Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013...

74
0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

Transcript of Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013...

Page 1: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

0

Portfolio bij Masterproef I

Academiejaar 2012-2013

Promotor Dr. Griet Roets

Barbara Pannecoucke

Page 2: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

1

Inhoud 1 PROBLEEMSTELLING EN VRAAGSTELLING ...............................................................3

1.1 Ingediend voorstel van onderwerp voor de masterproef op 13/10/2011 ....................3

1.2 Uiteindelijke probleem- en vraagstelling .................................................................11

Probleemstelling ...............................................................................................................11

Rol van onderzoek(ers) .....................................................................................................14

Onderzoeksvraag .............................................................................................................16

2 THEORETISCH PERSPECTIEF & ONDERZOEKSOPZET ..........................................18

LITERATUURONDERZOEK ................................................................................................18

Sociaal-politieke situering van (beleids)discours ...............................................................18

Internationaal ................................................................................................................18

Europees .......................................................................................................................22

Nationaal .......................................................................................................................23

Vlaams ..........................................................................................................................24

Provinciaal - lokaal ........................................................................................................26

Enkele definities van (kinder)armoede ..............................................................................27

Algemeen inleidend over (kinder)armoede ....................................................................27

Een relatieve en multi-aspectuele dimensie voorop .......................................................28

Toevoeging van een psychologische dimensie bovenop een relatieve en multi-

aspectuele dimensie ......................................................................................................29

Een ruimere benadering: inbreng van een inkomensdimensie, naast een relatieve en

multi-aspectuele dimensie .............................................................................................31

Over ‘het meten’ van kinderarmoede en gevolgen voor onderzoek ...............................34

Rol van onderzoekers in onderzoek naar kinderarmoede .................................................38

Waardenvrij versus normatief onderzoek ......................................................................38

Kinderarmoede als sociaal geconstrueerd probleem: de bril van onderzoekers.............39

METHODOLOGIE ................................................................................................................47

Onderzoeksvraag .............................................................................................................47

Onderzoeksbenadering .....................................................................................................47

Geselecteerde onderzoeken .........................................................................................48

Page 3: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

2

Dataverzameling ...........................................................................................................50

Data-analyse .................................................................................................................53

LITERATUURLIJST..............................................................................................................56

3 MASTERPROEFSEMINARIES .....................................................................................63

3.1 Eerste masterproefseminarie op 23/02/2012 ..........................................................63

3.1.1 Voorbereiding eerste masterproefseminarie ....................................................63

3.1.2 Feedback naar aanleiding van eerste masterproefseminarie dd. 23/02/2012 ..66

3.2 Tweede masterproefseminarie op 12/03/2013 ........................................................66

3.2.1 Voorbereiding tweede masterproefseminarie ..................................................66

3.2.2 Feedback naar aanleiding van tweede masterproefseminarie dd. 12/03/2013.68

4 BEGELEIDING ..............................................................................................................69

4.1 Gesprekken met mijn promotor Griet Roets & begeleiding via mail ........................69

Page 4: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

3

1 PROBLEEMSTELLING EN VRAAGSTELLING

1.1 Ingediend voorstel van onderwerp voor de masterproef op 13/10/2011

Op 13 oktober 2011 diende ik als werkstudente onderstaand voorstel van onderwerp voor de

masterproef sociaal werk in. Uiteindelijk werd mijn thema van kinderarmoede behouden,

maar heb ik ingepikt op de uitnodiging om een reflectieproces van onderzoekers over

participatief onderzoek met kinderen in armoede mee te volgen en te documenteren (cf.

hieronder in 1.2).

Voorstel onderwerp masterproef sociaal werk

Master sociaal werk

2011 - 2012

Verzenden naar [email protected]

• X Ik dien nu een voorstel in De voorstellen moeten uitgewerkt worden naar analogie van de opdracht Cartografie van het

sociaal werk, m.a.w. met een historisch en maatschappelijk gesitueerde probleemstelling. Dit

houdt o.a. in dat je nakijkt welk soort literatuur/onderzoek je over je onderwerp al dan niet te

vinden is en waarom jouw voorstel interessant zou zijn als bijdrage aan de kennis over het

sociaal werk.

De voorstellen worden op de vakgroep sociale agogiek besproken en je krijgt daarna

feedback.

Naam en voornaam: Pannecoucke Barbara

Stamnummer en studiejaar 20020049 Master of Science in het Sociaal Werk –

halftijds werkstudent

E-mailadress(en): [email protected] ;

[email protected]

Page 5: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

4

Onderwerp/(voorlopige) titel: Een onderzoek naar good practices op lokaal niveau binnen het Vlaams Plan Kinderarmoede: participatie als uitgangspunt? Probleemstelling: BEAUDOIN (2006) meldt dat Tony Blair aankondigde dat het de intentie is van zijn regering om

tegen 2020 kinderarmoede uit te roeien. BEAUDOIN (2006) haalt daarna PLATT (2005) aan die

stelt dat dit geen nieuw beleidsthema is, het kent al een geschiedenis van meer dan 200 jaar.

Kinderarmoede is dus geen nieuw fenomeen en dit niet enkel in Groot-Brittannië.

Vaak staat het thema kinderarmoede hoog op elke politieke agenda, wat impliceert dat het

wordt gezien als een maatschappelijk probleem dat aangepakt moet worden. De manieren

waarop dit gebeurt zijn zeer uiteenlopend.

1. Op diverse beleidsniveaus worden de nodige documenten opgesteld om (kinder)armoede te bestrijden.

Op internationaal niveau is het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK),

of ook wel het Kinderrechtenverdrag, van 20 november 1989 een belangrijk ruimer

referentiekader in het bestrijden van kinderarmoede, ondanks de vaststelling dat het

Kinderrechtenverdrag niet altijd eenduidig tegemoet komt aan ‘het belang’ van het kind

(REYNAERT, ROOSE, VANDENHOLE en VLIEGHE, 2011).

Op Europees niveau kan één van de vijf kerndoelstellingen, vastgesteld door de Europa 2020-

strategie, worden aangehaald, namelijk kerndoelstelling 5 rond armoede en sociale uitsluiting:

‘Ten minste 20 miljoen minder mensen die slachtoffer van armoede en sociale uitsluiting zijn of

dreigen te worden’. (Bron: http://ec.europa.eu/europe2020/targets/eu-targets/index_nl.htm).

Op zich is dit een zeer algemene kerndoelstelling, maar deze wordt vertaald naar nationaal

niveau, voor België in het Nationaal Hervormingsprogramma België 2011 van 15 april 2011.

Dit hervormingsplan stelt concreet voor: ‘het verkleinen met 380.000 personen van de

populatie waarvoor armoede en sociale uitsluiting dreigt (t.o.v. het referentiejaar 2008)’. Verder

in het Vlaamse luik van het hervormingsprogramma gaat Vlaanderen voor: ‘een 30%-reductie

op de drie indicatoren (armoederisico, ernstige materiële deprivatie, huishoudens met lage

werkintensiteit) zonder dubbeltelling en daarnaast ook voor een halvering van de kinderarmoede’. In het hervormingsplan wordt ook de nadruk gelegd op de in het Vlaams

Actieplan Armoedebestrijding (cf. infra) opgenomen doelstellingen en acties waaronder: ‘het

leggen van bijzondere accenten op kinderen en ouderen in armoede.’ De armoedetoets

wordt ook aangehaald als belangrijk beleidsinstrument (Bron: Nationaal

Hervormingsprogramma België, 2011).

Page 6: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

5

Het Europees Platform tegen armoede en sociale uitsluiting, dat onderdeel uitmaakt van de

Europa2020-strategie, stelt ook een aantal kernuitdagingen voorop om de vooropgestelde EU-

doelstelling (cf. supra) te halen. De eerste kernuitdaging die geformuleerd wordt is het uitroeien van de kinderarmoede.

(Bron: http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=751&langId=en).

Het Europese beleidsniveau heeft 2010 uitgeroepen tot het Europees Jaar van de bestrijding

van armoede en sociale uitsluiting. Op de website wordt bij het nieuws vermeld dat 1 op de 5

kinderen in de Europese Unie een verhoogd armoederisico hebben. Eurochild en partners

maakten een clip als onderdeel van de ‘End Child Poverty’-campagne in 2010.

(Bron:http://ec.europa.eu/employment_social/2010againstpoverty/news/news/news161_nl.htm)

DE MEYER en VAN GEERTSOM (2011) stellen dat ‘de prioriteit der prioriteiten een beleid

afdwingen is op Europees vlak om in alle landen kinderarmoede als essentieel deel van

armoedebestrijding op te nemen.’ En verder dat: ‘in het werkprogramma van de Commissie is

opgenomen dat ze in 2012 een aanbeveling zullen uitvaardigen tegen kinderarmoede’.

Ondanks de aandacht op internationaal en Europees niveau blijft het in eerste instantie de

verantwoordelijkheid van de lidstaten om een (kinder)armoedebestrijdingsbeleid te voeren.

Echter de invloed blijft duidelijk doorwerken op de onderstaande niveaus bijvoorbeeld de

verplichting tot het opstellen van een tweejaarlijks Nationaal Actieplan Sociale Insluiting.

Op het federale niveau zijn het decreet armoedebestrijding van 21 maart 2003 en latere

wijziging en het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting 2008-2010 (NAPIncl 2008-2010)

belangrijke documenten. In het NAPIncl 2008-2010 is het doorbreken van de cirkel van kinderarmoede expliciet opgenomen.

Op Vlaams niveau zijn onder andere de volgende beleidsdocumenten van de Vlaamse

overheid van belang:

• Vlaams Actieprogramma Kinderarmoede (29 april 2011) • Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 (VAPA) dat in 2012 zal geëvalueerd

en bijgestuurd worden; • Voortgangsrapport VAPA (2010-2011). De voortgangsrapporten dienen jaarlijks

opgemaakt te worden; • Beleidsnota armoede 2009-2014 Armoede uitsluiten, armen insluiten; • Beleidsbrief armoedebestrijding 2010-2011 • Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014

Het Vlaams Actieplan Kinderarmoede is een apart plan specifiek rond kinderarmoede, maar

kan niet los gezien worden van onder andere het VAPA 2010-2014.

In overleg met het kinderrechtencommissariaat is in het VAPA 2010-2014 opgenomen dat

Page 7: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

6

kinderarmoede meetbaar moet gemaakt worden. De halvering van de kinderarmoede wordt

hier herhaald als minimale doelstelling voor de EU2020-strategie en naar aanleiding van het

EU-voorzitterschap van België in 2010 is kinderarmoede vooropgesteld als één van de prioritaire beleidsthema’s. In het voortgangsrapport VAPA (2010-2011) wordt melding

gemaakt van de ViA Ronde Tafel Kinderarmoede van 24 maart 2011. Ook de beleidsnota

armoede 2009-2014 en de beleidsbrief armoedebestrijding 2010-2011 nemen kinderarmoede

expliciet op. Het Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014 neemt het

(kinder)armoedebestrijdingsbeleid ook op als een van de prioritaire aandachtspunten.

Op provinciaal niveau en op lokaal niveau ontbreekt het ook niet aan de nodige belangstelling

rond het thema kinderarmoede. Op provinciaal niveau bijvoorbeeld in Oost-Vlaanderen werd

de provinciale overlegronde Kinderarmoede georganiseerd op 16 september 2011. Op

deze overlegronde kwam het Vlaamse armoedebestrijdingsbeleid aan bod alsook het

provinciale aanbod inzake armoedebestrijding voor lokale besturen. Daarnaast lag de focus

voornamelijk op de uitwisseling van good practices. Op lokaal niveau vinden we bijvoorbeeld

het 2de nummer van 2011 van het tijdschrift OCMW Visies dat volledig aan het thema kinderarmoede is gewijd.

Bovenstaande om aan te tonen dat alle beleidsniveaus het thema kinderarmoede hoog op de

sociaal-politieke agenda plaatsen. Maar niet alleen de beleidsniveaus vestigen de aandacht op

het thema kinderarmoede ook de stakeholders zetten het thema voortdurend in de kijker.

Enkele voorbeelden hiervan:

• Op 17 oktober is het Werelddag van Verzet tegen Armoede: stop armoede bij kinderen en jongeren! (Bron: http://www.17oktober.be/kaderwaarom.html)

• De regionale startavonden rond het campagnethema van welzijnszorg 2011 ‘Armoede is geen kinderspel’ (Bron: www.welzijnszorg.be)

• Gemeenschappelijk jaarthema jeugdvereningen 2011 ‘Armoede is een onrecht, maak er een spel van’ (Bron: regionale startavond Welzijnszorg Gent 12 oktober 2011)

• Het laatste E-zine (jaargang 3, nr.10) van het onderzoek- en documentatiecentrum ‘Beweging van Mensen met Laag Inkomen en Kinderen vzw (t)huis in armoedebestrijding’.

• Enkele wetenschappelijke onderzoeken: − Steenssens, Aguilar, Demeyer en Fontaine (2008), Kinderen in armoede. Status

quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek in België; − Vandenholde, Vranken, De Boyser (2010), Why Care? Children’s Rights and Child

Poverty; − Raeymaeckers en Dierckx (2010), Kinderarmoede in Europees perspectief:

beleidsgericht probleemanalyse. • Er zijn ook vele artikels in de media verschenen.

2. Vlaamse kinderarmoede cijfers (maart 2011) De studiedienst van de Vlaamse Regering maakte een analyse over kinderarmoede in

Vlaanderen ter aanvulling van de gegevens opgenomen in de Vlaamse Armoedemonitor:

Page 8: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

7

• in Vlaanderen zijn ongeveer 160.000 kinderen tussen 0 en 17 jaar die onder de Europese armoederisicodrempel zitten;

• grootst armoederisico bij kinderen in één oudergezinnen (37%), in gezinnen waar niemand werkt (80%), in niet-EU-gezinnen (53%) en in huurwoningen (37%);

• 8% van de kinderen in één oudergezinnen en 9% van de kinderen in gezinnen waar niemand werkt, leeft in een huishouden dat zich geen maaltijd met vlees, kip of vegetarisch alternatief kan veroorloven om de 2 dagen;

• bijna 1 op 3 kinderen in niet-EU-gezinnen leeft in een huishouden dat er om financiële reden niet in slaagt de woning voldoende te verwarmen;

• 83% van de kinderen in een gezin waar niemand werkt, kan een onverwachte noodzakelijke uitgave van 800 euro niet uit eigen middelen betalen

• de eigen Kind en Gezin-indicator toont een verdubbeling van het aantal geboorten in kansarme gezinnen de laatste 10 jaar, in 2009 8,3%.

(Bron: Brochure van de Vlaamse Kinderarmoede cijfers maart 2011 Studiedienst van de

Vlaamse Regering).

3. Uitwerking onderzoeksvragen Al deze aandacht rond het thema kinderarmoede in verschillende beleidsdocumenten op

verschillende beleidsniveaus en de concrete Vlaamse kinderarmoedecijfers kunnen natuurlijk

niet in het luchtledige blijven. Op initiatief van de Vlaamse minister van Innovatie,

Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding Lieten lanceerde de Vlaamse overheid

een projectoproep kinderarmoedebestrijding op lokaal niveau en dit voor een budget van 1 miljoen euro. In de informatiebrochure bij de subsidieaanvraag in het kader van de

projectsubsidies lokale kinderarmoedebestrijding 2011 worden volgende accenten gelegd

binnen de projectoproep:

• oprichting en verderzetting van lokale initiatieven waarbij samenwerking over domeinen, organisaties en gemeentegrenzen heen belangrijk is;

• bestrijding van armoede bij kinderen van nul tot drie jaar én hun gezinnen; • binnen kinderarmoede (nul tot drie jaar) vier actiethema’s (niet limitatief) op basis van

de ViA-rondetafel van 24 maart 2011; • de participatie van de gezinnen in armoede zelf verdient bijzondere aandacht,

deze kan gerealiseerd worden rechtstreeks via de mensen zelf, maar ook via hun verenigingen of via opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting;

• betrokkenheid lokale besturen

Verder in de informatiebrochure onder ‘V. Duiding bij beoordelingscriteria en de begroting’

vinden we meer uitleg, aan de hand van enkele vragen, bij het beoordelingscriterium ‘mate van

samenwerking over domeinen en organisaties heen, participatie van gezinnen in armoede’:

Wordt er samengewerkt met alle relevante actoren? Wordt de problematiek integraal

aangepakt? Hoe worden mensen in armoede betrokken bij het project? (Bron: Informatiebrochure bij de subsidieaanvraag in het kader van de projectsubsidies lokale

kinderarmoedebestrijding 2011)

Page 9: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

8

Roose en De Bie (2007) in Roets, De Cock, Roose en Bouverne-De Bie (2011) stellen dat

sociale praktijken en het maatschappelijk middenveld een maatschappelijke actor zijn ten

opzichte van het sociaal-politieke beleid en een reflexieve praktijk die zich moet positioneren

op het spanningsveld beheersing-emancipatie. Sociale praktijken die participatie als

uitgangspunt hanteren, stellen de vraag centraal wat interventies kunnen betekenen voor

kinderen en vooral hun ouders in armoedesitutaties, die een beroep doen op maatschappelijke

hulpbronnen, en ook voor hen die er geen beroep op doen.

Dat het belangrijk is om te gaan onderzoeken hoe sociale praktijken concreet invulling geven

aan ‘participatie als uitgangspunt’ en hoe kinderen en hun ouders dit ervaren blijkt onder meer

uit volgend voorbeeld uit het artikel ‘Kinderen opvoeden in armoede’ in OCMW Visies:

‘Ze willen ons sparen. Kinderen hebben ‘antennekes’, ze voelen heel snel aan als er zorgen

zijn. Niet alleen voor het financiële, ook voor alle andere. Ook al doen ouders heel erg hun

best om hun zorgen verborgen te houden, dit lukt niet altijd. Kinderen gebruiken soms leugens

om hun ouders te sparen. Zo vertelde een kind dat hij het briefje over de zeeklassen kwijt was

geraakt, omdat hij wist dat er geen geld was. Of een ander kind dat niet mee wilde gaan skiën

met de klas.’

Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk dat zowel ouders als hun kinderen betekenis verlenen aan

bepaalde gebeurtenissen. In dit voorbeeld zou het voor een school belangrijk kunnen zijn om

de achterliggende betekenisverlening te kennen om in hun praktijk dan na te gaan of ze wel

skireizen willen organiseren als school als niet elk kind (financieel) in staat is om mee te gaan

op skireis?

Op basis van:

• de accenten die worden gelegd op participatie in de informatiebrochure bij de subsidieaanvraag in het kader van de projectsubsidies lokale kinderarmoedebestrijding 2011

• en bovenstaande visie van Roose en De Bie (2007) in Roets, De Cock, Roose en Bouverne-De Bie (2011) waarbij sociale praktijken participatie als uitgangspunt hanteren

• wil ik twee centrale onderzoeksvragen formuleren: 1. Hoe geven de ingediende projecten binnen de projectoproep concreet

invulling aan de visie ‘participatie als uitgangspunt’? 2. Hoe ervaren kinderen en hun ouders die concrete invulling?

Idee van uitwerking (onderzoeksopzet): Een kwalitatief explorend onderzoek:

Academiejaar 2011-2012: 1. Historische en sociaal-politieke situering van beleidsinitiatieven en cijfers rond

Page 10: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

9

kinderarmoede. 2. De volgende centrale onderzoeksbegrippen operationaliseren op basis van een

literatuurstudie en een selectie van Vlaamse beleidsdocumenten: concept kinderarmoede en concept participatie (als uitgangspunt). Volgende selectie van Vlaamse beleidsdocumenten kunnen in aanmerking komen:

• Vlaams Actieprogramma Kinderarmoede (29 april 2011); • Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 (VAPA) dat in 2012 zal

geëvalueerd en bijgestuurd worden; • Voortgangsrapport VAPA (2010-2011). De voortgangsrapporten dienen jaarlijks

opgemaakt te worden; • Beleidsnota armoede 2009-2014 Armoede uitsluiten, armen insluiten; • Beleidsbrief armoedebestrijding 2010-2011; • Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014.

3. De eerste onderzoeksvraag uitwerken. Zoals hoger aangegeven lanceerde minister Lieten een projectoproep kinderarmoedebestrijding op lokaal niveau. Voor de eerste onderzoeksvraag (cf. supra) zal een analyse gemaakt worden van de goedgekeurde projecten. In mijn analyse zal vooral gefocust worden op punt 7 en punt 8 van het formulier van de projectoproep ‘goede praktijk lokale aanpak kinderarmoede’. Punt 7 betreft samenwerking en bevraagt de indiener als volgt: geef aan met welke organisaties werd/wordt samengewerkt bij de voorbereiding en uitvoering van het project en geef ook aan op welke wijze de participatie van en samenwerking met mensen in armoede, al dan niet via hun verenigingen, vorm heeft gekregen. Punt 8 betreft succes- en risicofactoren en bevraagt de indiener als volgt: welke factoren zijn cruciaal (gebleken) om het project tot een succes te maken? Welke factoren verdien(d)en aandacht om het project niet te laten mislukken? Ingeval van onduidelijkheden bij de projectbeschrijving kunnen de indieners gecontacteerd worden. De eerste onderzoeksvraag kan uitgewerkt worden tijdens academiejaar 2011-2012,

gezien alle goedgekeurde projecten ten laatste moeten aanvangen tussen 1 en 15

december 2011 en een maximale looptijd hebben van 12 maanden (onverlengbaar).

Academiejaar 2012-2013: 4. De tweede onderzoeksvraag uitwerken. Nadat de goedgekeurde projecten reeds enige

looptijd hebben gekend, minimaal halfweg, kan ook de tweede onderzoeksvraag uitgewerkt worden aan de hand van diepte-interviews.

5. Nabeschouwing

Page 11: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

10

Bibliografie: BEAUDOIN, S.M. (2006), “Discovering Child Poverty: The Creation of a Policy Agenda from

1800 to the Present”, Journal of Social History, (40):1, 229-230 (Review).

BELEIDSBRIEF ARMOEDEBESTRIJDING (2010-2011), Brussel, Minister van Innovatie,

Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding.

BELEIDSNOTA ARMOEDE ARMOEDE UITSLUITEN, ARMEN INSLUITEN (2009-2014), Brussel, Minister

van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding.

BEWEGING VAN MENSEN MET LAAG INKOMEN EN KINDEREN VZW ONDERZOEK- EN

DOCUMENTATIECENTRUM (2011), “17 oktober: Een toekomst voor onze kinderen en jongeren”,

E-zine, (3):10.

DE MEYER, M. en VAN GEERTSOM, J. (2011), “Het Europees armoedebeleid: uit de

kinderschoenen?”, OCMW Visies, (26):2, 6-8.

EUROPESE COMMISSIE, WERKGELEGENHEID, SOCIALE ZAKEN EN GELIJKE KANSEN (2010).

Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Retrieved

from:http://ec.europa.eu/employment_social/2010againstpoverty/news/news/news161_nl.htm.

EUROPESE COMMISSIE, WERKGELEGENHEID, SOCIALE ZAKEN EN INCLUSIE. Armoede en sociale

uitsluiting. Retrieved from:http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=751&langId=en.

EUROPESE COMMISSIE. Doelstellingen EU2020.

Retrieved from:http://ec.europa.eu/europe2020/targets/eu-targets/index_nl.htm.

INFORMATIEBROCHURE BIJ DE SUBSIDIEAANVRAAG IN HET KADER VAN DE PROJECTSUBSIDIES

LOKALE KINDERARMOEDEBESTRIJDING 2011 (2011), Brussel, Vlaamse Overheid, departement

Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, afdeling Welzijn en Samenleving.

NATIONAAL ACTIEPLAN SOCIALE INSLUITING (NAPIncl) (2008-2010), Brussel, POD

Maatschappelijke Integratie.

NATIONAAL HERVORMINGSPROGRAMMA BELGIË (2011), Brussel.

RAEYMAECKERS, P. en DIERCKX, D., (2010), Kinderen in armoede in Europees perspectief:

beleidsgerichte analyse, Antwerpen, Oases.

REYNAERT, D., ROOSE, R., VANDENHOLE, W. en VLIEGHE, K. (2011), Kinderrechten: springplank

of struikelblok? Naar een kritische benadering van kinderrechten, Antwerpen – Cambridge,

Intersentia.

ROETS, G., DE COCK, R., ROOSE, R. en BOUVERNE-DE BIE, M. (2011), “Rechten van kinderen in

armoede: hefboom tot armoedebeheersing of armoedebestrijding?” in REYNAERT, D., ROOSE,

R., VANDENHOLE, W. en VLIEGHE, K. (eds.), Kinderrechten: springplank of struikelblok? Naar

een kritische benadering van kinderrechten, Antwerpen – Cambridge, 25-41.

STEENSSENS, K., AGUILAR, L.M., DEMEYER, B. en FONTAINE, P. (2008), Kinderen in armoede.

Status quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek in België, Leuven, Interuniversitaire

Page 12: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

11

Groep Onderzoek en Armoede (IGOA) vzw.

VANDENHOLE, W., VRANKEN, J., DE BOYSER, K. (2010), Why Care? Children’s rights and Child

Poverty, Antwerpen, Intersentia.

VLAAMS ACTIEPLAN ARMOEDEBESTRIJDING (VAPA) (2010-2014), Brussel, Vlaanderen in Actie,

Permanent Armoede Overleg en Vlaamse Overheid.

VLAAMS ACTIEPLAN KINDERRECHTEN (2011-2014), Brussel.

VLAAMS ACTIEPROGRAMMA KINDERARMOEDE (2011), Brussel.

