7 Ten Broeke, 2017
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 7 van 29
Periode en sites
Dit aspect van het onderzoek richt zich op de aard, ouderdom, omvang en andere archeologische
kenmerken van de vindplaatsen. Hieruit zijn de volgende vragen afgeleid:
Welke en hoeveel vindplaatsen zijn in het onderzoeksgebied te herkennen?
Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:
o de ligging (inclusief diepteligging)
o de geologische en/of bodemkundige eenheid
o de omvang (inclusief verticale dimensies)
o het type en de functie van de sites of off-site-patronen
o de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia)
o Wat is, indien aanwezig, de ouderdom van de cultuurlaag?
o de vondst- en spoordichtheid
o de stratigrafie voor zover aanwezig
o de ouderdom, periodisering, typechronologische classificatie
o wanneer zijn vindplaatsen in onbruik geraakt?
Landschap en bodem
Wat is de bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied?
Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de vindplaats(en) (geologie, bodemkunde en
geomorfologie)? Zijn er aanwijzingen voor stratigrafische hiaten, d.w.z. erosie of non-deposi-
tie, in de geologische profielopbouw ter plekke van de vindplaats(en)?
Wat is de paleo-ecologische context van het onderzoeksgebied? Komen er in het plangebied
locaties voor die voor pollenanalyse bemonsterd kunnen worden?
In hoeverre zijn de aangetroffen bodemlagen geschikt voor een palynologische reconstructie
van de vegetatie- en gebruiksgeschiedenis van het terrein?
5 RESULTATEN VELDONDERZOEK
5.1 Landschapsgenese en bodemopbouw
De profielen in werkput 1 (profielen 1 en 2) laten zien dat er vanaf het maaiveld een pakket recent
opgebrachte grond voorkomt, in de vorm van donkerbruin gekleurd, matig humeus, matig siltig, zeer
fijn zand met enkele resten bouwpuin. In het zuidwestelijke deel van de werkput (zie afbeelding 3) is
deze laag aanzienlijk dik, circa 60 cm, en neemt in noordoostelijke richting in dikte af. Hieronder komt
een laag van matig siltig, zeer fijn zand voor dat sterk puinhoudend is. In eerste instantie werd ge-
dacht dat deze puinbaan een mogelijke uitbraaksleuf zou kunnen betreffen waar funderingen hadden
gestaan, maar omdat deze doorloopt binnen de gehele proefsleuf werd al snel duidelijk dat het om
niet meer gaat dan een halfverhardingslaag/stabilisatielaag die buiten het voorheen bebouwde opper-
vlak is gestort. In profiel 1 bevindt de onderzijde van deze halfverhardingslaag/stabilisatielaag zich op
een diepte van circa 90 cm -mv (circa 0,3 m -NAP), met te midden van het profiel nog een uitloper
naar beneden, waar waarschijnlijk leidingwerk heeft gelopen. Onder de halfverhardingslaag/stabilisa-
tielaag is in profiel 1 nog een dunne laag grijsgroen gekleurd, zwak kleiig, matig siltig, zeer fijn zand
aanwezig, wat eveneens gestorte grond betreft. Tussen circa 100 en 135 cm -mv (circa 0,2 tot 0,65 m
-NAP) en in noordoostelijke richting oplopend tussen 45 en 25 cm -mv (circa 0,15 m +NAP en 0,05 m
-NAP) komt een laag donkerbruingrijs gekleurde, zwak humeuze, sterk zandige klei voor. Waarschijn-
lijk betreft de voormalige bovengrond uit de periode voordat het bebouwd raakte met het recent ge-
sloopte deel van de basisschool en de onbebouwde terreindelen werden ingericht als schoolplein.
Hieronder vindt een geleidelijke overgang plaats naar grijs tot lichtgrijs gekleurde sterk zandige tot
klei, dat vervolgens overgaat naar sterk kleiig, sterk siltig, zeer fijn zand. De overgang wordt geken-
merkt door enige bioturbatie.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 8 van 29
Het gevormde bodemprofiel is zeer jong, aangezien het gaat om afzettingen die gesedimenteerd zijn
in de periode na de St. Elisabethsvloed en voordat het gebied werd ingepolderd. De top van de sterk
zandige klei zullen oeverwalafzettingen betreffen die tijdens overstromingen vanuit de kreeksystemen
van de rivier de Mark/Dintel (ten zuiden van Standdaarbuiten) of de Keene (ten noordwesten van
Standdaarbuiten) zijn gesedimenteerd. De oeverwalafzettingen lopen door tot een diepte van circa
155 cm -mv (circa 0,85 m -NAP). Vervolgens zijn gelaagde afzettingen zichtbaar van afwisselend iets
humeus, sterk zandige klei en matig siltig, matig fijn zand. Dit betreffen getijdeafzettingen die tijdens,
dan wel direct na de St. Elisabethsvloed zijn gesedimenteerd, toen het gebied was omgevormd tot
een kwelderlandschap dat in open verbinding lag met de zee. In profiel 1 is op en diepte tussen circa
170 en 175 cm -mv (tussen circa 1, 0 en 1,05 m -NAP) een laag verspoelde/verslagen hout- en veen-
resten zichtbaar. Dit zullen resten betreffen van het voormalige veenpakket dat in het gemeentege-
bied van Moerdijk als aangrenzende gemeentegebieden vanaf het Laat-Neolithicum t/m de Vroege-
Middeleeuwen tot ontwikkeling is gekomen en tijdens de St. Elisabethsvloed door overstromingen en
golfwerking is verslagen. De laag verspoelde/verslagen hout- en veenresten is van geringe dikte, wat
wellicht een aanwijzing is dat het merendeel van het veenpakket al was afgegraven ten behoeve van
de turfwinning (baggeren van veen).
Werkput 2 (profielen 3 en 4) is aangelegd daar waar zeer recentelijk een laag puin was gestort met
een dikte van gemiddeld 50 cm (zie afbeelding 4). Onder deze halfverhardinglaag was nog een circa
10 tot 20 cm dikke laag zichtbaar bestaande uit een vermenging van cunet-/bouwzand met enkele
resten bouwpuin en sterk zandige klei. Net als in werkput 1 komt is hieronder de oude bouwvoor
aanwezig (Ap-horizont), in de vorm van donkerbruingrijs gekleurde, zwak humeuze, sterk zandige
klei, dat naar onderen toe overgaat naar grijs gekleurde, sterk zandige klei (AC- en vervolgens de Cg-
horizont). De vlekkerige overgang zal het gevolg zijn van bioturbatie in combinatie met grondbewer-
king, aangezien het plangebied deel heeft uitgemaakt van woonerven, waarbij de onbebouwde ter-
reindelen veelal werden gebruikt als moestuin of siertuin. De top van de oude bouwvoor bevindt zich
op een diepte van circa 75 cm -mv (0,05 m -NAP). In profiel 4 is onderin de bouwvoor, op de over-
gang naar de AC-horizont, een fragment van een pijpenkopje aangetroffen met een datering tussen
1750 en 1783 na Chr.
