Proefsleuvenonderzoek aan de Catharinaweg 6 in Nijmegen …...In opdracht van: Jaap Sterk Exteriors...
Transcript of Proefsleuvenonderzoek aan de Catharinaweg 6 in Nijmegen …...In opdracht van: Jaap Sterk Exteriors...
Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten2014
Antoinet Daniël
Proefsleuvenonderzoek aan de Catharinaweg 6
in nijmegen-oost
Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 179
© 2014 Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten
Proefsleuvenonderzoek aan de Catharinaweg 6 in Nijmegen-Oost
A.A.W.J. Daniël
Vormgeving : R.M.H.C. MolsTekstredactie : H. van Enckevort
In opdracht van : Jaap Sterk Exteriors
Autorisatie : H. van Enckevort
ISSN 2212-5337
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd in een geautomatiseerd gegevens-bestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo, het besluit van 29 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men daarvoor wet-telijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen).
Voor het overnemen van gedeelte(n) van deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
De Gemeente Nijmegen aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without the written permission from the publisher.
nieu
we
tijd
nieu
wst
etij
dm
idde
leeu
wen
Rom
eins
etij
dijz
ertij
dbr
onst
ijdne
olith
icum
(jon
ge s
teen
tijd)
mes
olith
icum
(mid
den-
stee
ntijd
)pa
leol
ithic
um(o
ude
stee
ntijd
)
laat
vol
vroeg
midden
laat
vroeg
midden
laat
vroeg
vroegmidden
laat
1500
1800
1250
900
450
270
7019
0
250
500
800
1100
1800
2000
5300
8800
naChr.
voorChr.
4900
4200
2900
vroeg
midden
laat
noord
zuid
3
1 inleiding
1.1 Kaderenadministratievegegevens
Op 13 augustus 2014 heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen (BAMN) een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in de achtertuin van Ca-tharinaweg 6 te Nijmegen (fig. 1–3). Het onderzoek vond plaats in het kader van de aanleg van een ‘zwemvijver’. Omdat het terrein volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen binnen een zone van zeer hoge archeologische waarde viel,1 diende voorafgaand aan de graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek te worden verricht. Aangezien er in de directe omgeving nog niet eerder onderzoek is verricht,2 en daardoor de specifieke archeologische verwachting onbekend was, is besloten om ter plaatse van de toekomstige zwemvijver een proefsleuf aan te leggen. Daarbij is in het Programma van Eisen – indien er waardevolle archeologische resten zouden worden aangetroffen – de optie van een doorstart naar een opgraving opgenomen.3 De onderzoekslocatie bevond zich enkele meters ten westen van de woning aan de Catharinaweg 6 en heeft een oppervlak van ca. 50 m2.
Figuur 1. De locatie van het onderzoeksgebied.� rm
Provincie : GelderlandGemeente : NijmegenPlaats : NijmegenToponiem : Catharinaweg 6Kadastrale gegevens : HTT02, sectie I, nr. 00639Kaartblad : 40CCentrumcoördinaten : 190.137 / 426.533Projectverantwoordelijke : H. van EnckevortBevoegd gezag : gemeente Nijmegen, contactpersoon P. FranzenOpdrachtgever : Jaap Sterk Exteriors, contactpersoon J. SterkSoort onderzoek : proefsleuvenonderzoek (IVO-p)Onderzoeksmeldingsnummer : 62815Vondstmeldingsnummer : 425088Onderzoeksnummer : 50558