VLAAMS NETWERK VAN VERENIGINGEN WAAR ARMEN HET WOORD NEMEN (2011), Werelddag van

verzet tegen armoede. Retrieved from:http://www.17oktober.be/kaderwaarom.html.

VLAAMSE KINDERARMOEDE CIJFERS (2011), Brussel, Studiedienst van Vlaamse Regering.

VOORTGANGSRAPPORT VLAAMS ACTIEPLAN ARMOEDEBESTRIJDING (2010-2011), Brussel,

Minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding.

WAUTERS, A. (2011), “Kinderen opvoeden in armoede”, OCMW Visies, (26):2, 27-29.

WELZIJNSZORG VZW SAMEN TEGEN ARMOEDE (2011), Armoede is geen kinderspel. Retrieved

from:www.welzijnszorg.be.

Bijkomende informatie (bijvoorbeeld “gesprek gehad met …”):

• 1 mei erfgoeddag Armoe Troef • Oost-Vlaamse provinciale overlegronde ‘Lokaal het verschil maken voor kinderen in

armoede’, 16 september 2011 • Oost-Vlaamse startavond campagne welzijnszorg 2011 ‘Armoede is geen kinderspel’,

12 oktober 2011

1.2 Uiteindelijke probleem- en vraagstelling

Actueel staat het maatschappelijk probleem van kinderarmoede hoog op de politieke

agenda op verschillende beleidsniveaus. In wat volgt worden een aantal beleidsdocumenten

en –invalshoeken besproken waarin de bestrijding van kinderarmoede expliciet voorop

gesteld wordt. Later in mijn masterproef ga ik dieper in op de concrete implicaties van deze

beleidsprioriteiten. Daarna schets ik de probleem- en vraagstelling van mijn masterproef,

waarbij gefocust wordt op de rol van onderzoekers in hun engagement ten aanzien van

kinderarmoede.

Probleemstelling

In de beleidsbrief ‘Armoedebestrijding 2012 – Armoede uitsluiten, armen insluiten’ van

mevrouw Ingrid Lieten, coördinerend minister van Armoedebestrijding in Vlaanderen, wordt

herhaaldelijk het belang van het bestrijden van kinderarmoede benadrukt als één van de

topprioriteiten. Hierna volgt een passage uit voormelde beleidsbrief die aangeeft waarom

Page 13: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

12

kinderarmoede moet bestreden worden: ‘(…) is inzetten op de bestrijding van kinderarmoede

dan ook de juiste keuze. Niet alleen omdat kinderen het recht hebben om hun talenten te

ontwikkelen en alle kansen te krijgen in het leven. Het bestrijden van kinderarmoede vormt

de sleutel voor het doorbreken van de vicieuze cirkel van generatiearmoede (…). [Hiertoe

zal] (…) een specifiek actieprogramma ter bestrijding van kinderarmoede met een focus op 0

tot 3 jaar [worden opgemaakt] (…) kinderarmoede is immers een hypotheek op de toekomst’

(Lieten, 2011, p. 9).

Het thema kinderarmoede staat dus hoog op de Vlaamse sociaal-politieke beleidsagenda.

Echter niet alleen het Vlaamse beleidsniveau denkt er zo over, ook andere beleidsniveaus

zijn dezelfde mening toegedaan, dat kinderarmoede bestrijden behoort tot één van de

topprioriteiten (Mestrum, 2011; Van Lancker, 2013).

In wat volgt wordt besproken hoe op de verschillende niveaus aandacht wordt besteed aan

kinderarmoede.

Op internationaal niveau is het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

(IVRK), of ook wel het Kinderrechtenverdrag, van 20 november 1989, een belangrijk ruimer

referentiekader in het bestrijden van kinderarmoede (Minujin, Delamonica, Davidziuk en D

Gonzalez, 2006; Reynaert, Roose, Vandenhole en Vlieghe, 2011; Mestrum, 2011).

Op Europees niveau kan één van de vijf kerndoelstellingen, vastgesteld door de Europa

2020- strategie, worden aangehaald, namelijk kerndoelstelling 5 rond armoede en sociale

uitsluiting: ‘ten minste 20 miljoen minder mensen die slachtoffer van armoede en sociale

uitsluiting zijn of dreigen te worden’ (Europese Commissie, Doelstellingen Europa2020,

2013).

Door het Europese beleidsniveau werd 2010 uitgeroepen tot het ‘Europees Jaar van de

bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.’ Naar aanleiding hiervan werd het Europees

Platform tegen armoede en sociale uitsluiting opgericht, dat onderdeel uitmaakt van de

Europa2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (Vranken, Vandenhole en

De Boyser, 2010). Dit Europees Platform stelt ook een aantal kernuitdagingen voorop om de

vooropgestelde EU-doelstelling, zie hierboven kerndoelstelling 5, te halen. Het Europees

Platform tegen armoede en sociale uitsluiting wil niet alleen kinderarmoede reduceren, maar

nog een stapje verder gaan. De eerste kernuitdaging die geformuleerd wordt, is: ‘to eradicate

child poverty’ (Europese Commissie, Werkgelegenheid, Sociale Zaken en inclusie, Armoede

en sociale uitsluiting, 2013).

Page 14: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

13

Ondanks de aandacht op internationaal en Europees niveau blijft het in eerste instantie de

verantwoordelijkheid van de lidstaten om een (kinder)armoedebestrijdingsbeleid te voeren.

Echter de invloed van de hogere beleidsniveaus blijft duidelijk doorwerken op de lagere

beleidsniveaus bijvoorbeeld de verplichting van Europa tot het opstellen van een

tweejaarlijks Nationaal Actieplan Sociale Insluiting, het jaarlijks opstellen van een Nationaal

Hervormingsprogramma, enz.

Naast de beleidsbrief ‘Armoedebestrijding 2012 – Armoede uitsluiten, armen insluiten’ van

mevrouw Ingrid Lieten, coördinerend minister van Armoedebestrijding, zijn op Vlaams niveau

ook nog andere beleidsdocumenten van de Vlaamse overheid van belang:

• Het decreet armoedebestrijding van 21 maart 2003 en latere wijziging;

• Vlaams Actieprogramma Kinderarmoede (29 april 2011);

• Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 (VAPA) (09 juli 2010);

• Voortgangsrapport VAPA 2011-2012 met inbegrip van het Vlaams

Actieprogramma Kinderarmoede (20 april 2012). De voortgangsrapporten dienen

jaarlijks opgemaakt te worden;

• Beleidsnota armoede 2009-2014 Armoede uitsluiten, armen insluiten (27oktober

2009);

• Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014 (15 juli 2011).

Op provinciaal niveau en op lokaal niveau ontbreekt het ook niet aan de nodige

belangstelling rond het thema kinderarmoede. Op provinciaal niveau bijvoorbeeld in Oost-

Vlaanderen werd de ‘provinciale overlegronde Kinderarmoede’ georganiseerd op 16

september 2011. Op deze overlegronde kwam het Vlaamse armoedebestrijdingsbeleid aan

bod alsook het provinciale aanbod inzake armoedebestrijding voor lokale besturen.

Daarnaast lag de focus voornamelijk op de uitwisseling van ‘good practices’. Op lokaal

niveau vinden we bijvoorbeeld n°2 van 2011 van het tijdschrift OCMW Visies dat volledig aan

het thema kinderarmoede is gewijd.

Volgens de definitie van De Bie (2007) van een (geconstrueerd) sociaal probleem kunnen we

stellen dat een diversiteit aan beleidsactoren kinderarmoede beschouwen als een sociaal

probleem, meer zelfs als een sociaal probleem dat aanleiding geeft tot maatschappelijke

actie. In het voortgangsrapport 2011-2012 van het VAPA stelt men dat, om tot

maatschappelijke actie te komen, er nood is aan ‘een brede mobilisatie van de voltallige

samenleving’ (Voortgangsrapport VAPA 2011-2012, p. 64).

Niet alleen de verschillende beleidsniveaus vestigen de aandacht op het thema

kinderarmoede, ook andere belanghebbenden zetten het thema voortdurend in de kijker.

Page 15: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

14

Enkele voorbeelden hiervan:

• Op 17 oktober 2011 was het Werelddag van Verzet tegen Armoede: stop armoede bij

kinderen en jongeren! (Bron: http://www.17oktober.be/kaderwaarom.html);

• De regionale startavonden rond het campagnethema van welzijnszorg 2011

‘Armoede is geen kinderspel’ (Bron: www.welzijnszorg.be);

• Gemeenschappelijk jaarthema jeugdverenigingen 2011 ‘Armoede is een onrecht,

maak er een spel van’ (Regionale startavond Welzijnszorg Gent, 12 oktober 2011);

• Het E-zine (jaargang 3, nr.10) van het onderzoek- en documentatiecentrum

‘Beweging van Mensen met Laag Inkomen en Kinderen vzw (t)huis in

armoedebestrijding’;

• In de media verschijnen ook voortdurend nieuwe artikels rond (kinder)armoede.

Ten slotte dragen ook onderzoekers hun steentje bij aan een brede mobilisatie rond het

geconstrueerd sociaal probleem kinderarmoede, door het uitbrengen van hun

wetenschappelijke bevindingen, op basis van de door hen gevoerde onderzoeken (cf. onder

andere Steenssens, Aguilar, Demeyer en Fontaine, 2008; Vandenhole, Vranken en De

Boyser, 2010; Raeymaeckers en Dierckx, 2010). Onderzoekers spelen dus een belangrijke

rol in het onder de aandacht brengen van een sociaal probleem zoals kinderarmoede. In de

woorden van Dierckx (2010): ‘the researcher is an ally when it comes to putting the policy

theme on the political agenda’ (Dierckx, 2010, p. 190).

Rol van onderzoek(ers)

In de beleidsbrieven Armoedebestrijding 2011 en 2012 en het Voortgangsrapport 2011-2012

van het VAPA, van mevrouw Ingrid Lieten, coördinerend minister van Armoedebestrijding,

wordt in het kader van het (kinder)armoedebestrijdingsbeleid herhaaldelijk het belang van

wetenschappelijk onderzoek aangehaald. Het Vlaamse beleidsniveau valoriseert de

wetenschappelijke kennis over (kinder)armoede die door onderzoekers wordt geproduceerd.

Het recent opgerichte VLAS1 is een voorbeeld van valoriseren en samenbrengen van

wetenschappelijke kennis in het (kinder)armoedebestrijdingsbeleid.

Het Vlaamse (kinder)armoedebestrijdingsbeleid ziet in de wetenschappelijke kennis

verschillende functies ten aanzien van het beleid, onder andere: informeren, inzicht

1 Het VLAS, Vlaams Armoedesteunpunt, is erkend als Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek, een wetenschappelijk consortium

van vier partners, namelijk de Katholieke Hogeschool Antwerpen, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Antwerpen

en de Karel de Grote Hogeschool. Het VLAS onderzoekt armoede en sociale uitsluiting in Vlaanderen. Ook de vakgroep sociale

agogiek van de Universiteit Gent levert een cruciale bijdrage aan het onderzoek inzake armoede, meer bepaald kinderarmoede

(Beleidsbrief Armoedebestrijding, 2012, p. 27).

Page 16: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

15

verschaffen, ondersteunen, opvolgen, evalueren, legitimeren, enz. (Beleidsbrieven

Armoedebestrijding 2011 en 2012; Voortgangsrapport VAPA, 2011-2012).

Volgend citaat geeft een goed voorbeeld van hoe wetenschappelijk onderzoek wordt ingezet

om bepaalde interventies ten aanzien van ouders en jonge kinderen in armoede te

legitimeren: ‘(…) blijkt ook dat werken met ouders en kinderen tussen 0 en 3 jaar op een

kleinschalige, laagdrempelige manier enorm rendeert, zowel om de ouders in hun taak als

opvoeder te versterken als om de kinderen in hun emotionele, sociale en cognitieve

ontwikkeling te ondersteunen. Dit wordt bevestigd door recente literatuur en recent

onderzoek over kinderarmoede’ (Lieten, 2011, p. 9).

Enerzijds kunnen we vaststellen dat de laatste tijd, onder impuls van verschillende

beleidsniveaus, heel veel aandacht uitgaat naar het bestrijden, en zelfs het uitroeien van

kinderarmoede. Anderzijds stellen we ook de (h)erkenning vast, door het Vlaamse

beleidsniveau, van het belang van het voeren van wetenschappelijk onderzoek door

onderzoekers ter onderbouwing van het (kinder)armoedebestrijdingsbeleid.

Net als op Vlaams niveau participeren onderzoekers op internationaal niveau, via de manier

waarop ze hun onderzoek voeren, in de probleemdefinitie van kinderarmoede. Zoals later

aan bod zal komen in deze masterproef krijgen onderzoeken naar kinderarmoede op

internationaal niveau impulsen vanuit verschillende ‘discours’, enerzijds vanuit het discours

van ‘social investment’, ‘human capital’ en ‘return on investment’ en anderzijds vanuit het

discours van ‘childhood studies’ en ‘children’s rights’.

Page 17: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

16

Onderzoeksvraag

In deze masterproef zal onderstaande centrale onderzoeksvraag aan bod komen op basis

van de reconstructie en analyse van twee onderzoeksprojecten waarin kinderarmoede

centraal stond, en reflecties over het onderzoeksproces:

• Op welke manier geven onderzoekers hun onderzoek naar kinderarmoede vorm?

• Meer concreet: welke keuzes/constructies maken de onderzoekers in onderzoek naar

kinderarmoede?

Aan de hand van bovenstaande centrale onderzoeksvraag onderzoek ik eerst via

literatuuronderzoek wat de algemene internationale en Vlaamse context is waarin onderzoek

naar kinderarmoede gevoerd wordt. Vanwaar de centrale focus op kinderen, meer specifiek

een focus op kinderen die zich in een armoedesituatie bevinden? Hoe verhoudt deze focus

op kinderen (in armoede) zich tot volwassenen (in armoede)? Welke evoluties kan men

vaststellen in het onderzoek naar het sociaal geconstrueerd probleem van kinderarmoede?

Ten tweede beschouw ik via literatuuronderzoek welke rol onderzoekers vervullen in

onderzoek naar kinderarmoede in de internationale en Vlaamse context. Hoe positioneren de

onderzoekers zich, via hun onderzoeken, in het (kinder)armoedebat? Welke spanningen,

thema’s, enz. komen hierbij aan bod? Wat wordt door de onderzoekers in hun onderzoek

geproblematiseerd? Welke rol neemt onderzoek op?

Ten derde ga ik dieper in op de analyse van twee concrete onderzoeksprojecten, waarbij de

gemaakte keuzes en constructies tijdens het onderzoeksproces onderwerp van onderzoek

gemaakt worden. De aanleiding is de mogelijkheid die ik kreeg om een reflectieproces van

een groep onderzoekers mee te volgen en te documenteren, die betrokken zijn op de

(kinder)armoedeproblematiek. In deze reflectiegroep van onderzoekers werden twee

onderzoeksprojecten, waarin kinderarmoede centraal stond, voorgesteld. De voorgestelde

onderzoeken werden uitgevoerd door verschillende onderzoeksgroepen. Meer concreet werd

per bijeenkomst één, reeds afgerond, onderzoekproject voorgesteld, waarna een discussie

volgde tussen de onderzoekers. Het discussiemoment achteraf bood de onderzoekers de

gelegenheid om te reflecteren over het voorgestelde onderzoeksproject: de complexiteit van

dergelijk onderzoek, mogelijke dilemma’s, onderliggende opvattingen, en de gemaakte

theoretische en methodologische keuzes, enz. kwamen aan bod. Met dit initiatief hebben de

onderzoekers dus zelf een denkproces geïnitieerd over de door hen uitgevoerde

onderzoeken. In totaal werden vier bijeenkomsten gehouden. Twee van de vier

Page 18: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

17

bijeenkomsten, namelijk de eerste twee, zullen in het kader van voorliggende masterproef,

aan de hand van bovenstaande onderzoeksvraag, onderzocht worden. De twee

geselecteerde onderzoeksprojecten hebben betrekking op het globale thema van deze

masterproef, namelijk onderzoek(ers) en hun betrokkenheid op kinderarmoede. Meer

gedetailleerde informatie over de geselecteerde onderzoeken komt verder aan bod in deze

masterproef.

Tenslotte bespreek ik discussiepunten naar aanleiding van de analyse en volgen de

concluderende reflecties.

Page 19: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

18

2 THEORETISCH PERSPECTIEF & ONDERZOEKSOPZET

LITERATUURONDERZOEK

In de probleemstelling werd aangegeven dat, volgens de definitie van De Bie (2007) van een

(geconstrueerd) sociaal probleem, we kunnen stellen dat de verschillende gezagdragers

kinderarmoede beschouwen als een sociaal probleem, meer zelfs als een sociaal probleem

dat aanleiding geeft tot maatschappelijke actie. Vooral het laatste decennium vormt de

bestrijding van kinderarmoede expliciet een ‘hot item’ (Roets et al., 2011, p. 26). Platt (2005)

toont evenwel aan dat kinderarmoede en het bestrijden of willen uitroeien van

kinderarmoede geen nieuw fenomeen is door de aandacht voor kinderarmoede door

beleidsmakers, en de daaruit voortvloeiende interventies, te plaatsen in een historisch

perspectief vanaf de jaren 1800 tot 2000. Door kinderarmoede in een historisch perspectief

te plaatsen worden zowel continuïteiten als veranderingen zichtbaar in het vertoog rond

kinderarmoede (Platt, 2005).

In het literatuuronderzoek hieronder zal ten eerste dieper worden ingegaan op de

verschillende (beleids)discours, die al kort even werden aangehaald in de probleemstelling,

en waarbij beleidsmakers zich tot doel hebben gesteld kinderarmoede te bestrijden of uit te

roeien. Het tweede deel van de literatuurstudie omvat een beschrijving van wat onder het

begrip (kinder)armoede kan verstaan worden. Verschillende ‘definities’ worden besproken. In

paragraaf drie ten slotte zal een analyse over de rol van onderzoek(ers) in onderzoek (naar

kinderarmoede) aan bod komen.

Sociaal-politieke situering van (beleids)discours

Internationaal

Op internationaal vlak kunnen we drie dominante discours identificeren in de literatuur en in

bestaande beleidsdocumenten: (1) het discours van ‘social investment’, ‘human capital’ en

‘return on investment’, en (2) het discours van ‘childhood studies’ en ‘children’s rights’.

Hoewel deze benaderingen ook gerelateerd worden aan elkaar, bespreken we ze hier toch

elk op zich.

Het discours van ‘social investment’, ‘human capital’ en ‘return on investment’ Onder impuls van het streven naar meer gelijkheid in mogelijkheden (Doyle et al. 2009;

Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013) en bevindingen uit de neurowetenschappen en de

ontwikkelingspsychologie (Doyle et al., 2009; Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013;

Page 20: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

19

Shonkoff en Phillips in Van Lancker, 2013b) is het dominante paradigma om benadeelde

kinderen te beschouwen, zoals bijvoorbeeld kinderen in armoede, het ‘social investment

paradigm’2 (Lister, 2003; Van Lancker, 2013b).

Het investeren in achtergestelde kinderen, via het ‘social investment paradigm’, is te kaderen

in het ruimer paradigma van ‘human capital’3 (Van Lancker, 2013b).

Omdat kinderarmoede in verband wordt gebracht met zeer ongunstige gevolgen op lange

termijn (Brooks-Gunn & Duncan, 1997; Doyle et al., 2009; Vranken in Dierckx, Van Herck &

Vranken, 2010; Van Lancker, 2013b) wordt de vroege kindertijd veelal beschouwd als de

belangrijkste levensfase voor het ontwikkelen van menselijk kapitaal (Doyle et al., 2009;

Morabito, Vandenbroek en Roose, 2013). Bovendien wordt aangenomen dat interventies

tijdens de vroegste kindertijd de meeste invloed hebben op het reduceren van de impact van

armoede op kinderen (Brooks-Gunn & Duncan, 1997; Doyle et al., 2009), met name een

impact op het reduceren van ongelijkheden tijdens de vroegste kinderjaren en het

voorkomen van verdere ontwikkeling van problemen later in het leven (Doyle et al., 2009).

Wat precies de vroegste kindertijd is (van 0 tot 3 of 6 jaar, beginnen op 3 jaar, enz.), en

bijgevolg ook de optimale periode voor het inzetten van interventies, staat open voor

discussie. In de woorden van Doyle et al. (2009, p. 4) ‘the evidence on the optimal timing of

intervention is therefore conflicting.’

Het ‘social investment paradigm’ wordt tevens versterkt door economische bevindingen die

erop wijzen dat de middelen die worden geïnvesteerd in de vroege kindertijd, om

ongelijkheden weg te werken, op (langere) termijn grotere kosten uitsparen voor de

samenleving (Doyle et al., 2009). Hier doelt men dan op ‘the return on investment’

paradigma (Doyle et al., 2009). Bijkomend zijn lagere kosten verbonden aan het investeren

in de vroege kindertijd dan voor curatie op latere leeftijd (Carneiro & Heckman in Doyle et al.,

2009). Doyle et al. (2009) gaan zelfs nog een stapje verder met hun hypothese dat prenatale

investeringen het hoogste rendement zouden hebben. Heckman et al. (in Doyle et al., 2009)

wijzen er tevens op dat investeringen in de vroegste kindertijd investeringen op latere leeftijd

niet uitsluiten.

Redenerend vanuit bovenstaande paradigma’s (‘human capital’; ‘social investment’ en ‘return

on investment’) schuiven internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties en de

2 Twee doelen van het ‘social investment’ paradigma zijn: 1) het investeren in het menselijk kapitaal van moeders door ervoor

te zorgen dat ze hun betaalde job kunnen behouden of één kunnen bekomen en 2) het investeren in het menselijk kapitaal van

kinderen door hen kwalitatieve educatie (in ruime zin) op jonge leeftijd aan te bieden (Van Lancker, 2013b, p. 5). Het ‘social

investment’ paradigma is voornamelijk gefocust op het investeren in kinderen (Van Lancker, 2013b, p. 6, Lister, 2006). Zie ook

bijvoorbeeld voor de kerneigenschappen van de ‘social investment state’ Lister, 2003, p. 437. 3 ‘Human capital’ staat voor menselijk kapitaal.

Page 21: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

20

Wereldbank, ‘Early Childhood Care and Education’ (ECCE)4 naar voor als dé oplossing om

ongelijke mogelijkheden tot ontplooiing van kinderen te nivelleren (Morabito, Vandenbroeck

en Roose, 2013). Hoewel Morabito, Vandenbroeck en Roose (2013) het belang erkennen

van ECCE, is het volgens hen onvoldoende om enkel en alleen te focussen op ECCE om

ongelijkheden aan te pakken, want ‘tackling disadvantage at the source (parents) can only

mean that one must also somehow consider the redistribution of outcomes (i.e., income)’

(Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013, p. 13). In overeenstemming met Morabito,

Vandenbroek en Roose (2013) wijst Van Lancker (2013b) erop dat investeren in kinderen,

om ongelijkheden aan te pakken, moet gekaderd worden binnen een ruimer en coherent

beleid. Men kan niet in kinderen investeren zonder bijvoorbeeld ook het werkloosheidsbeleid

onder de loep te nemen. Bovendien stelt Van Lancker (2013b) dat het noodzakelijk is dat de

investeringen in kinderen, bijvoorbeeld kinderopvang, van kwalitatief hoogstaand niveau zijn

om ongelijkheden te kunnen reduceren. Anthony, King en Austin (2011) zien het nog ruimer,

ze pleiten voor een omvattend beleid met als focus àlle kinderen en hun gezinnen. Zo’n

beleid zal volgens hen, in tegenstelling tot een categoriaal beleid, werkelijk een impact

kunnen hebben op kinderarmoede op lange termijn.

Bovenstaande auteurs (Anthony, King en Austin, 2011; Morabito, Vandenbroeck en Roose

2013; Van Lancker 2013), in tegenstelling tot Doyle et al. (2009), wijzen dus op het belang

van het verruimen van de focus: kinderarmoede als sociaal probleem moet gekaderd worden

in een breder maatschappelijk debat. Een breder maatschappelijk debat betekent voor

Mestrum (2011, p. 168) de integratie van het kinderarmoededebat in het algemene

armoededebat en tevens linken leggen met sociale bescherming, ongelijkheden en

economische ontwikkeling. In lijn met Morabito, Vandenbroeck en Roose (2013) en Van

Lancker (2013) stelt Mestrum (2011) zich dan ook volgende kritische vraag ‘(…) [do] we

need a separate poverty approach for children? Are children living in poverty not necessarily

living in poor families’ (Mestrum, 2011, p. 164)?

Een verruimde focus van kinderarmoede, naar kinderen in armoede in arme gezinnen, sluit

volgens Mestrum (2011) eerder aan bij een inkomensbenadering van armoede dan bij een

multidimensionale benadering van armoede5, karakteristiek aan kinderarmoede is dan zowel

de multi-aspectuele- als de inkomensdimensie.

4 Een definitie van early childhood care and education (ECCE) volgens UNESCO (in Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013,

p 4) is: ‘een breed scala aan formele, informele en non-formele diensten, die verband houden met gezondheid, welzijn en

onderwijs, vanaf de geboorte tot aan de lagere school’ (eigen vertaling).

5 Zie voor verdere verduidelijking tussen een inkomens- en multidimensionale benadering van armoede ‘2.2 Enkele definities

van (kinder)armoede’, 2.2.2 voor een multidimensionale benadering en 2.2.4 voor onder andere een inkomensbenadering van

(kinder)armoede.

