Overzicht reacties consultatiedocument 3-segmentenmodel ......16. Gezamenlijke verklaring ActiZ,...
Transcript of Overzicht reacties consultatiedocument 3-segmentenmodel ......16. Gezamenlijke verklaring ActiZ,...
Overzicht reacties
consultatiedocument 3-segmentenmodel verpleging
en verzorging in de Zvw
januari 2015
Inhoudsopgave
1. VGVK
2. V&VN
3. BBeterzorg Heerlen
4. ActiZ
5. Alzheimer Nederland
6. BTN
7. Zorginstituut Nederland
8. ZN
9. De Zorggroep
10. Excen & Qualityzorg
11. VGZ
12. Achmea
13. VNG
14. Menzis
15. NPCF
16. Gezamenlijke verklaring ActiZ, V&VN, VNG en BTN
1
Reactie vanuit de VGVK op het Consultatiedocument 3-segmentenmodel
verpleging en verzorging in de ZvW. Datum: 18-12-2014
Behandeld door: Jos van Adrichem, VGVK
Als VGVK stellen wij het zeer op prijs intensief betrokken te zijn geworden bij de tot stand komen van
het Onderzoeksrapport van Gupta over het 3-segmentenmodel verpleging en verzorging in 2016 en
de gelegenheid om een reactie te geven op het Consultatiedocument van de NZa.
Hieronder hebben wij de vragen beantwoord en vervolgens commentaar gegeven bij het
Consultatiedocument. Het door de VGVK geleverde commentaar bij het concept eindrapport van
Gupta is vrijwel niet verwerkt. Uiteraard hoeft niet elke opvatting van de VGVK te worden
overgenomen, maar er staan ook zaken in het commentaar die feitelijke onjuistheden betreffen en die
ook niet overgenomen zijn.
Daarom is het als bijlage opgenomen eindrapport (vanaf pagina 55 in dit document) opnieuw van alle
commentaar voorzien.
U treft onze opmerkingen zowel aan in dit Word-document als in het pdf document.
Vooraf nog een algemene opmerking.
De VGVK gaat ervan uit dat het 3-segmentenmodel (in haar huidige vorm) nog niet het definitieve
model is waarmee op lange termijn gewerkt zal worden. Wel lijkt het ons mogelijk om binnen dit model
ervaringen op te doen middels experimenten/proeftuinen die een meer toekomstbestendig model
kunnen opleveren.
Beantwoording vragen NZa door de VGVK:
Consultatievraag 1: Wat is uw reactie op het advies van de NZa om segment 1 en 2 los in te kunnen kopen? In principe eens met voorstel NZa. Wel lijkt het verstandig om inkoop voor Segment 1 alleen te doen bij aanbieders die ook voor Segment 2 gecontracteerd worden (die staan ‘met de poten in de klei’). Consultatievraag 2: Wat is uw mening over de mate van vrijheid waarin de prestatiebeschrijving van segment 1 wordt vormgegeven? Graag motiveren.
In principe eens met voorstel NZa. Nadere invulling/differentiatie van de prestatie in Segment 1 zou pas kunnen worden gedaan nadat meer ervaring is opgedaan. Consultatievraag 3: In hoeverre deelt u het advies dat de indicatiestelling wordt bepaald in segment 2? Graag motiveren. Bij nieuwe werkwijze past dat in principe de verpleegkundige van de zorgaanbieder de indicatiestelling uitvoert. Indien een verpleegkundige dat zou moeten doen in het kader van Segment 1, dan zouden deze geneigd kunnen zijn hun eigen organisatie te bevoordelen ten opzichte van zorgaanbieders die geen contract in Segment 1 hebben. In de Kindzorg zou een extra probleem bestaan, omdat kinderverpleegkundigen beter zijn toegerust dan wijkverpleegkundigen om de zorg voor kinderen te indiceren met complexe problematiek. Kinderverpleegkundigen zijn niet werkzaam in segment 1. Consultatievraag 4: In hoeverre deelt u het advies van de NZa om een contractvereiste op te nemen voor segment 1? Eens met NZa voorstel Consultatievraag 5: In hoeverre deelt u het advies van de NZa om de bekostiging te baseren op zorgzwaarte, met een planningshorizon van vier weken?
2
Akkoord met een indicatie die is uitgedrukt in een gemiddeld per 4 weken te bieden aantal uren en deskundigheidsniveau. De indicatie moet wel een langere termijn kunnen hebben (kan je ook planningshorizon noemen) van enkele maanden tot een jaar. Binnen de termijn van een jaar (een half jaar) wordt zorgplan toch geëvalueerd en kan die evaluatie continueren van zorgplan betekenen of aanpassing: in beide gevallen de basis voor verdere bekostiging. Planning van de zorglevering op zich zal doorgaans op weekbasis worden gepland / personeel worden ingepland. Maar declareren zou per dag moeten gebeuren (zoals bij ZZP), als basis geldt wel het gemiddeld aantal uren per 4 weken als basisprestatie, maar declareren gaat dan per dag. Dan kan ook per maand worden gedeclareerd, wat beter aansluit op de huidige werkwijze bij declareren, en kan ook bij start of bij beëindigen zorg halverwege een maand/4-weken periode het juiste (lagere) aantal dagprestaties worden gedeclareerd. In de Kindzorg speelt extra mee dat er sterke fluctuaties in de omvang van de te leveren (deel)prestaties kan bestaan: soms meer nadruk op Kinderhospice, dan weer meer nadruk op kinderthuiszorg of Verpleegkundig Kinderdagverblijf. Consultatievraag 6: In hoeverre deelt u de keuze voor bekostiging van de zorg in segment 2 op basis van vijf prestaties? Akkoord met keuze NZa, met de ‘oplossing ‘ voor de cliënten in de ‘staart’ erbij. In de Kindzorg zal doorgaans sprake zijn van de ‘staart’. Consultatievraag 7: Hoe kijkt u aan tegen toeleiding naar de prestaties op basis van geplande versus geleverde uren? Akkoord met NZa voorstel voor ‘reguliere (kinder)thuiszorg. Sluit aan op onze opmerkingen in antwoord op vraag 5. Voor de kinderhospices en Verpleegkundig Kinderdagverblijven zal echter geen urenregistratie per individuele cliënt mogelijk zijn. De zorg vindt plaats in een intramurale omgeving in een groep kinderen. Aparte registratie per kind is niet mogelijk/ondoenlijk. Consultatievraag 8: In hoeverre deelt u het advies om zeer intensieve zorg te bekostigen middels een aanvullende bekostiging, gerelateerd aan de zorgzwaartescore, bovenop de door ons voorgestelde vijfde prestatie? VGVK: Akkoord met NZa voorstel, mits de onderliggende calculatie recht doet aan het extra aantal uren: dan kan niet van het tarief voor prestatie 5 worden uitgegaan, aangezien dat berust op het gemiddelde aantal uren van ongeveer 51 uur. Dan wordt structureel 10 uur te weinig in de bekostiging meegenomen. Consultatievraag 9: Hoe kijkt u aan tegen de omvang van de groep zeer intensieve patiënten oftewel de ‘staart’ (circa 10.000 patiënten)? VGVK: Vanuit de Kindzorg beseffen wij dat het merendeel van de kinderen met complexe
problematiek 'in de staart' terecht komt.
Consultatievraag 10: Noodzaakt de (indicatieve) omvang van de groep zeer intensieve patiënten om
(een deel) van de ‘staart’ in een 6e basisprestatie op te nemen?
6e prestatie is niet per se nodig. Kan ook met opslag op prestatie 5. In de (intensieve) kindzorg zijn er aparte toeslagen of aparte prestaties nodig voor de Zorg met verblijf (en vervoer) overdag en voor de Zorg met verblijf in de avond en de nacht. De NZa wil dit als een aparte aanspraak/aanspraken gaan regelen. Wij zien graag de mogelijkheid onderzocht om toch tot integrale prestaties voor Kindzorg met verblijf (en vervoer) te kunnen komen. Indien dat onmogelijk zou blijken te zijn, dan zien wij graag dat de aanspraken voor Verblijf en Vervoer in de Kindzorg parallel aan die voor de Verpleging en Verzorging worden ingevuld. Consultatievraag 11: In hoeverre deelt u het advies om de beschikbaarheidsvoorzieningen integraal te bekostigen?
Wij delen het advies om beschikbaarheid tot integraal onderdeel van de prestaties maken. Consultatievraag 12: Wat is uw oordeel over ons advies voor de bekostiging van patiënten met een zeer intensieve zorgvraag op basis van een tarief per zorgzwaartepunt? Graag motiveren. VGVK: Akkoord met NZa voorstel, mits de onderliggende calculatie recht doet aan het extra aantal uren: dan kan niet van het tarief voor prestatie 5 worden uitgegaan, aangezien dat berust op het gemiddelde aantal uren van ongeveer 51 uur. Dan wordt structureel 10 uur te weinig in de bekostiging meegenomen.
3
Consultatievraag 13: In hoeverre is de afbakening met de andere segmenten wat u betreft voldoende scherp/werkbaar? Tussen Segment 1 en segment 2 moet gezien het volgens ons niet goede voorbeeld van segment 1 activiteiten bij casus 1 in de Bijlage tot betere afbakening tussen S1 en S2 worden gekomen. In de Intensieve Kindzorg wordt niet op populatieniveau in een wijk gewerkt. De kinderen komen uit een grotere regio. Per kind wordt uiteraard wel door de verpleegkundige binnen het netwerk rondom het kind met (vaak zeer veel) zorgaanbieders en andere organisaties gecommuniceerd/gecoördineerd. Dat zien wij echter niet als Segment 1 activiteit, het is kindgebonden en niet populatiegebonden werk. Als we de activiteiten bij casus 1 als voorbeeld nemen, dan zou echter ook in de Kindzorg in segment 1 worden gewerkt. Consultatievraag 14: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de voorgestelde prestatiebeschrijvingen? Graag motiveren. Toe te voegen: (met inbegrip van enige begeleiding die onlosmakelijk is verbonden met persoonlijke verzorging bij die activiteiten), zoals ook in 2015 bij de prestatiebeschrijving is opgenomen. Consultatievraag 15: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de geschetste tariefonderbouwing? Graag motiveren. ‘Niveau 5’ en ‘niveau 5 hoger’ zouden tot verschillende rekenfactoren moeten leiden. Het betreft Verpleegkundigen niveau 5 met aanvullende opleidingen zoals kinderverpleegkundige, intensive care verpleegkundige etc. Daaraan zijn hogere salarisschalen aan gekoppeld. Consultatievraag 16: In hoeverre deelt u de geschetste noodzaak voor aanvullende registratie- en declaratiebepalingen? Dit leidt tot een aanzienlijke stijging der administratieve lasten, doet geen recht aan de beoogde nieuwe werkwijze. Indien per dag zou worden gedeclareerd is er geen/minder reden meer voor de verzekeraars om nog eens een dubbele administratie bij te laten houden over het aantal uren dat wordt geleverd. Het willen hebben van deze (drie)dubbele informatiestroom is een uiting van gebrek aan vertrouwen bij de verzekeraars in de zorgaanbieders. Net zoals dat bij de ZZP’s wel kan, zal uit afgeleide informatie kunnen worden beoordeeld bij materiële controle of de op basis van de gezamenlijke declaraties te verwachten personele inzet ook strookt met de werkelijke formatie. Consultatievraag 17: In hoeverre en waarom deelt u ons advies om de omvang van segment 3 niet te reguleren? Regulering in segment 3 is gewenst op diverse themata:
- Gebruik van dezelfde indicatoren en de wijze van scoren/registreren bij alle zorgverzekeraars - Indicatoren dienen door zorgaanbieders te beïnvloeden zijn/voor aanbieders toepasbaar zijn - Aan segment 2 onttrokken budget ten behoeve van segment 3 moet door alle zorgaanbieders
benut kunnen worden (gelijk speelveld). Consultatievraag 18: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de prestatiebeschrijvingen in segment 3? Graag motiveren. Zie antwoord bij vraag 17. Verder geen opmerkingen. Consultatievraag 19: Wat is uw oordeel over de mate van vrijheid waarin segment 3 wordt vormgegeven? Graag motiveren. Zie antwoord bij vraag 17. Dus minder vrijheid bij de verzekeraars over de te hanteren indicatoren en de wijze waarop daarvoor geregistreerd moet worden. Consultatievraag 20: In hoeverre wilt u dat de NZa thema’s benoemt voor de twee prestaties in segment 3? Graag motiveren.
Ja, themata benoemen om tot enige uniformering te komen. Wel op basis van afspraken met zorgaanbieders/koepels. Consultatievraag 21: In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot voorwaarden en criteria? Uniforme set van indicatoren is noodzakelijk.
4
Consultatievraag 22: In hoeverre deelt u het perspectief op de middellange termijn? Wij delen de NZa visie. Consultatievraag 23: In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot het tempo, de omvang en verantwoordelijkheid? Wij delen de NZa visie. Consultatievraag 24: Wat is uw oordeel over ons advies om de nieuwe bekostiging in te voeren zonder overgangsmodel of opbrengstverrekening? Graag motiveren. Voor zorgaanbieders die veel ‘in de staart’ leveren is een vangnetconstructie wellicht nodig. In het impactmodel van Gupta is geen rekening gehouden met de zorgaanbieders met relatief veel cliënten in de staart. Consultatievraag 25: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de stappen tot aan invoering per 01-01-2016 en de aandachtspunten daarbij? Graag motiveren. Invoeringstraject is te krap, ook om tot juiste tarieven te kunnen komen.
Veel tijd is al nodig om het transitietraject 2015 goed te laten verlopen.
Consultatievraag 26: In hoeverre deelt u het geschetste toekomstperspectief op het onderhoud aan
het bekostigingsmodel?
Op basis van pilots, experimenten en data-analyse bij alle aanbieders zal duidelijk moeten worden
welke prestaties uiteindelijk kunnen worden vastgesteld (ook in de huidige ‘staart’), met daarbij juiste
tarieven (in S2) en de juiste door de zorgaanbieder beïnvloedbare uitkomstmaten/prestatie-
indicatoren.
Voor een juiste tariefopbouw zullen historische kosten onderzoeken nodig zijn.
Opmerkingen bij het Consultatiedocument
Pag. 8, 3. advies segment 1
Indien verzekeraars de vrijheid krijgen om met verschillende aanbieders in een wijk afspraken te
maken, en ook voor verschillende prestatievormen en verschillende tarieven, dan is lijkt het schier
onmogelijk om als aanbieder een samenhangend populatiegebonden zorgaanbod te bieden op
wijkniveau (dat in gelijke mate beschikbaar moet zijn voor alle mensen in de wijk).
Pag. 9. 4. Advies segment 2, laatste alinea:
Het aanleveren van informatie over de geleverde/geplande zorg, ingezet
deskundigheidsniveau, verpleegkundige diagnose en
interventies/activiteiten zullen door ons als een Minimale Dataset (MDS)
bij zorgaanbieders verplicht worden gesteld.
Geleverde en geplande zorg zijn verschillende zaken: wat wil de NZa weten. Wordt met geplande zorg
bedoeld de omvang en aard van zorg die door de verpleegkundige in de indicatie is opgenomen (de
prestaties)?
Welke interventies en activiteiten bedoelt de NZa die moeten worden geregistreerd. Is dat anders dan
het aantal uren per deskundigheidsniveau? Dat zou een onacceptabele forse extra administratieve
belasting betekenen.
Pag. 9. 4. advies segment 2
VGVK: voor de Kindzorg zijn er onvoldoende specifiek bij deze zorg passende indicatoren in gebruik.
Op diverse bestaande indicatoren (bijv. CQI) kan in de Kindzorg per definitie niet worden 'gescoord',
aangezien deze niet op kinderen van toepassing kunnen zijn. Daarmee komt de Kindzorg in een
nadelige positie te staan. Alternatieve methodieken/indicatoren die wel in de Kindzorg van toepassing
zijn zouden moeten kunnen worden ingezet.
Pag. 10. 6. Impactanalyse en implementatie
5
De impactanalyse geeft aan dat de nieuwe bekostiging naar verwachting beperkte impact heeft op de
omzet van zorgaanbieders. Om deze reden adviseren wij om het model per 2016 in te voeren zonder
vangnet.
Uiteraard hangt het effect op de omzet voor Kindzorg leverende instellingen af van de wijze verwerken
van de toeslagen op de tarieven. Daar zou een voorbehoud op het niet creëren van een vangnet op
zijn plaats zijn.
Wij stellen voor om de tariefbepaling in segment 2 te baseren op een dergelijke modelmatige aanpak..
VGVK: wij hebben al aangegeven dat een modelmatige aanpak geen juiste gegevens voor een tarief
kan opleveren. Onderzoek op basis van historische kosten lijkt enige betrouwbare werkwijze.
Pag. 11
Dit betekent dat vanaf 2015 de extramurale verpleging en
verzorging, ook wel “wijkverpleging”
genoemd, vanuit de Zvw wordt bekostigd. In dit advies hanteren wij het wettelijke
begrip ‘verpleging en verzorging’.
VGVK: aan te vullen met: mede omdat ook andere verpleegkundige zorg, zoals zorg door kinderverpleegkundigen hieronder wordt bedoeld.
Pag. 12:
In Bijlage I zijn twee voorbeelden opgenomen van zorg, bekostigd in segment 1.
VGVK: casus 1 is slecht voorbeeld voor Segment 1
Pag. 13:
Dit betekent dat de bekostiging
voor verblijf en vervoer bij intensieve kindzorg niet nader in dit advies is uitgewerkt.
VGVK: wanneer en hoe zal dat alsnog worden uitgewerkt?
Pag. 30:
Tabel 1. Voorbeeld berekening zorgzwaartescore.
VGVK: wij missen niveau 5-plus; waarvoor ook een iets hogere rekenfactor van toepassing zou dienen
te zijn.
Ad Bijlage 1
Pagina 53, casus segment 1: Dit lijkt mij volledig werk binnen Segment 2, cliëntgebonden werk,
voortvloeiend uit de verpleegkundige activiteiten.
Ad Advies Gupta: niet verwerkt aan VGVK opmerkingen:
Pag. 58.
VGVK: voorkeur voor 5 prestaties, omdat dan prestaties beter herkenbaar zijn en omdat nog minder
omzetverandering optreedt.