Op een diepte van circa 125 cm -mv (0,55 m -NAP) is weer een overgang zichtbaar naar gelaagde
afzettingen, waarin tevens brokjes verslagen veen zichtbaar zijn. Ook dit betreffen weer getijdeafzet-
tingen die zullen zijn gesedimenteerd tijdens dan wel direct na de St. Elisabethsvloed. Deze afzettin-
gen worden volgens het oude lithostratigrafische systeem aangeduid als de Afzettingen van Duinker-
ke III en volgens het nieuwe systeem gerekend tot het Laagpakket van Walcheren, onderdeel van de
Formatie van Naaldwijk. In de top van de afgedekte natuurlijke bodemopbouw is logischerwijs sprake
van een zeer jong gevormd bodemprofiel, in de vorm van een kalkrijke poldervaaggrond.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 9 van 29
Afbeelding 3 Profiel 1 werkput 1
Afbeelding 4 Profiel 6 werkput 2
5.2 Analyse sporen en structuren
In proefsleuf 1 zijn twee vlakken aangelegd, omdat in eerste instantie gedacht werd dat de aanwezige
puinbaan een mogelijke uitbraaksleuf zou kunnen betreffen waar funderingen hebben gestaan. Het
betreft echter een halfverhardingslaag/stabilisatielaag die buiten het voorheen bebouwde oppervlak is
gestort (spoor 1). Spoor 2 betreft de randzone waar de fundering van de basisschool heeft gestaan
en dit oppervlak is opgevuld met bouwzand. De basisschool is pas in de jaren ’50 van de 20e eeuw
gebouwd en in de loop van de tweede helft van de 20e eeuw enkele malen uitgebreid. De halfverhar-
dingslaag/stabilisatielaag zal ook uit deze periode dateren. Vanuit archeologisch oogpunt worden
deze sporen in het eerste vlak beschouwd als archeologisch niet-relevant.
Halfverhardingslaag
Laag verspoelde veen- en houtresten
Oude bouwvoor, Apb-horizont
Overgang naar Cg-horizont, oeverwalafzettingen
Pakket recent opgebrachte grond/gestorte grond
Pakket recent opgebrachte grond
Getijdeafzettingen, Cg-horizont, gelaagd
Getijdeafzettingen, Cg-/Cr-horizont, gelaagd
Halfverhardingslaag
Pakket recent opgebrachte grond/gestorte grond
Oude bouwvoor, Apb-horizont
Overgangs-AC/-horizont
Cg-horizont, oeverwalafzettingen
Cg-/Cr-horizont, gelaagd, getijdeafzettingen
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 10 van 29
In het aangelegde tweede vlak (zie afbeelding 6), op de overgang van de oude bouwvoor (Apb-hori-
zont) naar de Cg-horizont, zijn in het zuidwestelijke deel van proefsleuf een vijftal stukken bouwmate-
riaal aangetroffen (zie afbeelding 7). Het gaat om bewerkte stukken natuursteen (kalkzandsteen) die
zeer waarschijnlijk afkomstig zijn van de voorlopers van de huidige kerk die circa 100 meter ten
noordoosten van het plangebied moet heeft gestaan. De oorspronkelijke Johannes de Doperkerk is
gebouwd in 1548. In 1863 is deze gesloopt, waarna nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Deze is in
1924 nogmaals gesloopt en vervangen door de huidige kerk. De stukken bouwmateriaal zijn met de
platte zijde naar onderen toe neergelegd (vlakliggend), om daarmee een stabiele bodem te bewerk-
stellingen. Het gaat zeer waarschijnlijk om een restant van de onderzijde van een fundering van be-
bouwing die in ieder geval ouder is dan de basisschool. Het betreft echter om een zeer beperkt res-
tant van een fundering. Op grond van het aangelegde vlak is het merendeel al verwijderd. Enkele
losse blokken bouwmateriaal werden namelijk nog wel aangetroffen tijdens de aanleg van het vlak,
maar lagen dus niet meer in hun oorspronkelijke context. Het restant van het fundament is te beperkt
om te kunnen achterhalen om wat voor historische bebouwing het gaat, maar op basis van de sloop-
data van de voorlopers van de kerk gaat om bebouwing daterend uit de tweede helft van de 19e eeuw
of jonger.
In het noordoostelijke deel van werkput 1 is wel een tegelvloer met hieromheen ondergronds muur-
werk aangetroffen. Het gaat echter om vrij modern muurwerk, gemetseld in Portland cement. Op aan-
geven van omwonenden gaat het om een half onderkelderd restant van de basisschool dat in gebruikt
is geweest als CV-ruimte. Gezien de recente ouderdom van dit ondergrondse restant van bebouwing,
behorend tot de voormalige basisschool (gebouwd in de jaren ’50 van de 20e eeuw), wordt dit muur-
werk en de vloer eveneens beschouwd als archeologisch niet relevant.
Op basis van de resultaten van proefsleuf 1 werd het bij proefsleuf 2 niet noodzakelijk geacht om ook
twee vlakniveaus aan leggen. Het vlakniveau in proefsleuf 2 is aangelegd op hetzelfde niveau als het
tweede vlak in proefsleuf 1, op de overgang van de oude bouwvoor (Apb-horizont) naar de Cg-
horizont (zie afbeelding 8). In het zuidwestelijke deel is een spoor van een greppel aangetroffen
(spoor 6). De vulling van de greppel bestaat uit sterk zandige klei en is qua humeuziteit tweeledig,
boven zwak humeus en onderin matig humeus met en duidelijk zichtbare gevlektheid van zwak ge-
kleurd organisch materiaal (zie afbeelding 9). Waarschijnlijk is het onderste deel van de greppelvulling
gevormd tijdens het gebruik van de greppel en het bovenste deel dempingsmateriaal. De locatie van
de greppel komt overeen met de ligging van een greppel/sloot zoals deze wordt aangegeven op de
kadastrale minuutplan uit 1819 (zie afbeelding 10).
Spoor 7 betreft een betonnen balk, ondersteund door een gemetselde baksteenlaag en betreft dan
ook geen muurwerk/fundamenten van historische bebouwing (zie afbeelding 11). Meest waarschijnlijk
gaat het funderingen die zijn aangelegd tijdens de bouw van de basisschool dan wel tijdens latere
uitbreidingen, waarbij in het noordoostelijke deel van het plangebied tijdelijke bebouwing heeft ge-
staan.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 11 van 29
Afbeelding 5 Start aanleg proefsleuf 1
Afbeelding 6 Vlakfoto proefsleuf 1 (tweede vlak) met zichtbaar resterend deel onderzijde van vermoedelijke
fundering ouder de dan de basisschool en onderkelderd deel van basisschool (tijdens de sloop
nog niet verwijderd deel van de CV-ruimte)
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 12 van 29
Afbeelding 7 Detail resterend deel onderzijde van vermoedelijke fundering van (historische) bebouwing ouder
dan de dan de basisschool (spoor 3)
Afbeelding 8 Vlakfoto proefsleuf 2
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 13 van 29
Afbeelding 9 Coupe greppel (spoor 6)
Afbeelding 10 Situering van het plangebied binnen de Kadastrale kaart uit 1819 (Minuutplan), de rode pijl geeft
de ligging van de greppel aan
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 14 van 29
Afbeelding 11 Betonnen balk, ondersteund door een gemetselde baksteenlaag (spoor 7)
5.3 Vondstmateriaal
Bij het onderzoek zijn verschillende soorten vondstmateriaal aangetroffen dan wel verzameld uit la-
gen om daarmee een representatief beeld te verkrijgen van de datering hiervan. Het gaat hier om
fragmenten gebruiksaardewerk en bouwmateriaal. Het merendeel is te dateren in de 19e tot 20
e eeuw
(subrecent).