Page 22: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

21

Het discours van ‘childhood studies’ en ‘children’s rights’ Het ‘social investment’ paradigma, met als focus het kind nu in functie van later als

volwassene, krijgt voornamelijk kritiek vanuit het ‘new paradigm of childhood studies’

(=kindstudies) waarin een child-centred (=kind georiënteerd) perspectief centraal staat

(Lister, 2003). Tess Ridge is bijvoorbeeld een onderzoekster die in onderzoek naar

kinderarmoede de perspectieven van kinderen en jongeren centraal stelt, ze is dan ook een

pleitbezorgster van het ‘child-centred’ perspectief in het ‘new paradigm of childhood studies’

(cf. bijvoorbeeld Ridge, 2002).

Childhood studies is het interdisciplinair onderzoeksterrein van de kindstudies (Alanen,

2012). Vanuit een multidisciplinaire invalshoek (onder andere psychologie, sociologie,

antropologie, recht, enz.) wordt bijgedragen tot kennis van kinderen en van de kindertijd

(Wyness, 2006; Alanen, 2012). Volgens Spyrou (2011) is de bestaansreden voor het

interdisciplinaire onderzoeksveld van kindstudies het concept van ‘children’s voices’:

onderzoekers geven via hun onderzoek letterlijk ‘een stem aan de kinderen’. Via het

consulteren van ‘de stem van de kinderen’ pogen onderzoekers beter zicht te krijgen op

kinderen en hun kindertijd (Spyrou, 2011).

Binnen het interdisciplinaire onderzoeksterrein van de kindstudies is de ‘sociology of

childhood’ een belangrijk onderzoeksparadigma (Wyness, 2006; Alanen, 2012), dat eigenlijk

als een kritiek kan gezien worden op de dominante onderzoeksstroming vanuit concepten

zoals socialisatie (cf. socialisatietheorie) en ontwikkeling (cf. ontwikkelingspsychologie)

(Wyness, 2006). Het nieuwe onderzoeksparadigma, de ‘sociology of childhood’, ‘generated

some new ways of thinking about children and childhood’ (Wyness, 2006, p. 132). In de

‘sociology of childhood’ wordt bijvoorbeeld (1) de biologische immaturiteit van kinderen los

gekoppeld van de kindertijd als sociaal, cultureel en politiek fenomeen; (2) worden kinderen

in het ‘hier en nu’ centraal geplaatst; (3) worden kinderen gezien als actieve

betekenisverleners van hun eigen sociale wereld; enz. (Wyness, 2006). In de onderzoeken

die ondernomen worden binnen het discours van ‘childhood studies’ en het paradigma van

de ‘sociology of childhood’ staan ‘de stemmen van kinderen’, tout court ‘kinderen’ centraal.

Een ander perspectief, dat sterk verwerven is met het discours van ‘childhood studies’ omdat

het tevens vertrekt vanuit een centrale focus op kinderen (child-centeredness) en hen ‘een

stem wil geven’, is het discours van ‘children’s rights’. Voornamelijk in de rechten van

kinderen ‘that emphasise a degree of self-determination through giving children a stronger

voice’ (Wyness, 2006, p. 207) kunnen overeenkomsten gezien worden met de nieuwe

manieren van denken over kinderen en de kindertijd in het discours van ‘childhood studies’.

Page 23: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

22

In ‘2.3.2.2 Childhood studies en children’s rights’ (cf. verder in deze masterproef) wordt het

discours van ‘childhood studies’ en ‘children’s rigths’, in relatie tot hoe onderzoekers

onderzoek kunnen voeren naar het sociaal probleem van kinderarmoede, verder uitgediept.

Europees

Het (kinder)armoedebeleid binnen Europa, met een concrete vertaling naar nationaal niveau

(zie verder 2.1.3), moet gekaderd worden in de ruimere context van de ontwikkeling van ‘de

welvaartsstaat’. Deleeck (2008, p. 27) omschrijft de welvaartsstaat als: ‘de

samenlevingsvorm van sommige rijke geïndustrialiseerde landen waarbij een aantal

grondrechten van de burger, met het oog op zijn materiële welvaart en de bevordering van

zijn kansen tot ontplooiing, binnen een wettelijk raamwerk, effectief gewaarborgd worden. Dit

alles in het raam van de parlementaire democratie, en met behoud van de vrije

markteconomische productiewijze.’

Dé welvaartsstaat bestaat niet. Elke welvaartsstaat krijgt een eigen nationale invulling en

heeft ‘een eigen type van welvaartsverdeling en een eigen type van besluitvorming daarrond’

(Deleeck, 2008, p. 31). Een welvaartsstaat is tevens een dynamisch gegeven. Er kunnen

bijvoorbeeld verschillende belangrijke periodes worden onderscheiden in de uitbouw van de

welvaartsstaat, onder andere: voorbereiding, uitbouw, crisis,…tot de actieve welvaartsstaat

vandaag, die sinds de jaren ’90 ingang vond (Deleeck, 2008).

In België wordt de welvaartsstaat vorm gegeven volgens het Rijnlandmodel, wat

overeenkomt met het ‘industrieel prestatiemodel’ van Titmuss of het ‘conservatief-

corporatistisch type’ van Esping-Andersen (Deleeck, 2008). Typisch aan het Rijnlandmodel

is ‘het samengaan van vrije markt met overlegeconomie’ (Deleeck, p. 30). In dit

Rijnlandmodel gaat de doelmatigheid dus samen met de rechtvaardigheid, waarbij de

doelmatigheid verwijst naar het economische of de markt en de rechtvaardigheid naar het

sociale of de overheid (Deleeck, 2008). Hoe concreet vorm en inhoud moet gegeven worden

aan het samengaan van de markt en de overheid is onderwerp van maatschappelijke

discussie waartoe ‘de intellectueel’ een belangrijke bijdrage kan leveren (Deleeck, 2008). In

het kader van deze masterproef kan ‘de intellectueel’ vertaald worden naar onderzoek(ers).

Op Europees niveau heeft de Lissabonstrategie gefaald, de vooropgestelde doelstellingen

onder andere met betrekking tot het bestrijden van armoede zijn niet gehaald. In 2010 kwam

de opvolger van de Lissabonstrategie, de EU2020, een strategie voor slimme, duurzame en

inclusieve groei (Vranken, Vandenhole en De Boyser, 2010).

De Meyer en Van Geertsom (2011) stellen dat ‘(…) de prioriteit der prioriteiten een beleid

afdwingen is op Europees vlak om in alle landen kinderarmoede als essentieel deel van

armoedebestrijding op te nemen (…) [De Meyer en Van Geertsom] zien in het

Page 24: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

23

werkprogramma van de Commissie dat ze in 2012 een aanbeveling zullen uitvaardigen

tegen kinderarmoede’ (OCMW Visies, 2011, n°2, p. 7).

In het document van de Raad van de Europese Unie van 5 oktober 2012 betreft ‘Het

voorkomen en bestrijden van armoede en sociale uitsluiting onder kinderen en het

bevorderen van kinderwelzijn’ kunnen we de conclusies van de Raad lezen. Belangrijk is dat

men in het kader van de Europa2020-strategie kinderarmoede wil bestrijden bijvoorbeeld via

het verschaffen van werkgelegenheidskansen voor ouders en inkomenssteun, maar dat dit

op zich niet voldoende is, ook het welzijn van de kinderen moet verhoogd worden. Het

bestrijden van armoede en sociale uitsluiting: ‘vergt een multidimensionale en geïntegreerde

aanpak met maatregelen die gelijke kansen voor alle kinderen waarborgen en waarbij alle

diensten die kinderen en hun gezinnen ondersteunen, worden betrokken (…) opdat kinderen

zich volledig kunnen ontplooien en hun stem kunnen laten horen (…) de aanpak moet ook

worden ingebed in een kinderrechtenaanpak door een grotere erkenning van kinderen als

onafhankelijke rechthebbenden’ (Nota Raad van de Europese Unie, 2012, p. 3-4). De Raad

wijst verder op het feit dat het gaat om een langetermijninvestering, waarbij een goed

evenwicht moet gevonden worden tussen algemene en specifieke maatregelen (Nota Raad

van de Europese Unie, 2012). Ook Van Lancker (2013) wijst op het feit dat ‘een stevig

kinderarmoedebeleid een langetermijnbeleid is’ (Van Lancker, 2013, p. 18).

Aansluitend bij bovenstaande visie van de Raad kunnen we stellen dat het beleid zich niet

kan terugplooien op een doelgroepenbeleid, m.n. kinderen in armoede, maar aansluiting zal

moeten vinden en bruggen zal moeten maken met andere beleidsdomeinen en

basisvoorzieningen zoals bijvoorbeeld: onderwijs, huisvesting, gezondheid,

werkgelegenheid, enz. In overeenstemming met de visie van de Raad is het adagium van

Van Lancker (2013) ‘dat een goed algemeen armoedebeleid ook een goed

kinderarmoedebeleid is’ (Van Lancker, 2013, p. 20).

Concreet moet een land daartoe: ‘consistent, volgehouden en structureel inzetten op

inkomensbescherming, dienstverlening en tewerkstelling’ (Van Lancker, 2013, p. 13).

Nationaal

Op het federale niveau is het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting 2008-2010 (NAPIncl

2008-2010) een belangrijk document. In het NAPIncl 2008-2010 is het doorbreken van de

cirkel van kinderarmoede expliciet opgenomen (NAPIncl, 2008, p. 9).

Een ander belangrijk document is het Federaal Actieplan Armoedebestrijding 2012 waarin

één van de prioritaire actiepunten het terugdringen van de kinderarmoede is, cf. ‘strategische

doelstelling 2. Terugdringen van de armoede bij kinderen’ (Federaal Actieplan

Armoedebestrijding, 2012, p. 25).

Page 25: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

24

In de probleemstelling werd al kerndoelstelling 5 rond armoede en sociale uitsluiting op

Europees niveau aangegeven, namelijk: ‘ten minste 20 miljoen minder mensen die

slachtoffer van armoede en sociale uitsluiting zijn of dreigen te worden’ (Europese

Commissie, Doelstellingen Europa2020, 2013). Op zich is dit een zeer algemene

kerndoelstelling, maar deze wordt vertaald naar nationaal niveau, voor België in het eerste

Nationaal Hervormingsprogramma België 2011 van 15 april 2011. Het nationaal

hervormingsplan 2011 stelt concreet voor: ‘(…) dat tegen 2020 380.000 mensen minder

geconfronteerd worden met het risico op armoede en sociale uitsluiting, ten opzichte van het

referentiejaar (2008)’ (Nationaal Hervormingsprogramma België, 2011, p. 36). In april 2012

verscheen het tweede Nationaal Hervormingsprogramma. In het kader van de vijfde

EU2020-doelstelling, namelijk ‘sociale inclusie’ is een volledige rubriek gewijd aan ‘de

kinderarmoede terugdringen’.

De federale overheid wil de kinderarmoede terug dringen in overleg met de deelentiteiten,

o.a. volgende acties worden voorzien: het recht op kinderbijslag wordt grondwettelijk

vastgelegd en zowel zelfstandigen als loontrekkenden ontvangen eenzelfde kinderbijslag;

aan de gemeenschappen wordt, via de staatshervorming, volledige bevoegdheid gegeven

met betrekking tot kinderopvang, onderwijs en kinderbijslag; het Vlaamse actieprogramma

ter bestrijding van kinderarmoede met een focus op kinderen van 0 tot 3 jaar; preventieve

gezinsondersteuning; toegankelijkheid van de jeugdhulpverlening; toegankelijker en

bruikbaarder jeugdwerk; verdere uitbouw van het Fonds Vrijetijdsparticipatie, enz. (Nationaal

Hervormingsprogramma België, 2012, p. 30).

Vlaams

Inleidend in de probleemstelling werd een passage uit de beleidsbrief ‘Armoedebestrijding

2011 – Armoede uitsluiten, armen insluiten’ van mevrouw Ingrid Lieten, coördinerend

minister van Armoedebestrijding, aangehaald.

In diezelfde beleidsbrief van minister Lieten (2011) stelt men zich als beleidsobjectief: het

aantal kinderen dat in armoede geboren wordt met de helft te verminderen tegen 2020,

hiertoe wil men vooral focussen op jonge kinderen in armoede van 0 tot 3 jaar. De focus op

kinderen van 0 tot 3 jaar wordt ingegeven vanuit de idee dat zo vroeg mogelijk interveniëren

het meest kans biedt op het doorbreken van de vicieuze cirkel van generatiearmoede. Het

doorbreken van de vicieuze cirkel van generatiearmoede dient zowel de toekomst van het

kind als van de samenleving (Lieten, 2011). In de daaropvolgende beleidsbrief van minister

Lieten (2012) wordt de strijd tegen kinderarmoede herhaalt en verder verdiept. Een

voorbeeld van verdieping is de versterking van het Vlaams Kinderarmoedeplan op basis van

Page 26: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

25

de internationale wetenschappelijke aanbevelingen van de Studio Kinderarmoede6.

Samenvattend stelt Lieten dat, ondersteund door de Taskforce kinderarmoede7

(voortgangsrapport VAPA, 2011-2012), er nood is aan een: ‘lange termijn strategisch kader

voor de bestrijding van kinderarmoede’ (Lieten, 2012, p. 5).

Zoals ook al aangegeven in de bespreking op internationaal niveau is het inzetten op de

bestrijding van kinderarmoede niet louter ingegeven door het willen creëren van meer gelijke

kansen voor alle kinderen, maar is het ook te plaatsen binnen economische motieven.

Groenez (in Krols, 2013) bijvoorbeeld geeft aan dat de maatschappij later enorm kan

besparen op werkloosheidsuitkeringen door zo vroeg mogelijk te interveniëren in het leven

van arme kinderen: ‘Met elke euro die je vandaag investeert, verklein je de kans dat een kind

op volwassen leeftijd in de werkloosheid belandt’ (Groenez in Krols, 2013, p. 14). Preventie,

mede ingegeven door economische motieven, staat voorop in het Vlaamse

kinderarmoedebestrijdingsverhaal. Minister Lieten bevestigt dit nogmaals in een recent

interview in het tijdschrift Weliswaar: ‘Onze kinderen zijn onze toekomst. Investeren in

kinderen heeft dus een hoog economisch rendement’ (Lieten in Krols, 2013, p.15). Inzetten

op de voorschoolse periode en op preventieve gezins- en opvoedingsondersteuning zijn de

belangrijkste speerpunten van het beleid in de strijd tegen kinderarmoede (Lieten in Krols,

2013). Parallel met het internationale niveau, waar ECCE als oplossing naar voor wordt

geschoven voor het bestrijden van kinderarmoede, wordt op Vlaams niveau dus voornamelijk

gefocust op preventieve gezins-en opvoedingsondersteuning en kleuterparticipatie.

In de andere Vlaamse beleidsdocumenten, cf. supra in de probleemstelling, wordt ook

melding gemaakt van het bestrijden van kinderarmoede.

Het Vlaams Actieplan Kinderarmoede van 29 april 2011 is een apart plan specifiek rond

kinderarmoede, maar kan niet los gezien worden van onder andere het VAPA 2010-2014. In

het voortgangsrapport 2011-2012 van het VAPA is in hoofdstuk 3 het Vlaams

Actieprogramma Kinderarmoede dan ook integraal opgenomen (Voortgangsrapport VAPA

2011-2012, 2012).

In overleg met het kinderrechtencommissariaat is in het VAPA 2010-2014 opgenomen dat

kinderarmoede meetbaar moet gemaakt worden. De halvering van de kinderarmoede wordt

hier herhaald als minimale doelstelling voor de EU2020-strategie en naar aanleiding van het

6 Studio Kinderarmoede: In opdracht van minister Lieten werd in 2011 een vijfdaagse ‘denktank’ rond kinderarmoede

georganiseerd. Via deze Studio poogde een internationaal en divers samengesteld team van deskundigen een strategisch

antwoord te vinden op kinderarmoede. De focus lag op zowel kinderen in armoede tussen 0 en 3 jaar als op kansarme

jongvolwassenen. In het verslag van deze Studio werden aanbevelingen opgenomen om de kinderarmoede in Vlaanderen te

halveren (Eeman en Nicaise, 2012). 7 De Taskforce kinderarmoede bestaat uit academici en vertegenwoordigers van het middenveld. (Vlaamse Overheid, 2011, p.

64).

Page 27: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

26

EU-voorzitterschap van België in 2010 is kinderarmoede vooropgesteld als één van de

prioritaire beleidsthema’s (Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 (VAPA), 2010).

De beleidsnota armoede 2009-2014 ‘Armoede uitsluiten, armen insluiten’ neemt

kinderarmoede ook expliciet op. Het Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014 neemt het

(kinder)armoedebestrijdingsbeleid ook op als een van de prioritaire aandachtspunten

(Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014, 2011).

Kortom het Vlaamse armoedebeleid stippelt tevens een beleid uit dat zich specifiek focust op

kinderen in armoede. In overeenstemming met de focus vanuit het Vlaamse beleid merken

Vranken, Vandenhole en De Boyser (2010) op dat een beleidsfocus specifiek gericht op

kinderen door velen belangrijk wordt gevonden, vanuit de redenering dat de invloed en

mogelijke gevolgen van armoede anders zijn voor kinderen dan voor volwassen.

Provinciaal - lokaal

Minister Lieten wil absoluut het lokale niveau een prioritaire rol toebedelen in de strijd tegen

kinderarmoede, getuige hiervan reeds voor de tweede keer de projectoproep ‘lokaal werk

maken van de aanpak van kinderarmoede’ en het uitgebrachte methodiekenhandboek: ‘Elk

kind telt. Informatie en inspiratie voor lokale actoren in hun strijd tegen armoede’ (Elk kind

telt, Vlaamse overheid, 2012). In 2013 wordt opnieuw een projectoproep ‘kinderarmoede

bestrijden op lokaal niveau’ gelanceerd. Zowel in 2011 als in 2012 investeerde Minister

Lieten een bedrag van ruim 1 miljoen euro aan diverse lokale projecten die kinderarmoede

bestrijden (Beleidsbrief Armoedebestrijding 2013, 2012). In de beleidsbrief

Armoedebestrijding 2013 wordt de rol van het lokale niveau nogmaals bevestigd: ‘de lokale

besturen hebben een zeer belangrijke rol in een efficiënte armoedebestrijdingsbeleid’

(Beleidsbrief Armoedebestrijding 2013, 2012, p. 25). Tegelijkertijd wordt aangegeven dat

voor een kinderarmoedebestrijdingsbeleid ‘een gecoördineerde aanpak op de diverse

beleidsniveaus noodzakelijk is’ (Beleidsbrief Armoedebestrijding 2013, 2012, p. 11). Van

Lancker (2013) bevestigt dat lokale structuren en projectmatige initiatieven belangrijke

troeven hebben, die een structureel beleid niet (in die mate) kan realiseren, namelijk van

zeer nabij en op een innovatieve manier omgaan met (kinder)armoede, maar hij stelt ook

dat: ‘Om op lange termijn vooruitgang te boeken, het lokale armoedebeleid een

noodzakelijke aanvulling moet zijn van een stevig en doorgedreven structureel

armoedebeleid. Niet omgekeerd’ (Van Lancker, 2013, p. 20).

De beleidsmatige aandacht voor kinderarmoede werd kort beschreven in de probleemstelling

en verder uitgediept in ‘2.1 sociaal-politieke situering van (beleids)discours’. In de twee

Page 28: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

27

resterende onderdelen van het literatuuronderzoek, met name ‘2.2 Enkele definities van

(kinder)armoede’ en ‘2.3 Rol van onderzoekers in onderzoek naar kinderarmoede’, worden

onderliggende opvattingen en paradigma’s verder geëxploreerd, van waaruit onderzoek naar

kinderarmoede kan gedaan worden.

Zonder hierbij een exhaustief overzicht te willen bieden van definities van (kinder)armoede

pogen onderstaande paragrafen in ‘2.2 Enkele definities van (kinder)armoede’ meer inzicht

en duidelijkheid te bieden in het begrip (kinder)armoede.

Enkele definities van (kinder)armoede

Algemeen inleidend over (kinder)armoede

Het is zeer moeilijk is om grip te krijgen op wat (kinder)armoede nu eigenlijk is. Mestrum

(2011) stelt dat ‘armoede’ conceptualiseren serieuze problemen geeft (Mestrum, 2011, p.

161), men kan geen duidelijke en uniforme definities over (kinder)armoede terug vinden

(Minujin, Delamonica, Davidziuk en D Gonzalez, 2006; Mestrum, 2011). Bijgevolg zijn er ook

geen uniforme benaderingen in het identificeren en het meten van (kinder)armoede (Minujin,

Delamonica, Davidziuk en D Gonzalez, 2006, p. 483). Paugam definieert armoede als: ‘a

self-evident and self-explaining phenomenon that nevertheless is wrong and has to carefully

be researched’ (Paugam geciteerd in Mestrum, 2011, p. 161).

Lister (2004) onderscheidt concepten, definities en metingen van armoede. Ten eerste,

concepten van armoede verwijzen naar het ruimere, algemene kader, waarin over armoede

gesproken wordt en hoe het kan begrepen worden. Ten tweede, meer concreet zijn dan

definities van armoede. In die definities wordt aangegeven: wat armoede is, welke mogelijke

oorzaken zijn en meestal ook een richting waarin armoede kan bestreden worden. Volgens

Lister (2004) kan, theoretisch althans, een onderscheid gemaakt worden tussen absolute en

relatieve definities met betrekking tot armoede, wat vaak samenhangt met een enge of brede

scoop op armoede. Absolute definities van armoede definiëren armoede als een op zichzelf

staand feit. Relatieve definities van armoede duiden aan dat armoede maar kan gedefinieerd

worden in relatie tot bijvoorbeeld niet-armoede, een bepaalde (levens)standaard, enz.

Gezien ik de sociale, politieke, historische en culturele context wil meenemen waarin

definities tot stand komen (cf. 2.1 ‘Sociaal-politieke situering van (beleids)discours’) zal ik in

wat volgt (cf. 2.2.2 en verder) focussen op wat voor handen is van opvattingen en definities

over armoede in Vlaanderen. De Vlaamse opvattingen en definities over armoede als

Page 29: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

28

invalshoek worden dan nog gerelateerd aan internationale opvattingen (cf. verder ‘Een

tweede voorbeeld).

Ten derde, eens een definitie voorhanden is, kan armoede nog verder geoperationaliseerd

worden in kwalitatieve en/of kwantitatieve metingen van armoede (Lister, 2004).

In ieder geval als men armoede of kinderarmoede in de mond neemt, zal iedereen voor

zichzelf wel een beeld kunnen vormen van wat ‘het’ is, echter als dit in een omschrijving

moet gegoten worden is dit niet zo eenvoudig om te doen. ‘Armoede is een zeer moeilijk te

omschrijven begrip…[dat] onderwerp is van wetenschappelijke en maatschappelijke

debatten’ (Deleeck, 2008, p.370-371). Ook Lister (2004) geeft aan dat er niet zoiets bestaat

als een ‘correcte’ definitie van armoede of dat een eenduidig begrijpen van armoede mogelijk

is. Integendeel volgens Lister (2004) is armoede een politiek concept, wat impliceert dat

armoede de inzet vormt van een maatschappelijke strijd in de maatschappij. Armoede is ‘a

construction of competing conceptualizations, definitions and measures’ (Lister, 2004, p. 36).

Niettemin kunnen enkele definities/omschrijvingen worden weergegeven over armoede en

kinderarmoede.

Een relatieve en multi-aspectuele dimensie voorop

Een veel gebruikte en gangbare definitie van armoede in Vlaanderen (zie bijvoorbeeld:

voortgangsrapport VAPA, 2011-2012, p.15) is die van Vranken (2010) die armoede definieert

als:

‘Een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere

gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen

van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof

kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen’ (Vranken, 2010, p. 20).

In voorgaande definitie van Vranken (2010) wordt vooral de nadruk gelegd op het verschil

tussen armen en niet-armen (Roets en Vandenbroeck, 2011). Wie arm is, wordt als sociaal

uitgesloten beschouwd en wie niet-arm is als sociaal geïntegreerd in de maatschappij.

Sociale integratie van niet-armen in de samenleving is in deze definitie de finaliteit (De Bie,

2003).

Bovendien lijkt de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor armoedebestrijding in de

definitie van Vranken terzijde te worden geschoven en initieel bij het individu te worden

gelegd. Mensen in een armoedesituatie moeten in de eerste plaats zelf hun armoedesituatie

proberen oplossen, dit wordt verduidelijkt in de definitie door de tekst ‘deze kloof kunnen ze

niet op eigen kracht overbruggen.’ Voorgaande impliceert ook dat maatschappelijke

hulpbronnen ter bestrijding van armoede enkel tijdelijk en in beperkte mate zullen ingezet

Page 30: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

29

worden, zolang diegenen die in een armoedesituatie verkeren dit écht nodig hebben. Hier

vertrekt men dus uit een residuele benadering van armoede (De Bie, 2003). ‘Deze kloof’

duidt op de algemeen geldende levensstandaard van de samenleving waaraan mensen in

armoede niet op eigen kracht aan geraken, bijgevolg moet de maatschappij ter hulp schieten

om mensen in armoede aansluiting te laten vinden bij wat als norm geldt in de maatschappij.

Steenssens, Demeyer en Van Regenmortel (2009) wijzen erop dat in de definitie van

Vranken, zoals hierboven weergegeven, een relatieve en multi-aspectuele benadering van

armoede ligt besloten. Het relatieve verwijst naar de tekst ‘de algemeen aanvaarde

leefpatronen van de samenleving’ en het multi-aspectuele naar ‘over meerdere gebieden van

het individuele en collectieve bestaan’. Dierckx (2007) sluit, met haar analyse van de definitie

van armoede volgens Vranken, aan bij het multi-aspectuele van armoede: ‘(…) bij armoede

gaat het om breuklijnen in het meervoud (…) verschillende vormen van uitsluiting interageren

en versterken elkaar in de armoede’ (Dierckx, 2007, p. 127).