De prestaties hebben een declaratieperiode van vier weken en een bijbehorend tarief.
VGVK: Declaratie moet per maand plaatsvinden, maar de duur van de prestatie moet een dag zijn (net
zoals bij de ZZP’s). Dat voorkomt problemen met het declareren van zorg voor cliënten die slechts een
deel van de maand in zorg zijn (kort zorg nodig, overlijden, voor einde maand stop zorg, later in
maand start zorg).
Daar waar t/m 2014 de indicatie werd opgegeven in de AW319 zou de in het zorgplan geïndiceerde
zorg kunnen worden opgegeven. Indien declaratie plaatsvindt op basis van gerealiseerde zorgdagen,
is ons inziens geen aparte registratiestroom nodig.
Pag. 60
VGVK: Aan te vullen naast de rol voor de wijkverpleegkundige: En de kinderverpleegkundige heeft
een centrale rol in de indicatie voor en coördinatie van zorg voor ernstig zieke kinderen.
6
Pag. 69
Bij een volgmodel hebben verzekeraars de
optie om de dominante zorgverzekeraar in een werkgebied te
volgen, maar indien gewenst kan hiervan worden afgeweken. Er
bestaat dan wel een risico dat zorgverzekeraars deze zorg niet of
niet adequaat inkopen. Wij beoordelen dit risico minder zwaar
dan het niet hebben van concurrentie tussen zorgverzekeraars,
aangezien de zorgverzekeraar altijd nog gebonden is aan de
zorgplicht.
VGVK: In feite doen we een beroep op verzekeraars om zich te gedragen als in het
representatiemodel dus niet concurrerend). Want als een of meerdere verzekeraars niet volgen in het
volgmodel, is de financiering in Segment 1 niet goed mogelijk (of sommige verzekeraars ‘parasiteren’
op andere verzekeraars), Dus waarom dan toch maar niet het representatiemodel nemen
Pag. 74:
Tekst uitbreiden met onderstreepte tekst:
Daarnaast stellen we voor dat er twee aparte prestaties met een dagtarief komen voor Verpleging en
Verzorging met kortdurend verblijf, enige pedagogische begeleiding en vervoer voor intensieve
kindzorg patiënten:
VGVK: - Kindzorg met verblijf (en vervoer) overdag - Kindzorg met verblijf 's avonds en ’s nachts
Pag. 80
VGVK: Het vervoer naar en van het Kinderhospice van/naar huis wordt momenteel door de ouders
zelf georganiseerd en dat is dus ook niet opgenomen in de kosten van het kinderhospice
Er zijn signalen van sommige ouders die problemen hebben met het vervoer van hun kind naar het
kinderhospice. Wellicht dat daarvoor ook nog een oplossing moet worden gevonden. Of via op te
hogen tarief Kinderhospice, of via aparte vergoeding vanuit ZvW. In beide gevallen lastige (?) triage
wie daar wel of niet voor in aanmerking kan komen.
VGVK: zie opmerkingen onder samenvatting!
Geleverde uren zijn wat anders dan geplande uren.
Het is beter eens per maand per dag de geleverde prestaties te declareren. Dan is geen aparte
registratie van uren nodig. Daarnaast opgeven wat is geïndiceerd (geleverde aantal en soort
prestaties moet passen binnen geïndiceerde aantal en soort prestaties).
Pag. 82:
Een belangrijk uitgangspunt van de expertgroep was een beperking van het aantal prestaties (‘hoe
minder, hoe beter’). VGVK: dat lijkt me geen algemeen gedane uitspraak van de Expert- en
Klankbordleden.
Wij adviseren om te kiezen voor een model met drie prestaties. De voornaamste redenen om drie (en
niet vijf) prestaties te adviseren zijn (1) beperking van de productieprikkel, (2) eenvoud voor de
verpleegkundige, en (3) lager risico op upcoding.
Dat laatste is natuurlijk ook bij 3 prestaties aan de orde en leidt tot grotere ‘voordelen’ voor de
zorgaanbieder die dat doet dan bij 5 prestaties (grotere tariefverschillen bij 3 prestaties).
Pag. 84:
Bij 5.1.10 1e alinea: VGVK: zie opmerkingen onder samenvatting. Aanvullend: indien per dag wordt
gedeclareerd is er geen/minder reden meer voor de verzekeraars om nog eens een dubbele
administratie bij te laten houden over het aantal uren dat wordt geleverd. Dus uiteindelijk minder
administratie bij prestatieperiode van een dag i.p.v. 4 weken. Bij declaratieperiode van een dag kan
7
bovendien eens per maand worden gedeclareerd, aansluitend op de huidige administratie, in plaats
van eens per 4 weken.
Bij 5.1.10 3e alinea
VGVK: niet te volgen redenatie. Je zult onafhankelijk van de periode van de prestatie tóch start en
einde zorg moeten bijhouden. Daarbinnen registreer je welke dagen een bepaalde prestatie wordt
geleverd (evt. ook hoeveel uren door welke professional) wordt geleverd.
En zorg wordt niet gestopt als een dag geen zorg wordt geleverd.
Deze administratie gebeurt nu ook en voorzetten ervan betekent dus geen grotere administratieve
last. Wel als er én geleverde prestaties, én geleverde uren/professionals en geïndiceerde zorgzwaarte
alle 3 moeten worden aangeleverd.
Pag. 86
VGVK zie eerdere opmerkingen. Wel moet er voldoende informatie zijn als per dagprestatie de zorg
wordt geleverd en gedeclareerd.
VGVK: het willen hebben van deze dubbele informatiestroom is juist een uiting van gebrek aan
vertrouwen bij de verzekeraars in de zorgaanbieders. Net zoals dat bij de ZZP’s wel kan, zal uit
afgeleide informatie kunnen worden beoordeeld bij materiële controle of de op basis van de
gezamenlijke declaraties te verwachten personele inzet ook strookt met de werkelijke formatie.
Pag. 88
− In een systeem met drie prestaties zijn de administratieve lasten het kleinst. VGVK: Onjuiste
conclusie
− Een systeem met drie prestaties verkleint het risico op upcoding. VGVK: Onjuiste conclusie
Pag. 91:
Wel kunnen zorgverzekeraars met aanbieders die
nu al willen starten met uitkomstbeloning gezamenlijk
afspraken maken over de omvang van de beloning en de te
hanteren indicatoren.
VGVK: Lijkt lastig als een deel wel en een deel niet wil overgaan tot uitkomstbekostiging. Er zou
immers een deel van de middelen voor segment 2 vrijgemaakt moeten worden voor bekostiging in
segment 3. Segment 2 tarieven gaan dan omlaag, terwijl slechts een deel van de aanbieders dat in
segment 3 kan ‘terug verdienen’.
Pag. 92
Om de overgang van productiebekostiging naar (gedeeltelijke) uitkomstbekostiging goed te laten
verlopen, stellen wij een ingroeitraject voor. In 2016 zal voor segment 3 0-10% van het verpleging en
verzorging budget beschikbaar zijn. VGVK: alleen >0% indien in de Kindzorg toepasbare indicatoren
worden gehanteerd: dat kunnen dus andere criteria zijn dan die in de volwassenen zorg (voorbeeld:
CQI is niet toepasbaar in Kindzorg).
Opmerkingen bij nieuwe teksten (niet eerder becommentarieerd) van het Gupta advies:
Pag. 98, ad 7.1.4
De kinderverpleegkundige ontbreekt in de tekst
Pag. 106
We hebben palliatief terminale patiënten geïdentificeerd in de CAK data aan de hand van twee
criteria:
− Patiënten die verpleging, verzorging en begeleiding krijgen
− Patiënten waarvan de zorg binnen drie maanden na het peilmoment beëindigd is
Gemist wordt de Begeleiding die in de standaardindicatie voor kinderhospices is opgenomen!
8
Vervolgens is op basis van het aantal uren verpleging en verzorging per ZZP19 bepaald hoeveel uren
deels overgaan naar de aanspraak verpleging en verzorging. VGVK; is rekening gehouden met het
feit dat voor <18 jaar VG1-VG3 naar Jeugdwet is gegaan?
Pag. 124. Aan te passen nieuwe tekst:
6.4 Correctie voor verblijf en vervoer Intensieve kindzorg: uren VP gebruikt als bekostiging voor
verblijf vervoer en pedagogische ondersteuning.
In de voorgestelde uitwerking voor segment 2 benoemen wij twee aparte prestaties voor verblijf en
vervoer bij intensieve kindzorg. In de ‘oude’ situatie mochten instellingen die intensieve kindzorg
leveren verblijf en vervoer declareren via uren PV en VP en BG. En in 2015 via (alleen) uren VP. De
corresponderende uren moeten dus uit de prestaties gehaald worden en apart worden gezet in de
verblijfs- en vervoerprestaties.
Op basis van kostenstaten van Verpleegkundig kinderdagverblijven en kinderhospices leiden wij af dat
20-25% van de totale kosten direct toe te schrijven zijn aan verblijf. Dit zou op basis van de
herschikkingsafspraken over de IKZ zorg in natura uitgaven uitkomen op vijf tot zeven miljoen euro per
jaar. Per periode gaat het dan om ongeveer een half miljoen euro. Hieruit concluderen we dat
corrigeren voor verblijf geen impact heeft op de prestatie-indeling.
Reactie consultatie3-segmentenmodel
verpleging en verzorging in de Zvw
(Wondzorginnovatie/ BeterZorg Heerlen)
Auteur BeterZorg,Heerlen.
Datum 18 december 2014
Consultatie 3-segmentenmodel VP en VZ. | BeterZorg 2
AlgemeenAllereerst dank voor de mogelijkheid tot het leveren van feedback op uw consultatiedocumentinzake het 3-segmentenmodel verpleging en verzorging in de Zvw. Een complex en uitdagend traject.Onze punten van aandacht zijn gering in aantal en wij leggen uit waarom.
De omvang van het consultatiedocument en de impact op diverse delen van de gezondheidszorg isals zeer aanzienlijk te benoemen. Door het gekozen 3-segmentenmodel zullen bestaande structurenwezenlijk veranderen en de verdeling van zorg en financiële middelen zal een volstrekt nieuwe routegaan volgen.
De implicaties van het model zijn zo breed dat het veel tijd en multidisciplinair overleg vergt ommogelijke gevolgen daadwerkelijk te kunnen overzien én duiden. Het model raakt met zijnherschikking van ruim 3 miljard euro (voor 2015) de rollen en belangen van een flink aantal partijenbinnen de zorg aan patiënten in de thuissituatie. De activiteiten van onze wondzorgcentra voorcomplexe wondzorg bestrijken slechts een gering deel hiervan in vergelijk met bijvoorbeeldthuiszorgorganisaties. Dat maakt het plaatsen van algemene conclusies, die van toepassing zijn vooralle leveranciers van verpleging en verzorging op basis van de Zvw, niet eenvoudig.
Rekening houdend met de scope van BeterZorg lijkt enige terughoudendheid dan ook op zijn plaats.Wel hebben wij een aantal algemene opmerkingen gemaakt aangaande het model. Voor toelichtingen overleg hierover zijn wij steeds ter beschikking.
Het is goed om te vernemen dat u binnenkort een bijeenkomst gaat organiseren om specifiek tekijken naar complexe wondzorg met aanbieders en verzekeraars. De deelnemerslijs van hetonderzoek van Capgemini betreffende complexe wondzorg lijkt ons een prima basis voordeelnemerslijst. Vanuit BeterZorg bieden wij uiteraard onze medewerking wederom aan.
Punten van aandachta. De opzet en insteek van het model heeft een positieve en klantcentrale opzet die voorziet in
een goede samenwerking tussen diverse organisaties en instanties. Dit is een goede zaak. Dezorg, van intake t/m uitvoering, staat dicht op de klant en kent relatief on-bureaucratischeadministratieve processen. Ook de verdeling van taken is in eerste instantie een goede eneenvoudig te hanteren scheiding van (administratieve) werkzaamheden rondom verplegingen verzorging.
b. Gebaseerd op onze ervaringen lijkt het een grote uitdaging om een onafhankelijke enobjectieve geleiding/toeleiding van zorg te kunnen garanderen, zoals dit via segment 1 ensegment 2 dient te gebeuren. Mede ingegeven door de marktwerking woedt de strijd om degunst van cliënten/patiënten thans in volle omvang. Dit heeft zonder twijfel geleid totverbeteringen van de zorg, zoals de cliënt/patiënt deze ervaart. Echter het heeft eveneensgeleid tot een herverdeling van een evenwicht: enerzijds de strategische belangen vanzorginstellingen en anderzijds de mate waarin zij dienen te coöpereren om de wensen vancliënten/patiënten te vertalen naar zorg.
In theorie hebben cliënten/patiënten keuzevrijheid betreffende de zorgaanbieder van eerstevoorkeur. Echter in de praktijk zal deze mogelijk beïnvloed worden door de zorgorganisatiesdie werkzaam zijn in segment 1. Door de plaats in de keten hebben deze een belangrijkeinvloed op de keuze van cliënten/patiënten betreffende hun aanbieder van voorkeur. Het
Consultatie 3-segmentenmodel VP en VZ. | BeterZorg 3
aantal zorgorganisaties dat onder segment 1 gecontracteerde zorg mag leveren is vele malenkleiner als het aantal zorgaanbieders in segment 2.
c. Wij missen een inhoudelijke registratie op meso- en macroniveau van het soort zorg waaraande geboden verpleging/verzorging wordt besteed. Bijvoorbeeld: welk deel van de geleverdeverzorging of verpleging wordt besteed aan complexe wondzorg?
Het lijkt voor de monitoring van andere vormen van verpleging of verzorging ook zinvol omte weten aan welke zorgvragen de zorg is besteed. Als dit niet gebeurt, zal het niet mogelijkzijn om eenvoudig en via verifieerbare metingen aan te tonen wat de outcome is vangefinancierde zorg (Dit is dezelfde situatie als in de huidige AWBZ). Mechanismen in de zinvan meting, bijsturing, beloning en sanctionering zijn moeilijk toepasbaar.
d. Voor wondzorg is er een bijzonder belangrijk punt van aandacht: als wonden langer openblijven dan ca. 4 weken, dienen zij onder de aandacht van een wond expertise centrum teworden gebracht. Ook zorgverzekeraars lijken dit steeds belangrijker te vinden.Dat betekent in de praktijk van alledag: Wonden escaleren pas naar het niveau van complexewond als sluiting/genezing binnen een periode van ca. 4 weken niet mogelijk is gebleken. Alsverpleging/verzorging t.b.v. wondzorg niet als zodanig herkenbaar en meetbaar wordtgeregistreerd, zal het moeilijk zijn om daadwerkelijk te controleren op doorgeleiding na eenperiode van ca. 4 weken. Er zijn reden/prikkels voorhanden om complexe wondzorg binnende eigen (niet op complexe wonden gespecialiseerde) organisatie uit te blijven voeren. In dehuidige praktijk kennen complexe wonden dan ook vaak een veel langere, voorliggendebehandeltijd dan 4 weken, hetgeen de genezingsduur van de wonden ná aanmelding bij eenexpertisecentrum aanmerkelijk verlengt.
e. Het principe van belonen van goede resultaten is een zeer zinvolle incentive om de kwaliteitvan zorg te verbeteren. Dit is mede het doel van segment 3. Echter binnen de voorgesteldewerkwijze in segment 3 lijkt het mogelijk dat strategisch handelen deze intentie teniet kandoen. Kernvraag: Is het mogelijk om te voorkomen dat de volgende afweging wordtgemaakt: de financiële consequenties, die ontstaan door minder efficiënt en minderoutcome-gericht te handelen in segment 2 versus de financiële consequenties dievoortkomen uit beloning via segment 3.
Door een sterkere, directere koppeling te maken tussen outcome en beloning lijkt heteenvoudiger om good practise op directe wijze te belonen. Dit zou beter zijn via integraletarieven en niet via een aparte vergoeding, zoals segment 3 deze voorstaat. Naar onzemening wordt de sterkste en administratief minst belastende incentive gegenereerd door hetrisico maar ook de voordelen van goede resultaten (via integrale tarieven) rechtstreeks bijeen zorgaanbieder te leggen.
f. Een aanzienlijk deel van de patiënten met complexe wonden wordt doorverwezen via dehuisarts (> 50% ) en deze patiënten hebben voor de rest geen thuiszorg (lees: verpleging ofverzorging). Specifiek voor wondzorg geldt daarom: de indicatiestelling voor wondzorg dientonafhankelijk en objectief mogelijk te zijn door (niveau 5 en hoger opgeleide)wondzorgspecialisten van een expertisecentrum.
Deze centra dienen ook steeds zelfstandig te kunnen declareren, zonder omweg via eenhoofdaannemer.
Consultatie 3-segmentenmodel VP en VZ. | BeterZorg 4
Op zich lijkt dit te kunnen, echter op het gebied van registratie/declaratie van geleverde zorgkan nog een ander knelpunt ontstaan. Als een cliënt namelijk aanspraak maakt op verplegingen verzorging dan kan dit (i.c.m. complexe wondzorg!) 2 varianten betreffen:
1. er is een zorgvraag op het gebied van ADL én complexe wondzorg.2. er is enkele zorg nodig op het gebied van complexe wondzorg.
Bij variant 1 is het noodzakelijk dat 2 zorgaanbieders simultaan hun verpleging rechtstreekskunnen declareren bij de verzekeraar. Als dat (systeemtechnisch) niet lukt dan zal wondzorg,in situaties waar variant 1 aan de orde is, steeds via onderaannemerschap bij eenhoofdaannemer (veelal de reguliere thuiszorg) moeten geschieden.
Het is naar onze mening niet wenselijk dat een wondexpertise centrum als onderaannemerwerkzaam is voor andere zorgaanbieders op het gebied van verpleging en verzorging. Wijgeloven zeker in mogelijkheden voor goede onderlinge samenwerking maar ook hier is vanbelang om te voorkomen dat de zorgvraag van cliënten/patiënten met complexe wonden opgespannen voet komen te staan met belangen van (thuis-)zorgaanbieders die zelf ook (niet-complexe) wondzorg leveren.
Als tijdige doorgeleiding objectief meetbaar en stuurbaar zou zijn dan zou dit knelpunttheoretisch niet/nauwelijks bestaan.