Tabel I Overzicht vondstmateriaal
soort aantal gewicht datering
roodbakkend 6 370 gram 1500-1900 n. Chr.
pijpaarde 1 12 gram 1750-1800 n. Chr.
baksteen 2 1838 gram 1700-1850 n. Chr.
tegel 1 2416 gram 1870-1950 n. Chr.
kalkzandsteen 2 20878 gram 1548-1924 n. Chr.
Het gebruiksaardewerk is aangetroffen in zowel de halfverhardingslaag ter plaatse van werkput 1,
waarvan in eerste instantie werd gedacht dat het ging om een uitbraaksleuf, als in de hieronder aan-
wezige oude bouwvoor en overgang naar de natuurlijke ondergrond. Het aardewerk bestaat uit enke-
le fragmenten roodbakkend aardewerk daterend in de 16e tot 19
e eeuw. Het aardewerk in de oude
bouwvoor en de overgangs-AC-horizont betreffen zeer waarschijnlijk afvalresten die door verspitting
in de bodem vermengd is geraakt. Onder het aardewerk is ook een fragment van een kleipijp aanwe-
zig. Het gaat hier om een deel van de ketel (pijpenkop) met ovoïde vorm (zie afbeelding 12). Op de
zijkanten van de hiel is het wapen van Gouda aanwezig, op de hiel zelf een stempel van een zwaan.
Dit merk is gebruikt door verschillende pijpenmakers tussen 1667 en 1783 na Chr.8 De ovoïde vorm
van de pijp beperkt zich echter van 1750 tot 1800 na Chr. Dit dateert de pijp tussen 1750 en 1783 na
Chr.
8 www.kleipijp.nl
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 15 van 29
Naast het gebruiksaardewerk is ook bouwmateriaal aangetroffen. De enkele meegenomen bakstenen
uit de halfverhardingslaag hebben een formaat van 16,5 x 7,5 x 4 cm en een roodoranje kleur (appel-
bloesem) kunnen gedateerd worden in de 18e tot 19
e eeuw. Het feit dat deze stenen bedekt zijn met
kalkmortel toont aan dat deze dateren vóór 1870 na Chr., als het Portlandcement in gebruik komt. De
bakstenen zijn echter vanuit archeologisch oogpunt van weinig waarde, aangezien ze afkomstig zijn
van de halfverhardingslaag die tijdens de inrichting van het onbebouwde deel van het plangebied als
schoolplein aangebracht is (jaren ’50 van de 20e eeuw dan wel jonger). De halfverhardingslaag be-
staat voornamelijk uit sloopafval dat van elders is aangevoerd.
Een grijsbakkende tegel is tijdens de tweede vlakaanleg van werkput 2 aangetroffen in de oude
bouwvoor. De tegel is vierkant van vorm (21,5 x 21,5 x 3,5 cm) en aan de bovenzijde sterk gesleten
door het gebruik als vloertegel (zie afbeelding 13). Op de onderzijde is Portlandcement aanwezig,
waardoor deze tegel dateert ná 1870 na Chr. Het gaat om eenzelfde tegel zoals die zichtbaar waren
in de vloer van het half onderkelderd restant van de basisschool, dat in gebruikt is geweest als CV-
ruimte.
Afbeelding 12 Ovoïde pijpenkop en hielmerk met zwaan
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 16 van 29
Afbeelding 13 Vloertegel
Enkele opvallende vondsten zijn de forse fragmenten kalkzandsteen die losliggend zijn aangetroffen
(buiten hun oorspronkelijke context) maar ook een vijftal vlakliggend en naast elkaar zijn aangetroffen
(spoor 3) onder het niveau van de oude bouwvoor. De fragmenten bestaan uit Obernkirchener kalk-
zandsteen (zie afbeelding 14). Dit type kalkzandsteen kenmerkt zich door strepen ijzeroxide in de
steen, zoals ook bij de aangetroffen fragmenten het geval is. Het is duidelijk dat het hier gaat om
fragmenten van raamlijsten, deurlijsten of delen van pilaren die voornamelijk voor omvangrijke ge-
bouwen als kerken werden gebruikt. De oppervlakten die in het zicht moesten komen werden door
middel van een ceseel (steenbeitel) glad afgewerkt en versierd met schuine lijnen (frijnen) (zie af-
beelding 14).9 Ook is op één van de fragmenten resten pleisterwerk aanwezig (zie afbeelding 15). Het
is zeer waarschijnlijk dat deze fragmenten afkomstig zijn van de Johannes de Doperkerk die circa 100
meter ten noordoosten van het plangebied heeft gestaan (ter plaatse van de huidige kerk). Deze kerk,
oorspronkelijk gebouwd als dorpskerk in 1548, is in 1863 gesloopt, waarna een nieuwe kerk werd
gebouwd. Deze is in 1924 nogmaals gesloopt en vervangen door de huidige kerk naar ontwerp van
architect Oomen.10
Momenteel staat deze kerk op de nominatie gesloopt te worden. Er zijn geen ge-
gevens bekend of delen van de voorlopers zijn geïntegreerd/hergebruikt in de huidige kerk. Kalk-
zandsteen werd als vanaf de Late-Middeleeuwen gebruikt voor belangrijke gebouwen (zoals kerken)
en tevens vanaf de 16e eeuw overvloedig gebruikt in combinatie met metselwerk. De aangetroffen
stukken kalkzandsteen die gebuikt zijn als fundering kunnen dus zeker afkomstig zijn van de in 1863
en eerste gesloopte kerk (gebouwd in 1548).
9 www.dbnl.org
10 www.heemschut.nl, www.wikipedia.org
http://www.heemschut/
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 17 van 29
Tot welke bebouwing deze aangetroffen funderingsresten behoren kan geen definitieve uitspraak
worden gedaan. Het ligt het meest voor de hand dat het tot bebouwing heeft behoord dat (net) na de
sloop van de voorgangers van de bestaande Johannes de Doperkerk is gebouwd (sloop in 1863 en
1924). Uit het eerder uitgevoerde bureauonderzoek blijkt dat er in de tweede helft van de 19e eeuw
bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden (zie ook afbeelding 16). Is het dus goed mogelijk dat
er in de jaren na 1863 bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Voor deze bouwwerkzaamhe-
den is het zeer waarschijnlijk dat de aangetroffen fragmenten/stukken zandsteen afkomstig zijn van
de gesloopte kerk en hergebruikt zijn als funderingsmateriaal.