Proefsleuvenonderzoek aan de Catharinaweg 6
in nijmegen-oost
1 Terrein Z-09, Archeologische Beleidskaart Gemeente Nijmegen, 119–123.
2 Binnen een straal van 300 m zijn in Archis geen waarnemingsnummers bekend.
3 J. Habraken, 2014 : Programma van Eisen Catharinaweg 6, Nijmegen, 6.
Nijmegen
Bemmel
Weurt
Slijk-EwijkOosterhout
Ressen
LentBeuningen
2 km
4
Projectcode : Cat1ABAK-code en -status : Z-09, Nijmegen-Oost, waarde 3 (zone van zeer
hoge archeologische waarde)Complex en ABR-codering : XXX (onbekend)Periode(n) : NT (nieuwe tijd)Geomorfologische context : stuwwalHoogte maaiveld : ca. 74,00 m +NAPMaximale diepte onderzoek : ca. 72,40 m +NAPUitvoering van het onderzoek : 13 augustus 2014Samenstelling veldteam : Bas Kokke (metaaldetectie), Antoinet Daniël
(senior KNA-archeoloog)Beheer en plaats documentatie en vondsten : Bureau Archeologie en Monumenten
gemeente Nijmegen
1.2 Archeologischecontext
Het onderzoeksgebied ligt volgens de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Nijmegen binnen de grenzen van een terrein van zeer hoge archeologische waarde.4 De vroegste sporen en vondsten binnen deze zone worden gevormd door enkele laat-neolithische grafheuvels op de Hunerberg en op het Kops Plateau. Rond deze
4 Terrein Z-09. Onderstaande tekst uit de Archeologische Beleidskaart Gemeente Nijmegen, 119–120.
426744
426513
190112
190284
Catharinaw
eg
Eleonoraweg
Eleonoraweg
Kwakkenbergweg
0 25 m
Figuur 2. De locatie van de proefsleuf (in wit).� bt
5
grafheuvels zijn in de midden-bronstijd nog enkele grafheuvels aangelegd, waaraan in de late bronstijd bovendien een cultusplaats is toegevoegd. Daarnaast zijn er op verschillende plekken nederzettingsresten uit de midden-bronstijd aangetroffen. Zo heeft bij de Drususstraat waarschijnlijk de nederzetting gelegen waartoe de doden in de grafheuvels op het Kops Plateau vermoedelijk bij leven woonden. De vondst van enkele bronzen voorwerpen uit dezelfde periode duidt er op dat op het plateau van de Hunerberg bronzen voorwerpen ritueel zijn gedeponeerd. In de late bronstijd en vroege ijzertijd zijn rond de grafheuvels op de Hunerberg en het Kops Plateau urnen-velden aangelegd, grafvelden met een grote hoeveelheid crematiegraven. Deze clusters van graven strekken zich uit van het Kops Plateau tot het Valkhof, maar de locatie en de begrenzing ervan is nog niet volledig duidelijk. Ook uit de midden-ijzertijd zijn in Nijmegen-Oost nederzettingssporen en begravingen bekend.
Een belangrijk deel van de bij archeologisch onderzoek aangetroffen resten is afkomstig uit de Romeinse tijd. Het gaat daarbij voor een heel groot deel om sporen van militaire activiteiten. Op en rond de Hunerberg zijn sporen aangetroffen van twee legerplaatsen, die respectievelijk uit de periode 19–16 voor en 70–170 na Chr. dateren. Om de laatste legerplaats lag de canabae legionis, waar de tros van het Tiende Legioen woonde en werkte, waarvan op verschillende plaatsen op de Hunerberg en langs de Berg en Dalseweg sporen zijn aangetroffen. Het gaat voornamelijk om resten van bewoning en ambachtelijke activiteiten, maar ook zijn de funderingen van enkele openbare gebouwen gevonden, zoals het forum in het Rooie Dorp en het amfitheater in de Schildersbuurt. Het is nog niet helemaal duidelijk tot waar de canabae legionis zich uitstrekte. Sporen ervan kunnen nog op veel plaatsen aangetroffen worden. Vanuit Berg en Dal liep vermoedelijk een aquaduct naar de legerplaats en de canabae legionis. Resten hiervan zijn in het landschap nog aanwezig, zoals de Broerdijk. Hoger, op het Kops Plateau, zijn resten aangetroffen van een legerplaats die tussen 12 voor en 69 / 70 na Chr. dateert. Het einde van de militaire activiteiten op het Kops Plateau wordt gemarkeerd door de Bataafse Opstand in 69 / 70 na Chr. Rond deze legerplaats zijn resten van drie kleinere hulptroepenkampementen aangetroffen, die vermoedelijk tussen 10 en 20 na Chr. gedateerd mogen worden. Meer van dergelijke kampementen zijn in de omgeving van Oppidum Batavorum in het centrum van Nijmegen aangetroffen. Op verschillende plaatsen zijn rond de legerplaatsen en de canabae legionis overblijfselen van grafvelden