Alz. NL over 3-segmentenmodel verpleging en verzorging in de ZvW.
d.d. 19 december 2014
Algemeen
Oormerken
Casemanagement dementie is onderdeel van integrale prestaties, zie pagina 30. Dit
betekent veel vrijheid voor verzekeraars en aanbieders. Te veel. Eind 2014 blijkt al dat
verzekeraars verschillend beleid voeren en dat zorgaanbieders verschillend aanbod doen:
het aanbod wordt niet geleverd of geleverd door casemanagers dementie, generalistische
(wijk)verpleegkundigen, praktijkondersteuners enz. enz. De signalen zijn in Nieuwsuur
als thema aan de orde geweest. Patiënten en mantelzorgers herkennen de functie niet
als een bekende professional het er een uurtje bij doet. De behoefte aan een vast
aanspreekpunt met verstand van zaken en continuïteit tijdens het ziekteproces is de
belangrijkste wens/ behoefte van mantelzorgers bij dementie.
De huidige spreiding in de inkoop en in het aanbod is niet conform de Zorgstandaard
dementie en sluit niet aan op de behoeften van de mantelzorgers. December 2014 blijkt
al dat de invulling van casemanagement overlaten aan de verzekeraars en bestuurders
onvoldoende garanties bieden dat casemanagement wordt uitgevoerd conform de
Zorgstandaard dementie in aansluiting op de behoeften.
Dementie is progressieve fatale ziekte
Dementie is een progressieve ziekte met schommelingen in de behoefte aan begeleiding
die niet alleen door het verloop van de ziekte worden bepaald maar ook door de
veerkracht en beschikbaarheid van de mantelzorger.
Op tijd beginnen met ondersteunen (vanaf de diagnose) is belangrijk. Ook aan het begin
van de ziekte hebben mensen ondersteuning nodig om het thuis beter en langer vol te
houden. Soms is minder ondersteuning nodig, maar dan moeten mensen met dementie
niet losgelaten worden. Immers dementie is een progressieve fatale ziekte en uiteindelijk
zal de behoefte aan ondersteuning altijd ook weer toenemen.
Daarbij komt dat de veerkracht en belasting van de mantelzorger cruciaal is. het
document heeft het alleen over patiënten. Maar valt de mantelzorger uit (bijvoorbeeld
door een TIA, hartaanval, gebroken heup, het zijn immers ook meestal ouderen) dan is
de zorgzwaarte meteen hoger.
Kortom: Waar zitten mensen met dementie en hun mantelzorgers in de vijf prestaties?
Wat zijn de terugvalmogelijkheden als er tijdelijk minder ondersteuning nodig is?
Representatie:
Bij dementie moeten aanbieders samenwerken. Loslaten van representatie bevordert dat
niet. Aanbieders vinden het heel intensief en bureaucratisch om zaken te doen met 6
verzekeraars.
Registratie:
Casemanagement vraagt relatief veel indirecte tijd. Dus een tarief dat is gebaseerd op
alleen directe tijd dat gaat niet werken. Dit pleit voor verbijzondering van
casemanagement dementie.
Denken in periodes van 4 weken is voor casemanagement niet wenselijk. Bij dementie is
het nodig om te investeren in en werken met langere termijnen. Mensen leven gemiddeld
8 jaar met de ziekte.
Consultatievraag 1: Wat is uw reactie op het advies van de NZa om segment 1 en 2 los in te
kunnen kopen?
Casemanagement dementie conform de Zorgstandaard Dementie omvat ook ondersteuning richting diagnose. De diagnose is een zware tijd die voor de periode daarna bepalend is. Opknippen is niet wenselijk vanuit het perspectief van de patiënt en zijn mantelzorgers. Idealiter worden signalen van sociale wijkteams doorgegeven aan de casemanager dementie en vervolgens kan deze mensen ondersteunen richting diagnostiek. In het belang van de patiënt en de familie is een nauwe relatie
tussen sociaal wijkteam en casemanager dementie gewenst. Opknippen van segment 1 en 2 is ongewenst. Wijkgerichte activiteiten moeten niet los staan van patientenzorg. Ook al omdat andere wijkgebonden activiteiten (dagactiviteiten, begeleiding , inzet vrijwilligers e.d.) cruciaal zijn bij langer thuis wonen met dementie.
Consultatievraag 2: Wat is uw mening over de mate van vrijheid waarin de prestatiebeschrijving van segment 1 wordt vormgegeven? Graag motiveren.
Voor wijkteams zou verwijzing naar casemanagement dementie (segment 2) vereist moeten zijn.
Consultatievraag 3: In hoeverre deelt u het advies dat de indicatiestelling wordt bepaald in segment 2? Graag motiveren.
Consultatievraag 4: In hoeverre deelt u het advies van de NZa om een contractvereiste op te nemen voor segment 1?
Zie vraag 2.
Consultatievraag 5: In hoeverre deelt u het advies van de NZa om de bekostiging te baseren op zorgzwaarte, met een planningshorizon van vier weken?
Zie algemene opmerkingen onder “dementie is en progressieve ziekte”.
Belasting van de mantelzorger is een belangrijk kenmerk voor de inschatting van de
zorgzwaarte bij dementie in de loop van de gemiddeld 8 jaar (is gemiddelde duur van de
ziekte). Bovendien is dementie een progressieve fatale ziekte is met schommelingen in
de loop van de tijd . Waar zitten mensen met dementie en hun mantelzorgers in de vijf
prestaties? Wat zijn de terugvalmogelijkheden als er tijdelijk minder ondersteuning nodig
is? Dan moeten mensen met dementie niet losgelaten worden. Wat als er tijdelijk veel
meer zorg nodig is omdat de mantelzorger acuut wordt opgenomen in het ziekenhuis?
Consultatievraag 6: In hoeverre deelt u de keuze voor bekostiging van de zorg in segment 2 op basis van vijf prestaties?
Zie algemeen en vraag 5.
Consultatievraag 7: Hoe kijkt u aan tegen toeleiding naar de prestaties op basis van geplande versus geleverde uren?
Consultatievraag 8: In hoeverre deelt u het advies om zeer intensieve zorg te bekostigen middels
een aanvullende bekostiging, gerelateerd aan de zorgzwaartescore, bovenop de door ons voorgestelde vijfde prestatie?
Consultatievraag 9: Hoe kijkt u aan tegen de omvang van de groep zeer intensieve patiënten
oftewel de ‘staart’ (circa 10.000 patiënten)?
Consultatievraag 10: Noodzaakt de (indicatieve) omvang van de groep zeer intensieve patiënten
om (een deel) van de ‘staart’ in een 6e basisprestatie op te nemen? Consultatiedocument 3-
segmentenmodel verpleging en verzorging in de Zvw
15
Consultatievraag 11: In hoeverre deelt u het advies om de beschikbaarheidsvoorzieningen integraal te bekostigen?
Consultatievraag 12: Wat is uw oordeel over ons advies voor de bekostiging van patiënten met een zeer intensieve zorgvraag op basis van een tarief per zorgzwaartepunt? Graag motiveren.
Consultatievraag 13: In hoeverre is de afbakening met de andere segmenten wat u betreft
voldoende scherp/werkbaar?
Consultatievraag 14: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de voorgestelde prestatiebeschrijvingen? Graag motiveren. Onduidelijk is waar mensen met dementie onder vallen en hoe de veerkracht dan wel belasting van de mantelzorgers een plek krijgt. zie ook vraag 5 en algemene opmerkingen.
Consultatievraag 15: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de geschetste tariefonderbouwing? Graag motiveren. Uren casemanagement dementie horen te worden geleverd door een Hbo-Plus. Dus een wijkverpleegkundige met extra opleiding casemanagement dementie. zie zorgstandaard dementie.
Consultatievraag 16: In hoeverre deelt u de geschetste noodzaak voor aanvullende registratie- en
declaratiebepalingen?
De productie monitoren op basis van uren casemanagement dementie is onvoldoende. Zonder monitor op inzette kwaliteit kan iedere professional een uurtje casemanagement dementie declareren. Voor patienten en mantelzorgers is het niet te checken of er casemanagement dementie is geleverd als een bekende professional ook wat casemanagement dementie erbij doet. Dat risico zit erin zonder eisen voor kwaliteit van casemanagement. Hierover zijn we in overleg met VWS en ZN.
Consultatievraag 17: In hoeverre en waarom deelt u ons advies om de omvang van segment 3 niet te reguleren?
Consultatievraag 18: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de prestatiebeschrijvingen in
segment 3? Graag motiveren.
Consultatievraag 19: Wat is uw oordeel over de mate van vrijheid waarin segment 3 wordt vormgegeven? Graag motiveren. De outcome bij dementie is deels voor verpleging en verzorging/ casemanagement dementie bepaald. Ook het aanbod van (begeleiding bij) maaltijden, toezicht, dagactiviteiten, hulpmiddelen, informatie en/ of de geruststellende beschikbaarheid van plaatsen voor crisisopname of opname
zijn cruciaal om beter en langer thuis de zorg vol te houden bij dementie. Het onderscheid in de outcome van de verschillende betrokken aanbieders/ professionals is moeilijk te maken. Alzheimer
Nederland pleit voor integrale aanpak bij dementie inclusief wmo, zvw en wlz. Gewenste outcome van casemanagement bij dementie is o.a. uitstel van verpleeghuisopname. Dat scheelt kosten in de Wlz.
Consultatievraag 20: In hoeverre wilt u dat de NZa thema’s benoemt voor de twee prestaties in segment 3? Graag motiveren.
Consultatievraag 21: In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot voorwaarden en criteria?
Consultatievraag 22: In hoeverre deelt u het perspectief op de middellange termijn?
Consultatievraag 23: In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot het tempo, de omvang en verantwoordelijkheid?
Consultatievraag 24: Wat is uw oordeel over ons advies om de nieuwe bekostiging in te voeren zonder overgangsmodel of opbrengstverrekening? Graag motiveren.
Consultatievraag 25: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de stappen tot aan invoering per 01-01-2016 en de aandachtspunten daarbij? Graag motiveren.
In het Deltaplan Dementie is een peiler Praktijkverbetering met de sector in ontwikkeling. Aansluiting hierbij ligt voor de hand.
Bij dementie is samenwerking tussen aanbieders van verschillende domeinen cruciaal. 84 dementieketens zijn hiermee bezig. Goede hulp in het eerste deel van de ziekteproces betekent uitstel van verpleeghuisopname. Een integraal bekostigingsmodel ligt meer voor de hand.
Consultatievraag 26: In hoeverre deelt u het geschetste toekomstperspectief op het onderhoud aan het bekostigingsmodel?
De Nederlandse Zorgautoriteit T.a.v. de heer drs. M.A. R.
Oosterhout, 19 december 2014 Kenmerk: DL-141219
Betreft: Consultatiedocument 3-segmentmodel verpleging en verzorging in de Zvw
Geachte heer R.,
Naar aanleiding van uw consultatieverzoek heeft BTN kort uiteen gezet hoe zij kijkt naar de toekomstige ontwikkelingen in de sector en het daarbij behorende bekostigingsmodel.
Vernieuwing Voor BTN dient het nieuwe bekostigingsmodel te voldoen aan de gestelde ambities van partijen zoals o.a. geformuleerd in het Onderhandelaarsresultaat Verpleging en Verzorging en dient het model vooral toekomstgericht en -bestendig te zijn. Na het doornemen van het consultatiedocument kan BTN niet anders constateren dat gekozen is voor een advies dat gebaseerd is op huidige structuren en ons inziens geen recht doet aan de transformatie waar zorgaanbieders en zorgverzekeraars voor staan. Als de sector daadwerkelijk een verandering dient te ondergaan door een omslag te maken van productie denken naar cliëntgerichtheid dan zal vooral het bekostigingsmodel daarbij randvoorwaardelijk moeten zijn. BTN mist in het document de vernieuwingsagenda. Juist de Nza zou het voortouw moeten nemen om op basis van de huidige ontwikkelingen en discussies om te komen met een vernieuwend bekostigingsmodel voor de toekomst waarin ruimte is om resultaatgericht afspraken te maken. Deze nieuwe bekostigingsmethodiek zou een goede basis vormen voor het doorontwikkelen van de sectorgedachte om te komen tot een grote mate van resultaatfinanciering. Het huidige gepresenteerde model geeft ons inziens deze transitie onvoldoende ruimte en werkt soms zelfs belemmerend.
Integraal bekostigingsmodel Het gepresenteerde document heeft als werktitel 3-segmentenmodel meegekregen. Zoals het woord al aangeeft, wordt gewerkt met segmenten waarmee al op voorhand schotten geplaatst zouden kunnen worden en integraliteit beperkt zou kunnen worden. BTN pleit voor aanpassing van de naam van het document in “Integraal bekostigingsmodel met resultaatfinanciering”. Hierbij is duidelijk dat niet het model leidend is maar dat de invulling van een model gebaseerd is op de visie van integrale benadering. Vanuit dit uitgangspunt moet er niet meer uitgegaan worden van 3 segmenten maar van bekostiging op 3 gebieden.
BTN denkt dan aan bekostiging van niet cliëntgebonden activiteiten, bekostiging van cliëntgebonden activiteiten en beloning op resultaten. BTN is hierbij van mening dat een zorgaanbieder alleen resultaat kan boeken op uitkomsten als die ook invloed kan uitoefenen op zowel cliëntgebonden en niet cliëntgebonden activiteiten. BTN gaat dus altijd uit van een integrale benadering. Door de keuze te maken om niet cliëntgebonden activiteiten slechts bij een beperkt aantal aanbieders in te kopen, kunnen zorgaanbieders onvoldoende invloed uitoefenen op de resultaten terwijl ontzorgen wel een van de belangrijkste indicatoren zal worden, zoals wij vernomen hebben in de gesprekken die BTN met zorgverzekeraars heeft gevoerd. In uw advies geeft u aan dat voor segment 3, de resultaten, geen contracteerverplichting voor zorgverzekeraars is. Het is voor BTN onbegrijpelijk dat u deze keuze heeft gemaakt. Met uw advies zou een zorgverzekeraar alleen cliëntgebonden activiteiten kunnen contracteren waarmee de integraliteit verdwenen is en enkel en alleen op basis van productie gecontracteerd wordt. De prikkel tot doelmatigheid en innovatie zal hiermee verdwijnen en zullen zorginstellingen terugvallen in de huidige productiemodus. Een situatie die zowel de sector als maatschappij niet wenselijk vindt.
Niet cliëntgebonden activiteiten BTN is van mening dat de uitwerking van segment 1 in uw document niet past bij de behoefte en het doel wat partijen met elkaar willen bereiken. Namelijk een toegangspoort voor burgers om te bepalen of ondersteuning en/of zorg nodig is en het creëren van samenhang tussen verschillende domeinen als Zvw en Wmo. Nu wordt overal op gekunstelde wijze een sociaal wijkteam inclusief een wijkverpleegkundig opgericht om hieraan te voldoen. Volgens BTN zouden er andere keuzes gemaakt moeten worden om een goede invulling aan bovenstaande doelstellig te kunnen geven. Net zoals de gemeenten gebruik maken van een Wmo-consulent zouden zorgverzekeraars gebruik moeten maken van een Zvw-consulent. Beide personen werken intensief samen om de ondersteunings/- zorgvraag vast te stellen (geen indicatiestelling), de samenhang tussen beide domeinen vorm te geven en zij hebben een directe verbinding met de huisartsen. De sector vindt het niet wenselijk om een nieuw transferpunt in de wijk te gaan plaatsen waarmee organisatiebelangen de boventoon kunnen voeren. Om dit tegen te gaan zou gedacht kunnen worden aan een “White Label” Zvw-consulent die in dienst is van een zorgverzekeraar of alleen actief is voor deze zorgverzekeraar. Hierbij wordt ook de objectiviteit geborgd. Het is dus geen wijkverpleegkundige in dienst bij een zorgaanbieder die voordeel heeft bij het leveren van de zorg zelf. De financiële middelen (maximaal € 40 miljoen) zouden dus door de zorgverzekeraar zelf ingezet moeten worden voor de Zvw-consulent. Dit is naar de mening van BTN dus geen onderdeel van het integrale bekostigingsmodel voor zorgaanbieders.
In de huidige situatie verrichten vele zorgorganisaties activiteiten die niet direct toewijsbaar zijn aan individuele cliënten maar wel direct invloed hebben op de gezondheid van burgers waarmee zowel gezondheids- als financiële effecten worden behaald. BTN is van mening dat het verrichten van deze activiteiten gefinancierd moeten worden en verbonden moeten zijn met de financiering van de cliëntgebonden activiteiten en niet apart gesegmenteerd moet worden.
BTN spreekt bewust over (niet) cliëntgebonden activiteiten om dat de inspanningen die door de zorgaanbieders en verpleegkundigen verricht worden, niet altijd direct het label zorg als zijnde het bieden van verzorging en verpleging
hebben. Hierbij moet dan gedacht worden aan het signaleren en organiseren rondom de cliënt, het activeren van het sociale netwerk, het ondersteunen van zorg met e-health voorzieningen of andere infrastructuren zoals keten dementie of beschikbaarheidsvoorzieningen. Dit zijn geen (nieuwe) initiatieven die onder zorgvernieuwing vallen, maar structurele activiteiten ter ondersteuning van de zorg of ter vervanging van professionele zorg.
Cliëntgebonden activiteiten Indiceren Met de overheveling van verpleging en verzorging naar de Zvw is ook het besluit genomen dat de indicatiestelling plaats vindt door de wijkverpleegkundige. BTN is blij met de beslissing dat een indicatiestelling niet achter een bureau via een stroomschema plaatsvindt maar dat vooral de context waarin een cliënt zich bevindt, van belang is voor het bepalen van de zorg- en ondersteuningsvraag. BTN is van mening dat de wijze van indicering en de invulling van zorg door de zorgaanbieder nog nadere uitwerking behoeft. Dit is van belang om de discussie over rechtmatig gestelde indicaties en de geleverde zorg vooraf te bepalen en goed te borgen. Op deze wijze kan alleen samen met de zorgverzekeraars inzicht gehouden worden op het algemeen Budgettair Kader.
