POLITIE - Comité P 5...input van feiten niet gelijk kan zijn aan de output via vonnissen, tucht- of...
Transcript of POLITIE - Comité P 5...input van feiten niet gelijk kan zijn aan de output via vonnissen, tucht- of...
TUCHTBELEID VAN DE POLITIE (2001-2005)
MOET ER NOG TUCHT ZIJN?EEN ANALYSE VAN EN BEDENKINGEN BIJ VIJF JAAR TUCHTBELEID VAN DE
POLITIE
TUCHTBELEID VAN DE POLITIE (2001-2005)
MOET ER NOG TUCHT ZIJN?EEN ANALYSE VAN EN BEDENKINGEN BIJ VIJF JAAR TUCHTBELEID VAN DE
POLITIE
Walter PEETERSWilfried MAHIEU
Cahiers Vast Comité P
Verantwoordelijke uitgever: Stefaan Janssens
Kolenmarkt 7 te 1000 Brussel
© 2006, Uitgeverij Politeia nv
Kolenmarkt 7
1000 Brussel
Tel: 02/289.26.10
Fax: 02/289.26.19
E-mail: [email protected]
www.politeia.be
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel
van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch of welke andere wijze ook zonder vooraf-
gaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever.
De auteurs en de uitgeverij streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informa-
tie waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld.
Wettelijk depot: D / 2006 / 8132 / 71
INHOUDSTAFEL
INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
HOOFDSTUK 1WELKE FEITEN WAREN HET ONDERWERP VAN TUCHT? . . . . . . . . . 13
1. Vaststellingen van het Vast Comité P. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
2. Vaststellingen van de Tuchtraad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
HOOFDSTUK 2BESTAANDE TUCHTWETGEVING. WIE KAN TUCHTSANCTIES OPLEGGEN? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
1. Gewone tuchtoverheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
2. Hogere tuchtoverheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
HOOFDSTUK 3EENVORMIGHEID IN SANCTIES? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
1. De sanctie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
2. De gesanctioneerde politieambtenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
HOOFDSTUK 4TUCHTPROCEDURE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
HOOFDSTUK 5WERKGROEP ‘WIJZIGING TUCHTWET’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
1. Werkgroep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
2. Resultaten van de werkgroep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
5
HOOFDSTUK 6DE TUCHTWET EN DE RAAD VAN STATE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
1. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
2. Tuchtorganen van actief bestuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
3. Het uitoefenen van de tuchtvordering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
4. Het politiecollege als tuchtorgaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
5. De kennisname van de feiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
6. Het loyauteitsprincipe – De rechten van verdediging . . . . . . . . . . 46
7. De toerekening van de feiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
8. De eigenlijke tuchtprocedure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
9. Het tuchtdossier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
10. De tussenkomst van de tuchtraad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
11. Het advies van bepaalde autoriteiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
12. Het advies van de tuchtraad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5112.1 Algemeenheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5112.2 De motivering van het strafbesluit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5312.3 De mededeling van de tuchtbeslissing . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
13. De terugwerkende kracht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
HOOFDSTUK 7TUCHT EN HET OPENBAAR MINISTERIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
HOOFDSTUK 8DEONTOLOGISCHE CODE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
HOOFDSTUK 9FUNCTIE INTERN TOEZICHT – NAAR EEN NIEUWE POL 48? . . . . . . . 71
6 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
HOOFDSTUK 10AANBEVELINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
HOOFDSTUK 11HET TUCHTRECHT EN DE ‘BEGINSELEN VAN BEHOORLIJK BESTUUR’ 79
1. Begrip en toepassingsgebied . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
2. Het zorgvuldigheidsbeginsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
3. Het motiveringsbeginsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
4. Het redelijkheidsbeginsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
5. De hoorplicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
6. Het onpartijdigheidsbeginsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
7. Het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel . . . . . . . . . . . . . . . 85
8. Het continuïteitsbeginsel en het veranderlijkheidsbeginsel . . . . . . 86
9. Het beginsel van de redelijke termijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
BIJLAGE IREGISTRATIE DOOR DE TUCHTRAAD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Statistieken Tuchtraad Jaarverslag 2004 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 891.1 Cijfers van de Franstalige Kamer van de Tuchtraad . . . . . . . 891.2 Vergelijking tuchtstraffen per taalrol . . . . . . . . . . . . . . . . . . 981.3 Cijfers van de Nederlandstalige Kamer van de Tuchtraad . . 102
BIJLAGE IIAANGIFTE DOOR DE KORPSEN BIJ HET VAST COMITÉ P . . . . . . . . . 113
1. Statistieken Vast Comité P Overzicht 2002 – 1 november 2005 – Lokale politie . . . . . . . . . . . 113
2. Statistieken Vast Comité P Overzicht 2002 – 1 november 2005 – Federale politie . . . . . . . . . . 123
7
INLEIDING
Het Vast Comité P heeft vanaf 20001 in elk jaarverslag een analyse gemaakt van
de meegedeelde tucht- en ordemaatregelen door de bevoegde tuchtoverheden
uitgesproken tegen een lid van een politiedienst. Aangezien ook de recente cij-
fers van 2005 in aanmerking werden genomen, is dit cahier een actualisatie van
deze analyse. Het overzicht over vijf jaar, waarvan drie jaar in een tabel werden
gevat, geeft bepaalde tendensen duidelijk weer. De analyses in het verslag aan
het parlement2 waarop nu verder gewerkt wordt, blijven de basis. Het doel van
dit cahier is ook bouwstenen aan te reiken voor het debat rond het tuchtrecht.
De laatste analyse in het jaarverslag 20043 beslaat een vijftal bladzijden en ver-
trekt vanuit een eerste vaststelling dat, ondanks een wettelijke verplichting tot
informatieverstrekking, verschillende korpsen4 het Vast Comité P nog steeds
niet op de hoogte brengen van de door hen genomen tucht- en ordemaatrege-
len of niet hebben gemeld dat zij geen tucht- of ordezaken hebben moeten uit-
voeren. In 2005 werd gelukkig een verbetering van informatieoverdracht
vastgesteld, zodat er voldoende representatieve gegevens aanwezig waren om
het onderzoek te kunnen voortzetten. Dit cahier is dan ook gebaseerd op geac-
tualiseerde gegevens.
Een tweede vaststelling is dat het totale aantal politiegerelateerde dossiers via
klachten, aangiften, gerechtelijke onderzoeken door de Dienst Enquêtes en het
aantal uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen zeer hoog is5. We spreken
voor een periode van drie jaar (2003-2005) toch over 20.105 dossiers. Het ver-
1 Door artikel 15 van de wet van 1 april 1999 werden de tuchtrechtelijke overheden ver-plicht het Vast Comité P maandelijks omstandig op de hoogte te brengen van de geno-men tucht- en ordemaatregelen. Dit artikel werd in de wet van 18 juli 1991 tot regelingvan het toezicht op politie- en inlichtingendiensten ingevoerd onder artikel 14bis,2de lid.
2 Zie de gemeenschappelijke vergadering van de leden van de Begeleidingscommissies inKamer en Senaat van de Vaste Comités P en I, in Hertoginnedal op 26 september 2005.
3 Activiteitenverslag 2004 van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, Parl. St.,Kamer, 2004-2005, nr. 1966/001 en Senaat, 2004-2005, nr. 3-1321/1, blz. 301 e.v.
4 In 2005 betreft het nog alleen de korpsen van de politiezone Luik, La Louvière, Zwijn-drecht, Regio Tielt die geen aangifte bij het Vast Comité P hebben gedaan. In 2004 betrofhet nog de politiezones Luik; Herstal; Condroz; La Louvière; Aiseau-Presles/Châtelet/Far-ciennes; Hesbaye; Fagne; Stavelot-Malmédy; Zwijndrecht; Grens; Voorkempen; Tienen/Hoegaarden; Wokra; Machelen/Vilvoorde; Puyenbroeck; Aalter/Knesselare; Erpe-Mere/Lede en Regio Tielt.
9
schil tussen dit cijfer en de tijdens dezelfde periode genomen 1.231 tucht- of or-
demaatregelen is zeer groot. Ruw geschat, zou dit erop neerkomen dat 1 op
20 dossiers uitmondt in een of andere sanctie.
Het antwoord op de vraag of deze vaststelling juist en verantwoord is, lijkt niet
zo vanzelfsprekend te zijn. Het ligt voor de hand dat, gelet op het grote percen-
tage ongegronde klachten, om welke reden dan ook, en de behandeling van tal
van feiten louter op correctioneel vlak en de eventuele dubbele tellingen, de
input van feiten niet gelijk kan zijn aan de output via vonnissen, tucht- of orde-
maatregelen.
Een derde vaststelling is dat niet steeds geldt dat hoe groter het korps, hoe meer
tuchtzaken er in verhouding zijn, maar dat bij het bekijken van sommige gege-
vens, een verfijning van het onderzoek noodzakelijk is.
Een eerste registratie werd al gedaan door de Tuchtraad in zijn jaarverslag 2004
waarbij afhankelijk van de getalsterkte van de personeelsleden per zone of per
dienst werd nagegaan hoeveel keer er werd opgetreden. Deze registratie wordt
als bijlage I bij dit verslag gevoegd.
Een tweede bijlage geeft de aangiften door de korpsen bij het Vast Comité P
weer, maar hier geldt de restrictie dat als het korps geen aangifte heeft gedaan,
er ook geen vermelding is. Een aandachtige lezer zal merken dat er zones zijn
waarin sinds 2001 geen enkel personeelslid een lichte of zware tuchtstraf heeft
opgelopen. Zowel voor Vlaanderen als voor Wallonië en Brussel-Hoofdstad zijn
er korpsen bij met meer dan 100 effectieven6 die over de vier jaar geen tucht-
straffen kenden. Wanneer men dit bekijkt per provincie7, steekt Limburg er met
kop en schouders bovenuit, namelijk op de 18 korpsen zijn er 13 korpsen of
72% die in vier jaar tijd geen enkele tuchtmaatregel of maatregel van inwendige
5 In 2004 werden er 1.864 klachtendossiers aangelegd, 552 gerechtelijke onderzoeken ver-richt door de Dienst Enquêtes; 763 aangiften gedaan door de politie zelf, werd kennisgegeven van 3.082 klachtendossiers door de Algemene inspectie en de politiekorpsen;705 opsporingsonderzoeken ingesteld en 98 vonnissen overgemaakt, dit maakt eentotaal van 7.064 dossiers in 2004, tegenover 6.359 in 2003. Uit de database blijken voor2005 de volgende cijfers: 2.570 klachtendossiers geopend bij het Vast Comité P; 563gerechtelijke onderzoeken door de Dienst Enquêtes; 843 aangiften van misdaden ofwanbedrijven door de politie; 2.287 klachtendossiers via de Algemene inspectie en dekorpsen; 361 opsporingsonderzoeken werden ingesteld en 58 vonnissen geregistreerd,hetzij in totaal 6.682 dossiers.
6 Het gaat over Brussel-Hoofdstad zone 5340; Antwerpen zones 5348, 5350, 5355, 5360,5366, 5368; Limburg zones 5369, 5373, 5376, 5381, 5384; Vlaams-Brabant zone 5408;Oost-Vlaanderen zones 5418, 5430, 5438; West-Vlaanderen zones 5446, 5447, 5448, 5457,5462; Luik zones 5278, 5279, 5283, 5292; Luxemburg zones 5300, 5301 en Henegouwenzones 5316, 5328. In Waals-Brabant zijn er geen zones met meer dan 100 effectieven enin Namen slechts een.
10 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
orde hebben genomen. Indien wordt gekeken naar de zones die grenzen aan
de provincie Antwerpen, blijken ook deze vijf zones in dezelfde tijdspanne geen
enkele tuchtprocedure te hebben gevoerd8.
Opgedeeld per gemeenschap, geeft dit voor Wallonië 10 op de 72 korpsen
(14%), voor Vlaanderen 35 op 118 korpsen (30%) die geen formele tucht heb-
ben uitgevoerd.
Niet alleen bij de lokale politie blijkt dit fenomeen zich voor te doen, ook bij de
federale politie blijkt per getalsterkte en per dienst duidelijk een klein percen-
tage tuchtprocedures te worden behandeld. Een overzicht van deze federale po-
litiediensten vindt u tevens in de bijgevoegde bijlage.
Van de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie
(AIG) ontving het Vast Comité P geen informatie met betrekking tot eventuele
eigen interne tuchtprocedures.
De leden van de dienst Statuten van de AIG zetelen in hun hoedanigheid van
deskundige, in vertegenwoordiging van de inspecteur-generaal, in de Tucht-
raad. In haar jaarverslag 2004 baseerde de AIG haar analyse vooral op de door
haar behandelde tuchtdossiers en werd er geen onderzoek gedaan naar bepaal-
de fenomenen in het kader van haar gesignaleerde feiten en uitgeoefende tucht.
Zoals verder zal worden vermeld, komt de AIG in andere analyses niettemin tot
hetzelfde besluit als het Vast Comité P.
We hopen dat dit cahier aanleiding zal geven tot het zich verder bekwamen in
de tuchtmaterie.
7 Per provincie geeft dit volgend overzicht: Waals-Brabant zone 5270; Luik zones 5286,5287, 5290, 5291, 5292; Namen zone 5310; Luxemburg geen zone; Henegouwen zones5332, 5337, 5338; Antwerpen zones 5350, 5352, 5356, 5363, 5365, 5366, 5367, 5368; Lim-burg zones 5371, 5372, 5373, 5374, 5375, 5377, 5378, 5379, 5381, 5382, 5384, 5385, 5386;Vlaams-Brabant zones 5390, 5391, 5393, 5398, 5401, 5402, 5405; Oost-Vlaanderen zones5420, 5422, 5424, 5435, 5437; West-Vlaanderen zones 5445, 5459.
8 Het gaat hier over de aangrenzende zones Noorderkempen, Zuiderkempen, Geel/Laak-dal/Meerhout, Kempen Noord-Oost en Balen/Dessel/Mol. In de provincie Limburg heb-ben alleen de zones Hazodi, Sint-Truiden/Gingelom/Nieuwerkerken, Tongeren-Herstappe, Maasland en Maasmechelen een of meer tuchtprocedures gemeld.
11
HOOFDSTUK 1WELKE FEITEN WAREN HET ONDERWERP VAN TUCHT?
1. VASTSTELLINGEN VAN HET VAST COMITÉ P
Hier dient te worden opgemerkt dat het voorwerp van tucht verschillende feiten
kan omvatten zodat het aantal feiten niet gelijkstaat met het aantal tuchtmaatre-
gelen. De samenvoeging in grotere rubrieken verloopt in de analyse van de
Tuchtraad anders dan in de analyse door het Vast Comité P, wat een recht-
streekse vergelijking onmogelijk maakt. De feiten vermeld in het verslag van de
Tuchtraad, opgedeeld in feiten binnen en buiten dienst, geven echter dezelfde
tendensen aan als de huidige analyse.
De al dan niet bestrafte feiten die in 2004 en 2005 minimaal9 15 keer voorkwa-
men, werden door het Vast Comité P opgedeeld in drie grote clusters:
Tekortkomingen door de houding die de waardigheid van het politieambt aan-
tasten
Het betreft hier voornamelijk feiten in verband met lakse en negatieve taakuit-
voering; algemene houding en voorkomen; handelingen buiten dienst die de
waardigheid of het imago aantasten; gebruik van alcohol of drugs tijdens de
dienst; inbreuk op de integriteit; gewelddaden tegen personen en goederen en
schending van het beroepsgeheim.
Tekortkomingen in de uitvoering van taken
Hieronder vallen feiten als politiemateriaal vergeten of verloren; niet naleven
van administratieve formaliteiten in geval van ziekte; fouten bij de uitvoering
van taken; niet of slecht naleven van de procedure; laattijdige afhandeling van
processen-verbaal; gehoorzaamheid, weigeren van bevel.
9 Het eerste cijfer geeft het aantal in 2004 weer, het tweede cijfer in 2005.
Welke feiten waren het onderwerp van tucht? 13
Administratieve tekortkomingen – werksfeer
Inbreuken op de loyauteit en eerbied; misbruik maken van dienst of middelen;
werksfeer en collegiale relaties; onwettige afwezigheid; misbruik van dienst-
rooster en comptabiliteit; werk verlaten zonder toelating; te laat komen of het
werk te vroeg verlaten. Opvallend is een toename van feiten die te maken heb-
ben met het verlaten van het werk zonder toelating.
2. VASTSTELLINGEN VAN DE TUCHTRAAD
Daar waar het onderzoek door het Vast Comité P gebaseerd is op de gegevens
van heel het land, met dezelfde methode, aandachtspunten en onderwerpen
van analyse, werkt de Tuchtraad in afzonderlijke kamers die op eigen wijze hun
verslaggeving doen en dit per taal. Door het verschil in benadering is het soms
moeilijk een algemene uitspraak te doen over een bepaald fenomeen. Door het
verschil in codering van de feiten door de respectieve kamers van de Tuchtraad
en doordat beide kamers niet dezelfde methode en voorstelling hanteren voor
hun analyse van de tuchtfeiten, is enige voorzichtigheid in de lectuur geboden.
Wanneer de meest voorkomende feiten, genoteerd door zowel de Nederlands-
talige als de Franstalige kamer van de Tuchtraad, samen geanalyseerd worden,
blijken de volgende tekortkomingen zich het vaakst voor te doen:
– Tekortkomingen bij gerechtelijke opdrachten (120);
– Misbruik van alcohol voor en tijdens dienst (92);
– Te laat aankomen op het werk, te vroeg het werk verlaten, onderbreking
van het werk (78);
– Onwettige afwezigheid (51);
– Onwaardig gedrag (46);
– Niet naleven van richtlijnen inzake ziektemelding (37);
– Weigering bevel bij taakuitvoering (22);
– Schending beroepsgeheim (21);
– Gewelddaden (11).
De Nederlandstalige kamer specificeert in haar algemene bespreking dat in
overgrote mate tekortkomingen genoteerd worden in de kwaliteit van de uit-
voering van gerechtelijke opdrachten, waarbij 88 van de 92 specifieke inbreu-
ken op rekening komen van de lokale politie.
14 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Het overwicht voor de lokale politie geldt ook voor de tekortkomingen in de
andere taakuitvoering, namelijk 42 op de 52 inbreuken. De aandacht wordt ge-
vestigd op het fenomeen van alcoholmisbruik (50 sancties, 40 lokaal), geweld-
daden tegen personen (elf sancties) en vijf tuchtvervolgingen betreffende
drugsgebruik.
Niettegenstaande de wetgeving op de toegelaten bijkomende beroepsactivitei-
ten duidelijk dient gekend te zijn, waren er nog zeven tuchtvorderingen dien-
aangaande. Het Vast Comité P heeft hier reeds meermaals de aandacht op
gevestigd.
De Franstalige kamer vermeldt als in het oog springende fenomenen de onwet-
tige afwezigheden en laattijdige aankomst op het werk (45 feiten of 10% van het
totaal), het sjoemelen met de uren (13 feiten). Tweeëntwintig feiten of 4,5% had-
den betrekking op het niet naleven van de administratieve voorschriften bij
ziekte.
Het toenemende aantal feiten van agressiviteit en het tekort aan collegialiteit (12
feiten) vallen op, evenals de inbreuken op het beroepsgeheim, waarvoor negen
sancties werden uitgesproken. Verder in deze analyse zal het gezamenlijke
standpunt van beide kamers nog aan bod komen.
Welke feiten waren het onderwerp van tucht? 15
HOOFDSTUK 2BESTAANDE TUCHTWETGEVING10
WIE KAN TUCHTSANCTIES OPLEGGEN?
De tuchtwet van 13 mei 1999 voorziet in een gewone tuchtoverheid en in een
hogere tuchtoverheid.
1. GEWONE TUCHTOVERHEID
10 Zie wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de poli-tiediensten (B.S. 16 juni 1999) en Koninklijk besluit van 26 november 2001 tot uitvoeringvan de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van depolitiediensten (B.S. 28 december 2001).
LOKALE POLITIE GEWONE TUCHTOVERHEID
Hulp-, basis-, middenkader en
personeelsleden die niet tot het
hiveau A behoren
Korpschef
Officierskader, korpschef en perso-
neelsleden van niveau A
Burgemeester of politiecollege
FEDERALE POLITIE GEWONE TUCHTOVERHEID
Hulp-, basis-, middenkader en
personeelsleden die niet tot het
hiveau A behoren
Diensthoofd
Officierskader en personeelsleden
van niveau A
Directeur-generaal of commissaris-ge-
neraal voor personeelsleden die er
rechtstreeks van afhangen
Directeurs-generaal en commissaris-
generaal
Gezamenlijk optreden van de ministers
van Binnenlandse Zaken en van Justitie
ALGEMENE INSPECTIE GEWONE TUCHTOVERHEID
Basis-, middenkader en personeelsle-
den die niet tot het niveau A behoren
Inspecteur-generaal
De inspecteur-generaal, het officiers-
kader en de personeelsleden van
niveau A
Gezamenlijk optreden van de minis-
ters van Binnenlandse Zaken en van
Justitie
Bestaande tuchtwetgeving 17
Deze gewone tuchtoverheden kunnen lichte tuchtstraffen opleggen zoals de
waarschuwing en de blaam. Uit bovenvermeld schema blijkt duidelijk dat de
korpschef ten opzichte van zijn officieren geen rechtstreekse tuchtbevoegdheid
heeft.
2. HOGERE TUCHTOVERHEID
De hogere tuchtoverheid kan zowel lichte als zware tuchtsancties opleggen en
zelfs zaken evoqueren.
De zware tuchtsancties zijn:
– De inhouding van wedde;
– De schorsing bij tuchtmaatregel van ten hoogste drie maanden;
– De terugzetting in weddeschaal;
– Het ontslag van ambtswege;
– De afzetting.
LOKALE POLITIE HOGERE TUCHTOVERHEID
Hulp-, basis-, middenkader, officiers-
kader (niet hogere officieren of
korpschefs) en personeelsleden
CALOG
Burgemeester of politiecollege
NB: voor de officieren is overdracht
door de hogere tuchtoverheid aan de
minister van Binnenlandse Zaken mo-
gelijk
Hogere officieren en korpschefs Minister van Binnenlandse Zaken
FEDERALE POLITIE HOGERE TUCHTOVERHEID
Hulp-, basis-, middenkader en
personeelsleden die niet tot het
niveau A behoren
Directeur-generaal of commissaris-ge-
neraal voor personeelsleden die
rechtstreeks van hem afhangen
Officierskader en personeelsleden
van niveau A
Minister van Binnenlandse Zaken
Directeurs-generaal en commissaris-
generaal
Gezamenlijk optreden van de minis-
ters van Binnenlandse Zaken en van
Justitie
ALGEMENE INSPECTIE HOGERE TUCHTOVERHEID
Alle personeelsleden Gezamenlijk optreden van de minis-
ters van Binnenlandse Zaken en van
Justitie
18 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
De tuchtstraf is de facto niet het enige middel voor de korpschef om in bepaalde
gevallen op te treden tegen een negatieve attitude. Hij beschikt ook over de mo-
gelijkheid om ordemaatregelen op te leggen die kunnen bestaan uit een voor-
lopige schorsing; het opstellen van een functioneringsnota; verandering van
dienst; verbod om een voertuig te besturen; verbod op toegang tot bepaalde lo-
kalen of een verbod op toegang tot elektronische bestanden of systemen.
In de praktijk kunnen bovendien ook andere maatregelen worden genomen zo-
als vermaning; terechtwijzing; berisping; inhouding dienstwapen of een per-
soonlijke bijsturing. Ook het verplicht volgen van opleidingen of extra
trainingen behoren tot de mogelijkheden.
Voor 2004 noteerde het Vast Comité P op basis van de melding door de korpsen
via het artikel 14bis, 2de lid, 30 voorlopige schorsingen; 11 functioneringsnota’s;
26 veranderingen van dienst; twee inhoudingen dienstwapen en twee persoon-
lijke bijsturingen.
Wat de lichte tuchtstraffen betreft, werden er in 2004 in totaal 22611 waarschu-
wingen gegeven en 23112 blamen.
Wat de zware tuchtsancties betreft, leest u de uitspraken in volgend schema:
Uit de studie13 van de Tuchtraad blijkt dat 28% van de Nederlandstalige uitspra-
ken de federale politie betreft en 72% de lokale politie, bij de Franstalige zijn de
verhoudingen anders, namelijk 35% bij de federale politie en 65% bij de lokale
politie. Wanneer de resultaten gekoppeld worden aan de getalsterkte14, komt
men tot de vaststelling dat op nationaal vlak de vervolgingscoëfficiënt bij de fe-
11 100 door Nederlandstalige korpsen, 126 door Franstalige.12 123 door Nederlandstalige korpsen, 108 door Franstalige.
Inhou-
ding
wedde
Schor-
sing
Terugzet-
ting
wedde-
schaal
Ontslag
ambts-
wege
Afzet-
ting
Totaal
Ned. 76 54 7 13 0 150
Fr. 42 31 9 7 1 90
Tot. 118 85 16 20 1 240
13 Zie jaarverslag 2004 van de Tuchtraad, blz. 171.
Bestaande tuchtwetgeving 19
derale politie duidelijk hoger ligt, namelijk 1,89% tegenover 1,50% voor de lo-
kale politie.
Binnen de lokale politiediensten is het tuchtbeleid van de Nederlandstalige en
Franstalige tuchtoverheden nagenoeg gelijkwaardig (1,49% Nederlandstalige en
1,52% Franstalige), terwijl er wel een verschil is op het federale niveau waarbij
de Franstalige tuchtoverheden een hoger tuchtbeleid voeren (1,69% Neder-
landstalige tegenover 2,14% Franstalige).
14 Totaal federaal 11.636 (6.263 Nederlandstalige en 5.373 Franstalige), totaal lokaal 31.570(17.822 Nederlandstalige en 13.748 Franstalige).
20 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
HOOFDSTUK 3EENVORMIGHEID IN SANCTIES?
1. DE SANCTIE
Zowel het Vast Comité P, de Tuchtraad als de AIG komen tot de conclusie dat
er geen eenvormigheid is in het nemen van sancties met betrekking tot verge-
lijkbare feiten.
De AIG schrijft in haar jaarverslag15: “Het opleggen van een gepaste tuchtstraf
valt eveneens onder het begrip kwaliteitszorg. Het afgelopen jaar kreeg de alge-
mene inspectie tot haar spijt opnieuw kennis van tuchtdossiers, vaak vanuit de
lokale politie, waarin een lichte tuchtstraf werd uitgesproken voor feiten die
nochtans strafrechtelijk met een correctionele straf werden gesanctioneerd. De
bemerkingen van rechters in hun vonnissen in verband met de toelaatbare aard
van de door politieambtenaren gepleegde feiten en soortgelijke afkeuringen geuit
door het openbaar ministerie, worden door de tuchtoverheid genegeerd. Zij blij-
ven voor dergelijke feiten lichte tuchtstraffen opleggen […]”.
De Tuchtraad gaat zelfs verder16: “Binnen de politiediensten en nog meer bin-
nen de lokale politie is er dringend nood aan een eenvormig en coherent tucht-
beleid. De verschillen in bestraffing overtreffen de toelaatbare afwijkingen die
noodzakelijkerwijze het gevolg zijn van de discretionaire benadering van elke
tuchtoverheid. De afwezigheid of quasi afwezigheid van enige tuchtactiviteit
binnen een groot aantal politiezones stemt tot ernstig nadenken”.
Het Vast Comité P heeft in zijn jaarverslag 200417 enkele voorbeelden aange-
haald die hier aangevuld kunnen worden:
– Een inspecteur wordt veroordeeld door de 51ste kamer van de correctionele
rechtbank van Brussel op 30 december 2003 voor feiten van 2001 door met
15 Jaarverslag 2004 van de Algemene inspectie, blz. 48.16 Jaarverslag 2004 van de Tuchtraad, blz. 174.17 Zie Activiteitenverslag 2004 van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten,
Parl. St., Kamer, 2004-2005, nr. 1966/001 en Senaat, nr. 3-1321/1, blz. 312 e.v.
Eenvormigheid in sancties? 21
bedrieglijk opzet zich onrechtmatig te hebben laten vergoeden om fictieve
omstandigheden van een ongeval te hebben opgenomen in processen-ver-
baal met daarbij afpersing en misbruik van vertrouwen. Voorafgaandelijk
had de minister van Binnenlandse Zaken een voorlopige schorsing opge-
legd van acht maanden, waarvan vijf maanden met inhouding van 25% van
de wedde. Ondertussen muteerde de betrokkene van de federale politie
naar de lokale politie. De tuchtprocedure zelf werd ingeleid op
3 augustus 2004 door de lokale politie met uiteindelijk resultaat het uitspre-
ken van een lichte tuchtstraf, namelijk de waarschuwing18.
– Tijdens zijn ziekteverlof oefent een inspecteur een niet-toegelaten economi-
sche activiteit uit. Hij is ook met geen enkele administratieve reglementering
in orde. Door de korpschef werd als sanctie een verwittiging uitgesproken19.
– Een commissaris werd in 2004 met onmiddellijke ingang van ambtswege
ontslagen, na veroordeling door de rechtbank van eerste aanleg op
12 juni 2002 wegens weerspannigheid, gewelddaden en intoxicatie achter
het stuur. Beroep en verwerping voorziening in Cassatie. Tegen de beslis-
sing van de gouverneur werd door betrokkene beroep aangetekend bij de
minister van Binnenlandse Zaken die het ontslag niet handhaafde. Betrok-
kene is opnieuw directeur HRM/logistiek van zijn korps. In de huidige stand
van zaken is ons geen andere tuchtstraf bekend20.
– Een inspecteur, die wijkagent is, schrijft zijn echtgenote in op een fictief
adres zodat zij ten onrechte een hogere werkloosheidsuitkering krijgt. Zij
zijn trouwens gehuisvest in een woning van de staat. De uitgesproken sanc-
tie is een blaam21.
– Een inspecteur is dronken in mei 2003 en gaat op de vuist met een collega
die een kennis van hem wilde verbaliseren. Hij werd ook op een bus van
De Lijn gewezen op het feit dat hij niet met zijn voeten op de zetel mocht
liggen, verweet de controleurs en matigde zijn ambt aan. Hij ontving op
2 april 2004 een zware tuchtstraf van schorsing bij tuchtmaatregel voor de
duur van één maand. Op 14 februari 2004 tijdens een besloten feestje met
collega’s diende hij evenwel een echtgenoot van een personeelslid een
18 Dossier 2004/86839.19 Dossier 2004/33107.20 Dossier 2004/29912.21 Dossier 20004/31271.
22 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
vuistslag toe, waarop een vechtpartij ontstond. Niemand legde klacht neer,
maar de korpschef heeft, nadat hij op 19 februari 2004 de feiten vernam, een
voorlopige schorsing uitgesproken voor de duur van twee maanden. Tijdens
de nieuw gestarte tuchtbehandeling blijkt ook dat dezelfde inspecteur uit
een groep dronken nachtfuivers werd gehaald die het aan de stok hadden
met de portier. Op 4 augustus 2004 wordt de voorlopige schorsing omgezet
in een tuchtstraf van schorsing voor een duur van twee maanden22.
– Sommige tuchtraden zijn heel soepel, zoals tegenover een commissaris die
reeds in 2002 veroordeeld werd wegens het rijden zonder geldige verzeke-
ring, waarvoor hij een zware tuchtstraf had gekregen van inhouding van zijn
brutowedde ten belope van 10% gedurende twee maanden. Die straf kon
hij echter uitvoeren door middel van bijkomende prestaties, zodanig dat hij
de facto geen inkomensverlies leed. In 2004 wordt hij opnieuw door de po-
litierechtbank veroordeeld wegens “spijts het tegen hem uitgesproken verval
van recht tot sturen toch een voertuig te hebben bestuurd en dit met een voer-
tuig zonder geldig keuringsbewijs!”. Voor dit feit liep hij een zware tuchtstraf
op van één week schorsing23. Dezelfde commissaris heeft op
1 oktober 2004 kennis gekregen van een derde zware tuchtmaatregel voor
feiten van het niet uitvoeren van gerechtelijke opdrachten (kantschriften) en
het niet afwerken of opstellen van de nodige processen-verbaal. De onuit-
gevoerde en achterstallige kantschriften werden dan herverdeeld in het
korps. Opgelegde tuchtmaatregel: de zware tuchtstraf van schorsing voor de
duur van één dag.
– Het Vast Comité P is ook op de hoogte van het feit dat korpschefs tegen wie
strafrechtelijke onderzoeken wegens ernstige feiten lopen, die zelfs in voor-
hechtenis hebben gezeten, zelfs niet (voorlopig) geschorst werden24.
– Het Vast Comité P heeft reeds verslag uitgebracht over een korpschef die
correctioneel veroordeeld werd tot zware straffen en die voor de bevestiging
van de uitspraak in hoger beroep gesanctioneerd werd met (slechts) een
blaam.
– Een inspecteur had reeds een sanctie van blaam gekregen voor feiten van
dronkenschap tijdens zijn dienst. Hij werd ook met een regel van inwendige
22 Dossier 2004/64843.23 Dossier 2003/35283.24 Dossier zone 5429, 5327.
Eenvormigheid in sancties? 23
orde gemuteerd naar een ander commissariaat. Een jaar later wordt hij op-
nieuw dronken aangetroffen tijdens zijn dienst, terwijl gekend was dat hij
buiten zijn dienst zeer grote hoeveelheden bier dronk. Niettegenstaande hij
verbod kreeg om nog een dienstwapen te dragen en een andere dienst toe-
gewezen kreeg, bleef hij volharden. Hij kreeg een schorsing van vijf da-
gen25.
– Een inspecteur weigert aanwezig te zijn op een vergadering met gemeen-
teambtenaren naar aanleiding van een bepaald project ondanks het bevel
van zijn commissaris dienstoverste. Als sanctie werd een blaam uitgespro-
ken26.
– Een inspecteur werd veroordeeld om bij herhaling: een vluchtmisdrijf te
hebben gepleegd; een alcoholintoxicatie te hebben van meer dan 0,8 g/l en
dronken een voertuig te hebben bestuurd. De daaropvolgende tuchtsanctie
was een waarschuwing27.
– Het niet opstellen van een proces-verbaal na de arrestatie van een verdachte
werd gesanctioneerd met een blaam28.
– Het uitvoeren van een verkeersinterventie op foutieve wijze door een in-
specteur van de verkeersbrigade werd bestraft met inhouding van de wedde
van 10% gedurende één maand, doch om te zetten in het presteren van niet-
bezoldigde prestaties29.
– Voor het nemen van een baaldag en het niet aanwezig zijn op een schiet-
oefening zonder te verwittigen, wordt een inspecteur gestraft met een waar-
schuwing30.
Niet alleen de tuchtuitoefening binnen de lokale politie kan in vraag worden
gesteld, ook deze binnen de federale politie, waar niet alleen kan verwezen
worden naar zaken die in de pers een ruime weerklank hadden – zoals deze
van Semira Adamu, de ontsnappingen te Asse – maar ook naar tal van andere
incidenten:
25 Dossier 2005/102846.26 Dossier 2005/105483.27 Dossier 2005/105416.28 Dossier 2005/105396.29 Dossier 2005/105382.30 Dossier 2005/82662.
24 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
– Een lid van DGJ parkeert verschillende malen foutief op de parking voorbe-
houden voor de dienstchef, de bezoekers en voor een nooduitgang. Hij
krijgt een verwittiging voor de eerste twee feiten en een blaam voor het der-
de. Meerdere overtredingen van dezelfde aard werden begaan door leden
van eenzelfde afdeling en tuchtrechtelijk beteugeld. Hierbij kan de vraag
worden gesteld of er geen ander probleem aan de basis ligt31. Voor dezelfde
overtreding van parkeren voor een nooduitgang op verschillende data krijgt
een ander lid van DGJ evenwel een waarschuwing32.
– Een lid van DGA schendt het beroepsgeheim, sanctie: een blaam33.
– Leden van LPA BRUNAT GC liepen een blaam op wegens het laten ontsnap-
pen van iemand die meermaals gerechtelijk geseind was34.
– Een lid van DGM wordt slapend aangetroffen door zijn chef tijdens zijn ont-
haal- en bewakingsdienst, sanctie: inhouding van wedde 6% gedurende
één maand35.
– Een lid van DGJ veroorzaakt perslekken in het raam van gerechtelijke dos-
siers of schendt het beroepsgeheim, sanctie: inhouding wedde 10% gedu-
rende vier maanden36.
– Een lid van DAC-WPR had een ongeval buiten dienst, pleegde vluchtmis-
drijf, sanctie genomen door de minister van Binnenlandse Zaken: schorsing
bij tuchtmaatregel37. Een lid van DGM pleegde dezelfde feiten en werd ook
gestraft met een inhouding van wedde door de directeur-generaal DGM38.
– Een lid van DGA, DAC-SPN kreeg zijn ontslag van ambtswege door de di-
recteur-generaal wegens het consulteren op een website van naaktfoto’s en
anonieme contactadvertenties voor jongens vanaf 16 jaar en contactsites
voor homo’s39.
31 Dossier 2005/17358, 2005/17374.32 Dossier 2005/17424.33 Dossier 2005/13505.34 Dossier 2005/17425.35 Dossier 2005/17533.36 Dossier 2005/17557.37 Dossier 2005/17569.38 Dossier 2005/17659.39 Dossier 2005/17664. Idem een lid van DGJ dossier 2005/100373.
Eenvormigheid in sancties? 25
– Een directeur was het voorwerp van een anonieme klacht met betrekking
tot slagen, verwondingen en folteringen terwijl hij een SM-club bezocht
waarvan de klanten wisten dat hij politieambtenaar was. De opgelegde
maatregel was een functioneringsnota40.
– Een lid van DGA heeft slagen toegebracht aan zijn vriendin, ex-echtgenote
en zoon en was zwaar dronken. Onmiddellijk werd hem een schorsing bij
tuchtmaatregel van twee weken opgelegd41.
– Een lid van DAR laat een minderjarige bij de overbrenging ontsnappen. De
opgelegde sanctie is een blaam42.
– Een Calog-personeelslid bij DGS kreeg een ontslag van ambtswege omdat
betrokkene een aantal geopende en ongeopende financiële documenten
weggooide waardoor de dienst bij leveranciers een slechte naam kreeg43.
Elk van de hoger aangehaalde casussen duidt op verschillende problemen
waarmee de tuchtoverheid geconfronteerd wordt en die wijzen op een zeer ge-
varieerde interpretatie van de tuchtwet, de wet op het politieambt en de regels
van de deontologie. Er is in elk geval geen lijn te trekken in de beoordeling van
de gepleegde feiten. De omstandigheden alleen verklaren niet steeds de ver-
schillen. In de analyse van de tuchtstraffen is het duidelijk dat de tuchtoverheid,
die wisselend is, geen referentiekader gebruikt en er geen objectieve maatsta-
ven gehanteerd worden noch verwijzingen zijn naar ‘tuchtrechtspraak’ om fei-
ten die een inbreuk zijn op de tuchtwetgeving, te beoordelen.
De Tuchtraad heeft in zijn jaarverslag 2001 gewezen op een grote onduidelijk-
heid in de voor hem geldende wetgeving met betrekking tot het opstarten van
een jurisprudentiegegevensbank44. Het is erg te moeten vaststellen dat de
Tuchtraad in zijn verslag van 2004 dezelfde problematiek moet onderstrepen en
er nog steeds geen consulteerbare databank bestaat. De meningen zijn hierover
verdeeld op basis van verschillende overwegingen.
40 Dossier 2005/100346.41 Dossier 2005/102893.42 Dossier 2005/102901.43 Dossier 2005/102904.44 Meer bepaald de onduidelijkheid van art. 65bis en 65quater van de tuchtwet en art. 35
en 37 van het uitvoeringsbesluit van 26 november 2001.
26 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Een eerste overweging gaat over het feit dat de Tuchtraad nu slechts over zowat10% van alle genomen tuchtsancties gevat wordt. Alleen op basis van deze be-perkte input zou een gegevensbank op dit ogenblik niet representatief zijn voorde genomen beslissingen. Het gevaar zou er dan ook in bestaan dat uit een min-derheid van de straffen een regel zou worden afgeleid.
Een tweede overweging behelst de huidige praktijk, daar waarartikel 65quinquies van de tuchtwet de consultatie toelaat, maar er van de ruim200 politiekorpsen en -diensten zeer zelden een vraag tot inzage komt.
Een derde overweging is dat om een goed beeld te hebben van de in de data-bank opgenomen dossiers, de omstandigheden waarin de feiten zich hebbenafgespeeld ook dienen gekend te zijn, alsook de persoonlijkheid en gegevensvan de dader in kwestie. Een databank zal dan ook nooit de werkelijkheid kun-nen reflecteren.
Een vierde overweging is dat een databank nooit tot doel kan hebben over tegaan tot een uniformisering van een rechtspraak, maar wel een correct kaderwenst te geven waarbinnen de procedure dient gevat te worden. Dit betekentook dat de korpsen alle gegevens moeten overmaken zodat eventueel een ru-briek in de databank kan wijzen op het standpunt van de Tuchtraad over de aldan niet juiste toepassing van de wet.
Een laatste overweging betreft de vertrouwelijkheid van de gegevens. Gaat dezezover dat ook aan de hand van de omschreven feiten de betrokken politieamb-tenaar niet zou kunnen worden geïdentificeerd? Dit is soms heel moeilijk, daarer aan sommige feiten dikwijls ook in de pers ruchtbaarheid werd gegeven.
Anderzijds zou een databank een nuttig gebruiksinstrument zijn voor al diege-nen die tucht- of ordemaatregelen moeten uitspreken en op zoek zijn naar enigreferentiekader. Als ook lagere tuchtsancties worden opgenomen, heeft meneen beter zicht op de proportionaliteit in vergelijking met de zware tuchtsanc-ties. Dit betekent dat de korpsen, zoals zij dit nu wettelijk moeten doen tenoverstaan van het Vast Comité P, alle genomen beslissingen aan de Tuchtraadzouden moeten overmaken. Wat het praktische aspect hiervan betreft, bestaaner al standaardformulieren en in de toekomst zal dit zelfs op elektronische wijzekunnen gebeuren. Op dit ogenblik kan een korpschef enkel maar op zoek gaannaar een exemplaar van elk jaarverslag van de Tuchtraad. Deze verslagen be-vatten heel wat commentaren en besprekingen van dossiers en waarschuwende tuchtoverheden voor courante procedurefouten. Een tweede mogelijkheid
Eenvormigheid in sancties? 27
bestaat erin, maar alleen voor de zware tuchtstraffen, om automatisch het voor-afgaandelijk advies van de Tuchtraad in te winnen. Dit gebeurt op dit ogenblikslechts in (te) geringe mate45.
De Nederlandstalige kamer van de Tuchtraad vermeldt dat er minder zaken inheroverweging zijn, maar ook dat het aandeel van de politiezone Antwerpenhierin significant is. In 15 van de 39 zware straffen opgelegd aan personeelsle-den van de politiezone Antwerpen werd een heroverweging gevraagd46. Hierbijkan men zich de vraag stellen in hoeverre dit cijfer niet mede te wijten is aaneen niet-werkzame tuchtprocedure.
2. DE GESANCTIONEERDE POLITIEAMBTENAAR
Onderstaande tabel geeft voor 2004 de indeling naar graad weer.
Dit overzicht moet nog worden aangevuld met vier commissarissen die door deminister van Binnenlandse Zaken bestraft werden, alsook een commissaris aanwie een sanctie werd opgelegd door de commissaris-generaal. Gelet op de ver-houding en het aantal inspecteurs in het totale politiekorps is het logisch datdeze laatste groep goed vertegenwoordigd is.
45 In 2004 werden er 23 adviezen gegeven voor zaken ingeleid in 2003 en 32 adviezenvoor zaken ingeleid in 2004 op een totaal van 150 zware straffen.
46 Zie jaarverslag 2004 van de Tuchtraad, blz. 9. Nationaal werden er 150 zware tuchtstraf-fen opgelegd waarvan 39 voor de politiezone Antwerpen.
Lokaal Federaal Totaal
Fr. Ned. Fr. Ned.
Hulpagent 7 9 0 0 16
Aspirant-in-
specteur
2 1 10 2 15
Inspecteur 151 210 57 67 485
Hoofdinspec-
teur
26 30 32 28 116
Commissaris 12 16 6 6 40
Hoofdcommis-
saris
0 0 1 1 2
Personeel Calog 8 1 7 2 18
28 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
HOOFDSTUK 4TUCHTPROCEDURE
Uit alle contacten en besprekingen blijkt dat de huidige tuchtprocedure als on-
werkzaam wordt beschouwd. Iedereen die ermee te maken heeft, is het erover
eens dat de huidige tuchtprocedure zelfs afremmend werkt. Deze vaststelling
blijkt niet alleen duidelijk uit de cijfergegevens met betrekking tot het aantal
korpsen dat geen enkele tuchtstraf heeft uitgesproken, maar ook uit het aantal
tuchtsancties dat per jaar uitgesproken wordt. In 13% van het totale aantal lokale
politiekorpsen werd in 2005 slechts één tuchtstraf uitgesproken en 62% van de
korpsen had tot in november 2005 geen enkele tuchtstraf uitgesproken. De hier-
navolgende schema’s suggereren dat de procedure eenvoudig is. Deze eenvoud
is niet terug te vinden als naar de termijnen gekeken wordt (zie vermeldingen
in de ovale tekstballon in het hiernavolgende schema). De sancties die op het
overschrijden van deze termijnen staan, zijn echter niet verwaarloosbaar.
Tuchtprocedure 29
SCHEMA 1: PROCEDURE VOOR DE GEWONE TUCHTOVERHEID
30 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
SCHEMA 2: PROCEDURE VOOR DE HOGERE TUCHTOVERHEID
Tuchtprocedure 31
Uit beide schema’s kan men gemakkelijk afleiden dat de positie van de korps-
chef en die van het politiecollege soms tegenover elkaar komen te staan. Dit is
zeker het geval in de meeste kleinere zones waar de korpschef, die de gewone
tuchtoverheid is, ook diegene is die het voorafgaandelijk onderzoek voert. Deze
betrokkenheid brengt verwarring mee zodat het niet meer zo duidelijk is waar
de tuchtvordering gevoerd wordt door de gewone tuchtoverheid en waar door
de hogere tuchtoverheid. De bepaling van artikel 29 van de wet van
7 december 1998 op de geïntegreerde politie, op grond waarvan de korpschef
belast wordt met de voorbereiding van de zaken die op het politiecollege wor-
den voorgelegd, laat de korpschef niet toe opnieuw actief deel te nemen aan
de tuchtvorderingen gevoerd door de hogere tuchtoverheid.
Een tweede vaststelling die ook door beide kamers van de Tuchtraad in zijn
jaarverslag gemaakt werd47, is dat de tuchtoverheden te weinig aandacht beste-
den aan substantiële procedureregels. Het zou niet meer mogen zijn dat nu de
tuchtwet al vijf jaar van toepassing is, er korpsen zijn waarbinnen er geen of on-
voldoende expertise aanwezig is om een eenvoudige tuchtprocedure te voeren
zonder dat er sprake is van schending van de rechten van de verdediging, het
laten verlopen van termijnen, en die zelfs zodanig passief zijn dat er een volle-
dige afwezigheid van enige tuchtactiviteit dient vastgesteld te worden.
Indien het beperkte personeelsbestand binnen bepaalde zones niet toelaat de
gewenste ervaring te verwerven, dan heeft het Vast Comité P naar aanleiding
van sommige toezichtsonderzoeken de korpschef gevraagd samenwerkingsver-
banden met omliggende zones te onderzoeken om met hen een gezamenlijke
dienst of instantie van intern toezicht op te richten die de dossiers en procedure
met kennis van zaken kan voorbereiden. De korpschefs blijven dan hun volle-
dige tuchtbevoegdheid als gewone tuchtoverheid uitoefenen, terwijl ze in het
politiecollege kunnen blijven zetelen als dit gevat wordt van een tuchtzaak. De
nodige expertise in verband met de tuchtprocedure als dusdanig kan dan ook
blijvend verworven worden.
Het Vast Comité P heeft wel moeten vaststellen dat de procedures soms zodanig
goed gekend zijn dat de tuchtoverheid soms bewust termijnen laat verlopen om
geen tuchtsancties te moeten opleggen48. Dit neemt niet weg dat voor het jaar
47 Zie jaarverslag 2004 van de Tuchtraad, Hoofdstuk 7: Gemeenschappelijke beschouwin-gen van de Nederlandse en de Franstalige kamers.
48 Dossier 2004 71408 en dossier 2002 17234.
32 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
2002 van de 60% van de dossiers die door de Tuchtraad in overweging werden
behandeld, er in meer dan 60% van de gevallen door de AIG diende geadvi-
seerd te worden geen tuchtstraf op te leggen wegens procedurefouten als ge-
volg van de overschrijding van dwingend na te leven proceduretermijnen.
Het huiverig staan tegenover de toepassing van de tuchtwet wegens de vrees
voor de procedure kan geen blijvend excuus zijn en bovendien heeft de politie,
in het kader van goed beheer van het korps, de permanente opdracht de nodige
kennis en expertise te verwerven om haar taken zorgvuldig uit te voeren.
Naar aanleiding van een eigen onderzoek neemt het Vast Comité P geregeld de
beslissing dat er een fout of disfunctie wordt vastgesteld in hoofde van de indi-
viduele politieambtenaar met daaraan gekoppeld de vraag aan de korpschef om
samenhangend een verder onderzoek te doen op statutair of disciplinair vlak49.
Voor 2004 werden voor individuele disfuncties een elftal opvolgingen gevraagd,
in 2005 acht. Voor 2004 ontving het Vast Comité P vier antwoorden. Op basis
van individuele fouten werden 105 verzoeken gericht waarop een vijftigtal ant-
woorden kwam. Korpschefs weigeren soms in te gaan op deze pertinente en
gedocumenteerde vragen.
De vigerende tuchtwet zelf is zeker niet optimaal en was het onderwerp van
diverse uitgebreide kritieken waarop het Vast Comité P in zijn jaarverslagen
steeds de aandacht heeft getrokken. Dit is ook de reden waarom het Vast
Comité P onmiddellijk bereid was om deel te nemen aan een werkgroep rond
dit thema, zoals in volgend hoofdstuk wordt uiteengezet.
49 Beslissingscodes 402 en 405.
Tuchtprocedure 33
HOOFDSTUK 5WERKGROEP ‘WIJZIGING TUCHTWET’
1. WERKGROEP
Deze werkgroep is ontstaan in december 2003 toen de minister van Binnen-
landse Zaken een voorstel goedkeurde om een werkgroep op te richten belast
met ‘het voorstellen van oplossingen voor problemen die voortvloeien uit de
reglementering inzake het tuchtstatuut en met het formuleren van suggesties die
de toepassing ervan moeten verbeteren’.
De minister heeft de Algemene inspectie van de federale politie en van de lo-
kale politie (dienst Statuten) belast met het voorzitterschap van deze werkgroep.
In het begin werden afgevaardigden van het SAT, de Vaste Commissie van de
lokale politie, de FOD Binnenlandse Zaken, de federale politie, de Tuchtraad,
de AIG en het Vast Comité P uitgenodigd. Na de eerste vergadering werd op
verzoek van de leden van de werkgroep ook het kabinet FOD Justitie en de
Raad van procureurs des Konings bij de werkgroep betrokken.
Als methodologie werd aangenomen: het opstellen van een inventaris, het vast-
leggen van de volgorde van de behandelde aspecten en het nastreven van een
consensus binnen de werkgroep van voorgestelde oplossingen. Een zeer strikt
werkschema (minstens eenmaal per maand samenkomen) werd afgesproken
opdat eind 2004 de werkgroep met de volledige bespreking klaar zou zijn, wat
ook gebeurde. Op 8 februari 2005 maakte de heer inspecteur-generaal het vol-
ledige dossier met de gemotiveerde voorstellen van de werkgroep over aan de
minister van Binnenlandse Zaken.
Kort samengevat, zijn de bevindingen en het uitgangspunt van de werkgroep te
omschrijven als volgt:
– De finaliteit van de tuchtregeling dient te zijn dat politieambtenaren die fei-
ten begaan die een tuchtvergrijp vormen, hiervoor een passende tuchtstraf
krijgen en dit na verloop van een eerlijk tuchtproces;
Werkgroep ‘Wijziging tuchtwet 35
– Er blijken binnen de geïntegreerde politiedienst grote verschillen te bestaan
met betrekking tot de vervolging en bestraffing van tuchtvergrijpen. Naargelang
van de tuchtoverheid worden zwaarwichtige feiten niet tuchtrechtelijk ver-
volgd, slechts met een lichte tuchtstraf bestraft of geven ze soms toch aanlei-
ding tot een zware tuchtstraf, maar er is geen logica te vinden na vergelijking;
– Ingevolge onvolkomenheden in het toepassen van de tuchtwet of door on-
eigenlijk gebruik van bepaalde statutaire rechten ontlopen bepaalde perso-
neelsleden een correcte bestraffing;
– De discretionaire beslissingsbevoegdheid van de verschillende tuchtoverhe-
den belemmert een eenvormige interpretatie en juiste toepassing van de
procedureregels;
– De tendens om buiten iedere proceduremaatregel om ordemaatregelen in
plaats van tuchtstraffen op te leggen, neemt sterk toe. Deze tendens ver-
hoogt het bestaande deficit van de notie ‘eerlijk tuchtproces’.
2. RESULTATEN VAN DE WERKGROEP
De werkgroep heeft haar voorgestelde oplossingen opgesplitst in twee luiken.
Het eerste luik betreft de evaluatie van de tuchtregelgeving met daaraan gekop-
peld een voorstel van de werkgroep waarover de minister van Binnenlandse Za-
ken verzocht werd een standpunt in te nemen.
Het tweede luik betreft een inventaris van de nog te behandelen punten die ver-
bonden zijn met het ene of het andere standpunt dat de minister omtrent de
items van het eerste luik zal innemen. Er zijn soms verschillende opties mogelijk
al naargelang van het standpunt van de minister, maar deze kunnen zeer snel
besproken worden daar deze onderwerpen al tijdens de werkzaamheden aan
bod zijn gekomen.
Hierna worden de hoofdlijnen weergegeven van het eerste luik:
– Een versterking van de werking van de Tuchtraad wordt voorgesteld door
deze alle voorstellen van zware tuchtstraf te laten behandelen door middel
van een advies dat een bindend karakter zou hebben met betrekking tot de
vaststelling van essentiële procedurefouten, de bewijsvoering van de feiten,
de toerekening ervan aan het betrokken personeelslid en de kwalificatie van
de feiten. Op het gebied van de strafmaat zou het advies niet bindend zijn;
36 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
– In de kamer van de Tuchtraad zou steeds een bijzitter aanwezig zijn van zo-
wel de federale als van de lokale politie, dit kan bijdragen tot een coherenter
tuchtbeleid bij elke politiedienst;
– Het mandaat van de bijzitters in de Tuchtraad dient even lang te zijn als dit
van de magistraten van de Tuchtraad;
– Nieuwe proceduretermijnen worden voorgesteld. Sommige termijnen zijn
niet werkzaam omdat ze te kort zijn, andere omdat ze enkel onderworpen
worden aan de jurisprudentiële notie van redelijke termijn;
– Het toepassingsgebied van de wet zou dienen uitgebreid te worden naar drie ge-
vallen die zich nu voordoen, namelijk de beoordeling van zwaarwichtige feiten
die dateren van voor de indiensttreding, naar feiten die gepleegd werden door
een contractueel personeelslid dat nadien behoort tot het statutair personeel en
ten derde naar de situaties waarbij een personeelslid zich bewust ontdoet van zijn
hoedanigheid van personeelslid om een lopende procedure stil te leggen;
– Oplossingen dienen gegeven te worden aan bestaande discussies over de
bevoegde tuchtoverheid zoals bij afwezigheden van een titularis (bijv. direc-
teur-generaal), de minister van Binnenlandse Zaken en over feiten gepleegd
door gedetacheerden die leiden tot een lichte tuchtstraf;
– Een uniforme regeling wordt voorgesteld voor de adviezen verstrekt door
externe overheden zoals de minister van Justitie, de procureur des Konings
en de federale procureur;
– Een aanpassing, in de zin van de rechtspraak van de Raad van State50, van
de kennisgevingen en betekeningen door aangetekende brieven moet wor-
den doorgevoerd;
– Bij de oproeping tot procedure met een voorstel tot zware straf dienen enkel
nog de feiten vermeld te worden die in aanmerking worden genomen;
– Er dient een minimaal wettelijk kader tot stand te komen voor alle ordemaat-
regelen.
In het tweede luik wordt een twintigtal onderwerpen opgesomd die ook in het
licht van bovenvermelde wijzigingen dienen aangepakt te worden.
Een niet zo onbelangrijk onderwerp is welke tuchtsancties men zal voorzien.
Worden de bestaande al dan niet behouden of worden er nieuwe straffen inge-
voerd zoals straffen met uitstel, intrekking van het mandaat, verplichting om een
gespecialiseerde opleiding te volgen, boetes,... Tevens dient de indeling van de
straffen in lichte of zware straffen geëvalueerd te worden.
50 Zie R.v.St., Boodts, nr. 117.946, 4 april 2003.
Werkgroep ‘Wijziging tuchtwet 37
Een ander onderwerp dat niet kan worden vermeden, is hoe een efficiënte groe-
pering te maken van bepaalde tuchtdossiers waarbij gesproken wordt over sa-
menloop en samenhang. De taken van de voorafgaande onderzoeker dienen ook
afgebakend te worden: kan hij zich laten bijstaan, kan hij taken delegeren, kan
een dienst intern toezicht worden aangewezen als voorafgaande onderzoeker?
Aangezien een ministeriële omzendbrief in voorbereiding is met betrekking tot
interne controlesystemen en het toezicht daarop, is het noodzakelijk te onderzoe-
ken of bepaalde bevoegdheden door een functie of dienst kunnen worden uitge-
oefend, zodat de wijze waarop het voorafgaandelijk onderzoek georganiseerd en
uitgevoerd wordt, vervat zit in een mogelijke delegatie door de korpschef.
De minister streeft naar een kwaliteitszorg in alles wat met de politie te maken
heeft. Hij voorziet voor sommige activiteiten in een kwaliteitslabel of het beha-
len van een minimale kwaliteitsnorm. De ervaring leert dat inleidende verslagen
niet steeds beantwoorden aan een vereiste kwaliteit, zodat de tucht formeel
soms niet meer kan worden toegepast. Om hierin ondersteuning te bieden, kan
de vernieuwde tuchtwet voorzien in een uitgewerkte bepaling met betrekking
tot de inhoud van het inleidend verslag zoals staan de feiten vast, hun kwalifi-
catie, vereiste van handtekening of wat te doen bij het niet willen ondertekenen,
de aard van de akte, vaste rubrieken,…
Een reeks technische oplossingen moet worden gevonden voor de problema-
tiek van gebruik van verdovende middelen, vaststelling van alcoholintoxicatie,
het horen van getuigen,… Aangezien de tuchtwet ook een impact heeft op an-
dere wetten, dient er een inventaris te worden opgemaakt van de wetten die
aangepast dienen te worden. Wij denken aan het ontwerp van deontologische
code, de wet op de tuchtraad,…
Het Vast Comité P verwijst integraal naar de 33 voorstellen van aanpassing van
de huidige tuchtwet waarbij de hoeveelheid van wijzigingen reeds het bewijs le-
vert dat de huidige tuchtwet dringend aan een herziening of meer dan een ‘face-
lift’ toe is. Hoe langer men wacht, hoe onwerkzamer de huidige tuchtwet wordt.
Het Vast Comité P schreef reeds: “De erkenning dat ook de politie fouten kan
maken, maar dat die fouten ook worden opgevolgd en zo nodig gesanctioneerd,
zal sneller een gunstige invloed hebben op het imago dan de publicatie van tal-
loze statistieken”51.
38 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
HOOFDSTUK 6DE TUCHTWET EN DE RAAD VAN STATE52
1. ALGEMEEN
In het tijdschrift voor politierecht Vigiles publiceerde professor Paul De Hert in
2002 een artikel waarin een overzicht werd gegeven van de rechtspraak van de
Raad van State, jaargang 2001, met betrekking tot de tucht van politieambtena-
ren53. Zoals dit ook expliciet door de auteur werd aangekondigd, was het de
bedoeling aan de hand van concrete uitspraken na te gaan hoe die procedure
werkt, welke feiten omschreven worden als tuchtvergrijpen, hoe het tuchtrecht
zich verhoudt tot het strafrecht en wat de rechten van verdediging zijn in tucht-
zaken.
Sedert de politiehervorming is voor alle politieambtenaren een nieuwe, eenvor-
mige tuchtregeling ingevoerd. Sinds 1 april 2001 wordt de tucht voor politie-
ambtenaren geregeld door de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut
van de personeelsleden van de politiediensten (verder tuchtwet genoemd), die
inmiddels reeds onderhevig was aan verschillende aanvullingen. Vele van deze
wetsbepalingen vinden een concrete invulling in het Koninklijk besluit van
26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999 houdende het
tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten.
Op enkele uitzonderingen na, wordt in deze bijdrage hoofdzakelijk aandacht
besteed aan uitspraken van de Raad van State in geschillen gerezen naar aan-
leiding van deze nieuwe wetgeving. Om de draagwijdte van deze rechtspraak
beter te begrijpen, wordt vooraf nog even toelichting gegeven bij de wettelijke
regeling zoals ze door de wetgever werd ingericht.
51 Zie Activiteitenverslag 2004 van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten,Parl. St., Kamer, 2004-2005, nr. 1966/001 en Senaat, 2004-2005, nr. 3-1321/1, blz. 311.
52 Bijdrage van de heer MAHIEU Wilfried, kamervoorzitter hof van beroep te Brussel envoorzitter Tuchtraad Politiediensten.
53 DE HERT, P., “Politie, Tucht en de Raad van State: Recente rechtspraak”, Vigiles, 2002,nr. 4, blz. 120-137.
De tuchtwet en de Raad van State 39
2. TUCHTORGANEN VAN ACTIEF BESTUUR
De wetgever heeft ervoor gekozen de geschillen van tucht op te lossen binnen
de eigen structuren en de tuchtbevoegdheden toe te kennen aan het bestuur.
Binnen de door de Grondwet vastgestelde grenzen staat het de wetgever vrij te
bepalen welke overheden het meest geschikt zijn om de tuchtvordering in te
stellen en te beoordelen.
Voor de politietucht is de wetgever ervan uitgegaan dat de bevoegdheid voor
het instellen van de vordering nauw verbonden is met de bevoegdheid tot het
geven van leiding en het uitoefenen van toezicht. Deze keuze legt uit dat de
eigen overheden ook instaan voor de handhaving van de tucht. Het handhaven
van de tucht impliceert in werkelijkheid dat de overheid die de vordering instelt
en voert, ook bevoegd is om te straffen.
In een vergelijkbare problematiek stelde het Arbitragehof in een arrest van
29 oktober 2003 vast dat de tuchtorganen die zijn ingericht op grond van het
principe van het actief bestuur, als bestuursorgaan onderworpen blijven aan de
beginselen van behoorlijk bestuur, met inbegrip van het beginsel van onpartij-
digheid, in zoverre de aard zelf en de bijzondere structuur van de administratie
dit mogelijk maken54. Daarenboven verwijst het Arbitragehof ook naar de daad-
werkelijke jurisdictionele waarborg die tegen een tuchtstraf kan worden inge-
steld bij een onafhankelijke en onpartijdige instantie, namelijk de Raad van
State.
Volgens de Raad van State vereist het recht op een behandeling van zijn zaak
door een onafhankelijke en onpartijdige rechter niet dat elke beslissing over de
zaak wordt genomen door een rechterlijke instantie. Zo aanvaardt de Raad van
State dat achteraf een beroep mogelijk is bij een rechterlijke instantie met volle
rechtsmacht, voorwaarde waaraan de Raad van State zelf voldoet55.
De rechtsbeschermende functie van de Raad van State, uitgedrukt naar aanlei-
ding van de geschillenbeslechting, biedt de overheid een nuttige leidraad in het
zoeken naar een rechtmatig optreden. De rechtmatigheidscontrole door de ad-
ministratieve rechter zal het bestuur ertoe moeten aanzetten om op preventieve
54 Arbitragehof nr. 141/2003, 29 oktober 2003, rolnr. 2564 (B.S. 20 januari 2004).55 Raad van State, nr. 103.495, 12 februari 2002, blz. 5.
40 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
wijze te handelen binnen de wettelijkheid, niet alleen om te voorkomen dat de
beslissingen achteraf worden aangevochten, maar vooral om te handelen zoals
het hoort.
De geschillen, waarin de Raad van State tot op heden uitspraak deed, laten nog
niet toe een onvoorwaardelijk en volledig antwoord te bieden op alle vragen
die gedurende de eerste vier jaar zijn gerezen bij de toepassing van de tuchtwet.
De meeste arresten die in dit overzicht zijn opgenomen en die bijna uitsluitend
te maken hebben met het beteugelende aspect van de tucht56, situeren zich bin-
nen een schorsingsprocedure. Het blijft uitkijken of deze oplossingen zullen
overeind blijven na beoordeling door de annulatierechter.
Niettemin lijkt het nuttig nu reeds een inventaris op te maken van deze uitspra-
ken. Vanuit een praktische benadering werd het hiernavolgende overzicht the-
matisch opgebouwd. Binnen eenzelfde procedure kan een arrest oplossingen
aanreiken voor verschillende problemen. Om het opzoekingswerk te vergemak-
kelijken en de leesbaarheid te bevorderen, wordt hierna in functie van het be-
sproken onderwerp dikwijls verwezen naar de bladzijde(n) waar de bespreking
van het middel in het arrest kan worden teruggevonden. Om reden van discretie
zal ook worden afgeweken van de gebruikelijke juridische verwijzingsmethode
en zal de naam van de eisende partij niet worden vermeld.
Bij uitzondering zal af en toe, nuttigheidshalve, verwezen worden naar andere
arresten van de Raad van State of naar andere rechtsbronnen. Zo lijkt het ons
dat niet onvermeld mogen blijven: de publicatie van de vertaling van de rede
die werd uitgesproken door de procureur-generaal J. du Jardin op de plechtige
openingszitting van het Hof van Cassatie op 1 september 2000, gepubliceerd
onder de titel “Rechtspraak in tuchtzaken door de beroepsorden: Toetsing van
de wettigheid door het Hof van Cassatie”57. Niettegenstaande in dit overzicht een
onderzoek wordt verricht naar de tuchtrechtspraak van het Hof van Cassatie met
betrekking tot de deontologie van andere beroepsorden dan politiediensten, zal
een aandachtige lezer tot de conclusie moeten komen dat de tuchtprocedure
voor politieambtenaren menige gemeenschappelijke noemers telt, ongeacht of
de uiteindelijke toetsing gebeurt hetzij door de Raad van State, hetzij door het
Hof van Cassatie.
56 In dit overzicht wordt abstractie gemaakt van de uitspraken van de Raad van Stateinzake voorlopige schorsing of andere ordemaatregelen.
57 R.W. 2000-01, 785-810.
De tuchtwet en de Raad van State 41
3. HET UITOEFENEN VAN DE TUCHTVORDERING
De artikelen 19 tot en met 23 van de tuchtwet bevatten een limitatieve opsom-
ming van de bevoegde tuchtoverheden. Een dergelijke bevoegdheid kan in be-
ginsel niet worden gedelegeerd58. De regels inzake bevoegdheid zijn van
openbare orde, waaraan zelfs met het akkoord van de betrokkene niet van af-
geweken kan worden. De miskenning van deze wettelijke regeling kan in elke
fase van de procedure worden ingeroepen59.
Op grond van de moeilijkheden uit het verleden tussen de korpschef en het be-
trokken personeelslid, besliste de korpschef onder verwijzing – in rechte – naar
artikel 831 van het Gerechtelijk Wetboek zijn tuchtbevoegdheid over te dragen
aan de directeur personeel (de enige hoofdcommissaris van politie die – buiten
de korpschef – binnen de zone actief is). Naar aanleiding van deze zaak oordeel-
de de Raad van State dat het beginsel van onpartijdigheid, dat in artikel 831 van
het Gerechtelijk Wetboek een specifieke toepassing ten aanzien van de rechter
heeft gekregen, ook van toepassing is in tuchtzaken, voor zover de toepassing
van dit beginsel de uitoefening van de tuchtvordering niet onmogelijk maakt. De
omstandigheid dat de tuchtwet ter zake geen uitdrukkelijke regeling bevat, mag
niet beletten dat binnen het bestuur aan dat probleem een oplossing wordt ge-
geven, die in overeenstemming moet zijn met de onderscheiden bevoegdheden
die de tuchtwet en de wet van 7 december 1998 op de geïntegreerde politie-
dienst, gestructureerd op twee niveaus (WGP) aan verschillende bestuursorga-
nen hebben toegekend. Wegens het bestaan van een schijn van partijdigheid
(gelijkgesteld met een geval van morele verhindering) behoorde het volgens de
Raad van State in beginsel aan het politiecollege, overeenkomstig artikel 46
WGP, toe een ‘vervangende korpschef’ aan te duiden ‘onder de leden van het
politiekorps met de hoogste graad’. De logische conclusie zou dan ook zijn dat
het delegatiebesluit van de korpschef niet voldoet aan de wettelijke vereisten.
Toch leidt deze onregelmatigheid (die in het arrest wordt omschreven als ‘een
formele tekortkoming aan artikel 46 WGP’) volgens de Raad van State in deze
zaak niet tot enige sanctie, omdat enerzijds wordt aangenomen dat de zaak een
hoogdringend karakter had en voornamelijk omdat anderzijds de beslissing van
het politiecollege niet anders had kunnen luiden (zie hoger: de directeur perso-
neel was buiten de korpschef de enige hoofdcommissaris van politie)60.
58 OPDEBEEK, I., Tuchtrecht in lokale besturen, Brugge, Die Keure, 1992, nr. 203.59 Raad van State, nr. 136.164, 18 oktober 2004, blz. 10.
42 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
4. HET POLITIECOLLEGE ALS TUCHTORGAAN
De collegiale samenstelling van het politiecollege kan in de loop van de proce-
dure specifieke problemen opleveren. Om de vervolgde ambtenaar zijn recht
van verdediging ten volle te garanderen, bepaalt artikel 30 van de tuchtwet dat
de leden van het college, die niet permanent aanwezig waren tijdens het geheel
van de hoorzittingen, niet mogen deelnemen aan het beraad en de stemming
over de op te leggen straf. Het recht om te worden gehoord, maakt deel uit van
dat recht. Het recht om gehoord te worden, zou geen inhoud meer hebben
wanneer de samenstelling van het beraadslagend lichaam zou kunnen verande-
ren, zodat sommige leden ervan geen kennis zouden hebben van alle gegevens
die hangende de procedure in het debat werden besproken61.
Artikel 30 van de tuchtwet verplicht anderzijds niet dat over de straf moet wor-
den beraadslaagd en gestemd door al de leden die aanwezig zijn geweest bij
het verhoor62. Het volstaat dat een lid van het college dat niet heeft deelgeno-
men aan het verhoor, afziet van deelname aan de beraadslaging en stemming,
tenzij de debatten, met het oog op de inachtneming van de rechten van verde-
diging, opnieuw zijn begonnen, dat betrokkene en eventueel zijn raadsman hun
verweermiddelen opnieuw volledig hebben kunnen uiteenzetten en dat alle le-
den van de vergadering die deelnemen aan de beraadslaging en de stemming
dat nieuwe verhoor hebben bijgewoond63.
In tuchtzaken wordt binnen het politiecollege gestemd overeenkomstig
artikel 24 WGP, dat stelt dat elke burgemeester over een aantal stemmen be-
schikt naar evenredigheid van de minimale politiedotatie die zijn/haar gemeen-
te in de meergemeentenzone inbrengt. Hoewel volgens artikel 23, derde lid,
WGP het afwezige of verhinderde lid wordt vervangen overeenkomstig
artikel 14 van de Nieuwe Gemeentewet, stelt die bepaling geen verplichting in
om het afwezige of verhinderde lid effectief te vervangen op voorwaarde dat de
aanwezige leden van het college beschikken over voldoende stemmen om
rechtsgeldig te kunnen beraadslagen. De vermelding, in de notulen van de ver-
gaderingen of in de kennisgevingen aan het personeelslid, van de stemmenwe-
ging onder de verschillende leden van het politiecollege, betreft geen
60 Raad van State, nr. 136.164, 18 oktober 2004, blz. 11-13.61 Raad van State, nr. 51.199, 18 januari 1995, blz. 4.62 Cf. bij analogie artikel 305 Nieuwe Gemeentewet, Raad van State, nr. 114.014,
20 december 2002 en Raad van State, nr. 132.733, 21 juni 2004, blz. 10.63 Raad van State, nr. 51.199, 18 januari 1995, blz. 4.
De tuchtwet en de Raad van State 43
substantieel vormvoorschrift dat de rechtsgeldigheid van de genomen beslissing
aantast64.
De aanwezigheid van de korpschef (zelf gewone tuchtoverheid) op de verga-
dering van het politiecollege (die overeenkomstig artikel 29, tweede lid, WGP
wordt bijgewoond door de korpschef, nadat hij deze vergadering heeft voorbe-
reid) leidt tot menige bedenking. Daar de tuchtwet die algemene bepalingen
van artikel 29 WGP niet expliciet heeft aangepast voor de vergaderingen van
het politiecollege in tuchtaangelegenheden, acht de Raad van State de aanwe-
zigheid van de korpschef op het politiecollege niet strijdig met de wet. Aange-
zien de korpschef geen lid is van het politiecollege, mag zijn aanwezigheid er
niet toe leiden dat zijn aanwezigheid gaat wegen op de besluitvorming, wat tot
gevolg zou hebben dat de bevoegdheden van de leden van het college zouden
worden aangetast65.
De kennisgevingen die zijn ondertekend door de voorzitter van het politiecol-
lege en door de korpschef (en die derhalve voldoen aan artikel 29 WGP) bewij-
zen niet dat de korpschef ook heeft deelgenomen aan de beraadslaging van het
college66.
5. DE KENNISNAME VAN DE FEITEN
Constante rechtspraak van de Raad van State leert dat, rekening houdend met
de noodzaak om tuchtvervolgingen op grond van lichtvaardig geuite beschul-
digingen te vermijden, de kennisname van de feiten gebeurt op het ogenblik
waarop een bevoegde tuchtoverheid beschikt over voldoende nauwkeurige be-
wijskrachtige gegevens om te kunnen beslissen of een bepaald feit al dan niet
aanleiding moet geven tot tuchtvervolging67. Vanaf dit ogenblik loopt de verja-
ringstermijn van zes maanden binnen dewelke de tuchtvordering moet worden
opgestart.
64 Raad van State, nr. 136.164, 18 oktober 2004, blz. 31-32 en Raad van State, nr. 149.381,26 september 2005, blz. 14.
65 Raad van State, nr. 149.922, 10 oktober 2005, blz. 14-15.66 Raad van State, nr. 135.030, 20 september 2004, blz. 22.67 Raad van State, nr. 92.472, 22 januari 2001.
44 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
De Raad van State aanvaardt niet dat, wanneer de beschikbare gegevens vol-
staan om te beslissen omtrent de opportuniteit van een tuchtvordering, louter
pro forma nog enkele bijkomende onderzoeken worden ingesteld met de on-
derliggende bedoeling de begindatum van deze verjaringstermijn in de tijd te
verdagen68.
Met betrekking tot de kennisname door een collegiaal orgaan besliste de Raad
van State in vergelijkbare omstandigheden69 reeds eerder dat het volstaat dat de
burgemeester of een lid van het college van burgemeester en schepenen kennis
krijgt van een bepaald feit om te kunnen stellen dat de tuchtoverheid in de
meest uitgebreide zin kennis heeft van de feiten en dus dat de verjaring begint
te lopen.
Artikel 56, eerste lid van de tuchtwet bepaalt dat de tuchtvordering verjaart in-
dien binnen de zes maanden na de kennisneming of de vaststelling van de fei-
ten door een bevoegde overheid, geen inleidend verslag aan het personeelslid
betekend is. Artikel 56, tweede lid, stelt de begindatum van de verjaringstermijn
uit tot de datum van de kennisneming van de eindbeslissing op strafrechtelijk
vlak wanneer een ‘opsporingsonderzoek loopt of de strafvervolging is ingesteld
voor dezelfde feiten’. In twee arresten van 20 september 2004 besliste de Raad
van State dat die duidelijke bepaling geen uitleg behoeft en dat het bijgevolg,
voor de toepassing van artikel 56, tweede lid, van geen belang is of het bestuur
de tuchtzaak op grond van een eigen onderzoek op gang kon brengen70. Im-
pliciet werd aldus afwijzend gerefereerd aan de parlementaire voorbereiding
van de tuchtwet71, alwaar de tuchtoverheid wordt aangespoord zonder dralen
de tuchtprocedure aan te vatten indien het bestuur over voldoende gegevens
beschikt, hetzij op grond van een intern onderzoek, hetzij op grond van beken-
tenissen door de betrokkene.
Het gerechtelijk onderzoek, dat ten aanzien van de tuchtfeiten is gevoerd, laat
de tuchtoverheid toe met de redactie van het inleidend verslag te wachten totdat
haar kennis is gegeven van de definitieve afloop van de strafzaak. De wettelijke
regeling van de verjaringstermijn verhindert dat de Raad van State het optreden
68 Raad van State, nr. 106.410, 7 mei 2002.69 Raad van State, nr. 63.857, 8 januari 1997.70 Raad van State, nr. 135.028, 20 september 2004, blz. 18-19 en Raad van State,
nr. 135.030, 20 september 2004, blz. 18.71 Gedr. St., Kamer, 1998-99, nr. 1965/1, blz. 19.
De tuchtwet en de Raad van State 45
van het bestuur toetst aan ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur (de
redelijke termijn en de zorgvuldigheidsplicht)72.
Net zo min als de tuchtoverheid er absoluut toe verplicht is een tuchtzaak uit te
stellen wanneer een strafonderzoek loopt, belet de tuchtwet de tuchtoverheid
niet om, nadat zij eerst besloten had de uitspraak op strafrechtelijk vlak af te
wachten, deze uitspraak toch niet langer af te wachten, omdat zij inmiddels over
voldoende gegevens beschikt om de tuchtprocedure af te handelen73. Volgens
de Raad van State mag hieruit niet afgeleid worden dat het bestuur verzaakt aan
de bescherming van artikel 56, tweede lid van de tuchtwet en dat de verjarings-
termijn ingaat overeenkomstig artikel 56, eerste lid.
De wet maakt de toepassing van deze uitstelregeling niet afhankelijk van een
voorafgaande verwittiging door het bestuur74. Deze door de wet vastgestelde
stuiting van de verjaringstermijn biedt aan het bestuur de mogelijkheid om zon-
der formele beslissing de tuchtprocedure uit te stellen75.
6. HET LOYAUTEITSPRINCIPE – DE RECHTEN VAN VERDEDIGING
De uitoefening van de rechten van verdediging laten het betrokken personeels-
lid toe autonoom te beslissen op welke wijze de verdediging wordt gevoerd.
Het personeelslid kan niet gedwongen worden tegen zichzelf te getuigen.
Artikel 25 van de tuchtwet stelt geen loyauteitsplicht in voor het personeelslid
dat het voorwerp uitmaakt van een tuchtonderzoek of dat hiervan het voorwerp
kan uitmaken. Hieruit volgt dat de enkele omstandigheid de feiten te ontkennen
of een andere versie te geven van de feiten, die afwijkt van de voorstelling van
de tuchtoverheid, op zich geen motief van strafverzwaring kan opleveren76.
De rechten van verdediging verlenen het betrokken personeelslid het recht met
getuigen de correctheid van zijn stelling te bewijzen. Dit betekent niet dat de
tuchtoverheid verplicht is in te gaan op elke vraag om getuigen te horen. Te
72 Raad van State, nr. 137.406, 22 november 2004, blz. 12.73 Raad van State, nr. 149.922, 10 oktober 2005, blz. 12-13.74 Raad van State, nr. 135.030, 20 september 2004, blz. 18 en Raad van State, nr. 149.922,
10 oktober 2005, blz. 12.75 Raad van State, nr. 152.207, 5 december 2005, blz. 17.76 Raad van State, nr. 139.674, 24 januari 2005, blz. 19-20.
46 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
dien aanzien moet de overheid uitmaken of, in het kader van een correcte fei-
tenvinding, het voorgestelde getuigenverhoor een meerwaarde aan het onder-
zoek kan bieden. Indien het personeelslid reeds bij zijn eerste verhoor de feiten
heeft erkend en wanneer die feiten, met de begeleidende omstandigheden,
door de voorafgaande onderzoekers grondig werden onderzocht, kan de tucht-
overheid op grond van die gegevens de feiten terdege voor bewezen beschou-
wen, wat haar toelaat niet in te gaan op het aanbod om bijkomend nog getuigen
te verhoren77.