Toevoeging van een psychologische dimensie bovenop een relatieve en multi-aspectuele dimensie

Van Regenmortel (in Steenssens, Demeyer en Van Regenmortel, 2009) schrijft zich ook in,

in een relatieve en multi-aspectuele benadering van armoede, en voegt daarenboven nog

een psychologische dimensie aan toe. De psychologische dimensie wijst op: ‘een

onderkenning van de psychologische gevolgen van leven in maatschappelijk kwetsbare

situaties en het uitklaren van psychologische mechanismen die een rol spelen bij de

bestrijding van sociale problemen’ (Steenssens, Demeyer en Van Regenmortel, 2009, p. 49).

Van Regenmortel (2009) is ervan overtuigd dat de psychologische dimensie een rol speelt bij

de totstandkoming en instandhouding van armoede en dus ook een plaats moet krijgen in

een definitie over armoede. De verruimde definitie van armoede volgens Van Regenmortel,

met als basis de definitie van Vranken, luidt:

‘Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over

meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de

armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze

kloof kan enkel worden overbrugd wanneer de samenleving een appèl doet

op het psychologisch kapitaal van personen die in armoede leven en van hun

omgeving. De samenleving maakt daarbij ook de economische, sociale en

culturele kapitaalvormen voor hen toegankelijk. Zo krijgt iedereen gelijke

kansen op niet-kwetsende sociale en maatschappelijke interacties en op

waardevolle bindingen met zichzelf, de anderen, de maatschappij en de

Page 31: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

30

toekomst’ (Van Regenmortel, in Steenssens, Demeyer en Van Regenmortel,

2009, p. 48).

Van Regenmortel behoudt, in lijn met Vranken, in haar definitie dus ook de ‘wij-zij kloof’ (Van

Regenmortel, 2009), met name de kloof tussen niet-armen en armen.

Met betrekking tot de armoedeproblematiek en de gepercipieerde kloof wordt in deze

definitie geproblematiseerd ‘dat de verbinding is verstoord met zichzelf, met anderen en met

de samenleving en met de toekomst’ (Van Regenmortel, 2009, p. 30). Naast de

‘verbintenissenproblematiek’ (Van Regenmortel in Van Regenmortel, 2009) wordt in haar

definitie ook de nadruk gelegd op ‘het perspectief dat mensen in armoede kracht hebben,

[zie] ‘psychologisch kapitaal’ (Steenssens, Demeyer en Van Regenmortel, p. 48). Het

psychologisch kapitaal verwijst naar het ‘overleven’ of ‘veerkrachtig zijn’ van mensen in

armoede, ondanks alle moeilijkheden die ze ervaren (Van Regenmortel, 2009).

Op basis van de verruimde definitie van armoede schuift Van Regenmortel (2009)

empowerment, steunend op principes van de positieve psychologie (Van Regenmortel,

2009) en de theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid van Vettenburg (Steenssens,

Demeyer en Vettenburg, 2009), naar voor als overkoepelend paradigmatisch kader in de

bestrijding van armoede.

Binnen het empowermentparadigma ‘staat het versterkingsproces centraal en is participatie

hiertoe een krachtig middel’ (Van Regenmortel, 2009, p. 24). Daarnaast wordt volwaardig

burgerschap, ingevuld als sociale inclusie en actief burgerschap van mensen in armoede, als

finaliteit naar voor geschoven. Om mensen in armoede te versterken, te laten participeren,

kortom om mensen in armoede een volwaardig burger te laten worden, moet in de eerste

plaats en voornamelijk beroep worden gedaan op de ‘eigen kracht’ van mensen in armoede

en van hun onmiddellijke omgeving (zie psychologisch kapitaal). De bedoeling is, volgens de

principes van een krachtgerichte zorg, om mensen terug grip te laten krijgen op hun eigen

leven en op hun omgeving (Van Regenmortel, 2009). Van Regenmortel maakt hierbij de

nuance dat: ‘het individuele welzijn, de individuele krachten en natuurlijke helpsystemen

steeds met de bredere sociale en politieke omgeving moet verbonden worden’ (Van

Regenmortel, 2009, p. 24). De samenleving heeft een ondersteunende, aanvullende en

faciliterende rol, zie in de definitie ‘de samenleving maakt daarbij ook de economische,

sociale en culturele kapitaalvormen voor hen toegankelijk.’

Volgens Van Regenmortel (2009) gaat het binnen het empowermentparadigma dus over een

gedeelde verantwoordelijkheid van zowel mensen in armoede als de samenleving, waardoor

het beroep doen op de ‘eigen kracht’ van mensen in armoede niet mag gelijkgeschakeld

worden met ‘eigen verantwoordelijkheid’ en gelieerd worden aan een individueel

schuldmodel. Toch geeft Van Regenmortel (2009) zelf ook aan dat het concept

Page 32: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

31

empowerment een ‘inherent paradoxale aard’ heeft (Van Regenmortel, 2009, p. 37). ‘Het

gaat bij empowerment immers om krachten en kwetsbaarheden; om controle krijgen, maar

ook om ondersteuning; om autonomie, maar hand in hand met een sterkere verbondenheid

en sociale cohesie; om een streven naar meer gelijke kansen, maar met respect voor

uniciteit en diversiteit, om de toevoeging van een psychologische dimensie bij sociale

uitsluiting, maar ook een structurele dimensie’ (Van Regenmortel, 2009, p.38).

De vraag is in welke mate het empowermentparadigma bovenstaande ambities in het

concrete armoedebestrijdingsbeleid kan waarmaken? Door de nadruk te leggen op

empowerment van het individu ter bestrijding van armoede verdwijnen structurele dimensies

van het armoedeprobleem uit beeld of in het beste geval worden die structurele dimensies

sterk naar de achtergrond verschoven.

Hoewel Gray (2011) overtuigd is van de waarde van het empowermentparadigma wijst ze

erop dat het empowermentparadigma niet inherent positief is. Ten eerste is het discours niet

in overeenstemming met de praktijk, er wordt gesproken over (meer) sociale

rechtvaardigheid en empowerment, maar de oplossingen die worden voorgesteld zijn

geworteld in de individuele verantwoordelijkheid van het individu, wat sterk gelinkt wordt aan

een neo-liberaal discours. Ten tweede volgt daaruit dat bij interventies de focus op het

individu wordt gelegd, het individu moet participeren en zelf verantwoordelijkheid nemen voor

de eigen situatie. ‘In this way, it blurs the structural causes of social problems’ (Bryson &

Mowbray; Hodgson; Mowbray geciteerd in Gray, 2011, p. 8). Ten derde in de logica van het

empowermentparadigma heerst er de idee van de mens die zichzelf kàn en moet besturen,

oplossingen voor problemen moeten gesitueerd worden in ‘individual lifestyle changes,

interpersonal relationschips, and social networks rather than in structural change’ (Gray,

2011, p. 9).

Een ruimere benadering: inbreng van een inkomensdimensie, naast een relatieve en multi-aspectuele dimensie

Twee definities van armoede werden tot nu toe al nader beschouwd (zie hierboven definitie

van Vranken (2010) en Van Regenmortel (2009)). In dit onderdeel tot slot worden enkele

ruimere definities van armoede weergegeven en verder besproken.

De verruiming ligt in het feit dat beide definities, naast een relatieve en multi-aspectuele

benadering van armoede, ook oog hebben voor de inkomensdimensie als oorzaak van

armoede. Bovendien wordt de inkomensdimensie als oorzaak van armoede, in beide

armoededefinities die volgen, op de voorgrond geplaatst, in die zin dat het ‘(…) een

noodzakelijke (…) voorwaarde [is] om van armoede te kunnen spreken’ (Bouverne-De Bie,

2003, p. 4).

Page 33: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

32

Een eerste voorbeeld

Bouverne-De Bie (2003) definieert armoede als een gebrek aan zowel materiële als

immateriële maatschappelijke hulpbronnen. Gebruik makend van de definitie van

Engbergsen (1995) wordt armoede gezien als:

‘Een samengaan van een gebrek aan voldoende middelen, maatschappelijk

uitgesloten worden, en meervoudige deprivatie’ (Bouverne-De Bie, 2003, p. 4).

De bovenstaande definitie valt uiteen in drie aspecten. (1) Ten eerste is armoede ‘een

gebrek aan voldoende middelen’, dit wijst op de materiële dimensie van armoede, veelal

doelt men hier op een laag inkomen. ‘Een gebrek aan voldoende middelen’ is niet enkel en

alleen een inkomensprobleem, het is ook een gebrek aan mogelijkheden tot het verwerven

van economisch, cultureel en sociaal kapitaal en het gebrek aan mogelijkheden om

burgerlijke, politieke en sociale rechten te realiseren (Bouverne-De Bie, 2003). Met andere

woorden mensen in armoede kunnen hun burgerschap niet ten volle realiseren: een laag

inkomen ligt, naast het gebrek aan mogelijkheden tot het verwerven van verschillende

kapitaalvormen en het realiseren van rechten, aan de basis hiervan.

(2) Het niet ten volle kunnen realiseren van zijn/haar burgerschap is tevens gelieerd met het

tweede aspect in bovenstaande definitie, namelijk ‘maatschappelijk uitgesloten worden’.

Maatschappelijke of sociale uitsluiting vindt plaats op verschillende niveaus, namelijk op het

micro-, meso- en macroniveau. Het microniveau verwijst ernaar dat mensen in armoede

worden uitgesloten van sociale netwerken. Maatschappelijke uitsluiting op het mesoniveau

refereert naar het feit dat mensen in armoede niet in dezelfde mate toegang hebben tot en

kunnen genieten van basisvoorzieningen in de maatschappij zoals bijvoorbeeld onderwijs,

huisvesting, enz. (Bouverne-De Bie, 2003). Het macroniveau doelt op de ‘maatschappelijke

structuren en processen’ (Bouverne-De Bie, 2003, p.4). Mensen in armoede worden ook op

dit niveau maatschappelijk uitgesloten, men krijgt ‘in ongelijke mate toegang tot persoonlijke,

politieke en sociale rechten en tot de mogelijkheden deze te effectueren’ (Bouverne-De Bie,

2003, p. 4).

(3) Het derde en laatste aspect van armoede in bovenstaande definitie is ‘meervoudige

deprivatie’. Meervoudige deprivatie wijst op een ‘cumulatie van gebrek aan mogelijkheden en

(…) een cumulatie van sociale uitsluitingsprocessen die met elkaar interageren en elkaar

versterken’ (Bouverne-De Bie, 2003, p. 5). Meervoudige deprivatie wijst erop dat armoede

zich manifesteert op meerdere levensdomeinen tegelijkertijd (Bouverne-De Bie, 2003). Als

men maatschappelijke uitsluiting ervaart in bijvoorbeeld het onderwijs, dan zal men

waarschijnlijk ook (later) maatschappelijk uitgesloten worden van de arbeidsmarkt. Het

statuut op de arbeidsmarkt kan dan weer gevolgen hebben voor bijvoorbeeld

gezondheidszorg, huisvesting, enz.

Page 34: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

33

In de voorgaande definities van Vranken (zie hierboven) en van Van Regenmortel (zie

hierboven) wordt de nadruk gelegd op armoede als een immaterieel en cultureel probleem,

‘een gebrek aan voldoende middelen’, wat aanduidt dat armoede ook een materieel

probleem is, wordt niet geproblematiseerd.

Een tweede voorbeeld

In lijn met de definitie van Bouverne-De Bie (2003), dat armoede zowel een gebrek is aan

materiële als immateriële maatschappelijke hulpbronnen, is de omschrijving van armoede

van Lister (2004). Lister (2004) stelt dat de bestrijding van armoede een ‘politiek van

herverdeling’ én een ‘politiek van erkenning & respect’ vergt. Met deze stelling bouwt ze

verder op het denkkader van Fraser (1995) die stelt dat sociale rechtvaardigheid zowel

‘herverdeling’ als ‘erkenning’ vereist. Om sociale rechtvaardigheid te realiseren dienen

volgens Fraser (1995) twee vormen van onrechtvaardigheid aangepakt worden. Ten eerste

socio-economische onrechtvaardigheid, geworteld in de politiek-economische structuren van

de samenleving. Ten tweede de culturele of symbolische onrechtvaardigheid die voorkomt

uit sociale patronen van representatie, interpretatie en communicatie. Beide vormen van

onrechtvaardigheid zijn met elkaar vervlochten en benadelen systematisch bepaalde

groepen in de samenleving ten opzichte van andere groepen in de samenleving.

Lister (2004) past het kader van Fraser (1995) toe op armoede, waarbij het materiële aspect

van armoede wordt gekoppeld aan socio-economische onrechtvaardigheid en het

immateriële aspect van armoede wordt verbonden met culturele/symbolische

onrechtvaardigheid.

In overeenstemming met Bouverne-De Bie (2003) poneert Lister (2004) dat het materiële

aspect van armoede de kern uitmaakt van het fenomeen armoede en bijgevolg niet kan

weggelaten worden in definities/omschrijvingen van armoede. In het middelpunt van het

‘armoedewiel’8 plaatst Lister (2004) de materiële kern van armoede, voor diegenen in

armoede een ‘unacceptable hardship’ (Lister, 2004, p. 8). Samenhangend met de materiële

kern bevat de rand van het ‘armoedewiel’ de relationele/symbolische aspecten van armoede.

Hier wordt verwezen naar de diverse ervaringen van mensen in armoedesituaties zoals

bijvoorbeeld: ‘oneerbiedigheid, vernedering, schaamte en stigma, inbreuken op waardigheid

en zelfvertrouwen, ‘othering’, ontkennen van mensenrechten, onvolledig burgerschap,

ontkenning van ‘hun stem’ en machteloosheid’ (Lister, 2004, p. 8). In het ‘armoedewiel’ wordt

dus zowel een materiële dimensie van armoede als een immateriële dimensie van armoede

beschreven. Voor de bestrijding van armoede suggereert Lister (2004) dat de materiële

dimensie van armoede moet verbonden worden met een politiek van herverdeling en de

immateriële dimensie van armoede met een politiek van erkenning en respect. In de visie

8 Zie voor een afbeelding bijlage I.

Page 35: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

34

van Lister (2004) gaat het hier niet om een dichotomie tussen een politiek van herverdeling

en een politiek van erkenning en respect, maar moeten beide samen gerealiseerd worden.

Alleen op die manier kan bijgedragen worden aan een transformatieve agenda inzake

armoedebestrijding dat ‘(…) will require also a shift in hierarchical power relations’ (Lister,

2004, p. 174).

Ondanks dat Lister (2004) benadrukt dat het materiële aspect van armoede de kern uitmaakt

van het fenomeen armoede, hecht ze toch eveneens groot belang aan de politiek van

erkenning en respect waarbij mensen in armoede zélf als sociale actoren betrokken worden

in het armoedebestrijdingsdebat. Of zoals Bouverne-De Bie (2003) het verwoordt: ‘mensen

in armoedesituaties zijn geen passieve actoren in de productie van armoede, en ook niet in

de bestrijding ervan’ (Bouverne-De Bie, 2003, p. 5). De nadruk komt dan te liggen op de

erkenning hun ‘agency’, zonder ‘losing sight of the ways in which their agency is constrained

by lack of material resources and power’ (Lister, 2004, p. 127).

Gemeenschappelijk in alle bovenstaande definities/omschrijvingen van armoede is het

relatieve aspect: ‘deze kloof’ in de definitie van Vranken en van Van Regenmortel;

‘maatschappelijk uitgesloten worden’ in de definitie van Engbergsen; ‘maatschappelijke

hulpbronnen’ in de omschrijving van Bouverne-De Bie en ‘relationele/symbolische aspecten

van armoede’ in de omschrijving van Lister wijzen op het relatieve aspect. Het relatieve wijst

op het feit dat armoede een construct is, dat enkel betekenisvol wordt wanneer het in een

historische en maatschappelijke context wordt geplaatst (Lister, 2004). Raveaud en Salais

en Williams en Windebank (in Lister, 2004) wijzen wel op het belang van het behouden van

een inkomensdimensie in een definitie van armoede, naast een relatieve dimensie, omdat

het gevaar anders bestaat dat het beleid zich enkel nog zou bezig houden met het reduceren

van ongelijkheden in mogelijkheden (zie o.a. supra 2.1.1. de focus van internationale

organisaties in hun (kinder)armoedebeleid), in plaats van het reduceren van ongelijkheden in

inkomen. Of in de woorden van Mestrum (2011, p. 163) ‘poverty policies can indeed be

multidimensional, but…poverty is an income deficit’.

Over ‘het meten’ van kinderarmoede en gevolgen voor onderzoek

In ‘2.1.1 Internationaal’ werden reeds een aantal onderzoekers aangehaald (cf. Mestrum,

2011; Van Lancker, 2013; Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013) die pleiten voor het

kaderen van kinderarmoede in het algemeen armoededebat, waarbij dan de nadruk wordt

gelegd op een inkomensdimensie van (kinder)armoede, naast een multi-aspectuele

dimensie. In lijn met Mestrum, 2011; Van Lancker, 2013; en Morabito, Vandenbroek en

Roose, 2013 wijst Lister (2007) op het feit dat kinderen altijd economisch afhankelijk zijn van

Page 36: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

35

het economische huishouden waarin ze leven en ‘because children are dependent on others,

they enter or avoid poverty by virtue of their family’s economic circumstances’ (Brooks-Gunn

& Duncan 1997, p. 55). Gezien kinderen niet los kunnen gezien worden van het

(economisch) huishouden waartoe ze behoren betekent dit dat ‘measures are based on

parents’ income’ (Morrow in Vandenhole, Vranken en De Boyser, 2010, p. 37).

In tegenstelling tot bovenstaande onderzoekers pleiten andere onderzoekers dan weer voor

een aparte benadering van kinderarmoede, inclusief aparte definities en metingen van

kinderarmoede. Bijvoorbeeld Vranken (in Dierckx, Van Herck en Vranken, 2010) meent dat

een ‘algemene aanvaardbare en werkbare definitie en een meetmethode om kinderarmoede

te meten een belangrijk instrument is voor zowel academici als beleidsmakers’ (Vranken in

Dierckx, Van Herck en Vranken, 2010, p. 185). In overeenstemming met Vranken geven

Minujin, Delamonica, Davidziuk en D Gonzalez (2006) een concretere invulling van een

definitie, meetmethode en oplossingen voor kinderarmoede. Kinderarmoede is voor hen een

uniek fenomeen, gelinkt aan het mensenrechtenkader, dat zowel in het definiëren als in het

meten een multidimensionale benadering vraagt. Bovendien kan kinderarmoede niet worden

afgeleid uit een definitie en meting gebaseerd op inkomensarmoede. Kinderen hebben

specifieke behoeften, die anders zijn dan die van volwassenen, en die specifieke behoeften

vragen, naast een multidimensionale benadering, om een direct beleid en daaraan

gekoppelde beleidsinterventies. Om kinderarmoede te elimineren is het belangrijk dat de

kinderen kunnen participeren en hun stem kunnen laten horen (Minujin, Delamonica,

Davidziuk en D Gonzalez, 2006).

Wanneer kinderarmoede wordt gemeten is de omvang ervan, in cijfers uitgedrukt, niet altijd

even duidelijk: spreken we over één op vier, één op vijf, één op tien kinderen of over een

verdubbeling van kinderen die in armoede leven (Van Lancker, 2013)? Van Lancker (2013)

poneert dat: ‘de EU-SILC9 en de K&G indicator [de kansarmoede-index van K&G] de enige

twee bronnen zijn die ons toelaten iets over kinderarmoede te zeggen in Vlaanderen’ (Van

Lancker, 2013, p. 14). Op basis van beide indicatoren komt Van Lancker (2013) tot een

aantal vaststellingen. Ten eerste is een groot verschil in het procentueel kinderarmoederisico

(kinderen 0-17jaar) in de landen van de EU. Ten tweede correleert het kinderarmoederisico

duidelijk met het armoederisico voor de hele bevolking. Ten derde zou in België het %

kinderarmoede eerder laag moeten liggen, gezien de hoge sociale uitgaven, maar de

doelmatigheid van de sociale uitgaven is niet zo goed, waardoor België toch nog een

kinderarmoederisico heeft van 18% in 2009 (Van Lancker, 2013). Op basis van eigen

berekeningen van Van Lancker (2013) op EU-SILC 2006 en 2010, is op het eerste zicht de

9 De EU-SILC is een door Eurostat gecoördineerde jaarlijkse enquête die sinds 2004 in alle lidstaten van de EU de

inkomenssituatie en levensomstandigheden in kaart brengt. De EU-SILC wordt voor België uitgevoerd door de Algemene

Directie Statistiek (ADSEI) van de FOD Economie (Vlaamse Armoedemonitor, 2012, p.8).

Page 37: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

36

stijgende kinderarmoede een Waals, van 19% naar 24%, en geen Vlaams, van 10,2% naar

10,8%, probleem. In lijn met Van Lancker kwam Vranken (in Dierckx, Van Herck & Vranken,

2010) al tot eenzelfde vaststelling: het procentueel armoederisico voor kinderen (leeftijd 0 tot

17 jaar) bedroeg in Vlaanderen 8,3% en in Wallonië 24%. Echter aan de hand van de

verdeling van de spreiding van kinderen in armoede toonde Vranken aan dat 31,8% van de

‘arme kinderen’ in Vlaanderen leefde. De stijgende kinderarmoede is dus een Belgisch

probleem (Vranken in Dierckx, Van Herck & Vranken, 2010). De kansarmoede-index van

K&G bevestigt dat de kinderarmoede ook in Vlaanderen stijgt. De kinderarmoede is niet

afgenomen de voorbije jaren, integendeel ‘tussen 2005 en 2011 is het aantal geboortes in

een kansarm gezin gestegen van 5,9% naar 9,7%’ (Van Lancker, 2013, p. 16).

Doorheen de verschillende paragrafen in ‘2.2 Enkele definities van (kinder)armoede’ blijkt

duidelijk dat definities en metingen met betrekking tot (kinder)armoede niet zonder meer een

technische discussie zijn, ‘value judgements are embedded in technical decisions’ (Lister,

2004, p. 28). Dit kan belangrijke implicaties hebben voor politiek en beleid (Lister, 2004).

Verschillende opvattingen met betrekking tot definities en metingen over (kinder)armoede

hebben niet alleen gevolgen voor politiek en beleid, maar ook voor onderzoek naar

(kinder)armoede. Steenssens, Aguilar, Demeyer en Fontaine (2008) pogen aan de hand van

hun onderzoeksrapport ‘Kinderen in armoede: Status quaestionis van het wetenschappelijk

onderzoek voor België’ de diversiteit aan stemmen van onderzoekers weer te geven, aan de

hand van de onderzoeksbevindingen van de onderzoekers, ondergebracht in verschillende

thema’s zoals bijvoorbeeld kinderen en (hun) gezinnen in armoede; school en onderwijs; de

gezinnen als opvoedings- en ontwikkelingscontext; enz. Steenssens, Aguilar, Demeyer en

Fontaine (2008) pleiten zelf voor onderzoek dat zich focust op het kind in armoede en

waarbij het kind dan als subject en co-onderzoeker in onderzoek kan fungeren. We kunnen

veronderstellen dat ze zich inschrijven in de aanname, waarin ook andere onderzoekers zich

inschrijven (cf. onder andere Ridge, 2002; Minujin, Delamonica, Davidziuk en D Gonzalez,

2006; Vranken in Dierckx, Van Herck en Vranken, 2010), met name dat de invloed van

armoede anders is voor kinderen dan voor volwassenen. In dat opzicht biedt kwalitatief,

subjectief onderzoek (Steenssens, Aguilar, Demeyer en Fontaine, 2008; Ridge, 2011) de

mogelijkheid om de specifieke ervaringen van kinderen, met betrekking tot armoedesituaties

waarin ze verkeren, te gaan exploreren en betekenisvol te maken (Ridge, 2002; Steennsens,

Aguilar, Demeyer en Fontaine, 2008; Ridge, 2011). In de veelheid aan kwalitatief, subjectief

onderzoek met kinderen in armoede zijn verschillende theoretische en methodologische

benaderingen, en bijgevolg ook een scala aan technieken en praktijken, te onderscheiden

(Ridge, 2011). Hier kan de link gemaakt worden met het discours van ‘childhood studies’ (en

Page 38: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

37

het paradigma van ‘sociology of childhood’) en ‘children’s rights’ zoals kort besproken

hierboven in ‘2.1.1 Internationaal’ die allen tot doel hebben een ‘stem te geven aan’ kinderen

(in armoede).

Page 39: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

38

Rol van onderzoekers in onderzoek naar kinderarmoede

In het literatuuronderzoek tot nu toe werden in 2.1 bepaalde dominante (beleids)discours

geanalyseerd en werden twee opvattingen geïdentificeerd. In 2.2 kwamen enkele definities

van (kinder)armoede aan bod. In 2.3 worden onderliggende paradigma’s in die opvattingen

(cf. 2.1) besproken, die tastbaar worden in het kindbeeld dat in die paradigma’s aanwezig is.

Doorheen dit literatuuronderzoek is duidelijk geworden dat ‘kinderarmoede’ op verschillende

manieren kan benaderd worden. Volgens Roelen (in Vandenhole, Vranken en De Boyser,

2010) ligt een normatief proces, waarin waardeoordelen en theoretische overwegingen aan

te pas komen, aan de basis van verschillende benaderingen van kinderarmoede, en

bijgevolg ook verschillende interpretaties van de realiteit.