Prestaties BTN is van mening dat de basis van integrale bekostiging de afspraak is tussen de zorgaanbieder en de cliënt waar een afspraak gemaakt wordt over het te behalen resultaat en waarbij de zorgaanbieder een offerte maakt voor het realiseren van dit resultaat. Hierbij wordt niet meer gedacht vanuit een PxQ systematiek maar vanuit een vast bedrag (aanneemsom) waar de zorgaanbieder het voor gaat doen. Dit vraagt vertrouwen van alle partijen. Op de consultatiebijeenkomst heeft BTN gemerkt dat dit vertrouwen nog opgebouwd moet worden. Om in de lijn van de aanneemsom te opereren is BTN voorstander om voor een korte periode te gaan werken met een beperkt aantal prestaties, waarbij BTN vooral wil waken voor strategisch gedrag van zowel de zorgaanbieder als de zorgverzekeraar. Dit kan volgens de mening van BTN voorkomen worden door met beperkt aantal prestaties en grote bandbreedtes te werken. Voor de zwaardere cliënten (zorg > 1 jaar) onderschrijft BTN dat het lastig is om deze cliënten in prestaties te kunnen onderbrengen. Dit zou teveel nieuwe prestaties opleveren. BTN vindt het echter wel wenselijk om niet meer op basis van de systematiek PxQ te werken maar ook hier naar een nieuw model toe te werken. Het oprekken van de bandbreedtes zou hiervoor een oplossing kunnen zijn.
BTN is van mening dat de zorgzwaarte een goed uitgangspunt is om de bekostiging vorm te geven. Ze vraagt echter wel aandacht voor de specialistische zorg zoals MSVT. De berekening van de deskundigheidsmix met zorgzwaarte om tot indeling in de prestatie te komen, volstaat niet bij deze specialistische zorg. Een planningshorizon van 4 weken is een goede periode voor de bekostiging.
Deskundigheid In het advies gaat u uit van de deskundigheidniveaus 3, 4, 5 en hoger. Er is echter ook sprake van specialistische zorg die alleen uitgevoerd mag worden door niveau 5 en hoger zoals MSVT. Met het % toedelen van de deskundigheid in de opbouw van de 5 prestaties wordt geen recht gedaan aan deze hoge deskundigheid. BTN vraagt hier extra aandacht voor.
Maximum tarieven Bij resultaatfinanciering passen geen maximale tarieven maar zou juist over minimale tarieven gesproken moeten worden. De zorgaanbieders die geen resultaten boeken en dus geen beloning verdiend hebben, ontvangen het minimum tarief. De overige zorgaanbieders maken afspraken met de zorgverzekeraars op basis van gekozen indicatoren waar een vergoeding voor wordt gegeven. Om te komen tot prikkels is BTN van mening dat de omvang van de beloningslaag substantieel groot moet zijn ten opzichte van de bekostiging van de zorg zelf. Anders zal de resultaatfinanciering een te beperkte invloed hebben waarmee de innovatie doodslaat. Met deze systematiek heeft het verbruik van het budgettair kader door de niet-gecontracteerde zorgaanbieders de minste effecten en worden de gecontracteerde zorgaanbieders minder benadeeld.
Registratie en declaratie BTN is van mening dat het resultaat leidend dient te zijn voor de registratie en declaratie. Hiermee bedoelt zij dat het registreren van uren, deskundigheid per individuele cliënt ten behoeve van het kunnen declareren en betaald krijgen van de activiteiten niet meer aan de orde is in het nieuwe model. De zorgaanbieder maakt met de cliënt resultaatafspraken. Deze worden opgenomen in het zorgplan en tussentijds en aan het einde van de zorg geëvalueerd. Hierbij is de systematiek zorgplan = realisatie leidend. Aan de gemaakte afspraken hangt een prijs. Als de zorgaanbieder inventief en effectief is, levert dit voordeel op voor de zorgaanbieder en kost het de zorgaanbieder meer inspanningen dan verwacht gaat dit ten koste van de opbrengst van de zorgaanbieder. Hiermee stelt BTN dus ook dat niet alleen op basis van geleverde zorg betaald wordt maar op basis van de gemaakte afspraken/aanneemsom.
Aandachtspunten BTN mist in uw rapportage nog een aantal specifieke vormen van zorg c.q activiteiten die onder de aanspraak wijkverpleging (gaan) vallen. Hierbij moet u denken aan 1e lijns verblijf dat tijdelijk ondergebracht is onder de Wlz met een subsidieregeling, de ontwikkeling van ziekenhuisverplaatste zorg (2e lijn) naar de 1e lijn.
BTN ondersteunt het advies om de beschikbaarheidsvoorzieningen integraal te laten bekostigen. Alle zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor deze voorzieningen. Indien gebruik gemaakt wordt van de faciliteiten van andere zorgaanbieders kan dit middels onderlinge dienstverlening verrekend worden. BTN vraagt aandacht voor de uitwerking van onderlinge dienstverlening. Dit kan alleen ingezet worden als er geen btw in rekening gebracht hoeft te worden, anders schiet deze oplossing zijn doel voorbij.
BTN verwacht dat met de overheveling per 1 januari 2015 duidelijkheid zal ontstaan welke patiënten van de groep zeer intensieve patiënten oftewel de ‘staart’ (circa 10.000 patiënten) in de Zvw blijven en welk deel van deze patiënten onder de Wlz komen te vallen. BTN verwacht dat deze groep kleiner zal worden, maar vindt het wel belangrijk om goed zicht te krijgen op deze specifieke cliënten in relatie tot de invulling van de prestaties.
Resultaten BTN is groot voorstander van resultaatgefinancierde bekostiging. Dit kan naar de mening van BTN alleen als er sprake is van een integrale benadering van preventie, leveren zorg en resultaten boeken. Uw advies dat voor de resultaten geen contracteerverplichting geldt, strookt niet met deze integrale benadering. Contractering van alle onderdelen is ons inziens een vereiste.
Bij resultaatfinanciering hoort ook het maken van afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Dat hier vrijheid is in het maken van afspraken is randvoorwaardelijk. Dat er geen regulering door de NZa plaatsvindt, vinden wij logisch. BTN is voorstander om al een stip op de horizon te zetten met concrete afspraken waar partijen vervolgens naar toe werken. BTN is van mening dat als geen termijn doelstelling bepaald wordt, de te nemen stappen klein zullen zijn en vooral vanuit angst gehandeld wordt in plaats vanuit lef. Met een nieuwe bekostigingssystematiek is het nu juist mogelijk om stappen te maken en zorgaanbieders en verzekeraars te prikkelen waarmee ze gedwongen worden in het perspectief van cliënten / verzekerden te denken en zich dus daadwerkelijk ondernemend op te stellen. BTN merkt echter dat deze visie voor een groot deel van de betrokken partijen nog een brug te ver is. BTN is wel voorstander om als zorgaanbieders en zorgverzekeraars hierover afspraken willen maken, het mogelijk moet zijn om dit hoge ambitieniveau ook te kunnen afspreken. BTN stelt dan ook voor om al te starten met een vorm van proeftuinen met resultaatfinanciering waarbij zorgaanbieders en zorgverzekeraars die stappen willen maken dit ook kunnen doen. Hierbij zijn wel een aantal randvoorwaarden aan verbonden:
Er moeten afspraken gemaakt worden over meerjarencontracten om deze resultaten ook te kunnen laten landen
Er moeten afspraken gemaakt worden over de indicatoren waarop de resultaten getoetst worden (dit zijn kwantitatieve indicatoren en kwalitatieve indicatoren zoals bijvoorbeeld maatschappelijke opbrengst, uit zorg houden van cliënten)
Er moeten afspraken gemaakt worden over de financiering van het resultaat, het verdienmodel (shared savings).
Er moet een benchmark zijn bij zorgverzekeraars op de resultaten en invulling van de zorg en de resultaten moeten openbaar zijn, zichtbaar voor zorgaanbieders voor sturing en verbetering
E-health BTN onderschrijft dat zorgvernieuwing een plaats moet krijgen bij het onderdeel resultaten. Juist daar kan experimenteren een goede plek krijgen. Zodra e-health ingebed is in het reguliere proces dient het ondergebracht te worden bij cliëntgebonden activiteiten. Bij e-health kan nog steeds sprake zijn van zorgverlening door de zorgverlener maar dan op afstand of op een andere manier.
Indicatoren Zorgaanbieders en zorgverzekeraars ontwikkelen gezamenlijk een set indicatoren (menukaart). De resultaten moeten namelijk onderling vergelijkbaar zijn. Uit deze landelijke set worden een beperkt aantal indicatoren tussen de individuele zorgaanbieder en zorgverzekeraar op basis van de cliëntengroepen
van de zorgaanbieder afgesproken als indicatoren voor de resultaatfinanciering. De invulling van de thema’s moet plaatsvinden door het veld, gebaseerd op o.a. cliëntgroepen, locale/regionale context. BTN ziet hier voor de NZa geen rol in. Bij de ontwikkeling van indicatoren is het een randvoorwaarde dat deze beïnvloedbaar zijn door de zorgaanbieder. Uitkomstindicatoren die kunnen alleen medeafhankelijk zijn van uitkomsten of resultaten van samenwerkingspartners of derden als de zorgaanbieder ook invloed kan uitoefenen op deze resultaten èn als er een formele afspraak tussen de zorgaanbieder en deze partijen gemaakt is. Het kan niet het geval zijn dat een zorgaanbieder die slechts gecontracteerd is voor cliëntgebonden activiteiten afgerekend wordt op het resultaat van de aanbieder die voor niet cliëntgebonden activiteiten is gecontracteerd terwijl hij daar geen invloed op heeft. Of als een zorgaanbieder wordt afgerekend op het resultaat van de samenwerking binnen een sociaal wijkteam als hij daar zelf niet in participeert.
Innoveren Een belangrijk onderdeel om de transformatie naar een nieuwe toekomst te kunnen maken, is het innoveren door zorgaanbieders. Het element zorgvernieuwing als onderdeel van de beloning stimuleert dit. Dit alleen is echter onvoldoende. Er moet altijd een prikkel tot innovatie zijn, ook met andere concepten dan via de prestatie zorgvernieuwing. Ook hier moet ruimte voor zijn en blijven.
Impactanalyse en implementatie In uw advies geeft u geen visie op de toekomst. De ultieme invulling van keuzevrijheid van cliënten vindt zijn uitwerking met persoonsvolgende bekostiging. BTN adviseert de NZa om verder te kijken dan de implementatie van een bekostigingsmodel en daarbij juist toekomst gericht te adviseren waarbij persoonsvolgende bekostiging een logische stap is.
BTN begrijpt dat geen of onvoldoende ervaringsgegevens zijn waarop de nieuwe bekostiging gebaseerd kan worden. Historische gegevens bieden onvoldoende houvast omdat er te weinig betrouwbare gegevens zijn voor een goede berekening voor specifiek de aanspraak wijkverpleging. Het baseren van een tariefopbouw op basis van een modelmatige beschrijving geeft echter ook geen goed beeld voor de toekomstige praktijk. BTN adviseert de modelmatige beschrijving te combineren met de ervaringen uit proeftuinen om tot reële tarieven te komen.
BTN vraagt wel aandacht voor de implementatie van het nieuwe bekostigingsmodel in de softwaresystemen. De ervaringen die de sector nu opdoet met de transitie per 1 januari 2015 willen we niet nogmaals beleven bij de overgang naar een nieuwe bekostigingssystematiek.
Proeftuinen BTN is voorstander om al in 2015 te starten met het beproeven van een nieuw bekostigingsmodel met ambitieuze aanbieders zodat ervaring opgedaan kan worden die gebruikt kan worden voor het verder vormgeven, ontwikkelen en verfijnen van het bekostigingsmodel. Het voordeel is:
De proeftuinen leveren informatie op over de bruikbaarheid van de theoretische bekostigingsystematiek zodat eventuele tussentijdse aanpassing/bijsturing mogelijk is.
De proeftuinen bieden informatie om de inkoop van wijkverpleging vanaf 2016 vorm te geven.
De proeftuinen zorgen voor een betere implementatie van de nieuwe bekostigingsystematiek bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars.
BTN vraagt de NZa in haar advies richting VWS een project met proeftuinen aan te bevelen.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. BTN kan zich voorstellen dat deze reactie een aantal vragen oproept. Wij zijn graag bereid om met u in gesprek te gaan om onze zienswijze nog nader toe te lichten.
Met vriendelijke groet,
J.C. Verschuren MBA Bestuurder
Pagina 1 van 2
Zorginstituut Nederland
Kwaliteitsinstituut
Eekholt 4
1112 XH Diemen
Postbus 320
1110 AH Diemen
www.zorginstituutnederland.nl
T +31 (0)20 797 89 59
Contactpersoon
Onze referentie
2014164703
0540.2014164703
> Retouradres Postbus 320, 1110 AH Diemen
De Nederlandse Zorgautoriteit
T.a.v. R.S.
Datum 22 december 2014
Betreft Consultatiedocument "3 segmentenmodel Verpleging en Verzorging in
de Zvw"
Geachte mevrouw S.,
Naar aanleiding van de consultatiebijeenkomst op 18 december jl. hebben wij een
tweetal opmerkingen.
De eerste gaat over het in het in paragraaf 4.3. opgenomen advies voor de
separate bekostiging voor verblijf en vervoer onder de 18 jaar bij de zogenaamde
intensieve kindzorg.
Wij hebben er goede nota van genomen dat deze separate bekostigingstitels niet
hun basis zullen vinden in de aanspraak op verpleging en verzorging in de Zvw.
Dat betekent dat er gezocht zal worden naar bekostigingstitels op basis van de
reguliere aanspraken op verblijf en vervoer.
In dat kader merken wij op dat het in de beschreven situatie niet gaat over
‘kortdurend verblijf’ in de zin van de Zvw. Dat betekent dat er geen
bekostigingstitel op basis van de aanspraak eerstelijnsverblijf (artikel 2.1.2 Bzv)
mogelijk is. Graag denken we beging volgend kaar met u mee over het vinden
van mogelijke oplossingen voor dit probleem.
Voor de volledigheid vermelden we nog dat voor wat betreft de pedagogische
ondersteuning voor deze doelgroep de aanspraak Zvw beperkt van omvang is.
Hiervoor verwijzen we u naar onze brief van 13 juni jl. aan mw. Pastoors met
kenmerk 2014074268.
Onze tweede opmerking betreft de totstandkoming van uitkomstindicatoren in het
derde segment van het voorgestelde model.
Het Zorginstituut deelt de mening dat een uniforme set van structuur-, proces- en
uitkomstindicatoren een ultieme voorwaarde is voor de werking van
uitkomstbekostiging op basis van resultaatbeloning. (segment 3).
Voor het tot stand komen van een breed gedragen en meetbare set is het
noodzakelijk dat de partijen in het veld deze taak toebedeeld krijgen én
oppakken. Gezien de complexiteit van de zorg uitkomsten in de verpleging &
verzorging in de eigen omgeving, ligt een meerjarig traject hier voor de hand.
Vanuit zijn wettelijke taken is een faciliterende en op onderdelen regisserende rol
voor Zorginstituut Nederland in deze vanzelfsprekend.
Pagina 2 van 2
Zorginstituut Nederland
Kwaliteitsinstituut
Datum
22 december 2014
Onze referentie
2014164703
Echter, het ontwikkelen en in gebruik nemen van indicatoren zonder dat deze
voortkomen uit een gedragen kwaliteitskader dat aansluit bij de dagelijkse
verpleging en verzorging (lees: de vigerende kwaliteitsstandaarden van de
beroepsgroep) in de eigen omgeving, brengt risico’s met zich mee. Het losstaand
ontwikkelen van indicatoren voor een uitkomstbekostiging draagt niet bij aan een
robuust systeem waarin kwaliteit van zorg zowel ervaren door een patiënt, als
zorginhoudelijk verleend door een zorgverlener centraal staat. Aandacht voor de
aansluiting van deze uitkomstindicatoren bij een dergelijk kwaliteitskader
verpleging & verzorging in de eigen omgeving in uw advies, is ons inziens een
must.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Uiteraard zijn
wij graag bereid om met u in gesprek te gaan om eventuele vragen toe te lichten.
Met vriendelijke groet,
C.G. Mastenbroek
U.L. Malanda
Zorginstituut Nederland
Zorgverzekeraars Nederland ̂ .^^
Nederlandse Zorgautoriteit De heer drs. M.A. Rs Postbus 3017 3502 GA UTRECHT
Sparrenheuvel 16
Postbus 520
3700 AM ZEIST
Telefoon (030) 698 89 11
Telefax (030) 698 83 33
E-mail [email protected]
Contactpersoon
Doorkiesnummer
Ons kenmerk
Datum
Mw. Drs. .W.J. Maasdam
030 6988313
B-14-3325-mmaa1
22 december 2014
Onderwerp Consultatie 3 segmentenmodel verpleging en verzorging in de Zvw
Geachte heer Ruys,
De minister heeft de NZa verzocht om een nieuw bekostigingsmodel te ontwikkelen voor de extramurale verpleging en verzorging vanaf 2016. Belangrijke doelstellingen die zij daarbij heeft aangegeven zijn onder andere het wegnemen van een volumeprikkel en het creëren van ruimte voor beloningsafspraken op basis van de uitkomsten van zorg.
Al in september 2013 hebben wij in een brief op het consultatiedocument 'Overheveling extramurale verpleging naar de Zorgverzekeringswet' aangegeven welk toekomstperspectief de zorgverzekeraars voor ogen hebben met de overhevelingen van de extramurale verpleging en verzorging naar de Zvw. Mensen willen zolang mogelijk thuis blijven wonen en zolang dat mogelijk is zelf regie blijven voeren over hun leven. Hier dient op ingespeeld te worden door integrale zorg op maat mogelijk te maken en zorg zoveel mogelijk dicht bij huis te leveren. Integrale zorg betekent dat de zorgvraag van de cliënt centraal staat en dat zorgaanbieders/ zorgprofessionals samen werken, zowel binnen de eerste lijn als met de tweede lijn en het sociale domein. Een nieuw bekostigingsmodel voor de wijkverpleegkundige zorg dient daar dan ook op in te spelen. Het is daarvoor van belang dat afgestapt gaat worden van een bekostigingssysteem waarbij betalen voor geleverde productie de kern vormt en dat wordt overgegaan op een systeem waarbij bekostiging op basis van uitkomsten van geleverde zorg in termen van gezondheidswinst en kwaliteit van leven centraal staat. Naast de introductie van een segment 3 voor uitkomstbeloning is daarvoor een segment 2 voor de toewijsbare zorg cruciaal waarbij bekostigd wordt op basis van de zorgvraagzwaarte. Zorgvraagzwaarte
is gerelateerd aan de patiënt en onderscheidt zich daarmee van zorgzwaarte, wat gaat over de zwaarte van de behandeling\ Dit maakt dat een zorgaanbieder een reëel tarief krijgt, dat aansluit op de casemix binnen de populatie die hij bedient, zonder een productieprikkel te introduceren.