Figuur 3. De onderzoeklocatie, voorafgaand aan het onderzoek, gezien vanuit het noordoosten.� ad
6
aangetroffen, waar de militairen en de bewoners van de canabae legionis (gescheiden van elkaar) zijn begraven. Dit gebeurde steeds langs de verschillende uitvalswegen. Er lijkt geen sprake te zijn van één groot grafveld, maar van meerdere clusters van graven. De begrenzingen zijn nog onduidelijk. Gezien het feit dat de archeologische kennis van delen van Nijmegen-Oost nogal fragmentarisch is of geheel ontbreekt, is het goed mogelijk dat nog nieuwe clusters van graven gevonden zullen worden. Daarnaast zijn nog twee andere grafvelden aangetroffen. Het betreft een grafveld uit de vroeg-Romeinse tijd, dat aan weerszijden van de Museum Kamstraat is aangetroffen, waar burgers van Oppidum Batavorum begraven zijn. Het andere grafveld is te dateren in de 4e–5e eeuw en behoorde waarschijnlijk tot de Frankische nederzetting waarvan op de hoek van de Canisiussingel / Berg en Dalseweg resten zijn gevonden. Ruim 600 graven zijn tijdens opgravingen onderzocht, maar de schatting is dat het aantal bijzettingen wel eens twee tot tweeënhalf keer zo hoog kan zijn geweest. In de omgeving kunnen zeker meer graven verwacht worden.
Het terrein wordt aan de westkant begrensd door de buitenwerken van de stadsom-walling uit de 16e eeuw, die binnen het terrein Nijmegen-Centrum vallen. Enkele van de buitenwerken die bij de laatste fasen van de Nijmeegse vestingwerken horen – Fort Sterrenschans en Fort De Verbrande Molen – liggen binnen de grenzen van Nijmegen-Oost. Verder moeten er nog verschillende lunetten hebben gelegen, die in de 18e eeuw als een soort schil om de eigenlijke stadsmuur heen zijn gebouwd en die aan het eind van de 19e eeuw gecontroleerd zijn gesloopt. Sporen van deze vestingwerken kunnen nog op het terrein verwacht worden.
1.3 Doelvanhetonderzoekenonderzoeksvragen
De voorgenomen graafwerkzaamheden ten behoeve van de zwemvijver vormden een bedreiging voor het eventueel ter plaatse aanwezige archeologische bodemarchief. Doel van het proefsleuvenonderzoek was dan ook het in kaart brengen en waarderen van de mogelijk aanwezige archeologische resten in de ondergrond van het plangebied. Doel van het eventueel daarop volgende definitieve onderzoek was het documenteren, registreren en veiligstellen van de archeologische resten om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. De resultaten van het onderzoek worden in onderstaande tekst beschreven, evenals de archeologische waardering van het terrein. Voor het proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld met de volgende onderzoeksvragen.5
Algemenevragen
1 Waaruit bestaan de archeologische resten (sporen, structuren en vondsten) ?2 Wat is de aard, datering, kwaliteit en omvang van de archeologische resten en tot
welk complextype kunnen ze worden gerekend ?3 Op welke diepte liggen de archeologische resten ?4 Wat is de aard en de datering van archeologisch relevante bodemlagen en wat is
hun begrenzing in zowel het verticale als het horizontale vlak ?5 Wat is de relatie tussen de aangetroffen resten, de vastgestelde stratigrafie, de
bodemgesteldheid en het landschap (geomorfologie en reliëf ) ?6 Wat is de exacte locatie van de archeologische resten ?7 Zijn er fossiele akker- of cultuurlagen aanwezig ?8 Wat is de conservering van de verschillende materiaalcategorieën, inclusief archeo-
botanisch en zoölogisch materiaal ?9 Is er een relatie tussen de landschappelijke ligging (geomorfologie, reliëf en bodem)
en de conservering van de archeologische resten ?10 Wat is de diepte (t.o.v. maaiveld) en de hoogteligging (t.o.v. nap) van de archeo-
logische resten ?11 Wat is de relatie tussen de aangetroffen archeologische resten en de andere vind-
plaatsen buiten het plangebied ?12 Wat is de historische context van de archeologische resten ?