Waardenvrij versus normatief onderzoek

Doorheen mijn masterproef is gebleken dat wetenschappelijke kennis met betrekking tot het

(geconstrueerd) sociaal probleem kinderarmoede niet waardenvrij of neutraal is, maar

integendeel normatief. Bijvoorbeeld in het deel over definities van (kinder)armoede dat

eerder aan bod kwam, blijkt dat vanuit een verschillende ‘bril’ naar het (geconstrueerd)

sociaal probleem van (kinder)armoede kan gekeken worden.

In die zin omschrijven Leezenberg en De Vries (2007) waardenvrijheid als: ‘het idee dat

wetenschappelijke kennis zich tot feiten beperkt, en geen morele of andere waarden bevat of

hoort te bevatten, ook zijn er geen morele waarden uit af te leiden’ (Leezenberg en De Vries,

2007, p. 253). De visie op wetenschap als waardenvrij of neutraal; komt overeen met een

positivistisch standpunt, waarbij wetenschap dan vertrekt vanuit ‘zuivere’ waarneming (Peile

et al. in D’Cruz en Jones, 2004; Leezenberg en De Vries, 2007).

Daartegenover staat de overtuiging dat onderzoek normatief is, in de woorden van

Leezenberg en De Vries (2007): ‘het onvermijdelijk op normen en waarden gericht zijn van

de sociale en cultuurwetenschappen’ (Leezenberg en De Vries, 2007, p. 252). Leezenberg

en De Vries (2007) beschrijven, steunend op de ideeën van Karl Popper, dat normativiteit in

wetenschap aansluit bij de idee dat: ‘een waarneming altijd een waarneming is in het licht

van een theorie, vraag, een verwachting, of een probleem’ (Leezenberg en De Vries, 2007,

p. 70). Ook Kuhn (in Leezenberg en De Vries, 2007) deelt deze opvatting met Popper: ‘onze

waarnemingen worden onontkoombaar en onherleidbaar geleid door onze theorieën’

(Leezenberg en De Vries, 2007, p. 99). Met andere woorden een onderzoeker vertrekt niet

vanuit een ‘zuivere’, neutrale waarneming. Zoals Billiet (2001) stelt: ‘observaties vertrekken

nooit van een onbeschreven blad’ (Billiet, 2001, p. 39).

Page 40: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

39

Het kennisideaal dat wordt nagestreefd, is in beide visies op wetenschappelijke kennis

verschillend. Enerzijds, in de positivistische strekking, zullen onderzoekers altijd op zoek

gaan naar de enige waarheid, die weliswaar altijd kan weerlegd worden door een andere

waarheid, maar er kunnen geen meerdere waarheden tegelijkertijd bestaan. Anderzijds, in

de normatieve benadering, zullen onderzoekers niet op zoek gaan naar de enige waarheid,

maar met hun onderzoek telkens een nieuwe interpretatie bijdragen aan het debat waarover

men onderzoek voert (Peile et al. in D’Cruz en Jones, 2004; Leezenberg en De Vries, 2007).

Het feit dat wetenschappelijke kennis wordt geproduceerd over een bepaald sociaal

probleem draagt bovendien bij aan het debat over een bepaald sociaal probleem.

Leezenberg en De Vries (2007) verwijzen naar dit fenomeen, waarbij ‘de ontwikkeling van

wetenschappelijke kennis ook (…) de maatschappij vormt en verandert’ (Leezenberg en De

Vries, 2007, p. 43). Popper (in Leezenberg en De Vries, 2007, p. 76) stelt dat: ‘de

maatschappelijke verhoudingen mede worden bepaald door onze kennis.’

Sociaal werk onderzoekers kunnen gepositioneerd worden in de traditie van ‘normatief

onderzoek’, omdat de kennis die door sociaal werk onderzoekers wordt gegenereerd en

geconstrueerd niet neutraal is, maar door politieke en ethische dimensies wordt gekenmerkt

(D’Cruz en Jones, 2004). Door D’Cruz en Jones (2004) wordt sociaal werk onderzoek

opgevat als een sociale, politieke en ethische praktijk, waarin de sociaal werk onderzoeker

diverse sociale rollen op zich kan nemen, afhankelijk van de perspectieven van waaruit de

sociaal werk onderzoeker handelt. De gegenereerde en geconstrueerde kennis door sociaal

werk onderzoekers, met betrekking tot een sociaal probleem, kan bijdragen tot ofwel

enerzijds het uitdagen van bestaande opvattingen en zo sociale verandering bewerkstelligen,

ofwel anderzijds bestaande opvattingen (eerder) gaan bevestigen (D’Cruz en Jones, 2004).

In onderzoek naar kinderarmoede stellen we ons bijgevolg concreet de vraag: ‘welke

keuzes/constructies maken de onderzoekers in onderzoek naar kinderarmoede’ (cf. ‘1.3

Onderzoeksvraag’)? Bijvoorbeeld wat is het kindbeeld dat door onderzoekers wordt

geconstrueerd doorheen hun onderzoeksproces, enz.?

Kinderarmoede als sociaal geconstrueerd probleem: de bril van onderzoekers

In de probleemstelling werd gesteld dat kinderarmoede een sociaal geconstrueerd probleem

is en dat onderzoek(ers) een belangrijke bijdrage leveren aan het debat over kinderarmoede

door de manier waarop ze hun onderzoek verrichten.

Volgens Romm (in Gredig, Shaw en Sommerfeld, 2012) is onderzoek doen naar de sociale

wereld, en bijgevolg naar een sociaal probleem, geen neutraal gegeven in die zin dat

Page 41: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

40

onderzoek op zich al wordt gezien als een interventie, die mede vorm geeft aan de sociale

wereld en het sociaal probleem. Lister (2004) sluit hierbij aan met de stelling dat academici

de manier beïnvloeden waarop (kinder)armoede begrepen wordt door de bredere

samenleving.

In overeenstemming met D’Cruz en Jones (2004) betoogt Mestrum (2011) dat onderzoekers

moeilijk op een ‘neutrale’ manier (kinder)armoede kunnen onderzoeken gezien onderzoekers

altijd beïnvloed worden door ‘what they think is economically sustainable, socially desirable

or psychologically feasible’ (Mestrum, 2011, p. 162). Door het feit dat (kinder)armoede als

sociaal probleem een hoogst normatief concept is (Lister, 2004; Platt, 2005; Mestrum, 2011)

is het volgens D’Cruz en Jones (2004) de taak van de sociaal werk onderzoeker om onder

andere zijn/haar eigen positie en belangen met betrekking tot het onderzochte sociaal

probleem duidelijk te expliciteren. Dit houdt concreet in dat de sociaal werk onderzoeker zich

bewust beweegt in een reflecterende en reflexieve praktijk om onderliggende paradigma’s

bespreekbaar te maken en te bespreken die in het onderzoek met betrekking tot het sociaal

probleem worden geproduceerd (D’Cruz en Jones, 2004). In lijn met D’Cruz en Jones (2004)

pleit Alanen (2012) er ook voor dat in kindstudies, gezien de grote diversiteit aan

benaderingen, onderzoekers hun theoretische en methodologische uitgangspunten

transparant maken.

Voorgaande is des te meer van belang omwille van ‘the ongoing efforts of researchers better

to render the reality of poverty both meaningful and immediate to publics and governments

(Platt, 2005, p. 9). Daarenboven is ‘knowlegde about social issues neither neutral nor

objective and is ‘truth’ disputed territory’ (D’Cruz en Jones, 2004, p. 34).

Dominant zien we, via een analyse van bestaande (beleids)discours (cf. supra ‘2.1. Sociaal-

politieke situering van (beleids)discours’), dat onderzoekers vooral twee discours

produceren: (1) ‘social investment’ en (2) ‘childhood studies’ en ‘children’s rights’. In wat

komt bespreken we kritieken op beide benaderingen, en de onderliggende paradigma’s en

kindbeelden die in deze benaderingen gerepresenteerd worden.

Social investment

Zoals besproken in ‘2.1.1 Internationaal’ is het dominante paradigma voor onderzoek naar

kinderen in armoede het ‘social investment’ paradigma. Kinderen worden heel vaak gezien

als toekomstig kapitaal van de samenleving (Lister, 2003; Lister, 2004; Lister, 2006).

Onderzoeksbevindingen, binnen het paradigma van ‘social investment’, geven aan dat

investeren in de ‘vroegste kinderjaren’ cruciaal is. Het investeren in de vroegste kinderjaren

wordt enerzijds ingegeven vanuit een economische (kinderen als toekomstig (economisch)

kapitaal van de samenleving) en anderzijds ook vanuit een sociale logica (meer gelijke

Page 42: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

41

mogelijkheden voor kinderen om zich te kunnen ontplooien). Zowel op bijvoorbeeld

internationaal als op Vlaams niveau wordt vanuit beide logica’s sociaal geïnvesteerd in

kinderen (cf. supra 2.1.1 en 2.1.4). Onder invloed van het ‘social investment’ paradigma is er

dus aandacht gekomen voor het kind (Lister, 2003). De focus in het ‘social investment’

paradigma komt te liggen op de ‘noden’ van het kind in het nu, maar in functie van wat het

kind later kan worden of bijdragen als volwassene in de samenleving (Lister, 2003; Lister,

2006; Morabito, Vandenbroeck en Roose, 2013). De klemtoon ligt hier dus op de socialisatie

en de ontwikkeling van het kind in functie van zijn/haar toekomstig functioneren (Lister,

2003).

Platt (2005) bevestigt, met haar historische analyse van kinderarmoede, dat een natie, via de

primaire aandacht voor het welzijn van kinderen, tegelijkertijd en voornamelijk wil tegemoet

komen aan veranderende economische omstandigheden en het voortbestaan van de natie

wil verzekeren. Aansluitend op de analyse van Platt (2005) poneert Lister (2003) in haar

analyse van de ‘social investment state’ in de UK dat ‘the future worker-citizen more than

[the] democratic-citizen is the prime asset of the social-investment state’ (Lister, 2003, p.

433). Ondanks de prioritaire aandacht vanuit het beleid voor kinderen wordt het ‘hier en het

nu’ van kinderen en hun kindertijd op de achtergrond geplaatst (Lister, 2003; Morabito,

Vandenbroeck en Roose, 2013). Kinderen worden dan eerder geconstrueerd als ‘becomings’

dan als ‘beings’ (Lister, 2006, p. 315). Door het centraal plaatsen van (jonge) kinderen in het

paradigma van ‘social investment’ verdwijnt bovendien het welzijn en de welvaart van de

ouders, en meer specifiek de moeder, uit beeld (Lister, 2006). Maatregelen die het beleid

neemt zijn dus vaak ambigu en maken de onderliggende probleemconstructies, die

gebaseerd zijn op een bepaalde visie, niet altijd expliciet.

Bovendien betoogt Platt (2005) dat ‘not only the solution to child poverty but even what

constitutes child welfare will be understood differently at different times’ (Platt, 2005, p. 121).

(Kinder)armoede is dus ingebed in een maatschappelijke en sociaal-politieke context en

naargelang veranderingen in de context zal een ander beleid gevoerd worden en andere

beleidskeuzes gemaakt worden. Dit impliceert een belangrijke vraag, namelijk of het wel

mogelijk is om (kinder)armoede uit te roeien (Platt, 2005; Mestrum, 2011). Tony Blair (in

Lister, 2003; Platt, 2005; Lister, 2006; Ridge, 2011) is er in ieder geval van overtuigd dat

kinderarmoede kan uitgeroeid worden in een periode van twintig jaar.

Hill et al. (2004) wijzen op het feit dat tot voor kort in de meeste onderzoeken kinderen object

van onderzoek zijn. In onderzoeken die kaderen binnen het discours van ‘social investment’

komt dit onder meer tot uiting.

Page 43: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

42

Childhood studies en children’s rights

In ‘2.1.1. Internationaal’ werd reeds aangegeven dat het dominante paradigma van ‘social

investment’ voornamelijk kritiek krijgt vanuit een ander paradigma, namelijk de ‘childhood

studies’ en meer specifiek vanuit het onderzoeksparadigma van ‘sociology of childhood’.

Onder invloed van het nieuwe paradigma van ‘childhood studies’ (James, 2007) is er de

tendens om de perspectieven van kinderen zélf te incorporeren in onderzoek, door hen ‘een

stem te geven’ in onderzoek (‘giving voice’) (Hill et al., 2004; James, 2007). Onderzoek

vanuit het paradigma van de ‘sociology of childhood’ ‘(…) attempts to take children seriously

as they experience their lives in the here-and-now as children’ (Morrow in Vandenhole,

Vranken en De Boyser, 2010, p. 34). Een implicatie van deze shift van object naar subject

(Hill et al., 2004) is dat veel van de onderzoeken ook worden opgezet mét kinderen in

armoede (Redmond, 2009). Door kinderen in armoede te laten participeren in onderzoek

komt hun stem en betekenisverlening tot uiting. In de woorden van Crivello, Camfield en

Porter (2010, p. 256): ‘Participatory approaches can offer nuanced understandings, with a

particular emphasis on children’s own experiences, perspectives and agency’. De vraag naar

‘giving voice’ aan kinderen heeft ervoor gezorgd dat kinderen eerder als 'participating

subjects rather than as the objects of adult research’ (James, 2007, p. 262) worden

beschouwd. Als dit idee van ‘participerend subject’ helemaal wordt doorgetrokken dan

komen we uit bij de visie van onderzoek waar kinderen onderzoekers zijn die

onderzoeksprojecten opzetten en uitvoeren over zaken die hun aanbelangen in hun dagelijks

leven (cf. onder andere Kellet, 2011).

Verschelden (2002) analyseerde in haar doctoraatsproefschrift onder meer de

ontwikkelingen naar interpretatief en participatief jeugdonderzoek in Vlaanderen, waarbij

interpretatief jeugdonderzoek staat voor ‘de consequente aandacht voor de

betekenisverleningen en zingevingsprocessen van jongeren’ (Verschelden, 2002, p. 143) en

participatief jeugdonderzoek voor ‘onderzoek dat wordt opgezet in samenwerking met

jongeren en/of worden thema’s in het onderzoek opgenomen die door jongeren zelf

aangereikt worden’ (Verschelden, 2002, p.143). Daarbij kwam ze tot de bevinding tot veel

jeugdonderzoek tot dan toe niet de jongere, maar vooral de volwassene centraal stelt: het is

de volwassene die de probleemstelling, de vraagstelling, de doelstelling, enz. van het

jeugdonderzoek bepaalt. Bovendien wordt ‘jeugdonderzoek vaak opgezet met het oog op het

ontwikkelen van interventies die jongeren adequaat ondersteunen’ (Verschelden, 2002, p.

127). Niettemin ontwikkelt zich ook de trend om, bijvoorbeeld in armoedeonderzoek, de

betekenisverlening van de betrokken zélf centraal stellen (Verschelden, 2002). Zelf omschrijft

Verschelden (2002) participatief werken als volgt: ‘Participatief werken betekent dat nadruk

wordt gelegd op het creëren van ruimte om een diversiteit van betekenisverleningen aan bod

te laten komen. Tegelijkertijd houdt participatief werken in dat het onderzoeksopzet reflexief

Page 44: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

43

afgestemd wordt op de diversiteit aan betekenisverleningen van jongeren. Dit houdt een

zekere mate van “onvoorspelbaarheid” in én is tegelijk een voorwaarde opdat jongeren zich

door onderzoek aangesproken zouden weten’ (Verschelden, 2002, p. 147).

Voorgaande ontwikkelingen worden gezien als waardevol en als een vooruitgangsbeweging.

Krumer-Nevo (2008, p. 563) stelt dat ‘listening to people in poverty has great potential and

should become our expertise’. In lijn met Krumer-Nevo (2008) poneert Ridge (2002) dat ‘de

weg vooruit’ erin bestaat om te luisteren naar kinderen en jongeren in armoede en

achtergestelde posities en er dan ook nog naar te handelen.

Onafhankelijk van de wijze waarop en in welke mate kinderen participeren in

(armoede)onderzoek, het ‘stem geven aan’ kinderen in (armoede)onderzoek houdt de

(h)erkenning van kinderen in als competente sociale actoren die actief betekenis verlenen

aan zichzelf en zijn/haar omgeving (Balen et al., 2006; James, 2007; Redmond, 2009).

Armoede wordt dus vaak gezien als een gebrek aan stem en participatie van mensen in

armoede (Mestrum, 2011), in Vlaanderen vooral sinds het Algemeen Verslag over de

Armoede (AVA, 1994). Bijgevolg zijn ‘(…) the politics of poverty (…) increasingly being

couched in a non-materialist discourse of voice, respect, and rights in some quarters-in other

words, a politics of recognition and respect’ (Lister, 2004, p. 187-188).

Ook het kinderrechtendiscours pleit voor het stem geven aan, en de participatie van,

kinderen in armoede in onderzoek. In de bewoording van Komulainen (2007, p. 20) ‘the

discourse of children’s rights emphasizes the message that children should be listened to by

adults who makes decisions concerning their lives, which involves research on/with children’.

Vandenhole (2010) stelt dat kinderrechten niet los kunnen gezien worden van het ruimere

discours van mensenrechten. Hoewel het IVRK of het Kinderrechtenverdrag van 1989 een

belangrijk ruimer referentiekader is in het bestrijden van kinderarmoede komt het

Kinderrechtenverdrag niet altijd eenduidig tegemoet aan ‘het belang’ van het kind (Reynaert,

Roose, Vandenhole en Vlieghe, 2011). Zo bijvoorbeeld worden kinderen in armoede

frequenter geplaatst in de (residentiële) zorg (Vandenhole, 2010). Dit betekent niet dat een

(residentiële) plaatsing, omdat het een ingrijpende maatregel is, voor een kind in armoede

geen passend hulpverleningsaanbod kàn zijn (De Vos, Roose, Bouverne-De Bie, 2012).

Het mensenrechten- en het kinderrechtendiscours is een belangrijk ruimer referentiekader,

maar het is misschien niet zo geschikt in relatie tot het (kinder)armoededebat omdat het een

gevaar inhoudt, door de nadruk te leggen op de autonomie van het individu, via een focus op

individuele rechten, dat (kinder)armoede wordt geïndividualiseerd en gedecontextualiseerd

(Vandenhole, 2010; Bouverne-De Bie, Roets en Roose, 2010) en dat de overheid enkel een

residuele verantwoordelijkheid krijgt toebedeeld inzake armoedebestrijding (Vandenhole,

2010).

Page 45: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

44

Reeds eerder werd aangehaald dat er in de veelheid aan kwalitatief, subjectief onderzoek

met kinderen in armoede verschillende theoretische en methodologische benaderingen zijn,

en bijgevolg ook een scala aan technieken en praktijken te onderscheiden zijn (Ridge, 2011).

Met andere woorden hoe onderzoekers in onderzoek naar kinderarmoede, met kinderen in

armoede, het perspectief of de stem van de kinderen weergeven gebeurt op diverse

manieren.

Morrow (in Vandenhole, Vranken en De Boyser, 2010) synthetiseert, op basis van

bevindingen van Alanen (2001) en Mayall (2002), twee zeer relevante intern gerelateerde

stromingen van kinderarmoedeonderzoek binnen het onderzoeksparadigma van de

‘sociology of childhood’, naast een derde stroming die niet zo belangrijk is.

Alle twee focussen ze op het hier en nu van kinderen en hun ervaringen, maar ze verschillen

ook onderling:

§ De eerste onderzoeksstroming focust zich op de studie van kinderen in het ‘hier en

nu’. De kinderen fungeren als tussenpersonen en deelnemers in de kennis die wordt

opgebouwd over hen.

§ De tweede onderzoekstroming wordt benoemd als ‘the structural sociology of

childhood’. In deze benadering staat de leefwereld van de kinderen in het hier en nu

ook centraal, maar wordt tevens de link gemaakt met de ruimere samenleving. Met

andere woorden kinderen en hun ervaringen worden bestudeerd in relatie tot de

bredere samenleving. De ervaringen zijn niet langer het onderwerp van onderzoek,

maar de ervaringen van kinderen in een armoedesituatie in relatie tot de ruimere

samenleving.

In aansluiting met Morrow (in Vandenhole, Vranken en De Boyser, 2010) identificeren Roets,

Roose en Bouverne-De Bie (2013) twee verschillende methodologische configuraties van

onderzoek die pogen om een stem te geven aan kinderen in armoede. Ten eerste onderzoek

dat claimt de authentieke stem van kinderen in armoede te vatten en te representeren en ten

tweede onderzoek waarin de stem van kinderen in armoede betekenisvol wordt gemaakt in

de ruimere context, in die zin dat individuele aspiraties worden verbonden met systemische

dimensies (cf. onderzoek vanuit een ‘leefwereldperspectief’) (Roets, Roose en Bouverne-De

Bie, 2013). Het eerste soort onderzoek, zoals geïdentificeerd door Roets, Roose en

Bouverne-De Bie (2013), komt overeen met de eerste onderzoeksstroming zoals benoemd

door Morrow (in Vandenhole, Vranken en De Boyser, 2010) en het tweede soort onderzoek,

zoals geïdentificeerd door Roets, Roose en Bouverne-De Bie (2013), komt overeen met de

tweede onderzoeksstroming zoals benoemd door Morrow (in Vandenhole, Vranken en De

Boyser, 2010).

Page 46: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

45

In tegenstelling tot de constructie van kinderen als ‘becomings’ (Lister, 2003; Lister, 2006) in

het ‘social investment’ paradigma, worden kinderen in de ‘sociology of childhood’ gezien als

‘beings’ (Lister, 2003; Lister, 2006) in het hier en nu. Doordat er verschillende

onderzoeksstromingen aanwezig zijn binnen de ‘sociology of childhood’ (Morrow in

Vandenhole, Vranken en De Boyser, 2010) en verschillende methodologische configuraties

van onderzoek met kinderen in armoede kunnen geïdentificeerd worden (Roets, Roose en

Bouverne-De Bie, 2013) worden onderzoekers geconfronteerd met dilemma’s en

moeilijkheden, en moeten ze bijgevolg keuzes maken in hoe ze als onderzoeker tijdens zo’n

onderzoeksproces vorm geven aan het kind als ‘being’ in het hier en nu. Spyrou (2011) sluit

hierbij aan door te stellen dat onderzoek dat uitgaat van de ‘stem van het kind’ onvermijdelijk

tot de vraag leidt hoe de ‘stem van het kind’ in het onderzoek gerepresenteerd wordt. Er zijn

met de praktijk van ‘stem geven aan’ kinderen in onderzoek belangrijke conceptuele en

epistemologische problemen verbonden (James, 2007), meer bepaald problemen die

relateren met ‘questions of representation, issues of authenticity, the diversity of children’s

experiences, and children’s participation in research’ (James, 2007, p. 261). Komulainen

(2007) stemt in met James (2007) door haar stelling dat praktische en ethische ambiguïteiten

onderdeel uitmaken van het onderzoeksproces.

Volgens James (2007) en Spyrou (2011) kan de claim dat ‘de stem van het kind’ door een

onderzoeker ‘authentiek’ kan gerepresenteerd worden niet volgehouden worden, want

uiteindelijk komt in het onderzoeksrapport het perspectief van de onderzoeker tot uiting, ook

al zijn de interpretaties van de onderzoeker gebaseerd op ‘authentieke’ bewoordingen van

de kinderen. Kefyalew (in Verschelden, 2002, p. 151) geeft aan dat het begrijpen en

interpreteren van de betekenisverlening van jongeren geen eenduidige opgave is. In

overeenstemming met Kefyalew (in Verschelden, 2002) wijst Komulainen (2007) erop dat ‘de

stem’ van kinderen niet als ‘de stem’ van kinderen kan begrepen worden, maar integendeel

als een sociale constructie moet begrepen worden. In de woorden van Spyrou (2011, p. 157)

gaat het over ‘the intersubjective nature of voice research’.

Men kan zich de vraag stellen wat dan ‘stem geven aan’ kinderen is? Is dit gewoon kinderen

laten spreken of ‘is it about exploring the unique contribution to our understanding of and

theorizing about the social world that children’s perspectives can provide’ (James, 2007, p.

262)? In lijn met James (2007) pleit ook Spyrou (2011, p. 152) voor een ‘critical, reflexive

approach to child voice research [that] needs to take into account the actual research

contexts in which children’s voices are produced and the power imbalances that shape

them’. Een kritische en reflexieve benadering met betrekking tot onderzoek dat ‘stem geeft

aan’ kinderen impliceert bijgevolg dat de onderzoeker zich vragen dient te stellen zoals

bijvoorbeeld: ‘Whose voices are being represented and by whom? Why they are being

represented? What implications are there from the form these take’ (James, 2007, p. 267)?

Page 47: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

46

‘Who or what is challenged to change because of this knowledge (Krumer-Nevo, 2005, p.

105)?

Doorheen de literatuur blijkt dus dat verschillende onderzoekers (zoals bijvoorbeeld James,

2007; Komulainen, 2007; Crivello, Camfield en Porter, 2010; Spyrou, 2011) reflexiviteit

doorheen het onderzoeksproces, gaande van onderliggende veronderstellingen over

kinderen tot de ambigue rol van de onderzoeker zelf in het onderzoek, zien als een manier

van omgaan met de moeilijkheden, dilemma’s, complexiteiten, enz. die inherent verbonden

zijn met het representeren van ‘de stem’ van kinderen in armoede in onderzoek.