7. DE TOEREKENING VAN DE FEITEN
Naast het vaststaan van de materialiteit van de feiten wordt de strafwaardigheid
mede bepaald door de toerekening van de feiten aan het personeelslid. Ver-
schoningsgronden kunnen de strafwaardigheid geheel of ten dele uitsluiten. Na
een strafrechtelijke schuldigverklaring kan de tuchtrechtelijke toerekeningsvat-
baarheid niet opnieuw aan de orde worden gesteld.
Het gezag van gewijsde van de strafrechtelijke uitspraak zou worden miskend
indien de tuchtrechter in zijn eigen beoordeling de toerekeningsvatbaarheid op-
nieuw bij de zaak zou betrekken78. Deze principiële benadering sluit niet uit
dat, na de toerekening van de feiten op grond van een strafrechtelijke veroor-
deling, bij de bestraffing rekening moet worden gehouden met diezelfde (ver-
schonings)grond, maar nu als verzachtende omstandigheid79.
Bij vonnis uitgesproken op 17 september 1993 werd de betrokken politieagent
schuldig verklaard aan diefstal. Tijdens zijn verweer voor de gemeenteraad be-
nadrukte de betrokkene te lijden aan kleptomanie; ter ondersteuning van zijn
verweer bracht hij ook attesten voor van een psychiater. De beslissing van de
tuchtoverheid om betrokkene de tuchtstraf van het ontslag van ambtswege op
te leggen werd na elf jaar vernietigd door de Raad van State omdat de bestraf-
fing “er niet van doet blijken op een genoegzame afweging van alle ter zake die-
nende omstandigheden van de zaak te berusten”. Concreet werd door de Raad
van State aangevoerd “dat de omstandigheid dat de strafrechter in verzoekers
ziekte geen schulduitsluitingsgrond heeft gezien, nog niet betekent dat de ziekte
77 Raad van State, nr. 136.104, 18 oktober 2004, blz. 23.78 Raad van State, nr. 137.406, 22 november 2004, blz. 11.79 Raad van State, nr. 139.570, 20 januari 2005, blz. 10.
De tuchtwet en de Raad van State 47
zelfs niet als een verzachtende omstandigheid in aanmerking kan worden geno-
men”.
8. DE EIGENLIJKE TUCHTPROCEDURE
De eigenlijke tuchtprocedure begint met de betekening van het inleidend ver-
slag aan het betrokken personeelslid80. Vanaf dat ogenblik heeft het personeels-
lid het recht zich in elke stand van de procedure te laten bijstaan of
vertegenwoordigen door een verdediger. Het inleidend verslag moet de betrok-
kene wijzen op de rechten die artikel 29 van de tuchtwet hem toekent.
Artikel 10 van het Koninklijk besluit van 26 november 2001 omschrijft de be-
voegdheden van de voorafgaande onderzoeker. Dit artikel verzet er zich niet
tegen dat die onderzoeksopdracht algemeen is, dit wil zeggen betrekking heeft
op al de punten die in de bepaling zijn opgesomd of dat er stilzwijgend een
volledige onderzoeksopdracht wordt gegeven. Een opdrachtbesluit waarin die
opsomming niet wordt overgenomen, geeft aan de vooronderzoeker de ruimst
mogelijke bevoegdheid die artikel 10 mogelijk maakt81. In hetzelfde arrest
wordt aanvaard dat de tuchtoverheid meerdere onderzoekers aanstelt en dat de
onderzoekers zich kunnen laten bijstaan. De omstandigheid dat twee onderzoe-
kers werden aangesteld, betekent niet dat zij steeds gezamenlijk moeten optre-
den en dat het eindverslag van dat onderzoek door beiden moet worden
ondertekend.
Noch artikel 32, noch artikel 38 van de tuchtwet verplichten de tuchtoverheid
een voorafgaand onderzoek in te stellen. Het voeren van een voorafgaand on-
derzoek is door de reglementering niet verplicht gesteld; het ontbreken, in het
tuchtdossier, van een desbetreffend verslag – dat ertoe strekt de tuchtoverheid
in staat te stellen zich een duidelijk beeld te vormen van de feiten teneinde met
kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen over het opstellen van een
inleidend verslag en aldus de eigenlijke tuchtprocedure op gang te brengen –
brengt dan ook de wettigheid van de tuchtbeslissing niet in het gedrang82.
80 Raad van State, nr. 136.164, 18 oktober 2004, blz. 20.81 Raad van State, nr. 136.164, 18 oktober 2004, blz. 22.82 Raad van State, nr. 137.406, 22 november 2004, blz. 10.
48 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
9. HET TUCHTDOSSIER
Gedurende een procedure van voorlopige schorsing was gebleken dat de over-
heid een vertrouwelijke briefwisseling had gevoerd met de procureur des Ko-
nings, dewelke volgens de overheid mede aan de basis lag van de voorlopige
schorsing. De Raad van State schorste de beslissing onder meer omdat door het
niet voegen van deze stukken de rechten van verdediging waren geschonden83.
De tenuitvoerlegging van de tuchtstraf werd geschorst omdat de tuchtoverheid
een selectie had gemaakt van het strafdossier en zodoende de rechten van de
verdediging en de wapengelijkheid van partijen had miskend84.
Toen betrokkene afschrift had ontvangen van het tuchtdossier, bevatte dat dos-
sier oorspronkelijk een in het Frans gesteld proces-verbaal dat was opgesteld
met betrekking tot de feiten die aan de basis lagen van de tuchtvervolging. De
raadsman van betrokkene verzocht de tuchtoverheid om een beëdigde vertaling
van dit stuk met het oog op de verdediging, maar ook omdat de bestuurstaal
het Nederlands was. De tuchtoverheid besliste daarop deze in het Frans gestel-
de stukken uit het dossier te verwijderen, toevoegend dat uiteindelijk ook geen
rekening werd gehouden met deze gegevens bij het bepalen van het vaststaan,
de kwalificatie en de toerekening van de feiten. De Raad van State aanvaardde
niet dat een proces-verbaal, dat oorspronkelijk tot het tuchtdossier behoorde en
waarvan de tuchtoverheid heeft kennis genomen, wordt verwijderd.
10. DE TUSSENKOMST VAN DE TUCHTRAAD
In uitvoering van artikel 38sexies van de tuchtwet moet het voorstel van zware
tuchtstraf uitdrukkelijk melding maken van het recht van de betrokkene om te-
gen dit voorstel bij de Tuchtraad overeenkomstig artikel 51bis een verzoek tot
heroverweging in te stellen. Dit laatste wetsartikel bepaalt dat dit verzoek wordt
ingesteld bij een ter post aangetekend schrijven gericht aan de Tuchtraad bin-
nen tien dagen na de kennisgeving van het voorstel.
83 Raad van State, nr. 117.876, 2 april 2003, blz. 6.84 Raad van State, nr. 135.849, 11 oktober 2004.
De tuchtwet en de Raad van State 49
Op 22 oktober 2001 werd G. ambtshalve ontslagen. Eerder was hem op
27 september 2001 ter kennis gebracht dat de hogere tuchtoverheid het inzicht
had hem tuchtrechtelijk te straffen met het ontslag van ambtswege. In de schor-
singsprocedure voor de Raad van State werd aangevoerd dat ten tijde van het
voorstel de Tuchtraad ‘onbestaande’ was, zodat verzoeker in de absolute onmo-
gelijkheid verkeerde gebruik te maken van dit recht, hetgeen hem een moeilijk
te herstellen ernstig nadeel zou hebben opgeleverd. De Raad van State besliste
de vordering te verwerpen om reden dat betrokkene niet aantoonde dat het be-
weerde nadeel resulteerde uit de uitvoering van de aangevochten beslissing.
Volgens het arrest moet vastgesteld worden dat het beweerde nadeel eerder te
maken heeft met een tekortkoming van de overheid die dateert van vóór de
aangevochten beslissing85.
Op 29 januari 2003 sprak de Raad van State (Franstalige kamer) zich voor het
eerst uit over de juridische draagwijdte en de daaraan verbonden gevolgen van
een verzoek tot heroverweging86.
Nadat werd nagegaan of in het strafvoorstel gericht aan het betrokken perso-
neelslid was vermeld dat de mogelijkheid bestond een verzoek tot heroverwe-
ging in te stellen bij de Tuchtraad, besliste de Raad van State de vordering tot
schorsing niet ontvankelijk te verklaren, omdat betrokkene niet alle wettelijk
voorziene verhaalmiddelen had uitgeput alvorens een vordering in te stellen bij
de Raad van State.
Dit standpunt werd achteraf bijgetreden door de Nederlandstalige kamer van de
Raad van State in een arrest van 12 september 200587. Volgens de Raad van Sta-
te kan niet ernstig betwist worden dat de procedure voor de Tuchtraad is inge-
steld mede in het voordeel van de tuchtrechtelijk vervolgde ambtenaar.
Daargelaten de vraag of de wetgever daarmee een georganiseerd administratief
beroep in zijn traditionele betekenis heeft ingesteld, besluit de uitspraak dat het
beroep aldus voor die ambtenaar een substantiële vorm in het besluitvormings-
proces vormt, die hij moet uitputten om zijn recht op het instellen van een an-
nulatieberoep niet te verbeuren.
85 Raad van State, nr. 105.043, 22 maart 2002, blz. 4.86 Raad van State, nr. 115.186, 29 januari 2003.87 Raad van State, nr. 148.758, 12 september 2005.
50 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
11. HET ADVIES VAN BEPAALDE AUTORITEITEN
Artikel 24 van de tuchtwet bepaalt de gevallen waarin de tuchtoverheid advies
vraagt aan de minister van Justitie, de procureur des Konings of de federale pro-
cureur of zijn gemachtigde. In vele gevallen is dit advies niet bindend. De tucht-
overheid, die dit advies betrekt in de motieven van het strafbesluit, zal er zich
moeten van vergewissen dat dit advies deugdelijk is opgesteld.
In een procedure gevoerd tegen een voorlopige schorsing merkte de Raad van
State op dat in casu de verwijzing naar het advies van de procureur des Konings
geen afdoende motivering opleverde in de mate dat het aan de overheid toe-
kwam de feitelijke toestand te beoordelen. Volgens de Raad van State bevatte
dit advies, dat daarenboven niet bindend is, geen enkele toelichting met betrek-
king tot het werkelijke gebeuren en de ernst van de feiten88.
12. HET ADVIES VAN DE TUCHTRAAD
12.1 Algemeenheden
Overeenkomstig artikel 52, tweede lid van de tuchtwet omvat het met reden
omkleed advies van de Tuchtraad:
– de uiteenzetting van de feiten en de toerekening ervan aan het betrokken
personeelslid;
– het antwoord op de vraag of de feiten, indien ze bewezen zijn, een tucht-
vergrijp uitmaken in de zin van artikel 3 tuchtwet;
– het voorstel af te zien van een straf, het voorstel om een zware straf op te
leggen of het voorstel om een lichte straf op te leggen.
Deze opdracht laat toe dat de Tuchtraad zich in zijn advies in de plaats van het
bestuur stelt. Als onafhankelijk orgaan en met inachtneming van de rechten van
de verdediging onderzoekt de Tuchtraad de hem voorgelegde zaken zowel op
het vlak van de wettigheid als op het vlak van de opportuniteit. Bovendien ver-
vult de Tuchtraad een nivellerende functie ten aanzien van de beslissingen van
88 Raad van State, nr. 117.876, 2 april 2003, blz. 7.
De tuchtwet en de Raad van State 51
de autonoom handelende politiezones89. De Tuchtraad verstrekt zijn advies bij
meerderheid van zijn leden90.
Het strafbesluit waarbij aan C. het ontslag van ambtswege werd opgelegd, ver-
wees naar het advies van de Tuchtraad gegeven bij eenparigheid van stemmen,
terwijl dit volgens de bepaling van de tuchtwet wordt gegeven bij meerderheid
van stemmen. De Raad van State beschouwt deze verschrijving als een materiële
vergissing zonder dat de rechtsgeldigheid van het besluit hierdoor wordt aan-
getast91.
Overeenkomstig artikel 49, tweede lid van de tuchtwet wordt de inspecteur-ge-
neraal of zijn afgevaardigde in zijn hoedanigheid van deskundige in ieder geval
gehoord door de Tuchtraad. Volgens de Raad van State is het advies van de in-
specteur-generaal bestemd voor de Tuchtraad en moet de Tuchtraad dit advies
betrekken bij zijn besluitvorming.
In de zaak V., waarin de tuchtoverheid een ontslag van ambtswege oplegde,
had ook de Tuchtraad voorafgaand geadviseerd een ontslag van ambtswege op
te leggen. Ter gelegenheid van de behandeling van de zaak voor de Tuchtraad
had de afgevaardigde van de inspecteur-generaal een minder zware sanctie
vooropgesteld. Voor de Raad van State betoogde de betrokkene dat de tucht-
overheid het advies van de inspecteur-generaal niet had betrokken in de moti-
vering van het strafbesluit. Het middel werd afgewezen om reden dat “in dit
geval de Tuchtraad omstandig gemotiveerd heeft waarom hij de argumentatie
van de inspecteur-generaal met betrekking tot de strafmaat niet wenste te volgen”
(zodat) “de tuchtoverheid in haar eindbeslissing geen rechtstreeks antwoord
meer diende te geven op het advies van de inspecteur-generaal”92.
Door het advies van de Tuchtraad bij te vallen, waarin duidelijk wordt gemaakt
dat de door betrokkene gepleegde feiten elke verdere samenwerking in de weg
staan, heeft de tuchtoverheid ook terdege geantwoord op het advies van de in-
specteur-generaal die had besloten “dat een minder zware straf dan het ontslag
van ambtswege kon worden opgelegd”93.
89 Raad van State, nr. 152.526, 12 december 2005, blz. 10.90 Artikel 52, eerste lid tuchtwet.91 Raad van State, nr. 118.486, 18 april 2003.92 Raad van State, nr. 137.408, 22 november 2004, blz. 9-10.93 Raad van State, nr. 135.030, 20 september 2004, blz. 26.
52 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
12.2 De motivering van het strafbesluit
Het advies van de Tuchtraad is niet bindend voor de tuchtoverheid. Niettemin
bepaalt artikel 54, eerste lid van de tuchtwet dat de tuchtoverheid die beoogt af
te wijken van het advies, de redenen hiertoe moet aangeven. Bij de motivering
om af te wijken van dit advies kan het bestuur steunen op argumenten waarvan
ook de Tuchtraad reeds kennis heeft genomen94.
In de zaak H. had de Tuchtraad op 16 september 2002 geadviseerd de terugzet-
ting in weddeschaal op te leggen. In dit advies werd verwezen naar de leeftijd
van de betrokkene, zijn jarenlange loopbaan bij de politiediensten en voorna-
melijk naar het gegeven dat de betrokkene sinds het plegen van de feiten zijn
dienst verder was blijven uitvoeren. De tuchtoverheid besliste deze zienswijze
niet te volgen en betrokkene te sanctioneren met een ontslag van ambtswege.
Volgens de tuchtoverheid kon betrokkene zijn taken blijven uitvoeren, omdat
hij sinds de feiten nauwgezet in de gaten werd gehouden, hetgeen precies het
bewijs oplevert dat het vertrouwen onherstelbaar was geschonden. De visie van
de overheid werd bijgetreden door de Raad van State, omdat de motieven van
het besluit verwijzen naar eerdere tuchtstraffen wegens alcoholmisbruik, naar
de omstandigheid dat de nieuwe feiten en de recidive aan betrokkene (politie-
commissaris) elk moreel gezag tegenover collega's en ondergeschikten ontne-
men en naar het feit dat door de bestreden beslissing zijn pensioenrechten niet
worden aangetast95.
Een ontslagmaatregel is op zich niet kennelijk onredelijk om reden dat het per-
soneelslid in dienst werd gehouden, nu de ontstentenis van een preventieve
maatregel een andere doelstelling heeft dan een tuchtstrafbesluit en aldus de
onwettigheid van het tuchtbesluit niet aantoont96.
Daar de overheid had nagelaten te antwoorden op de motieven zoals uiteenge-
zet in het advies van de Tuchtraad, werd de uitvoering van het tuchtbesluit (ont-
slag van ambtswege) geschorst97. In deze zaak had de Tuchtraad bedenkingen
geformuleerd nopens de omstandigheid dat het personeelslid na de feiten ener-
zijds niet voorlopig werd geschorst, maar (tot voldoening van elkeen?) was blij-
94 Raad van State, nr. 153.337, 9 januari 2006, blz. 9.95 Raad van State, nr. 120.625, 16 juni 2003.96 Raad van State, nr. 152.526, 12 december 2005, blz. 11.97 Raad van State, nr. 139.674, 24 januari 2005, blz. 20.
De tuchtwet en de Raad van State 53
ven voortwerken, terwijl anderzijds de overheid stelde dat na de feiten elk
vertrouwen was verdwenen.
Een vergelijkbare uitspraak ligt vervat in het arrest van de Raad van State uitge-
sproken op 15 februari 200598. In deze zaak had de Tuchtraad geadviseerd dat
één van de feiten (de tuchtvordering was gesteund op twee feiten) niet ten ge-
noege van recht was bewezen. De Raad van State merkte op dat de overheid
hiertegenover geen geldige motivering had aangebracht, reden om de uitvoe-
ring van de opgelegde tuchtstraf (ontslag van ambtswege) te schorsen.
In zijn advies van 20 februari 2004 had de Tuchtraad voorgesteld om aan de be-
trokken politieambtenaar een tuchtstraf van drie maanden schorsing op te leg-
gen, aangezien niet redelijk voorgehouden kon worden dat de
afkeurenswaardige gedraging elke samenwerking met het bestuur onmogelijk
maakte en de vertrouwensrelatie niet hersteld zou kunnen worden. Ondanks
het gegeven dat het advies van de Tuchtraad een belangrijk element is in de
besluitvorming over de tuchtstraf, betekent zulks nog niet dat elke beslissing die
van dit advies afwijkt, onredelijk is, laat staan kennelijk onredelijk99. Het afwij-
kend strafbesluit, dat een samenhangende, deugdelijke en overtuigend over-
komende motivering bevat, waarin wordt verwezen naar de voorbeeldfunctie
van de politieambtenaar, zeker wanneer hij in dienst is, en waarbij het ontslag
van ambtswege wordt uitgesproken, wordt door de Raad van State niet kenne-
lijk onredelijk of buiten verhouding tot de gepleegde feiten bevonden.
In zijn advies ten aanzien van het personeelslid C.V. had de Tuchtraad vastge-
steld dat de tuchtoverheid in alle individuele dossiers aangaande de fraude het
ontslag van ambtswege had voorgesteld, maar dat in het bedoelde geval de vor-
dering toch steunde op ‘een zeer beperkt aantal feiten’ en dat ‘bij een eerste be-
nadering’ het ontslag ‘voorkomt als uitzonderlijk zwaar’. Volgens de Tuchtraad
moest de bestraffing worden bekeken vanuit de vraag of het persoonlijk wan-
gedrag van het personeelslid, gelinkt aan het wangedrag van een belangrijk
aantal andere ambtenaren van de dienst, wel zijn ontslag kon verantwoorden.
Aangezien de tuchtoverheid geen antwoord geeft op deze opmerking van de
Tuchtraad, werd de uitvoering van de tuchtmaatregel geschorst100.
98 Raad van State, nr. 140.704, 15 februari 2005, blz. 14.99 Raad van State, nr. 149.381, 26 september 2005, blz. 31.100 Raad van State, nr. 152.526, 12 december 2005, blz. 12.
54 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
De wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motivering van bestuurshande-
lingen heeft het evenredigheidsbeginsel doorgetrokken naar de motivering van
overheidsbeslissingen, wat betekent dat de motivering strenger wordt opgevat
naarmate de omvang van de discretionaire bevoegdheid waarover het bestuur
beschikt groter is en dat de motivering in verhouding moet staan tot het belang
van de beslissing.
Derhalve wordt in tuchtzaken de motiveringsverplichting strenger beoordeeld
naarmate het tuchtstrafbesluit een grotere impact heeft op de rechtstoestand van
de betrokkene. Krachtens het motiveringsbeginsel moeten de motieven van het
strafbesluit steun vinden in argumenten die in feite juist zijn en in rechte aanne-
melijk zijn en die stoelen op verifieerbare gegevens uit het dossier101.
Zo beslist de Raad van State tot de schorsing van een tuchtbesluit omdat de Raad
in functie van de concrete gegevens van het dossier tot de conclusie komt dat
het politiecollege een uitgewiste tuchtstraf in de beoordeling had betrokken102.
12.3 De mededeling van de tuchtbeslissing
Artikel 37, eerste lid van de tuchtwet, dat van toepassing is op de procedure ge-
voerd voor en door de gewone tuchtoverheid, bepaalt dat de uitspraak uiterlijk
vijftien dagen na het einde van de in artikel 35 bedoelde termijn van dertig da-
gen wordt medegedeeld aan het betrokken personeelslid. Het tweede lid van
dit wetsartikel voegt hieraan toe: “Indien geen uitspraak wordt gedaan binnen
de in het eerste lid bedoelde termijn van vijftien dagen, in voorkomend geval ver-
lengd met de noodzakelijke termijn om artikel 36 toe te passen, dan wordt de ge-
wone tuchtoverheid geacht af te zien van vervolging voor de feiten die de
betrokkene ten laste worden gelegd”.
De memorie van toelichting bij artikel 37 tuchtwet verduidelijkt dat het niet vol-
staat dat de beslissing wordt genomen binnen de termijn van vijftien dagen.
Welke de beslissing ook weze, zij moet worden getroffen en ter kennis gebracht
binnen de voormelde vijftien dagen103.
101 Raad van State, nr. 126.819, 5 januari 2004, blz. 7.102 Raad van State, nr. 137.414, 22 november 2004, blz. 15.103 Gedr. St., Kamer, 1998-99, nr. 1965/1, blz. 16.
De tuchtwet en de Raad van State 55
Artikel 38sexies tuchtwet, van toepassing op de procedure gevoerd door de ho-
gere tuchtoverheid, bevat een quasi gelijkluidende bepaling. Het vierde lid van
artikel 38sexies tuchtwet bepaalt nu dat de hogere tuchtoverheid zal worden ge-
acht af te zien van vervolging wanneer geen enkele beslissing genomen wordt
binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van vijftien dagen (…). Daar het
vierde lid van dit wetsartikel ‘de kennisgeving’ buiten beschouwing laat, oor-
deelde een hogere tuchtoverheid dat een voorstel van straf, genomen binnen
de vijftien dagen, nog rechtsgeldig kon worden medegedeeld buiten deze ter-
mijn.
De Raad van State, die beschouwt dat de vervaltermijn bedoeld in
artikel 38sexies tuchtwet is ingesteld in het voordeel van het personeelslid, oor-
deelt dat de onduidelijkheid van deze wetsbepaling dan ook te interpreteren is
in het voordeel van het personeelslid. Die interpretatie wordt volgens het arrest
bevestigd door de parlementaire voorbereiding, waaruit blijkt dat de procedu-
reregeling voor de hogere tuchtoverheid de overname is van de regeling die
voor de gewone tuchtoverheid was uitgewerkt104.
13. DE TERUGWERKENDE KRACHT
Wanneer de Raad van State een tuchtmaatregel vernietigt en de tuchtoverheid
vervolgens nog de mogelijkheid heeft om de tuchtvordering te hernemen, kan
zij aan het nieuwe tuchtstrafbesluit terugwerkende kracht geven. Indien de Raad
van State een tuchtstrafbesluit schorst en de tuchtoverheid vervolgens beslist op
grond van het schorsingsarrest het geschorste tuchtstrafbesluit in te trekken, kan
zij in dezelfde gedachtegang met terugwerkende kracht een nieuw besluit ne-
men105.
104 Raad van State, nr. 153.180, 23 december 2005, blz. 9.105 Raad van State, nr. 149.381, 26 september 2005, blz. 30.
56 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
HOOFDSTUK 7TUCHT EN HET OPENBAAR MINISTERIE
In het bestek van dit cahier is het relevant ook te verwijzen naar de positie van
het openbaar ministerie in het tuchtgebeuren.
Veel tucht wordt immers afgeschoven op een ‘gerechtelijk’ onderzoek en in veel
gevallen is de beslissing van de procureur des Konings tot sepot, geen verder
onderzoek of buitenvervolgingstelling een sein om op de gepleegde feiten geen
tucht meer uit te oefenen of zelfs voorafgaandelijk het onderzoek door het
openbaar ministerie niet te starten.
Men acht het feit dat het gebruik van (mogelijke) procedurefouten kan leiden
tot de straffeloosheid van een tuchtinbreuk erger dan het niet opstarten van een
procedure. Er heerst dan ook een grote terughoudendheid om een tuchtproce-
dure op te starten, omdat de ervaring leert dat deze onwerkbaar en veel te om-
slachtig is.
Daarenboven wordt er, indien er gelijktijdig een gerechtelijk onderzoek of een
opsporingsonderzoek loopt, meestal voor gekozen om het resultaat van deze
procedure af te wachten in plaats van tuchtrechtelijk op te treden. Dit brengt
met zich mee dat er soms een heel lange tijd overheen gaat alvorens de beslis-
sing wordt genomen om al dan niet een tuchtprocedure te starten. Hoe meer
tijd er verstrijkt tussen het ogenblik van de feiten en de bestraffing ervan, hoe
onproductiever zulke procedure wordt. Het niet duidelijk gekend zijn van de
Col 4/2003 en het onvoldoende weten dat het openbaar ministerie niet meer
optreedt als tuchtoverheid, kunnen een mogelijke verklaring zijn voor het feit
dat sommige korpschefs zich achter de opsporingsonderzoeken van het open-
baar ministerie verschuilen. Hier mag toch opgemerkt worden dat deze om-
zendbrief reeds dateert van 20 mei 2003. Hierin wordt duidelijk de nieuwe
regeling met betrekking tot wie nu de tuchtoverheden zijn, weergegeven en
wordt duidelijk verwezen naar artikel 24 dat bepaalt wanneer het advies van de
minister van Justitie vereist is.
Dit advies vereist een voorafgaandelijk advies van de procureur des Konings
voor de personeelsleden van de lokale politie en voor de personeelsleden van
Tucht en het openbaar ministerie 57
de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst voor feiten die betrekking hebben
op de uitvoering van een opdracht van gerechtelijke politie. Indien deze feiten
zouden gepleegd zijn door personeelsleden van de federale politie, dan wordt
voorafgaandelijk advies uitgebracht door de federale procureur. Het betreft hier
wel zware sancties zoals het ontslag van ambtswege en de afzetting.
Wat andere feiten betreft, dient de procureur of onderzoeksrechter de gewone
tuchtoverheid in te lichten, die dan verplicht is niet alleen te onderzoeken of de
feiten aanleiding dienen te geven tot het aanspannen van een tuchtprocedure,
maar ook tot het inlichten van de betrokken overheid omtrent het aan haar in-
formatie gegeven gevolg.
Er is derhalve een verplichte terugkoppeling van informatie voorzien. De om-
zendbrief is ook duidelijk wat de te volgen onderrichtingen van het openbaar
ministerie betreft, waarbij duidelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen fei-
ten met of zonder een strafrechtelijk karakter.