In het consultatiedocument zoals dat nu door de NZa is gepresenteerd zien wij dit onvoldoende terug. De opzet van de nieuwe bekostiging is in onze ogen te veel gebaseerd op de wijze van bekostiging die in de transitiejaar 2015 wordt gehanteerd en mist een gezamenlijk toekomstperspectief of zoals het tijdens de consultatiebijeenkomst op 18 december is genoemd 'een stip op de horizon'. Daarbij komt het feit dat bij de ontwikkeling van het nieuwe bekostigingsmodel nog geen gebruik kan worden gemaakt van de ervaringen met de inkoop wijkverpleging van 2015. Ook is het tijdspad voor een nieuwe bekostiging kort. Wanneer de nieuwe bekostiging het nodig maakt om op een andere El-standaard over te gaan, is daar een implementatietijd van negen maanden aan gekoppeld. Dit betekent dat een nieuw bekostigingsmodel op 1 april uitgewerkt moet zijn in beleidsregels en tariefbeschikkingen.
Dit leidt er toe dat wij u adviseren om het geschetste pad uit het consultatiedocument niet op te gaan, maar pas over te stappen op een volledig nieuw bekostigingsmodel op basis van zorgvraagzwaarte kan worden geïntroduceerd. In concrete betekent dit dat Zorgverzekeraars Nederland voorstelt om voor 2016 de hoofdlijnen van de bekostiging van 2015 te blijven hanteren. Te overwegen valt om de mogelijkheid toe te voegen te belonen voor uitkomsten van zorg en zorgvernieuwing, middels de introductie van segment 3. Hiervoor is wel nodig dat betrokken partijen gezamenlijk inzetten op hetontwikkelen van indicatoren die uitspraken kunnen doen over de kwaliteit van de geleverde zorg voor de populatie. Proeftuinen in een leeromgeving kunnen daartoe al in 2015 gestart worden en in 2016 kan middels de introductie van segment 3 dit ook in de bekostiging worden ingebouwd.
Gezien bovenstaande willen wij als zorgverzekeraars graag in overleg met de bij de bestuurlijke afspraken betrokken partijen en de NZa over de mogelijk te zetten stappen in de bekostiging van de wijkverpleging voor 2016 en verder.
Wij hopen u hiermee voor dit moment afdoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet. Zorgverzekeraars Nederland
dr. P.P. Hasekamp algemeen directeur
Bijlage(n): Beantw/oording van de consultatievragen
' Zie de definitie in Regeling NR/CU-530, Generalistische BasisGGZ
Zorgverzekeraars Nederland
Beantwoording consultatievragen
Segment 1
Consultatievraag 1: Wat is uw reactie op het advies van de NZa om segment 1 en 2 los in te kunnen kopen? Het loskoppelen van de inkoop van segment 1 en segment 2 lost het probleem op wat ontstaat wanneer voor segment 1 voor populatiebekostiging wordt gekozen voor de beschikbaarheidsfunctie in de wijk. Hiermee wordt immers voorkomen dat eventuele inkoop in representatie zijn weerslag heeft op het cliëntgebonden segment 2. De vraag is wel of dit zorginhoudelijk gezien de juiste afweging is, omdat hiermee mogelijk segment 1 verpleegkundigen' ontstaan. Dit zien de zorgverzekeraars als een ongewenste ontwikkeling. Tot slot lijkt het los inkopen van segment 1 te leiden tot BTW problematiek.
Ten aanzien van segment 1 zouden de zorgverzekeraars in overweging willen geven om segment 1 indien de werkwijze voldoende verankerd is, op te heffen en over te laten gaan in segment 2 en/of segment 3. Om deze afwegingen goed te kunnen maken stellen wij, zoals al meerdere keren venwoord, voor om exact in kaart te brengen welke problematiek op met segment 1 dient te worden opgelost en of dit vraagt om een permanente verankering in de bekostiging of niet.
Consultatievraag 2: Wat is uw mening over de mate van vrijheid waarin de prestatiebeschrijving van segment 1 wordt vormgegeven? Graag motiveren. Een vrije prestatie biedt de mogelijkheid om in afstemming met gemeenten maatwerk te leveren in de wijken waar behoefte is aan deze zorg. Om opwaartse druk op dit segment te voorkomen is het van belang dat de NZa de feitelijke omvang van dit segment vaststelt gebaseerd op basis van populatiekenmerken.
Consultatievraag 3: in hoeverre deelt u het advies dat de indicatiestelling wordt bepaald in segment 2? Graag motiveren. De indicatiestelling, dus het opstellen van een daadwerkelijk zorgplan met de cliënt, is cliëntgebonden zorg en valt daarmee niet in het niet cliëntgebonden deel. Dat is evenwel wat anders dan het voeren van een triagerend gesprek om te bepalen of er een probleem speelt en waar dit probleem thuis hoort, in de Zvw, de Wmo of mogelijk zelfs de Wlz.
Consultatievraag 4: In hoeverre deelt u het advies van de NZa om een contractvereiste op te nemen voor segment 1 ? De aard van de zorg, nl. niet toewijsbaar aan een cliënt en de beschikbaarheidsfunctie die het herbergt, maakt een contractvereiste noodzakelijk. Alleen op die manier is helder welke zorg geleverd wordt tegen welke kosten.
Segment 2
Consultatievraag 5: In hoeverre deelt u het advies van de NZa om de bekostiging te baseren op zorgzwaarte, met een planningshorizon van vier weken? Bekostiging op basis van zorgvraagzwaarte is wat zorgverzekeraars voorstaan. Zoals al in de inleiding bij deze brief betekent dit dat wij niet inzetten op de wijze waarop de bekostiging van segment 2 nu is vormgegeven.
Consultatievraag 6: In hoeverre deelt u de keuze voor bekostiging van de zorg in segment 2 op basis van vijf prestaties? Van belang is dat er geen vangnetconstructie nodig is bij de introductie van een nieuw bekostigingsmodel. Een vangnetconstructie zorgt ervoor dat bestaande werkwijzen niet hoeven worden aangepast. Vijf prestaties komen hier aan tegemoet, maar daarmee wordt ingezet op een bekostigingsmodel dat in onze ogen in zijn totaliteit niet voldoet aan de behoefte om de volumeprikkels uit de bekostiging te halen. Wanneer een aanbieder voldoende inzicht heeft in de zorgvraagzwaarte van zijn populatie kan zelfs één prestatie in segment 2 mogelijk al afdoende zijn omdat een reëel tarief voor de casemix in zijn populatie kan worden overeengekomen.
Consultatievraag 7: Hoe kijkt u aan tegen toeleiding naar de prestaties op basis van geplande versus geleverde uren? Toeleiding naar de prestaties op basis van geleverde uren in combinatie met geleverde niveau van zorgverlening herbergt een volumeprikkel en een upcodingsrisico in zich. De zorgvraag is immers daarmee niet bepalend, maar de ingezette zorg. Bekostiging op basis van zorgvraagzwaarte van de populatie, waarbij gestelde diagnoses bepalend zijn, voorkomt dergelijke risico's.
Consultatievraag 8: in hoeverre deelt u het advies om zeer intensieve zorg te bekostigen middels een aanvullende bekostiging, gerelateerd aan de zorgzwaartescore, bovenop de door ons voorgestelde vijfde prestatie? Consultatievraag 9: Hoe kijkt u aan tegen de omvang van de groep zeer intensieve patiënten oftewel de 'staart' (circa 10.000 patiënten)? Consultatievraag 10: Noodzaakt de (indicatieve) omvang van de groep zeer intensieve patiënten om (een deel) van de 'staart' in een 6e basisprestatie op le nemen? Consultatievraag 12: Wat is uw oordeel over ons advies voor de bekostiging van patiënten met een zeer intensieve zorgvraag op basis van een tarief per zorgzwaartepunt? Graag motiveren. Gupta identificeert een groep van 10.000 cliënten met een zeer intensieve zorgvraag. Verzekeraars verwachten dat die groep echter aanzienlijk zal groeien in de nabije toekomst. Hieraan zijn debet de vergrijzing, de maatschappelijke behoefte om zolang mogelijk thuis te blijven wonen, de extramuraliseringsslag die wordt gemaakt en de strakke begrenzing van de nieuwe Wlz. De door de NZa voorgestelde wijze van bekostiging van de zeer intensieve zorgvraag zien wij als systeemtechnisch/ praktisch onuitvoerbaar, omdat het een prestatie 'bovenop' een andere prestatie is. Dit herbergt een groot upcodingsrisico in zich. Het door Gupta voorgestelde scenario of het invoeren van een zesde prestatie lijkt daarmee beter.
Ook hierbij blijft natuurlijk staan dat het gaat om bekostiging op basis van geleverde zorg, terwijl de insteek zou moeten zijn om dit op basis van zorgvraagzwaarte te doen. Wanneer een aanbieder bekend is met de casemix van zijn populatie en daarvoor een reëel tarief ontvangt is separaat bekostigen van de groep met extreme zorgzwaarte mogelijk niet meer nodig.
Consultatievraag 11: In hoeverre deelt u het advies om de beschikbaarheidsvoorzieningen integraal te bekostigen? Separate bekostiging van dergelijke voorzieningen past niet in het bekostigingsmodel dat VWS gevraagd heeft vorm te geven. Deze voorzieningen dienen of onderdeel uit te maken van segment 1 of 2. Vanzelfsprekend zal het investeren in dergelijke voorzieningen, eventueel samen met andere aanbieders, ook bijdragen aan de uitkomsten van zorg en daarmee aan de mate waarin daarvoor als zorgaanbieder beloond wordt middels segment 3. Door ook segment 3 hierbij te betrekken wordt een beroep gedaan op het ondernemerschap van de zorgaanbieders. Ons voorstel is dan ook om het lopende onderzoek naar deze voorzieningen af te wachten en op basis daarvan tot een nader voorstel voor de bekostiging te komen.
Consultatievraag 13: In hoeverre is de afbakening met de andere segmenten wat u betreft voldoende scherp/werkbaar? Over de afbakening ten opzichte van segment 1 is hierboven al het nodige aangegeven. De afbakening leidt evenwel niet tot problemen. Ook het onderscheid met segment 3 is in onze ogen, net als in de huisartsenzorg voldoende scherp. We moeten ons wel realiseren dat segment 2 als zodanig niet tot volledig kostendekkend zal kunnen zijn, wil er sprake zijn van voldoende prikkel tot bekostiging op basis van uitkomsten van zorg. Segment 2 en 3 samen zouden hier in moeten voorzien en ook moeten leiden tot dusdanige inkomsten dat ondernemerschap wordt beloond.
Consultatievraag 14: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de voorgestelde prestatiebeschrijvingen? Graag motiveren. Consultatievraag 15: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de geschetste tariefonderbouwing? Graag motiveren. De basisprestatiebeschrijving is helder, maar de gehanteerde grenzen bij de prestatieszwaartes herbergen een productie- en upcodingsprikkel in zich.
Consultatievraag 16: In hoeverre deelt u de geschetste noodzaak voor aanvullende registratie- en declaratiebepalingen? Het zetten van stappen naar een goede informatievoorziening zodat beloning voor uitkomsten van zorg mogelijk is, is noodzakelijk. Voor een adequate bekostiging van de toewijsbare zorg in segment 2 is het nodig dat de verpleegkundige diagnose aan de declaratie wordt toegevoegd en dat geleverde zorg en inzet van deskundigheidsniveau worden geregistreerd.
Segment 3
Consultatievraag 17: In hoeverre en waarom deelt u ons advies om de omvang van segment 3 niet te reguleren? Consultatievraag 19: Wat is uw oordeel over de mate van vrijheid waarin segment 3 wordt vormgegeven? Graag motiveren Consultatievraag 20: In hoeverre wilt u dat de NZa thema's benoemt voor de twee prestaties in segment 3? Graag motiveren. Consultatievraag 23: in hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot het tempo, de omvang en verantwoordelijkheid? Wij onderschrijven de inzet van de NZa om niet te komen tot nadere uitwerking van de omvang van segment 3 evenals de te benoemen thema's. Dit geeft koplopers bij de transformatie de mogelijkheid om sneller naar beloning op uitkomsten te gaan en daarmee kan een stimulans gegeven worden aan de gehele sector.
Consultatievraag 18: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de prestatiebeschrijvingen in segment 3? Graag motiveren. Consultatievraag 22: in hoeverre deelt u het perspectief op de middellange termijn? Om te stimuleren dat segment 3 ook daadwerkelijk over uitkomsten van zorg gaat, lijkt het goed om niet in te zetten op het belonen van proces- en output indicatoren. Zorgverzekeraars willen inzetten op het (al dan niet middels experimenten) het ontwikkelen op korte termijn van outcome-indicatoren.
Consultatievraag 21: In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot voorwaarden en criteria? Wij onderschrijven de voorwaarden en criteria. Wij zien ook mogelijkheden om op basis van praktijkvariatie tot criteria te komen en zullen dat pad, in samenwerking met branchepartijen nader op gaan.
Consultatievraag 24: Wat is uw oordeel over ons advies om de nieuwe bekostiging in te voeren zonder overgangsmodel of opbrengstverrekening? Graag motiveren. Consultatievraag 25: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de stappen tot aan invoering per 01-01-2016 en de aandachtspunten daarbij? Graag motiveren. Consultatievraag 26: In hoeverre deelt u het geschetste toekomstperspectief op het onderhoud aan het bekostigingsmodel? Hiervoor ven/vijzen wij naar onze brief.
LS,
Hierbij mede namens mijn collega Armand Rondas van het Kenniscentrum
Wondbehandeling onze reactie op het 3-segmentenmodel verpleging en
verzorging.
Wij kunnen ons in hoofdlijnen vinden in het door u voorgestelde model,
zeker als onderdeel van een thuiszorgorganisatie die De Zorggroep onder
zich heeft.
Wat wel verder aandacht behoeft is de honorering van de behandelfunctie,
naast de wondverpleging, die ons centrum biedt. Deze kan wat ons betreft
apart gecontracteerd worden in segment 3, misschien eerst nog als
zorginnovatie, wellicht later ook in de prestatiehonorering
(bijvoorbeeld per gesloten wond). Wij begrijpen dat u de
zorgverzekeraars indachtig de uitgangspunten van de ZVW veel vrijheid
biedt.
Wij begrepen dat u nog een overleg met aanbieders van wondzorg aan het
plannen bent. Wij zijn gaarne bereid over de uitwerking hiervan met u
van gedachten te wisselen,
Met vriendelijke groeten,
Jan Winter
Concerncontroller
De Zorggroep
Consultatievraag 1: Wat is uw reactie op het advies van de NZa om segment 1 en 2 los in te kunnen kopen? Antwoord: Lijkt logisch, zorgvormen zijn sterk verschillend. Voor complexe wondzorg moet het mogelijk zijn zorg bij een gespecialiseerde thuiszorgorganisatie in te kopen.
Consultatievraag 2: Wat is uw mening over de mate van vrijheid waarin de prestatiebeschrijving van segment 1 wordt vormgegeven? Graag motiveren. Antwoord: Complexe wondzorg past niet in deze prestatie. Een bezoek aan een 1e lijns wondcentrum voor een juiste diagnose is noodzakelijk.
Consultatievraag 3: In hoeverre deelt u het advies dat de indicatiestelling wordt bepaald in segment 2? Graag motiveren. Antwoord: De regiefunctie bij complexe wondzorg past in dit segment. De regiefunctie dient wel vanuit een 1e lijns wondcentrum te worden ingevuld.
Consultatievraag 4: In hoeverre deelt u het advies van de NZa om een contractvereiste op te nemen voor segment 1? Antwoord: Lijkt logisch.
Consultatievraag 5: In hoeverre deelt u het advies van de NZa om de bekostiging te baseren op zorgzwaarte, met een planningshorizon van vier weken? Antwoord: Complexe wondzorg bekostiging baseren op zorgzwaarte kan, voorkeur gaat echter uit naar uitkomsten bekostiging. Een planningshorizon van 4 weken is tekort, genezing van chronische wonden duurt altijd langer.
Consultatievraag 6: In hoeverre deelt u de keuze voor bekostiging van de zorg in segment 2 op basis van vijf prestaties? Antwoord: Kan voor minder complexe wonden een oplossing zijn mits de patiënt gezien wordt in een 1e lijns wondcentrum. Uitkomsten bekostiging in segment 3 geniet echter de voorkeur.
Consultatievraag 7: Hoe kijkt u aan tegen toeleiding naar de prestaties op basis van geplande versus geleverde uren? Antwoord: In geval van complexe wondzorg is het wenselijk direct naar zorguitkomsten te switchen, dat stimuleert efficiënte en effectieve zorg.
Consultatievraag 8: In hoeverre deelt u het advies om zeer intensieve zorg te bekostigen middels een aanvullende bekostiging, gerelateerd aan de zorgzwaartescore, bovenop de door ons voorgestelde vijfde prestatie? Antwoord: Lijkt logisch, bij complexe wondzorg is er altijd een kleine groep patiënten met niet genezende wonden die intensieve zorg vragen.
Consultatievraag 9: Hoe kijkt u aan tegen de omvang van de groep zeer intensieve patiënten oftewel de ‘staart’ (circa 10.000 patiënten)?
Antwoord: zie vraag 8
Consultatievraag 10: Noodzaakt de (indicatieve) omvang van de groep zeer intensieve patiënten om (een deel) van de ‘staart’ in een 6e basisprestatie op te nemen? Antwoord: Is voor complexe wondzorg nog niet aan te geven.
Consultatievraag 11: In hoeverre deelt u het advies om de beschikbaarheidsvoorzieningen integraal te bekostigen? Antwoord: Lijkt logisch, 1e lijns wondcentra zorgen i.v.m. kwaliteitseisen in de regel zelf voor beschikbaarheidsvoorzieningen.
Consultatievraag 12: Wat is uw oordeel over ons advies voor de bekostiging van patiënten met een zeer intensieve zorgvraag op basis van een tarief per zorgzwaartepunt? Graag motiveren. Antwoord: Lijkt logisch, het effect voor complexe wondzorg is nog niet te overzien.
Consultatievraag 13: In hoeverre is de afbakening met de andere segmenten wat u betreft voldoende scherp/werkbaar? Antwoord: Afbakening is voldoende scherp echter voor complexe wondzorg niet goed werkbaar. Zie vraag 2.
Consultatievraag 14: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de voorgestelde prestatiebeschrijvingen? Graag motiveren. Antwoord: Voor complexe wondzorg niet de wenselijke route omdat efficiënt behandelen niet wordt gestimuleerd. Een integraal tarief voor uitkomstgericht werken is beter.
Consultatievraag 15: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de geschetste tariefonderbouwing? Graag motiveren. Antwoord: zie vraag 14
Consultatievraag 16: In hoeverre deelt u de geschetste noodzaak voor aanvullende registratie- en declaratiebepalingen? Antwoord: Lijkt voor complexe wondzorg van belang om de kleine groep chronische wondpatiënten met niet genezende wonden in kaart te brengen.
Consultatievraag 17: In hoeverre en waarom deelt u ons advies om de omvang van segment 3 niet te reguleren? Antwoord: Complexe wondzorg is gebaat bij een integraal tarief en uitkomstgericht werken. Het is niet nodig segment 3 te reguleren, marktpartijen kunnen dat zelf vorm geven.
Consultatievraag 18: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de prestatiebeschrijvingen in segment 3? Graag motiveren.
Antwoord: Beloning op basis van uitkomsten is voor complexe wondzorg de wenselijke bekostigingsroute. In specifieke gevallen kan zorgvernieuwing helpen voor een korte periode, 6-12 maanden, helpen bij de start van nieuwe initiatieven.
Consultatievraag 19: Wat is uw oordeel over de mate van vrijheid waarin segment 3 wordt vormgegeven? Graag motiveren. Antwoord: Is voor complexe wondzorg goed. Outcome indicatoren kunnen bij complexe wondzorg leidend zijn.
Consultatievraag 20: In hoeverre wilt u dat de NZa thema’s benoemt voor de twee prestaties in segment 3? Graag motiveren. Antwoord: Complexe wondzorg leent zich bij uitstek voor themazorg. Het zou dan ook goed zijn dit te benoemen.
Consultatievraag 21: In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot voorwaarden en criteria? Antwoord: Voor complexe wondzorg niet van toepassing. Complexe wondzorg leent zich bij uitstek voor segment 3.
Consultatievraag 22: In hoeverre deelt u het perspectief op de middellange termijn? Antwoord: Lijkt logisch, uitkomsten dienen bij complexe wondzorg leidend te zijn.
Consultatievraag 23: In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot het tempo, de omvang en verantwoordelijkheid? Antwoord: Voor complexe wondzorg kan per 1 jan 2016 omgeschakeld worden naar uitkomstgericht werken.
Consultatievraag 24: Wat is uw oordeel over ons advies om de nieuwe bekostiging in te voeren zonder overgangsmodel of opbrengstverrekening? Graag motiveren. Antwoord: Is prima, de administratieve last wordt anders onnodig hoog en complex.
Consultatievraag 25: Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de stappen tot aan invoering per 01-01-2016 en de aandachtspunten daarbij? Graag motiveren. Antwoord: Graag marktpartijen minimaal 6 maanden voor de ingang van de nieuwe werkwijze informeren.
Consultatievraag 26: In hoeverre deelt u het geschetste toekomstperspectief op het
onderhoud aan het bekostigingsmodel?
Antwoord: Indien uitkomst gericht werken in combinatie met een integrale bekostiging vanaf
het begin goed ondersteund wordt dan zal dit leiden tot een significatie verschuiving van
zorg van segment 2 naar segment 3. Het onderhoud aan het bekostigingsmodel wordt
daarmee minder complex aangezien marktpartijen in segment 3 daar zelf de afspraken over
maken.
1
Reactie op Consultatiedocument NZa 3-segmentenmodel verpleging en verzorging in de Zvw Op 12 december heeft de NZa een zogenaamd Consultatiedocument gepubliceerd over het nieuwe bekostigingsmodel Wijkverpleging, beoogde ingangsdatum 1 januari 2016. Onderstaand de reactie van Coöperatie VGZ, in aansluiting op de reactie van ZN, zoals deze vandaag naar u gestuurd is.
Waarom deze nieuwe bekostiging? De minister van VWS heeft de NZa gevraagd om advies uit te brengen over de invulling van het 3-segmentenmodel voor de toekomstige bekostiging van extramurale verpleging en verzorging in de Zvw vanaf 2016. De minister heeft daarbij een aantal doelstellingen opgesteld, onder andere het wegnemen van een volumeprikkel, de bekostiging voorziet in een populatiegebonden deel en er moet ruimte zijn voor aanvullende beloningsafspraken op basis van (gezondheids)uitkomsten. daar-bij is belangrijk dat de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw – aldus de staatssecretaris – gepaard moet gaan met een cultuuromslag in de zorg. Deze cultuuromslag houdt in dat uitgegaan wordt van de eigen kracht van de patiënt (wat kan de patiënt zelf of wat kan hij leren) en van de mantelzorg of het sociale domein (wat kan de omgeving van de patiënt bijdragen). Daarnaast heeft de wijkverpleegkundige een belangrijke rol in het verbinden van het sociale domein, welzijn en zorg.
Bezwaren Coöperatie VGZ tegen bekostigingsmodel in deze vorm Coöperatie VGZ vindt dat het model zoals dat op deze wijze voorligt, niet voldoen om de volgende hoofdargumenten:
Coöperatie VGZ vindt dat met name de voorgestelde invulling van Segment 2 (de zogenaamdetoewijsbare zorg) onvoldoende tegemoet komt aan bovengenoemde doelstellingen; wegnemenvolumeprikkel en cultuuromslag binnen de zorg met verbinding tussen de verschillende domei-nen.
Het model is qua naamstelling hetzelfde als het nieuwe bekostigingsmodel huisartsen (invoering2015), maar is qua opbouw en verbinding heel anders. Dit model is vooral monodisciplinair op-gebouwd (monodisciplinaire financiering), met geen aandacht voor multidisciplinaire zorg (ketenen casemanagement dementie, zorgpaden intensieve kindzorg, palliatief terminale zorg, oncolo-gie etc). Daarnaast is er geen aandacht hoe het bekostigingsmodel kan bijdragen aan de positio-nering van de wijkverpleegkundige naast de huisarts als poortwachter.
Het model gaat nu uit van 3 of 5 prestaties, opgebouwd uit geleverde uren zorg, met geleverddeskundigheidsniveau (verpleegkundige niveau 3, 4 of 5), omdat de NZa de zorgplannen (waar debenodigde zorg en het benodigde deskundigheidsniveau in beschreven is) nog van onvoldoendekwaliteit vindt om hier de declaraties op te baseren. Hierdoor is een enorm risico van opschaling/upcoding; de zorg wordt geleverd door een hoger niveau dan benodigd en kan hierop gewoongedeclareerd worden.
Invoering van welk model dan ook (of blijven vasthouden aan het huidige model) moet gepaardgaan met het meeleveren van de verpleegkundige diagnose code. Dan krijgen we informatie overde inhoud van de zorg en kunnen we verbindingen maken met andere (Zvw-)domeinen (bv ketendementie, palliatief, oncologie ed). En kunnen we doelmatigheid en ‘verantwoorde’ zorg gaandefiniëren.
Nog aanvullende bezwaren:
Niet-geplande zorg (acute zorg) krijgen alle zorgaanbieders in een opslag op het tarief in Segment2. Wij vinden dit ongewenst. Dit is echt beschikbaarheidszorg, dus hoort in Segment 1. Dit willenwe ook apart inkopen, in het verlengde van de SEH/ Huisartsenpost. Wij zijn van mening dat de NZa hier het op dit moment gevoerde onderzoek moet afwachten.
De NZa geeft geen (financiële) kaders of criteria aan voor Segment 1 en Segment 3. Maar hier-mee wordt wel een heel gevaarlijke situatie georganiseerd. Immers, Segment 1 is vooral omwijknetwerken te ondersteunen/ realiseren. Wij – als voorloper – weten niet eens wat het ge-wenste aantal bij welke wijken is. Hoe moeten andere zorgverzekeraars dit weten?
2
Ketenzorgcoördinatie moet als innovatie in Segment 3 – maar alleen tijdelijk – gefinancierd wor-den. Dit terwijl wij zien dat die coördinatie essentieel is in goede netwerkvorming en dus ookstructureel gefinancierd moet blijven. Feitelijk maakt dit model dit niet mogelijk. In het AlgemeenOverleg voortgang decentralisatie medio december in de Tweede Kamer heeft de staatssecreta-ris nog gegarandeerd dit de zorg op deze wijze gecontinueerd kan worden. Hij zal hier verder opingaan in zijn brief over dementie, die binnenkort komt.
Op de volgende pagina’s worden de 26 consultatievragen beantwoord.
3
Consultatievragen NZa 1. Wat is uw reactie op het advies van de NZa om segment 1 en 2 los in te kunnen kopen?
Mee eens. Met name het argument van de signalerende taken en rol en de verbinding methet wijknetwerk is ons inziens onvoldoende te maken als álle zorgaanbieders die individueletoewijsbare zorg leveren, ook de niet-toewijsbare taken hebben.
2. Wat is uw mening over de mate van vrijheid waarin de prestatiebeschrijving van segment 1wordt vormgegeven? Graag motiveren.Door onvoldoende scherpe afbakening van S1 (zie de ruime formulering) plus het feit dat erook geen criteria zijn benoemd op basis waarvan de inzet van S1 wordt bepaald, vinden wijdit wel erg vaag en gevaarlijk. Zorgverzekeraars moeten dan maar zelf bepalen wat zij eenaanvaardbare inzet van S1 vinden. Gaan we dit dan samen doen? We hebben nu totaal geeninstrumentarium gekregen. Is landelijk € 80 mln voldoende of € 160 of is zelfs € 500 mln nietvoldoende? Geen idee!!!!
3. In hoeverre deelt u het advies dat de indicatiestelling wordt bepaald in segment 2? Graagmotiveren.Eens,triageren S1, indicatie stellen die tot verpleegkundige diagnose leidt in S2.
4. In hoeverre deelt u het advies van de NZa om een contractvereiste op te nemen voor seg-ment 1?Mee eens. Anders wordt de wijkgerichte inzet, koppeling met wijknetwerk als ook de huisartspraktisch onmogelijk gemaakt
5. In hoeverre deelt u het advies van de NZa om de bekostiging te baseren op zorgzwaarte, meteen planningshorizon van vier weken?Niet eens, hierbij verwijzen wij naar onze hoofdbezwaren op het bekostigingsmodel in dezevorm.
6. In hoeverre deelt u de keuze voor bekostiging van de zorg in segment 2 op basis van vijf pres-taties?Zie antwoord vraag 5. De genoemde definiëring van de 3 of 5 prestaties biedt ons inziens nietveel uitzicht op het eindperspectief. Dan is het slechts oude wijn in nieuwe zakken, met ooknog veel implementatievraagstukken (nieuwe EI-standaarden ed).
7. Hoe kijkt u aan tegen toeleiding naar de prestaties op basis van geplande versus geleverdeuren?Wij begrijpen de afweging hierin van de NZa. Echter, blijkbaar heeft de NZa nog onvoldoendevertrouwen in het zorgplan als indicatie-instrument. Dan kunnen we beter met elkaar gaanregistreren om wel het onderling vertrouwen te krijgen.
8. In hoeverre deelt u het advies om zeer intensieve zorg te bekostigen middels een aanvullen-de bekostiging, gerelateerd aan de zorgzwaartescore, bovenop de door ons voorgesteldevijfde prestatie?Wij hebben hier wel enkele vragen bij:- Wordt duidelijk gedefinieerd wat de bandbreedte van de verschillende prestaties zijn (met
name dus prestatie 5)? - Hoe wordt de toeslag dan bepaald? Is dit objectief en eenduidig te bepalen? - Feitelijk is deze toeslag dus wel variabel per patiënt (per aanbieder). Is dit systeemtech-
nisch te verwerken? Hoe kunnen zorgverzekeraars dit controleren? - Waarom is een machtiging/ beoordeling noodzakelijk als voorwaarde?
9. Hoe kijkt u aan tegen de omvang van de groep zeer intensieve patiënten oftewel de ‘staart’(circa 10.000 patiënten)?Wij verwachten (en hopen) dat deze groep toch wel kleiner wordt na 1 januari 2015 (met degroep Wlz-indiceerbaren er nog af). Anders kun je toch niet echt spreken van een homogeenbekostigingsmodel.
10. Noodzaakt de (indicatieve) omvang van de groep zeer intensieve patiënten om (een deel)van de ‘staart’ in een 6e basisprestatie op te nemen?
4
Als het om 10.000 mensen gaat, zou daar toch een aparte uniforme prestatie aan te koppelen moeten zijn. De oplossing die nu gekozen is, is slechts acceptabel op het moment dat het om een relatief klein deel van de populatie gaat.
11. In hoeverre deelt u het advies om de beschikbaarheidsvoorzieningen integraal te bekosti-gen?Niet akkoord! Zie ook de discussie over de SEH! Door voor deze oplossing te kiezen, kiezen wevoor chaos in het veld. Binnen de AWBZ werd deze zorg selectief ingekocht en dat willen wijvoortzetten en zelfs nog strakker inkopen. Dit sluit ook totaal niet aan bij de andere spoedei-sende/ onplanbare zorgvragen (SEH, maar ook huisartsenposten en dienstapotheken). Ditvinden wij ook beschikbaarheid, wat voor ons onder Segment 1 (=beschikbaarheid) gefinan-cierd zou moeten worden!
12. Wat is uw oordeel over ons advies voor de bekostiging van patiënten met een zeer intensievezorgvraag op basis van een tarief per zorgzwaartepunt? Graag motiveren.Zie antwoord op vraag 8.
13. In hoeverre is de afbakening met de andere segmenten wat u betreft voldoendescherp/werkbaar?De afbakening is op papier logisch verwoord. De praktijk zal weerbarstiger zijn. Met name;hoewel de patiënt al wel aanspraak zou kunnen maken op de Wlz, kunnen we de patiënt na-tuurlijk niet dwingen. Hoe kunnen we voorkomen dat feitelijk Wlz-zorg vanuit de Zvw gefi-nancierd wordt? De afbakening met de Wmo is wel scherp, het gaat om ‘ander soort’ zorg.Wanneer kan verzekerden over naar WLZ? Wat is de max in de thuiszorg? Hoe kun je hier hetbeste afspraken over maken?
14. Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de voorgestelde prestatiebeschrijvingen? Graagmotiveren.Geen andere als die hierboven al gemaakt zijn.
15. Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de geschetste tariefonderbouwing? Graag mo-tiveren.Deze onderbouwing van de tarieven is op basis van historie gemaakt, gebaseerd op de regi-stratie bij het CAK? De vraag is of dit de juiste historie is. Daarnaast willen wij dus geen toe-slag voor onplanbare zorg (zie vraag 11).
16. In hoeverre deelt u de geschetste noodzaak voor aanvullende registratie- en declaratiebepa-lingen?Absoluut noodzakelijk!!!! De verpleegkundige diagnosecode is voor ons essentieel te ontvan-gen bij de declaratie. De overige registraties moeten wel beschikbaar zijn, maar hoeven nietmeegeleverd te worden bij de declaraties.
17. In hoeverre en waarom deelt u ons advies om de omvang van segment 3 niet te reguleren?Het is onmogelijk om geen afspraken hierover te maken. Hoe kunnen we anders bewaken datwe niet over het budgettair kader heengaan? Bovendien; ook binnen de huisartsenzorg zijnhier afspraken over gemaakt (tot achter de komma), enige lijn hierin lijkt wel wenselijk. Hoe-wel het percentage natuurlijk wel kan afwijken. Maar; we hebben toch nog geen indicatorenom tot resultaatbeloning over te gaan?
18. Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de prestatiebeschrijvingen in segment 3? Graagmotiveren.Prestatiebeschrijving zijn akkoord.
19. Wat is uw oordeel over de mate van vrijheid waarin segment 3 wordt vormgegeven? Graagmotiveren.Met inachtneming antwoord 17 is deze mate van vrijheid wel goed. Wel zullen partijen snel-heid moeten maken met het benoemen van indicatoren.
20. In hoeverre wilt u dat de NZa thema’s benoemt voor de twee prestaties in segment 3? Graagmotiveren.Zie 19. Het is goed om landelijk een beeld te hebben wat indicatoren zijn om resultaten te me-ten. Daarop zouden we snelheid moeten maken. Inzicht in kwaliteit van zorg en leven.
5
21. In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot voorwaarden en criteria?Op zich worden wel de goede afwegingen gemaakt, maar het is nu wel redelijk vaag en wei-nig concreet. Hier kunnen we in de praktijk nog weinig mee. We krijgen weinig instrumentenmee om het goede gesprek aan te gaan met de zorgaanbieders.
22. In hoeverre deelt u het perspectief op de middellange termijn?Wij missen eigenlijk het eindperspectief, de stip op de horizon. Dan is pas goed af te pellen ofdit een stap daar naartoe is.
23. In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot het tempo, de omvang enverantwoordelijkheid?Zie ook de antwoorden op de vorige vragen. We moeten in actie komen!
24. Wat is uw oordeel over ons advies om de nieuwe bekostiging in te voeren zonder over-gangsmodel of opbrengstverrekening? Graag motiveren.Het liefst zien wij invoering zonder overgangsmodel (zie ook argumentatie NZa), mits het mo-del op de goede cijfers en goede analyse is gebaseerd. Wij begrijpen dat zowel zorgaanbie-ders als zorgverzekeraars een soort garantie zoeken dat de systeemschokken aanvaardbaarzijn.
25. Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de stappen tot aan invoering per 01-01-2016 ende aandachtspunten daarbij? Graag motiveren.Zie hiervoor onze algemene bezwaarpunten bovenaan. Dus wij vinden invoering van het mo-del in deze vorm per 1 januari 2016 echt geen stap naar een toekomstbestendig bekosti-gingsmodel. Wel willen wij met S3 aan de slag! Laten we hier als partijen in het veld voort-gang mee maken.