Punch (2002) stelt zich nog de vraag of onderzoek met kinderen hetzelfde is als of

verschillend is van onderzoek met volwassenen. Punch (2002) besluit dat het niet zozeer

over een dichotomie gaat tussen hetzelfde of verschillend, maar dat onderzoekers moeten

nadenken op welke punten het onderzoek met kinderen precies kan verschillen van

onderzoek met volwassenen. Bijvoorbeeld ‘ethische kwesties’ (Thomas en O’Kane, 1998;

Punch, 2002) worden vaak als onderscheidend criterium aangevoerd in die zin dat ‘to gain

children’s consent and involvement in research, one has to go via adult gatekeepers who are

able to limit researchers’ access to the children’ (Punch, 2002, p. 323). Kinderen worden dan

geconstrueerd als ‘dependent, in need of protection and as ‘human becomings’ (Balen et al.,

2006, p. 29), wat dan in spanning staat met de constructie van het kind als actieve

betekenisverlener over de eigen situatie (Balen et al., 2006) (cf. het kind als ‘being’). Morrow

en Richards (1996, p. 101) geven aan dat ‘in terms of informed consent, researchers need to

explain the purpose and nature of their research clearly and unambiguously’.

Het vormgeven van onderzoekers aan het onderzoeksproces in kinderarmoedeonderzoek,

met kinderen in armoede, zal centraal staan in de analyse van de geselecteerde

onderzoeken (cf. verder in deze masterproef ‘3.2.1 geselecteerde onderzoeken’), onder

andere zal bekeken worden welk kindbeeld wordt geconstrueerd en ge(re)produceerd in de

onderzoeksprojecten.

Page 48: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

47

METHODOLOGIE

Onderzoeksvraag

In het kader van deze masterproef werd, zoals eerder aangegeven, volgende centrale

onderzoeksvraag geformuleerd, op basis van de reconstructie en analyse van twee

onderzoeksprojecten waarin kinderarmoede centraal stond, en reflecties over het

onderzoeksproces:

• Op welke manier geven onderzoekers hun onderzoek naar kinderarmoede vorm?

• Meer concreet: welke keuzes/constructies maken de onderzoekers in onderzoek naar

kinderarmoede?

Doorheen de literatuurstudie blijkt dat bovenstaande centrale onderzoeksvraag nog verder

kan gespecificeerd worden, met name:

• Op welke manier geven onderzoekers hun onderzoek naar kinderarmoede vorm mét

kinderen in armoede?

• Meer concreet: welke keuzes/constructies maken de onderzoekers in onderzoek naar

kinderarmoede mét kinderen in armoede?

In wat volgt zal de reconstructie en analyse van twee participatieve onderzoeksprojecten

waarin kinderarmoede en de beleving van kinderen in armoede centraal stond, en reflecties

over het onderzoeksproces, aan bod komen.

Onderzoeksbenadering

Het opzet van deze masterproef was om enerzijds via een literatuuronderzoek inzicht te

verwerven in het globale thema van deze masterproef, namelijk onderzoek(ers) en hun

betrokkenheid op kinderarmoede.

Daartoe heb ik eerst de algemene internationale en nationale, inclusief lokale, context

geëxploreerd waarin onderzoek naar kinderarmoede wordt gevoerd. Ten tweede heb ik via

het literatuuronderzoek ook beschouwd welke rol onderzoekers, en meer specifiek sociaal

werk onderzoekers, vervullen in onderzoek naar kinderarmoede in een internationale en

nationale, inclusief lokale, context. Ten derde, aanvullend op het literatuuronderzoek, heb ik

een kwalitatief onderzoek (cf. Bogdan en Biklen, 1998) gedaan naar de manier waarop

onderzoekers vorm geven aan participatief belevingsonderzoek met kinderen in armoede.

Een kwalitatief onderzoek is aangewezen omdat bijvoorbeeld de context, complexiteit,

beschrijvende gegevens, betekenis, enz., allemaal kenmerken van kwalitatief onderzoek

(Bogdan en Biklen, 1998), van belang zijn voor de analyse van de twee

onderzoeksprojecten.

Page 49: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

48

Geselecteerde onderzoeken

Zoals aangegeven in ‘1.3 Onderzoeksvraag’ in de probleem-en vraagstelling is de aanleiding

tot het onderzoeken van de twee geselecteerde onderzoeksprojecten in het kader van deze

masterproef de mogelijkheid die ik kreeg om een reflectieproces van een groep

onderzoekers mee te volgen en te documenteren, die betrokken zijn op de

(kinder)armoedeproblematiek.

De reflectiegroep van onderzoekers geeft mij in het kader van mijn masterproef de

gelegenheid geboden om te kijken wat er achter de schermen gebeurt bij het opzetten en

uitvoeren van participatief belevingsonderzoek met kinderen in armoede. De onderzoekers

hebben dus zelf een proces geïnitieerd waarbij ze hun rol als onderzoeker in onderzoek naar

kinderarmoede, met kinderen in armoede, in vraag stelden en ik heb dit proces kunnen

meevolgen en documenteren. Verder in deze masterproef (cf. ‘4. Resultaten’ en ‘5. Discussie

en concluderende reflecties’) komt dan de analyse aan bod van het onderzoeksproces van

beide projecten, van die reflectiegroep van onderzoekers, dat ik heb kunnen meevolgen en

documenteren.

Door het Europese beleidsniveau werd 2010 uitgeroepen tot het ‘Europees Jaar van de

bestrijding van armoede en sociale uitsluiting’ (Vranken, Vandenhole en De Boyser, 2010) en

in de nasleep daarvan werd voorop gesteld dat het belangrijk is dat via kwalitatief onderzoek

een ‘stem’ wordt gegeven aan kinderen en jongeren die in armoede leven (Roets, Roose en

Bouverne-De Bie, 2013). De twee geselecteerde onderzoeken in het kader van deze

masterproef zijn, reeds afgeronde, exemplarische praktijkvoorbeelden van kwalitatief

onderzoek waarbij kinderen en jongeren zélf aan het woord kunnen komen over hoe zij de

armoedesituatie waarin ze leven en opgroeien beleven. De beide opdrachtgevers van de

twee geselecteerde onderzoeken vinden het uitermate belangrijk dat kinderen en jongeren

kunnen participeren in onderzoek en via een belevingsonderzoek ‘hun belevingen’, ‘hun

stem’ kunnen verwoorden. De twee geselecteerde onderzoeken worden door de

opdrachtgevers dan ook voorop gesteld als ‘goede voorbeelden’ van hoe wetenschappelijke

kennis kan opgedaan worden over een sociaal probleem zoals kinderarmoede.

Het eerste onderzoek dat werd voorgesteld in het reflectieproces van een groep

onderzoekers, en dat onderwerp van analyse is in deze masterproef, is een onderzoek in

opdracht van een beleidsniveau in België. De onderzoekers kregen de opdracht om (1)

inzicht te krijgen in het bestaande vrijetijdsaanbod voor kinderen en jongen in armoede10; (2)

via een belevingsonderzoek te gaan exploreren welke impact het bestaande vrijetijdsaanbod

10 De onderzoeksopdracht was in het onderzoek nog concreter afgebakend dan hier weergegeven. In het kader van deze

masterproef is het echter enkel noodzakelijk dat de grote lijnen van de onderzoeksopdracht duidelijk zijn.

Page 50: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

49

heeft op kinderen en jongeren in armoede en (3) inzicht te krijgen in eventuele hiaten en

kansen van bestaande beleidsinstrumenten.

Een tweede onderzoek dat werd voorgesteld in het reflectieproces van een groep

onderzoekers, en dat ook onderwerp van analyse is in deze masterproef, is een onderzoek

in opdracht van een kinderrechtenorganisatie. Concreet werd aan de onderzoekers gevraagd

om een participatief belevingsonderzoek te voeren bij jongeren die in armoede leven11.

Doorheen de beschrijving van de geselecteerde onderzoeken tot nu toe is al duidelijk

geworden dat ik de namen/benamingen van zowel de opdrachtgevers, de onderzoeken als

de onderzoekers niet concreet heb vermeld, maar enkel in grote lijnen een omschrijving

ervan heb weergegeven. Ik heb dit bewust gedaan in het kader van het garanderen van de

anonimiteit (cf. Howitt, 2010, p. 394-396) van zowel de opdrachtgevers als de onderzoekers.

In wat volgt (cf. ‘4. Resultaten’ en ‘5. Discussie en concluderende reflecties’) in deze

masterproef zal die anonimiteit aangehouden worden. Omwille van het garanderen van de

anonimiteit zal ik in deze masterproef in bijlage de synthetische verslagen van de beide

onderzoeksprojecten en de desbetreffende transcripties niet toevoegen, maar indien inzage

gewenst is, kan hiertoe de vraag gesteld worden.12

Zoals ook al geïndiceerd in ‘1.3 Onderzoeksvraag’ in de probleem-en vraagstelling worden

twee van de vier bijeenkomsten, namelijk de eerste twee (cf. beschrijving hierboven), aan de

hand van bovenstaande onderzoeksvraag, onderzocht.

Belangrijk om nog te vermelden is dat het voorwerp van analyse in deze masterproef de

beschouwingen betreffen van de onderzoekers in het reflectieproces naar aanleiding van

hun eigen participatief belevingsonderzoek met kinderen in armoede. Als leidraad voor die

beschouwingen hadden de onderzoekers een powerpoint gemaakt. Ook de discussie

achteraf tussen alle aanwezige onderzoekers over het voorgestelde onderzoek is voorwerp

van analyse in deze masterproef. Wat dus niet behoort tot voorwerp van analyse in deze

masterproef is bijvoorbeeld de aanbestedingen van de onderzoeken, de uiteindelijke

onderzoeksrapporten, enz.

De twee geselecteerde participatieve belevingsonderzoeken zullen onder meer

geanalyseerd worden aan de hand van bovenstaande onderzoeksvragen, topics,

11 Ook in dit onderzoek was de onderzoeksopdracht nog concreter afgebakend dan hier weergegeven. In het kader van deze

masterproef is het echter enkel noodzakelijk dat de grote lijnen van de onderzoeksopdracht duidelijk zijn. 12 U kan uw vraag tot inzage richten aan [email protected].

Page 51: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

50

spanningen, enz. De focus is sociaal werk onderzoek en hoe sociaal werk onderzoekers

vorm geven aan belevingsonderzoek met kinderen in armoede.

Dataverzameling

Internationaal literatuuronderzoek

Enerzijds heb ik via een (inter)nationaal literatuuronderzoek inzicht proberen te verwerven in

het globale thema van deze masterproef, namelijk onderzoek(ers) en hun betrokkenheid op

kinderarmoede. Hiertoe heb ik in diverse kanalen gezocht en via verschillende thema’s de

literatuur geëxploreerd.

1. Via verschillende kanalen:

• de geëigende websites van de diverse beleidsniveaus: (inter)nationale

beleidsdocumenten;

• diverse databanken:

o Meercat: voor (inter)nationale tijdschriften zoals bijvoorbeeld Childhood;

Children & Society; Journal of Social Policy, The Future of Children,

Weliswaar, enz.;

o LibHub (advanced search), Web of Science en Ghent University Academic

Bibliography: e-artikels;

o Aleph catalogus13: referenties van masterproeven, boeken, doctoraat,

enz.;

• diverse bibliotheken: boeken, (inter)nationale tijdschriften, doctoraat, enz.

o Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen;

o Sociologie en Conflict- en Ontwikkelingsstudies (Politieke en Sociale

Wetenschappen);

• literatuurlijsten van artikels;

• regionale startavond Welzijnszorg in Gent (2011);

• provinciale overlegronde kinderarmoede in Gent (2011);

• lezing in een publieke lezingenreeks (2012);

• cursussen, enz.

2. Via verschillende thema’s:

• (kinder)armoede / (child) poverty;

• participatief onderzoek;

• armoede en participatie; 13 Ter informatie: in de Aleph catalogus werd één masterproef terug gevonden waarin ook het thema ‘kinderarmoede’ aan bod

kwam, ‘De relatie tussen kinderarmoede en opvoedingsondersteuning’ van Nina Van Daele.

Page 52: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

51

• social work research;

• qualitative research;

• op auteurs;

• enz.

Kwalitatief onderzoek

Anderzijds heb ik een kwalitatief onderzoek (cf. Bogdan en Biklen, 1998) gedaan naar de

manier waarop onderzoekers vorm geven aan participatief belevingsonderzoek met kinderen

in armoede.

1. Praktische gegevens over het reflectieproces:

o Onderzoek 1:

§ donderdag 26 januari 2012;

§ in Gent;

§ van 9u30 tot 12u30;

§ aanwezig 11 onderzoekers en ikzelf;

§ afwezig 3 onderzoekers.

o Onderzoek 2:

§ vrijdag 13 april 2012;

§ in Brussel;

§ van 9u30 tot 12u30;

§ aanwezig 9 onderzoekers en ikzelf;

§ afwezig 5 onderzoekers.

Page 53: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

52

2. Algemeen verloop van de momenten in het reflectieproces:

Vooraf: ‘Informed consent’ (cf. Howitt, 2010, p. 394-395)

Vooraleer de groep van onderzoekers van start ging met het reflectieproces werd mondeling

gevraagd, vanuit de initiatiefnemende onderzoekers van het reflectieproces, of de groep van

onderzoekers ermee akkoord kon gaan dat in het kader van mijn masterproef zowel de

voorstelling van het onderzoek als de discussie achteraf over het voorgestelde onderzoek

zou opgenomen worden, letterlijk zou uitgeschreven worden en dat dit als basis zou dienen

voor het onderzoek in mijn masterproef. Hierbij werd uitdrukkelijk vermeld, door de

initiatiefnemende onderzoekers, dat de opnames van de gesprekken, de transcripties en

verslagen ervan niet aan derden ter beschikking zouden gesteld worden. Alle aanwezige

onderzoekers stemden mondeling in dat ik in het kader van mijn masterproef de gesprekken

van de bijeenkomsten zou opnemen, er transcripties en verslagen zou van maken en dat dit

alles verder zou gebruikt worden in het kader van mijn masterproef.

Concreet verloop van de momenten in het reflectieproces

In deze reflectiegroep van onderzoekers werden twee onderzoeksprojecten, waarin

kinderarmoede centraal stond, voorgesteld aan de hand van een powerpoint opgesteld door

de onderzoekers. De voorgestelde onderzoeken werden uitgevoerd door verschillende

onderzoeksgroepen. Meer concreet werd per bijeenkomst één, reeds afgerond,

onderzoekproject voorgesteld, waarna een discussie volgde tussen de onderzoekers. Het

discussiemoment achteraf bood de onderzoekers de gelegenheid om te reflecteren over het

voorgestelde onderzoeksproject: de complexiteit van dergelijk onderzoek, mogelijke

dilemma’s, onderliggende opvattingen, en de gemaakte theoretische en methodologische

keuzes, enz. kwamen aan bod. Met dit initiatief hebben de onderzoekers dus zelf een

denkproces geïnitieerd over de door hen uitgevoerde onderzoeken. In totaal werden vier

bijeenkomsten gehouden. Twee van de vier bijeenkomsten, namelijk de eerste twee, worden

in het kader van voorliggende masterproef, aan de hand van bovenstaande

onderzoeksvraag, onderzocht.

Gebruikte methode van dataverzameling en rol van mezelf in dit reflectieproces van

onderzoekers

Naast het verzamelen van data via een literatuuronderzoek (cf. hierboven) werd in deze

masterproef dus gegevens verzameld via een kwalitatief onderzoek (cf. Bogdan en Biklen,

1998). Meer specifiek werd geopteerd voor ‘participant observation’ (=participerende

observatie) (Howitt, 2010, p. 111 e.v.), in de vorm van participerende observatie aan

groepsdiscussies (Howitt, 2010). Op die manier heb ik de verschillende bijeenkomsten van

het reflectieproces kunnen meevolgen en rechtstreeks de nuances in het debat kunnen

Page 54: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

53

beluisteren.

De positie van mezelf in dit reflectieproces is die van ‘participant as an observer’ zoals

omschreven door Howitt (2010, p. 115). Concreet betekent dit dat ten eerste mijn identiteit

en hoedanigheid werd bekend gemaakt aan de groep van onderzoekers; en ten tweede dat

mijn rol als ‘participerende observeerder’ varieerde tijdens het meevolgen van het

reflectieproces. Ik heb minimaal geparticipeerd aan het reflectieproces zelf, enkel in de

discussie achteraf van ‘onderzoek 2’ ben ik een aantal keer tussengekomen. Mijn participatie

bestond voornamelijk uit het letterlijk en integraal uitschrijven van de gesprekken, die waren

opgenomen met een bandrecorder. Ik heb dus een data transcriptie (Howitt, 2010) gedaan

van de twee bijeenkomsten. Hierbij werd geen gebruik gemaakt van het ‘Jefferson systeem’

waarbij verduidelijkt wordt hoe bepaalde woorden worden gezegd (Howitt, 2010). Het

voorwerp van deze masterproef peilt immers niet naar de emoties waarmee onderzoekers

deelgenomen hebben aan het reflectieproces.

Deze data transcripties zijn een belangrijk onderzoeksobject van de data-analyse. Naast

deze letterlijke transcripties, van elk voorgesteld onderzoek en discussie achteraf, heb ik ook

telkens een synthetiserend verslag gemaakt van het geheel. Deze verslagen moeten

beschouwd worden als een eerste analyse van mezelf van de verzamelde data via de

letterlijke transcripties. De letterlijke transcripties hebben als basis gediend voor het

opmaken van de verslagen.

Nadat de verslagen waren opgemaakt werden deze terug voorgelegd aan de onderzoekers

van het reflectieproces om het verslag tot in het fijnste detail na te lezen en opmerkingen te

formuleren. Na het aanpassen van het verslag, op basis van de opmerkingen van de

onderzoekers, werden de verslagen door de onderzoekers goedgekeurd.

Ter informatie wil ik nog vermelden dat ik deze masterproef over een tijdsspanne van twee

academiejaren heb ondernomen omdat ik het statuut heb van werkstudente.

Data-analyse

Internationaal literatuuronderzoek

Ten eerste werd de probleemstelling en de vraagstelling geschetst. Daarna in het eigenlijke

literatuuronderzoek werden boeken, teksten, enz. met betrekking tot het globale thema van

deze masterproef, met name onderzoek(ers) en hun betrokkenheid op kinderarmoede,

geanalyseerd op verschillende echelons (cf. beleidsniveaus). Daarna werden aan de hand

van enkele definities, die vertrokken vanuit Vlaamse invalshoek en later werden gekoppeld

aan internationale literatuur, begrippen als armoede en kinderarmoede verduidelijkt. Er werd

ook via de literatuur onderzocht hoe kinderarmoede kan ‘gemeten’ worden en welke

gevolgen dit heeft voor onderzoek. In het derde luik tenslotte werd via een analyse van de

Page 55: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

54

literatuur de rol van onderzoekers, en meer specifiek sociaal werk onderzoekers, in

onderzoek naar kinderarmoede onderzocht.

Kwalitatief onderzoek

In deze masterproef worden de twee geselecteerde participatieve belevingsonderzoeken

geanalyseerd aan de hand van een kwalitatieve inhoudsanalyse, meer specifiek een

‘conventional content analysis’ (= een conventionele benadering van kwalitatieve

inhoudsanalyse) (Hsieh en Shannon, 2005), met als leidraad bovenstaande

onderzoeksvragen.

Volgens Hsieh en Shannon (2005, p. 1278) kan een ‘kwalitatieve inhoudsanalyse’ worden

gedefinieerd als ‘a research method for the subjective interpretation of the content of text

data through the systematic classification process of coding and identifying themes or

patterns’.

Bij een conventionele benadering van kwalitatieve inhoudsanalyse zal de onderzoeker op

inductieve wijze categorieën en namen ontwikkelen op basis van de verzamelde

onderzoeksdata (Hsieh en Shannon, 2005). Na transcriptie van de data worden deze

geanalyseerd (Howitt, 2010). Dit inductieve classificatieproces wordt als volgt toegepast in

deze masterproef (cf. Hsieh en Shannon, 2005; Howitt, 2010).

• De transcripties werden herhaaldelijk gelezen om het geheel beter te vatten. De data

werden met andere woorden (verder) eigen gemaakt, hetgeen volgens Howitt (2010,

p. 173) de eerste stap betreft in een proces van data-analyse, met name ‘data

familiarisation’.

• In een verdere fase werden de data nogmaals woord per woord gelezen. Hierbij

werden eerst de voor mij belangrijke woorden uit de tekst gelicht om vervolgens tot

bepaalde sleutelbegrippen te komen. De eerste indrukken en bedenkingen die

ontstaan, werden hierna verwerkt in notities. Daarna werd getracht codes te

identificeren dewelke een of meer volgens mij belangrijke ideeën omvatten. Deze

tweede stap wordt door Howitt (2010, p. 174) ‘initial coding generation’ genoemd.

• Uiteindelijk hebben de codes na verdere abstractie geleid tot categorieën op basis

van onderlinge (on)afhankelijkheid van de codes. Deze stap wordt door Howitt (2010,

p. 176) omschreven als ‘searching for themes based on the initial coding’. Bij dit

classificatieproces werd bovendien rekening gehouden met de opmerkingen van

verschillende onderzoekers. De onderzoekers wensten immers een verslag over de

gevoerde groepsdiscussie, dat ik heb opgesteld. Het verslag opmaken van de

groepsdiscussies heeft tevens bijgedragen tot het hierboven beschreven

abstractieproces dat geleid heeft tot diverse topics.

Page 56: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

55

• Na het bepalen van de topics werden de verschillende data onder de passende

topics gebracht en werd nogmaals geverifieerd of de topics goed zijn gekozen in

functie van de beschikbare data. Howitt (2010, p. 177) benoemt deze vierde stap als

‘Review of the themes’.

• In een vijfde fase werden de topics gedefinieerd en gelabeld, volgens Howitt (2010, p.

178) ‘Theme definition and labelling’.14

• Uiteindelijk in een laatste fase, volgens Howitt (2010, p. 178) de fase van ‘Report

Writing’, werd de masterproef geschreven. Bij het uiteindelijk schrijven van de

masterproef werd verder gereflecteerd over de beschikbare data.

Het voordeel van dergelijke kwalitatieve inhoudsanalyse is dat onmiddellijk informatie van de

onderzoeksrespondenten wordt verwerkt in categorieën (topics) buiten elk vooraf bepaald

theoretisch kader om. Het laat toe om de complexiteit van de gesprekken te omvatten,

hetgeen gepast is in een onderzoek waarbij de reflecties van onderzoekers zelf het voorwerp

uitmaken van de studie.

De gekozen onderzoeksmethode in mijn kwalitatief onderzoek, namelijk een conventionele

benadering van kwalitatieve inhoudsanalyse (Hsieh en Shannon, 2005) of een thematische

inhoudsanalyse (Howitt, 2010) sluit aan bij de ambitie van deze masterproef. In deze

masterproef wordt getracht bepaalde bijkomende inzichten te verwerven over hoe

onderzoekers onderzoek naar kinderarmoede met kinderen in armoede vormgeven, zonder

hierover een bepaalde theorie te willen ontwikkelen (cf. ‘grounded theory’ in Hsieh en

Shannon, 2005; Howitt, 2010). Aan de hand van een conventionele benadering van

kwalitatieve inhoudsanalyse (Hsieh en Shannon, 2005) of nog een thematische

inhoudsanalyse (Howitt, 2010) werden een aantal ‘topics’ (cf. ‘4. Resultaten’) geselecteerd,

namelijk:

1. ‘Over het ‘theoretisch’ operationaliseren van het onderzoek’

2. ‘Over het ‘praktisch’ operationaliseren van het onderzoek’

3. ‘Over het benaderen, interpreteren en representeren/problematiseren van de stem

van de onderzochte door de onderzoeker’

4. ‘Over de (on)afhankelijkheid van de onderzoeker(s) ten aanzien van de

opdrachtgever(s)’

5. ‘Over de finaliteit van (sociaal werk) onderzoek’

14 De geselecteerde en beschreven topics werden ter nazicht aan mijn promotor voorgelegd om nog beter de validiteit van de

analyse te waarborgen.

Page 57: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

56

LITERATUURLIJST

ALANEN, L. (2012). Een relationele benadering: een nieuw perspectief voor kindstudies?

Lezing in de publieke lezingenreeks Verwikkeling, vertwijfeling en verwondering: discussies

over sociaal werk, georganiseerd door de Associatieonderzoeksgroep ‘Pedagogiek van het

Sociaal Werk’, vrijdag 27 april 2012.

ANTHONY, E.K., KING, B. & AUSTIN, M.J. (2011). Reducing child poverty by promoting child

well-being: Identifying best practices in a time of great need. Children and Youth Services

Review, 33(10), 1999-2009. doi: 10.1016/j.childyouth.2011.05.029

BALEN, R., BLYTH, E., CALABRETTO, H, FRASER, C., HORROCKS, C. & MANBY, M. (2006).

Involving children in health and social research: ‘Human becomings’ or ‘active beings’?

Childhood, 13(1), 29-48. doi: 10.1177/0907568206059962

BEWEGING VAN MENSEN MET LAAG INKOMEN EN KINDEREN VZW ONDERZOEK- EN

DOCUMENTATIECENTRUM (2011). 17 oktober: Een toekomst voor onze kinderen en jongeren.

E-zine, 3(10).

BILLIET, J. (2001). Cycli in empirisch onderzoek. In BILLIET, J. & WAEGE, H. (Eds.), Een

samenleving onderzocht, methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. (pp. 33-63).

Antwerpen: Standaard Uitgeverij nv.