Volgende werkwijze wordt voorzien – feiten met een strafrechtelijk karakter:
– Wanneer men kennis krijgt van een misdrijf dat mogelijks een tuchtproce-
dure ten laste van een lid van de lokale of federale politie kan rechtvaardi-
gen, dient de tuchtoverheid schriftelijk geïnformeerd te worden waarbij
gemeld wordt dat de zaak hetzij geklasseerd werd zonder gevolg, hetzij dat
de feiten het voorwerp uitmaken van een onderzoek. Desgevallend kan het
opportuun zijn, wanneer het onderzoek wordt voortgezet, de tuchtoverheid
aan te raden om ten aanzien van betrokkene de voorlopige schorsing uit te
spreken of een andere maatregel te nemen.
– Indien de zaak zonder gevolg werd geklasseerd op strafrechtelijk vlak, dient
een kopie van het dossier of het deel van het dossier dat een tuchtprocedure
kan ondersteunen, overgemaakt te worden aan de tuchtoverheid. Men moet
aandacht hebben voor de kwaliteit van de informatie die gegeven wordt aan
de beheerders van de politiediensten om hen de mogelijkheid te bieden
maatregelen te nemen die het goed functioneren en de goede organisatie
van de politiediensten tot doel hebben.
– In principe wordt het strafrechtelijk dossier in zijn geheel of een uittreksel
ervan slechts meegedeeld nadat een beslissing is genomen die het strafrech-
telijk onderzoek of de strafrechtelijke vervolging, voorlopig of definitief
beëindigt.
58 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Volgende werkwijze wordt voorzien – feiten zonder strafrechtelijk karakter:
Wanneer een lid van het openbaar ministerie ter gelegenheid van een strafrech-
telijk onderzoek ten laste van derden of op enige andere manier, kennisneemt
van feiten zonder strafrechtelijk karakter, die niettemin een tuchtrechtelijke
tussenkomst kunnen rechtvaardigen, moet die zich houden aan bovengenoem-
de algemene richtlijnen. Het is echter voor de onder deze rubriek bedoelde ge-
vallen, dus niet-strafrechtelijke feiten, vereist de voorlopige of definitieve
afronding van het opsporingsonderzoek of van de strafrechtelijke onderzoeks-
daden af te wachten, om een kopie van de nuttige stukken te verzenden. Wel-
iswaar dient erover gewaakt dat enkel de stukken noodzakelijk voor de
tuchtprocedure worden overgemaakt. Indien geen kopieën kunnen worden ge-
bruikt, volstaat ook een eigen verslag.
De bovenstaande procedure is zeer duidelijk, werkzaam en nuttig indien ze uit-
gevoerd wordt in een korte tijdspanne tussen de kennisname van de feiten en
de mededeling.
Een praktijk is dat procureurs des Konings op vragen tot advies uitgaande van
een korpschef inzake dossiers waarin een opsporingsonderzoek lastens een po-
litieambtenaar aan de gang is, adviseren, teneinde het goede verloop van het
strafonderzoek niet te belemmeren, de resultaten van het aan gang zijnde op-
sporingsonderzoek af te wachten, alvorens intern een gelijkaardig onderzoek te
starten. De overdracht van geseponeerde strafdossiers waarin politieambtenaren
betrokken zijn, gebeurt niet op systematische wijze. Hierdoor is er een feitelijke
schifting van zaken die al dan niet via een afzonderlijk verslag aan de korps-
chefs worden overgemaakt. De zaken waarbij de feiten wel een misdrijf inhou-
den, maar die geseponeerd worden om ‘opportuniteitsreden’ zouden wel
overgemaakt worden met het verzoek deze op tuchtvlak te willen behandelen
en het parket op de hoogte te houden van het gevolg dat eraan door de tucht-
overheid werd voorbehouden. In sommige gerechtelijke arrondissementen
werd opgemerkt dat er geen spontane, periodieke verslaggeving meer is door
de korpschefs omtrent hun tuchtbeleid.
Een opmerking van een procureur des Konings is dat de lokale politie soms het
parket voor wil zijn in het nemen van een beslissing en niet meer wacht totdat
er een gerechtelijke beslissing is genomen. Voor sommige procureurs is de af-
handeling van tuchtzaken vrij ondoorzichtig en soms worden zij geconfronteerd
met tuchtstraffen die, gelet op de gebeurde feiten en de positie van de politie-
ambtenaar, te licht zijn.
Tucht en het openbaar ministerie 59
De meeste parketten hebben op een rondvraag in verband met de problematiek
van het doorschuiven van verantwoordelijkheden in verband met het nemen
van een beslissing voor een tuchtprocedure negatief geantwoord. In de meeste
arrondissementen heeft het parket er geen weet van dat korpsen op systemati-
sche wijze de verantwoordelijkheid om een tuchtvervolging in te stellen, afwen-
telen door het sepot ook aan te nemen als een appreciatie van disfunctie of
beroepsfouten.
Doordat er minder aandacht wordt gegeven aan het tuchtaspect van feiten ge-
pleegd door politieambtenaren en er daardoor geen eenvormig optreden in ver-
schillende parketten en door de korpsen is waar te nemen, is het noodzakelijk
dat bij het tot stand komen van een nieuwe of aangepaste tuchtwet ook het
openbaar ministerie betrokken wordt, zodat een duidelijke bevoegdheidsafba-
kening en procedure kan worden voorzien. Er mag tenslotte niet vergeten wor-
den dat, overeenkomstig artikel 26 van de huidige tuchtwet, is voorzien in een
verplichte melding van feiten, maar niet in een afstelling van procedure.
Niettemin stelde het Vast Comité P in verschillende dossiers waarin het zelf een
klacht had toegezonden aan het korps vast dat nadien op de vraag hoe het met het
dossier stond, het laconieke antwoord kwam, met vermelding van een pv-nummer,
dat het in handen was van het openbaar ministerie. Bij eventueel nazicht van het
dossier aangelegd door het openbaar ministerie bleek dat dossier zeer vaak alleen
te bestaan uit de door het Comité aan het korps overgemaakte klacht! Dit druist ui-
teraard in tegen alle regels van doeltreffendheid en doelmatigheid inzake toezicht.
Er zijn verschillen merkbaar tussen het optreden van het openbaar ministerie
naar aanleiding van bepaalde feiten gepleegd door politieambtenaren en het
optreden van een korpschef naar aanleiding van dezelfde feiten (gepleegd door
dezelfde ambtenaar). Uit deze verschillen kan worden afgeleid dat er weinig re-
denen zijn voor de korpschef om met de kennis die hij al heeft, geen afweging
te maken naar de beroepsvoorschriften toe en over te gaan tot het nemen van
sancties binnen een correct aangevoelde termijn, ook indien de gedraging het
voorwerp zou uitmaken van een onderzoek door het openbaar ministerie.
Hier wordt een ander signaal gegeven dan bij de behandeling voor de recht-
bank waar de politieambtenaar terechtstaat ten overstaan van de samenleving
en dit meestal voor feiten die ook voor de burger strafbaar zijn gesteld. Via tucht
wordt namelijk een signaal gegeven aan de beroepsgroep zelf. Dit signaal heeft
intern zijn impact op het herhaald bevestigen van de toetredingsvoorwaarden
van de groep en zijn deontologie.
60 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Er is geen algemeen rechtsbeginsel dat stelt dat de tuchtoverheid steeds moet
wachten op de uitspraak van de strafrechter: “le criminel ne tient pas le discipli-
naire en état”106.
Het is mogelijk dat het statuut voorschrijft dat de strafvordering de tuchtvorde-
ring schorst, zodat de tuchtoverheid verplicht wordt het resultaat van de straf-
rechtelijke procedure af te wachten. Dit geldt echter niet voor de politie
aangezien de tuchtwet geen voorschriften dienaangaande voorziet, zodat de
tuchtoverheid in beginsel discretionair beslist of zij al dan niet wacht op de uit-
spraak van de strafrechter.
Deze discretionaire bevoegdheid is geen synoniem van willekeur en de over-
heid is in elk geval gebonden door de zorgvuldigheidsplicht. Dit betekent dat
indien zij onvoldoende een oordeel kan vellen over schuld of onschuld, zij moet
wachten op de uitspraak van de strafrechter.
De keerzijde van de medaille is wel dat indien zij over voldoende gegevens beschikt,
zij niet moet wachten op de beslissing van het parket of de uitspraak van de straf-
rechter, omdat zij als tuchtoverheid verplicht is binnen een redelijke termijn tucht-
zaken te behandelen. Deze redelijke termijn wordt nu in vele gevallen overschreden
en geeft aan de toepassing van de tucht een gevoel van onrechtvaardigheid.
Niet alleen rijst de vraag of het wachten op de uitspraak van de strafrechter en de
beslissing van het openbaar ministerie niet wordt ingeperkt door de ongeschre-
ven beginselen van behoorlijk bestuur, maar ook in welke mate de tuchtoverheid
gebonden is door de uitspraak van de strafrechter en de beslissing van het open-
baar ministerie om al dan niet over te gaan tot vervolging voor de rechtbank.
Het is niet alle tuchtoverheden bekend dat zij alleen gebonden zijn door de be-
slissing van de strafrechter als het gaat over het al dan niet bestaan van de ten
laste gelegde feiten en de schuldbekwaamheid van de betrokkene noch dat zij,
wat de andere beslissingen betreft, zoals de vrijspraak omdat de feiten geen mis-
drijf uitmaakten, het onontvankelijk verklaren van de strafvordering, de opschor-
ting van de strafmaat of het verlenen van uitstel of zelfs van gunstmaatregelen,
in beginsel hiervan mogen afwijken door wel een tuchtsanctie op te leggen. Het
enige wat de tuchtoverheid dient te doen, is motiveren waarom zij bijvoorbeeld
tot een zwaardere straf komt, dan wel überhaupt nog een sanctie neemt107.
106 OPDEBEEK, I., Tuchtrecht in de lokale besturen, Brugge, Die Keure, 1992, nr. 16 e.v.
Tucht en het openbaar ministerie 61
Opdat bepaalde feiten aanleiding zouden kunnen geven tot een tuchtstraf, is ui-
teraard vereist dat deze feiten kunnen worden gekwalificeerd als inbreuken op
de tuchtwetgeving, maar ook dat zij bewezen zijn, dat ze worden toegerekend
aan het betrokken personeelslid, nog niet verjaard zijn, niet eerder tuchtrechte-
lijk bestraft zijn of niet eerder zonder tuchtrechtelijk gevolg werden gelaten108.
Om deze en andere voorwaarden na te gaan, hoeft men geen jurist te zijn. Men
moet wel een klare kijk hebben op wat tucht nu eigenlijk is. Voorbeelden van
andere voorwaarden zijn: iedereen geniet het vermoeden van onschuld zodat
het aan de overheid is om het bewijs te leveren; feiten moeten toerekenbaar zijn
en niet geheel of gedeeltelijk verschoond door bijvoorbeeld een ziektetoestand;
de verjaringstermijn voor het inleiden van een tuchtprocedure is zes maanden,
de meeste tuchtprocedures kunnen binnen deze termijn ingeleid worden, met
andere woorden een lagere termijn om tot een beslissing te komen, berust
meestal op andere motieven dan daadwerkelijk tucht te willen toepassen; er
dient rekening gehouden te worden met de non bis in idem-regel, maar dan wel
rekening houdend met andere tuchtstraffen en niet met andere strafrechtelijke
veroordelingen; ook dient er geen opzet of werkelijke schade te zijn,…
Ten slotte dienen de feiten gekwalificeerd te worden als tuchtfeiten of tuchtver-
grijpen en houden ze derhalve een inbreuk in op de deontologie van de poli-
tieambtenaren. Hier dient reeds benadrukt dat de Raad van State reeds in
verschillende uitspraken bevestigde dat feiten gepleegd in het privé-leven
slechts strafbaar zijn voor zover in redelijkheid kan worden aangenomen dat zij
een negatieve invloed hebben op hun ambtsuitoefening109.
De verwijzing naar regels van de deontologie zijn in de ogen van niet-juristen
soms vaag, zoals we in artikel 3 van de tuchtwet, zoals verder geciteerd, kunnen
terugvinden. Niettegenstaande deze tekst een duidelijke toetsing toelaat, wordt
hij ervaren als vaag zodat er een blijkbare behoefte blijft bestaan aan explicite-
ring via een deontologische code, die in het volgende hoofdstuk aan bod komt.
107 OPDEBEEK, I., “Redelijke termijn en straftoemeting in het (ambtenaren)tuchtrecht”, nootonder R.v.St., nr. 122.540, R.W., 2003-2004, blz. 1724-1727.
108 OPDEBEEK, I., “Algemene bakens voor het tuchtrecht”, in COOLS, B., Op straffe vantucht, Politeia, 2004, blz. 116.
109 OPDEBEEK, I., o.c., nr. 122.
62 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
HOOFDSTUK 8DEONTOLOGISCHE CODE
De basiswetgeving rond tucht bestaat uit de wet van 13 mei 1999110 en het Ko-
ninklijk besluit van 26 november 2001111. In artikel 3 van de wet van
13 mei 1999 worden de tuchtvergrijpen omschreven als: “Elke handeling of ge-
draging, zelfs buiten de uitoefening van het ambt, die een tekortkoming aan de
beroepsplichten uitmaakt of die van aard is de waardigheid van het ambt in het
gedrang te brengen, is een tuchtvergrijp en kan aanleiding geven tot het opleggen
van een tuchtstraf”.
Artikel 132 van de wet op de geïntegreerde politie van 7 december 1998, dus
voor de tuchtwet, stelde reeds: “Het personeelslid vermijdt elke gedraging, zelfs
buiten de uitoefening van het ambt, die het vervullen van de ambtsplichten in de
weg kan staan of met de waardigheid van het ambt strijdig is […]”.
Tuchtrechtelijke bestraffing is maar mogelijk indien er sprake is van tuchtfeiten
of inbreuken op de deontologie van de politieambtenaar.
In de wet op het politieambt komen de basisprincipes voor de werking van de
politiediensten en de individuele politieambtenaar ruim aan bod. Zij werken
echter in een bijzondere omgeving waarin één van de elf specificiteiten de bij-
zondere tuchtregeling is. Die specifieke tuchtregeling wil een preventief en re-
pressief ‘wapen’ zijn tegen ongepast gebruik of zelfs misbruik van de aan de
politieambtenaren toegekende bevoegdheden en dwangmiddelen112.
Een deontologische code kan dan ook niet in de plaats treden van de concrete
appreciatie van feiten die allen te maken hebben met de uitoefening van de ta-
ken en opdrachten zoals voorzien in de wet op het politieambt. De toepasbare
rechtsprincipes, waarden en normen zijn niet steeds terug te vinden in een spe-
110 B.S. 16 juni 1999.111 B.S. 28 december 2001.112 Zie BOURDOUX, Gil.L., DE RAEDT, E., DE MESMAEKER, M., LINERS, A. en BERKMOES,
H., De Wet op het politieambt, handboek van de politiefunctie, Brussel, Politeia, 2005,blz. 504.
Deontologische code 63
cifieke legalistische tekst, maar wel in tal van wijzen van aanvoelen en afwegen
zodat deze grondslagen van toetsing in een afzonderlijke code opvangen, zo
niet onmogelijk, dan toch onvolledig zal zijn.
Het strafrechtelijke adagium ‘nullum crimen sine lege’ geldt niet in het tucht-
recht. Het tuchtrecht laat de sanctionering toe van handelingen zonder dat een
wet of verordening deze handeling strafbaar stelt. Het is ook een constante
rechtspraak van de Raad van State dat feiten gepleegd in het privé-leven van
een ambtenaar en ook van een politieambtenaar enkel strafbaar zijn voor zover
zij in redelijkheid kunnen worden geacht een invloed te hebben op de ambts-
uitoefening113.
Opdat er sprake zou kunnen zijn van een tuchtfeit, is er evenmin opzet noch
schade vereist. Het al dan niet opzettelijk plegen van de feiten kan alleen een
rol spelen in het bepalen van de strafmaat.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommige vakbonden met argusogen het
tot stand komen van een deontologische code hebben gevolgd, daar zij vrezen
dat de code een instrument zal worden dat hoofdzakelijk dienstig is om te zal-
ven en te slaan.
Volgens de opstellers van het ontwerp van Koninklijk besluit houdende de vast-
stelling van de deontologische code van de politiediensten gaat het duidelijk om
een weergave van een cultuur. Zij steunen zich op de formele verplichting op-
gelegd door artikel 50 van de wet van 26 april 2002 (Exoduswet) om een deon-
tologische code op te stellen.
Niettegenstaande het verslag aan de Koning in het ontwerp verwijst naar het Eu-
ropees verdrag van de Rechten van de Mens, de Belgische Grondwet, de Euro-
pese code inzake politie-ethiek en de wet op het politieambt, blijft de
deontologische code een opsomming van mogelijke tuchtinbreuken.
Het Vast Comité P heeft zijn opmerkingen in 2001 rechtstreeks overgemaakt aan
de auteurs van het eerste ontwerp van code en werkte in 2004 mee aan een
colloquium “Deontologie en integriteit bij de politie”114. Bovendien verscheen
in zijn jaarverslag 2003: “De deontologische code, waarvoor al enige tijd een aan-
vaardbaar project bestaat, laat jammer genoeg nog altijd op zich wachten sinds
113 Zie OPDEBEEK, I., Tuchtrecht in de lokale besturen, Brugge, Die Keure, nr. 122, blz. 83.
64 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
de jaren 1990-1992. De laatste overlegfase met verschillende actoren heeft veel
tijd in beslag genomen, maar is nuttig gebleken”115.
Zelfs indien de deontologische code een wettelijke basis zou krijgen in de vorm
van een Koninklijk besluit, blijven de andere wetten bestaan die tot toetsing
kunnen leiden. Dit kan slechts nuttig en naar de organisatie toe sturend werken
indien ook de tuchtprocedure werkzaam wordt. Beide luiken, code en tucht-
procedure, dienen dan ook samen tot stand te komen.
Het ontwerp van Koninklijk besluit houdende vaststelling van de deontologi-
sche code van de politiediensten is voor advies naar de Raad van State gezon-
den en bevindt zich op dit ogenblik opnieuw bij de minister van Binnenlandse
Zaken. Het advies is niet gekend en de procedure van informatie en overleg met
de vakbonden kan beginnen. Hieromtrent wordt op dit ogenblik niet veel com-
municatie gevoerd.
Vanuit een kritische benadering kan over het ontwerp gesteld worden dat:
– In het verslag aan de Koning terecht werd gewezen op het feit dat de code
geen statisch gegeven is, maar een evolutief karakter heeft. Bepaalde inzich-
ten met betrekking tot bijzondere vraagstukken betreffende het functioneren
van een politiedienst kunnen in de loop van de tijd wijzigen of onder in-
vloed van bijzondere gebeurtenissen moeten worden bijgestuurd. De vraag
rijst of de code opleggen via een Koninklijk besluit wel beantwoordt aan de
mogelijkheid om snel in te spelen op het wijzigend karakter van normen en
waarden. Is deze vorm van wetgeving de meest efficiënte of bestaat de mo-
gelijkheid dat zij, gelet op de voorwaarden die bij het tot stand komen van
een nieuw of veranderend Koninklijk besluit aanwezig zullen zijn, eerder
een afremmende werking zal hebben? Hoe zal de vrome wens opgevangen
worden die als volgt werd geformuleerd: “De code is collectief bespreekbaar
en dient ook dusdanig besproken te worden; het is een instrument voor dia-
loog. De code blijft in evolutie en dit op basis van overleg”116?
114 Zie publicatie van de teksten in Deontologie en integriteit bij de politie, Uitgave Centrumvoor politiestudies vzw, Politeia, 2004. Alsook La déontologie policière mode ou néces-sité?, Centre d’études sur la police asbl, Politeia, 2004. Zie ook noot 118.
115 Zie activiteitenverslag 2003 van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten,Parl. St., Kamer, 2003-2004, nr. 1267/001 en Senaat, 2003-2004, nr. 3-782/1, blz. 270-271.
116 Zie het ontwerp van Koninklijk besluit houdende vaststelling van de deontologischecode van de politiediensten, blz. 11.
Deontologische code 65
– Positief dient beoordeeld te worden dat de draagwijdte van de deontologi-
sche code alle personeelsleden van de geïntegreerde politie betreft, onge-
acht of zij deel uitmaken van de federale of van de lokale politie, van het
operationeel of van het administratief en logistiek kader, of zij statutair zijn
dan wel bij arbeidsovereenkomst in dienst zijn genomen. Dit ruime toepas-
singsgebied lost vele eerder opgeworpen problemen op, maar toch dient er
nog een antwoord te worden geboden op de problematiek van aangestel-
den, gedetacheerden en syndicale afgevaardigden. Ook mag niet uit het oog
verloren worden dat er een grotere en intensere samenwerking is tussen de
publieke sector en de privé-sector. Kan dan van die firma’s geëist worden
dat hun werknemers die beveiligings-, bewakings- of aan politietaken gere-
lateerde operaties verrichten zich ook in deze deontologie dienen in te
schrijven, alvorens een overeenkomst kan worden gesloten?
– Het ook opvallend is dat het voorwoord verschillende bladzijden beslaat
waarin aangetoond wordt wat de basis is van de voorgestelde deontologi-
sche code en waarin geëindigd wordt met een Handvest van de waarden,
l.c.:“Naleven en zich inzetten voor het doen naleven van de individuele rech-
ten en vrijheden en van de waardigheid van elke persoon in het bijzonder
door een steeds doordacht en tot het strikt noodzakelijke beperkt gebruik van
de wettelijke drang. Loyaal zijn tegenover de democratische instellingen. In-
teger en onpartijdig zijn, de te handhaven normen eerbiedigen en zin voor
verantwoordelijkheid hebben. Bezield zijn door en blijk geven van een
dienstverlenende ingesteldheid gekenmerkt door:
- de beschikbaarheid;
- de kwaliteit van ons werk;
- het zoeken naar oplossingen binnen het kader van onze bevoegdheden;
- de optimale aanwending van de adequate middelen;
- de zorg voor de geïntegreerde werking van de politiediensten.
Vanuit wederzijds respect en waardering de interne relaties bevorderen en
bijdragen tot het welzijn op het werk.”
Een randbemerking is dat ondertussen zowel de federale politie als heel wat
lokale korpsen een handvest van waarden hebben aangenomen en zeer in-
tens bezig geweest zijn met het opstellen van hun missie, visie en waarden.
Zij zullen ongetwijfeld verplicht zijn hun denkoefening en het resultaat er-
van te toetsen aan het Handvest van waarden in het voorwoord van deze
deontologische code. Kan dit handvest beschouwd worden als een mini-
mum minimorum of is het eerder te bekijken als een uiterste grens? Belang-
rijk is zeer zeker de bedenking dat integriteit moet aanwezig zijn in alle
66 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
geledingen van de organisatie onder het motto ‘Wie normen en regels hand-
haaft, leeft zelf normen en regels na’. Dit wordt ook nagestreefd in het denk-
model van COSO als intern controlesysteem, dat in het volgende hoofdstuk
ruimer aan bod komt.
– Positief is ook het feit dat een vaste deontologische commissie wordt opge-
richt om advies te verstrekken met betrekking tot de toepassing, de inter-
pretatie en de evaluatie van de deontologische code. Deze commissie zal
moeten in staat gesteld worden om de deontologische code te plaatsen in
het groter kader van open normen en waarden die terug te vinden zijn in
onze westerse cultuur en democratieën.
– Als minder geslaagd kan worden genoemd het feit dat, gelet op deze open
normen en waarden, de deontologische code voorziet in 81 artikelen waar-
bij een aantal strikt genomen niets met deontologie sui generis te maken
heeft, maar wel met vereisten van goed management van een organisatie,
behandeling van klachten, tuchtprocedure,…
– Soms ook wordt verwezen naar een enkele referentiewet, terwijl er nog an-
dere op de beoogde situatie van toepassing zijn. Een voorbeeld is artikel 49
onder de titel ‘Gebruik van geweld of dwang’. Hierin wordt verwezen naar:
‘De toevlucht tot geweld of tot fysieke of materiële dwangmiddelen is gere-
geld door de wet op het politieambt’. Met deze enige verwijzing moet men
toch oppassen, want tal van andere, zelfs hogere, wetten behandelen een
toetsingsrecht dat anders is dan de wet op het politieambt en geven de
rechtzoekende aanspraak op de naleving van het legaliteitsbeginsel117.
– Het gevaar van een te gedetailleerde code steeds is dat er geleefd wordt naar
de letter van de wet en niet naar de geest. Een te groot aantal artikelen in
diverse domeinen vergroot de kans dat de boodschap zelf verloren gaat en
er precies wordt afgemeten ‘wat mag en niet kan’. Wat doet men met de
vraag ‘wat moet en niet mag’ als artikel 1 van de code begint met: ‘Het na-
leven van deze code kan geen enkele vorm van sanctionering met zich mee-
brengen’? Het is perfect mogelijk dat het (slaafs) naleven van voorschriften
in de deontologische code indruist tegen de geest van de voor iedereen dui-
delijke opdracht: ‘Ben ik met de goede dingen goed bezig?’.
117 Zie VANDE CASTEELE, Ph., “Gewapende macht en aan de wet voorbehouden aangele-genheden: enkele beschouwingen”, R.W., 2005-2006, blz. 921.
Deontologische code 67
– Bij ontleding van de code een deel van de artikelen een herhaling blijkt te
zijn van wat in het voorwoord staat en verwijst naar bestaande wetten, ver-
dragen of regels die steeds een referentiekader uitmaken van het handelen.
Is het nodig (op onvolledige wijze) dit kader in de artikelen van de code op
te nemen, wanneer men uitgaat van de definitie: “Le substrat commun de la
loi, de l’éthique et de la déontologie est finalement le ‘devoir-être’ qui traduit
à l’égard de chacun des membres d’une profession le postulat démocratique
de l’état de droit qui garantit aux citoyens notamment le respect des valeurs
élémentaires à l’occasion de la fourniture de services professionnels relevant
de l’intérêt général”118. De auteur had voorafgaand gesteld: “Le droit disci-
plinaire est le versant négatif de la déontologie mais ne peut se confondre
avec elle. C’est par la discipline que la déontologie s’introduit dans le droit
dans la mesure où celui-ci est aussi un outil de sanction. Si la déontologie
peut se concevoir sans écrit, le droit disciplinaire n’a de valeur que dans la
mesure où il est écrit : nécessité d’un écrit préalable ayant force obligatoire à
l’égard de chacun des membres concernés, sinon quant à l’énoncé des in-
fractions – étant la violation de la norme déontologique, l’infraction ne doit
pas nécessairement être consignée dans un code – du moins, et certaine-
ment, quant aux sanctions comminées et à la procédure disciplinaire […]” .
– Bij het opstellen van de code er artikelen zijn gevoegd die een vanzelfspre-
kend gedrag aanduiden al dan niet al gesteld in andere wetteksten zoals:
“De hulpagenten voeren slechts die opdrachten uit die hen uitdrukkelijk zijn
toevertrouwd door de wet” en het daaropvolgende: “De leden van het admi-
nistratief en logistiek kader oefenen geen politiebevoegdheid uit tenzij deze
hen uitdrukkelijk wordt toegekend”. In de optiek van een deontologische
code bieden dergelijke artikelen geen meerwaarde.