26. In hoeverre deelt u het geschetste toekomstperspectief op het onderhoud aan het bekosti-gingsmodel?Het bekostigingsmodel is nog zo ver af van het eindperspectief dat – als het op deze wijzewordt ingevoerd – er steeds systeemschokken moeten plaatsvinden, waarin we als partijenweer historie missen en trendbreuken creëren.
NOTITIE
Betreft: Reactie op NZa consultatiedocument 3-segmentenmodel V&V in de Zvw dec 2014.
Van: Achmea.
Datum: 22 december 2014
Algemeen
Achmea vindt het belangrijk dat het bekostigingsmodel Wijkverpleging:
1. Meer maatwerk mogelijk maakt;
2. Goed aangesloten kan worden op de huisartsenzorg en multidisciplinaire (eerstelijns) zorg;
3. Transparantie vergroot;
4. Upcoding voorkomt evenals onderbehandeling;
5. Het ‘wat’ leidend is en niet wie het uitvoert;
6. De volumeprikkel zoveel mogelijk weghaalt en een combinatie is van betalen van een
inspanning en betalen op behaalde resultaten;
7. De juiste prikkel in zich heeft om de omslag van gedrag te realiseren;
8. Uitvoerbaar is in de systemen.
Segment 1
Vraag 1
Wat is uw reactie op het advies van de NZa om segment 1 en 2 los in te kunnen kopen?
Positief. Willen zelf inkoopstrategie kunnen bepalen. Zorginhoudelijk kunnen wij ons voorstellen dat
de activiteiten in S 1 en S 2 met elkaar verbonden zijn. Via S 3 zou dat inzichtelijk moeten worden
vandaar dat wij ons voor kunnen stellen dat S 1 op termijn vervangen wordt voor een indicator in S 3.
Vraag 2
Wat is uw mening over de mate van vrijheid waarin de prestatie voor S 1 wordt vormgegeven? Graag
motiveren.
Positief want kan per regio/wijk verschillen. Biedt mogelijkheid voor maatwerk. Er moet niet teveel
druk ontstaan om dit segment te groot te maken aangezien alle segmenten communicerende vaten
zijn. Veldpartijen geven aan dat S 1 regulier onderdeel van het werk moet zijn en via S 3 bekostigd
kan worden.
Vraag 3
In hoeverre deelt u het advies dat de indicatiestelling wordt bepaald in segment 2? Graag motiveren.
Delen we want de indicatiestelling is de basis van het individueel zorgplan en dat is weer de basis
voor de declaratie. Is aan een individuele cliënt toewijsbaar en de cliënt wordt dan in zorg genomen.
Triageren (= hulpvraag verhelderen om te kunnen bepalen of en zo ja, welke soort hulp (Zvw, Wmo
of mogelijk zelfs Wlz) het beste geboden kan worden valt wel onder S 1.
Vraag 4
In hoeverre deelt u het advies van de NZa om een contractvereiste op te nemen voor S 1?
Zijn we het mee eens gezien de aard van de zorg.
Segment 2
Vraag 5
In hoeverre deelt u het advies van de NZa om de bekostiging te baseren op zorgzwaarte, met een
planningshorizon van vier weken?
Wij delen dat gedeeltelijk. Achmea wil breken met de prestaties die in 2015 gelden waar voor een
zorgaanbieder de prikkel in zit om zoveel mogelijk volume te leveren en te declareren. Dus deze
vervangen door zorgzwaartes is de richting die wij ook voorstaan en de planningshorizon van 4
weken lijkt ook logisch. Achmea is van mening dat de bekostiging in het voorstel van de NZa teveel
wordt bepaald door wie het uitvoert i.p.v. wat er wordt gedaan.
Vraag 6
In hoeverre deelt u de keuze voor bekostiging van de zorg in S 2 op basis van 5 prestaties?
Wij willen liever niet werken met een complex vangnet en denken dat 5 codes in deze fase beter
werkt voor kleinere aanbieders. Daarvoor is informatie nodig om de casemix per aanbieder te
kunnen bepalen en een sterk ontwikkeld S 3. Beide zijn er nu nog niet. Wij twijfelen echter of het
huidige voorstel m.b.t S 2 ons meer informatie gaat opleveren dan het model van 2015 omdat we in
deze fase nog steeds willen weten wat er daadwerkelijk is geleverd.
Vraag 7
Hoe kijkt u aan tegen toeleiding naar de prestatie op basis van geplande versus geleverde uren?
De toeleiding zou gebaseerd moeten zijn op de indicatiestelling gekoppeld aan de zorgvraag en
daarmee in lijn met het advies van Gupta. Voorstel in advies bergt volumeprikkel in zich en een hoger
risico op upcoding. Zie vraag 5.
Vraag 8
In hoeverre deelt u het advies om zeer intensieve zorg te bekostigen middels een aanvullende
bekostiging, gerelateerd aan de zorgzwaartescore, bovenop de door ons voorgestelde vijfde
prestatie?
Als het de bedoeling is om een prestatie X af te spreken en een andere losse prestatie voor de
toeslag dan is dat ongewenst en slecht uitvoerbaar.
In dat soort gevallen zal er een prestatie moeten komen exclusief de toeslag en een andere prestatie
inclusief de toeslag.
Als de doelgroep een heel verschillend beeld laat zien ten aanzien van de benodigde zorg zouden wij
financiering niet aanvullend op de prestaties willen vormgeven, maar als aparte financiering.
Vraag 9
Hoe kijkt u aan tegen de omvang van de groep zeer intensieve patiënten oftewel de ‘staart’ (circa
10.000 patiënten)?
Is een groep die naar de toekomst toe mogelijk groter wordt.
Vraag 10
Noodzaakt de (indicatieve) omvang van de groep zeer intensieve patiënten om (een deel) van de
‘staart’ in een 6e basisprestatie op te nemen?
Wat betreft een aparte prestatie, die moet aan de eisen zoals genoemd bij vraag 8 voldoen.
Al met al denken wij de het scenario van Gupta of een aparte zesde prestatie een betere oplossing is.
Vraag 11
In hoeverre deelt u het advies om de beschikbaarheidsvoorziening integraal te bekostigen?
Hier wordt gedoeld op de spoedzorg, onplanbare zorg (nu de prestatie oproepbaar). Voor dit
moment kunnen we het daarmee eens zijn mits er geen BTW issue is. Daarop geeft het advies geen
inzicht. Er moet onderzocht worden of het wenselijk is dit net als de spoedzorg huisartsen en de SEH
te concentreren of dat de aard van de zorg concentratie bij de HAP/SEH niet effectiever maakt. Dit is
geen onderdeel van het model zoals VWS dat heeft gevraagd overigens, Het huidige voorstel maakt
het mogelijk het monodisciplinair (dus alleen wijkverpleging) te concentreren en via onderlinge
dienstverlening te bekostigen. Dat maakt het mogelijk de huidige concentratiegraad in de regio te
handhaven alleen bepalen de aanbieders of ze daaraan mee doen. Elke contractant is
verantwoordelijk om de spoedzorg te organiseren en dat is positief. In S 3 moet het resultaat ook een
plek krijgen.
Vraag 12
Wat is uw oordeel over ons advies voor de bekostiging van patiënten met een zeer intensieve
zorgvraag op basis van een tarief per zorgzwaartepunt? Graag motiveren.
Net als bij de andere zorgzwaartebepaling telt op dit moment nog teveel wie het uitvoert i.p.v. wat er
wordt gedaan met een risico dat de tarieven te hoog worden of een interventie die een hoog
deskundigheidsniveau vraagt, wordt uitgevoerd door en laag deskundigheidsniveau wat de kwaliteit
en patiëntveiligheid niet ten goede komt.
Vraag 13
In hoeverre is de afbakening met de andere segmenten wat u betreft voldoende scherp/werkbaar?
Is voor nu werkbaar. Er zit een spanningsveld met S 3 op korte termijn want in S 2 bekostigen we een
inspanning en zo lang we in S 3 kunnen bekostigen op proces- en output indicatoren, bekostigen we
ook op een inspanning maar dan op een bepaalde werkwijze. Omdat we geen beeld hebben van de
kostprijs (en ook op korte termijn niet krijgen zo geeft de NZa al aan in haar advies) en dus de hoogte
van tarieven in S 2 lastig te bepalen zijn, althans zodanig dat de prikkel op het juiste niveau wordt
vastgesteld via S 3, zal het model op korte termijn niet optimaal kunnen functioneren gezien de
dubbeling met S 2.
De vraag is of het huidige advies van de NZa voldoende gaat bijdragen aan de verdere
doorontwikkeling die nodig is omdat S 2 nog in hoge mate wordt bepaald door volume
(uurtje,factuurtje). Naar de toekomst toe zou de werkwijze er niet of minder toe moeten doen maar
gaat het om de mate van toegevoegde waarde voor de cliënt (dus uitkomsten) die bepalend zou
moeten zijn voor de verdeling van de financiële middelen. Het is aan het veld om vaart te zetten om
op dit onderdeel snel een omslag naar bekostiging op outcome indicatoren vorm te gaan geven.
Vraag 14
Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de voorgestelde prestatiebeschrijvingen? Graag
motiveren.
Er zijn een paar randvoorwaarden voor een goed prestatiegebouw. Dat zijn enerzijds dat je er de
gewenste inkoop mee vorm kunt geven (eventueel ook meerjarenafspraken) , maar het moet ook
voldoende onderscheidend vermogen bieden om de aanspraak en polisvoorwaarden mee te kunnen
afhandelen.
Nu zijn er nog geen beperkingen in de aanspraak en is alles aanspraak, hoe lang blijft dat zo.
Hetzelfde geldt voor polisvoorwaarden. Als wij iets willen machtigen of andere beperkende
voorwaarden opnemen dan moet dat wel eenduidig aan de prestaties te koppelen zijn.
Ook moeten de declaratiebepalingen eenduidig aan een prestatiecode te koppelen zijn en niet
meerdere bepalingen die niet stroken onder één prestatie.
Hoe weegt beeldschermcommunicatie/zorg op afstand mee?
Vraag 15
Welke opmerking/aanvullingen heeft u bij de geschetste tariefonderbouwing? Graag motiveren.
Tarieven zijn gebaseerd op cijfers 2012 dus AWBZ cijfers. Gaat om grote instellingen met het nodige
vastgoed. Nu wordt er zorg geleverd in de eerste lijn. Daarvoor geldt naar verwachting een andere
kostprijs. Hoe zit het met het verdisconteren van beeldscherm zorg en zorg op afstand. Die zitten
waarschijnlijk nog weinig in de cijfers van 2012. Kunnen ons voorstellen dat we voor dit moment het
met deze cijfers moeten doen maar er zal een herijking plaats moeten gaan vinden.
Vraag 16
In hoeverre deelt u de geschetste noodzaak voor aanvullende registratie- en declaratiebepalingen?
Mee eens want nodig voor bepalen adequate bekostiging in S2, patiëntinformatie en ten behoeve
van S 3. We willen dat de verplichting een plek krijgt binnen de NZa beleidsregels maar hoeft wat ons
betreft niet gekoppeld te zijn aan de declaraties. Kan ook via andere wijze verplicht aangeleverd
worden.
Aanvullende opmerking
De vraag is gerechtvaardigd waarom voor S 2 in 2016 en mogelijk ook 2017 het model van 2015 niet
wordt gehandhaafd zodat alle energie gestoken kan worden in de ontwikkeling van S 3, het
ontwikkelen van de indicatiestelling en het verzamelen van bruikbare data. De wijze van bekostigen
staat los van de wijze van inkopen.
Segment 3
Vraag 17
In hoeverre en waarom deelt u ons advies om de omvang van S 3 niet te reguleren.
Op zich zijn we voorstander van veel vrijheid en dus weinig regulering maar de vrijheid van de een
beperkt de vrijheid van de ander nu we als zorgverzekeraars geen eigen kader hebben maar een
gezamenlijk macrokader. Vrijheid moet ook niet ontaarden in vrijblijvendheid. Het bepalen van een
minimum percentage voor S 3 kan helpen om alle zorgaanbieders en zorgverzekeraars te stimuleren
te investeren in S 3. Bovendien heeft de mate waarin de ongecontracteerde zorg beslag legt op de
ruimte in S 2 en daarmee op S 1 en S 3 een negatieve invloed.
Vraag 18
Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u op de prestatiebeschrijvingen in S 3? Graag motiveren.
Geen.
Vraag 19
Wat is u w oordeel over de mate van vrijheid waarin S 3 wordt vorm gegeven? Graag motiveren
Achmea wil veel vrijheid en er zijn aspecten die niet via het bekostigingsmodel geregeld hoeven te
worden maar via het inkoopmodel geregeld kunnen worden en als het gaat om het ontwikkelen van
een landelijke indicatorenset samen met het zorgveld. Aansluiting bij de huisartsenzorg en andere
multidiciplinaire (eerstelijns) zorg is van belang. Daarbij willen we snel toe naar outcome indicatoren.
Zie verder echter wel ons antwoord bij vraag 17.
Vraag 20
In hoeverre wilt u dat de NZa thema’s benoemt voor de twee prestaties in segment 3? Graag
motiveren.
Is op dit moment niet nodig.
Overig
Vraag 21
In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot voorwaarden en criteria?
S 3 is middel om de financiële ruimte te herverdelen naar aanbieders die het ‘beter’ doen i.p.v. alleen
degene die meer doen. Prikkel moet dus zo liggen dat het beter doen meer loont dan meer doen. Dat
is een wankel evenwicht. Teveel bekostigen via S 1 en S 2 geeft geen prikkel om het beter te doen en
teveel via S 3 heeft het risico in zich dat het middel niet leidt tot het doel dat wij voor ogen hebben,
wegens perverse effecten.
Wij onderschrijven het belang van een uniforme set van indicatoren die samen met het veld
ontwikkeld moeten gaan worden.
Vraag 22
In hoeverre deelt u het perspectief op de middellange termijn?
Er moet een stimulans komen om de omslag te gaan maken van proces- en output indicatoren naar
echte uitkomstindicatoren (outcome). Bijvoorbeeld in 2018 is minimaal x % van de resultaatsbeloning
in S3 gekoppeld aan outcome. We moeten dat gezamenlijk (zorgverzekeraars, zorgaanbieder en
patentenorganisaties) gaan oppakken en die wil lijkt er op dit moment te zijn. De vraag is of een
vertragende partij nu niet veel invloed heeft nu een stok achter de deur ontbreekt.
Vraag 23
In hoeverre en waarom deelt u onze zienswijze met betrekking tot het tempo, de omvang en de
verantwoordelijkheid?
Er is veel vrijheid als het gaat om het tempo en de omvang. Daar mag wat meer ambitie uit spreken
zodat vrijheid niet ontaard in vrijblijvendheid ook gezien de eerder door ons gegeven antwoorden
namelijk dat de vrijheid van de een van invloed is op de ander nu er vanuit een gezamenlijk
macrokader gewerkt wordt. We herkennen de gezamenlijk verantwoordelijkheid.
Vraag 24
Wat is uw oordeel over ons advies om de nieuwe bekostiging in te voeren zonder overgangsmodel of
opbrengstverrekening? Graag motiveren.
Overgangsmodellen zijn altijd extra complex en hebben daarom niet de voorkeur.
Vraag 25
Welke opmerkingen/aanvullingen heeft u bij de stappen tot aan de invoering per 01-01-2016 en de
aandachtspunten daarbij? Graag motiveren.
Herkenbare aandachtspunten met de aanvulling van m.n. onze opmerkingen bij segment 2. Verder
een praktische aanvulling. Om het uit te kunnen voeren hebben wij de concept beleidsregels eerder
nodig dan 1-7-2015, zeker nu wij op 1 april ons inkoopbeleid al moeten publiceren. Aanpassing van
de systemen kost minimaal 9 maanden.
Vraag 26
In hoeverre deelt u het geschetste toekomstperspectief op het onderhoud van het bekostigingsmodel?
Mee eens met de aanvulling dat we toe willen naar minder zorgzwaartepakketten dan de 5 of 6 die
nu worden voorgesteld o.a. om het risico op upcoding verder tegen te gaan. Dat kan als er voldoende
transparantie is aanvullend op de declaratie en we in staat zijn om per zorgaanbieder de casemix en
daarmee de prijs kunnen bepalen zodat we niet te veel en ook niet te weinig betalen en de prikkels in
het systeem dus juist zijn. Eveneens met de aanvulling dat een onderzoek naar de aansluiting van de
beschikbaarheidsfunctie van wijkverpleging (spoedzorg) en de SEH/HAP wenselijk is.
Aanvullende opmerking
In het rapport is meermaals opgenomen dat een eigen risico voor wijkverpleging niet wenselijk is
voor de uitvoerbaarheid van populatiebekostiging in S1. Onder voorbehoud van de inkoopstrategie
en methodiek van S2, willen wij meegeven dat eigen risico ook voor S2 ongunstig kan uitpakken.
Reactie VNG NZa-Consultatiedocument ‘3-segmentenmodel verpleging en verzorging in de Zvw’.
23-12-2014
In het toekomstig bekostigingsmodel moet de integraliteit van zorg en ondersteuning vanuit
zorgverzekeraars en gemeenten het uitgangspunt zijn en de bekostiging moet daarin ondersteunend
zijn. Het consultatiedocument van de NZA biedt volgens de VNG onvoldoende basis voor het behalen
van deze doelen. Wij zijn geen voorstander van het invoeren van een nieuw bekostigingsmodel dat
net als het overgangsmodel in 2015 een tussenstap lijkt te zijn.
Zoals bepleit in de gezamenlijke reactie van V&VN, BTN, VNG en ActiZ vraagt de ontwikkeling van een
toekomstbestendig bekostigingsmodel een intensiever proces waarin ervaringen worden opgedaan
met de aansluiting en samenwerking op en met het sociale domein en met bekostigingsvormen die
bijdragen aan gezondheidswinst en kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen in de thuissituatie.
Deze ervaringen (opgedaan in proeftuinen) geven de noodzakelijke input voor het toekomstige
bekostigingsmodel.