Afbeelding 14 Fragmenten sierlijsten van zandsteen
Afbeelding 15 Details van de fragmenten zandsteen sierlijsten. Links resten pleisterwerk met daaronder een
gefrijnd oppervlak, rechts een ongepleisterd gefrijnd oppervlak
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 18 van 29
Afbeelding 16 Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1879 (Bonneblad)
5.4 Grondmonsters
Er zijn geen grondmonsters genomen. De oude bouwvoor zal met het ontstaan van het dorp Stand-
daarbuiten een intensief gebruik hebben gekend, waardoor deze geen gedifferentieerd beeld kan
geven over de vegetatie- en gebruiksgeschiedenis van het terrein. Daarnaast gaat het om een zeer
jonge bodem die pas ontstaan is tijdens stormvloeden aan het einde van de Late-Middeleeuwen,
waaronder de St. Elisabethsvloed in 1421. Verder laten de resultaten van het proefsleuvenonderzoek
zien dat er geen aaneengesloten restanten van historische bebouwing (aaneengesloten muur-
werk/funderingen) aanwezig is binnen het plangebied met een datering ouder dan de tweede helft
van de 19e eeuw. Van het aangetroffen restant van de onderzijde van een fundament gaat het om
hergebruikt bouwmateriaal van de voorlopers van de huidige kerk die ten noordoosten van het plan-
gebied heeft gestaan en gesloopt zijn in 1863 en in 1924. Het restant is echter dermate beperkt dat
niet meer te achterhalen is tot welke bebouwing dit heeft behoord.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 19 van 29
5.5 Synthese resultaten veldonderzoek
In het plangebied bestaat de bovenste 60 tot 90 cm van de bodemopbouw uit een laag grond en een
halfverhardingslaag/laag met bouwpuin dat is aangebracht/gestort tijdens het gebruik van de basis-
school vanaf de jaren ’50 van de 20e eeuw. Hieronder is de oude bouwvoor aanwezig (Ap-horizont),
in de vorm van donkerbruingrijs gekleurde, zwak humeuze, sterk zandige klei, dat naar onderen toe
overgaat naar grijs gekleurde, sterk zandige klei en vervolgens gelaagde afzettingen van afwisselend
iets humeus, sterk zandige klei en matig siltig, matig fijn zand (AC- en vervolgens de Cg-horizont). De
overgang wordt gekenmerkt door enige bioturbatie. Het betreffen oeverwal- op getijdeafzettingen die
tijdens/direct na de St. Elisabethsvloed en tijdens overstromingen vanuit de kreeksystemen van de
rivier de Mark/Dintel (ten zuiden van Standdaarbuiten) of de Keene (ten noordwesten van Standdaar-
buiten) zijn gesedimenteerd.
Bij de eerste aangelegde proefsleuf is gestart met het aanleggen van twee vlakken. De aangetroffen
puinbaan in het eerste vlak bleek een halfverhardingslaag/stabilisatielaag die buiten het voorheen
bebouwde oppervlak is gestort en ten zuidoosten hiervan de randzone waar de fundering van de ba-
sisschool heeft gestaan. Deze school is in de jaren ’50 van de 20e eeuw gebouwd en in de loop van
de tweede helft van de 20e eeuw enkele malen uitgebreid. De halfverhardingslaag/stabilisatielaag zal
ook uit deze periode dateren. In het tweede aangelegde vlak is een beperkt restant van een onderzij-
de van een fundering aangetroffen, bestaande uit vijf stukken natuursteen (kalkzandsteen). Zeer
waarschijnlijk betreft dit hergebruikt bouwmateriaal afkomstig is van de gesloopte voorlopers van de
huidige kerk die circa 100 meter ten noordoosten van het plangebied heeft gestaan. De oorspronkelij-
ke Johannes de Doperkerk is gebouwd in 1548. In 1863 is deze gesloopt, waarna nieuwbouw heeft
plaatsgevonden. Deze is in 1924 nogmaals gesloopt en vervangen door de huidige kerk. Verder is en
tegelvloer met hieromheen ondergronds muurwerk aangetroffen. Dit betreft een half onderkelderd
restant van de basisschool dat in gebruikt is geweest als CV-ruimte.
In de tweede aangelegde proefsleuf is een greppel aangetroffen die qua ligging en oriëntatie overeen
komt met een greppel/sloot zoals deze wordt aangegeven op de kadastrale minuutplan uit 1819. Een
betonnen balk langs de noordoostrand van de sleuf, ondersteund door een gemetselde baksteenlaag,
zal een deel van een fundering betreffen die waarschijnlijk zal zijn aangelegd tijdens de bouw van de
basisschool dan wel tijdens latere uitbreidingen, waarbij in het noordoostelijke deel van het plange-
bied tijdelijke bebouwing heeft gestaan. Ook deze fundering zal zijn aangelegd in de tweede helft van
de 20e eeuw.
De enigste aangetroffen relevante sporen betreffen dus een zeer beperkt restant van een onderzijde
van een fundering (waarschijnlijk net gemist/niet opgeruimd tijdens sloop) daterend uit de tweede helft
van de 19e eeuw of jonger, en een greppel die uit het begin van de 19
e eeuw dateert of ouder. Tijdens
de vlakaanleg zijn in de oude bouwvoor en op de overgang naar de natuurlijke ondergrond enkele
fragmenten roodbakkend aardewerk aangetroffen daterend in de 16e tot 19
e eeuw. Het betreffen zeer
waarschijnlijk afvalresten die door verspitting in de bodem vermengd is geraakt.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 20 van 29
6 WAARDERING, CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES
6.1 Waardering
De resultaten van het veldwerk vormen de basis voor de waardering van de vindplaats. De waarde-
ring moet vervolgens leiden tot een aanbeveling ten aanzien van het vervolgtraject. De waardering
wordt vastgesteld volgens de door de KNA voorgeschreven wijze aan de hand van de volgende as-
pecten: beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit.
Beleving
De beleving van de vindplaats valt uiteen in twee criteria ‘schoonheid” en “belevingswaarde”. Bij beide
gaat het vooral om zichtbare monumenten. Schoonheid is de esthetische-landschappelijke waarde
van een archeologisch monument, die in de zichtbaarheid van het monument tot uiting komt. Deze
waarde is gebaseerd op de zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement, vorm en struc-
tuur en relatie met de omgeving. Herinneringswaarde is de herinnering die het archeologisch monu-
ment oproept over het verleden. Deze waarde is gebaseerd op verbondenheid met feitelijke histori-
sche gebeurtenissen en associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis.
Fysieke kwaliteit
De fysieke kwaliteit van de vindplaats is gebaseerd op de criteria gaafheid en conservering. De gaaf-
heid is de mate van niet-verstoord zijn en stabiliteit van de fysieke omgeving. De conservering geeft
de mate waarin archeologisch vondstmateriaal bewaard is gebleven aan. Bij 5 of meer punten is een
vindplaats behoudenswaardig. Bij een middelmatige tot lage score (vier punten of minder) wordt er
naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria gekeken om te bepalen of de vindplaats toch behoudenswaar-
dig is.
Inhoudelijke kwaliteit
De inhoudelijke kwaliteit wordt uitgedrukt in waarden voor zeldzaamheid, informatie, ensemble en
representativiteit. Zeldzaamheid is de mate waarin een bepaald type monument schaars is (of is ge-
worden) voor een periode of in een gebied. Informatiewaarde is de betekenis van een monument als
bron van kennis over het verleden. De ensemblewaarde (of contextwaarde) is de meerwaarde die
aan een monument wordt toegekend, op grond van de mate waarin sprake is van een archeologische
en landschappelijke context. De representativiteit is tenslotte de mate waarin een bepaald type monu-
ment karakteristiek is voor een periode dan wel een gebied voorkomt. Eerst wordt er een afweging
gemaakt op basis van de drie inhoudelijke kwaliteitscriteria; zeldzaamheid, informatiewaarde en en-
semblewaarde. Bij een bovengemiddelde score van 7 of meer punten is de vindplaats behoudens-
waardig. Bij een lagere score wordt nagegaan of het criterium representativiteit van toepassing is.
De beoordeling is, drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en één punt voor lage kwali-
teit. Voor het plangebied is de scoretabel (zie tabel I) als volgt ingevuld:
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 21 van 29
Tabel II Scoretabel waardestelling van het plangebied
Waarden Criteria Scores
Hoog Midden Laag
Beleving
Schoonheid n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Herinneringswaarde n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Fysieke kwaliteit Gaafheid 1
Conservering 3
Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 1
Informatiewaarde 1
Ensemblewaarde 1
Representativiteit Nee
Parameter Beleving:
Doordat de aangetroffen sporen niet zichtbaar zijn in het landschap en het geen herinnering oproept
aan een historische gebeurtenis scoort de site niet voor beleving.