Als het project van de deontologische code erop gericht is een heersende poli-
tiecultuur te veranderen, dan dient dit samen te gaan met alle andere voorwaar-
den om een cultuur te doorbreken. De politie zal steeds een gesloten
organisatie blijven die veelal angstvallig naar de buitenwereld kijkt. De politie
propageert zichzelf nog steeds voornamelijk als een ‘crimefighter’, hierin ge-
steund door de televisie- en filmwereld via afleveringen à la Witse, Flikken, Het
118 Zie Maître André M. SERVAIS, voormalig stafhouder van de balie te Namen, in La déon-tologie professionnelle par rapport à l’exercice de professions libérales. Hij was gastspre-ker op een studiedag van Centre d’études sur la police over « La déontologie policière :mode ou nécessité ? », Politeia, 2005.
68 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
leven zoals het is, vele actiefilms over het gerechtelijk domein. Andere aspecten
van het politieoptreden komen minder aan bod. De publieke opinie heeft dan
ook een soms vertekend beeld van wat de taak van de politie is, en de politie
conformeert zich al te graag aan dit imago. De goede werking van politie wordt
soms al te veel afgemeten aan de resultaten behaald op het gerechtelijk terrein
en niet op de andere kerntaken die zij moet vervullen.
Realiseren de gewone politieambtenaren zich waarom zij een proces-verbaal
dienen op te stellen en welke belangrijke schakel zij uitmaken in de keten van
het samenleven? Veel handelingen worden van zich afgeschoven wegens routi-
nematig en weinig creatief. Is het dan niet eerder door een gebrek aan inzicht
dat een extra code moet worden opgesteld voor nochtans vanzelfsprekende
houdingen en handelen?
Als elkeen zich toetst aan de vraag ‘Ben ik, zowel in mijn sociaal als in mijn be-
roepsleven, met de goede dingen goed bezig?’, is zulke code wellicht niet nodig.
Het is de taak van de leidinggevenden om deze vraag permanent aan zichzelf
en aan hun medewerkers te stellen.
Niet alleen is een deontologische taakuitvoering een cruciale factor voor het
welslagen van een gemeenschapsgerichte politie, ook de organisatie moet bij-
dragen tot het wederzijds vertrouwen van burger en politie. Herinnert iemand
zich nog de slogan ‘De politie is mijn vriend’?
Nu wordt van politieambtenaren verwacht dat zij ook in hun organisatie een
controlesysteem inbouwen waardoor mag worden verwacht dat zij een be-
trouwbare organisatie zijn.
Deontologische code 69
HOOFDSTUK 9FUNCTIE INTERN TOEZICHT – NAAR EEN NIEUWE POL 48?
Deze bovenvermelde betrouwbaarheid of integriteit werd voor organisaties die
voor en met de overheid werken, na het Watergate-schandaal, ernstig in vraag
gesteld. Van dan af werd er gezocht naar een middel om, in de vorm van be-
heersprocessen, in een organisatie permanent een eigen integriteitscontrole uit
te bouwen. Door openheid, transparantie en aanvaarde controle draagt het ma-
nagement van de organisatie bij tot het verwerven en behouden van het ver-
trouwen van haar klanten. Deze vraag om vertrouwen kan worden
doorgetrokken naar de politieorganisatie.
Een van de hulpmiddelen was de creatie door vele korpsen van een dienst in-
tern toezicht. Uit analyse van de door ons gekende gegevens kan gesteld wor-
den dat 99% van de uitgevoerde onderzoeken in het kader van een
tuchtprocedure verricht werd door de dienst intern toezicht van het korps, wan-
neer deze dienst als dusdanig bestond.
Er kan dan ook niet voorbijgegaan worden aan het belang van zo’n goed wer-
kende dienst.
Dit belang werd al verschillende malen door het Vast Comité P onderstreept en
er werd over deze belangrijke functionaliteit een thematisch onderzoek uitge-
voerd119.
Telkens werd gewezen op de zeer grote leemte die ontstaan is na de buiten-
werkingstelling van de Pol 48, omzendbrief van 6 juli 1994, die juist voorzag in de
inrichting van een dienst ‘intern toezicht’ bij de korpsen van de gemeentepolitie.
Een goed functionerende en betrouwbare dienst intern toezicht is noodzakelijk
in elk korps en is een onmisbare schakel in het behoud en de verbetering van
de integriteit en de betrouwbaarheid van een organisatie.
119 Dit onderzoek werd op de vergadering van 9 januari 2004 besproken met de parlemen-taire begeleidingscommissie van het Vast Comité P.
Functie intern toezicht – naar een nieuwe Pol 48? 71
Ondanks de ‘goodwill’ van vele verantwoordelijken of diensten ‘intern toezicht’
heeft het thematisch onderzoek van het Vast Comité P verschillende knelpunten
aan het licht gebracht.
Een eerste belangrijk knelpunt is de problematiek van de uitvoering van tucht-
onderzoeken door de onderzoekers van de dienst intern toezicht waarbij de
voorafgaande onderzoeker inzake tucht geen conclusies mag trekken en volle-
dig neutraal dient te blijven. Nog moeilijker wordt de oefening wanneer de
voorafgaande onderzoeker tegelijkertijd optreedt als onderzoeker en als diege-
ne die processen-verbaal heeft opgesteld in het kader van het gerechtelijk on-
derzoek of opsporingsonderzoek of wanneer hij als voorafgaande onderzoeker
verplicht wordt een gerechtelijk proces-verbaal op te stellen.
Daarnaast is er de problematiek van de overgang van een administratief onder-
zoek naar een tuchtonderzoek waarbij er verschillende standpunten worden in-
genomen door de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale
politie en de Algemene directie personeel/Directie van de juridische dienst, het
contentieux en de statuten (DGP/DPS) van de federale politie. Volgens deze
laatste kunnen de stukken van een administratief dossier niet worden gebruikt
in tuchtonderzoeken en zouden alle onderzoeksverrichtingen moeten worden
overgedaan.
Het al dan niet vermelden van artikel 25 van de wet van 13 mei 1999 houdende
het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten120 in een admi-
nistratief verhoor levert ook her en der problemen op. Zo heeft het Vast
Comité P meermaals vastgesteld dat sommige korpschefs voor alle klachten,
ook deze die betrekking hebben op minder ernstige feiten, een vooronderzoek
tucht opstarten met alle formele plichtplegingen en kennisgevingen zoals in de
tuchtwet voorzien.
Tevens werd opgemerkt dat soms in zuiver administratieve verhoren melding
wordt gemaakt van de loyauteitsplicht van de medewerker. Zo’n handelwijze
kan een demotiverend effect hebben en bijgevolg stelt het Vast Comité P zich
de vraag of de tuchtprocedure niet beter alleen zou worden gehanteerd voor de
meest ‘ernstige’ dossiers.
Het Vast Comité P heeft weliswaar de bevoegdheid om de klachtenbehandeling
over te dragen aan de interne hiërarchie, maar wenst zich niet te profileren als
120 B.S. van 16 juni 1999.
72 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
diegene die aan de basis ligt van het opstarten van een tuchtprocedure, zeker
niet als het om ‘futiliteiten’ gaat die echter op een andere manier en in een ander
verband ter kennis dienen te worden gebracht van de betrokken politieambte-
naar en het voorwerp dienen uit te maken van een corrigerend optreden.
Er bestaat ten slotte ook onduidelijkheid over de inhoud en de archivering van
tuchtdossiers en persoonlijke dossiers. Deze problematiek gaat gepaard met de
dubieuze praktijk waarbij, indien er geen tuchtstraf wordt uitgesproken, het
dossier als onbestaand wordt beschouwd. Dit druist in tegen de algemene plicht
van een bestuur tot archivering van administratieve stukken voor een periode
van twintig jaar.
Er blijven echter verschillende vragen onbeantwoord, zoals: Wat zijn de bewaar-
termijnen van stukken in het persoonlijk dossier? Op welke wijze dient er reke-
ning te worden gehouden met lopende en afgesloten administratieve
onderzoeken en tuchtonderzoeken die al dan niet gearchiveerd zijn? Wat met
het gebruik van gegevens en het functioneringsgesprek? Wat indien het perso-
neelslid weigert om kennis te nemen van de resultaten van onderzoeken? Mo-
gen deze dan in het persoonlijk dossier worden opgenomen?
Op deze en andere vragen moet een eenduidig antwoord worden geformu-
leerd, door alle betrokken overheden. Uiteindelijk dienen deze in de praktijk
omgezet te worden en wie kan dat beter doen dan de korpschef ondersteund
door een professionele dienst intern toezicht?
Recentelijk heeft de minister van Binnenlandse Zaken een initiatief genomen
om de vroegere Pol 48 te vervangen door een andere ministeriële omzendbrief.
Deze omzendbrief zal in principe de naam CP 3 dragen om duidelijk te stellen
dat het intern controlesysteem dient beschouwd te worden als een onderdeel
van het project kwaliteitszorg aangekondigd door de omzendbrieven CP 1 van
17 mei 2003 betreffende ‘Community Policing’, definitie van de Belgische inter-
pretatie van toepassing op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op
twee niveaus en CP 2 van 3 november 2004 betreffende het bevorderen van de
organisatieontwikkeling van de lokale politie met als finaliteit een gemeen-
schapsgerichte politiezorg.
Deze laatste omzendbrief stelt: “Volgens de filosofie van gemeenschapsgerichte
politiezorg en met de veiligheidsplannen als hefboom, het voortdurend leveren
van inspanningen door een politiedienst in alle domeinen van organisatie en
Functie intern toezicht – naar een nieuwe Pol 48? 73
werking om: (a) steeds beter te beantwoorden aan de gerechtvaardigde eisen en
verwachtingen van al haar belanghebbenden; (b) doelgericht te balanceren tus-
sen deze eisen en verwachtingen van de verschillende groepen van belangheb-
benden; (c) duurzame en maatschappelijk verantwoorde resultaten te behalen;
(d) doelgericht en stapsgewijs te groeien en te evolueren, zowel binnen eenzelfde
groeifase als naar een hogere groeifase”.
Dit houdt duidelijk in dat elke korpschef de permanente opdracht heeft om
kwaliteitszorg na te streven en ervan uit te gaan dat zijn organisatie leert, eva-
lueert, bijstuurt en continu verbetert. In andere organisaties zowel op gemeen-
telijk, provinciaal als op nationaal vlak zijn er leidraden voorzien waarbij een
hogere, betere dienstverlening wordt voorzien. Iedereen beseft dat de last van
het verleden meegedragen wordt en dat veranderingen niet plots voor een om-
mezwaai gaan zorgen. Wel heeft een maatschappij er alle baat bij dat elke or-
ganisatie die opdrachten en doelstellingen heeft voor nut van het algemeen
belang, waaronder de organisatie van het samenleven tussen burgers, blijft stre-
ven naar een verbetering van haar werking.
Om dit doel na te streven en duidelijk te stellen, draagt de toekomstige omzend-
brief CP 3 de benaming ‘Het toezicht op de interne werking en de kwaliteitszorg’
van de geïntegreerde politie. Hiermee wordt benadrukt dat beide elementen
moeten terug te vinden zijn in de organisatie van zowel de lokale als de federale
politie. Het nieuwe concept wijzigt de benadering van de term ‘intern toezicht’
zoals die terug te vinden was in de Pol 48 die voor haar tijd niet alleen vooruit-
strevend was, maar ook reeds het inzicht had dat de korpschef niet alles alleen
kan doen, dat hij informatie nodig heeft over het intern beleven van de organi-
satie maar ook zelf feedback kan krijgen over zijn beleid met de uitsluitende
bedoeling de organisatie en de mensen die erin werken te verbeteren.
Nu wordt er ook verlangd van de diensten intern toezicht dat zij proactief op-
treden door interne controleprocessen te verifiëren en door tezelfdertijd advies
te verstrekken aan de eindverantwoordelijke van de politieorganisatie, zodat or-
ganisatie en werking tijdig kunnen worden bijgestuurd.
Is dit idee nieuw? Neen, want bij Koninklijk besluit van 26 mei 2002 betreffende
het interne controlesysteem binnen de federale overheidsdiensten en nu recen-
telijk in het (Vlaamse) Gemeentedecreet van 15 juli 2005 wordt reeds verwezen
naar een globaal beheerssysteem. Teneinde dit beheerssysteem te controleren,
wordt een dienst interne audit voorzien. “Een interne audit is een onafhankelij-
ke en objectieve activiteit die aan een organisatie zekerheid verstrekt over de
74 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
mate waarin zij haar werking beheerst, die advies verleent om haar werking te
verbeteren, en die bijdraagt tot het creëren van toegevoegde waarde. Zij helpt de
organisatie haar doelstellingen te bereiken door een systematische en gediscipli-
neerde evaluatie van de processen voor risicobeheer, beheer en bestuur, en door
voorstellen te formuleren om hun effectiviteit te verbeteren”121.
Het is dan ook verheugend vast te stellen dat de minister zich heeft ingeschre-
ven in een denkmodel van het COSO-raamwerk waarin zowel het Vast
Comité P als de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale po-
litie zich hebben ingeschreven. Inmiddels is dit COSO-raamwerk voor interne
controle uitgegroeid tot de wereldwijd aanvaarde standaard voor een goed in-
ternecontrolesysteem122.
121 Zie verslag aan de Koning d.d. 2 oktober 2002, B.S. 9 oktober 2002, kol. 45556.122 Zie Audit, Control and Governance, Kluwer, nr. 23, nov-dec 2005.
Functie intern toezicht – naar een nieuwe Pol 48? 75
HOOFDSTUK 10AANBEVELINGEN
Er zijn verschillende verbeteringen mogelijk, die echter tegelijkertijd dienen ge-
realiseerd te worden. Uit deze items heeft het Vast Comité P zes verbeterprojec-
ten geïdentificeerd en omschreven waarop tal van andere initiatieven geënt zijn,
zodat op zeer korte termijn zowel aan de basis als aan de uitvoering van tucht
in het algemeen geremedieerd kan worden.
– Prioritair dient de tuchtwet herschreven te worden. De conclusies en aanbe-
velingen van de werkgroep onder leiding van de dienst Statuten van de AIG
is een aanvaardbaar werkinstrument. De minister van Binnenlandse Zaken
zal op zeer korte termijn één van de opties voorgesteld in de besprekingen
van de werkgroep moeten nemen, zodat deze werkgroep haar werkzaam-
heden kan afronden.
– De minister van Binnenlandse Zaken kan orde op zaken stellen door aan de
korpsen (via de burgemeester of het politiecollege) die de laatste vier jaar
geen tucht- of ordemaatregelen gemeld hebben, te vragen zich te verant-
woorden.
– De minister van Binnenlandse Zaken moet onverwijld overgaan tot de pu-
blicatie van een nieuwe omzendbrief soortgelijk aan de vroegere Pol 48 op-
dat elk korps over een functionaliteit intern toezicht zou beschikken in een
aangeduid werkkader.
– Het operationeel maken van een jurisprudentiedatabank is dringend aan de
orde.
– De deontologische code dient bij voorkeur op korte termijn opnieuw in een
ruimer debat aan bod te komen en liefst op een andere wijze afgekondigd
te worden.
– Het openbaar ministerie moet dossiers waarbij politieambtenaren betrokken
zijn prioritair kunnen afwerken en binnen een korte termijn de korpschef
inlichten over zijn beslissing, met een inzagerecht in het dossier. De kennis
over de plaats van het openbaar ministerie in het tuchtgebeuren dient geac-
tualiseerd te worden123.
123 In het bijzonder de Col 4/2003.
Aanbevelingen 77
Het is een democratische verworvenheid van de burgers dat men van politie-
ambtenaren mag verwachten dat ze ethisch handelen binnen de context van
hun beroep. Er mag niet uit het oog worden verloren dat de politie, als behoe-
der van de democratie en van een maatschappijordening, het recht heeft om in-
breuken te plegen op het algemene principe dat de burger het recht heeft om
met rust gelaten te worden. De duizenden klachten die het Vast Comité P in de
loop van zijn bestaan mocht ontvangen, bewijzen dat de burger ermee instemt
om onder een toezicht te vallen, maar niet onvoorwaardelijk.
Hij wenst de zekerheid te hebben dat het gedrag verantwoord is en volgens
vooraf overeengekomen waarden en normen die zich uiten in wat als deonto-
logie omschreven wordt.
In een organisatie waar men goed opgeleid, gemotiveerd en bekwaam is en
waar men bereid is tot samenwerken, heerst een positieve discipline. De disci-
pline of tucht is het zich houden aan bepaalde opgelegde regels of voorschriften
van gedrag en is daardoor voorspelbaar. Als deze positieve discipline niet aan-
wezig is, zal het gedrag dienen te worden bijgestuurd hetzij door een belonings-
structuur, hetzij door sancties indien de discipline faalt. Discipline heeft tot doel
voor de burger zekerheid te scheppen betreffende het optreden van de politie-
ambtenaar.
De openheid en standvastigheid van een korps en zijn leiding kan worden af-
gemeten aan de hand van het tuchtbeleid. Dit geeft een duidelijk beeld van de
waarden en normen waarvoor de organisatie staat. Indien de burger meer ver-
trouwen in het politiekorps wil krijgen, dan moet hij ervan overtuigd zijn dat
het principe ‘de ene dekt de andere’ niet van toepassing is.
De erkenning dat ook de politie fouten kan maken, maar dat die fouten ook
worden opgevolgd en zo nodig gesanctioneerd, zal veel sneller een gunstige
invloed hebben op het imago dan de publicatie van talloze statistieken124.
124 Zie PEETERS, W., “De grens tussen tucht en deontologie” in Deontologie en integriteit bijde politie, Uitgave Centrum voor politiestudies vzw, Politeia, 2004.
78 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
HOOFDSTUK 11HET TUCHTRECHT EN DE ‘BEGINSELEN VAN BEHOORLIJK BESTUUR’125
Soms, tot verbazing van degenen die de tuchtmaatregel in eer en geweten had-
den uitgesproken, doorstond hun uitspraak niet de toets van de algemene be-
ginselen van behoorlijk bestuur.
Deze negatieve ervaringen hebben niet altijd geresulteerd in een verdieping
door de tuchtoverheid in deze algemene beginselen, maar veroorzaakten een
reflex van verlies van vertrouwen in het hele tuchtsysteem. Dit is volgens ons
ook een van de redenen waarom sommige korpsoversten een grote aversie heb-
ben tegen de toepassing van het tuchtrecht.
Het is volkomen te begrijpen dat bij moeilijke en ernstige tuchtdossiers de tucht-
onderhorige, al dan niet met behulp van zijn vakbond, de gehele procedure ook
wil laten toetsen aan het oordeel van andere (rechts)colleges.
Dit oordeel komt soms als choquerend over, aangezien bij hun overwegingen
andere regels worden gevolgd of aangehaald dan deze die door de tuchtover-
heid gekend waren, gebruikt of zelfs gepercipieerd werden.
De meeste korpschefs hebben van de regels van behoorlijk bestuur wel enige
notie, maar kunnen de toepassing ervan niet steeds kaderen in hun eigen orga-
nisatie en werking. Zij vergeten ook soms dat administratief recht eigen en soms
specifieke bronnen heeft. Zij maken deel uit van de overheid die verondersteld
wordt deze bronnen te kennen en de wetten, voorschriften en beginselen vervat
in deze bronnen en de rechtspraak na te leven.
125 Deze bijdrage is gebaseerd op een synthese van het boek van OPDEBEEK, I. en VANDAMME, M. (Ed.), Beginselen van behoorlijk bestuur, Administratieve rechtsbibliotheek,algemene reeks nr. 1, Die Keure, 2006.
Het tuchtrecht en de ‘Beginselen van behoorlijk bestuur’ 79
Het is niet mogelijk in dit hoofdstuk in detail al deze beginselen te behandelen
en wij wensen dan ook te verwijzen naar de vele juridische werken en bijdragen
die hierover te vinden zijn.
De enige bedoeling van dit hoofdstuk is de lezer en in het bijzonder de korps-
chef erop attent te maken dat de hierna opgesomde begrippen ook op zijn or-
ganisatie en bestuur van toepassing zijn. Wil men een tuchtprocedure volledig
laten slagen, moet deze immers ook de toetsing aan deze begrippen kunnen
doorstaan.
1. BEGRIP EN TOEPASSINGSGEBIED
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn algemene rechtsbeginselen
die aanwijzingen geven over de wijze waarop bestuursbeslissingen moeten
worden genomen en ter kennis gebracht. Deze beginselen komen juist op de
proppen wanneer de wet geen precieze instructies geeft en het bestuur een ze-
kere vrijheid van handelen heeft, zodat men werkt in de sfeer van discretionaire
bevoegdheden. De aldus ontstane begrippen, terug te vinden in rechtsleer,
rechtspraak en wetgeving, trachten juist aan te geven wat een ‘goede’ toepas-
sing van de wet betekent.
Iedereen die bij de overheid beschikt over een doelgebonden bevoegdheid, valt
onder deze beginselen, zo ook de tuchtoverheden.
Het is zeer moeilijk een volledige opsomming te geven van deze beginselen en
er is inhoudelijk niet bij alle auteurs eensgezindheid te vinden, maar als rode
draad is er steeds de betrachting van mensen om een rationeel bestuur uit te
oefenen. Dit wil zeggen dat de beslissingen niet op een zuiver willekeurige ba-
sis worden genomen. De afweging van de handelingen van het bestuur aan de
notie ‘willekeur’ geeft dat de beginselen helpen in het bieden van zekerheid dat
er geen willekeur aan de basis ligt van de goede ‘toepassing’ van de wet en
biedt garanties tegen overheidswillekeur.
Sommige beginselen zijn als vanzelfsprekend, maar toch is het wenselijk dat bij
elke tuchtprocedure de aanwezigheid van toepassing van of toetsing aan de be-
ginselen van behoorlijk bestuur in het draaiboek als vast gegeven is opgeno-
men.
80 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Zulke werkwijze kan diepe ontgoochelingen voorkomen en zelfs een bestuur-
lijke beslissing niet alleen rechtvaardiger maken maar ook meer gezag geven.
Dit zal duidelijker worden na de hierna volgende opsomming van de nu geken-
de en toegepaste algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2. HET ZORGVULDIGHEIDSBEGINSEL
Niet alleen in zijn relatie tot zijn medeburger, maar ook in zijn relatie tot de over-
heid wordt de burger verplicht op een zorgvuldige wijze te handelen. Het basis-
idee is terug te vinden in de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek
die elke vorm van schade sanctioneren doordat er een foutief handelen is ge-
weest dat in oorzakelijk verband staat met de schade. Daar deze verplichting
opgelegd wordt aan de burger, is het logisch dat ook de overheid zich niet bo-
ven de wet stelt en ook haar handelen aan dit beginsel van zorgvuldigheid zal
worden getoetst.
Door de fout die ten grondslag ligt aan de onzorgvuldigheid te definiëren, ont-
staat er een ruimte van interpretatie die dynamisch is en steeds zal getoetst wor-
den aan de concrete omstandigheden, weliswaar met in het achterhoofd de
figuur van de ‘bonus pater familias’ of de goede huisvader. De afwegingen met
betrekking tot het al dan niet zorgvuldig handelen van de overheid in casu de
politieoverheid gebeuren in concreto.
Professor L. Cornelis stelt het realistisch voor als: “De algemene zorgvuldigheids-
normen zijn vrijwel onbeperkt in aantal, daar zij worden bepaald aan de hand
van het criterium van de normaal voorzichtige en redelijke mens, die in dezelfde
omstandigheden als de aangesprokene geplaatst wordt. Zij hebben betrekking op
om het even welke menselijke activiteit en passen zich zonder moeite aan de wij-
zigingen van het menselijke gedrag aan”126.
126 CORNELIS, L., Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht,I, Antwerpen, Maklu, 1989, p. 39.
Het tuchtrecht en de ‘Beginselen van behoorlijk bestuur’ 81
3. HET MOTIVERINGSBEGINSEL
Bij de Raad van State maken de ‘motieven’ de meerderheid uit van de beslissin-
gen die geannuleerd worden. Beslissingen die vernietigd worden wegens on-
wettige motivering, kunnen wel hernomen worden wanneer er door de
overheid wél deugdelijke motieven worden gevonden.
Aan de hand van welke criteria worden de motieven gecontroleerd? Misschien
te voor de hand liggend maar soms ontbrekend, is het bestaan van de motieven.
Als deze er zijn, wordt vervolgens gekeken of ze overeenkomen met de feiten.
Als de motieven de feiten correct weergeven, wordt nagegaan of de motieven
juridisch juist zijn en dan, als laatste, dient te worden nagekeken of de inhoud
van de beslissing in redelijke verhouding staat tot de motieven. Deze laatste
controle duidt reeds op de aanwezigheid van het redelijkheidsbeginsel.
De motieven moeten de gegevens zijn die al bestonden vóór de beslissing werd
genomen en die ten slotte ook deze beslissing rechtvaardigen. Om het eenvou-
dig te zeggen, moeten de motieven deugdelijk zijn en zowel de feiten als het
recht correct weergeven. Dit houdt ook in dat zij duidelijk, concreet, nauwkeu-
rig, draagkrachtig, waarheidsgetrouw en gestaafd worden door stukken van het
tuchtdossier.
Om te weten of de motivering afdoende is, dient zij gelezen te worden met de
ogen van diegene waarover de beslissing werd genomen met de vraag: “Begrijp
ik op grond van welke feitelijke en juridische gegevens de beslissing werd ge-
nomen?” Het is vanuit zijn gezichtspunt dat de motivering moet gelezen worden
met de achterliggende filosofie: “Kan hij oordelen of hij de beslissing zal bestrij-
den met de middelen die het recht hem toestaat?”
Het is toch vanzelfsprekend dat de rechtsonderhorige het recht heeft om de mo-
tieven van de overheid die aanleiding geven tot de beslissing op duidelijke wij-
ze te kennen.
4. HET REDELIJKHEIDSBEGINSEL
Processuele beginselen zijn gericht op de besluitvorming en beïnvloeden niet
noodzakelijk het uiteindelijke resultaat. Inhoudelijke beginselen beïnvloeden
82 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
wel degelijk het uiteindelijke resultaat, aangezien bij vernietiging door de bij-
voorbeeld de Raad van State de overheid geen nieuw besluit kan nemen.
Het is duidelijk dat het redelijkheidsbeginsel tot de groep van inhoudelijke be-
ginselen behoort, maar tegelijkertijd de dunne lijn van de scheiding der machten
weergeeft. De toetsing van de ‘kennelijke onredelijkheid’ gaat verder dan een
onderzoek naar de kwaliteit van de motivering.
In tuchtzaken neemt de toetsing van het redelijkheidsbeginsel eerder de vorm
aan van de toetsing van het evenredigheidsbeginsel. De Raad van State heeft in
diverse arresten gesteld: “De tuchtoverheid beschikt over een discretionaire be-
voegdheid bij het bepalen van de strafmaat, die de redelijkheid als grens heeft;
dat de Raad van State bij de toetsing van de redelijkheid van de opgelegde straf
slechts over een marginale bevoegdheid beschikt, wat wil zeggen dat de Raad van
State zich niet in de plaats van de tuchtoverheid vermag te stellen, doch enkel
een volkomen in wanverhouding tot de bewezen feiten staande straf als onwettig
kan kwalificeren”127.