BOGDAN, R.C. & BIKLEN, S.K. (1998). Qualitative research in education: An introduction to

theory and methods. Boston: Allyn and Bacon.

BOUVERNE-DE BIE, M. (2003). Een rechtenbenadering als referentiekader. In BOUVERNE-DE

BIE, M., CLAEYS, A., DE COCK, A. & VANHEE, J. (Eds.), Armoede en participatie (pp. 1-20).

Gent: Academia Press.

BOUVERNE-DE BIE, M. (2007). Sociale Agogiek. Niet gepubliceerde cursus. Gent: Academia

Press.

BOUVERNE-DE BIE, M., ROETS, G., & ROOSE, R. (2010). Kinderrechten en kinderarmoede.

Tijdschrift voor jeugdrecht en kinderrechten 2010, 11(5), 261-267.

BROOKS-GUNN, J. & DUNCAN, G.J. (1997). The effects of poverty on children. The Future of

Children, 7(2), 55-71.

CRIVELLO, G., CAMFIELD, L. & PORTER, C. (2010). Editorial: Researching children’s

understandings of poverty and risk in diverse contexts. Children & Society, 24(4), 255-260.

doi: 10.1111/j.1099-0860.2010.00309.x

D’CRUZ, H. & JONES, M. (2004). Social Work Research: Ethical and Political Contexts.

London: Sage Publications.

Page 58: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

57

DE MEYER, M. & VAN GEERTSOM, J. (2011). Het Europees armoedebeleid: uit de

kinderschoenen? OCMW Visies, 26(2), 6-8.

DE VOS, K., ROOSE, R., & DE BIE, M. (2012). Honderd jaar na de kinderbescherming : de

institutionalisering van een pedagogische paradox. Panopticon, 33(5), 454–469.

DELEECK, H. (2008) (3e herz. en geact. uitg. o.l.v. Bea Cantillon). Wat is de welvaartsstaat? In

DELEECK, H., De architectuur van de welvaartsstaat opnieuw bekeken. (pp. 27-87). Leuven:

Acco.

DELEECK, H. (2008) (3e herz. en geact. uitg. o.l.v. Bea Cantillon). Inkomensverdeling,

herverdeling en armoede. In DELEECK, H., De architectuur van de welvaartsstaat opnieuw

bekeken. (pp. 341-402). Leuven: Acco.

Dierckx, D. (2007). Sociaal-wetenschappelijke perspectieven op armoede en armoedebeleid.

In Dierckx, D., Tussen armoedebeleid en beleidsarmoede. Een retrospectieve en

interventiegerichte analyse van de Vlaamse beleidspraktijk. (pp. 125-146). Leuven: Acco.

DOYLE, O., HARMON, C.P., HECKMAN, J.J. & TREMBLAY, R.E. (2009). Investing in early human

development: Timing and economic efficiency. Economics and Human Biology, 7(1), 1-6. doi:

10.1016/j.ehb.2009.01.002

EEMAN, L. & NICAISE, I. (Eds.) (2012). Verslag Studio Kinderarmoede. Retrieved from

https://hiva.kuleuven.be/resources/pdf/publicaties/R1459_Verslag_studio_kinderarmoede_27

0612.pdf

EUROPESE COMMISSIE (2013). Doelstellingen Europa2020. Retrieved from

http://ec.europa.eu/europe2020/targets/eu-targets/index_nl.htm

EUROPESE COMMISSIE (2013). Employment, Social affairs and inclusion. Poverty and social

exclusion. Retrieved from http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=751&langId=en

EUROPEES PLATFORM TEGEN ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING. (2013). Poverty and social

exclusion. Retrieved from http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=751&langId=en

FEDERAAL PLAN ARMOEDEBESTRIJDING (2012). Retrieved from http://www.mi-

is.be/sites/default/files/doc/fpa_2012_nl.pdf

FRASER, N. (1995). From Redistribution to Recognition? Dilemmas of Justice in a ‘Post-

Socialist’ Age. New Left Review, 212, 68-93.

GEERTS, A., DIERCKX, D. & VANDEVOORT, L. (2012). Elk kind telt. Informatie en inspiratie voor

lokale actoren in hun strijd tegen armoede. Retrieved from

http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/armoede/nieuws/Paginas/Elk-kind-telt.aspx

Page 59: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

58

GRAY, M. (2011). Back to basics: a critique of the strengths perspective in social work.

Families in Society, 92(1), 5-11. doi:10.1606/1044-3894.4054

GREDIG, D., SHAW, I. & SOMMERFELD, P. (2012). Mapping the Social Work Research Agenda.

In GRAY, M., MIDGLEY, J. & WEBB, S.A. (Eds.), The SAGE Handbook of Social Work. (pp.

391-407). Londen: Sage Publication Ltd.

HILL, M., DAVIS, J., PROUT, A. & TISDALL, K. (2004). Moving the participation agenda forward.

Children & Society, 18(2), 77-96. doi: 10.1002/CHI.819

HOWITT, D. (2010). Qualitative data collection: Ethnography/participant observation. In

HOWITT, D., Introduction to qualitative methods in psychology (pp.111-133). UK: Ashford

Colour Press Ltd.

HOWITT, D. (2010). Qualitative data analysis: Data transcription methods. In HOWITT, D.,

Introduction to qualitative methods in psychology (pp.135-162). UK: Ashford Colour Press

Ltd.

HOWITT, D. (2010). Qualitative data analysis: Thematic analysis. In HOWITT, D., Introduction

to qualitative methods in psychology (pp.163-186). UK: Ashford Colour Press Ltd.

Howitt, D. (2010). Ethical procedures in qualitative research. In Howitt, D., Introduction to

qualitative methods in psychology (pp. 391-405). UK: Ashford Colour Press Ltd.

HSIEH, H.F. & SHANNON, S.E. (2005). Three approaches to qualitative content analysis.

Qualitative Health Research, 15(9), 1277-1288. doi: 10.1177/1049732305276687

JAMES, A. (2007). Giving voice to children’s voices: Practices and problems, pitfalls and

potentials. American Anthropologist, 109(2), 261-272. doi: 10.1525/AA.2007.109.2.261

KELLET, M. (2011). Empowering children and young people as researchers: overcoming

barriers and building capacity. Child Indicators Research, 4(2), 205-219. doi:

10.1007/s12187-010-9103-1

KOMULAINEN, S. (2007). The ambiguity of the child’s ‘voice’ in social research. Childhood,

14(1), 11-28. doi: 10.1177/0907568207068561

KROLS, N. (2013). Investeren in kinderjaren rendeert fors, gelijk aan de start. Weliswaar,

19(2), 14.

KROLS, N. (2013). Ingrid Lieten over de bestrijding van kinderarmoede in Vlaanderen, geen

plaats voor armoede. Weliswaar, 19(2), 15.

KRUMER-NEVO, M. (2005). Listening to ‘life knowledge’: a new research direction in poverty

studies. International journal of social welfare, 14(2), 99-106. doi: 10.1111/j.1369-

6866.2005.00346.x

Page 60: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

59

KRUMER-NEVO, M. (2008). From noise to voice: How social work can benefit from the

knowledge of people living in poverty. International social work, 51(4), 556-565. doi:

10.1177/0020872808090248

LEEZENBERG, M. & DE VRIES, G. (2007). Het standaardbeeld van wetenschap. In

LEEZENBERG, M. & DE VRIES, G., Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen. (pp. 31-

52). Amsterdam: University Press.

LEEZENBERG, M. & DE VRIES, G. (2007). Het logisch empirisme en Poppers kritisch

rationalisme. In LEEZENBERG, M. & DE VRIES, G., Wetenschapsfilosofie voor

geesteswetenschappen. (pp. 53-77). Amsterdam: University Press.

LEEZENBERG, M. & DE VRIES, G. (2007). De historisering van het wetenschapsbeeld: Quine,

Kuhn en Foucault. In LEEZENBERG, M. & DE VRIES, G., Wetenschapsfilosofie voor

geesteswetenschappen. (pp. 79-111). Amsterdam: University Press.

LISTER, R. (2003). Investing in the Citizen-workers of the Future: Transformations in

Citizenship and the State under New Labour. Social Policy and Administration, 37(5), 427-

443. doi: 10.1111/1467-9515.00350

LISTER, R. (2004). Poverty. Cambridge: Polity Press.

LISTER, R. (2006). Children (but not women) first: New Labour, child welfare and gender.

Critical Social Policy, 26(2), 315-335. doi: 10.1177/0261018306062588

LISTER, R. (2007). Inclusive citizenship: realizing the potential. Citizen studies, 11(1), 49-61.

doi: 10.1080/13621020601099856

MESTRUM, F. (2011). Child Poverty: A Critical Perspective. Social Work & Society, 9(1), 161-

168.

MINUJIN, A., DELAMONICA, E., DAVIDZIUK, A. & D GONZALEZ, E. (2006). The definition of child

poverty: a discussion of concepts and measurements. Environment and Urbanization, 18(2),

481-500. doi: 10.1177/0956247806069627

MORABITO, C., VANDENBROECK, M. & ROOSE, R. (2013). The greatest of equalizers: a critical

review of international organisations views on early childhood care and education. In

BURCHARDT, T. & DEAN, H. (Eds.), Journal of Social Policy, 42(3), 451-467. doi:

10.1017/S0047279413000214

Morrow, V. & Richards, M. (1996). The ethics of social research with children: an overview.

Children & Society, 10(2), 90-105. doi: 10.111/j.1099-0860.1996.tb00461.x

NATIONAAL HERVORMINGSPROGRAMMA BELGIË (2011). Retrieved from

http://www.be2020.eu/uploaded/uploaded/201105260838390.NHP_2011_nl.pdf

Page 61: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

60

NATIONAAL HERVORMINGSPROGRAMMA BELGIË (2012). Retrieved from

http://www.be2020.eu/uploaded/uploaded/201205020754470.nhp_2012.pdf

PLATT, L. (2005). Discovering child poverty: the creation of a policy agenda from 1800 to the

present. Bristol: The Policy Press.

POD MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE, DIENST ARMOEDEBELEID (2008). Nationaal Actieplan

Sociale Insluiting 2008-2010. Retrieved from http://www.mi-

is.be/sites/default/files/doc/Nationaal%20Actieplan%202008-2010%20NL.pdf

PUNCH, S. (2002). Research with children: The same or different from research with adults?

Childhood, 9(3), 321-341. Doi: 10.1177/0907568202009003005

RAAD VAN DE EUROPE UNIE (2012). Het voorkomen en bestrijden van armoede en sociale

uitsluiting onder kinderen en het bevorderen van kinderwelzijn (No. 14437/12). Retrieved

from http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/12/st14/st14437.nl12.pdf

RAEYMAECKERS, P. & DIERCKX, D., (2010). Kinderen in armoede in Europees perspectief:

beleidsgerichte analyse. Antwerpen: Oases. Retrieved from

http://en.vleva.eu/sites/en.vleva.eu/files/events/bijlages/kinderarmoede_probleemanalyse_11

juni2010vleva.pdf

REDMOND, G. (2009). Children as actors: How does the child perspectives literature treat

agency in the context of poverty? Social Policy and Society, 8(4), 541-550. doi:

10.1017/S147474640999011X

REYNAERT, D., ROOSE, R., VANDENHOLE, W. & VLIEGHE, K. (2011). Kinderrechten:

springplank of struikelblok? Naar een kritische benadering van kinderrechten. Antwerpen –

Cambridge: Intersentia.

RIDGE, T. (2002). Childhood poverty and social exclusion. From a child’s perspective. Bristol:

The Policy Press.

RIDGE, T. (2011). The everyday costs of poverty in childhood: A review of qualitative

research exploring the lives and experiences of low-income children in the UK. Children &

Society, 25(1), 73-84. doi: 10.1111/j.1099-0860.2010.00345.x

ROETS, G., DE COCK, R., ROOSE, R. & BOUVERNE-DE BIE, M. (2011). Rechten van kinderen in

armoede: hefboom tot armoedebeheersing of armoedebestrijding? In REYNAERT, D., ROOSE,

R., VANDENHOLE, W. & VLIEGHE, K. (Eds.), Kinderrechten: springplank of struikelblok? Naar

een kritische benadering van kinderrechten (pp. 25-41). Antwerpen – Cambridge: Intersentia.

ROETS, G., & VANDENBROECK, M. (2011). Kersentijd. In BAEKELMANS, R. & WAEYENBERGE, C.

(Eds.), Armoede door kinderogen (pp. 43-56). Brussel: Agora.

Page 62: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

61

ROETS, G., ROOSE, R. & BOUVERNE-DE BIE, M. (2013). Researching child poverty: Towards a

lifeworld orientation. Childhood, 20(1), 1-15. doi: 10.1177/0907568212475101

SPYROU, S. (2011). The limits of children’s voices: From authenticity to critical, reflexive

representation. Childhood, 18(2), 151-165. doi: 10.1177/0907568210387834

STEENSSENS, K., AGUILAR, L.M., DEMEYER, B. & FONTAINE, P. (2008). Kinderen in armoede.

Status quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek in België. Leuven: Interuniversitaire

Groep Onderzoek en Armoede (IGOA) vzw. Retrieved from

https://hiva.kuleuven.be/resources/pdf/publicaties/R1241a.pdf

STEENSSENS, K., DEMEYER, B. & VAN REGENMORTEL, T. (2009). Empowerment als

verbindend, krachtgericht denk- en handelingskader. In STEENSSENS, K., DEMEYER, B. & VAN

REGENMORTEL, T., Conceptnota empowerment en activering in armoedesituaties (pp. 31-50).

Leuven: Hoger instituut voor de arbeid. Retrieved from

https://hiva.kuleuven.be/resources/pdf/publicaties/R1270.pdf

STUDIEDIENST VAN DE VLAAMSE REGERING (2012). Vlaamse Armoedemonitor 2012. Retrieved

from http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/vlaamse-armoedemonitor-2012

THOMAS, N. & O’KANE, C. (1998). The ethics of participatory research with children. Children

& Society, 12(5), 336-348. doi: 10.1111/j.1099-0860.1998.tb00090.x

VAN LANCKER, W. (2013). Kinderarmoede in België en Vlaanderen. Samenleving en politiek,

20(1), 12-21.

Van Lancker, W. (2013b). Putting the Child-Centred Investment Strategy to the Test:

Evidence for the EU27, CSB Working Paper No. 13/01.

VAN REGENMORTEL, T. (2009). Empowerment als uitdagend kader voor sociale inclusie en

moderne zorg. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 18(4), 22-42.

VANDENHOLE, W., VRANKEN, J., DE BOYSER, K. (2010). Why Care? Children’s rights and Child

Poverty. Antwerpen: Intersentia.

VERSCHELDEN, G. (2002). Ontwikkelingen naar interpretatief en participatief jeugdonderzoek.

In VERSCHELDEN, G., Opvattingen over “welzijn” en “begeleiding”, Een sociaal-

(ped)agogische analyse van leerlingenbegeleiding als exemplarisch thema in het jeugdbeleid

(pp. 109-157). Gent: Academia Press.

VLAAMS NETWERK VAN VERENIGINGEN WAAR ARMEN HET WOORD NEMEN (2011). Werelddag van

verzet tegen armoede. Retrieved from http://www.17oktober.be/kaderwaarom.html

VLAAMS PARLEMENT (2009). Beleidsnota Armoede 2009-2014 (No. 1-210). Retrieved from

http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2009-2010/g210-1.pdf

Page 63: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

62

VLAAMS PARLEMENT (2011). Beleidsbrief armoedebestrijding, beleidsprioriteiten 2011-2012

(No. 1-1333). Retrieved from http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2011-

2012/g1333-1.pdf

VLAAMS PARLEMENT (2012). Beleidsbrief armoedebestrijding, beleidsprioriteiten 2012-2013

(No. 1-1773). Retrieved from http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2012-

2013/g1773-1.pdf

VLAAMSE OVERHEID, AGENTSCHAP SOCIAAL-CULTUREEL WERK VOOR JEUGD EN VOLWASSENEN-

AFDELING JEUGD (2011). Vlaams Actieplan Kinderrechten 2010-2014. Retrieved from

http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/vak-vlaams-actieplan-kinderrechten

VLAAMSE OVERHEID (2011). Vlaams Actieprogramma Kinderarmoede. Retrieved from

http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/armoede/publicaties/Documents/Vlaams_actieprogramm

a_kinderarmoede.pdf

VLAAMSE OVERHEID (2011).Voortgangsrapport Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2011-

2012. Retrieved from

http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/armoede/vlaamsactieplan/Paginas/inhoud.aspx#vrtg

VLAANDEREN IN ACTIE, PERMANENT ARMOEDE OVERLEG EN VLAAMSE OVERHEID (2010).

Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014. Retrieved from

http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/armoede/vlaamsactieplan/Documents/VAPA2010-

2014.pdf

VRANKEN, J. (2010). Kinderarmoede. In D. Dierckx, N. Van Herck, & J. Vranken (Eds.),

Armoede in België (pp.183-198). Leuven: Acco.

WELZIJNSZORG VZW SAMEN TEGEN ARMOEDE (2011). Armoede is geen kinderspel. Retrieved

from www.welzijnszorg.be

WYNESS, M. (2006). Theories of growing up: developmentalism and socialisation theory. In

WYNESS, M., Childhood and Society, an introduction to the sociology of childhood (pp. 117-

140). UK: Palgrave Macmillan.

WYNESS, M. (2006). Researching children and childhood: methods, ethics and politics. In

WYNESS, M., Childhood and Society, an introduction to the sociology of childhood (pp. 185-

205). UK: Palgrave Macmillan.

WYNESS, M. (2006). Children: their rights and politics. In WYNESS, M., Childhood and Society,

an introduction to the sociology of childhood (pp. 206-229). UK: Palgrave Macmillan.

WYNESS, M. (2006). Conclusion. In WYNESS, M., Childhood and Society, an introduction to

the sociology of childhood (pp. 230-237). UK: Palgrave Macmillan.

Page 64: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

63

3 MASTERPROEFSEMINARIES

3.1 Eerste masterproefseminarie op 23/02/2012

3.1.1 Voorbereiding eerste masterproefseminarie

Masterproefseminarie

23/02/2012

Titel Masterproef I & II

Participatief onderzoek naar (kinder)armoede

Nationaal niveau• Decreet

armoedebestrijding (21 maart 2003 en latere wijzigingen)

• Nationaal Hervormings-programma België (15 april 2011)

• Nationaal Actieplan Sociale Insluiting (NAPIncl2008-2010)

• (…) tegen 2020 380.000 mensen minder geconfronteerd worden met het risico op armoede en sociale uitsluiting (t.o.v. 2008)

• doorbreken van de cirkel van kinderarmoede

I/ Probleemstelling

• Historische en sociaal politieke situering van beleidsinitiatieven en cijfers rond kinderarmoede– (…) die inspanningen resulteren o.m. in een halvering van

het aantal kinderen dat geboren wordt in armoede (…) de meest recente cijfers tonen bovendien de nood aan om te focussen op bepaalde doelgroepen, de cijfers inzake kinderarmoede zijn immers nog schrijnender (Lieten beleidsbrief Armoedebestrijding 2012, 2011, 6);

– (…) de strijd tegen kinderarmoede wordt voorop gesteld (Lieten, 2011, 8);

– (…) is het inzetten op de bestrijding van kinderarmoede dan ook de juiste keuze. (Lieten, 2011, 9)

Provinciale & lokale niveau

• Provinciale overlegrondes kinderarmoede• OCMW Visies thema kinderarmoede• …

Vlaams niveau: andere belangrijke beleidsdocumenten

• Vlaams Actieprogramma Kinderarmoede (29 april 2011);

• Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 (VAPA) (evaluatie en bijsturing in 2012);

• Voortgangsrapport VAPA (2010-2011) (jaarlijks)

• Beleidsnota armoede 2009-2014 ‘Armoede uitsluiten, armen insluiten’

• Vlaams Actieplan Kinderrechten 2011-2014

• bestrijden van kinderarmoede; • kinderarmoede moet

meetbaar gemaakt worden; • halvering van kinderarmoede;• bijzondere accenten op

kinderen;

à sociaal probleem dat moet worden aangepakt, niet alleen op Vlaams niveau cf. infra

Stakeholders

• 17 oktober 2011: Werelddag van Verzet tegen Armoede: stop armoede bij kinderen en jongeren!

• Campagnethema welzijnszorg 2011 ‘Armoede is geen kinderspel’

• Gemeenschappelijk jaarthema jeugdverenigingen 2011 ‘Armoede is een onrecht, maar er een spel van’

• …

Page 65: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

64

Internationaal niveau

• Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) of Kinderrechtenverdrag (20 november 1989) = belangrijk ruimer referentiekader, maar Kinderrechtenverdrag komt niet altijd eenduidig tegemoet aan ‘het belang’ van het kind (Reynaert, Roose, Vandehole en Vlieghe, 2011)

Wetenschappelijke onderzoeken

• Enkele voorbeelden:– Steenssens, K., Aguilar, L.M., Demeyer, B. en

Fontaine, P. (2008), Kinderen in armoede. Status quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek voor België, Leuven, Interuniversitaire Groep Onderzoek en Armoede (IGOA) vzw;

– Vandenhole, W., Vranken, J. en De Boyser, K. (2010) Why care? Children’s Rights and ChildPoverty, Antwerpen, Intersentia.

Europees niveau• Één van de vijf kerndoelstellingen van de Europa

2020-strategie: “ten minste 20 miljoen minder mensen die slachtoffer van armoede en sociale uitsluiting zijn of dreigen te worden”

• Europees Platform tegen armoede en sociale uitsluiting: “to eradicate child poverty”

• 2010: Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting: “1 op 5 kinderen in de Europese Unie verhoogd armoederisico”

• 2012: Europese Commissie zal een Europese Aanbeveling uitvaardigen tegen kinderarmoede

Media

• Voortdurend nieuwe artikels die verschijnen rond (kinder)armoede

Vlaamse kinderarmoedecijfersAanvulling gegevens in de Vlaamse armoedemonitor;• in Vlaanderen zijn ongeveer 160.000 kinderen tussen 0 en 17 jaar die onder de

Europese armoederisicodrempel zitten; • grootste armoederisico bij kinderen in één oudergezinnen (37%), in gezinnen waar

niemand werkt (80%), in niet-EU-gezinnen (53%) en in huurwoningen (37%);• 8% van de kinderen in één oudergezinnen en 9% van de kinderen in gezinnen waar

niemand werkt, leeft in een huishouden dat zich geen maaltijd met vlees, kip of vegetarisch alternatief kan veroorloven om de 2 dagen;

• bijna 1 op 3 kinderen in niet-EU-gezinnen leeft in een huishouden dat er om financiële reden niet in slaagt de woning voldoende te verwarmen;

• 83% van de kinderen in een gezin waar niemand werkt, kan een onverwachte uitgave van 800 euro niet uit eigen middelen betalen;

• de eigen Kind en Gezin-indicator toont een verdubbeling van het aantal geboorten in kansarme gezinnen de laatste 10 jaar (8,3% in 2009)

(Brochure van de Vlaamse Kinderarmoede cijfers maart 2011 Studiedienst van de Vlaamse Regering)

Rol van onderzoek/onderzoekers• Beleidsbrief ‘Armoedebestrijding 2011-2012’ (Lieten):

– In het VAPA: samenwerking o.a. met onderzoekers (p.7)– VAPA-maatregel: het valoriseren van onderzoek over armoede (belang van wetenschappelijk

onderbouwd beleid, efficiëntie, achterliggende processen die leiden tot armoede en sociale uitsluiting, coördinatie en afstemming + instrumenten ter beschikking van het beleid (p.8)

– Focus op kinderarmoede door beleidàdit wordt bevestigd door recente literatuur en recent onderzoek over kinderarmoede (wisselwerking informeren beleid & onderzoek) (p.9)

– Binnen de doelstellingen van de EU2020: (…) uitwisseling van praktijken via de methodiek van ‘peer reviews’ (…) ‘dialoog onder gelijken’ (…) succesvolle praktijken kunnen de basis vormen van nieuwe en efficiënte beleidsmaatregelen. (p.17)

– Vlaamse Regering (o.b.v. bepalingen in het armoededecreet) opdracht geven tot het verrichten van wetenschappelijk onderzoek voor de ondersteuning van het armoedebestrijdingsbeleid (p.21)

– Oprichten van een ‘Kennisplatform Armoede’ (tweejaarlijks samenkomen) (combinatie van verschillende soorten kennis om het beleid te informeren: theoretische, praktische, feitelijke en ervaringskennis); o.a. belangrijke partners binnen dit platform zijn academici. (p.24)

– Operationaliseren van een nieuw ‘Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek Armoede’: alle academische kennis die voorhanden is bundelenàinformeren beleid (p.24)

– Organisatie STUDIO rond kinderarmoede (p.28)

Wetenschappelijke literatuur• Platt, UK, (2005): aandacht voor kinderarmoede door

beleidsmakers + interventies in historisch perspectief van meer dan 200 jaar. Een historisch perspectief “illuminatesthe continuities in discourses around child poverty that canoccur alongside major transitions in treatment” (Platt, 2005, 8)

• Grote veranderingen: wetten en maatregelen om hen te beschermen, hen verbieden om te gaan werken op jonge leeftijd, hen pedagogiseren,…

• Continuïteiten: spanning kinderwelzijn & welzijn van het gezin (de familie), dubbelzinnige houding t.o.v. de positie van de vrouw, ondersteuning van eenoudergezinnen t.o.v. tweeoudergezinnen,…

Rol van onderzoek/onderzoekers

• Platt (2005):– Complexe relatie tussen onderzoek en beleid: bv.

hoe reageert het beleid op bepaalde bevindingen uit onderzoek?, in welke mate zet het beleid de lijnen uit voor het onderzoek?, enz.