Parameter Fysieke kwaliteit:
Gaafheid: Alleen van bebouwing ouder dan het recent gesloopte deel van de basisschool binnen het
plangebied is een zeer beperkt deel van een onderzijde van een fundering aangetroffen die is aange-
legd met hergebruikt bouwmateriaal zeer waarschijnlijk afkomstig van de voorloper van de kerk die
circa 100 meter ten noordoosten van het plangebied staat. Uit het onderzoek blijkt dat deze funda-
menten al merendeels verwijderd, waardoor niet meer te achterhalen is tot welke historische bebou-
wing deze fundering heeft behoord. Op basis van de jaartallen van de sloop van de voorgangers van
de kerk dateert het funderingsresten uit de tweede helft van de 19e eeuw of jonger. De resultaten van
het proefsleuvenonderzoek geven geen aanleiding meer om aaneengesloten ondergrondse restanten
van muurwerk/fundamenten van historische bebouwing binnen het plangebied te verwachten. Verder
is er alleen nog een greppel aangetroffen in het noordwestelijke deel van het plangebied die qua lig-
ging en oriëntatie overeen komt met een perceelsgrens zoals deze aangegeven is op de kadastrale
minuutplan uit 1819. De vindplaats krijgt een lage waardering voor gaafheid.
Conservering: De afdekkende laag grond en de halfverhardingslaag/laag met bouwpuin, zorgt wel
voor een goede conservering/bescherming van archeologische resten in de sporen. De vindplaats
krijgt daarom een hoge waardering voor conservering.
Parameter Inhoudelijke kwaliteit:
Zeldzaamheid: Het aangetroffen beperkte deel van een onderzijde van een fundering die is aange-
legd in de tweede helft van de 19e eeuw of in jongere tijden. Er is niet te achterhalen tot welke histori-
sche bebouwing deze fundering heeft behoord. Wel geeft beschikbaar historisch kaartmateriaal, be-
handeld tijdens het eerder uitgevoerde bureauonderzoek, aan dat er in de zuidoostelijke helft van het
plangebied bebouwing heeft gestaan tijdens deze periode. Deze bebouwing vormde onderdeel van
de dorpskern van Standdaarbuiten, dat bestond uit een reeks van woonpercelen die vooral lagen
rondom de dorpskerk en langs het dijklichaam van de huidige Hoogstraat. Greppels waren algemeen
voorkomend als grensscheiding tussen percelen en ten behoeve van het verbeteren van de afwate-
ring van hemelwater. De vindplaats krijgt daarom een lage waardering voor de parameter zeldzaam-
heid.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 22 van 29
Informatiewaarde: De vindplaats betreft niet meer dan een aangetroffen beperkt deel van een onder-
zijde van een fundering die is aangelegd in de tweede helft van de 19e eeuw of in jongere tijden en
een greppel/sloot die aan het begin van de 19e eeuw nog een functie had. Deze resten leveren geen
nieuwe informatie op over de menselijke bewoningsactiviteit die binnen en rondom het plangebied
plaatsvonden. Er zijn geen aanwijzingen om nog aaneengesloten intacte ondergrondse restanten
(grote delen muurwerk/funderingsresten) van historische bebouwing (ouder dan de tweede helft 20e
eeuw) aan te treffen binnen het plangebied. De vindplaats krijgt een lage waardering voor informatie-
waarde.
Ensemblewaarde: Zoals hierboven aangegeven bestaan de aangetroffen archeologische resten en
sporen uit niet meer dan een beperkt deel van een onderzijde van een fundering die is aangelegd in
de tweede helft van de 19e eeuw of in jongere tijden en een greppel/sloot die aan het begin van de
19e eeuw nog een functie had. De dorpskern van Standdaarbuiten bestond in deze periode uit een
verzameling van diverse woonpercelen die vooral lagen rondom de dorpskerk en langs het dijkli-
chaam van de huidige Hoogstraat, een typisch kerkdorp waarvan er vele bekend zijn binnen het ge-
meentegebied van Moerdijk. De vindplaats krijgt een lage waardering voor ensemblewaarde.
Representativiteit: De aangetroffen archeologische resten en sporen zijn dermate beperkt dat ken-
merken van de voorheen aanwezige historische bebouwing uit de periode vóór de tweede helft van
de 20e eeuw (op basis van historisch kaartmateriaal) niet meer te achterhalen zijn. Daarmee is de
vindplaats niet meer representatief voor de bewoningsgeschiedenis van het kerkdorp Standdaarbui-
ten, dat ontstaan zal zijn na het inpolderen van "Het Land van Standdaarbuiten" in de jaren
1525/1526.
Er wordt gesproken van een behoudenswaardige vindplaats indien de fysieke kwaliteit minimaal 5
punten of de gezamenlijke score van de inhoudelijke kwaliteit 7 punten of meer bedraagt. In boven-
staande tabel bedraagt de fysieke kwaliteit 5 punten en de inhoudelijke kwaliteit 4 punten.
Uit de bovenstaande tabel met waardering blijkt dat de vindplaats die is aangetroffen niet behou-
denswaardig is.
6.2 Conclusie
Tijdens het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Sint Janstraat 7 zijn twee proefsleu-
ven aangelegd van 4 x 15 meter, daarmee met een gezamenlijke oppervlakte van circa 120 m² on-
derzocht.
Binnen het plangebied hebben vrij recente ophogingen plaatsgevonden, die tijdens het gebruik van
het terrein als basisschool zijn aangebracht. De oude bouwvoor is hieronder nog aanwezig, gevolgd
door de natuurlijke bodemopbouw die zeer jong is en bestaat uit oeverwal- op getijdeafzettingen die
tijdens/direct na de St. Elisabethsvloed en tijdens overstromingen vanuit de kreeksystemen van de
rivier de Mark/Dintel (ten zuiden van Standdaarbuiten) of de Keene (ten noordwesten van Standdaar-
buiten) zijn gesedimenteerd. Deze afzettingen behorend tot het Laagpakket van Walcheren van de
Formatie van Naaldwijk. Aangetroffen archeologische relevante resten met een ouderdom ouder dan
de tweede helft van de 20e eeuw betreffen alleen een zeer beperkt restant van een onderzijde van
een fundering en een greppel. Voor de fundering is bouwmateriaal hergebruikt (kalkzandsteen), dat
zeer waarschijnlijk afkomstig is van de nabijgelegen voorlopers van de Johannes de Doperkerk
(sloopafval), circa 100 meter ten noordoosten van het plangebied. De greppel was aan het begin van
de 19e eeuw nog in gebruik. Enkele losse fragmenten aardewerk die zijn aangetroffen in de oude
bouwvoor en op de overgang naar de natuurlijke ondergrond betreft gebruiksaardewerk en bestaat uit
fragmenten roodbakkend aardewerk en een deel van een kleipijp, dat waarschijnlijk als afvalresten en
vervolgens door opspit in de bodem terecht is geraakt.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 23 van 29
Uit de waardering volgens door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat de vindplaats die is aangetrof-
fen niet behoudenswaardig is.
6.3 Selectieadvies
De waardering van de vindplaats leidt tot een selectieadvies: niet behoudenswaardig.