De Raad van State heeft wel een zekere terughoudendheid bij het beoordelen
van het evenredigheidsbeginsel, zodat er ernstige gegevens moeten aangehaald
worden, wil de eis op deze basis slagen.
5. DE HOORPLICHT
De hoorplicht wordt door de Raad van State omschreven als: “Het bestuur kan
tegen niemand een ernstige maatregel treffen die gegrond is op zijn persoonlijk
gedrag en die van aard is om zijn belangen ernstig aan te tasten, zonder dat
hem vooraf de gelegenheid wordt geboden zijn standpunt op een nuttige wijze te
doen kennen”128.
De term ‘hoorplicht’ is eigenlijk misleidend, want laat vermoeden dat de betrok-
kene steeds mondeling moet worden gehoord, terwijl dit niet het geval is. Beter
is het te onthouden dat hier bedoeld wordt het recht op tegenspraak, met an-
dere woorden ‘de kans krijgen zijn standpunt kenbaar te maken’. Dit houdt ze-
ker in dat de betrokkene moet uitgenodigd worden om zijn visie op de feitelijke
gegevens en de voorgenomen maatregel te geven. Het is niet voldoende dat hij/
127 Zie Raad van State, Weemans, nr. 141.317, 28 februari 2005.128 Zie overzicht van rechtspraak in boek Beginselen van behoorlijk bestuur, o.c., nr. 306.
Het tuchtrecht en de ‘Beginselen van behoorlijk bestuur’ 83
zij een ontwerpbeslissing krijgt met de vermelding van de ten laste gelegde fei-
ten, de voorgenomen maatregel en de mogelijkheden tot beroep, er dient ook
een redelijke termijn te worden voorzien om het verweer voor te bereiden. Te-
vens wordt medegedeeld dat men zich kan laten bijstaan door een raadsman en
wanneer het verweer niet mondeling wordt voorzien, binnen welke termijn het
verweerschrift moet worden overgemaakt.
Indien de stukken niet medegedeeld worden, dient tevens te worden voorzien
waar en wanneer inzage kan worden genomen van het volledige dossier. De
schending van het beginsel van de hoorplicht leidt tot schorsing of vernietiging
van de beslissing door de toeziende overheid of de Raad van State.
Echter is de hoorplicht niet verplicht in omstandigheden waar de betrokkene
niets meer kan inbrengen tegen de voorgenomen maatregel, omdat de feiten
vaststaan en de overheid verplicht is hetzij hieraan een welbepaald gevolg te
geven, hetzij omdat de betrokkene reeds over dezelfde aangelegenheid werd
gehoord. Dit wil zeggen dat de hoorplicht nog ‘nuttig’ moet zijn in de procedure
en niet louter aanleiding geeft tot onnodig uitstel.
6. HET ONPARTIJDIGHEIDSBEGINSEL
Onpartijdig wordt omschreven als “onvooringenomen, niet door persoonlijke be-
langen, voorkeur of genegenheid zich bij zijn oordeel latende leiden”129. Het is
nauw verwant met onafhankelijkheid en de onpartijdigheidseis slaat ook op de
subjectieve houding en ingesteldheid van degene die de beslissing neemt.
Het onpartijdigheidsbeginsel kan men best aanvoelen wanneer men dit begrip
invult zoals dit voor de rechtsprekende colleges geldt, al weze het niet zo ab-
soluut.
Het beginsel is van toepassing op tuchtoverheden, maar voor zover dit verenig-
baar is met de eigen structuur van de tuchtoverheid. Dit houdt meestal in dat
een lid van een tuchtorgaan als ‘partijdig’ wordt beschouwd als het, hetzij recht-
streeks of onrechtstreeks, materieel of moreel een persoonlijk belang heeft bij
de uitspraak of beslissing. Dit moet in concreto aanwijsbaar zijn.
129 Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal.
84 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
De toepassing van dit beginsel mag er niet toe leiden dat de uitoefening van de
tucht onmogelijk wordt gemaakt. Maar als een lid zich reeds een mening heeft
gevormd tijdens het vooronderzoek in die mate dat hij bij het veranderen van
mening gezichtsverlies lijdt, is het aan te bevelen niet meer deel te nemen aan
de besluitvorming op gevaar onpartijdigheid opgeworpen te zien.
Voorkomen is beter dan genezen. Zodra zelfs een schijn van partijdigheid op
iemand weegt, moet hij zich onthouden of, indien mogelijk, laten vervangen.
7. HET RECHTSZEKERHEIDS- EN VERTROUWENSBEGINSEL
Het beginsel vindt zijn grondslag in onze rechtsstaat waar iedere burger het
recht heeft te weten waarom de overheid of iemand anders ingrijpt of kan in-
grijpen op zijn vrijheid. Daardoor wordt willekeur verhinderd en is er een ze-
kere standvastigheid in de daden van het bestuur. Tevens wordt de
rechtsonderhorige in staat gesteld op voorhand in te schatten welke rechtsge-
volgen zijn handelen met zich kunnen meebrengen. De overheid heeft hier tot
taak om de door haar opgeroepen gerechtvaardigde verwachtingen in haar ge-
drags- of beleidsregels na te komen.
Het vertrouwensbeginsel, dat relatief recent is, stelt dat de overheid geacht
wordt slechts binnen de contouren van haar wettelijke bevoegdheidsopdrach-
ten de verwachtingen van de burgers te honoreren. De Raad van State omschrijft
dit als: “één der beginselen van behoorlijk bestuur krachtens hetwelk de burger
moet kunnen betrouwen op een vaste gedragslijn van de overheid, of op toezeg-
gingen of beloften die de overheid in het concrete geval heeft gedaan”130.
Meestal wordt er in de tucht rekening gehouden met de vigerende voorschriften
en wetten op het ogenblik van de feiten en wordt geen retroactiviteit aanvaard,
tenzij bij het wegvallen van de strafbaarheid. Ook kunnen geen toezeggingen
worden gedaan of gehonoreerd die ‘contra legem ‘zijn.
130 Zie Raad van State, Eeckhout, nr. 32.893, 28 juni 1989.
Het tuchtrecht en de ‘Beginselen van behoorlijk bestuur’ 85
8. HET CONTINUÏTEITSBEGINSEL EN HET VERANDERLIJKHEIDSBEGINSEL
Beide beginselen maken deel uit van de wetten van de openbare dienst en dit
houdt in dat wanneer de overheid oordeelt dat een bepaalde taak beantwoordt
aan een nood van algemeen belang, de dienst moet blijven bestaan en functio-
neren, terwijl dit algemeen belang vereist dat dezelfde overheid haar beleid en
de uitvoering ervan steeds moet kunnen aanpassen aan de wisselende eisen.
Zo ook kan dit begrip op het tuchtrecht worden toegepast. Het niet naleven van
deze beginselen brengt automatisch met zich mee dat het tuchtrecht niet meer
uitgeoefend wordt of de tuchtoverheid niet meer functioneert. Als de overheden
elke wet niet zouden concretiseren waarvan zij zelf stellen dat zij niet uitvoer-
baar is, is er geen rechtsstaat meer.
9. HET BEGINSEL VAN DE REDELIJKE TERMIJN
Er zijn twee termijnen hier te beschouwen. Vooreerst is er de norm van een ter-
mijn die door de wet wordt opgelegd om te handelen en de termijn die moet
in acht genomen worden als er geen norm is. De laatste termijnen zijn in het
beginsel van redelijke termijn van toepassing.
Er zijn termijnen die tot gevolg hebben dat iets gebeurt, maar er zijn er ook die
tot gevolg hebben dat bij het verstrijken ervan de overheid geen bevoegdheid
meer heeft.
Verwijzend naar de klassieke rechtscolleges moet elke uitspraak geveld worden
binnen een redelijke termijn. Dit geldt ‘mutatis mutandis’ ook voor de overheid
die niet mag stilzitten of haar beslissing onredelijk mag uitstellen. De redelijke
termijn is een controle op het formele aspect van een overheidsoptreden en
dient te worden toegepast op alle domeinen van het bestuursrecht, ook in het
tuchtrecht, dit voornamelijk wegens het parallelle met het strafrecht.
Een politieambtenaar tegen wie een tuchtonderzoek loopt, heeft immers een
rechtmatig belang te weten of hij al dan niet zal gestraft worden en met welke
straf. De korpschef heeft dan ook de opdracht, zowel in het belang van de be-
trokkene als in het belang van zijn organisatie, alles te doen om de tuchtproce-
86 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
dure niet te laten aanslepen. Dit laatste wel doen, duidt op geen ordentelijke
werking van de organisatie en de verantwoordelijken.
Tuchtzaken worden trouwens door de Raad van State steeds beschouwd als
dringende zaken en deze laatste hecht meer belang aan het stilzitten van het
bestuur dan aan dat van de burger.
De burger heeft er evenwel soms ook belang bij om de overheid aan te manen,
zeker als hij een moreel nadeel wil bewijzen door het uitblijven van de beslis-
sing. Om het middel van de schending van de redelijke termijn in te roepen,
moet de verzoeker blijk geven van een wettig belang, een benadeling door de
schending en moet de vernietiging een voordeel opleveren voor de verzoeker.
Een regel voor de overheid is wel dat de termijnen in concreto dienen beoor-
deeld te worden, behalve in het geval niets de overheid belet om een beslissing
te nemen. Het kan haar niet ten kwade geduid worden om de zaken zorgvuldig
te onderzoeken, maar dit heeft ook zijn grenzen. Niemand is erbij gebaat in on-
zekerheid te leven.
De gevolgen van een nietigverklaring zijn meestal ernstig, omdat dit meestal een
bevoegdheidsverlies met zich meebrengt en er geen nieuwe beslissing meer kan
worden genomen.
We hopen dat dit korte overzicht aanleiding zal geven tot het zich verder be-
kwamen in de bovenvermelde en besproken beginselen die voor iedere korps-
chef en leidinggevende in het politiestelsel op elke bestuursraad van toepassing
zijn.
Het tuchtrecht en de ‘Beginselen van behoorlijk bestuur’ 87
BIJLAGE IREGISTRATIE DOOR DE TUCHTRAAD
1. STATISTIEKEN TUCHTRAAD JAARVERSLAG 2004
Hier worden alleen de cijfers gepubliceerd. Hoewel de cijfers duidelijk zijn,
wordt de lezer voor de commentaren die bij de statistieken gepubliceerd wer-
den, verwezen naar het integrale jaarverslag 2004 van de Tuchtraad.
1.1 Cijfers van de Franstalige Kamer van de Tuchtraad
Lokale politie: algemeen overzicht Wallonië per korps over de periode 2001-2004
Jaarlijkse verdeling van de tuchtstraffen per zone en per directie
Jaar 2001 2002 2003 2004
Waals-Brabant: 10 politiezones
Aantal straffen Totaal 2004
Code Politiezone Alle effec-tieven
Politie-effec-tieven
% voor 2004
5267 Genappe/Nivelles 2 3 119 97 2,52
5268 Braine-Le-Château/Ittre/Re-becq/Tubize
2 3 101 81 2,97
5269 La Hulpe/Lasne/Rixensart 1 98 81 0
5270 Chastre/Court-Saint-Etienne/Mont-Saint-Guibert/Villers-La-Ville/Walhain
77 63 0
5271 Wavre 2 5 96 77 0
5272 Beauvechain/Chaumont-Gis-toux/Grez-Doiceau/Incourt
1 1 1 1 58 52 1,72
5273 Braine-l'Alleud 1 81 67 0
5274 Waterloo 7 1 6 2 87 73 2,30
5275 Ottignies-Louvain-La-Neuve 1 1 97 81 0
5276 Hélécine/Jodoigne/Orp-Jauche/Perwez/Ramillies
1 5 72 61 6,94
Bijlage I 89
Luik: 20 politiezones
Code Politiezone
5277 Liège 6 10 2 1183 1055 0,17
5278 Neupré/Seraing 5 1 230 213 0
5279 Herstal 120 105 0
5280 Beyne-Heusay/Fléron/Soumag-ne
1 3 3 94 78 3,19
5281 Bassenge/Blégny/Dalhem/Ju-prelle/Oupeye/Visé
1 2 3 180 145 1,67
5282 Flémalle 1 76 70 1,32
5283 Aywaille/Chaudfontaine/Esneux/Sprimont/Trooz
2 141 120 0
5284 Ans/Saint-Nicolas 1 109 102 0,92
5285 Awans/Grâce-Hollogne 2 4 73 61 5,48
5286 Berloz/Crisnée/Donceel/Fai-mes/Fexhe-le-Haut-Clocher/Geer/Oreye/ Remicourt/Wa-remme
1 77 61 0
5287 Jalhay/Spa/Theux 79 68 0
5288 Aubel/Baelen/Herve/Limbourg/Olne/Plombières/Thimister-Clermont/
109 90 0
Welkenraedt
5289 Dison/Pepinster/Verviers 4 1 6 3 263 223 1,14
5290 Lierneux/Malmédy/Stavelot/Stoumont/Trois-Ponts/Waimes
88 64 0
5291 Amel/Büllingen/Burg-Reuland/Bütgenbach/Sankt Vith//
66 52 0
Amblève/Bullange/Burg-Reu-land/Butgenbach/Saint-Vith
5292 Eupen/Kelmis/Lontzen/Raeren 115 100 0
Eupen/La Calamine/Lontzen/Raeren
5293 Braives/Burdinne/Hannut/Héron/Lincent/Wasseiges
1 68 55 1,47
5294 Amay/Engis/Saint-Georges-Sur-Meuse/Verlaine/Villers-Le-Bouillet/Wanze
1 1 102 84 0,98
5295 Huy 2 1 111 85 0,90
90 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
5296 Anthisnes/Clavier/Comblain-Au-Pont/Ferrières/Hamoir/
86 72 0
Marchin/Modave/Nandrin/Ouf-fet/Tinlot
Luxemburg:
6 politiezones
Code Politiezone
5297 Arlon/Attert/Habay/Martelange 1 1 2 120 97 1,67
5298 Aubange/Messancy/Musson/Saint-Léger
84 66 0
5299 Chiny/Etalle/Florenville/Meix-Devant-Virton/Rouvroy/Tintig-ny/Virton
1 101 77 0
5300 Durbuy/Erezée/Gouvy/Hotton/Houffalize/LaRoche-en-Arden-ne/
1 173 153 0
Manhay/Marche-en-Famenne/Nassogne/Rendeux/Tenneville/Vielsalm
5301 Bastogne/Bertogne/Fauvillers/Léglise/Libramont-Chevigny/
1 1 126 99 0
Neufchâteau/Sainte-Ode/Vaux-Sur-Sûre
5302 Bertrix/Bouillon/Daverdisse/Herbeumont/Libin/Paliseul/Saint-Hubert/
4 6 6 116 97 5,17
Tellin/Wellin
Namen: 13 politiezones
Code Politiezone
5303 Namur 11 18 6 383 352 1,57
5304 Eghezée/Gembloux/La Bruyère 5 1 83 68 1,20
5305 Andenne/Assesse/Fernelmont/Gesves/Ohey
2 108 91 1,85
5306 Floreffe/Fosses-La-Ville/Mettet/Profondeville
2 92 73 2,17
5307 Sambreville/Sombreffe 1 102 88 0,98
5308 Jemeppe-Sur-Sambre 1 52 46 0
5309 Florennes/Walcourt 4 82 64 0
5310 Beauraing/Bièvre/Gedinne/Vresse-Sur-Semois
73 52 0
Bijlage I 91
5311 Couvin/Viroinval 1 67 54 0
5312 Anhée/Dinant/Hastière/On-haye/Yvoir
2 3 123 101 2,44
5313 Houyet/Rochefort 2 62 47 3,23
5314 Ciney/Hamois/Havelange/Som-me-Leuze
4 1 91 78 1,10
5315 Cerfontaine/Doische/Philippe-ville
8 1 56 50 1,79
Henegouwen: 23 politiezones
Code Politiezone
5316 Antoing/Brunehaut/Rumes/Tournai
270 230 0
5317 Mouscron 4 5 180 153 2,78
5318 Comines-Warneton 1 1 3 3 45 36 6,67
5319 Beloeil/Leuze-en-Hainaut 1 1 1 71 60 1,41
5320 Celles/Estaimpuis/Mont-de-l'En-clus/Pecq
57 51 0
5321 Bernissart/Péruwelz 1 83 67 1,20
5322 Ath 1 1 1 1 73 63 1,37
5323 Ellezelles/Flobecq/Frasnes-Lez-Anvaing/Lessines
2 3 75 63 4
5324 Mons/Quévy 1 1 5 418 323 1,20
5325 La Louvière 1 5 3 283 208 1,06
5326 Brugelette/Chièvres/Enghien/Jurbise/Lens/Silly
3 91 75 3,30
5327 Boussu/Colfontaine/Frameries/Quaregnon/Saint-Ghislain
3 18 16 327 250 4,89
5328 Braine-Le-Comte/Ecaussinnes/LeRoeulx/Soignies
2 143 127 0
5329 Dour/Hensies/Honnelles/Quiévrain
91 78 0
5330 Charleroi 7 11 19 17 1067 925 1,59
5331 Aiseau-Presles/Châtelet/Far-ciennes
7 164 136 4,27
5332 Anderlues/Binche 2 103 93 0
5333 Erquelinnes/Estinnes/Lobbes/Merbes-Le-Château
1 63 51 1,59
5334 Beaumont/Chimay/Froidcha-pelle/Momignies/Sivry-Rance
9 5 85 61 5,88
92 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
5335 Chapelle-Lez-Herlaimont/Mana-ge/Morlanwelz/Seneffe
1 2 174 142 1,15
5336 Courcelles/Fontaine l'Évêque 1 5 4 109 105 3,67
5337 Fleurus/Les Bons Villers/Pont-à-Celles
104 89 0
5338 Gerpinnes/Ham-Sur-Heure-Na-linnes/Montigny-Le-Tilleul/Thuin
1 94 85 0
Brussel-Hoofdstad: 6 politiezones
Code Politiezone
5339 Bruxelles/Ixelles 12 6 18 11 1115 924 0,99
Brussel/Elsene
5340 Berchem-Sainte-Agathe/Gans-horen/Jette/Koekelberg/Molen-beek-Saint-Jean
3 1 1 407 320 0,25
Ganshoren/Jette/Koekelberg/Sint-Agatha-Berchem/Sint-Jans-Molenbeek
5341 Anderlecht/Saint-Gilles/Forest 10 27 33 512 394 6,45
Anderlecht/Sint-Gillis/Vorst
5342 Auderghem/Uccle/Watermael-Boitsfort
1 2 6 1 327 271 0,31
Oudergem/Ukkel/Watermaal-Bosvoorde
5343 Etterbeek/Woluwe-Saint-Lam-bert/Woluwe-Saint-Pierre
1 1 7 10 341 272 2,93
Etterbeek/Sint-Lambrechts-Woluwe/Sint-Pieters-Woluwe
5344 Evere/Schaerbeek/Saint-Josse-ten-Noode
3 16 10 526 440 1,90
Evere/Schaarbeek/Sint-Joost-ten-Node
TOTAAL 41 94 231 206 13748 11481 1,50
Bijlage I 93
Federale politie (Franstalige taalrol)
Tucht-
straffen
Effectieven
2004
%
DGA 0 3 0
DAG 0 16 0
DAO 0 23 0
DAC 10 730 1,4
DAP 3 172 1,7
DAR 35 466 7,5
SCA 2 446 0,4
DGJ 0 5 0
DJG 0 25 0
DJB 1 38 2,6
DJP 1 49 2
DJF 0 80 0
DJC 0 12 0
DJO 0 25 0
DJT 0 14 0
DJMM 0 13 0
SJA 33 1469 2,2
DGS 0 2 0
DSG 0 2 0
DSU 3 211 1,4
DSB 0 55 0
DST 1 288 0,3
DSO 0 51 0
DSCH 3 21 14,
3
DSAS 0 5 0
DGP 0 6 0
DPG 0 16 0
DPF 0 27 0
94 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
DPR 0 47 0
DPM 1 46 2,2
DPS 0 18 0
DPP 0 31 0
DPI 0 29 0
DPW 0 5 0
DPEO 0 22 0
DPER 0 17 0
DPEF 11 138 8
DPES 0
DPMS 0 85 0
DGM 0 7 0
DMG 0 16 0
DMF 0 102 0
DMA 0 15 0
DMI 0 4 0
DME 0 12 0
DMLS 10 399 2,5
DMPE 0 15 0
CG 1 95 1
Totaal
federale
politie
5373 1308
calog
4065
ops
Bijlage I 95
Geografische spreiding van de tuchtstraffen, in 2004, Franstalige landsgedeelte
96 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Zones waarin nooit een tuchtstraf werd opgelegd sinds 2001, Franstalige land-
gedeelte (donker gedeelte)
Bijlage I 97
1.2 Vergelijking tuchtstraffen per taalrol
Tuchtrechtelijke beslissingen
Klasseringen zonder gevolg
Jaar 2001 2002 2003 2004
Nederlandstalig 75 254 346 415
Franstalig 63 211 357 376
Totaal 138 465 703 791
Klasseringen zonder gevolg 2004
Nederlandstalig 42
Franstalig 52
Totaal 94
98 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Aantal tuchtstraffen
Jaar 2001 2002 2003 2004
Nederlandstalig 75 227 309 373
Franstalig 63 184 322 324
TOTAAL 138 411 631 697
Bijlage I 99
Lichte tuchtstraffen
Zware tuchtstraffen
Nederlandstalig Franstalig Totaal
Inhouding van wedde 76 42 118
Schorsing 54 31 85
Terugzetting in wedde-
schaal
7 9 16
Ontslag van ambtswege 13 7 20
Afzetting 0 1 1
Totaal 150 90 240
100 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Vergelijking lokaal/federaal
De cijferverdeling geeft voor 2004 de volgende resultaten.