Voor de VNG is het een voorwaarde dat het deel van de bekostiging waarmee signalerende en preventieve activiteiten bekostigd worden (s1) vorm wordt gegeven op basis van populatiebekostiging. Volgens de NZa stuit populatiebekostiging in de Zvw op diverse inpassingsproblemen. Wanneer ervoor gekozen wordt populatiebekostiging toe te passen in de Zvw adviseert de NZa segment 1 zo vorm te geven dat het veel vrijheid geeft aan zorgverzekeraars zoals hen te laten bepalen hoe en bij wie zij segment 1 inkopen. Segment 1 en segment 2 zijn volgens de VNG echter inhoudelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wij zijn daarom tegen het contracteren van segment 1 bij aanbieders die geen segment 2 leveren. Ondanks de verbondenheid zien wij het voorlopig noodzakelijk om deze segmenten apart te blijven financieren. Aparte financiering betekent echter geen aparte functie. Pas als na een gedegen evaluatie blijkt dat de samenwerking en afstemming tussen het sociale en medische domein vorm heeft gekregen is het volgens ons mogelijk om segment 1 samen te voegen met segment 2 of 3.
Voor gemeenten is beschrijving en bekostiging segment 2 vooral belangrijk in samenhang met
segment 1. Wat betreft casemanagement dementie willen wij hier benadrukken dat het hele traject
vanaf niet-pluis-fase tot overdracht aan verpleeghuis bekostigd moet worden door de
zorgverzekeraar.
Als we naar model van 2 segmenten willen op de langere duur dan is het noodzakelijk om hier
gezamenlijke uitkomstindicatoren te benoemen waarbij goede samenwerking tussen zorg en sociaal
domein gestimuleerd wordt. Gemeenten willen daarom betrokken zijn bij het definiëren van de
uitkomstindicatoren.
Tot slot is het voor ons een voorwaarde dat er een representatieve zorgverzekeraar is met wie
gemeenten afspraken kunnen maken over het populatiegebonden (s1) en (gezondheids)uitkomsten
deel (s3).
Schriftelijke reactie Menzis op consultatiedocument NZa
Conclusie
Of we hiermee de beoogde omslag naar ontzorgen snel en effectief kunnen realiseren is sterk de
vraag. Wordt door de wijziging van financiering de zorg ook beter? Voorstel Menzis is de nieuwe
bekostiging een jaar uit te stellen. Dat geeft ruimte voor het zodanig uitwerken van bekostiging dat
we daadwerkelijk een omslag kunnen realiseren weg van het productiegerichte denken. En nieuwe
bekostiging zou eventueel pas moeten na 1e evaluatie SCP: want wat levert een en ander op en wat
gaat niet goed, kan/moet anders.
Bij de specifieke uitwerking per segment is een aantal kanttekeningen te maken. Dat is hieronder
uitgewerkt.
Ad segment 1
Eigenlijk willen we van S1 af. We zouden willen belonen op de resultaten die de activiteiten in S1
opleveren. Echter: de resultaten van ‘wijkgericht’ zijn nog niet concreet te formuleren, evenals de
activiteiten zelf. Hierover is nog veel discussie.
Wat betreft wel of geen S1 als separate bekostiging is een aantal afwegingen mogelijk. Die volgen
hieronder. Ze zijn geschaard onder argumenten pro S1 als separate bekostiging respectievelijk
argumenten contra S1. De complexiteit van deze discussie is voor ons mede een afweging om de
bekostiging voor 2016 nog gelijk te houden.
Argumenten pro S1 (als separate bekostiging)
Representatie sluit aan bij het gedachtengoed van de schakelfunctie. Een netwerk in de wijk,
waarin partijen elkaar kennen en slagvaardig samenwerken op de as zorg en welzijn. Maar
uitkomsten zijn niet goed meetbaar (er wordt gewerkt aan een monitoringssysteem maar
dat is mn kwalitatief). Wat kopen we nu precies in? Er is nog heel veel mist over effectiviteit
van inzet op dit domein van verbinding sociaal/medisch en preventie.
S1 taken sneeuwen onder in het reguliere werk binnen S2 en verpleegkundigen hebben niet
altijd de competenties om S1 taken uit te voeren;
Herkenbare (en in aantal beperkte) aanspreekpunten voor huisartsen en gemeenten, helpt
bij verbinding tussen huisartsen en verpleegkundigen
Biedt mogelijkheid voor introductie van selectief contracteren/coöperaties/concessies op
beperkte schaal zonder al te veel weerstand i.v.m beperking keuzemogelijkheden/inkomsten
e.d.
op termijn zou je willen doorgroeien naar S3 bekostiging voor s1 activiteiten. Maar dan moet
je wel helder hebben welke resultaten geboekt kunnen worden.
representatie past het best bij infrastructurele/collectieve karakter van S1
Argumenten contra S1 (als separate bekostiging)
Aanvankelijk waren de S1 taken bedoeld als intensivering van wijkverpleging, met name de
beschikbaarheidsfunctie. Dat wil zeggen dat de WV-er ook beschikbaar is voor klanten
waarbij het niet direct duidelijk is welke zorg ze nodig hebben en de WV-er een gesprek
heeft met deze klant. Vervolgens indiceert WV-er voor WV of legt de verbinding met de
gemeente voor andere hulp. Deze functie wordt nu met S1 veel breder ingevuld: Er dreigen
gemeentelijke taken onder S1 te komen te vallen. Aanbieders zien S1 bovendien als een
toeleidingsinstrument om klanten te krijgen.
En met de verwachte uitbreiding van het budget S1 van 40 naar 80 naar 200 mln in drie jaar
dreigt hier ook budget naar toe te gaan dat beter kan worden besteed aan S2. Daar hoort de
beschikbaarheidsfunctie immers gewoon bij. Met S1 dreigen we op deze wijze een nieuw
systeem op te zetten. Door het zo te scheiden van S2, wordt daarnaast nog eens de prikkel
bij S2 WV-ers geleidelijk aan ontnomen om oog te hebben voor preventie.
Van belang is hoe groot deze beschikbaarheidsfunctie is tov de andere werkzaamheden van
de WV-er. In onze ogen is dat max twintig procent. Het onderdeel van de
beschikbaarheidsfunctie om op buurtniveau een regisseursfunctie te hebben, is nog veel
kleiner. Dit zou ook bereikt kunnen worden door alles onder S2 te vatten en dat selectief in
te kopen en per buurt slechts enkele aanbieders te contracteren.
onderscheid tussen S1 en S2 is niet goed te maken, werkt verwarrend.
werkt vertragend op weg naar gewenste eindmodel, namelijk beperkt aantal aanbieders die
verantwoordelijkheid krijgen voor totale pakket.
Ad segment 2
Menzis heeft steeds aangegeven niet gelukkig te zijn met de categorieën in s2. Uitgangspunt in het
bestuurlijk akkoord is bekostiging op basis van de voor de groep specifieke kenmerken. In de
uitwerking gaat het om 5 categorieën. Deze categorieën worden echter bepaald door inzet van een
deskundigheidsniveau en het geleverde aantal uren. Dit levert risico’s op voor upcoding, vraagt om
een registratiesystematiek en –afspraken. Daarnaast geeft het weinig inzicht omdat het resultaat (in
welke van de 5 categorieën kom je terecht, bepaald wordt door de combinatie van benodigde
deskundigheid en het geleverde aantal uren). Het gaat opnieuw uit van inputfinanciering en dus
heeft het heeft geen toegevoegde waarde/ levert niets op, maar maakt het juist allemaal veel
ingewikkelder, controles zijn moeilijker. Het draagt niet bij aan de gewenste cultuuromslag en
versterkt de positie van de wijkverpleegkundige niet. Is juist opnieuw een perverse prikkel om meer
zorg te leveren.
Behoud van het onderscheid vp/pv geeft continuïteit, voorkomt veel vragen vanuit het veld,
optuigen van registratiesystemen, en voorkomt ook minder transparantie.
Automatiseringssystemen hoeven niet te worden gewijzigd, we krijgen/nemen meer tijd om te
overdenken wat in de toekomst meer gewenst is.
Relevant is ook om te monitoren op verschillende doelgroepen en daar gezamenlijke definities voor
te maken. Zo kunnen we aanbieders beter vergelijken op doelmatigheid.
Relevant is ook de eis te stellen voor een classificatiesysteem (aanbieder kan zelf kiezen welk) als
hulpmiddel bij indicatie, evaluatie en welke aandachtspunten bij de klant prioriteit hebben.
Bijvoorbeeld OMAHA.
Ad segment 3
De resultaatbeloning geeft mogelijkheid om afspraken te maken over ofwel uitkomsten ofwel
resultaten in de vorm van doelmatigheid. Zorgverzekeraars krijgen hierin in feite alle ruimte om
afspraken te maken met het veld. Dit helpt ons om ons inkoopbeleid te kunnen realiseren. Sturing
op doelmatigheid in s2 is ook welkom. Kortom: positief.
Punt van aandacht in S3 is dat er enige mate van overeenstemming tussen aanbieders en
verzekeraar moet zijn over de indicatoren die gebruikt worden. Nu is er weinig voorhanden, de NZa
verwijst naar indicatoren van de IGZ. Risico is dat we met het veld zoeken naar consensus over
indicatoren, dat dit een lange weg is die de kans op scherpe sturing op resultaat kleiner maakt. Let
wel: er is ruimte om per zorgverzekeraar afspraken te maken met aanbieders, maar de realiteit is
wel dat hiervoor ook draagvlak moet zijn bij de aanbieders.
Ad het vrijlaten van de verhoudingen tussen de segmenten
Positief. Ondersteunend om beoogde cultuurverandering te realiseren.
NZA
Per email: [email protected]
datum Utrecht, 11 december 2014
ons kenmerk 2014-134
voor informatie
uw kenmerk
onderwerp 3-segmentenmodel verpleging en verzorging in
de Zvw
Geachte heer, mevrouw
Met deze brief reageren wij op het consultatiedocument 3-segmentenmodel verpleging en
verzorging in de Zvw. Hoofddoel van het consultatiedocument is de concrete invulling van het 3-
segmenten model wijkverpleging. Het 3-segmenten model beoogt de huidige volumeprikkel weg
te nemen en ruimte te bieden voor beloning op uitkomsten en innovatie. Vanuit
patiëntperspectief is belangrijk dat het bekostigingsmodel zo opgebouwd en onderbouwd is dat
toegankelijkheid, keuzevrijheid, continuïteit en kwaliteit geborgd worden.
Onze reactie bestaat uit drie onderdelen:
• reactie op 3 segmentenmodel
• verblijf en vervoer intensieve kindzorg is belangrijk aandachtspunt
• reactie op consultatievragen
Reactie op 3-segmentenmodel
Segment 1
In tegenstelling tot het voorliggende consultatiedocument heeft het de voorkeur van
patiëntenfederatie NPCF om S1 niet apart te bekostigen maar via populatiegerichte indicatoren
in S3. De reden voor deze keuze is als volgt. Vanuit patiëntperspectief is het belangrijk dat
wijkverpleegkundige de ruimte heeft voor de zorg voor mensen die zorg mijden of die niet in
staat zijn om zelf hulp te vragen en de ruimte om individuele signalen te bundelen tot signalen
op populatieniveau. Populatiebekostiging lijkt daarbij het meest passend. Bijkomende reden is
dat S1 in het overgangsbekostigingsmodel 2015 veel weerstand heeft opgeleverd. Overigens is
de NPCF van mening dat het populatiebekostigingsmodel zich moet bewijzen in de praktijk. De
uitkomsten van de populatiegerichte en integrale zorg moeten centraal staan. Lessen en
ervaringen uit het buitenland met populatie-bekostigingsmethoden moeten nader onderzocht
worden. Wanneer er geen meerwaarde is dan moet het mogelijk zijn om van het model af te
stappen.
Segment 2
De NPCF heeft, overeenkomstig het voorliggende consultatiedocument, de voorkeur voor vijf
prestaties ingedeeld op zorgzwaarte. De reden voor deze voorkeur is omdat bij minder
kenmerk: datum: 11 12 14 blad: 2 van 3
prestaties het risico op onderbehandeling groter is.
Segment 3
In het voorliggende consultatiedocument worden twee prestaties in segment 3 voorgesteld:
resultaatbeloning en zorgvernieuwing. Segment 3 biedt hiermee ook ruimte voor innovatieve
zorgvernieuwing. Dit is een belangrijk element vanuit patiëntperspectief. Ten aanzien van het
definiëren van uitkomstmaten is het van belang dat deze geformuleerd worden als patiënt
gedefinieerde uitkomstmaten (onder meer PROMS en kwaliteit van leven). Hierbij is meer dan
alleen betrokkenheid vanuit patiëntperspectief noodzakelijk, zij moeten hierbij centraal staan.
Verblijf en vervoer intensieve kindzorg is belangrijk aandachtspunt
Op dit moment is nog niet duidelijk of verblijf en/of vervoer bij intensieve kindzorg wel of geen
onderdeel uit moet maken van de nieuwe bekostiging. Indien wel, dan komen er twee aparte
prestaties: (1) verblijf overdag en (2) verblijf ’s avond en ‘s nachts. NPCF pleit ervoor dat voor
beide verblijven (zowel 1 als 2) het vervoer wordt geregeld. Het is voor ouders van kinderen die
gebruik maken van logeerfuncties een enorme last, en daarmee drempel, om het vervoer te zelf
te moeten regelen. Zij zijn dan de hele dag bezig met wegbrengen van hun kind en terugrijden
naar huis (kinderhospices zijn meestal niet om de hoek). Naast het vervoer moet vaak veel
apparatuur en spullen mee met het kind.
Reactie op consultatievragen
Vanuit patiëntperspectief reageren wij hieronder op een aantal vragen uit het
consultatiedocument.
Consultatievraag 1: Wat is uw reactie op het advies van de NZa om segment 1 en 2 los in te
kunnen kopen?
Vanuit patiëntperspectief is het belangrijk dat verpleging en verzorging integraal wordt
uitgevoerd. Het opsplitsen van de wijkverpleegkundige functie staat hier haaks op.
Consultatievraag 3: In hoeverre deelt u het advies dat de indicatiestelling wordt bepaald in
segment 2? Graag motiveren.
Indicatiestelling is een proces dat bestaat uit vraagverheldering, diagnose, planning van
resultaten en interventies, organisatie, uitvoer en evaluatie van zorg. Voor mensen die zorg
mijden of die niet in staat zijn om zelf hulp te vragen zal dit proces niet in totaliteit bepaald
worden in segment 2 maar deels in segment 1.
Consultatievraag 6: In hoeverre deelt u de keuze voor bekostiging van de zorg in segment 2 op
basis van vijf prestaties?
Deze keuze wordt gedeeld omdat bij minder prestaties het risico op onderbehandeling groter is.
Consultatievraag 11: In hoeverre deelt u het advies om de beschikbaarheidsvoorzieningen
integraal te bekostigen?
Patiëntenfederatie NPCF is van mening dat beschikbaarheidsvoorzieningen een cruciaal
onderdeel zijn voor wijkverpleegkundige zorg. Het aanvullende deelonderzoek naar de aard en
omvang van de beschikbaarheidsvoorzieningen is nog niet afgerond. Met de nu beschikbare
informatie kan naar mening van de NPCF niet uitgesloten worden dat integrale bekostiging van
kenmerk: datum: 11 12 14 blad: 3 van 3
beschikbaarheidsvoorzieningen leidt tot risico’s op wegvallen van beschikbaarheidsvoor-
zieningen.
Met vriendelijke groet,
patiëntenfederatie NPCF
Wilna Wind
Directeur- bestuurder
Gezamenlijke verklaring NZa consultatie ‘3 segmentenmodel verpleging
en verzorging in de Zvw’
Een gerichtheid op gezondheidswinst en kwaliteit van leven
Met de ondertekening van het ‘Onderhandelaarsakkoord transitie verpleging en verzorging’ in het
voorjaar van dit jaar is primair getekend voor het creëren van een nieuwe werkelijkheid voor
mensen in Nederland die langer thuis willen blijven wonen. Een goede inrichting van de
wijkverpleegkundige functie binnen een versterkte eerste lijn is een belangrijke randvoorwaarde;
naast de huisartsenzorg en dicht bij het sociale domein. Het is daarbij de professional die weer aan
zet moet komen; hij of zij bepaalt in nauw overleg met de cliënt en de mensen in diens directe
nabijheid welke zorg op welk moment geleverd wordt. Afgesproken is dat dit in termen van
bekostiging het einde betekent van een systeem dat is gebaseerd op fragmentatie van functies en
betaling op basis van p x q. Uiteindelijk gaat het om hetgeen ‘verpleging en verzorging thuis’ in
termen van gezondheidswinst en kwaliteit van leven toevoegt. Het is een belangrijke reden om toe
te willen groeien naar een bekostigingssystematiek waarbinnen het belonen van outcome een
substantieel onderdeel vormt.
Proeftuinen en geleidelijk doorontwikkelen
V&VN, BTN, VNG en ActiZ constateren dat het -ondanks alle inspanningen die zijn verricht- helaas
een onmogelijke opgave is gebleken om een toekomstbestendig bekostigingsmodel voor de
wijkverpleging te ontwikkelen dat vanaf 2016 operationeel is.
De ontwikkeling van een toekomstbestendig bekostigingsmodel vraagt om een gezamenlijk en
zorgvuldig proces. Partijen zijn van mening dat het daarbij van belang is om wel stappen te zetten.
Gepleit wordt om zo snel als mogelijk en bij voorkeur al in 2015 te starten met proeftuinen
waarbinnen ervaring opgedaan kan worden met bekostigingsvormen die daadwerkelijk bijdragen
aan gezondheidswinst en kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen in de thuissituatie. De
uitdaging is om ‘de prikkels echt de goede kant op te krijgen’.
Vanzelfsprekend vormen coördinerende, regisserende en organiserende werkzaamheden integraal
onderdeel van het werk van wijkverpleegkundigen; deze kunnen niet los gezien worden van de
directe zorgverlening. Daarnaast is een goede aansluiting en samenwerking tussen het zorgdomein
en het sociale domein een belangrijke randvoorwaarde. Partijen hechten er aan om op deze wijze
met de noodzakelijke transformatie te starten; inzichten kunnen worden benut bij het maken van
definitieve keuzes.
ActiZ, V&VN, VNG, BTN
Utrecht, 18 december 2014