Het aangetroffen restant van historische bebouwing ouder dan de tweede helft van de 20e eeuw be-
treft niet meer dan een beperkt deel van een onderzijde van een fundering, waardoor niet meer te
achterhalen is tot welke historische bebouwing deze heeft behoord, en een greppel die aan het begin
van de 19e eeuw nog in gebruik was. Het selectieadvies is daarom dan ook om geen vervolgonder-
zoek uit te voeren en het gehele plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Het definitieve
selectiebesluit zal worden genomen door de bevoegde overheid, de gemeente Moerdijk.
7 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN
In paragraaf 4.3 zijn de onderzoeksvragen gesteld waarop het proefsleuvenonderzoek antwoord zou
moeten geven. In dit hoofdstuk zal getracht worden dat te realiseren.
Algemeen
Zijn er archeologische resten in de bodem aanwezig?
Aangetroffen archeologische relevante resten met een ouderdom ouder dan de tweede helft
van de 20e eeuw betreffen alleen een zeer beperkt restant van een onderzijde van een funde-
ring en een greppel. Voor de fundering is bouwmateriaal hergebruikt (kalkzandsteen) dat zeer
waarschijnlijk afkomstig van de nabijgelegen voorlopers van de Johannes de Doperkerk, circa
100 meter ten noordoosten van het plangebied. De greppel was aan het begin van de 19e
eeuw nog in gebruik.
Zo ja, wat is de aard, omvang, ouderdom, herkomst, kwaliteit en locatie van de archeolo-
gische resten (horizontaal en verticaal)?
Het zeer beperkte restant van de onderzijde van de fundering bestaat uit hergebruikt bouw-
materiaal die met de platte zijde naar onderen toe zijn neergelegd (vlakliggend), om daarmee
een stabiele bodem te bewerkstellingen, en zijn aangetroffen op de overgang van de oude
bouwvoor (Apb-horizont) naar de Cg-horizont. Het hergebruikte bouwmateriaal betreft vijf
stukken natuursteen (kalkzandsteen) die zeer waarschijnlijk afkomstig zijn van de voorlopers
van de huidige kerk die circa 100 meter ten noordoosten van het plangebied heeft gestaan.
De oorspronkelijke Johannes de Doperkerk is gebouwd in 1548. In 1863 is deze gesloopt,
waarna nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Deze is in 1924 nogmaals gesloopt en vervangen
door de huidige kerk. Uit het proefsleuvenoderzoek blijkt dat het merendeel van de fundering
al verwijderd. Enkele losse blokken bouwmateriaal werden namelijk nog wel aangetroffen tij-
dens de aanleg van het vlak, maar lagen dus niet meer in hun oorspronkelijke context. Het
restant van het fundament is te beperkt om te kunnen achterhalen om wat voor historische
bebouwing het gaat, maar op basis van de sloopdata van de voorlopers van de kerk gaat het
om bebouwing daterend uit de tweede helft van de 19e eeuw of jonger.
De greppel is aangetroffen in het noordwestelijke deel van het plangebied en komt qua ligging
en oriëntatie overeen met een perceelsgrens zoals weergegeven op de kadastrale minuut-
plan uit 1819.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 24 van 29
Hebben de archeologische waarden een relatie met uit de omgeving bekende archeologische
of historische locaties en welke is dat?
Zie de beantwoording van bovenstaande onderzoeksvraag.
Welke gegevens over de aangetroffen vindplaatsen kunnen de archeologische kennis van de
regio en Moerdijk aanscherpen?
De aangetroffen archeologische resten en sporen zijn te beperkt om nieuwe informatie op te
leveren over de menselijke bewoningsactiviteit die binnen en rondom het plangebied plaats-
vonden. De dorpskern van Standdaarbuiten bestond vanaf in ieder geval het begin van de
19e eeuw, op basis van de kadastrale minuutplan uit 1819, uit een verzameling van diverse
woonpercelen die vooral lagen rondom de dorpskerk en langs het dijklichaam van de huidige
Hoogstraat, een typisch kerkdorp waarvan er vele bekend zijn binnen het gemeentegebied
van Moerdijk.
Is sprake van (een) behoudenswaardige vindplaats(en)?
Uit de waardering volgens door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat de vindplaats die is
aangetroffen niet behoudenswaardig is. Het aangetroffen restant van historische bebouwing
ouder dan de tweede helft van de 20e eeuw betreft niet meer dan een beperkt deel van een
onderzijde van een fundering, waardoor niet meer te achterhalen is tot welke historische be-
bouwing deze heeft behoord. Voor het gehele plangebied wordt geadviseerd geen vervolgon-
derzoek te laten plaatsvinden en vrij te geven ten aanzien van de geplande nieuwbouw.
Wat is het belang van de vindplaats voor de lokale, regionale en nationale geschiedschrij-
ving?
De informatiewaarde van de vindplaats is zeer beperkt en zal geen nieuwe inzichten opleve-
ren ten aanzien van de lokale, regionale en nationale geschiedschrijving. Bebouwing ouder
dan de 2e helft van de 20
e eeuw die binnen het plangebied heeft gestaan, is reeds vrijwel vol-
ledig verwijderd. De vindplaats is niet behoudenswaardig, waarmee het belang ook laag is.
Wat kunnen de uitkomsten van het onderzoek zeggen over vergelijkbare terreinen in de om-
geving van het plangebied?
Op basis van historisch kaartmateriaal bestond de dorpskern van Standdaarbuiten, in ieder
geval vanaf het begin van de 19e eeuw, uit een verzameling van diverse woonpercelen die
vooral lagen rondom de dorpskerk en langs het dijklichaam van de huidige Hoogstraat, een
typisch kerkdorp waarvan er vele bekend zijn binnen het gemeentegebied van Moerdijk. Bin-
nen deze woonpercelen kunnen nog ondergrondse restanten van historische bebouwing wor-
den verwacht, maar kunnen anderzijds ook al (vrijwel) geheel verwijderd zijn als gevolg van
recenter uitgevoerde bouwwerkzaamheden.
Is vervolgonderzoek noodzakelijk en zo ja, welke methoden zouden hierbij kunnen worden
ingezet?
Voor het gehele plangebied wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden
en vrij te geven ten aanzien van de geplande nieuwbouw.
Op welke manier dient bij eventuele graafwerkzaamheden met archeologische resten te wor-
den omgegaan?
Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek zijn er geen aanwijzingen om nog
aaneengesloten intacte ondergrondse restanten (grote delen muurwerk/funderingsresten) van
historische bebouwing (ouder dan 2e helft 20
e eeuw) te verwachten binnen het plangebied.
Het advies is om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Er zijn geen belemmeringen ten
aanzien van de voorgenomen nieuwbouw.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 25 van 29
Indien er geen archeologische resten worden aangetroffen, wat is de reden voor de afwezig-
heid van archeologisch resten?
Uit de resultaten van het proefsleuvenonderzoek blijkt dat ondergrondse delen van histori-
sche bebouwing die binnen het plangebied heeft gestaan, op basis van historisch kaartmate-
riaal, vrijwel volledig verwijderd zijn, meest waarschijnlijk tijdens de algehele sloop van deze
bebouwing.
Gaafheid en conservering van de vindplaatsen
Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten?