5 J. Habraken, 2014 : Programma van Eisen Catharinaweg 6, Nijmegen, 14–15.
7
Specifiekvoorgraven
13 Is er sprake van graven of clusters van graven ?14 Is er sprake van clusters van grondsporen die niet direct in relatie lijken te staan
met een nederzetting of grafveld, en zo ja wat is de aard van deze sporen ?15 Wat is de inventaris van elk graf ?16 Wat is de relatie van de graven tot elkaar ?17 Wat kan er gezegd worden over het begrafenisritueel ?18 Liggen er geslachts- of leeftijdsspecifieke kenmerken ten grondslag aan het
begrafenisritueel ?19 Wat is er bekend van de aard, ouderdom, status, gaafheid, etc. van een graf ?20 Welke ruimtelijke variatie zit er in het grafveld ?21 Wat is de gebruiksfase van dit deel van het grafveld ?22 In welke mate is bij de aanleg van graven rekening gehouden met eventuele oudere
Romeinse en prehistorische sporen ?23 In hoeverre zijn graven oudtijds bewust verstoord om voorwerpen en / of resten
van de overledene(n) uit het graf te halen ?24 Waaruit bestaat de constructie van het graf (grafkuil, grafkist, grafkamer, etc.) ?25 Zijn er bijzettingen in het graf ?26 Wat is de interne structuur van het grafveld, wat betreft verspreiding (en eventuele
oversnijding), diepte en in het geval van inhumatiegraven oriëntatie van de graven ?27 Hoe verhouden de aangetroffen graven zich onderling op basis van geslacht, leeftijd
en meegegeven bijgiften ?
8
2 methodiek van het veldwerk
Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek is geprobeerd om met een gps-apparaat vaste nap-punten uit te zetten.6 Vanwege de hoge dichtheid aan bomen op het terrein was er geen plaatsbepaling door middel van satellieten mogelijk. Om deze reden is de proefsleuf ingemeten aan de hand van een meetlijn parallel aan twee hoekpunten van de woning. De afmetingen van de noord–zuid georiënteerde sleuf bedragen ca. 12 × 4 m. De proefsleuf is laagsgewijs verdiept met een graafmachine met gladde bak. Bij de aanleg van de sleuf is steeds gebruik gemaakt van een metaaldetector, ook tijdens het laagsgewijs verwijderen van een vrij recentelijk aangebrachte egalisatielaag. De aan-legvondsten zijn verzameld in drie vakken. Vanwege de vondst van diverse greppels uit de nieuwe tijd op de overgang van de egalisatielaag naar het natuurlijke zand zijn twee vlakken gedocumenteerd. Vlak 1 betreft deze nog enigszins vuile overgangszone ; vlak 2 is ca. 10 tot 20 cm dieper aangelegd in het schone zand om ervan verzekerd te zijn dat er geen archeologische informatie zou worden gemist. Beide vlakken zijn gefotografeerd (fig. 4) en handmatig getekend. Ten behoeve van het vastleggen van de greppels en de plaatselijke bodemopbouw is na afloop van de vlakdocumentatie het oostprofiel gedocumenteerd.
6 De werkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Kwali-teitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3.
Figuur 4. Het noordelijke deel (vak 1) van vlak 1, gezien naar het zuiden.� ad
9
3 landsChaPPelijke en bodemkundige Context
Het onderzoeksgebied is gelegen op de flank van de Nijmeegse stuwwal (fig. 5), die is gevormd gedurende de voorlaatste ijstijd (Saalien, ca. 200.000 tot 130.000 jaar gele-den) toen het noordelijk deel van Nederland werd bedekt met een dik pakket landijs, afkomstig uit Scandinavië. Daarbij zijn in de ondergrond aanwezige fluviatiele afzet-tingen van de Rijn en Maas opgestuwd met op een aantal plaatsen tientallen meters hoge stuwwallen als resultaat.7 Tijdens het daarop volgende interglaciaal (Eemien, ca. 130.000 tot 120.000 jaar geleden) is het landijs gedeeltelijk gesmolten, waarbij smeltwater van de helling afstroomde. Door deze smeltwaterstromen heeft erosie van de stuwwal plaatsgevonden. Dit geërodeerde materiaal is onderaan de stuwwal afgezet en wordt ook wel spoelzandwaaier of sandr genoemd.