– Rol van onderzoek/onderzoekers: identificeren van draagwijdte, oorzaken en oplossingen van (kinder)armoede, realiteit van (kinder)armoede betekenisvol en onmiddellijk weergeven aan het publiek & de overheid

Wetenschappelijke literatuur (2)

àvaststelling: ambigu maatregelen beleid & ondanks consensus (kinder)armoede = sociaal probleem, geen eenduidige antwoorden en oplossingenàhistorisch perspectief brengt ook onderliggende

motieven van het beleid aan het licht voor een focus op kinderarmoede (natiebouw, economie,…)àIs het wel mogelijk om (kinder)armoede uit te

roeien?

Wetenschappelijke literatuur• Roose en De Bie (2007) in Roets, De Cock, Roose en

Bouverne-De Bie (2011) stellen dat sociale praktijken en het maatschappelijk middenveld een maatschappelijke actor zijn ten opzicht van het sociaal-politieke beleid en een reflexieve praktijk die zich moet positioneren op het spanningsveld beheersing-emancipatie. Sociale praktijken die participatie als uitgangspunt hanteren, stellen de vraag centraal wat interventies kunnen betekenen voor kinderen en vooral hun ouders in armoedesituaties, die een beroep doen op maatschappelijke hulpbronnen, en ook voor hen die er geen beroep op doen.

Page 66: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

65

Wetenschappelijke literatuur (3)

• Mestrum (2011): – aparte benadering voor kinderen nodig/mogelijk?– belang van globale context waarin (kinder)armoede

zich voordoet– link met ruimere maatschappelijke problemen die

moeten aangepakt worden

à DUS, belang van verruimen van scope van kinderarmoede naar armoede, met hierbij wel in vraag stellen van de focus op kinderarmoede binnen onderzoek naar armoede

Vertaling naar rol onderzoek/onderzoekers

• In de visie van ‘participatie als uitgangspunt’ kan dan de vraag gesteld worden wat de interventies van onderzoekers, namelijk op welke manier ze aan onderzoek doen m.b.t. (kinder)armoede, kunnen betekenen voor kinderen en vooral hun ouders in armoedesituaties, die een beroep doen op maatschappelijke hulpbronnen, en ook voor hen die er geen beroep op doen. à belang voor sociaal werk, reflexieve praktijk

Wetenschappelijke literatuur (4)

• Cantillon en Van Lancker (2011): “De welvaart in het rijke Westen is de voorbije decennia sterk toegenomen (…) en toch, in weerwil van dit alles is men er in de meeste landen niet in geslaagd om deze prima facie gunstige parameters om te zetten in minder ongelijkheden en minder armoede” (Cantillonen Van Lancker, 2011, 141-142).

II/Onderzoeksvragen• Enerzijds impuls van het beleid (veel aandacht voor

(kinder)armoede, anderzijds belangrijke rol van onderzoek/onderzoekers

Onderzoeksvragen:• “Hoe kunnen onderzoekers aan participatief onderzoek doen naar

armoede?” • “Hoe kunnen onderzoekers komen tot participatieve

kennisontwikkeling m.b.t. armoede?”• “Wat is de betekenis van een focus op kinderarmoede binnen dat

participatief onderzoek/participatieve kennisontwikkeling naar armoede?”

• “Hoe kunnen de bevindingen uit het onderzoeksluik het beleid informeren m.b.t. maatregelen rond (kinder)armoede?”

III/ Theoretisch perspectief

• participatief onderzoek (kinder)armoede• participatieve kennisontwikkeling m.b.t.

(kinder)armoede

IV/Methodologie/onderzoeksopzet

• Literatuurstudie: historische en sociaal-politieke situering van beleidsinitiatieven en cijfers rond kinderarmoede; rol onderzoek/onderzoekers; participatief onderzoek naar (kinder)armoede, participatieve kennisontwikkeling m.b.t. (kinder)armoede

• Onderzoeksluik: proces meevolgen en analyseren van ‘onderzoek naar armoede: opzet van een co-operative inquiry’

Stand van zaken

• Literatuurstudie: Historische en sociaal-politieke situering van beleidsinitiatieven en cijfers rond kinderarmoede

• Begin van rol onderzoek/onderzoekers• Nog uitwerken: participatief onderzoek naar

(kinder)armoede, participatieve kennisontwikkeling m.b.t. (kinder)armoede

• Onderzoeksluik: 1ste bijeenkomst

Page 67: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

66

3.1.2 Feedback naar aanleiding van eerste masterproefseminarie dd. 23/02/2012

Naar aanleiding van mijn powerpointpresentatie kreeg ik inhoudelijke suggesties om mijn

masterproef verder uit te werken. Op deze aangereikte inhoudelijke suggesties heb ik daarna

verder gewerkt in mijn masterproef:

• Problematiseren ‘participatief’ onderzoek, is dit een betere manier om aan onderzoek

te doen met betrekking tot kinderarmoede? Het beleid gaat er in ieder geval vanuit

dat dit een betere manier is;

• Analyseren, ook van soorten onderzoek die errond gebeuren bv.:

belevingsonderzoek, longitudinaal onderzoek, enz.;

• Draagt ‘participatief’ onderzoek bij aan de kennisontwikkeling met betrekking tot

kinderarmoede? Zinvol?;

• Participatief onderzoek en onderzoekers: problematiseren;

• Link met KINDERarmoede?;

• Focussen en afbakenen;

• Zoeken op ‘childhood research’;

• IGOA onderzoek, 2 soorten onderzoek, hiertoe beperken;

• Belang van kinderarmoede niet opsluiten, maar verruimen;

• Aangehaalde voorbeelden van Platt zijn positief;

3.2 Tweede masterproefseminarie op 12/03/2013

3.2.1 Voorbereiding tweede masterproefseminarie

Masterproefseminarie

12/03/2013

Page 68: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

67

Voorlopige titel Masterproef

Onderzoekers als medevormgevers aan de sociale probleemconstructie

van kinderarmoede.

III. Literatuurstudie

• Onderzoek naar kinderarmoede? – Sociaal-politieke situering van (beleids)initiatieven

(internationaal, Europees, Nationaal, Vlaams,…)– (Kinder)armoede, rijk aan definities– Rol van onderzoek(ers): hoe positioneren

onderzoekers zich, via hun onderzoeken, in het (kinder)armoededebat?

I. Probleemstelling

• Verschillende beleidsniveaus (internationaal, Europees, Nationaal, Vlaams, Provinciaal-Lokaal): aandacht voor & problematisering van kinderarmoede

• De Bie (2007): definitie van een (geconstrueerd) sociaal probleem àverschillende gezagdragers: kinderarmoede=een sociaal probleem + nood aan maatschappelijke actie

IV. Methodologie• Verschillende onderzoekers hebben hun onderzoek

voorgesteld op een aantal bijeenkomsten, waarna een discussie volgde onder de onderzoekers over het voorgestelde onderzoek.

• Kwalitatieve inhoudsanalyse van twee gepresenteerde onderzoeken & discussie achteraf (a.d.h.v. letterlijke transcripties van audiomateriaal) m.b.t. thema kinderarmoede (gelijkenissen, verschillen,…):– Vrijetijdsbeleving van kinderen in armoede (1ste

voorstelling 26/01/2012)– Belevingsonderzoek bij kinderen en jongeren die in

armoede leven (2de voorstelling 13/04/2012)

I. Probleemstelling

• Voortgangsrapport 2011-2012 van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 (VAPA): vaststelling om tot maatschappelijke actie te komen is er nood aan ‘een brede mobilisatie van de voltallige samenleving’. (Voortgangsrapport VAPA 2011-2012, p. 64).

• Ook andere belanghebbenden en onderzoekers dragen bij aan een brede mobilisatie rond het geconstrueerd sociaal probleem kinderarmoede

V. Bibliografie• BEWEGING VAN MENSEN MET LAAG INKOMEN EN KINDEREN VZW ONDERZOEK- EN DOCUMENTATIECENTRUM (2011). 17 oktober: Een

toekomst voor onze kinderen en jongeren. E-zine, 3(10).• BOUVERNE-DE BIE, M. (2007). Sociale Agogiek. Niet gepubliceerde cursus. Gent: Academia Press.• CENTRUM VOOR SOCIAAL BELEID HERMAN DELEECK (2013). Welkom. Retrieved from http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be/• DE MEYER, M. & VAN GEERTSOM, J. (2011). Het Europees armoedebeleid: uit de kinderschoenen? OCMW Visies, 26(2), 6-8.• EUROPESE COMMISSIE (2013). Doelstellingen Europa2020. Retrieved from http://ec.europa.eu/europe2020/targets/eu-

targets/index_nl.htm• EUROPESE COMMISSIE (2013). Employment, Social affairs and inclusion. Poverty and social exclusion. Retrieved from

http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=751&langId=en• EUROPEES PLATFORM TEGEN ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING. (2013). Poverty and social exclusion. Retrieved from

http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=751&langId=en• GEERTS, A., DIERCKX, D. & VANDEVOORT, L. (2012). Elk kind telt. Informatie en inspiratie voor lokale actoren in hun strijd tegen

armoede. Retrieved from: http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/armoede/nieuws/Paginas/Elk-kind-telt.aspx• MESTRUM, F. (2011). Child Poverty: A Critical Perspective. Social Work & Society, 9(1), 161-168.• MINUJIN, A., DELAMONICA, E., DAVIDZIUK, A. & D GONZALEZ, E. (2006). The definition of child poverty: a discussion of concepts

and measurements. Environment and Urbanization, 18(2), 481-500. doi: 10.1177/0956247806069627 • NATIONAAL HERVORMINGSPROGRAMMA BELGIË (2011). Retrieved from

http://www.be2020.eu/uploaded/uploaded/201105260838390.NHP_2011_nl.pdf• NATIONAAL HERVORMINGSPROGRAMMA BELGIË (2012). Retrieved from

http://www.be2020.eu/uploaded/uploaded/201205020754470.nhp_2012.pdf• PLATT, L. (2005). Discovering child poverty: the creation of a policy agenda from 1800 to the present. Bristol: The Policy Press.• POD MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE, DIENST ARMOEDEBELEID (2008). Nationaal Actieplan Sociale Insluiting 2008-2010. Retrieved

from http://www.mi-is.be/sites/default/files/doc/Nationaal%20Actieplan%202008-2010%20NL.pdf• RAAD VAN DE EUROPE UNIE (2012). Het voorkomen en bestrijden van armoede en sociale uitsluiting onder kinderen en het

bevorderen van kinderwelzijn (No. 14437/12). Retrieved from http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/12/st14/st14437.nl12.pdf

I. Probleemstelling

• Belang van onderzoek(ers) ter ondersteuning van het (kinder)armoedebestrijdingsbeleid cf. bv. ‘Studio Kinderarmoede*’ in opdracht van coördinerend minister Armoedebestrijding Lieten

*vijfdaagse ‘denktank’ rond kinderarmoede waarbij diverse deskundigen een strategisch antwoord willen vinden op een complex en reëel probleem dat zich in een bepaalde nationale context stelt. (Verslag Studio Kinderarmoede, 2011).

V. Bibliografie• RAEYMAECKERS, P. & DIERCKX, D., (2010). Kinderen in armoede in Europees perspectief: beleidsgerichte analyse. Antwerpen:

Oases. Retrieved from http://en.vleva.eu/sites/en.vleva.eu/files/events/bijlages/kinderarmoede_probleemanalyse_11juni2010vleva.pdf

• REYNAERT, D., ROOSE, R., VANDENHOLE, W. & VLIEGHE, K. (2011). Kinderrechten: springplank of struikelblok? Naar een kritische benadering van kinderrechten. Antwerpen – Cambridge: Intersentia.

• ROETS, G., DE COCK, R., ROOSE, R. & BOUVERNE-DE BIE, M. (2011). Rechten van kinderen in armoede: hefboom tot armoedebeheersing of armoedebestrijding? In REYNAERT, D., ROOSE, R., VANDENHOLE, W. & VLIEGHE, K. (Eds.), Kinderrechten: springplank of struikelblok? Naar een kritische benadering van kinderrechten (pp. 25-41). Antwerpen – Cambridge: Intersentia.

• STEENSSENS, K., AGUILAR, L.M., DEMEYER, B. & FONTAINE, P. (2008). Kinderen in armoede. Status quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek in België. Leuven: Interuniversitaire Groep Onderzoek en Armoede (IGOA) vzw. Retrieved from https://hiva.kuleuven.be/resources/pdf/publicaties/R1241a.pdf

• STUDIEDIENST VAN DE VLAAMSE REGERING (2012). Vlaamse Armoedemonitor 2012. Retrieved from http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/vlaamse-armoedemonitor-2012

• VANDENHOLE, W., VRANKEN, J., DE BOYSER, K. (2010). Why Care? Children’s rights and Child Poverty. Antwerpen: Intersentia.• VAN LANCKER, W. (2013). Kinderarmoede in België en Vlaanderen. Samenleving en politiek, 20(1), 12-21.• VLAAMS NETWERK VAN VERENIGINGEN WAAR ARMEN HET WOORD NEMEN (2011). Werelddag van verzet tegen armoede. Retrieved

from http://www.17oktober.be/kaderwaarom.html• VLAAMS PARLEMENT (2009). Beleidsnota Armoede 2009-2014 (No. 1-210). Retrieved from • http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2009-2010/g210-1.pdf

II. Onderzoeksvraag

• Welke rol vervullen onderzoekers in onderzoek naar kinderarmoede?

V. Bibliografie• VLAAMS PARLEMENT (2011). Beleidsbrief armoedebestrijding, beleidsprioriteiten 2011-2012 (No. 1-1333).

Retrieved from http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2011-2012/g1333-1.pdf• VLAAMS PARLEMENT (2012). Beleidsbrief armoedebestrijding, beleidsprioriteiten 2012-2013 (No. 1-1773).

Retrieved from http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2012-2013/g1773-1.pdf• VLAAMSE OVERHEID, AGENTSCHAP SOCIAAL-CULTUREEL WERK VOOR JEUGD EN VOLWASSENEN-AFDELING JEUGD (2011).

Vlaams Actieplan Kinderrechten 2010-2014. Retrieved from http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/vak-vlaams-actieplan-kinderrechten

• VLAAMSE OVERHEID (2011). Vlaams Actieprogramma Kinderarmoede. Retrieved fromhttp://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/armoede/publicaties/Documents/Vlaams_actieprogramma_kinderarmoede.pdf

• VLAAMSE OVERHEID (2011).Voortgangsrapport Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2011-2012. Retrieved from http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/armoede/vlaamsactieplan/Paginas/inhoud.aspx#vrtg

• VLAANDEREN IN ACTIE, PERMANENT ARMOEDE OVERLEG EN VLAAMSE OVERHEID (2010). Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014. Retrieved from http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/armoede/vlaamsactieplan/Documents/VAPA2010-2014.pdf

• VRANKEN, J. (2010). Kinderarmoede. In D. Dierckx, N. Van Herck, & J. Vranken (Eds.), Armoede in België(pp.183-198). Leuven: Acco.

• WELZIJNSZORG VZW SAMEN TEGEN ARMOEDE (2011). Armoede is geen kinderspel. Retrieved fromwww.welzijnszorg.be

Page 69: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

68

3.2.2 Feedback naar aanleiding van tweede masterproefseminarie dd. 12/03/2013

Naar aanleiding van mijn powerpointpresentatie kreeg ik nog kort enkele inhoudelijke vragen,

waarop ik kon antwoorden. Bovendien ontving ik nog een aantal interessante inhoudelijke

suggesties, waarmee ik verder aan de slag kon in mijn masterproef:

• De twee geselecteerde onderzoeken in het onderzoeksluik van mijn masterproef zijn

geen voorbeelden van de dominante internationale invulling van onderzoek naar

kinderarmoede, namelijk vanuit een ‘human capital’ benadering: hoe ga ik dit

oplossen, verantwoorden?;

• Concrete vertaling van kinderarmoedebestrijding op Vlaams niveau is

kleuterparticipatie, dit is in lijn met op internationaal niveau ECEC (Early Childhood

Education and Care);

• Concrete literatuursuggestie gekregen: MORABITO, C., VANDENBROECK, M. &

ROOSE, R. (2013). The greatest of equalizers: a critical review of international

organisations views on early childhood care and education. In BURCHARDT, T. &

DEAN, H. (Eds.), Journal of Social Policy, 42(3), 451-467. doi:

10.1017/S0047279413000214;

• Een andere studente haar masterproef die nog moest uitgewerkt worden, sluit

inhoudelijk aan bij mijn masterproef, namelijk kinderarmoede en gezins- en

opvoedingsondersteuning;

Page 70: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

69

4 BEGELEIDING

4.1 Gesprekken met mijn promotor Griet Roets & begeleiding via mail

Tussen de gesprekken door met mijn promotor werden verschillende versies van mijn

masterproef per mail bezorgd aan mijn promotor. Ik heb veelal via een gesprek én

tegelijkertijd via mail feedback gekregen. Bij het afwerken van mijn masterproef is de

feedback uitsluitend via mail verlopen. Op basis van de gekregen feedback heb ik telkens

opnieuw mijn masterproef herwerkt.

1. Gesprek op 10 november 2011

• korte feedback op basis van het ingediend voorstel voor onderwerp van

masterproef dd. 13/10/2011 (cf. supra);

• Diversiteit projecten: hoe appels met peren vergelijken?;

• Niet doen in de praktijk wat ze op papier zeggen te doen;

• Projecten nog niet afgerond;

• Hoe afbakening in zoveel projecten?;

• Voorstel meewerken in het kader van mijn masterproef rond het thema

kinderarmoede, participatie en hoe wordt dit vorm gegeven/kan dit vorm gegeven

worden in onderzoek aan de hand van enkele onderzoeksprojecten die al

afgerond zijn;

• mail sturen naar administratie van de Vlaamse Gemeenschap voor meer info

rond die projectoproep.

2. Toestemming gekregen om in het kader van mijn masterproef een reflectieproces van onderzoekers over participatief onderzoek met kinderen in armoede mee te volgen en te documenteren.

3. Gesprek op 25 april 2012

• Titel veranderen;

• Pagina 4 t.e.m. 9 is ok;

• Pagina 9 heel belangrijk rol van onderzoek(ers);

• Onderzoeksvragen herwerken, ruimer maken en voornamelijk focussen op

onderzoeker;

• Literatuuronderzoek uitbreiden met andere onderzoekers vb. Alanen (cf.

childhood studies);

• Belangrijk om goede Nederlandse tekst te schrijven in eigen woorden, bron

vermelden en geen paginanr.;

• Vlaamse beleidspraktijk uitwerken cf. doctoraat Griet Verschelden;

Page 71: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

70

• Onderdeel kinderarmoede, rijk aan definities, linken met epistemologische

vragen;

• Pagina 15 herschikken, andere opbouw;

• Opdrachtgever in plaats van beleid;

• Goed van status quaestionis;

• Check cursus interpretatieve onderzoeksmethoden;

• Motivering twee geselecteerde onderzoeken (zelf een onderzoek + participatief

onderzoek beleid);

• 2 gesprekken letterlijk uittypen (transcripties);

• Focus op kinderarmoede behouden;

• Artikel childhood Griet Roets;

• Boek D’Cruz en Jones specifiek voor sociaal werk onderzoek.

4. Gesprek op 04 december 2012

• verder plan van aanpak besproken naar timing toe + deelname aan tweede

masterproefseminarie.

5. Gesprek op 15 februari 2013

• Korte inhoudelijke bespreking;

6. Gesprek op 08 maart 2013

• Titel: ‘Onderzoekers als medevormgevers aan de sociale probleemconstructie

van kinderarmoede’;

• De probleemstelling en de onderzoeksvraag moeten korter, samenvattend

schrijven, tipje van de sluier oplichten, nieuwsgierig maken om verder uitleg te

geven en er dieper op in te gaan. De eerste pagina, één letterlijk citaat eruit

kiezen en de andere samenvatten;

• In de probleemstelling een oplijsting maken van de verschillende beleidsniveaus

(internationaal, Europees, nationaal, Vlaams, provinciaal, lokaal)àvoor het

sociaal geconstrueerd probleem van kinderarmoedeàmaatschappelijke

mobilisatieàhieraan de rol van onderzoek en onderzoekers koppelen;

• In de literatuurstudie opnieuw dezelfde volgorde van beleidsniveaus herhalen &

er dieper op ingaan. Stukken uit de probleemstelling kunnen beter geïntegreerd

worden in de literatuurstudie (nuances die al gemaakt worden);

• Zie opmerking 5 van GR op tekst: verschillende wetenschappelijke onderzoeken,

maatschappelijke mobilisatieàonderzoekers…Erachter auteurs + datum

vermelden en de rest van de referenties in de bronvermelding plaatsen. Achter

dit stuk: brug maken naar rol van onderzoek;

Page 72: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

71

• P. 5: Bronvermelding: Europees platform armoede en sociale uitsluiting,

2013àin de bronvermelding zelf komt dan de hyperlink;

• Stuk op p.5-6 rond ‘sociaal geconstrueerd probleem’ De Bie=probleemstelling,

oplijsting van docu’s zonder uitleg=ook probleemstelling;

• Probleem + manier waarin ONDERZOEK tussenkomst in het probleem=

overgang naar onderzoeksvraag…;

• P. 12= KERN van de probleemstelling;

• In de literatuurstudie: onderscheid tussen kwantitatief (inkomen: absolute en

relatieve (kinderarmoede)grens) en kwalitatief onderzoek (=stem geven aan,

participatief);

• Tess Ridge, Child and society: artikel met inventaris kwalitatief en kwantitatief

onderzoek (opzoeken). Lister!;

• Zie cursus A & DO voor verschillende definities van armoede;

• WVL en BC: proportioneel herverdelen van KA, KB Vlaamse bevoegdheid,

middenklasse geen draagvlak…;

• Focus op welzijn van kind nu of kind in functie van de volwassene later, welzijn

nu is het belangrijkste in mijn visie, maar beleid(sacties) focussen vooral op het

kind als sociaal en economisch kapitaal voor de maatschappij later…~sociaal

investeringsparadigma (tekst WVL) + artikel Lister 2003 social policy and

administration?? Kort vermelden;

• Kinderarmoede kort ook link maken met gezin en gender, en verdeling van

inkomen binnen gezin;

• Nieuwe afspraak + afspraken in verband met 2de masterproefseminarie op

12/03/2013;

7. Tweede masterproefseminarie 12/03/2013 8. Kort overleg per mail in verband met indienen definitieve titel masterproef

(05/04/2013) 9. Gesprek op 02/05/2013

• Feedback over deel definities, stuk OK, kritiek Gray inkorten + structuur;

10. Gesprek op 21/06/2013

• Korte verdere inhoudelijke verfijning;

11. Gesprek op 08/07/2013

• Korte verdere inhoudelijke verfijning;

12. Gesprek op 19/07/2013

• Punt in titel weg;

• Onderverdeling in probleemstelling weglaten;

Page 73: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

72

• Stukken tekst toevoegen en schrappen;

• Bij onderdeel rol van onderzoekers iets schrijven over de rol van onderzoekers,

die ook internationaal participeren in de probleemdefinitie van kinderarmoede;

• Concreet aangeven van periode waarop historische analyse slaat;

• Verantwoorden waarom focus op Vlaamse definities als invalshoek en dan

gekoppeld aan internationale definitie;

• Uit stuk geschreven tekst beknopt de kritieken op het empowermentparadigma er

uit halen, in relatie tot sociale problemen zoals armoede;

• Stuk over het meten van kinderarmoede inkorten;

• Vraag naar welke kindbeelden geconstrueerd worden in de twee

onderzoeksprojecten;

• Stukken tekst best van plaats veranderen;

• Bepaalde zaken niet meer uitwerken cf. onderdeel definities en meten van;

13. Gesprek op 31/07/2013

• Enkele woorden toevoegen en schrappen;

• Vanaf bepaald stuk: alles rond kinderarmoede en kindstudies verschuiven naar

het stuk eronder;

• Stukje van kinderrechten/rechtendiscours op een andere plaats;

• Opmerking in verband met kindbeeld, niet in visie van becoming, maar wel

extreme complexiteit omdat bijvoorbeeld in onderzoek de rol van volwassenen

erkend wordt maar ook weer gemakkelijk machtsrelaties spelen, waarbij het kind

instrumenteel wordt ingezet;

• Stromingen in sociology of childhood beperken tot twee belangrijkste om

tegemoet te komen aan de duidelijkheid;

• Stuk van D’Cruz en Jones verschuiven naar 2.3.

14. Nog een aantal keer van begin tot half augustus 2013 verdere inhoudelijke opvolging en feedback via mail gekregen en opgevolgd.

• Feedback in verband met methodologie 02/08/2013

o Verfijning onderzoeksvraag;

o Enkele woorden aanpassen en toevoegen.

• Feedback in verband met resultaten 10/08/2013

o Aantal ondertitels schrappen;

o Twee stukjes kort nog verder uitwerken 1. Rond instrumenteel inzeten van

onderzoekers in beleidsgericht onderzoek en 2. Rond herbevestigen of

uitdagen van bestaande opvattingen.

o Stukje tekst van plaats verschuiven.

Page 74: Portfolio bij MasterproefI - Ghent University...0 Portfolio bij Masterproef I Academiejaar 2012-2013 Promotor Dr. Griet Roets Barbara Pannecoucke

73

• Feedback in verband met discussie en concluderende reflectie en abstract

12/08/2013.