Gaafheid: Alleen van bebouwing ouder dan het recent gesloopte deel van de basisschool
binnen het plangebied is een zeer beperkt deel van een onderzijde van een fundering aange-
troffen die is aangelegd met hergebruikt bouwmateriaal zeer waarschijnlijk afkomstig van de
voorloper van de kerk die circa 100 meter ten noordoosten van het plangebied staat. Op ba-
sis van het aangelegde vlak zijn deze fundamenten al merendeels verwijderd, waardoor niet
meer te achterhalen is tot welke historische bebouwing deze fundering heeft behoord. Op ba-
sis van de jaartallen van de sloop van de voorgangers van de kerk dateert het funderingsres-
ten uit de tweede helft van de 19e eeuw of jonger. De resultaten van het proefsleuvenonder-
zoek geven geen aanleiding meer om aaneengesloten ondergrondse restanten van muur-
werk/fundamenten van historische bebouwing binnen het plangebied te verwachten. Verder is
er alleen nog een greppel aangetroffen in het noordwestelijke deel van het plangebied die
qua ligging en oriëntatie overeen komt met een perceelsgrens zoals deze aangegeven is op
de kadastrale minuutplan uit 1819. De vindplaats krijgt een lage waardering voor gaafheid.
Conservering: De afdekkende laag grond en de halfverhardingslaag/laag met bouwpuin, zorgt
wel voor een goede conservering/bescherming van archeologische resten in de sporen. De
vindplaats krijgt daarom een hoge waardering voor conservering.
In welke mate zijn de onderzoeksgebieden verstoord?
Bodemverstorende ingrepen hebben lokaal plaatsgevonden daar waar (historische) bebou-
wing heeft gestaan. Zeker voor de bouw van de basisschool zijn in het zuidoostelijke deel van
het plangebied (diepere) bodemverstorende ingrepen uitgevoerd, blijkend uit het half onder-
kelderde restant van de CV-ruimte. De terreindelen die niet bebouwd zijn geweest laten een
bodemopbouw van een bewerkte oude bouwvoor (Ap-horizont), gevolgd door een overgangs-
AC-horizont en vervolgens de natuurlijke ondergrond. Bodembewerking heeft zich voorname-
lijk beperkt tot een diepte van circa 30 à 40 cm onder de top van de oude bouwvoor. Waar-
schijnlijk gelijktijdig met de bouw van de basisschool is het gehele terrein opgehoogd.
Periode en sites
Welke en hoeveel vindplaatsen zijn in het onderzoeksgebied te herkennen?
De vindplaats (aangetroffen archeologisch relevante resten dan wel sporen) betreft alleen
een zeer beperkt deel van een onderzijde van een fundering, daterend uit de tweede helft van
de 19e eeuw of jonger, en een greppel die in ieder geval aan het begin van de 19
e eeuw nog
in gebruik was.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 26 van 29
Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:
o de ligging (inclusief diepteligging).
Het beperkte restant van de onderzijde van de fundering is aangetroffen op een diep-
te van circa 0,5 m -NAP. Het hergebruikte bouwmateriaal bestaat uit Obernkirchener
kalkzandsteen. Dit type kalkzandsteen kenmerkt zich door strepen ijzeroxide in de
steen, zoals ook bij de aangetroffen fragmenten het geval is. Het is duidelijk dat het
hier gaat om fragmenten van raamlijsten, deurlijsten of delen van pilaren die vooral
voor omvangrijke gebouwen werden gebruikt, zoals kerken.
De greppel is duidelijk zichtbaar op een diepte van circa 0,55 m -NAP en de vulling
loopt door tot een diepte van circa 0,9 m -NAP. De greppel is aangetroffen in het
noordwestelijke deel van het plangebied en komt qua ligging en oriëntatie overeen
met een perceelsgrens zoals weergegeven op de kadastrale minuutplan uit 1819.
o de geologische en/of bodemkundige eenheid.
De natuurlijke bodemopbouw bestaat uit oeverwal- op getijdeafzettingen die tij-
dens/direct na de St. Elisabethsvloed en tijdens overstromingen vanuit de kreeksys-
temen van de rivier de Mark/Dintel (ten zuiden van Standdaarbuiten) of de Keene
(ten noordwesten van Standdaarbuiten) zijn gesedimenteerd. Deze afzettingen wor-
den volgens het oude lithostratigrafische systeem aangeduid als de Afzettingen van
Duinkerke III en volgens het nieuwe systeem gerekend tot het Laagpakket van Wal-
cheren, onderdeel van de Formatie van Naaldwijk. In de top van de afgedekte natuur-
lijke bodemopbouw is logischerwijs sprake van een zeer jong gevormd bodemprofiel,
in de vorm van een kalkrijke poldervaaggrond.
o de omvang (inclusief verticale dimensies).
Zie ook de beantwoording van de eerste deelvraag. De aangetroffen archeologische
resten dan wel sporen zijn van zeer beperkte omvang.
o het type en de functie van de sites of off-site-patronen.
Het plangebied betreft een oud woonperceel, als één van de diverse woonpercelen
die vooral lagen rondom de dorpskerk en langs het dijklichaam van de huidige Hoog-
straat. Standdaarbuiten betreft een typisch kerkdorp waarvan er vele bekend zijn bin-
nen het gemeentegebied van Moerdijk. De greppel zal naast de verbetering van de
afvoer van hemelwater ook gefungeerd hebben als erfgrens.
o de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia).
Merendeels al beantwoorden in bovenstaande deelvragen. Tijdens de vlakaanleg zijn
in de oude bouwvoor en op de overgang naar de natuurlijke ondergrond enkele frag-
menten roodbakkend aardewerk aangetroffen daterend in de 16e tot 19
e eeuw. Het
betreffen zeer waarschijnlijk afvalresten die door verspitting in de bodem vermengd is
geraakt.
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 27 van 29
o Wat is, indien aanwezig, de ouderdom van de cultuurlaag?
Onder de laag opgebrachte grond en de halfverhardingslaag uit de 2e helft van de 20
e
eeuw (recent geroerde dan wel opgebrachte lage) kan de oude bouwvoor gezien
worden als cultuurlaag, waarvan de top het oorspronkelijke maaiveld betreft (oud
loopniveau). Hierin is roodbakkend aardewerk aangetroffen daterend in de 16e tot 19
e
eeuw. Het oudste roodbakkend aardewerk komt goed overeen met de ontstaanspe-
riode van Standdaarbuiten. Voor het gebied rondom Standdaarbuiten is besloten tot
het inpolderen in de jaren 1525/1526. De naam van het gebied was oorspronkelijk
"Het Land van Standdaarbuiten". Het dorp Standdaarbuiten is ontstaan in de zuid-
hoek van deze polder, nabij de rivier de Dintel die voorheen werd aangeduid als de
Mark.
o de vondst- en spoordichtheid.
Niet te beantwoorden/geen relevante deelvraag.
o de stratigrafie, voor zover aanwezig.
Zowel het beperkte restant van de onderzijde van de fundering als de greppel liggen
ingegraven direct onder het niveau van de huidige bouwvoor, in de top van de natuur-
lijke bodemopbouw/ondergrond.
o de ouderdom, periodisering, typechronologische classificatie.
Het aangetroffen restant van de onderzijde van een fundering dateert uit de tweede
helft van de 19e eeuw of jonger, op basis van het aangetroffen hergebruikte bouwma-
teriaal dat zeer waarschijnlijk afkomstig is van de voorlopers van de oorspronkelijke
Johannes de Doperkerk. De eerste voorloper is gebouwd in 1548 en in 1863 ge-
sloopt. waarna nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Deze is in 1924 nogmaals gesloopt
en vervangen door de huidige kerk. De greppel was in ieder geval al aan het begin
van de 19e eeuw in gebruik, op basis van het kaartbeeld weergegeven op de kadas-
trale minuutplan uit 1819.
o wanneer zijn vindplaatsen in onbruik geraakt?