3.1 Bodemopbouw
Tijdens het onderzoek bleek dat het bodemprofiel ter plaatse niet meer intact is (fig. 7). Begin jaren vijftig van de vorige eeuw heeft in het gebied rond de Catharinaweg egalisatie van het reliëf plaatsgevonden om de hoogteverschillen van de percelen richting het zuiden enigszins te beperken.8 Eventueel aanwezige cultuurlagen zullen daarbij grotendeels vergraven zijn.
Onder de recente bouwvoor (laag 5000) is een ca. 20–60 cm dikke egalisatielaag aanwezig (5010). Daaronder bevindt zich de natuurlijke ondergrond (5020, C-horizont), bestaande uit matig grindig en zwak siltig zand. Plaatselijk zijn daarin grindbanen te onderscheiden (5030).
7 Berendsen 2004, 160.
8 De woning aan Catharinaweg 6 is in 1953 gebouwd. Mondelinge medede-ling Baziel van Engelen (bewoner).
189311
427150
426150
1906400 250 m
m +NAP
80
70
60
50
Figuur 5. Actueel Hoogtebestand Nederland (www.ahn.nl) met globale weergave van het reliëf. De blauwe rechthoek markeert het onderzoeksterrein.� jg�/�rm
10
9 Twee sporen zijn uitsluitend in het putprofiel waargenomen (S7 en S8).
10 Magnée-Nentjes 2010, 19, fig. 9.
11 Oosterbaan 2010, 9 ; Diepeveen 2011, 8 ; Tunker 2012 ; 8–9.
12 Determinatie Arjan den Braven.
4 resultaten
In de proefsleuf zijn acht sporen gevonden (fig. 6–7) die alle uit de nieuwe tijd dateren.9 Het gaat hierbij om min of meer parallel aan elkaar gelegen greppels met een vergelijkbare vulling (donkerbruingrijs heterogeen matig siltig en matig grindig zand), breedte (ca. 1,2 tot 1,4 m) en diepte (ca. 40 tot 60 cm). Deze sporen hebben geen vondstmateriaal opgeleverd, waardoor de datering en functie onduidelijk is. Wel vertonen zij overeenkomsten met de vermoede rabatgreppels die eerder in de omgeving zijn aangetoond tijdens archeologisch onderzoek op het terrein van de St. Maartens-kliniek,10 en het terrein van het Erica Terpstra Sportfondsenbad en het Montessori College aan de Kwakkenberg.11 De greppels die daar gevonden zijn lopen evenwijdig aan de hoogtelijnen, evenals het geval is op het onderhavige terrein, en houden wellicht verband met de aanplant van bomen. Daarbij werden de bomen geplant op walletjes die zijn opgebracht met grond uit de greppels en die tientallen meters lang konden zijn. Doordat de rabatgreppels niet haaks op de helling zijn aangelegd werd erosie zoveel mogelijk voorkomen. De eerder gevonden rabatgreppels lijken vooralsnog uit de 19e eeuw te dateren, mogelijk stammen de greppels uit het onderhavige gebied uit dezelfde periode. Aangezien de scheiding tussen laag 5010 en de greppels vrij scherp is, is het niet waarschijnlijk dat zij relateren aan de egalisatiefase van halverwege de 20e eeuw.
Het aangetroffen vondstmateriaal is met zes stuks zeer beperkt en uitsluitend afkom-stig uit de egalisatielaag. Het gaat hierbij om een randfragment van een cilindrische grape of sluitpan (datering 18e–19e eeuw),12 een nieuw-Hollandse dakpan (19e eeuw), een baksteenfragment uit de nieuwe tijd, een stuk leisteen, een ijzeren pijpje van een waterleiding en een ijzeren deurscharnier (datering beide 20e eeuw).
S999
S5
S1
S2
S3
S4
S6
426548
426520
190125
1901480 5 m1
2
Figuur 6. Alle-sporenkaart. 1 rabat( ?)greppels, 2 recente ingraving.� bt
1113 Kwaliteitsnorm Nederlandse Arche-ologie, versie 3.3, bijlage IV.
5 ConClusie, waardering van de vindPlaats en aanbevelingen
Het proefsleuvenonderzoek in de achtertuin van Catharinaweg 6 heeft slechts weinig archeologische resten opgeleverd. De grondsporen en vondsten dateren overwegend uit de laatste fase van de nieuwe tijd en daar komt bij dat het vondstmateriaal uitsluitend uit de egalisatielaag afkomstig is, waardoor het materiaal niet meer in context ligt. Behalve de rabat( ?)greppels, die op zijn vroegst uit het einde van de 18e eeuw stammen maar wellicht jonger zijn, is er geen bewijs van oudere menselijke activiteiten op het terrein gevonden.