Nederlandstalig Franstalig Totaal nationaal
2004
% N % F
Lokaal 267 209 476 72% 65%
Federaal 106 115 221 28% 35%
Bijlage I 101
1.3 Cijfers van de Nederlandstalige Kamer van de Tuchtraad
Lokale politie: algemeen overzicht Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Ge-
west per korps over de periode 2001-2004
Totalen GTO + HTO
Brussel-Hoofdstad:
6 politiezones
2001 2002 2003 2004 Effectieven2004
% voor
2004
Code Politiezone
5339 Brussel/Elsene 14 18 10 13 1039 1,25%
5340 Sint-Jans-Molen-
beek/Koekelberg/
Jette/
Ganshoren/Sint-
Agatha-Berchem
0 0 1 1 282 0,35%
5341 Anderlecht/Sint-
Gillis/Vorst
0 8 15 29 288 10,07%
5342 Ukkel/Watermaal-
Bosvoorde/
Oudergem
0 0 2 5 109 4,59%
5343 Etterbeek/Sint-
Pieters-Woluwe/
Sint-Lambrechts-
Woluwe
1 2 8 5 116 4,31%
5344 Schaarbeek/
Evere/Sint-Joost-
ten-Node
0 8 15 4 239 1,67%
Totaal van de
provincie
15 36 51 57 2073
102 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Antwerpen:
25 politiezones
2001 2002 2003 2004 Effectieven2004
% voor 2004
Code Politiezone
5345 Antwerpen 13 38 62 87 2298 3,79%
5346 Zwijndrecht 0 0 0 0 50 0,00%
5347 Boom/Rumst/Niel/
Schelle/Hemiksem
0 0 3 2 110 1,82%
5348 Kapellen/Stabroek 0 0 2 0 147 0,00%
5349 Aartselaar/Ede-
gem/Hove/
Kontich/Lint
0 0 1 1 104 0,96%
5350 Essen/Kalmthout/
Wuustwezel
0 0 0 0 158 0,00%
5351 Boechout/Bors-
beek/Mortsel/
Wijnegem/
Wommelgem
0 0 1 1 89 1,12%
5352 Brasschaat 0 0 0 0 90 0,00%
5353 Schoten 0 0 0 1 59 1,69%
5354 Ranst/Zandhoven 0 0 1 1 59 1,69%
5355 Brecht/Malle/
Schilde/Zoersel
0 0 1 0 136 0,00%
5356 Bornem/Puurs/
Sint-Amands
0 0 0 0 78 0,00%
5357 Willebroek 0 1 0 0 51 0,00%
5358 Mechelen 4 6 8 6 305 1,97%
5359 Bonheiden/Duffel/
Putte/
Sint-Katelijne-
Waver
0 0 1 8 116 6,90%
5360 Lier 0 0 0 1 107 0,93%
5361 Berlaar/Nijlen 0 0 0 0 63 0,00%
5362 Heis-op-den-Berg 0 0 1 1 72 1,39%
5363 Hoogstraten/
Merksplas/Rijke-
vorsel
0 0 0 0 70 0,00%
Bijlage I 103
5364 Beerse/Lille/
Vosselaar/Baarle-
Hertog/
Kasterlee/
Oud-Turnhout/
Turnhout
0 0 1 1 246 0,41%
5365 Herselt/Hulshout/
Westerlo
2 0 0 0 80 0,00%
5366 Geel/Laakdal/
Meerhout
0 0 1 0 142 0,00%
5367 Arendonk/Ravels/
Retie
0 0 0 0 66 0,00%
5368 Balen/Dessel/Mol 0 0 0 0 127 0,00%
5369 Grobbendonk/
Herentals/
Herenthout/
Olen/Vorselaar
0 0 0 1 136 0,74%
Totaal van de
provincie
19 45 83 111 4959
Limburg:
18 politiezones
2001 2002 2003 2004 Effectieven2004
% voor 2004
Code Politiezone
5370 Diepenbeek/Hasselt/
Zonhoven
0 3 0 2 295 0,68%
5371 Lommel 0 0 0 0 65 0%
5372 Hamont-Achel/
Neerpelt/Overpelt
0 0 0 0 62 0%
5373 Beringen/Ham/
Tessenderlo
0 0 0 0 122 0%
5374 Halen/Herk-de-Stad/
Lummen
0 0 0 0 62 0%
5375 Heusden-Zolder 0 1 1 0 58 0%
5376 Gingelom/Nieuwer-
kerken/Sint-Truiden
0 1 0 0 106 0%
5377 Hechtel-Eksel/
Leopoldsburg/Peer
0 0 0 0 86 0%
104 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
5378 Houthalen-Helchte-
ren
0 0 0 0 60 0%
5379 Alken/Borgloon/
Heers/Kortessem/
Wellen
0 0 0 0 75 0%
5380 Tongeren/Herstappe 0 1 1 1 81 1,23%
5381 Bilzen/Hoeselt/
Riemst
0 0 0 0 106 0%
5382 Voeren 0 0 0 0 18 0%
5383 Dilsen-Stokkem/
Maaseik
0 1 2 0 89 0%
5384 As/Opglabbeek/
Genk/Zutendaal
0 0 2 0 231 0%
5385 Bocholt/Bree/
Kinrooi/
Meeuwen-Gruitrode
0 0 0 0 88 0%
5386 Lanaken 0 0 0 0 70 0%
5387 Maasmechelen 0 3 0 0 72 0%
Totaal van de
provincie
0 10 6 3 1746
Vlaams-Brabant:
27 politiezones
2001 2002 2003 2004 Effectieven2004
% voor 2004
Code Politiezone
5388 Leuven 0 0 5 9 363 2,48%
5389 Bekkevoort/
Geetbets/Glabbeek/
Kortenaken/Tielt-
Winge
0 0 1 0 56 0,00%
5390 Landen/Linter/
Zoutleeuw
0 0 0 0 69 0,00%
5391 Bierbeek/Bouter-
sem/Holsbeek/
Lubbeek
0 0 1 0 66 0,00%
5392 Hoegaarden/
Tienen
0 4 2 0 92 0,00%
5393 Herent/Kortenberg 0 0 0 0 61 0,00%
5394 Aarschot 0 3 0 0 63 0,00%
Bijlage I 105
5395 Boortmeerbeek/
Haacht/Keerbergen
0 1 0 1 62 1,61%
5396 Diest/Scherpenheu-
vel-Zichem
0 1 1 2 103 1,94%
5397 Bertem/
Huldenberg/
Oud-Heverlee
0 2 1 0 52 0,00%
5398 Tervuren 0 0 0 0 44 0,00%
5399 Begijnendijk/
Rotselaar/
Tremelo
0 0 0 0 68 0,00%
5400 Zaventem 0 3 2 1 82 1,22%
5401 Kraainem/
Wezembeek-Oppem
0 0 1 0 64 0,00%
5402 Hoeilaart/
Overijse
0 1 0 0 62 0,00%
5403 Drogenbos/
Linkebeek/Sint-Ge-
nesius-Rode
0 0 1 1 57 1,75%
5404 Beersel 0 0 0 1 55 1,82%
5405 Bever/
Galmaarden/Gooik/
Herne/Lennik/
Pepingen
0 0 0 0 68 0,00%
5406 Dilbeek 0 0 1 2 74 2,70%
5407 Affligem/
Liedekerke/
Roosdaal/Ternat
0 0 0 3 93 3,23%
5408 Asse/Merchtem/
Opwijk/Wemmel
0 0 0 0 137 0,00%
5409 Kapelle-op-den-
Bos/Londerzeel/
Meise
0 0 0 4 93 4,30%
5410 Grimbergen 0 4 0 1 52 1,92%
5411 Machelen/
Vilvoorde
0 0 3 1 131 0,76%
5412 Kampenhout/Steen-
okkerzeel/Zemst
0 0 2 0 73 0,00%
5413 Halle 0 0 0 1 85 1,18%
5414 Sint-Pieters-Leeuw 1 2 1 0 60 0,00%
Totaal van de
provincie
1 21 22 27 2285
106 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
Oost-Vlaanderen:
29 politiezones
2001 2002 2003 2004 Effectieven2004
% voor 2004
Code Politiezone
5415 Gent 3 10 24 22 1127 1,95%
5416 Lochristi/Moerbe-
ke/Wachtebeke/
Zelzate
0 0 0 0 95 0,00%
5417 Eeklo/Kaprijke/
Sint-Laurijns
0 0 1 2 81 2,47%
5418 Destelbergen/
Melle/Merelbeke/
Oosterzele
0 0 0 0 112 0,00%
5419 De Pinte/Gavere/
Nazareth/
Sint-Martens-La-
tem
0 0 3 3 72 4,17%
5420 Deinze/Zulte 0 0 0 0 88 0,00%
5421 Assenede/Ever-
gem
0 1 2 0 79 0,00%
5422 Lovendegem/Ne-
vele/Waarschoot/
Zomergem
0 0 0 0 68 0,00%
5423 Aalter/Knesselare 0 0 1 0 51 0,00%
5424 Maldegem 0 0 0 0 53 0,00%
5425 Kluisbergen/
Kruishoutem/
Oudenaarde/
Wortegem-Pete-
gem/Zingem
0 0 1 2 118 1,69%
5426 Brakel/Horebe-
ke/Maarkedal/
Zwalm
0 1 3 0 55 0,00%
5427 Ronse 0 0 2 0 64 0,00%
5428 Geraardsbergen/
Lierde
0 3 3 2 72 2,78%
5429 Herzele/Sint-Lie-
vens-Houtem/
Zottegem
0 2 5 5 108 4,63%
Bijlage I 107
5430 Beveren 0 0 0 0 118 0,00%
5431 Sint-Gillis-Waas/
Stekene
0 0 1 0 64 0,00%
5432 Sint-Niklaas 0 3 2 1 215 0,47%
5433 Kruibeke/Temse 0 0 2 1 93 1,08%
5434 Lokeren 0 0 2 5 90 5,56%
5435 Hamme/Waas-
munster
0 1 1 0 64 0,00%
5436 Berlare/Zele 0 0 0 3 68 4,41%
5437 Buggenhout/Leb-
beke
0 0 0 0 59 0,00%
5438 Laarne/Wetteren/
Wichelen
0 2 0 0 102 0,00%
5439 Denderleeuw/
Haaltert
0 1 1 2 60 3,33%
5440 Aalst 0 0 4 2 263 0,76%
5441 Erpe-Mere/Lede 0 1 2 0 72 0,00%
5442 Ninove 0 0 0 0 76 0,00%
5443 Dendermonde 0 4 6 4 120 3,33%
Totaal van de
provincie
3 29 66 54 3707
West-Vlaanderen:
19 politiezones
2001 2002 2003 2004 Effectieven
2004% voor
2004
Code Politiezone
5444 Brugge 1 6 4 6 413 1,45%
5445 Blankenberge/
Zuienkerke
0 0 0 0 97 0,00%
5446 Damme/
Knokke-Heist
0 2 1 0 189 0,00%
5447 Beernem/
Oostkamp/
Zedelgem
0 2 0 0 107 0,00%
5448 Ardooie/Pittem/
Ruislede/
Wingene/
Lichtervelde
0 0 1 0 103 0,00%
108 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
5449 Oostende 0 0 2 2 303 0,66%
5450 Bredene/
De Haan
1 1 1 5 98 5,10%
5451 Middelkerke 0 0 0 2 73 2,74%
5452 Gistel/Ichtegem/
Jabbeke/
Oudenburg/
Torhout
0 0 2 4 126 3,17%
5453 Hooglede/
Roeselare/Izegem
2 0 8 5 233 2,15%
5454 Dentergem/
Ingelmunster/
Meulebeke/
Oostrozebeke/
Wielsbeke
0 5 1 0 68 0,00%
5455 Menen/Ledegem/
Wevelgem
0 5 4 12 170 7,06%
5456 Kortrijk/Kuurne/
Lendelede
0 0 5 4 298 1,34%
5457 Waregem/
Anzegem/
Spiere-Helkijn/
Zwevegem/
Avelgem
0 0 2 0 141 0,00%
5458 Deerlijk/
Harelbeke
0 1 3 2 69 2,90%
5459 Alveringem/Lo-
Reninge/Veurne
0 0 0 0 51 0,00%
5460 Diksmuide/Hout-
hulst/Koekelare/
Kortemark
0 2 0 0 83 0,00%
5461 De Panne/Koksij-
de/Nieuwpoort
0 0 3 6 180 3,33%
5462 Ieper/Wervik/
Heuvelland/
Mesen/
Poperinge/
Vleteren/Lange-
mark-Poelkapel-
le/Staden/
Zonnebeke
0 0 0 0 250 0,00%
Bijlage I 109
Federale politie 2004 (Nederlandstalige taalrol)
Totaal van de
provincie
4 24 37 48 3052
Totaal 42 165 265 300 17822
CG
Commissariaat-generaal
Aantal
beslissingen
Effectieven Percentage
CG 0 90 0,00%
DGA
Algemene directie bestuurlijke politie
Aantal
beslissingen
Effectieven Percentage
DAG 0 7 0,00%
DIR-
CO
2 408 0,49%
DAO 0 28 0,00%
DAC 38 1498 2,54%
DAP 2 142 1,41%
DAR 34 437 7,78%
76 2520 3,02%
DGJ
Algemene directie gerechtelijke politie
Aantal
beslissingen
Effectieven Percentage
DJG 0 32 0,00%
DIR-
JUD
20 1737 1,15%
DJB 1 35 2,86%
DJP 0 46 0,00%
110 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
DJF 0 99 0,00%
DJC 0 16 0,00%
DJO 0 34 0,00%
DJT 0 24 0,00%
DJMM 0 13 0,00%
21 2036 1,03%
DGS
Algemene direcite operationele ondersteuning
Aantal
beslissingen
Effectieven Percentage
DSG 0 4 0,00%
DSU 2 235 0,85%
DSB 0 58 0,00%
DST 0 305 0,00%
DSO 1 53 1,89%
DSCH 0 30 0,00%
DSAS 0 28 0,00%
3 713 0,42%
DGP
Algemene directie personeel
Aantal
beslissingen
Effectieven Percentage
DPG 0 11 0,00%
DPF 0 18 0,00%
DPR 0 43 0,00%
DPM 0 31 0,00%
DPS 0 16 0,00%
DPP 0 24 0,00%
DPW 0 21 0,00%
DPEO 0 10 0,00%
DPER 0 16 0,00%
DPEF 5 12 41,67%
DPES 0 130 0,00%
DPMS 0 82 0,00%
5 414 1,21%
Bijlage I 111
Verhouding lichte/zware tuchtstraffen (Nederlandstalige taalrol)
DGM
Algemene directie materiële middelen
Aantal
beslissingen
Effectieven Percentage
DMG 2 13 15,38%
DMF 0 97 0,00%
DMA 0 12 0,00%
DMI 0 5 0,00%
DME 2 11 18,18%
DMLS 3 294 1,02%
DMPE 1 22 4,55%
8 454 1,76%
Lokale politie Federale Politie
Lichte
straffen
Zware
straffen Totaal %
Lichte
straffen
Zware
straffen Totaal %
Algemeentotaal aantalbeslissingen
2003 130 89 219 71% 49 41 90 29% 309
2004 152 115 267 72% 71 35 106 28% 373
112 Tuchtbeleid van de politie (2001-2005)
BIJLA
GE I
IA
AN
GIF
TE D
OO
R D
E K
ORPSE
N B
IJ H
ET V
AST
CO
MIT
ÉP
1. S
TA
TIS
TIE
KEN
VAST
CO
MIT
É P
OVERZIC
HT 2
002
– 1
NO
VEM
BER
2005
– L
OK
ALE
PO
LITIE
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
Prov
inci
e –
Cod
eP
oli
tiez
on
e601
602
603
604
605
606
607
701
702
703
705-
706
To
taal
Waa
ls-B
raban
t
5267
ZO
NE N
IVELL
ES
– G
EN
APPE
22
5268
ZO
NE O
UEST
BRABAN
T W
ALL
ON
11
5269
LA M
AZERIN
E0
5270
ZO
NE D
E P
OLI
CE O
RN
E –
TH
YLE
0
5271
PO
LICE L
OCALE
WAVRE
33
5272
ARD
EN
NES
BRABAN
CO
NN
ES
11
5273
ZO
NE D
E B
RAIN
E-L
'ALL
EU
D1
1
5274
PO
LICE L
OCALE
DE W
ATERLO
O1
11
3
5275
OTTIG
NIE
S –
LOU
VAIN
0
5276
ZO
NE D
E P
OLI
CE D
E J
OD
OIG
NE
0
To
taal
pro
vin
cie
4
41
00
10
10
00
11
Luik
5277
PO
LICE L
OCALE
DE L
IEG
E0
Bijlage II 113
5278
PO
LICE D
E S
ERAIN
G –
NEU
PRE
12
14
5279
HERST
AL
0
5280
ZO
NE
DE
BEY
NE-F
LERO
N-S
OU
-M
AG
NE
11
2
5281
ZO
NE B
ASS
E M
EU
SE1
1
5282
FLEM
ALL
E1
1
5283
ZO
NE D
E P
OLI
CE S
ECO
VA
0
5284
PO
LICE A
NS
– SA
INT-N
ICO
LAS
11
5285
AW
AN
S –
GRACE-H
OLL
OG
NE
11
11
15
5286
HESB
AY
E0
5287
FAG
NE
0
5288
PAY
S D
E H
ERVE
11
2
5289
ZO
NE V
ESD
RE
11
5290
ZO
NE S
TAVELO
T-
MALM
ED
Y0
5291
PO
LIZEIZ
ON
E E
IFEL
0
5292
PO
LIZEIZ
ON
E W
ESE
R-G
ÖH
L0
5293
HESB
AY
E O
UEST
0
5294
ZO
NE M
EU
SE –
HESB
AY
E3
3
5295
HU
Y4
15
5296
ZP D
U C
ON
DRO
Z0
To
taal
pro
vin
cie
5
11
20
11
11
21
025
Luxe
mburg
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
114 Tuchtbeleid van de politie (2201-2005)
5297
ARLO
N /
ATTERT /
HABAY
/
MARTELA
NG
E0
5298
ZP S
UD
-LU
XEM
BO
URG
24
6
5299
ZO
NE D
E P
OLI
CE D
E G
AU
ME
0
5300
PO
LICE F
AM
EN
NE-A
RD
EN
NE
0
5301
CEN
TRE A
RD
EN
NE
11
2
5302
PO
LICE S
EM
OIS
ET L
ESS
E1
1
To
taal
pro
vin
cie
1
31
04
00
00
00
9
Nam
en
5303
NAM
UR
11
5304
ORN
EA
U –
MEH
AIG
NE
11
2
5305
ZO
NE D
ES
ARCH
ES
0
5306
PO
LICE E
NTRE S
AM
BRE E
T M
EU
SE0
5307
SAM
SOM
0
5308
PO
LICE J
EM
EPPE S
/SAM
BRE
0
5309
FLO
WA
L1
14
17
5310
PO
LICE H
OU
ILLE
-SEM
OIS
0
5311
ZO
NE D
E P
OLI
CE D
ES
3 VALL
EES
0
5312
ZO
NE H
AU
TE-M
EU
SE0
5313
ZP L
ESS
E E
T L
HO
MM
E0
5314
CO
ND
RO
Z-F
AM
EN
NE
11
2
5315
HERM
ETO
N E
T H
EU
RE
0
To
taal
pro
vin
cie
1
22
10
00
04
20
12
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
Bijlage II 115
Hen
egouw
en
5316
ZO
NE D
E P
OLI
CE D
U T
OU
RN
AIS
IS0
5317
ZO
NE D
E P
OLI
CE D
E M
OU
SCRO
N2
2
5318
CO
MIN
ES
– W
ARN
ETO
N0
5319
BELO
EIL
/ L
EU
ZE -
HT
0
5320
ZO
NE D
U V
AL
DE L
'ESC
AU
T1
11
3
5321
BERN
ISSA
RT /
PERU
WELZ
0
5322
PO
LICE L
OCALE
VIL
LE D
'ATH
11
5323
ZO
NE D
ES
CO
LLIN
ES
0
5324
ZO
NE M
ON
S –
QU
EVY
33
5325
LA L
OU
VIE
RE
0
5326
ZO
NE D
E S
YLL
E E
T D
EN
DRE
0
5327
PO
LICE B
ORAIN
E3
21
21
9
5328
ZP H
AU
TE S
EN
NE
0
5329
PO
LICE D
ES
HAU
TS-
PAY
S0
5330
CH
ARLE
RO
I8
210
5331
AIS
EAU
-PRESL
ES
/ CH
ATELE
T /
FA
RCIE
NN
ES
0
5332
AN
DERLU
ES
/ BIN
CH
E0
5333
LERM
ES
0
5334
BO
TTE D
U H
AIN
AU
T0
5335
PO
LICE L
OCALE
MARIE
MO
NT
0
5336
ZO
NE D
ES
TRIE
UX
0
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
116 Tuchtbeleid van de politie (2201-2005)
5337
FLEU
RU
S /
LES
BO
NS
VIL
LERS
/ P
ON
T-A
-CELL
ES
0
5338
GERM
INALT
0
To
taal
pro
vin
cie
6
15
32
01
00
01
028
Bru
ssel
-Hoofd
stad
5339
BRU
SSEL
HO
OFD
STAD
ELS
EN
E13
151
534
5340
BRU
SSEL-
WEST
21
11
16
5341
ZO
NE Z
UID
713
41
25
5342
UK
KEL/
W-B
/OU
DERG
EM
11
13
5343
ZO
NE M
ON
TG
OM
ERY
12
11
31
9
5344
SCH
AARBEEK
ST.JO
OST
EVERE
21
14
To
taal
Bru
ssel
-H
oo
fdst
ad
26
32
78
01
03
03
181
Antw
erpen
5345
AN
TW
ERPEN
212
113
22
436
5346
ZW
IJN
DRECH
T0
5347
PO
LITIE
ZO
NE R
UPEL
0
5348
PO
LITIE
ZO
NE N
OO
RD
0
5349
HEK
LA2
2
5350
GREN
S0
5351
MIN
OS
0
5352
PZ B
RA
SSCH
AAT
0
5353
PZ S
CH
OTEN
0
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
Bijlage II 117
5354
RAN
ST /
ZAN
DH
OVEN
0
5355
VO
ORK
EM
PEN
0
5356
PZ K
LEIN
-BRABAN
T0
5357
WIL
LEB
RO
EK
0
5358
LOK
ALE
PO
LITIE
MECH
ELE
N1
41
6
5359
BO
DU
KAP
0
5360
LIER
0
5361
BERLA
AR –
NIJ
LEN
22
5362
PO
LITIE
ZO
NE H
EIS
T1
1
5363
PO
LITIE
ZO
NE N
OO
RD
ERK
EM
PEN
0
5364
PO
LITIE
REG
IO T
URN
HO
UT
0
5365
ZU
IDERK
EM
PEN
0
5366
GEEL
/ LA
AK
DAL
/ M
EERH
OU
T0
5367
PO
LITIE
ZO
NE K
EM
PEN
N-O
0
5368
BALE
N –
DESS
EL
– M
OL
0
5369
ZO
NE N
ETELA
ND
0
To
taal
pro
vin
cie
5
19
12
32
20
40
00
47
Lim
burg
5370
HAZO
DI
0
5371
LOM
MEL
0
5372
HAM
ON
T-A
CH
EL
/ N
EERPELT
/O
VERPELT
0
5373
BERIN
GEN
/ H
AM
/ T
ESS
EN
DERLO
0
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
118 Tuchtbeleid van de politie (2201-2005)
5374
WEST
-LIM
BU
RG
0
5375
HEU
SDEN
-ZO
LDER
0
5376
PZ S
INT-T
RU
IDEN
– G
ING
ELO
M –
NIE
UW
ERK
ERK
EN
0
5377
KEM
PEN
LAN
D0
5378
HO
UTH
ALE
N –
HELC
HTEREN
0
5379
PZ K
AN
TO
N B
ORG
LOO
N0
5380
TO
NG
EREN
– H
ERST
APPE
11
5381
BIL
ZEN
/ H
OESE
LT /
RIE
MST
0
5382
VO
EREN
0
5383
PO
LITIE
ZO
NE M
AASL
AN
D0
5384
PO
LITIE
ZO
NE G
AO
Z0
5385
NO
ORD
OO
ST L
IMBU
RG
0
5386
LAN
AK
EN
0
5387
MAASM
ECH
ELE
N1
1
To
taal
pro
vin
cie
1
10
00
00
00
00
2
Vla
ams-
Bra
ban
t
5388
LEU
VEN
33
17
5389
ZO
NE H
AG
ELA
ND
0
5390
PO
LITIE
ZO
NE L
AN
0
5391
BIE
RBEEK
/ B
OU
TERSE
M /
H
OLS
BEEK
/ L
UBBEEK
0
5392
PZ T
IEN
EN
– H
OEG
AARD
EN
0
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
Bijlage II 119
5393
HERK
O0
5394
PO
LITIE
ZO
NE A
ARSC
HO
T1
1
5395
HAACH
T0
5396
DEM
ERD
AL
– D
SZ3
3
5397
PZ D
IJLE
LAN
D0
5398
TERVU
REN
0
5399
PO
LITIE
ZO
NE B
RT
11
5400
ZAVEN
TEM
22
5401
WO
KRA
0
5402
PZ D
RU
IVEN
STREEK
0
5403
ZO
NE R
OD
E /
ZO
NE R
HO
DE
41
5
5404
BEERSE
L0
5405
PAJO
TTEN
LAN
D0
5406
PZ D
ILB
EEK
0
5407
PO
LITIE
ZO
NE T
ARL
0
5408
PO
L AM
OW
0
5409
PO
LITIE
ZO
NE K
– L
– M
24
6
5410
GRIM
BERG
EN
0
5411
VIL
VO
ORD
E –
MACH
ELE
N1
1
5412
KAST
ZE
0
5413
PO
LITIE
ZO
NE H
ALL
E1
1
5414
PZ S
INT-P
IETERS-
LEEU
W1
1
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
120 Tuchtbeleid van de politie (2201-2005)
To
taal
pro
vin
cie
8
14
22
00
02
00
028
Oost
-Vla
ander
en
5415
GEN
T3
14
8
5416
LOCH
RIS
TI
/ M
OERBEK
E /
W
ACH
TEBEK
E /
ZELZ
ATE
11
2
5417
MEETJE
SLAN
D C
EN
TRU
M0
5418
REG
IO R
HO
DE &
SCH
ELD
E0
5419
PO
LITIE
ZO
NE S
CH
ELD
E –
LEIE
0
5420
PO
LITIE
ZO
NE D
EIN
ZE –
ZU
LTE
0
5421
ASS
EN
ED
E /
EVERG
EM
0
5422
LOW
AZO
NE
0
5423
AALT
ER /
KN
ESS
ELA
RE
11
5424
MALD
EG
EM
0
5425
VLA
AM
SE A
RD
EN
NEN
11
2
5426
BRAK
EL
0
5427
RO
NSE
0
5428
GERAARD
SBERG
EN
– L
IERD
E0
5429
ZO
TTEG
EM
HERZELE
StL
HO
UTEM
11
2
5430
PZ B
EV
EREN
11
5431
SIN
T-G
ILLI
S-W
AAS/
STEK
EN
E0
5432
PO
LITIE
SIN
T-N
IKLA
AS
21
3
5433
KRU
IBEK
E /
TEM
SE0
5434
LOK
EREN
11
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
Bijlage II 121
5435
HAM
ME /
WAASM
UN
STER
0
5436
BERLA
RE /
ZELE
11
5437
BU
GG
EN
HO
UT –
LEBBEK
E0
5438
PZ W
ETTEREN
LAARN
E W
ICH
ELE
N1
23
5439
DEN
DERLE
EU
W /
HAALT
ERT
11
5440
AALS
T2
11
15
5441
ERPE-M
ERE /
LED
E0
5442
NIN
OV
E0
5443
DEN
DERM
ON
DE
22
To
taal
pro
vin
cie
9
84
21
50
02
10
32
Wes
t-Vla
ander
en
5444
BRU
GG
E2
21
5
5445
BLA
NK
EN
BERG
E /
ZU
IEN
KERK
E0
5446
DAM
ME /
KN
OK
KE-H
EIS
T2
2
5447
PO
LITIE
ZO
NE H
ET H
OU
TSC
HE
0
5448
REG
IO T
IELT
0
5449
OO
STEN
DE
22
5450
BRED
EN
E /
DE H
AAN
0
5451
PO
LITIE
ZO
NE M
IDD
ELK
ERK
E0
5452
PO
LITIE
ZO
NE K
OU
TER
0
5453
PO
LITIE
ZO
NE R
IHO
0
5454
MID
OW
11
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
122 Tuchtbeleid van de politie (2201-2005)
5455
GREN
SLEIE
11
13
5456
VLA
S0
5457
MIR
A1
1
5458
GAVERS
0
5459
PO
LITIE
ZO
NE S
PO
ORK
IN0
5460
PO
LDER
22
5461
WEST
KU
ST3
21
6
5462
PO
LITIE
ZO
NE A
RRO
IEPER
11
To
taal
pro
vin
cie
7
12
31
00
00
00
023
Alg
emee
n t
ota
al
73
121
37
19
811
111
88
1298
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
des
ch.
onts
lag
afze
ttin
gvo
orl. sc
hors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
Bijlage II 123
2.
STA
TIS
TIE
KEN
VAST
CO
MIT
É P
OVERZIC
HT 2
002
– 1
NO
VEM
BER
2005
– F
ED
ERALE
PO
LITIE
(N.B
.: vo
or
de
cijfe
rs 2
002
wer
den
sle
chts
tota
len m
eege
dee
ld; er
is
dus
geen
onder
verd
elin
g per
direc
tie)
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
de-
sch.
onts
lag
afze
tting
voorl.
schors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
Dir
ecti
e (g
een
o
nd
erve
rdel
ing
voo
r 2
00
2)
601
602
603
604
605
606
607
701
702
703
705-
706
To
taal
DG
A
DAG
00
00
00
00
00
00
DAO
00
00
00
00
00
00
DAC
1332
811
13
01
01
070
DAP
01
00
00
00
00
01
DAR
7818
1012
31
00
01
012
3
SCA
31
11
11
00
00
08
To
taal
DG
A94
52
19
24
55
01
02
0202
DG
J
DJG
00
00
00
00
00
00
DJB
00
10
00
00
00
01
DJP
00
00
00
00
00
00
DJF
00
10
00
00
00
01
DJC
00
00
00
00
00
00
DJO
00
00
00
00
01
01
DJT
00
00
00
00
00
00
124 Tuchtbeleid van de politie (2201-2005)
DJM
M0
00
00
00
00
00
0
SJA
2920
1426
22
02
33
110
2
To
taal
DG
J29
20
16
26
22
02
34
1105
DG
S
DSG
00
00
00
00
00
00
DSU
21
01
01
00
00
05
DSB
00
00
00
00
00
00
DST
00
01
00
00
00
01
DSO
00
10
00
00
00
01
DSC
H0
00
00
00
00
00
0
DSA
S0
00
00
00
00
00
0
To
taal
DG
S2
11
20
10
00
00
7
DG
P
DPG
00
00
00
00
00
00
DPF
00
00
00
00
00
00
DPR
00
00
00
00
00
00
DPM
00
00
00
00
00
00
DPS
00
00
00
00
00
00
DPP
00
00
00
00
00
00
DPI
00
00
00
00
00
00
DPW
00
00
11
00
00
02
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
de-
sch.
onts
lag
afze
tting
voorl.
schors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
Bijlage II 125
DPEO
00
00
00
00
00
00
DPER
00
00
00
00
00
00
DPEF
33
94
02
00
00
021
DPES
00
00
00
00
00
00
DPM
S0
00
00
00
00
00
0
To
taal
DG
P3
39
41
30
00
00
23
DG
M
DM
G0
00
00
00
00
00
0
DM
F0
00
00
00
00
01
1
DM
A0
00
00
00
00
00
0
DM
I0
00
00
00
00
00
0
DM
E0
00
00
00
00
00
0
DM
LS2
64
41
20
00
20
21
DM
PE
00
11
00
00
00
02
To
taal
DG
M2
65
51
20
00
21
24
CG
01
00
00
00
00
01
On
bep
aald
1825
115
04
03
02
068
(20
02
gee
n o
nd
erve
rdel
ing)
:5
186
433
153
126
67
70
917
06
310
2463
waa
rsch
.bla
amw
edde
schors
. tu
cht
wed
de-
sch.
onts
lag
afze
tting
voorl.
schors
.fc
tnota
die
nst
verb
od
toeg
.
126 Tuchtbeleid van de politie (2201-2005)