In de tweede helft van de 19e eeuw maakte het plangebied deel uit van een woonerf,
in de tijd dat er binnen de zuidoostelijke deel van het plangebied bouwwerkzaamhe-
den plaatsvonden. Meest waarschijnlijk is destijds de greppel gedempt en behoort
aangetroffen restant van de onderzijde van de fundering tot deze historische bebou-
wing (zie afbeelding 16).
Landschap en bodem
Wat is de bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied?
In het plangebied bestaat de bovenste 60 tot 90 cm van de bodemopbouw uit een laag grond
en een halfverhardingslaag/laag met bouwpuin dat is aangebracht/gestort tijdens het gebruik
van de basisschool vanaf de jaren ’50 van de 20e eeuw. Hieronder is de oude bouwvoor
aanwezig (Ap-horizont), in de vorm van donkerbruingrijs gekleurde, zwak humeuze, sterk
zandige klei, dat naar onderen toe overgaat naar grijs gekleurde, sterk zandige klei en vervol-
gens gelaagde afzettingen van afwisselend iets humeus, sterk zandige klei en matig siltig,
matig fijn zand (AC- en vervolgens de Cg-horizont). De overgang wordt gekenmerkt door eni-
ge bioturbatie. Het betreffen oeverwal- op getijdeafzettingen die tijdens/direct na de St. Elisa-
bethsvloed in 1421 en tijdens latere overstromingen vanuit de kreeksystemen van de rivier de
Mark/Dintel (ten zuiden van Standdaarbuiten) of de Keene (ten noordwesten van Standdaar-
buiten) zijn gesedimenteerd (voordat bedijking plaatsvond).
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 28 van 29
De dunne laag verspoelde/verslagen hout- en veenresten die in een dieper doorlopend profiel
is aangetroffen in de zuidoostelijk gelegen proefsleuf, zullen resten betreffen van het voorma-
lige veenpakket dat in het gemeentegebied van Moerdijk als aangrenzende gemeentegebie-
den vanaf het Laat-Neolithicum t/m de Vroege-Middeleeuwen tot ontwikkeling is gekomen en
tijdens de St. Elisabethsvloed door overstromingen en golfwerking is verslagen.
Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de vindplaats(en) (geologie, bodemkunde en
geomorfologie)? Zijn er aanwijzingen voor stratigrafische hiaten, d.w.z. erosie of non-deposi-
tie, in de geologische profielopbouw ter plekke van de vindplaats(en)?
Zie de beantwoording van bovenstaande onderzoeksvraag.
Wat is de paleo-ecologische context van het onderzoeksgebied? Komen er in het plangebied
locaties voor die voor pollenanalyse bemonsterd kunnen worden?
De oude bouwvoor zal met het ontstaan van het dorp Standdaarbuiten een intensief gebruik
hebben gekend, waardoor deze geen gedifferentieerd beeld kan geven over de vegetatie- en
gebruiksgeschiedenis van het terrein. Daarnaast gaat het om een zeer jonge bodem die pas
ontstaan is tijdens stormvloeden aan het einde van de Late-Middeleeuwen, waaronder de St.
Elisabethsvloed in 1421. Hierdoor kan er geen gedifferentieerd beeld worden gegeven over
de vegetatie- en gebruiksgeschiedenis van het terrein.
In hoeverre zijn de aangetroffen bodemlagen geschikt voor een palynologische reconstructie
van de vegetatie- en gebruiksgeschiedenis van het terrein?
Zie de beantwoording van bovenstaande onderzoeksvraag.
Econsultancy
Doetinchem, 16 juni 2017
-
Rapport 3343.003 versie D1 Pagina 29 van 29
LITERATUUR
Bakker, H. de & Schelling, J., 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere ni-
veaus. Centrum voor Landbouwpublikaties en Landbouwdocumentatie, Wageningen.
Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNO-
rapport, NITG 05-043-A).
Broeke, E.M. ten & Schutte, A.H., 2017: Archeologisch Programma van Eisen Sint Janstraat 7 te
Standdaarbuiten in de gemeente Moerdijk. (PvE nummer 3343.002). Econsultancy, Doetinchem.
Broeke, E.M. ten, 2017: Archeologisch bureauonderzoek Sint Janstraat 7 te Standdaarbuiten in de
gemeente Moerdijk. Econsultancy Archeologisch Rapport 3343.001.
Normalisatie-Instituut, Nederlands, 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde grondmonsters
NEN 5104. Delft.
BRONNEN
Archeologisch informatiesysteem Archis3, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort,
juni 2017.
https://archis.cultureelerfgoed.nl
De Nederlandse Kleipijp; internetsite, juni 2017.
http://www.kleipijp.nl/
Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL); internetsite, juni 2017.
http://www.dbnl.org
Erfgoedvereniging Heemschut; internetsite, juni 2017.
https://www.heemschut.nl/
Wikipedia, De vrije encyclopedie; internetsite, juni 2017.
https://www.wikipedia.org
https://archis.cultureelerfgoed.nl/http://www.kleipijp.nl/
-
Rapport 2533.002 versie D1
Bijlage 1 Overzicht proefsleuven
Legenda
Plangebied
Standdaarbuiten (gemeente Moerdijk) – Sint Janstraat (ong.)
Proefsleuf
-
Rapport 2533.002 versie D1
Bijlage 2a Allesporenkaart werkput 1 vlak 1
-
Rapport 2533.002 versie D1
Bijlage 2b Allesporenkaart alle werkputten
-
Rapport 3433.003 versie D1
Bijlage 3 Sporenlijst
Werk
pu
t
Vla
k
Sp
oo
rnu
mm
er
Aard
Kle
ur
Ins
luit
sels
Ma
teri
aal
NA
P-b
ov
en
(m
)
Date
rin
g
Ide
nti
ek a
an
Ou
dere
sp
oo
rnu
mm
ers
Jo
ng
ere
sp
oo
rnu
m-
mers
Geco
up
eerd
Vo
rm in
co
up
e
Die
pte
(cm
)
Mo
ns
tern
um
mer
Vo
nd
stn
um
mer
Datu
m
Op
merk
ing
1 1 1 PUINBAAN/HALFVERHARDING GRBR KZ3 0,03 11-05-17
1 1 2 FUNDERING BASISSCHOOL - - 0,01 11-05-17
1 1 3 ONDERZIJDE OUDE FUNDERING - - -0,47 11-05-17
1 2 4 MUURWERK CV RUIMTE - - -0,75 11-05-17
1 1 5 VLOER CV RUIMTE - - -1,04 11-05-17
2 1 6 GREPPEL DRBRGR H2 KZ3 -0,55 J ONR 22 11-05-17
2 1 7 BETONBALK - - 0,29 11-05-17
-
Rapport 3433.003 versie D1
Bijlage 4 Vondstenlijst met determinatie
Vo
nd
stn
um
mer
Werk
pu
t
Vla
k
Vak
Pro
fiel
Sp
oo
r
Seg
men
t
La
ag
/Vu
llin
g
Bo
rin
g
Verz
am
elw
ijze
Ma
teri
aal
Aan
tal
Date
rin
g
Vo
rm/h
erk
om
st
Afw
erk
ing
/mag
eri
ng
Ty
pe
Datu
m
Op
merk
ing
1.1.1 1 2 1 PUINLAAG AANLEG KER 2 1700 n. Chr. - 1850 n. Chr.
bo