Het proefsleuvenonderzoek had als doelstellingen het in kaart brengen van de eventuele archeologische resten, het beantwoorden van de voorgenoemde vragen en het bepalen van de archeologische verwachting. De resultaten van het onderzoek waren echter zo beperkt dat het merendeel van deze vragen onbeantwoord moest blijven.
De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.3) geeft richtlijnen volgens welke de kwaliteit van de vindplaats kwantitatief gewaardeerd kan worden. De kwaliteit van de archeologische resten is afhankelijk van de belevingswaarde, de fysieke hoedanigheid en de inhoud of het belang ervan voor de archeologie. De belevingswaarde is alleen van toepassing als de vindplaats bovengronds zichtbaar is. De conservering en gaafheid (compleetheid) bepalen samen de score voor de fysieke kwaliteit : drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en een punt voor lage kwaliteit. Zeldzaamheid, informatie- en ensemblewaarde bepalen samen de inhoudelijke kwaliteit, wat wordt uitgedrukt door middel van hetzelfde puntensysteem.
Een vindplaats wordt op basis van fysieke kwaliteit als in principe behoudenswaardig aangemerkt, indien de criteria gaafheid en conservering samen bovengemiddeld (vijf of zes punten) scoren.13 Bij een bovengemiddelde score van de inhoudelijke kwaliteit (zeven punten of meer) wordt de vindplaats eveneens als behoudenswaardig aangemerkt.
Figuur 7. Overzicht van het oostprofiel, waarbij onder de egalisatielaag de rabat( ?)greppels zichtbaar zijn.� ad
12
waarden criteria scores
hoog midden laag totale score
beleving schoonheid wordt niet gescoordwordt niet gescoordherinneringswaarde
fysieke kwaliteit gaafheid 13
conservering 2
inhoudelijke kwaliteit zeldzaamheid 1
3informatiewaarde 1
ensemblewaarde 1
representativiteit n.v.t.
Tabel 1. Scoretabel waardestelling.
Omdat de archeologische resten niet in het landschap zichtbaar zijn, kan de vindplaats op basis van belevingsaspecten niet als behoudenswaardig getypeerd worden. Op basis van de resultaten van het onderzoek scoort de fysieke kwaliteit van de vindplaats 3 pun-ten (tabel 1). De totale score voor de inhoudelijke kwaliteit, op basis van de zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde, komt eveneens op 3 punten. Aan de hand van deze scores mag worden geconcludeerd dat het plangebied als niet-behoudenswaardig gekarakteriseerd mag worden en kan worden vrij gegeven voor verdere ontwikkeling.
13
literatuur
Berendsen, H.J.A., 2004 : De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geo-morfologie, Assen.
Diepeveen, M.C., 2011 : Een archeologisch proefsleuvenonderzoek op het terrein van het Montessori College aan de Kwakkenbergweg, Nijmegen (Archeologische Berichten Nij-megen – Briefrapport 101).
Magnée-Nentjes, M., 2010, met bijdragen van H. van Enckevort, R. Reijnen & L. Smits : Een Romeins grafveld op de Hengstberg. Archeologisch onderzoek bij de St. Maartenskliniek in de gemeente Ubbergen, Nijmegen (Archeologische Berichten Ubbergen – Rapport 4).
Oosterbaan, J., 2010 : Archeologisch onderzoek aan de Kwakkenbergweg, Nijmegen (Ar-cheologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 74).
Tunker, B.C., 2012 : Archeologie in de bouwput van het Sportfondsenbad in Nijmegen-Oost, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 127).
Illustratieverantwoording
ad Antoinet Daniëlbt Benjamin Tunkerjg Jean-François Gentenaarrm Rob Mols
14
15
16
Uitgave
Afdeling StadsontwikkelingBureau Archeologie en MonumentenPostbus 91056500 HG NIJMEGEN