Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

17

Transcript of Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

Page 1: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans
ROC Van Twente
Page 2: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

Het persoonlijk voornaamwoord in het Spaans (x)

1e persoon (enkelvoud)

Yo Ik

2e persoon (enkelvoud)

Tú Jij (informeel)

3e persoon (enkelvoud)

Él hij

3e persoon (enkelvoud)

Ella zij

3e persoon (enkelvoud)

Usted U (formeel)

Page 3: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

Yo (ik)

Tú (jij)

Él (hij) Ella (zij)

LOS PRONOMBRES

Page 4: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

1e persoon (meervoud)

NosotrosNosotras

Wij (mannelijk)Wij (vrouwelijk)

2e persoon (meervoud)

Vosotrosvosotras

Jullie(mannelijk) (informeel)Jullie (vrouwelijk)

3e persoon (meervoud)

Ellos Zij (mannelijk)

3e persoon (meervoud)

Ellas Zij (vrouwelijk)

3e persoon (meervoud)

ustedes U (meervoud)

Het persoonlijk voornaamwoord in het Spaans (xxx)

Page 5: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

Nosotras

nosotros

Page 6: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

Ellas

Ellos

Page 7: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

Ustedes (formeel)

Vosotros (informeel)

Page 8: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

• Regelmatige Werkworden

• Los verbos que terminan en –AR (1ª conjugación)» TRABAJAR

• Los verbos que terminan en –ER (2ª conjugación)» COMER

• Los verbos que terminan en –IR (3ª conjugación)» VIVIR

Page 9: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

Weerwoorden op AR

• Estudiar (studeren)

• Hablar (spreken)

• Trabajar(werken)

• Bailar(dancen)

• Entrenar (trainen)

• Cantar (zingen)

• Escuchar (luisteren)

Page 10: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

ARTRABAJ

werken

Page 11: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

PRESENTE (tegenwoordige tijd)

Het persoonlijke voornaamwoord

TRABAJAR =werken

Yo TRABAJO / Trabajo en una oficina

Tú TRABAJAS/ Trabajas en Amsterdam

Él, EllaUsted TRABAJA/Juan trabaja en una fabrica

Nosotros/as TRABAJAMOS/Trabajamos en Arnhem

Vosotros/as TRABAJÁIS/Trabajáis en el hotel Hilton.

Ellos/as/Ustedes TRABAJAN/Ellos trabajan en una tienda

Page 12: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

COMER

ETEN

Page 13: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

COMERHet persoonlijke voornaamwoord

COMER =eten

Yo COMO / Como en una cafetería.

Tú COMES/ Comes en casa.

Él, EllaUsted COME/Juan come en un restaurante.

Nosotros/as COMEMOS/comemos una paella.

Vosotros/as COMÉIS/Coméis tacos mexicanos.

Ellos/as/Ustedes COMEN/Ellos comen churros.

Page 14: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

VIVIR LEVEN/WONEN

Page 15: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

VIVIR

Het persoonlijke voornaamwoord

VIVIR =leven, wonen

Yo VIVO / vivo con mis padres.

Tú VIVES/ vives en la casa de Juan.

Él, EllaUsted VIVE/Juan vive en una casa grande.

Nosotros/as VIVIMOS/vivimos en un apartamento.

Vosotros/as VIVÍS/vivís con tu familia en Barcelona.

Ellos/as/Ustedes VIVEN/Ellos viven muy felices.

Page 16: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans

PRESENTE

TRABAJAR COMER VIVIR

Yo TRABAJO COMO VIVO

Tú TRABAJAS COMES VIVES

Él/Ella/Usted TRABAJA COME VIVE

Nosotros/as TRABAJAMOS COMEMOS VIVIMOS

Vosotros/as TRABAJÁIS COMÉIS VIVÍS

Ellos/as/Ustedes TRABAJAN COMEN VIVEN

Page 17: Persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans