Opvoeden in het ‘Nurks’? · Wat vertellen Vlaardingse ouders m.b.t. keuzes, opvattingen, kennis...
Transcript of Opvoeden in het ‘Nurks’? · Wat vertellen Vlaardingse ouders m.b.t. keuzes, opvattingen, kennis...
1
Opvoeden in het ‘Nurks’? Een onderzoek naar meertaligheid in het gezin in Vlaardingen
Hanneke Pot en Erica Assenberg
2
3
Samenvatting Wat vertellen Vlaardingse ouders m.b.t. keuzes, opvattingen, kennis en ervaringen over het
proces van simultaan meertalig opvoeden in hun gezin? Welke rol speelt de context van het
gezin hierbij?
Om deze vragen te beantwoorden werden, in opdracht van Stichting Aanzet te Vlaardingen,
negentien moeders geïnterviewd over hun talige thuissituatie. Van de ouders was meer dan twee
derde afkomstig uit niet- westerse landen en van uiteenlopend opleidingsniveau.
Uit het onderzoek bleek dat de situaties waarin meertalig wordt opgevoed onderling flink
verschillen. Maar er waren ook overeenkomsten. Ten eerste blijken de kinderen thuis minder hun
eerste taal en meer Nederlands te spreken dan aangenomen. Volgens de ouders beheersen de
kinderen het Nederlands ook beter dan de eerste taal. Ten tweede blijkt dat met name de
moeders bij meertalig opvoeden keuzes lijken te maken die niet in het belang zijn van de
taalontwikkeling van de in het gezin gebruikte talen, d.w.z. Nederlands en andere talen (T1).
Hoewel zij zeggen de beheersing van de Nederlandse taal en die van de andere taal te willen
bevorderen, rijden ze zichzelf, op twee manieren, onbewust in de wielen. Namelijk:
1) Moeders die kinderen Nederlands aanbieden terwijl ze deze taal zelf niet op
moedertaalniveau beheersen (74%), zijn een incorrect model voor de taalontwikkeling van
het Nederlands;
2) En als ze (daardoor of om andere redenen) talen door elkaar heen mixen binnen een zin
(74%), kan ook dat uitpakken in het nadeel van de taalontwikkeling. Een vader in het
onderzoek zegt: “Mijn kinderen spreken thuis geen Nederlands en geen Turks, maar
‘Nurks’ “. Door mixen wordt onduidelijk welke grammaticale structuur het taalaanbod
heeft: die van de T1 of die van het Nederlands? Met name kan hierdoor de ontwikkeling
van de T1 gevaar lopen, als de kinderen voor de T1 overwegend de ouders als model
hebben. Het Nederlandse taalsysteem zal relatief minder risico lopen, door aanvullend
correct Nederlands taalaanbod van de leerkracht op school of op tv.
Eén verklaring voor de riskante keuzes van moeders ligt in de responsiviteit die er nodig is om
kinderen op te voeden: inspelen op de uitgesproken en onuitgesproken behoeften van kinderen.
Wellicht voegen de moeders zich onbewust naar de voorkeur van de kinderen voor het
Nederlands, want ze zeggen de prioriteit te leggen bij ‘elkaar begrijpen’. En de kinderen begrijpen
hen, volgens de moeders, het best via het Nederlands.
Een andere verklaring voor deze keuzes in de meertalige opvoeding zouden kunnen zijn dat
ouders beschikken over te weinig informatie, d.w.z. dat ouders
a) geen kennis hebben van het niveau van taalbeheersing dat nodig is om een verantwoord
en correct model te zijn voor de taalontwikkeling van kinderen;
b) (soms ten onrechte) het idee hebben dat ze het Nederlands voldoende beheersen;
c) geen weet hebben van modellen voor meertalig opvoeden, zoals de One Parent One
Language- of One Situation One Language- strategie. Mogelijk denken ze dat meertalig
opvoeden betekent: meer talen tegelijkertijd en/of door elkaar aan te bieden, oftewel
mixen.
Het voorlichten en begeleiden van ouders, met name moeders, zowel huidige als aanstaande en
toekomstige, bij het meest geschikte model van meertalig opvoeden voor het gezin zou deze
situatie mogelijk kunnen verbeteren en zou bij de kinderen kunnen leiden tot een gebalanceerde
tweetaligheid. En dat is wat de ouders lijken te wensen.
4
5
Inhoudsopgave
Samenvatting ................................................................................................................................................... 3
Inhoudsopgave ................................................................................................................................................ 5
Voorwoord ....................................................................................................................................................... 7
1. Aanleiding en inleiding ................................................................................................................................. 8
2. Opzet en verantwoording onderzoek ........................................................................................................ 18
3. Resultaten.................................................................................................................................................. 20
4. Conclusies, discussie en aanbevelingen ................................................................................................... 56
5. Bronnen ..................................................................................................................................................... 65
Bijlage 1: Interview format ............................................................................................................................. 67
Illustratie omslag: Alies Spliet (Stichting Aanzet, Vlaardingen, januari 2013)
6
7
Voorwoord
In de media gaat het vaak over (de zorg om) meertalig opgroeiende kinderen en hun resultaten in
het Nederlands onderwijs.
Hoe nemen ouders in anderstalige of meertalige gezinnen hun verantwoordelijkheid voor het
meertalig opgroeien van hun kinderen en hoe pakken zij dat concreet aan? Door welke
overwegingen laten zij zich leiden? Wat zijn hun ervaringen? Wat hebben zij nodig aan informatie
of ondersteuning? Stichting Aanzet te Vlaardingen was benieuwd naar de antwoorden op deze
vragen in het kader van het voorgenomen project ‘Taal in Balans’.
Om deze vragen te kunnen beantwoorden zijn de moeders van negentien Vlaardingse gezinnen
geïnterviewd. Hiervoor bedanken wij de moeders in kwestie die hun tijd hebben gegeven en die
ons vertelden over de taalpraktijk in hun gezin.
Daarnaast bedanken we de studenten van de minor Oriëntatie op NT2- specialist van
Hogeschool Inholland, Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing, pabo- opleiding te
Rotterdam. Zij hebben samen met Erica Assenberg van Stichting Aanzet de interviews
afgenomen en daarvan verslag gelegd. Jacoline, Karin, Lima, Louana, Manon, Tamara en
Tessa: zonder jullie assistentie was dit onderzoek niet mogelijk geweest! Ten slotte een woord
van dank aan Alies Spliet, die de illustratie op de omslag heeft verzorgd.
De onderzoekers,
Erica Assenberg (Stichting Aanzet)
Hanneke Pot (Hogeschool Inholland)
8
1. Aanleiding en inleiding Aanleiding en relevantie van het onderzoek
Het beheersen van de Nederlandse taal is, op korte termijn, een voorwaarde voor schoolsucces
en, op lange termijn, een voorwaarde om te kunnen participeren als actief burger in de
Nederlandse samenleving. De vaardigheid in een eerste taal is belangrijk voor de communicatie
met de familie, in Nederland of in het land van herkomst, en voor het ontwikkelen van een eigen
identiteit (‘roots’). In hoeverre zijn ouders hier zelf mee bezig en hoe zien ze dat voor hun
kinderen?
Stichting Aanzet (Vlaardingen) besloot in 2012- 2013 een studie te doen naar de stand van zaken
in Vlaardingen. Het onderzoek in Vlaardingen werd gedaan in samenwerking met Hogeschool
Inholland, Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing, afdeling PABO, door Erica
Assenberg (Aanzet) en Hanneke Pot (Inholland). De moeders van negentien Vlaardingse
gezinnen werden geïnterviewd.
Doel van het onderzoek Hoe nemen ouders hun verantwoordelijkheid voor het meertalig opgroeien van hun kinderen en
hoe pakken zij dat concreet aan? Door welke overwegingen laten zij zich leiden? Wat zijn hun
ervaringen? Wat hebben zij nodig aan informatie of ondersteuning?
Stichting Aanzet wil met dit onderzoek in kaart brengen hoe de situatie in Vlaardingen is met
betrekking tot het (meer)talig opvoeden thuis, alvorens te beginnen aan het project ‘Taal in
balans’ van De Taalstudio (http://www.taalstudio.nl/meertalig/workshops.html ). Met dit
onderzoek worden de beweegredenen, opvattingen, kennis en ervaringen van (vooral
laagopgeleide) niet- westerse Vlaardingse ouders met betrekking tot de talige opvoeding in hun
gezin in beeld gebracht.
Korte beschrijving instelling opdrachtgever
Dit onderzoek past goed binnen de taakstelling van Stichting Aanzet, die advisering en
begeleiding verzorgt aan leerkrachten, pedagogisch medewerkers, directies, ouders en
gemeenten op het gebied van opvoeding en educatie.
Probleemstelling en onderzoeksvragen
Hoe ziet de praktijk eruit van de talige opvoeding bij meertalige gezinnen in Vlaardingen?
Centrale onderzoeksvraag 1:
Wat vertellen de ouders m.b.t. keuzes, opvattingen, kennis en ervaringen over het proces van
simultaan meertalig opvoeden in hun gezin?
Centrale onderzoeksvraag 2:
Welke rol speelt de context van het gezin hierbij?
Voor de onderzoeksopzet en een overzicht van de deelvragen zie hoofdstuk 2.
Voor de resultaten van het onderzoek zie hoofdstuk 3. Voor conclusies, discussie en
aanbevelingen zie hoofdstuk 4.
Achtergronden en begrippenkader
9
Voor de achtergronden en het begrippenkader is gebruik gemaakt van het rapport ‘Mama, ik wil
heddiek!’ (Pot, 2008), aangevuld met recentere literatuur.
In 2003 werd met de Voorschool een belangrijke stap gemaakt in de pogingen tot het verkleinen
van de taalachterstand van jonge tweede taalleerders. ‘Absolute beginners’, kinderen die de VVE
of de basisschool betreden terwijl ze minder dan de eerste 1000 Nederlandse woorden begrijpen,
konden nu op tweejarige leeftijd al gedurende vier dagdelen per week in aanraking komen met
het Nederlands. Het is aannemelijk dat kinderen die de Voorschool bezoeken in groep 1 van de
basisschool het Nederlands beter zullen beheersen, of althans een kleinere achterstand in het
beheersen van de Nederlandse taal zullen hebben dan kinderen die de Voorschool overslaan.
Anderstalige ouders (en beleidsmakers) vertrouwen mogelijk op de VVE als het gaat om het
vroegtijdig leren van Nederlands. Het zal in de uitvoering op de peuterspeelzalen echter helemaal
aan de capaciteiten en de (extra) inzet van leidsters liggen of absolute beginners via de
Voorschool op gelijk niveau komen met Nederlandstalige buurtgenootjes.
Dit betekent dat ook het gezin een rol zou kunnen hebben in het aanbieden van Nederlands.
Anderzijds hebben anderstalige kinderen belang bij het leren van de eerste taal (en cultuur) voor
de communicatie met de familie en het ontwikkelen van hun identiteit.
De mogelijke voordelen van meertalig opvoeden mogen duidelijk zijn, maar… zijn er ook risico’s
of struikelblokken? En met welke pedagogische en talige vraagstukken krijgen ouders die
meertalig opvoeden te maken? Hoe gaan ze daar mee om?
Modellen voor de talige opvoeding in meertalige gezinnen
Hoe zit het met het aandeel van de ouders bij het leren van de eerste taal en het Nederlands
thuis? Als zij thuis willen bijdragen aan de ontwikkeling van meer talen kunnen ze kiezen voor:
1) Simultaan meertalig opvoeden, d.w.z. starten met Nederlands naast de eerste taal vóór
het derde jaar;
2) Successief meertalig opvoeden, d.w.z. starten met Nederlands naast de eerste taal na het
derde jaar.
Een bekende hypothese voor de tweede taalontwikkeling is, dat een goede basis in de
moedertaal het leren van een tweede taal zou vergemakkelijken. Deze Developmental
Interdependence Hypothesis of Threshold Hypothesis is geformuleerd door Cummins in 1976
(Baker, 2000). Dit zou pleiten voor successief meertalig opvoeden. Deze hypothese wordt door
ouders en mensen die zich professioneel bezighouden met opvoeding en het onderwijs gebruikt
als argument om kinderen pas een tweede taal te leren als ze de moedertaal tot op zekere, door
de gebruiker van het argument niet gedefinieerde hoogte, beheersen. Cummins doelde echter
meer specifiek op het kunnen lezen en schrijven in de eerste taal, d.w.z. geletterdheid als
voorwaarde voor volwassenen om snel een tweede taal te leren. Gaat het om de meertalige
ontwikkeling van kinderen, dan is niet zeker of Cummins gelijk heeft.
Onderzoekers spreken elkaar tegen. De meest recente uitspraak in dit debat is van Nortier
(2012), die stelt dat kinderen het meest gebaat zijn met een grote woordenschat in hun thuistaal,
zodat het leren van het Nederlands een kwestie is van het invoegen van Nederlandse woorden in
een al goed georganiseerde voorraad concepten en woorden in de eerste taal. Het ‘probleem’
10
van tweede- taalleerders zou hoofdzakelijk veroorzaakt worden door het opleidingsniveau van de
ouders, die de eerste taal op een voor het onderwijs te laag niveau aanbieden. Of er thuis ook
meer Nederlands gesproken wordt, speelt volgens Scheele (2010) verrassend genoeg geen rol in
de Nederlandse schooltaalvaardigheid van de zesjarige kinderen. Schooltaalvaardigheid is de
specifieke vaardigheid om, “zowel productief als receptief, taal effectief te gebruiken om over
cognitief-complexe, soms abstracte ideeën en ervaringen buiten het onmiddellijke hier-en-nu te
communiceren in zogenaamde context-arme situaties waarin er, buiten de taal, weinig extra
hulpmiddelen beschikbaar zijn om de verwijzingen en communicatieve bedoelingen duidelijk te
maken.”1 Schooltaalvaardigheid is dus de aanduiding voor een cognitief (hoog) niveau binnen de
taalvaardigheid. Hoe meer kinderen thuis worden voorgelezen en gesprekken voeren met de
ouders over diverse en abstracte onderwerpen, hoe beter de schooltaalvaardigheid van de
kinderen. Dit soort taalaanbod vindt men doorgaans in gezinnen met hoger opgeleide ouders
(hoge SES).
De vraag is of onderzoekers die benadrukken dat het cognitieve niveau van het taalaanbod thuis
belangrijker is dan de taal waarin dat taalaanbod wordt verzorgd, zich hierbij voldoende
rekenschap geven van de praktische gevolgen van het communicatieprobleem voor de VVE of
de basisschool, wanneer kinderen alleen hun eerste taal beheersen als zij starten met het
Nederlandse onderwijs. In de Randstad geldt dit in sommige wijken voor alle leerlingen die in de
peuterspeelzaal of groep 1 starten. Zonder Nederlandse woordenschat zal de het voor deze
kinderen in eerste instantie onmogelijk zijn de leerkracht en de andere leerlingen te verstaan, en
zelfs de eenvoudigste voorleesteksten te begrijpen. In de VVE en groep 1 gaat het vooralsnog
om de dagelijkse taalvaardigheid, (nog) niet om cognitief complexe schooltaalvaardigheid.
Woordenschat in de voertaal van de school is uiteraard een voorwaarde voor
schooltaalvaardigheid in die taal. In groep 1 gaat het bij de Nederlandse woordenschat al om een
receptieve woordvoorraad van 3000 woorden; in groep 5/6 is die al 6000 woorden (Verhoeven &
Vermeer, 2001). Mogelijk compenseren kinderen die thuis taalaanbod van een hoog cognitief
niveau krijgen deze achterstand snel, zoals Scheele (2010) vond, maar duizenden woorden leer
je nu eenmaal niet binnen een paar weken. Het is bekend dat de kinderen die als absolute
beginners binnenkwamen hun achterstand in het Nederlands niet inhalen op de basisschool2, en
dus gedurende acht jaar problemen hebben met het begrijpen van o.a. de leerkracht en de
teksten in de (leer)boeken. Hun leerresultaten en hun schoolsucces worden daardoor gehinderd.
Het wachten is op vervolgonderzoek naar aanleiding van de bevindingen van Scheele. Tot nader
order lijkt het van belang waar mogelijk in te steken op een goed taalaanbod in beide talen, niet
alleen in de eerste taal.
Vanuit onderzoek (Baker, 1996 en Barron- Hauwaert, 2004), is namelijk bekend dat het mogelijk
is dat kinderen, simultaan, dus vóór hun derde jaar, zelfs al vanaf de geboorte, tegelijkertijd twee
of meer talen verwerven, onder de conditie dat die talen in het gezin vloeiend, op (near- native
niveau worden gesproken door personen die bij de opvoeding zijn betrokken. Ook moet de tijd
die aan elk der talen wordt besteed evenredig verdeeld zijn en het taalaanbod intensief zijn.
Kinderen die onder de geschetste optimale condities vanaf de geboorte simultaan tweetalig
opgroeien zullen i.t.t. tot kinderen die successief tweetalig opgroeien wat betreft het Nederlands
minder of geen achterstand hebben als zij de VVE of de basisschool betreden. Zij maken
waarschijnlijk een betere start in het onderwijs, en dat zonder verlies van hun ‘andere’ taal.
1 http://taalunieversum.org/onderwijs/taalforum/toon_vraag.php?vraagid=114, januari 2013
2 http://taalunieversum.org/onderwijs/taalforum/toon_vraag.php?vraagid=27, januari 2013
11
Niveaus in tweetaligheid In Nederland hebben we hoge streefniveaus voor tweetaligheid (Nortier, 2012). Wij spreken van
tweetaligheid als iemand beide talen spreekt op het niveau dat voor zijn leeftijd verwacht wordt
en in alle mogelijke situaties. De maatstaf hierbij is het niveau van iemand van dezelfde leeftijd
die de betreffende taal als moedertaal heeft (native of near-native niveau). In de wetenschap
gebruikt men hiervoor de aanduiding ‘gebalanceerd tweetalig’ (Baker,1996). Of iemand dit
niveau bereikt, hangt volgens o.a. af van de volgende condities en factoren:
- de mate waarin de mensen van wie het kind de talen leert betrokken zijn bij de
opvoeding3;
- het niveau van de beheersing van de taal/ talen door de ouder of degene van wie het
kind de betreffende taal leert (Baker, 1996);
- de situaties waarin de talen gesproken worden, d.w.z. de onderwerpen waarover in die
situaties gesproken wordt, de taalgebruiksregels die in die situaties gelden etc.;
- de balans tussen het aantal uren taalcontact in de diverse talen (Baker) en/of de
hoeveelheid mensen in de directe omgeving van het kind, die Taal 1 spreekt en de
hoeveelheid die Taal 2 spreekt4; en
- de kwaliteit van de interactie (Baker, 1996).
Overheerst er één taal, dan zal de ondergeschikte taal mogelijk niet voldoende geleerd worden.
Een kind kan deze taal dan wel begrijpen maar niet of onvoldoende spreken. Simultaan tweetalig
opvoeden is alleen aan te raden wanneer elke ouder tenminste één van de talen die hij of zij in
het gezin gebruikt op native- niveau spreekt, en zich daarbij in de opvoeding op zijn gemak voelt.
(Baker, 1996) In werkelijkheid worden beide talen niet in dezelfde situaties gesproken, en is elke
persoon waarvan een kind de taal leert een specifiek persoon met een eigen stijl, worden er
andere onderwerpen besproken en dus andere woorden gebruikt. Het zal moeilijk zijn, zo niet
onmogelijk om een evenredige verhouding tussen het aantal uren taalcontact in de verschillende
talen te garanderen, of een gelijke intensiteit of kwaliteit van de interactie. Het is de vraag of een
volmaakte balans tussen beide talen wel mogelijk is.
Het meeste onderzoek (Baker, 2000; Hauwaert, 2004; Van der Linden en Kuiken, 2012) naar
simultaan tweetalig opvoeden is gedaan in situaties waarin de talen waarmee een kind opgroeit
evenveel status hebben. Het gaat dan om situaties waarbij twee middel- of hoogopgeleide ouders
van verschillende afkomst besluiten hun kinderen in twee, meestal westerse talen op te voeden,
bijvoorbeeld zowel in het Frans als in het Engels, hun respectievelijke moedertalen. Dat gaat
evenwel niet vanzelf. Het vraagt de nodige inspanningen en consequent doorvoeren van een
bepaald model. Bevindingen van die onderzoeken gelden dus niet automatisch voor de situatie
die in dit onderzoek centraal staat. Het gaat hier om lager opgeleide ouders, met een lagere
maatschappelijke positie die naast het Nederlands één of meer niet- Westerse talen spreken, die
per definitie minder status hebben dan Westerse talen. Het gaat hier om migranten, om
minderheidstalen en minderheidsgroepen met een sociaal lage status, terwijl in de genoemde
onderzoeksliteratuur vooral hoger opgeleide ex-pats, die hoger aangeslagen talen spreken, aan
het woord zijn. Inzichten of adviezen uit deze literatuur mogen niet zomaar gegeneraliseerd
worden naar de doelgroep van het onderhavige onderzoek.
Taalverschuiving of taalverlies
Het is bekend dat bij immigranten binnen enkele generaties taalverschuiving of zelfs taalverlies
van de eerste taal (T1) optreedt. Bij taalverschuiving wordt een taal gedeeltelijk vervangen door
3 http://www.ouders.nl/ltaal.htm#meertaligheid, mei 2007
4 http://www.ouders.nl/ltaal.htm#meertaligheid, mei 2007
12
een andere taal (T2), veelal is deze laatste de dominante taal in de omgeving. (Ammerlaan 1996)
Wordt de T1 volledig vervangen door de T2, dan spreekt men van taalverlies van de eerste taal.
Taalverschuiving heeft betrekking op verschillende generaties in een taalgemeenschap, maar
vindt eerder tussen generaties plaats, dan binnen een generatie. Vaak is een volledige
taalverschuiving in drie of vier generaties compleet. De eerste generatie sprekers emigreert naar
een ander land. Deze sprekers nemen hun eerste taal mee. De T1 is dus in deze generatie
dominant, terwijl de taalvaardigheid in de tweede taal (T2) nog zwak is. Bij de tweede generatie
komt hier al verandering in. De T1 en T2 staan dan in principe op gelijke voet, al neemt het aantal
domeinen (situaties) waarbinnen de T1 gebruikt wordt geleidelijk af en wordt de T2 nog niet altijd
perfect gesproken. Er is hier sprake van een oorzakelijk verband; doordat de eerste taal in
steeds minder domeinen gesproken wordt, neemt de vaardigheid in deze taal af. In de
volgende, derde, generatie is de taalverschuiving bijna compleet; niet de eerste taal,
maar de tweede taal is nu dominant. Tot slot gebruikt de vierde generatie de tweede taal in
alle domeinen en is de T1 op alle niveaus geheel vervangen: de taalverschuiving is
een feit (Pauwels 1985).
Er zijn echter verschillen tussen etnische groepen wat betreft het behouden, dan
wel verliezen van een taal. Sommige migranten- of etnische minderheidsgroepen geven hun taal
op ten gunste van de dominante taal, terwijl andere in staat zijn hun taal generaties lang
te behouden. Dit is afhankelijk van allerlei factoren, waaronder de status van de T1 ten opzichte
van de T2. Hoe meer status de tweede taal van een tweetalig persoon heeft, hoe groter de kans
dat de eerste taal minder gebruikt wordt. Het gebruik van de eerste taal van deze persoon wordt
dan beperkt tot de thuissituatie of zal enkel nog gebruikt worden tijdens gesprekken met oudere,
eentalige familieleden. De tweede, dominante taal zal dan in steeds meer gebruiksdomeinen, ook
thuis, de communicatietaal worden. Over de generaties is er dan ook vaak een verschuiving te
zien van de minderheidstaal naar de dominante taal met meer status. Het is echter niet per
definitie zo dat een eerste taal minder status heeft dan de tweede taal. Turks is bijvoorbeeld een
eerste taal die voor de gebruikers ervan, ten opzichte van het Nederlands relatief meer status
heeft dan het Marokkaans- Berbers ten opzichte van het Nederlands. In Turkse gezinnen wordt
daardoor over de generaties heen, meer en langer Turks gesproken, terwijl in Marokkaans-
Berbers het Nederlands eerder de overhand krijgt (Nortier, 2009).
Om taalverlies te voorkomen en de eerste taal levend te houden zijn er diverse strategieën of
modellen ontstaan of ontwikkeld. Deze worden hieronder beschreven.
Drijfveren en strategieën voor simultaan meertalig opvoeden
Onder hoogopgeleide ouders die overwegen thuis simultaan tweetalig te gaan opvoeden is het
volgens eerder onderzoek (Baker,1996; Barron- Hauwaert, 2004) gebruikelijk om daarover voor
of tijdens de eerste zwangerschap uitgebreid te overleggen, en om informatie in te winnen bij
experts via internet, literatuur of consulten, via vrienden, familieleden en ervaringsdeskundigen.
Baker (2000) beantwoordt in zijn boek duizend- en- één vragen die dergelijke ouders zich van te
voren stellen, zo ook de experts van de vraagbaak voor meertalig opvoeden op internet van
www.ouders.nl.5 De redenen waarom ouders kiezen voor simultaan tweetalig opvoeden thuis zijn:
5 (http://www.ouders.nl/ltaal.htm#meertaligheid, mei 2007
13
- door een huwelijk tussen partners met een verschillende moedertaal zijn er meer
voertalen in huis en moet er met familie in beide taalgroepen worden gecommuniceerd,
- zij willen hun kinderen de taal van hun nieuwe land leren maar ook de moedertaal/ talen
vasthouden,
- zij vinden het leuk en nuttig om kinderen op jonge leeftijd alvast een vreemde taal te leren
etc.
In de literatuur (Baker, 2000; Hauwaert, 2004; Burckhardt, 2004) vindt men de volgende
modellen voor simultaan tweetalig opvoeden, opgehangen aan:
1) de persoon: One parent one language/ One person one language (OPOL)
Een- ouder- een- taalstrategie. De ene ouder spreekt consequent taal
A, de andere taal spreekt taal B tegen het kind en vice versa.
2) de situatie : a) One situation One language (OSOL)
In de ene situatie (bijvoorbeeld aan tafel) wordt taal A gesproken, in andere
situaties taal B. Hiervoor zijn vaste ‘regels’. De situatie kan bepaald worden
door wie er in de situatie aanwezig zijn en de betreffende taal al dan niet
beheersen, of door de activiteit die plaatsvindt (bijvoorbeeld voorlezen,
huiswerk maken, tv kijken). Of er is afgesproken op bepaalde dagen resp.
dagelijks op bepaalde tijden een bepaalde taal te spreken.
b) mL@H: Minority Language at Home
Ook dit is een bijzondere vorm van OSOL: thuis wordt alleen taal A
(minderheidstaal) gesproken en buitenshuis taal B (voertaal van het land waar
men woont). Minderheidstalen hebben sociaal een lagere status dan de
voertaal. In Nederland is dat het geval voor alle niet- westerse talen, d.w.z. de
talen van de meeste immigranten. Indien deze strategie wordt gevolgd met
kinderen jonger dan drie jaar, is er sprake van simultaan tweetalig opvoeden.
Thuis wordt dan de moedertaal gebruikt, buitenshuis en op de peuterspeelzaal
Nederlands. De hoeveelheid taalcontact met het Nederlands zal bij het mL@H
– model echter kleiner zijn dan wanneer er binnenshuis twee talen gesproken
worden, zoals bij het OPOL- of OSOL- model het geval is.
Er kunnen meerdere strategieën naast elkaar worden gebruikt. In een gezin waarin de OPOL-
strategie gevolgd wordt, kan aan tafel, waar beide ouders aanwezig zijn, gekozen worden voor
taal A, taal B of desnoods een andere gemeenschappelijke taal C (OSOL). Of wanneer beide
ouders verschillende minderheidstalen spreken (OPOL), kan buitenshuis, bijvoorbeeld uit
beleefdheid, de voertaal van het land waar men woont gesproken worden (ML@H).
Wie een bepaald model volgt, zal zich daar zoveel mogelijk aan moeten houden. Er zijn dus
richtlijnen. Spreekt het kind per ongeluk of uit nood ‘de verkeerde’ taal op het verkeerde moment
(OSOL) of tegen de verkeerde persoon (OPOL) , en wil de ouder ingrijpen, dan kan de ouder
kiezen uit de volgende reacties:
- er op in gaan in de gewenste taal;
- eerst de uiting van het kind in de gewenste taal herhalen (‘Je bedoelt…’) en dan pas
reageren (modelling/ expansie);
14
- in de gewenste taal doen alsof hij maar half of verkeerd begrijpt wat het kind zegt. (Bedoel
je….?);
- in de gewenste taal doen alsof hij niet begrijpt wat het kind zegt (Wat bedoel je?);
- in de gewenste taal eerst aan het kind vragen de gewenste taal te spreken en pas
reageren als het kind dat, -zo nodig met hulp-, gedaan heeft.
Code- switching
Onder code- switching verstaan we het gebruiken van één of meer woorden uit de andere taal in
een constructie in de ene taal, of het kort op elkaar afwisselen van uitingen in de ene of andere
taal. Het is geen strategie, d.w.z. geen systeem van afspraken om het gebruik van twee of meer
talen in de opvoedingssituatie te hanteren of reguleren. Code- switching is een natuurlijk
‘bijproduct’ in de taalontwikkeling van meertalige kinderen en kan door de tweetalige
taalgebruiker zelfs een bewust gekozen register of stijl zijn.
Waarom of waardoor switchen mensen binnen een taaluiting van taal? Volgens Baker (1996) om
te beginnen ‘uit nood’:
- als alternatief, omdat het woord in de op dat moment gesproken taal niet gekend wordt;
- als leenwoord, omdat het woord in de op dat moment gesproken taal niet ‘bestaat’ (geen
equivalent6 heeft) Volgens Baker gaat het om een bewust gebruik van de andere taal.
Volgens Barron is het de vraag of dat in deze gevallen werkelijk zo bewust gebeurt of ‘per
ongeluk’. (Barron- Hauwaert, 2004)
Ouders kunnen hun kinderen bij codeswitchen uit nood ‘helpen’ op een van de manieren die
hierboven beschreven. Daarmee zorgen ze dat kinderen zich op den duur in beide talen
adequaat kunnen uitdrukken en niet meer hoeven uit te wijken naar de andere taal.
Codeswitching zou niet meer nodig zijn, wanneer mensen beide talen goed genoeg spreken, zou
je op grond van het bovenstaande dan ook kunnen denken. Maar toch maken ook
‘gebalanceerde’ tweetaligen frequent en strategisch gebruik van codeswitching. Vanaf de leeftijd
van twee à drie jaar, de leeftijd waarop hij de taalsystemen kan scheiden, kiest een tweetalige
taalgebruiker al om andere redenen voor code wisselen dan uit nood, d.w.z. om strategische
redenen. (Baker, 2000) Bijvoorbeeld:
- om de nadruk op iets te leggen;
- om de boodschap meer autoriteit te verlenen gebruikt men woorden (verzoeken/ bevelen)
uit de meerderheidstaal;
- om snel iets te verduidelijken/ vertalen;
- om een vriendschappelijk gebaar te maken door woorden uit andermans taal te
gebruiken;
- om te citeren uit een gesprek in de andere taal;
- om als buitenstaander betrokken te worden in een bestaand gesprek, maar dan in ‘jouw’
taal;
- om een woordgrapje te kunnen maken in een andere taal;
- om afstand te scheppen ten opzichte van de anderen die de ‘switch’ niet kunnen volgen,
omwille van peergroup werking (switchen naar minderheidstaal, straattaal, dialect);
- om zichzelf meer status te verlenen (switchen meerderheidstaal); ‘snob appeal’
6 Het woord ‘gezellig’ bestaat bijvoorbeeld in andere talen niet; voor ‘embarrassed’ is weer geen goed Nederlands equivalent
(beschaamd + verward).
15
- om een vertrouwelijke mededeling te doen in de andere taal;
- om een verandering van onderwerp/ sfeer/ gedrag aan te geven (taalhandeling).
Het is heel belangrijk twee dingen goed uit elkaar te houden, te weten codeswitching als
taalaanbod aan kleine kinderen, en codeswitching onder meertaligen in de dagelijkse
communicatie:
- Veel onderzoekers, waaronder Baker(2000), raden aan om tegen jonge kinderen niet te
codeswitchen, omdat de kinderen die alleen codeswitching krijgen aangeboden de
linguïstische systemen niet leren te scheiden. Alhoewel er nog geen bewijs dat een
gemixte input schadelijk is, is het in ieder geval een “veilig” advies7 om ouders te
adviseren de talen te scheiden. Kinderen kunnen bij normaal taalaanbod (zonder
codeswitching) ongeveer vanaf hun derde verjaardag zelf de systemen scheiden in hun
spraakproductie. Het scheiden van de talen hoeft nu ook weer niet met ijzeren discipline
te worden doorgevoerd in de zin dat ouders krampachtig alle codewisseling proberen te
vermijden. Het hoort bij het natuurlijke taalgedrag van tweetaligen.
- Tweetalige tieners en volwassenen gebruiken codewisseling veelvuldig als ‘ingroup-talk’,
en kunnen zich daarmee veel genuanceerder uitdrukken dan eentalige personen. Want
iemand die kan codewisselen, heeft niet alleen twee linguïstische systemen (met
bijbehorende connotaties) tot zijn beschikking, maar kan door strategisch gebruik te
maken van het contrast tussen de twee talen, ook nog bepaalde taalhandelingen extra
markeren, of juist nuanceren.
Een door Baker (2000) en Barron- Hauwaert (2004) niet genoemd nadeel zou kunnen zijn dat
een ouder met (het toestaan van) switchen naar de andere taal impliciet en onbedoeld de
boodschap af zou kunnen geven, dat je een taal niet echt hoeft te beheersen, omdat je er met
‘van alles wat’ in de communicatie ook wel uitkomt. Wanneer de kinderen echter ook in contact
staan met bronnen die niet heen en weer kunnen switchen tussen twee talen, zoals familie in het
land van herkomst (eentalig in de moedertaal) en de leerkracht (eentalig in het Nederlands)
zullen ze merken dat die boodschap niet klopt.
Baker (2000) en Barron- Hauwaert( 2004) hebben voornamelijk gezinnen van hoogopgeleide
native speakers onderzocht, waarin de talen die gebruikt werden beide (of alle) eenzelfde hoge
status hadden. De doelgroep van het onderhavige onderzoek bestaat voornamelijk uit lager
opgeleide ouders.
Kenmerken van tweetalige taalontwikkeling
Iedereen kan tweetalig worden. Een vroege start is echter beter dan een late. Wie na zijn 13e een
andere taal leert zal op het gebied van uitspraak doorgaans niet meer het niveau van native
speakers bereiken. Wel leer je sneller naarmate je ouder bent, omdat je metalinguïstische en
cognitieve apparaat beter ontwikkeld is. Oudere kinderen leren sneller, dat wil zeggen: met
behulp van expliciete grammaticaregels en woordjes stampen. Jongere kinderen kunnen eigenlijk
geen taal leren, maar alleen verwerven , dat wil zeggen: onbewust oppikken uit het taalaanbod in
hun omgeving. Dat verwerven doen jongere kinderen zeker niet langzamer dan oudere kinderen.
Jonge kinderen bereiken waarschijnlijk een meer native- like klinkend eindresultaat. Dit hangt af
van de mate van intensieve contacten met bij de opvoeding betrokken native speakers.
7 Nadia Eversteijn, Universiteit van Tilburg, commentaar op concept ‘Mamma, ik wil heddiek!’ ( Pot, 2008)
16
De taalontwikkeling van simultaan meer talen verwervende kinderen wijkt in principe niet af van
die van eentalige kinderen. Zij gaan op dezelfde leeftijd brabbelen, eenwoordzinnen en langere
zinnen maken, maar dan in meer talen. De resultaten van onderzoeken zijn voor Myers- Scotton
(2006) ‘mixed’. Volgens sommige onderzoekers (o.a. Petitto, 2001) blijken simultaan tweetalig
opgroeiende kinderen grammaticale structuren met dezelfde snelheid en hoeveelheid te
verwerven als ééntalige kinderen. Mijlpalen in de taalontwikkeling, zoals de eenwoordzin of de
tweewoordzin vallen in dezelfde periode als bij eentalige kinderen. Petitto verklaart dit als een
biologische factor, d.w.z. als rijping. Volgens anderen doen deze kinderen er langer over ‘om de
subtiliteiten van de betreffende talen onder de knie te krijgen’ (Baker, 1996). Dat laatste kan
liggen aan het feit dat ze per taal 50% minder input hebben dan eentalig opgroeiende kinderen.
Doorgaans zijn voor de onderzoeken slechts kleine groepen of individuele kinderen onderzocht.
Voor de woordenschat geldt dat die misschien wel kleiner lijkt, maar wanneer men de woorden
uit beide talen bij elkaar optelt en de ‘equivalenten’ (dubbelen) enkel telt, je een vergelijkbare
omvang van de woordenschat vindt als bij een eentalig kind. Onder de juiste omstandigheden,
d.w.z. correct taalaanbod; voldoende taalaanbod in en praktiseren van de betreffende talen,
beheersen kinderen uiteindelijk meerdere talen ‘in balans’, zij het soms op een iets later tijdstip
dan eentalige kinderen.
Balans en taalverlies
Contact met native speakers die met het kind optrekken is voor een gebalanceerde tweetalige
ontwikkeling essentieel. Omdat ouders die de OPOL- strategie volgen wellicht niet evenveel met
het kind optrekken, worden beide talen niet evenredig aangeboden. De taal van de ouder die het
meeste met het kind optrekt wordt dan beter beheerst. Is er van de ene taal minder dan 25%
input, dan verwerft het kind waarschijnlijk vooral ‘sociale taal’, d.w.z. dagelijkse taal die gebruikt
wordt voor interpersoonlijk contact, en deze vooral receptief. Voor alle andere domeinen
ontbreken hem o.a. de woorden. Er is dan sprake van één dominante en één ondergeschikte
taal. De dominante taal bij het kind wordt dan gekenmerkt door (Baker, 1996):
- langere gemiddelde zinslengte;
- meer complexe grammatica;
- grotere woordenschat;
- minder (denk)pauzes/ aarzelingen/ opnieuw beginnen;
Wanneer taalcontact met beide talen niet evenredig is, omdat het kind de ene taal veel meer
hoort en spreekt dan de andere, zal het kind in de ondergeschikte taal minder productief vaardig
zijn. Misschien zelfs alleen receptief. Het spreekt de taal dan nauwelijks, maar begrijpt hem nog
wel. Dit is een vorm van intergenerationeel taalverlies (zie hiervoor). Het zal waarschijnlijk een
voorkeur hebben voor de dominante taal, omdat die hem gemakkelijker af gaat. Of het zal
productief in de ondergeschikte taal veel moeten ‘uitwijken’ naar de dominante taal (code
switching).
Het kan heel moeilijk zijn om een balans te vinden tussen de ene en de andere taal, ook al omdat
het een dynamisch evenwicht is. Een peuter is nog heel veel thuis, waardoor de gelegenheid om
veel de moedertaal te spreken heel groot kan zijn. Hoe meer tijd het kind op school zit, hoe meer
Nederlands er per dag gesproken wordt, omdat kinderen relatief veel tijd doorbrengen in een
Nederlandstalige omgeving. Waarschijnlijk zo’n zes à zeven uur per dag. Voor de eerste taal is
dan maximaal nog zo’n vijf à zes uur beschikbaar. En in die tijd moet er ook nog huiswerk
gemaakt worden (in het Nederlands), wordt er wellicht gespeeld, gesport, gelezen, t.v. gekeken
17
en gecomputerd in het Nederlands. Zowel Baker (2000) als Barron- Hauwaert (2004) en de
Vraagbaak Meertaligheid (www.ouders.nl ) bespreken veel vragen van ouders omtrent het
bewaren of het beïnvloeden van het evenwicht tussen de talen.
Successen en problemen bij meertalig opvoeden
In het onderzoek te Delfshaven (Pot, 2008) gaven de ouders zonder uitzondering aan trots op
hun kinderen te zijn. Niet alleen op de oudsten, die al ‘heel goed’ Nederlands spraken en ook nog
andere talen receptief of productief beheersten. Ze waren ook trots op en verbaasd over hun
peuters, om wie het in dit onderzoek ging. Ook zij spraken al in twee talen, ze wisten tegen wie
ze welke taal moesten spreken. Sommigen konden zelfs al ‘vertalen’.
Maar er ontstaan bij meertalig opvoeden ook problemen. In A parent’s and teacher’s guide to
bilingualism van Colin Baker (2000) en op internetfora over meertalig opvoeden8 tref je nogal wat
vragen van bezorgde ouders aan. Zij zijn bang dat tweetalig opvoeden te zwaar wordt voor hun
kind. Dat het een gespleten identiteit krijgt. Dat het ervan gaat stotteren. Dat het er een
taalachterstand, lees- of spellingproblemen of andere leerproblemen van zal krijgen. Dat de
school ‘ertegen’ is.
In het onderzoek in Delfshaven (Pot, 2008) werden genoemd:
a) communicatieproblemen in het gezin: de ene ouder voelt zich buitengesloten als ‘de
andere taal’ wordt gesproken door de andere ouder en de kinderen;
b) problemen gerelateerd aan taalverlies van de eerste taal:
- de familie heeft bezwaren tegen het spreken van Nederlands naast de eerste taal, uit
angst voor taalverlies door de invloed van de dominante taal;
- kinderen die de eerste taal wel verstaan, maar ‘niet willen spreken’ en consequent
Nederlands blijven spreken;
- bezorgdheid om taalverlies van de eerste taal door een steeds groter aandeel van het
Nederlands (invloed van school/ oudere broertjes en zusjes);
- kinderen hebben communicatieproblemen op vakantie in het land van herkomst of worden
uitgelachen om hun fouten in de eerste taal;
c) problemen gerelateerd aan verlies van de cultuur:
de familie heeft bezwaren tegen het spreken van Nederlands naast de eerste taal, uit
angst voor verlies van de eigen cultuur door de invloed van de dominante cultuur;
8 http://www.ouders.nl/ltaal.htm#meertaligheid;
18
2. Opzet en verantwoording onderzoek Stichting Aanzet wil met dit onderzoek in kaart brengen hoe de situatie in Vlaardingen is met betrekking tot het (meer)talig opvoeden thuis, alvorens te beginnen aan het project ‘Taal in balans’. Met dit onderzoek worden de beweegredenen, opvattingen, kennis en ervaringen van (vooral laagopgeleide) niet- westerse Vlaardingse ouders met betrekking tot de talige opvoeding in hun gezin in beeld gebracht.
Hoofdvragen:
Subvragen
Vraag 1: Wat vertellen deze ouders m.b.t. keuzes, opvattingen, kennis en ervaringen over het proces van simultaan meertalig opvoeden in hun gezin? Vraag 2: Welke rol speelt de context van het gezin hierbij?
Welke ‘patronen’/ verschillen zijn te herkennen in de contexten van de gezinnen? (interview9 vraag 1-19) ▼
Welke overwegingen hebben de ouders om te kiezen voor simultaan meertalig of juist eentalig opvoeden? (interview vraag 24) Welke rol speelt de context van het gezin hierbij?
Op welke opvattingen baseren deze ouders deze overwegingen? (interview vraag 25) Welke rol speelt de context van het gezin hierbij?
Op welke (mis)informatie baseren deze ouders deze overwegingen? (interview vraag 25) Welke rol speelt de context van het gezin hierbij?
Hoe ‘organiseren’ zij de talige opvoeding? (interview vraag 20a; 21; 22; 23; 26; 27- situaties) En waarom zo? (interview vraag 20b en c;) Welke rol speelt de context van het gezin hierbij?
Welke positieve ervaringen hebben zij met deze vorm van meertalig of juist eentalig opvoeden? (interview vraag 27) Welke rol speelt de context van het gezin hierbij?
Welke vragen/ problemen ervaren zij daarbij en hoe ‘tackelen’ zij die? (interview vraag 28) Welke rol speelt de context van het gezin hierbij?
9 Interviewformat: zie bijlage 1
19
Van mei 2012- januari 2013 is door medewerkers van Stichting Aanzet en Hogeschool Inholland
onderzoek gedaan naar opvattingen, kennis en ervaringen van ouders met betrekking tot het
proces van de (meer)talige opvoeding in hun gezin. Vanuit Inholland waren hierbij betrokken de
docent en de studenten van de minor Oriëntatie op NT2- specialist (Domein OLL, afdeling
PABO). De studenten hebben als interviewers hun bijdrage geleverd als onderdeel van hun
studie: het doen van onderzoek naar tweede- taalverwerving.
Het onderzoek werd gehouden onder Vlaardingse ouders die kinderen hebben in de leeftijd van
0- 12 jaar. Hiervoor werden negentien ouders (moeders) geselecteerd die deelnemen aan
voorschoolse projecten in Vlaardingen van Stichting Aanzet en naar inschatting van
medewerkers van Stichting Aanzet voldoende Nederlands spraken, zodat de interviews in het
Nederlands gehouden konden worden, bij gebrek aan tolken.
Verzamelen van de data
Er is gewerkt met half gestructureerde interviews (zie bijlage 1) om te zorgen voor eenheid onder
de veelheid van interviewers (N= 8). Deze interviews werden afgenomen, opgenomen en letterlijk
getranscribeerd door de studenten en de onderzoeker van Stichting Aanzet. Vervolgens zijn ze
gelabeld, en zijn de data ingevoerd in Excell door de onderzoekers, die eerst elkaars data-
invoering hebben gecontroleerd en daarna analyses hebben gemaakt en conclusies hebben
getrokken.
Er zijn betrekkelijk veel data verzameld over betrekkelijk weinig gezinnen (N= 19). Daarom
kunnen de uitkomsten van dit onderzoek kwalitatief wel een indruk geven van de rijke schakering
van de talige opvoeding in de Vlaardingse gezinnen, maar zullen ze toch niet altijd ook een
representatieve afspiegeling zijn van de bevolking. Voor kwantitatief onderzoek is de steekproef
te klein. Het gaat hier om het verkennen, op het spoor komen en in kaart brengen van de
factoren die de keuze voor en de ‘uitvoering’ van simultane tweetalige opvoeding beïnvloeden in
de gezinnen van de doelgroep. Het gaat ook om het zoeken naar verbanden. Kwalitatief
onderzoek is voor dit alles de aangewezen methode.
Data- analyse Half gestructureerd interviewen geeft de gelegenheid gebruik te maken van categorieën die van
te voren zijn bedacht, en deze eventueel uit te breiden. De interviews zijn opgenomen en de
antwoorden zijn in het format genoteerd en gelabeld volgens vooropgestelde (en later verfijnde)
categorieën.
De data zijn (handmatig) geanalyseerd, om te beginnen per interviewvraag. Zo kwam de
diversiteit in de gezinnen in beeld, en kwamen ook een aantal patronen aan het licht. Daarnaast
zijn de data per gezin met elkaar in verband gebracht om verbanden tussen de gezinscontext en
de antwoorden op diverse interviewvragen in beeld te krijgen en patronen daarin te ontdekken.
20
3. Resultaten
Steekproef:
De ouders die deelnamen aan het onderzoek zijn door Stichting Aanzet benaderd omdat ze
kinderen hadden in voorschoolse projecten, de peuterspeelzaal, kinderdagverblijf etc. Er moest
geïnterviewd kunnen worden in het Nederlands, zonder tolk, en dus zijn alleen ouders benaderd
die voldoende Nederlands spraken om vragen over de talige opvoeding van hun kinderen te
kunnen beantwoorden. Alle gesprekken (N= 19) zijn gevoerd met de moeders, waarvan twee
moeders van eenoudergezinnen. In deze gezinnen hebben de kinderen geen bezoekregeling of
contact met de vaders. Het aantal vaders is daarom 17.
De resultaten hieronder vermeld, gelden alleen voor de gezinnen van de ouders die zijn
geïnterviewd. De steekproef (N= 19) is te klein om deze resultaten te generaliseren naar de
ouders van schoolgaande kinderen in Vlaardingen in het algemeen.
Centrale onderzoeksvraag 1:
Wat vertellen de ouders m.b.t. keuzes, opvattingen, kennis en ervaringen over het proces van
simultaan meertalig opvoeden in hun gezin? (subvraag 2 t/m 6)
Centrale onderzoeksvraag 2:
Welke rol speelt de context van het gezin hierbij? (zie ook subvraag 1)
De resultaten en de conclusies m.b.t. de volgende subvragen zijn als volgt geordend:
1 Welke ‘patronen’/ verschillen zijn te herkennen in de contexten van de gezinnen?
2 Hoe ‘organiseren’ de gezinnen de talige opvoeding?
3 Welke overwegingen hebben de ouders om te kiezen voor deze vorm van talig opvoeden?
4 Hoe is de besluitvorming m.b.t. deze keuze tot stand gekomen?
5 Welke positieve ervaringen hebben zij met deze vorm van (twee)talig opvoeden?
6 Welke negatieve ervaringen/ vragen/ problemen/ hebben zij daarbij en hoe ‘tackelen’ zij die?
3.1 Contexten van de gezinnen
De onderzoeksvraag was: Welke ‘patronen’/ verschillen zijn te herkennen in de contexten
van de gezinnen? De context van de gezinnen is bevraagd, per factor die van invloed kan zijn
op de talige opvoeding, via interviewvraag 1- 19. Van de data die deze vragen opleverden is
allereerst een analyse gemaakt per factor. Deze analyse volgt hieronder.
21
Herkomst ouders
Land van herkomst ouders
Van de ouders (N= 36) is meer dan twee derde afkomstig uit de niet- westerse landen, incl.
Macedonië (N= 26; 72,2%). De rest (N= 10; 27,8%) komt uit westerse landen.
Hoogste opleiding ouders
Opleidingsniveau volwassenen regiogemeenten en gemeente Vlaardingen in procenten (Stam e.a., 2008)
0
1
2
3
4
5
6
moeders
vaders
22
Opleidingsniveau ouders (N= 36) onderzoeksgroep in procenten
Opleidingsniveau moeders (N= 19) en vaders (N= 17) onderzoeksgroep in absolute aantallen per niveau
In de gemeente Vlaardingen (Stam e.a., 2008) is het opleidingsniveau van de gemiddelde ouder
die geen onderwijs of alleen BaO heeft genoten 12%. Voor het VMBO bedraagt dit 41%, voor
HAVO- VWO- MBO 31% en voor HBO- WO 16%. In de onderzoeksgroep heeft 28% van de
ouders geen opleiding of alleen BaO, 11% een VMBO- opleiding; 36% een HAVO- VWO- MBO-
opleiding en 25% een HBO- of WO- opleiding. In de onderzoeksgroep hebben minder ouders
geen of alleen een lage opleiding, d.w.z. tot en met VMBO (39%) dan in het onderzoek van de
GGD in 2008 (53%). Binnen de lager opgeleiden hebben meer ouders geen opleiding of alleen
basisschool, en minder ouders alleen VMBO dan de gemiddelde Vlaardinger in 2008. Voor de
midden- en hoger opgeleiden, d.w.z. HAVO tot en met WO, geldt dat de ouders in de
onderzoeksgroep hoger zijn opgeleid (61%) dan in de gemeente statistieken uit 2008 (47%). Van
2012 zijn er geen gegevens over het opleidingsniveau in de gemeente Vlaardingen.
0
5
10
15
20
25
30
35
40
geen onderwijsof alleen BaO
VMBO HAVO- VWO-MBO
HBO- WO
ouders
0123456789
geenonderwijs ofalleen BaO
VMBO HAVO t/mMBO
HBO en WO
moeders
vaders
23
Opleidingsniveau moeders (N= 19) en vaders (N= 17) onderzoeksgroep in absolute aantallen per opleidingstype
Van de moeders (N= 19) zijn er zeven (37%) laag opgeleid (geen onderwijs t/m VMBO), tegen
eveneens zeven (41%) van de vaders (N=17). Acht van de moeders (42%) zijn middelbaar
opgeleid (HAVO t/m MBO), tegen vijf van de vaders (29%). Vier moeders (21 %) zijn hoger
opgeleid (HBO en WO), tegen vijf vaders (29%). De moeders zijn relatief meer middelbaar
opgeleid, de vaders meer hoger opgeleid.
Leeftijd ouders
Leeftijd moeders en vaders
Opvallend is dat de meeste moeders tussen de 21 en 35 jaar oud zijn en de grootste groep
vaders boven de 36 jaar is. In de grafiek is duidelijk te zien dat de vaders flink wat ouder zijn dan
de moeders.
0
1
2
3
4
5
6
7
8
moeders
vaders
0
2
4
6
8
10
21- 25 26- 30 31- 35 36- 40 41- 50
moeders
vaders
24
Verblijfsduur in Nederland
Verblijfsduur in Nederlands van moeders en vaders
Vaak wordt aangenomen dat een langere verblijfsduur van ouders in Nederland een betere
beheersing van het Nederlands oplevert, omdat mensen langer zijn blootgesteld aan het
Nederlands. Dat geldt uiteraard alleen voor mensen die ook daadwerkelijk veel contact hebben
met Nederlanders, bijvoorbeeld door hun werk. In het onderzoek is nagegaan of een langere
verblijfsduur in deze groep een betere beheersing van het Nederlands opleverde en of het
invloed had op de keuze van de opvoedingstaal per ouder.
Zoals aan de tabel te zien is, is er een grote spreiding tussen de ouders wat betreft verblijfsduur.
Van de moeders is 78,9% (N= 15) meer dan 10 jaar in Nederland. Daarvan zijn vier moeders in
Nederland geboren of voor hun derde jaar naar Nederland gekomen. Vier van de negentien
moeders (20,1%) zijn 10 jaar of minder in Nederland. Van de vaders is 82,3% (N= 14) meer dan
10 jaar in Nederland. Daarvan zijn zes vaders in Nederland geboren of voor hun derde jaar naar
Nederland gekomen. Drie vaders van de zeventien (17,7%) zijn 10 jaar of korter in Nederland.
Ongeveer evenveel moeders als vaders zijn meer dan 10 jaar in Nederland, al zijn daarvan meer
vaders 20 jaar of langer in Nederland dan moeders.
Aan de moeders is niet gevraagd om welke reden ze naar Nederland zijn gekomen. Afgemeten
aan de leeftijd van het oudste kind en het aantal jaar in Nederland, is huwelijksmigratie mogelijk
aan de orde bij zeven van de moeders (37%). Dit betekent dat deze moeders bij de geboorte van
hun oudste kind nog weinig Nederlands spraken en zich dus voornamelijk van hun T1 bediend
zullen hebben. De huidige voorkeurstaal van de moeders in de opvoeding houdt even vaak wel
als niet verband met de leeftijd van de kinderen resp. de verblijfsduur van de moeders in
Nederland. Er is dus geen duidelijk verband met de verblijfsduur alleen.
Voor elf van de veertien vaders is er een verband tussen een verblijfsduur van > 10 jaar en een
voldoende beheersing van het Nederlands. Deze elf vaders nemen allemaal het Nederlands in de
opvoeding op zich. Onder de veertien vaders die langer dan 10 jaar in Nederland wonen, zijn er
drie die, althans volgens hun partner, het Nederlands nog onvoldoende (laag- middenniveau)
beheersen. Een van hen neemt desondanks de Nederlandse taal in de opvoeding voor zijn
rekening.
Beheersing Nederlands door ouders
0
1
2
3
4
5
6
7
8
< 5 jaar 6- 10 jaar 11- 20 jaar 21- 30 jaar > 31 jaar
moeders
vaders
25
Beheersing Nederlands moeders en vaders
Voor het taalaanbod dat ouders leveren is van belang of ze deze taal mondeling beheersen als
een near- native speaker. De aanname is dat ze hun T1 inderdaad op dit niveau beheersen.
Ouders moesten hun mondelinge taalvaardigheid (en die van hun partner) in het Nederlands
inschatten op een schaal van vijf, waarbij 0 ‘totaal niet beheerst’ betekende en 5 ‘zoals een native
speaker van het Nederlands’. Daarnaast heeft de interviewer dit gedaan voor degene die
geïnterviewd werd (de moeder).
Duidelijk is dat de meeste moeders (N= 15, dus 79%) zich, volgens hun eigen inschatting, of
volgens die van de interviewer (N= 14, dus 74%) in het midden van de schaal bevinden, of hoger
(niveau 3 tot 5). Negen van de moeders schatten zichzelf echter hoger in dan de interviewer dat
doet op grond van hun observaties in het gesprek; vijf lager. Veertien van de negentien moeders
(74%) maken dus een andere inschatting van hun Nederlandse taalvaardigheid dan de
interviewer. Omdat bij de keuze voor een taal in de opvoeding het uitgangspunt zou moeten zijn
of de ouder die taal op near- native niveau beheerst, rijst hierdoor de vraag of ouders hun eigen
niveau wel correct inschatten. Er is één moeder, met Nederlands als moedertaal, die het
Nederlands op near- native niveau (5) beheerst.
De moeders schatten de mondelinge actieve beheersing van het Nederlands bij twaalf van hun
partners hoger in dan van zichzelf, namelijk in het op een na hoogste niveau, bij vijf partners
lager, en bij twee partners gelijk. In totaal beheersen vijftien vaders (79%), volgens hun partner,
de Nederlandse taal op het middenniveau of hoger. Er zijn dus, volgens de moeders, ongeveer
evenveel vaders die de Nederlandse taal op middenniveau of hoger beheersen als moeders,
maar er zijn relatief meer vaders (N= 12) die het Nederlands op niveau 4 tot 5 spreken dan
moeders (N= 8), al is er geen enkele vader die Nederlands op near - native niveau (5) spreekt.
De vaders zijn ouder, en veel van hen verblijven 20 jaar of langer in Nederland, dus zijn ze
potentieel langer en, mogelijk door hun werk, meer in contact met het Nederlands geweest dan
de moeders. Dit zou een verklaring kunnen zijn van het verschil in beheersing van het
0
2
4
6
8
10
12
14
niet niveau 1 niveau 2 niveau 3 tot4
niveau 4 tot5
niveau 5
moeders (volgens zichzelf)
moeders (volgens interviewer)
vaders (volgens moeder)
26
Nederlands. Maar het is ook goed mogelijk dat de moeders de Nederlandse taalbeheersing van
hun partner op het hoogste niveau inschatten uit respect (projectie).
Beheersing T1 van de ‘andere ouder’
Naar de beheersing van de eigen T1 is niet gevraagd, er vanuit gaande dat de ouders hun T1 per
definitie op native niveau zouden beheersen. Wel zijn er situaties denkbaar in tweetalige
gezinnen, waar de ene ouder een andere T1 heeft dan de andere. Niet altijd kan de ene ouder in
de T1 van de andere ouder communiceren, en dus ook niet meedoen wanneer de andere ouder
met de kinderen spreekt in zijn/ haar T1. Dit heeft gevolgen voor de keuze van het gevolgde
‘model’. Er wordt dan, bijvoorbeeld, uitgeweken naar een andere, gemeenschappelijke taal van
vader, moeder en kind(eren). Dit gebeurt bijvoorbeeld in een van de gezinnen waar de
moedertaal van de ouders Somalisch resp. Afghaans is. Zij kiezen ervoor om thuis NL als
voertaal te hanteren. Over de actieve of passieve beheersing van ‘vaders T1’ door moeder (en
vice versa) zijn geen data verzameld.
Geletterdheid ouders
Geletterdheid van moeders en vaders in T1 en Nederlands (volgens zichzelf)
Ook ouders die de Nederlandse taal minder goed beheersen, zouden een correct taalaanbod
kunnen verzorgen door middel van het voorlezen van Nederlandstalige kinderboeken. We mogen
ervan uitgaan dat de teksten in kinderboeken op native speakerniveau zijn. Ouders die deze
boeken voorlezen zouden dus, afgezien misschien van uitspraak en intonatie, een correct
Nederlands taalaanbod leveren. Daarom is gekeken of de ouders geletterd zijn in de taal/ talen
die ze in het gezin zouden kunnen gebruiken. Alle moeders en bijna alle vaders (84,2%) kunnen
Nederlands en de T1 enigszins tot goed lezen, d.w.z. decoderen. Maar hardop kunnen lezen is
uiteraard nog niet hetzelfde als boeiend voorlezen of interactief voorlezen. Het hangt uiteraard
van hun beheersing van het Nederlands af, of ze de teksten ook goed begrijpen. Opvallend is dat
moeders hun eigen geletterdheid voor beide talen hoger inschatten dan die van hun partner.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
geletterd T1 geletterd NL
moeders (volgenszichzelf)
vaders (volgensmoeders)
27
Leeftijd kinderen
Leeftijd kinderen (N= 45)
Onder de kinderen (N= 45) zijn 23 jongens en 22 meisjes, dus half- om- half. Van hen zijn er 29
kinderen (64,4%) in de basisschoolleeftijd, 7 (15,5%) in het voortgezet onderwijs en 9 (20%) in de
voorschoolse leeftijd. Omdat de ouders zijn benaderd via hun kind in de voorschoolse leeftijd,
betekent dit, dat veel van deze kinderen oudere broertjes of zusjes hebben. Het is algemeen
bekend, dat oudere broertjes en zusjes, d.w.z. kinderen vanaf de basisschool, de Nederlandse
taal in het gezin brengen. We kunnen niet met zekerheid zeggen dat dat hier ook zo is, maar het
is wel waarschijnlijk. Twee kinderen (4%) waren enig kind en werden dus niet op deze wijze
beïnvloed.
Beheersing T1 en NL door kinderen
Beheersing T1 en Nederlands door de kinderen (N= 45)
Duidelijk is te zien dat, althans naar het oordeel van de moeders, bijna alle van de 45 kinderen
(N= 41; 91,1%) het Nederlands voor hun leeftijd actief (en passief) beheersen, en drie kinderen
(6%) Nederlands alleen passief. De moedertaal, indien geen Nederlands, beheersen 20 kinderen
(44,4%) actief (en passief) en 22 (48,8%) alleen passief. De T1 wordt dus over het algemeen
0
2
4
6
8
10
12
14
0- 3 jaar 4- 5 jaar 6- 9 jaar 10- 12jaar
> 12 jaar
kinderen
28
minder goed beheerst dan het Nederlands, althans, volgens de moeders. Dit verschijnsel zien we
ook hierna bij de voorkeurstalen van de kinderen.
Hoewel we niet weten of deze uitslag hetzelfde zou zijn als de kinderen op hun beheersing van
T1 en Nederlands getest zouden worden of beoordeeld door de interviewer, is het waarschijnlijk
wel een aanduiding voor het gevoel van de ouders, dat hun kinderen de tweede taal beter
beheersen dan de moedertaal.
Voorkeurstaal kinderen
Voorkeurstaal / talen van de kinderen
Een opvallende constatering is dat van de 45 kinderen er 30, volgens hun moeders, het
Nederlands als voorkeurstaal hebben. Geen enkel kind koos voor de moedertaal in plaats van
Nederlands. Zeven kinderen hebben geen voorkeur en gebruiken beide talen apart; vijf kinderen
mixen beide talen en van drie kinderen is de voorkeurstaal onduidelijk, althans voor de moeder,
omdat ze nog heel jong zijn. Gezien de inschatting van de beheersing van de T1 en het
Nederlands van de kinderen door hun ouders is deze voorkeur voor het Nederlands van het
merendeel van de kinderen geen verrassing. In het onderwijs wordt echter vaak gedacht dat de
kinderen thuis geen Nederlands zouden spreken. Dat ligt dus, althans volgens de ouders,
anders.
Keuze voorkeurstaal ouder in de opvoeding
Keuze voorkeurstaal ouder in de opvoeding: T1 of Nederlands
voorkeurstaal kinderen
Nederlands
T1
Nederlands en T1(afwisselend)
Nederlands en T1(gemixt)
onbekend
0
2
4
6
8
10
Nederlands T1 T1 +Nederlands
moeders
vaders
29
Van de zeventien vaders kiezen er zeven (41,1%) voor Nederlands in de opvoeding; vijf (29,4%)
voor de T1 en ook vijf voor een combinatie van T1 en Nederlands. Van de moeders kiezen er vier
(21%) voor Nederlands, zeven (36,8%) voor de T1 en acht (42,1%) voor T1 plus Nederlands. De
vaders kiezen relatief meer voor alleen Nederlands dan de moeders, mogelijk omdat veel vaders
het Nederlands op een hoger niveau beheersen. Moeders kiezen meer voor de T1 of voor beide
talen. Dat ze kiezen voor een taal betekent dat zij zich vooral, maar niet uitsluitend, tot deze taal
beperken. Als ze kiezen voor beide talen betekent dit niet dat ze beide talen ook afwisselend, in
verschillende situaties gebruiken. Codeswitching, ‘mixen’ van talen in één zin, komt namelijk veel
voor (zie 3.2).
De vraag is of ouders hun beste taal als voorkeurstaal kiezen. Immers, het zou het beste zijn
kinderen een taal op (near-) native niveau aan te bieden, en de communicatie vraagt minder
energie en loopt vlotter wanneer dit het geval is (zie 3.2.3).
Keuze voorkeurstaal ouder in de opvoeding per taal
Conclusie:
Welke ‘patronen’/ verschillen zijn te herkennen in de contexten van de gezinnen?
Van de ouders (N= 36) is meer dan twee derde afkomstig uit de niet- westerse landen, incl.
Macedonië (N= 26; 72,2%).
Meer dan de helft van de ouders in dit onderzoek is middelbaar of hoger opgeleid. Voor
Vlaardingen geldt (Stam e.a., 2008) dat de ouders gemiddeld middelbaar zijn opgeleid. Dit geldt
ook voor de ouders in dit onderzoek, zij het dat de verdeling tussen ouders die geen onderwijs of
alleen basisonderwijs hebben genoten versus VMBO omgekeerd is ten opzichte van de
Vlaardingse statistieken. Voor midden- en hogere opleiding komt de onderzoeksgroep overeen
met de stand van zaken in 2008. De moeders in dit onderzoek zijn meer middelbaar opgeleid dan
de vaders, de vaders meer hoger opgeleid dan de moeders.
De vaders in deze groep zijn gemiddeld ouder dan de moeders.
Ongeveer evenveel vaders als moeders zijn meer dan tien jaar in Nederland, maar de
verblijfsduur per echtpaar is onderling zeer verschillend. Er zijn meer vaders dan moeders 20 jaar
0
1
2
3
4
5
6
7
8
moeders
vaders
30
of langer in Nederland. Vaders hebben dus meer of langer de gelegenheid gehad om Nederlands
te leren.
Er zijn relatief meer vaders (N= 12) die het Nederlands op niveau 4 tot 5 spreken dan moeders
(N= 8), al is er geen enkele vader die Nederlands op near - native niveau (5) spreekt. Eén
moeder, met Nederlands als moedertaal, beheerst het Nederlands op near- native niveau (5).
Alle moeders en bijna alle vaders (84,2%) kunnen zowel het Nederlands als de T1 lezen, d.w.z.
enigszins tot zeer goed decoderen. In deze groep ouders is het niveau van actieve beheersing
van het Nederlands door vaders hoger dan dat van de moeders.
Veertien moeders (74%) schatten hun mondelinge actieve beheersing van het Nederlands
anders in dan de interviewer. Omdat bij de keuze voor een taal in de opvoeding het uitgangspunt
zou moeten zijn of de ouder die taal op near- native niveau beheerst, is de vraag of ouders hun
eigen niveau wel correct inschatten.
Onder de kinderen (N= 45) zijn 23 jongens en 22 meisjes, dus half- om- half. Van hen zijn er 29
kinderen (64,4%) in de basisschoolleeftijd, 7 (15,5%) in het voortgezet onderwijs en 9 (20%) in de
voorschoolse leeftijd.
Duidelijk is te zien dat, naar het oordeel van de ouders, bijna elk van de 45 kinderen (N= 41;
91,1%) het Nederlands voor hun leeftijd actief (en passief) beheerst, en drie kinderen (6%)
Nederlands alleen passief. De T1 wordt dus over het algemeen minder goed beheerst dan het
Nederlands, althans, volgens de ouders. Dit laatste is in elk geval een aanduiding voor het gevoel
van de ouders, dat hun kinderen de tweede taal beter beheersen dan de moedertaal.
Van de 45 kinderen hebben er 30 als voorkeurstaal het Nederlands. In deze groep kiest geen
enkel kind voor de moedertaal in plaats van het Nederlands. Zeven kinderen hebben geen
voorkeur en gebruiken beide talen afwisselend; vijf kinderen mixen beide talen en van drie
kinderen is de voorkeurstaal onduidelijk omdat ze nog te jong zijn.
Vaders kiezen relatief meer voor Nederlands als opvoedingstaal, moeders meer voor beide talen.
3.2 Organisatie van de talige opvoeding
De onderzoeksvraag was: Hoe ‘organiseren’ de ouders de talige opvoeding? De ouders
kregen via pictogrammen een aantal modellen voorgelegd en moesten aan de hand beschrijven
op welke manier(en) ze de talige opvoeding thuis aanpakten. De ouders hadden de volgende
keuze:
- Eentalig (alleen NL of T1)
- OPOL (one parent, one language);
- OSOL (one situation, one language);
- Mixen (codeswitching; talen mengen binnen de zin);
- anders.
Van de data die deze vragen opleverden is allereerst een analyse gemaakt per model en is
vervolgens gezocht naar verbanden met de gezinscontext, zoals beschreven in 3.1.
31
Modellen (alle variaties; absolute aantallen)
Modellen (alle variaties)
Zoals te zien is in de figuur hierboven zijn er tien verschillende varianten van de modellen in
gebruik in de 19 gezinnen. Dat is een grote diversiteit. Deze diversiteit ontstaat door het
combineren van modellen, in de praktijk terug te brengen tussen modellen ‘puur’ (zonder mixen)
en modellen gecombineerd met mixen. Ook blijkt uit de grafiek dat mixen ‘puur’ het meest
voorkomende model is (42%).
0123456789
Modellen (gespecificeerd)
Modellen
Model (gespecificeerd) Eentalig (NL)
Eentalig (NL) + mixen (door moeder)
Eentalig (NL) + mixen (door moeder)( hele zinnen in één taal)
Eentalig (T1)
Eentalig (T1 )+ mixen (door moeder)
Mixen (als model)
OPOL
OPOL + mixen (door moeder)
OSOL
OSOL + mixen (door moeder)
32
Vanuit de theorie is aannemelijk dat ‘mixen’ riskant is, omdat het voor kinderen onduidelijk kan
worden wat nu precies de structuur (grammatica) van de verschillende talen is en welke woorden
bij welke taal horen. Omdat kinderen die in Nederland naar school gaan en naar
Nederlandstalige tv- zenders kijken in toenemende mate een (min or meer correct) taalaanbod in
het Nederlands krijgen van derden, zou ‘mixen’ weleens vooral riskant kunnen zijn voor de T1,
waar de kinderen voornamelijk de ouders als bron hebben.
Een van de vaders, die aanwezig was terwijl zijn vrouw thuis werd geïnterviewd, merkte
enigszins bezorgd op dat zijn kinderen de neiging hadden om ‘Nurks’ te spreken, een mengtaal
tussen Turks en Nederlands. Een moeder uit het onderzoek had al eens geconstateerd dat haar
kind in het Turks de werkwoorden vervoegde volgens het Nederlandse systeem: stam + t. Zijzelf
kon het wel volgen, maar de familie in Turkije verstond het kind daardoor moeilijk.
Modellen per ‘soort’ (zonder bijkomend mixen).
Als we het ‘collaterale’ mixen buiten beschouwing laten, zoals in bovenstaande figuur, dan zijn de
modellen buiten het mixen redelijk evenredig verdeeld over de gezinnen. Mixen als model heeft
in deze groep, zoals beschreven en zoals te zien is in alle grafieken, de overhand.
Model (per soort)
Eentalig (NL)
Eentalig (T1)
OPOL
OSOL
Mixen (als model)
33
Modellen zonder en met mixen.
Verdelen we de situaties in situaties zonder mixen en situaties met mixen, inclusief mixen als
model dan is duidelijk dat in bijna driekwart van de gezinnen (74%) een beetje of alleen maar
wordt gemixt.
Percentage aanbod en gebruik T1 per dag
Percentage aanbod T1 per dag, geleverd door moeders
De moeders (N= 19) hebben aangegeven, in percentage hoeveel procent van de dag er thuis de
moedertaal gesproken wordt. Uit de grafiek blijkt dat in negen gezinnen minder dan 50% van de
dag de moedertaal gesproken wordt. Dat men in acht gezinnen 50 -80% procent van de dag de
moedertaal spreekt. In één gezin wordt de hele dag de moedertaal gesproken (100%, genoteerd
als > 80%). Eén moeder heeft een ongeldig percentage opgegeven. Uit deze analyse blijkt dat,
volgens de moeders, in negen van de negentien gezinnen (47%) meer dan de helft van de dag
de T1 wordt gesproken en dus minder dan de helft van de dag Nederlands.
Modellen zonder en met mixen
Eentalig (NL) 'zonder'
Eentalig (T1) 'zonder'
OPOL 'zonder'
OSOL 'zonder'
Mixen (als model + collateraal)
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Percentage gebruik T1 per dag
> 80%
50- 80%
<50%
ongeldig
34
Percentage aanbod en gebruik NL per dag
Percentage aanbod NL per dag, gesproken door moeders
De moeders (N= 19) hebben aangegeven, in percentage hoeveel procent van de dag er thuis
Nederlands wordt gesproken. Uit de grafiek blijkt dat in acht gezinnen 50 – 80% van de dag
Nederlands gesproken wordt. Dat in zes gezinnen minder dan 50% van de dag Nederlands wordt
gesproken. En in vier gezinnen spreekt men meer dan de 80% van de dag Nederlands. Eén
moeder heeft een ongeldig percentage opgegeven. Uit deze analyse blijkt dat, volgens de
moeders, in twaalf van de negentien (63%) gezinnen meer dan de helft van de dag Nederlands
wordt gesproken en dus minder dan de helft van de dag de T1.
Aangezien de percentages voor de T1 en Nederlands niet met elkaar te rijmen zijn (47% + 63% >
100%), mag worden verondersteld dat deze vraag voor de moeders niet duidelijk was, dat zij
misschien moeite hadden met rekenen in procenten, dan wel onnauwkeurig schatten, of dat zij
mogelijk sociaal- wenselijk hebben geantwoord. Een andere verklaring is dat bij mixen heel
moeilijk meer valt te bepalen welke taal nu eigenlijk gesproken wordt. Wel zou gezegd kunnen
worden dat het onverwacht grote percentage gezinnen waarin meer dan de helft van de dag
Nederlands zou worden gesproken verband houdt met een door de moeders gerapporteerde
voorkeur voor Nederlands voor de meerderheid van de kinderen.
Situaties aanbod per taal per dag
Welke taal/ talen spreekt men in het gezin in welke dagelijkse situaties?
Ouders konden kiezen uit:
1. alle dagelijkse routines/ situaties
2a. alleen aan tafel
2b. alleen als partner thuis is
3. alleen bij voorlezen
4. alleen bij bezoek dat moedertaal spreekt
5. alleen buitenshuis
6. anders, nl…
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
percentage aanbod NL per dag
>80%
50- 80%
< 50%
ongeldig percentage
35
Als ouders voor OPOL (one parent, one language) of voor een eentalig model kiezen, zouden zij
ongeacht de situatie’, d.w.z. bij alle dagelijkse situaties/ routines (1.), aan de door hen gekozen
taal moeten vasthouden, behalve misschien als er bezoek is dat deze taal niet spreekt. Dit komt
exact overeen met hetgeen de ouders aan situaties opgeven.
In het geval van OSOL (one situation, one language) verschilt het juist per situatie welke taal er
collectief wordt gesproken in het gezin (2. t/m 6.). Ook dit klopt met wat de ouders opgeven.
Dan zijn er nog gezinnen waarin geen model wordt gebruikt, maar waarin structureel gemixt
wordt. Ook daar zou het kunnen verschillen per situatie, d.w.z. situaties waarin meer/ minder/
wel/ niet gemixt wordt en met welke taal (grammatica) als basis. Dit blijkt inderdaad te leiden tot
heel diverse praktijken, zoals te zien is in onderstaande figuur.
Overzicht keuze taal per situatie volgens de moeders
Anders dan verwacht gaven moeders soms aan dat zij bij alle dagelijkse situaties T1 en
eveneens bij alle dagelijkse situaties Nederlands spraken. In de grafiek is te zien dat bij deze
keuze het totaal > 19 bedraagt. Mogelijk ontstaat deze ruis in de data door het mixen. In dat
geval spreek je immers, zo wordt kennelijk gedacht, beide talen tegelijk (in alle situaties).
Misschien ook was de vraag niet duidelijk of is deze vertekening ontstaan door sociaal- wenselijk
antwoorden.
Van de negentien moeders hebben meerdere moeders meerdere situaties aangegeven waarin
ze de moedertaal spreken. Uit bovenstaande grafiek blijkt dat negen moeders bij alle dagelijkse
situaties hun moedertaal spreken, drie moeders kiezen ervoor om de moedertaal te spreken
alleen als de partner thuis is en dus ook aan tafel. Twee moeders spreken hun moedertaal bij het
voorlezen. Vijf moeders spreken hun moedertaal (ook) als er bezoek komt dat de moedertaal
spreekt. Twee moeders spreken hun moedertaal (ook) buitenshuis. Vijf moeders kiezen ervoor
om in allerlei andere situaties de moedertaal te spreken, waarvan sommigen specificeren dat zij
Arabisch gebruiken bij het bidden. In één gezin wordt volgens zeggen alleen Nederlands
gesproken.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
1. alledagelijksesituaties
2a. aan tafel 2b. alspartnerthuis is
3. bijvoorlezen
4. bijbezoek in
huis
5.buitenshuis
6. anders
T1
NL
36
Duidelijk is dat de moedertaal, in gezinnen waar deze gebruikt wordt, vooral bij alle dagelijkse
routines wordt gebruikt. Dit zou betekenen dat ouders de moedertaal niet reserveren voor
bepaalde situaties, zoals bij OSOL, maar voor ‘alle situaties’. Er zijn ook maar twee gezinnen die
kiezen voor ‘puur’ OSOL (zonder mixen). Er wordt echter ook, maar zeer divers, gekozen voor de
moedertaal in specifieke situaties en niet alleen in de gezinnen die kiezen voor OSOL.
Van de negentien moeders hebben meerdere moeders meerdere situaties aangegeven waarin
ze Nederlands spreken. In bovenstaande grafiek valt op dat meer moeders (N= 14) bij alle
dagelijkse routines Nederlands zouden spreken in plaats van hun moedertaal. Eén moeder
spreekt aan tafel Nederlands. Twee moeders kiezen ervoor om Nederlands te spreken in alle
situaties waarbij de partner aanwezig is. Drie moeders spreken Nederlands bij het voorlezen.
Drie moeders spreken Nederlands als er bezoek komt dat Nederlands spreekt. Vier moeders
spreken Nederlands buitenshuis.
In de situaties waarin Nederlands wordt gesproken zien we ook weer dat dit over het algemeen
gebeurt bij alle dagelijkse routines en minder, of meer gespreid bij specifieke situaties, maar niet
alleen in de twee gezinnen waar men kiest voor OSOL. Een van deze gezinnen is een
eenoudergezin, waarin moeder elk kind apart een half uurtje individuele aandacht geeft in de T1.
Zij noemt dat ‘het Somalisch half uurtje’.
In elk meertalig gezin is, ongeacht het gebruikte model, ook altijd een beetje sprake van OSOL.
Er zijn namelijk situaties waarin gekozen wordt ‘buiten’ het model. In een gezin met een eentalig
model voor T1, wordt bijvoorbeeld toch Nederlands gesproken als er Nederlands bezoek komt of
als er Nederlandse vriendjes komen spelen. Deze situaties verschillen uiteraard per gezin en per
gevolgd model.
Situatie tv- kijken
Eén dagelijkse situatie hebben we nader bekeken: het tv- kijken. In dit verband is de ouders
gevraagd welke taal er gebruikt werd op de tv- zenders waarnaar de kinderen vooral keken.
Duidelijk werd dat, anders dan verwacht, de Nederlandse taal op de tv in veertien gezinnen
(74%) de overhand heeft en dat er in vier gezinnen (21%) er naar zenders in beide talen gekeken
wordt. Slechts in één gezin werd door de kinderen alleen naar de tv in T1 gekeken. Mogelijk is
hier sprake van sociaal wenselijk antwoorden, maar de gerapporteerde voorkeur van de kinderen
voor het Nederlands bij verschillende vragen, ondersteunt de voorkeur voor Nederlandstalige
zenders.
Taal van de door de kinderen bekeken tv- zender
tv- taal T1
NL
T1 en NL
37
Cruciale opvoedingssituaties
Maar wat doen moeders als puntje bij paaltje komt? Welke taal gebruiken ze in bepaalde, veel
voorkomende situaties die gepaard gaan met veel emotie? Houden zij zich dan aan het gekozen
model of wijken zij ervan af?
Hieronder eerst vijf cruciale situaties, gerangschikt van minder naar meer emotioneel beladen.
Aan de moeders werd gevraagd welke taal zij in die situatie gebruikte.
1) als kind iets niet begrijpt (uitleggen);
2) als het kind ziek is;
3) als kind geschrokken is of zich bezeerd heeft en huilt (overstuur is);
4) als moeder moe is;
5) als moeder boos is.
En waarom juist die taal op dat moment?
1. Begrijpt de ander het best;
2. Spreek ik zelf het best;
3. Maakt de meeste indruk op het kind;
4. Gaat vanzelf zo (onbewust);
5. Voelt (emotioneel) het prettigst/ is de taal van mijn emoties;
6. Kost geen energie;
7. Anders, nl.
De verwachting was dat moeders in meer emotioneel beladen situaties terug zouden grijpen naar
hun beste taal (2.) of naar de taal van hun emoties (5.). Dat zou inhouden dat in onderstaande
figuur naar rechts toenemend T1 en afnemend Nederlands gesproken zou worden. Opvallend
voldoet de situatie waarin moeder ‘moe’ is niet aan deze verwachtingen.
Overzicht cruciale (emotionele) situaties
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1. als het kindiets niet begrijpt
2. als het kindziek is
3. als het kindoverstuur is
4. als moedermoe is
5. als moederboos is
T1
NL
beide
gemixt
38
Overeenstemmend met de voorkeurstaal van de meeste kinderen (Nederlands) kiezen veel
moeders voor het Nederlands om iets uit te leggen, maar opvallend genoeg ook als zijzelf moe
zijn. Hierbij speelt mee dat sommige moeders die voor het Nederlands kiezen het Nederlands
goed beheersen. Een andere reden kan zijn dat ze zich aanpassen aan de voorkeurstaal van de
kinderen op zo’n moment. Kiezen voor de T1 komt het meest voor als het kind overstuur is of als
moeder boos is. Wijkt moeder hierbij van het gekozen model af? En zo ja, waarom?
Afwijkingen van het model in cruciale opvoedingssituaties
Waarom wijken moeders af van hun model?
Redenen waarom moeders afwijken van het gekozen model in cruciale opvoedingssituaties
Als moeders van hun model afstappen in cruciale situaties blijkt dat vooral te gebeuren omdat de
kinderen hun volgens moeder dan beter begrijpen; d.w.z. als ze iets wil uitleggen of als moeder
zelf moe is. In het laatste geval geven moeders aan dat de ‘afwijkende’ taal moeders beste taal
is, het vanzelf gaat en geen energie kost of juist omdat de voorkeurstaal van de kinderen
Nederlands is en zij die taal het best begrijpen. Als je moe bent, heb je misschien geen energie
voor ingewikkelde manieren van communiceren en kies je de meest succesvolle route, ook al is
dat niet je voorkeurstaal en ook al zou dat dan dus theoretisch meer energie vragen. Blijkbaar
kiest moeder dan in veel gevallen het Nederlands. ‘Dan weten ze het gelijk’, zegt een moeder.
0
1
2
3
4
5
6
7
8
1. als hetkind iets niet
begrijpt
2. als hetkind ziek is
3. als hetkind
overstuur is
4. als moedermoe is
5. als moederboos is
Afwijken van het model
Afwijken van het model
0
1
2
3
4
5
6
7
1. als hetkind iets niet
begrijpt
2. als hetkind ziek is
3. als hetkind
overstuur is
4. alsmoeder moe
is
5. alsmoederboos is
1. begrijpt kind beter
2. spreekt moeder beter
3. maakt meeste indruk
4. gaat vanzelf
5. voelt emotioneel het best
6. kost geen energie
7. anders
39
Moeders die afwijken van hun model als het kind ziek is, doen dat omdat dat emotioneel het
beste voelt. Een moeder geeft aan dat ze bij ziekte of ongelukjes van het kind uit de Koran gaat
reciteren, uiteraard in het Arabisch. Als moeder boos is, komt dat in twee gevallen doordat ze
‘vanzelf’ een andere taal kiest dan gepland. ‘Bij emotie praten wij Turks. Als ik boos ben wordt
het een potje [mixen]. Dan gooi ik alles eruit wat in mij opkomt.’ (moeder, OPOL- gezin,
voorkeurstaal Turks)
Slechts twee moeders gaan mixen als zij boos zijn. De rest kiest voor Nederlands of de T1.
Meestal ‘omdat dat vanzelf gaat’ of omdat ze die taal beter spreken (T1 of Nederlands), of omdat
de kinderen die taal beter verstaan (Nederlands). Een moeder heeft een speciale reden: Als ik
boos ben spreek ik juist de T1, want Nederlands zou zo hard aankomen (moeder, OSOL).
Er zijn nog meer verrassende keuzes. Een moeder geeft aan dat het kind alles in het Nederlands
het beste begrijpt als het ziek is en alles beter in het Turks begrijpt als er iets moeten worden
uitgelegd. Als dat klopt, zou dat kunnen komen omdat het kind beter getroost kan worden in het
Nederlands. Moeders geven soms aan dat ze juist in het Nederlands over meer woorden
beschikken voor gevoelens dan in hun eigen taal.
Opvallend is dat moeders die gekozen hebben voor het eentalige model, of dit nu
Nederlandstalig of T1 is, het minste afwijken van hun keuze. Bij de moeders die kiezen voor
OPOL is dat minder het geval. Bij OSOL is de keuze per situatie ’vrij’ en is niet duidelijk te zien of
moeder afwijkt van de afspraken of niet. Bij mixende moeders zijn er in principe ook geen
afwijkingen vast te stellen omdat in elke situatie beide talen gebruikt kunnen worden. Opvallend
is dat moeders die mixen dit in een aantal, zeer diverse, gevallen aangeven dit juist niet doen of
dit niet noemen.
Situatie 1: als het kind iets niet begrijpt
Van de negentien moeders spreken er acht Nederlands als de kinderen iets niet begrijpen. Zes
moeders spreken dan beide talen. Vier moeders gaan over in de moedertaal als de kinderen de
uitleg in het Nederlands niet begrijpen en één moeder mixt dan beide talen in één zin.
Waarom:
Redenen voor taalkeuze als kind iets niet begrijpt
Situatie 2: als het kind ziek is
Van de negentien moeders hebben er zeven gekozen om beide talen tegen het kind te spreken
als het kind ziek is. Zeven moeders spreken dan alleen Nederlands. Vijf moeders spreken de
40
moedertaal als het kind ziek is. Zij kiezen hierbij overwegend voor de taal die het kind het best
begrijpt.
Waarom:
Redenen voor taalkeuze als kind ziek is
Situatie 3: als het kind overstuur is
Van de negentien moeders kiezen er zeven om de moedertaal te spreken, als het kind overstuur
is. Zes moeders kiezen ervoor om dan Nederlands te spreken. Vijf moeders kiezen ervoor om
dan beide talen tegen het kind te spreken. Eén moeder mixt in één zin, als het kind overstuur is.
De meest genoemde redenen zijn dat het vanzelf zo gaat of dat dit emotioneel het prettigste
voelt.
Waarom:
Redenen voor taalkeuze als kind overstuur is
Situatie 4: als moeder moe is
Van de negentien moeders, kiezen er acht om Nederlands te spreken als ze moe zijn. Zes
moeders kiezen ervoor om dan de moedertaal te spreken. Drie moeders spreken beide talen
tegen hun kind(eren) als ze moe zijn. Twee moeders mixen (beide talen in één zin). Ze geven
daarbij vooral aan dat dat vanzelf zo gaat of dat het geen moeite kost, en niet dat dit emotioneel
het prettigste voelt, hetgeen eveneens in de verwachting lag.
41
Waarom:
Redenen voor taalkeuze als moeder moe is
Situatie 5: als moeder boos is
Van de negentien moeders spreken er zeven de moedertaal als ze boos zijn. Vijf moeders
spreken dan Nederlands en vijf moeders beide talen. Twee moeders mixen als ze boos zijn. De
meest in het oog lopende redenen zijn dat de kinderen hen dan beter begrijpen, of ‘dat het
vanzelf gaat’, maar, anders dan verwacht, niet omdat het emotioneel prettiger zou zijn.
Waarom:
Redenen voor taalkeuze als moeder boos is
Of de afwijking nu van het Nederlands naar de eigen taal is, of vice versa, of van mixen naar een
bepaalde taal, kennelijk hangt de keuze voor een bepaalde taal of voor mixen vooral af van wat
de beste taal van moeder en/of juist van de kinderen is, d.w.z. voor de meest succesvolle of
‘economische’ manier van communiceren. Dat het ‘vanzelf zo gaat’, zal ook vooral te maken
hebben met de keuze voor de beste taal. Veel minder dan verwacht werd aangegeven dat de taal
werd gekozen die de emotionele taal in het gezin is.
42
Waarom worden de talen die in de gezinnen worden gesproken zo georganiseerd?
Redenen voor keuze model
Uit de grafiek wordt duidelijk dat de keuze voor deze wijze van organiseren van het meertalig
opvoeden (het ‘model’) vooral wordt ingegeven om de communicatie in het gezin te bevorderen.
Dit komt overeen met hetgeen moeders opgeven in een aantal cruciale situaties (zie hiervoor). Of
‘het gaat automatisch’. De vijf ouders die kiezen voor OPOL of OSOL antwoorden alle dat je de
talen moet scheiden om ze goed aan te leren. Deze modellen zijn dan ook op het scheiden van
de talen gebaseerd.
43
Wanneer is het gezin begonnen met tweetalig opvoeden?
Moment introductie tweetalig opvoeden
De meeste moeders (N= 12) hebben het tweetalig opvoeden bij de geboorte geïntroduceerd. Eén
Nederlandse moeder heeft het tweetalig opvoeden geïntroduceerd direct na remigratie uit het
buitenland, bij aankomst in Nederland. Zes moeders hebben het later geïntroduceerd, toen het
kind al wat ouder was, tussen de anderhalf en drie jaar. Een moeder voedt niet tweetalig, maar
bewust eentalig in de T1 op.
Verschillen in model tweetalig opvoeden per kind in het gezin
Van de negentien moeders hebben er veertien aangegeven, dat ze al hun kinderen via hetzelfde
model opvoeden. Vier moeders voeden hun kinderen niet via hetzelfde model op, bijvoorbeeld
omdat ze onder invloed van de oudere kinderen (school) of hun ervaring met de oudere kinderen
bij de jongere kinderen in het gezin een andere keuze hebben gemaakt.
0
2
4
6
8
10
12
14
bij geboorte op latere leeftijdvan de kinderen
direct naaankomst inNederland
Start tweetaligopvoeden
0
2
4
6
8
10
12
14
16
gelijk voor allekinderen
verschillend perkind
nvt (enig kind)
Model per kind in het gezin
Model per kind in hetgezin
44
Conclusie (per interviewvraag)
De uit de theorie bekende modellen voor meertalig opvoeden, zoals eentalig T1, eentalig
Nederlands OPOL en OSOL zijn alle in gebruik in de onderzoeksgroep. Echter maar in enkele
gevallen in hun ‘pure’ vorm. In de helft van de gevallen wordt daarbij ook gedaan aan
codeswitching, d.w.z. dat de T1 en het Nederlands binnen één zin gemixt worden aangeboden.
In bijna de helft van de gezinnen wordt zelfs alleen maar gemixt: mixen als model. Als we het
‘collaterale’ mixen buiten beschouwing laten, dan zijn de modellen uit de theorie, redelijk
evenredig verdeeld over de gezinnen. Mixen als model heeft echter de overhand.
Kijkt men naar modellen ‘zonder’ mixen en ‘met’ mixen dan is duidelijk dat in bijna driekwart van
de gezinnen (74%) een beetje of alleen maar wordt gemixt.
Uit de antwoorden van de moeders wordt duidelijk dat de keuze voor het model van het meertalig
opvoeden vooral wordt ingegeven om de communicatie in het gezin te bevorderen. Dit komt
overeen met hetgeen moeders opgeven in de hieronder beschreven situaties. Het leggen van
prioriteit bij ‘elkaar begrijpen’ speelt dus op het niveau van het systeem (mesoniveau) als op het
niveau van de communicatie met een individueel kind (microniveau). De vijf ouders die kiezen
voor OPOL of OSOL antwoorden alle dat je de talen moet scheiden om ze goed aan te leren.
(Deze modellen zijn dan ook op het scheiden van de talen gebaseerd.)
De situaties waarin de ene of de andere taal wordt gebezigd lopen zeer uiteen, hoewel duidelijk
wordt dat Nederlands in 14 gezinnen en de T1 in 9 gezinnen ‘in alle dagelijkse routines’ gebruikt
wordt. Dit aantal van > 19 houdt theoretisch in, dat in enkele gezinnen zowel Nederlands als de
T1 ‘in alle dagelijkse routines’ gebruikt worden, d.w.z. tegelijkertijd of door elkaar. Bij het tv- kijken
wordt er door de kinderen overwegend naar Nederlandstalige zenders gekeken.
Daarnaast geven moeders ook specifieke situaties aan waarin de ene of de andere taal
gesproken wordt. In hoeverre het hier gaat om de T1 of Nederlands ‘puur’ is gezien het veel
voorkomende mixen niet te zeggen. Mogelijk heeft bij het mixen de ene of andere taal de
overhand.
Aan de moeders werd voor vijf cruciale, in emotie oplopende opvoedingssituaties gevraagd welke
taal zij bij voorkeur gebruikten, en waarom juist die taal op dat moment?
1) als het kind iets niet begrijpt (uitleggen);
2) als het kind ziek is;
3) als het kind geschrokken is of zich bezeerd heeft en huilt (overstuur is);
4) als moeder moe is;
5) als moeder boos is.
De verwachting was dat moeders in meer emotioneel beladen situaties terug zouden grijpen naar
hun beste taal of naar de taal van hun emoties en dat zij daarbij desnoods zouden afwijken van
de taal die zij in de opvoeding voor hun rekening zouden nemen.
Overeenstemmend met de voorkeurstaal van de meeste kinderen (Nederlands) kiezen veel
moeders voor het Nederlands om iets uit te leggen, maar opvallend genoeg ook als zijzelf moe
zijn. Hierbij speelt mee dat sommige moeders die voor het Nederlands kiezen het Nederlands
goed beheersen. Een andere reden kan zijn dat ze zich aanpassen aan de voorkeurstaal van de
kinderen op zo’n moment. Kiezen voor de T1 komt het meest voor als het kind overstuur is of als
moeder boos is.
45
Als moeders van hun model afstappen in cruciale situaties blijkt dat vooral te gebeuren omdat de
kinderen hun volgens moeder dan beter begrijpen; d.w.z. als ze iets wil uitleggen of als moeder
zelf moe is. In het laatste geval geven moeders aan dat de ‘afwijkende’ taal moeders beste taal
is, het vanzelf gaat en geen energie kost of juist omdat de voorkeurstaal van de kinderen
Nederlands is en zij die taal het best begrijpen. Als je moe bent, heb je misschien geen energie
voor ingewikkelde manieren van communiceren en kies je de meest succesvolle route, ook al is
dat niet je voorkeurstaal en ook al zou dat dan dus theoretisch meer energie vragen. Blijkbaar
kiest moeder dan in veel gevallen het Nederlands.
Verbanden met de gezinscontext
Ouders hebben een minder of meer bewuste keuze gemaakt voor het model (zie 3.3). Maar
welke factoren in de gezinscontext zullen aan deze keuze hebben bijgedragen? De ouders is
daar niet naar gevraagd, maar we hebben data met gegevens in verband gebracht.
3.2.1 Traditie
Allereerst is gekeken of de ouders uit een traditie van eentalig of meertalig opvoeden komen en
indien meertalig, welk model in het ouderlijk huis van vader of moeder gehanteerd werd. Er is
daarvoor geen duidelijk verband gevonden. Er is weinig verband (26%) met het model uit het
ouderlijk huis van moeder. Bij 63% van de moeders ging het in het ouderlijk huis anders toe. Er is
ook weinig verband (29%) met het model uit het ouderlijk huis van vader. Bij 65% van de vaders
ging het in het ouderlijk huis anders toe. Kennelijk maken ouders keuzes die passen bij hun eigen
gezin of mogelijkheden en worden de keuzes gemaakt op grond van de huidige situatie en niet
op grond van de traditie.
3.2.2 Aantal talen door moeder resp. vader in gebruik
Er is gekeken of het aantal talen dat ouders spreken in deze groep ouders van invloed was op de
keuze voor een eentalig of meertalig model, of voor ‘mixen’.
Als één of beide ouders zelf meertalig zijn, leidt dat hier bij elf van de ouders (58%) tot mixen (als
model of in combinatie met een ander model); zelfs bij alleenstaande ouders, en ook als dat
vanwege hun Nederlandse taalbeheersing geen noodzaak zou zijn. Dit is, zo is hierboven
aannemelijk gemaakt, vooral een risico voor de T1 en minder voor het Nederlands.
Drie talen is teveel, lijkt het wel. In vier van de vijf gevallen waarvan een of beide ouders meer
dan één T1 spreken, en er in potentie drie of meer talen in het gezin gebruikt zouden kunnen
worden, vervalt de T1-minderheidstaal ten gunste van het Nederlands of van een andere
‘meerderheidstaal’. In het gezin waar het Koerdisch ‘verdrongen’ wordt door het Nederlands en
Turks, is dit opmerkelijk, gezien de politieke lading die het Koerdisch voor de sprekers van deze
taal heeft.
In twee gevallen (10%), waarbij beide ouders ééntalig of meertalig zijn in verschillende talen,
wordt er niet gemixt, maar gekozen voor OPOL of voor een eentalig model met een
gemeenschappelijke taal (terecht of ten onrechte d.w.z. m.b.t. het niveau van taalbeheersing).
46
3.2.3 Taalbeheersing ouders en voorkeurstalen kinderen
Als we er vanuit gaan dat een ouder het Nederlands op niveau 5 (near native niveau) zou moeten
beheersen om vlot en correct te kunnen communiceren met zijn/ haar kinderen is het interessant
te kijken of ouders die Nederlands kiezen als opvoedingstaal wel aan die norm voldoen. In het
geval van de vaders hebben we aan data alleen de inschatting door de moeders. Van de
beheersing van het Nederlands door de moeders is door de moeder en door de interviewer een
inschatting gemaakt. Omdat we ervan uitgaan dat alle ouders hun T1 op dat niveau beheersen is
vooral gekeken naar het Nederlands om te zien of de ouders het meest verantwoorde model
kiezen, in de gegeven situatie, en of de best voor een taal geoutilleerde ouder het Nederlands
voor zijn/ haar rekening neemt.
Van de zestien moeders die (volgens de interviewer) het NL laag tot middelmatig beheersen,
d.w.z. tot en met niveau 4 (84%), maken er veertien (74% van het totaal) een niet verantwoorde
keuze voor het Nederlands, waarbij het in twaalf gevallen (63% van het totaal) gaat om mixen.
Van de drie moeders die het Nederlands op near- native niveau beheersen, maken er twee
(67%) een juiste keuze en een moeder (33%) een onjuiste (onnodig mixen).
Vijf van de zeven vaders die alleen in het Nederlands opvoeden en twee van de vijf vaders die in
de T1 plus het Nederlands opvoeden voldoen aan deze norm, d.w.z. volgens hun partner. Omdat
de vaders, op één na, niet aanwezig waren bij het interview is hier geen inschatting door de
interviewer gemaakt. Hier zijn het vijf van de zeventien vaders (29%) die het Nederlands eigenlijk
onvoldoende beheersen volgens de norm.
Mogelijke verklaringen:
a) Ouders hebben geen weet van het beheersingsniveau als voorwaarde voor het
aanbieden van een taal aan kinderen;
b) Ouders hebben het idee dat ze het Nederlands voldoende beheersen, ook waar dat niet
of niet helemaal het geval is;
c) Ouders menen dat Nederlands altijd de beste keuze is.
(Zeer) lage tot middelmatige beheersing van het Nederlands is een risico. De kans bestaat dat
deze ouders hun kinderen een incorrect taalaanbod hun kinderen leveren, waardoor de kinderen
woorden, betekenissen en grammatica van het Nederlands van huis uit’ incorrect leren. Ouders
die het Nederlands onvoldoende beheersen, maar toch aanbieden, blijken in de praktijk te gaan
mixen.
Ook mixen kan theoretisch een risico inhouden, maar dan voor de T1. De kinderen zijn voor de
ontwikkeling van de T1 afhankelijk van de ouders. Indien de T1 niet ‘zuiver’ wordt aangeboden,
maar vermengd met de woorden of de grammatica van bijvoorbeeld het Nederlands, bestaat de
kans dat de T1 uiteindelijk niet grammaticaal correct wordt beheerst. Opvallend is, zo blijkt uit de
interviews, dat vooral de moeders rapporteren te mixen, zelfs de moeders die het Nederlands op
near- native niveau (moedertaalniveau) beheersen en dus niet zouden hoeven codeswitchen.
Aangezien de moeders mixen ook noemen bij andere gezinsleden, gaan we ervanuit dat de
partners hierbij niet onderbelicht zijn, maar dat is uiteraard niet zeker. In 13 gevallen (68% van
het totaal) mixt moeder. In tien van deze gezinnen (77%) hebben de kinderen Nederlands,
Nederlands + mix of mixen als voorkeur. In drie andere gezinnen (23%) hebben de kinderen
zowel T1 als NL als voorkeurstaal en zou moeder zich kunnen beperken tot of uitwijken naar de
47
T1, maar mixen twee moeders (10%) desondanks. Zes van de moeders (32% van het totaal)
mixen niet, ongeacht de voorkeurstaal van de kinderen.
Mogelijke verklaringen:
a) Indien het juist is dat vooral moeders mixen, zelfs als dit niet nodig zou zijn wegens hun
goede beheersing van het Nederlands (of de T1), dan zou dit veroorzaakt kunnen worden
doordat ze zich aan de voorkeurstaal (Nederlands, mix) van hun kinderen aanpassen
(responsiviteit). Bijvoorbeeld omdat het begrijpen van elkaar belangrijker voor de moeders
is dan de vorm waarin dat gebeurt, d.w.z. dan de ‘zuiverheid’ of de grammaticale
correctheid van de gebruikte taal.
b) Een mogelijke andere verklaring voor het mixen is dat ouders geen idee hebben dat er
andere modellen bestaan dan ‘mixen’, behalve dan eentalig T1 of Nederlands. Wellicht
vatten zij meertalig opvoeden letterlijk op als meer talen tegelijk of door elkaar spreken.
Voor veel ouders bleek het interview een openbaring omdat ze via pictogrammen voor het
eerst kennismaakten met modellen als OPOL en OSOL.
3.2.4 Opleiding ouders.
Bekeken is of een keuze voor het (in de specifieke context) ‘juiste’ of meest verantwoorde model,
gezien de beheersing van de talen door de ouders, te maken heeft met het opleidingsniveau.
Ouders die hoger opgeleid zijn hebben mogelijk meer kijk op het niveau van taalbeheersing dat
een voorwaarde is voor het te kiezen model. Het blijkt echter niet zo te zijn dat de lagere
opgeleide ouders de ‘onjuiste’ keuzes maken en de hoger opgeleide ouders de ‘juiste’ keuzes
maken. Een combinatie van opleiding van moeder en het niveau taalbeheersing van moeder
geeft geen verband met juiste/ onjuiste keuze. Verband met de taalbeheersing van het
Nederlands (3.2.3) is sterker dan verband met de opleiding.
Conclusie verbanden interviewvragen met gezinscontext
Er is weinig verband tussen het gekozen model in het eigen gezin en het model in het ouderlijk
huis van vader en moeder. Kennelijk maken ouders keuzes die passen bij hun eigen gezin of
mogelijkheden en worden de keuzes gemaakt op grond van de huidige situatie en niet op grond
van de traditie.
Als één of beide ouders zelf meertalig zijn, leidt dat hier bij elf van de ouders (58%) tot mixen (als
model of in combinatie met een ander model); zelfs bij alleenstaande ouders, en ook als dat
vanwege hun Nederlandse taalbeheersing geen noodzaak zou zijn. Dit is, zo is hierboven
aannemelijk gemaakt, vooral een risico voor de T1 en minder voor het Nederlands.
Als we stellen dat iemand een taal op near- native niveau (hier: niveau 5) moet spreken om een
correct en vloeiend taalaanbod te verzorgen, kunnen we stellen dat vijf van de zeventien vaders
(29%) en veertien van de negentien moeders (74%) hun kinderen (gedeeltelijk) in het Nederlands
opvoeden terwijl ze het Nederlands niet voldoende machtig zijn. (Zeer) lage tot middelmatige
beheersing van het Nederlands is een risico. Ouders die het Nederlands onvoldoende
beheersen, maar toch aanbieden, zijn een incorrect taalmodel voor hun kinderen.
48
Mogelijke verklaringen:
a) Ouders hebben geen weet van het beheersingsniveau als voorwaarde voor het
aanbieden van een taal aan kinderen;
b) Ouders hebben het idee dat ze het Nederlands voldoende beheersen, ook waar dat niet
of niet helemaal het geval is;
c) Ouders menen dat Nederlands altijd de beste keuze is.
Ouders die het Nederlands onvoldoende beheersen, maar toch aanbieden, blijken in de praktijk
(ook) te gaan mixen. Zelfs van de drie moeders die het Nederlands op near- native niveau
beheersen, maakt een moeder een keuze voor (onnodig) mixen.
Het is een opmerkelijk verschijnsel dat zoveel moeders ‘ten onrechte’ kiezen voor het Nederlands
en het ook vooral de moeders zijn die mixen. Wie een taal niet voldoende beheerst, is een
incorrect ‘model’ en/of is genoodzaakt regelmatig uit te wijken naar een andere taal, of dit nu
afwisselend gebeurt (per zin) of door te ‘mixen’ (binnen een zin).
Mogelijke verklaringen:
a) Mogelijk maken moeders de keuze voor het Nederlands, terwijl ze dat onvoldoende
beheersen, onder invloed van de ‘druk’ van de voorkeurstaal van hun kinderen. Bij
meerdere vragen geven zij aan dat hun kinderen het best communiceren in het
Nederlands. Misschien doen ze dit bewust, bijvoorbeeld omdat ze denken dat ze er hun
kinderen mee helpen, of passen zij zich onbewust aan hun kinderen aan (uit
responsiviteit). Dit komt overeen met het feit dat Nederlands de voorkeurstaal is van de
meeste kinderen. Auer noemt dit participant-related codeswitching (Auer & Eastman,
2010), oftewel codeswitching die met de taalvaardigheid of taalvoorkeur van de ge-
spreksdeelnemer te maken heeft.
b) Een andere reden om voor Nederlands te kiezen is mogelijk de druk vanuit de
maatschappij, de school etc. of de onbekendheid met de modellen OPOL en OSOL.
3.3 Overwegingen bij de keuze voor de vorm van talig opvoeden
De onderzoeksvraag was: Welke overwegingen hebben de ouders om te kiezen voor deze
vorm van talig opvoeden? Ouders konden hier meerdere overwegingen kiezen. Het verband
met de gezinscontext is in de analyse meegenomen.
Zestien (84%) ouders kiezen voor communicatie met familie. Opvallend: een Marokkaanse
familie die kiest voor eentalig Nederlands en een Turkse familie die kiest voor OPOL, kiezen niet
voor communicatie met familie. Zo ook een Somalische familie die vooral mixt.
De motivatie voor het behoud van eigen cultuur komt voor bij 63% van de ouders, in alle
modellen, zelfs bij gezinnen die kiezen voor eentalig Nederlands.
Elf moeders (58%) kozen voor de T1 opdat de kinderen die niet zouden verliezen. De combinatie
van twee of meer keuzes uit ‘communicatie familie en/of wortels/ eigen cultuur en/of T1 niet
verliezen’ komt vijftien keer voor (79%), verspreid over de modellen, behalve bij de gezinnen die
49
kiezen voor eentalig Nederlands, op één na. Dit laatste is een opvallende keuze en een
onmogelijke wens: kiezen voor eentalig Nederlands (met mixen) maar daarbij toch de eigen taal
willen onderhouden. Omgekeerd is bij de enige familie die kiest voor eentalig T1 opmerkelijk dat
zij niet kiezen voor een combinatie van twee of meer keuzes uit ‘communicatie familie en/of
wortels/ eigen cultuur en/of T1 niet verliezen’. Mogelijk antwoorden ouders bij het model of bij de
redenen om het te kiezen sociaal wenselijk, maar niet consistent.
Van de elf gezinnen die kozen om de T1 te behouden, mixen er negen. Dat wil zeggen dat 47%
van de gezinnen de T1 wil behouden dit probeert binnen een ‘riskante context’. Omdat kinderen
die in Nederland naar school gaan en naar Nederlandstalige tv- zenders kijken in toenemende
mate een (min or meer correct) taalaanbod in het Nederlands krijgen van derden, zou ‘mixen’
weleens vooral riskant kunnen zijn voor de T1, waar de kinderen voornamelijk de ouders als bron
hebben.
De kinderen blijken de T1 toch minder goed te beheersen dan het Nederlands, misschien is dit
een gevolg van een relatief kleiner aandeel van het taalaanbod in de T1 op een dag of van
mixen. Of misschien is het mixen juist een gevolg van het minder beheersen van de T1, d.w.z.
dat moeder op deze wijze wat extra T1 in hun taalaanbod willen stoppen.
Veertien ouders (74%) kiezen voor de communicatie met Nederlanders. Dit betreft ouders die
kiezen voor OPOL en OSOL of eentalig Nederlands, en ook twee ouders die mixen. Opvallend
genoeg geven ook twee gezinnen die kiezen voor eentalig T1 aan dat ze de communicatie met
Nederlanders hiermee willen ondersteunen. Mogelijk antwoorden ouders bij het model of bij de
redenen om het te kiezen sociaal wenselijk, maar niet consistent. Het kan ook zijn dat de ouders
de communicatie met Nederlanders wel als belangrijk aanmerken, maar dit zien als de taak van
de school.
Negen van de ouders (47%) willen de Nederlandse cultuur (ook) meegeven; zelfs bij gezinnen
die kiezen voor eentalig T1. Mogelijk antwoorden ouders bij het model of bij de redenen om het te
kiezen sociaal wenselijk, maar niet consistent. Het kan ook zijn dat de ouders de inburgering in
de Nederlandse cultuur wel als belangrijk aanmerken, maar dit zien als de taak van de school.
De voor de hand liggende combinatie communicatie met Nederlanders en integratie komt acht
keer voor (42%). Het onderhouden van de eigen taal met het oog op remigratie komt nauwelijks
voor.
Vier van de negen ouders die in het beheersen van meer talen meer kansen zien, noemen dit in
combinatie met 'vroeg met NL beginnen'. Dit is 21% van alle gezinnen. Dit kan betekenen dat de
andere ouders zich niet realiseren hoe vroeg je kunt/ zou moeten beginnen met Nederlands .
79% van de ouders kiest voor Nederlands met het oog op schoolsucces. Opvallend is dat drie
van de vier gezinnen die kiezen voor eentalig Nederlands schoolsucces niet noemen en dat de
twee gezinnen die kiezen voor eentalig T1 het wel noemen. Mogelijk antwoorden ouders bij het
model of bij de redenen om het te kiezen sociaal wenselijk, maar niet consistent. Of mogelijk zien
ze schoolsucces niet in verband met de taal als communicatie- en onderwijsmiddel, maar zuiver
als verantwoordelijkheid van de school.
50
Vijf van de elf ouders die Nederlands i.v.m. schoolsucces noemen, noemen de combi
schoolsucces en 'vroeg met Nederlands beginnen'. Dit is 26% van het totaal alle gezinnen. Dit
kan betekenen dat de overige ouders zich niet realiseren hoe vroeg je kunt/ zou moeten
beginnen met Nederlands i.v.m. schoolsucces.
Een percentage van 37% van de moeders merkt op dat kinderen er plezier in hebben meer talen
te beheersen, dit komt in vijf gezinnen in combinatie voor met de motivatie voor communicatie
met eigen familie en Nederlanders. Mogelijk is in deze gezinnen sowieso sprake van een
positieve waardering voor het communiceren in meer talen. In drie van deze gezinnen stelt men
namelijk ook dat meer talen meer kansen betekenen. In vijf andere gezinnen komt de relatie
schoolsucces en plezier in meer talen leren voor.
Conclusie
Bij de keuze voor de T1 is het contact met de familie en het behoud van de eigen taal en cultuur
doorslaggevend. De combinatie van twee of meer keuzes uit ‘communicatie familie en/of wortels/
eigen cultuur en/of T1 niet verliezen’ komt vijftien keer voor (79%), verspreid over de modellen.
Van de elf gezinnen die kozen om de T1 te behouden, mixen er negen. Dat wil zeggen dat 47%
van de gezinnen de T1 wil behouden dit probeert binnen een ‘gevaarlijke context’. Omdat
kinderen die in Nederland naar school gaan en naar Nederlandstalige tv- zenders kijken in
toenemende mate een (min or meer correct) taalaanbod in het Nederlands krijgen van derden,
zou ‘mixen’ weleens vooral riskant kunnen zijn voor de T1, waar de kinderen voornamelijk de
ouders als bron hebben.
Veertien ouders (74%) kiezen voor de communicatie met Nederlanders. Dit betreft vooral ouders
die kiezen voor Nederlands (en T1) binnen OPOL en OSOL of voor eentalig Nederlands, maar
opmerkelijk genoeg ook bij minder waarschijnlijke keuzes, zoals eentalig T1. Misschien
ondersteunt de laatste groep ouders de communicatie met Nederlanders wel, maar ziet zij het
aanbieden van Nederlands als taak van de school en niet van het gezin. Mogelijk ook
antwoorden ouders bij het model of bij de redenen om het te kiezen sociaal wenselijk, maar niet
consistent. De voor de hand liggende combinatie communicatie met Nederlanders en integratie
komt acht keer voor (42%).
Van de ouders kiest 79% voor Nederlands met het oog op schoolsucces, ook bij minder
waarschijnlijke keuzes, zoals eentalig T1. Vijf van de elf ouders die Nederlands i.v.m.
schoolsucces noemen, noemen de combi schoolsucces en 'vroeg met Nederlands beginnen'. Dit
is 26% van alle gezinnen. Dit kan betekenen dat de overige ouders zich niet realiseren hoe vroeg
je kunt/ zou moeten beginnen met Nederlands i.v.m. schoolsucces.
3.4 Besluitvorming keuze meertalig opvoeden
De onderzoeksvraag was hier: Hoe is de besluitvorming m.b.t. deze keuze tot stand
gekomen? Het verband met de gezinscontext is in de analyse meegenomen.
Ouders konden zelf aangeven hoe ze tot de keuze gekomen waren en ze konden hierbij kiezen
uit meerdere opties, namelijk:
51
0. niet over nagedacht
1. na overleg met partner/ wens van partner
2. na overleg met familie/ wens van familie
3. na gesprek met vrienden/ andere ouders
4. na gesprek met medewerker consultatiebureau
5. na gesprek peuterleidster
6. na gesprek leerkracht
7. door info uit krant/ tijdschrift
8. door info van radio/ tv
9. door info van internet
10. anders, nl.
Acht moeders noemen ‘niet over nagedacht’. In zeven gezinnen (37%) zien we een combinatie
van mixen en ‘niet over nagedacht’. Dit lijkt een begrijpelijke, maar riskante combinatie, omdat
ouders mogelijk niet beseffen dat de keuze voor mixen nadelig kan zijn vooral voor de T1.
Daarnaast zie we slechts bij een van de vijf keuzes voor eentalig NL of T1 een combinatie met
'niet over nagedacht'. Het eentalige model is voor de vier overige ouders die dit model kozen
blijkbaar geen automatische keuze, maar iets waar over wordt gesproken met de partner of
anderen.
Daarentegen zien we ook drie maal OPOL en 'niet over nagedacht', waarvan twee maal OPOL
met mixen door moeder. Toch geven drie van de vier ouders die OPOL kozen allen aan dat ze
het hier ook met de partner en/of derden over hebben gehad. Dat is waarschijnlijk, want het is
een bewerkelijk model. Men moet de keuze voor een taal per ouder consequent volhouden en
zich houden aan bepaalde ‘verkeersregels’ in huis. In sommige situaties is dat ingewikkeld. Daar
niet over nagedacht hebben lijkt onwaarschijnlijk. Mogelijk hebben deze ouders de optie 'niet over
nagedacht' anders begrepen dan bedoeld, of heeft het er niet over nadenken vooral een verband
met mixen. Twee van de vier ouders die voor OPOL kozen mixen daarbij.
De meeste moeders (79%) geven aan dat zij het besluit meertalig op te voeden, en daarmee ook
het besluit welke taal/ talen zij daarbij voor hun rekening zouden nemen, zelfstandig of na overleg
in het gezin hebben genomen. Dertien moeders (69%) noemen het overleg met de partner. Twee
alleenstaande moeders (10%) ‘hebben het zelf zo besloten’, bij gebrek aan partner, of noemen
niet dat zij dit ooit met de vader van hun kinderen hebben besproken. In vier gevallen (21%) is de
keuze voor het 'model' (ook) afgekeken van/ overlegd met familie, maar altijd in combinatie met
andere partijen. Vier gezinnen (21%) die vrienden/ andere ouders noemen, noemen (ook) de
partner of familie als bron. Blijkbaar hebben zij het er met iedereen over gehad binnen hun
achterban.
Zes gezinnen (32%) noemen (ook) informatie ingewonnen bij of gekregen van professionele
opvoeders, zoals een medewerker van het consultatiebureau en/of een peuterleidster en/of een
leerkracht en/of een medewerker van Aanzet. De vraag is of deze adviezen met elkaar
overeenstemmen, of dat er ‘ruis’ optreedt tussen de adviezen van de verschillende instanties. In
de praktijk worden zeer verschillende adviezen gegeven; namelijk het zich beperken tot de T1 als
voorwaarde voor het leren van Nederlands of juist het thuis alleen aanbieden van Nederlands in
plaats van de T1. Er is ouders niet gevraagd welke adviezen ze precies gekregen hebben.
52
De media hebben nauwelijks (5%) invloed gehad op de keuze voor het model, althans niet
volgens de ouders of niet rechtstreeks.
Conclusie
Kennelijk is de besluitvorming over de keuze voor meertalig of eentalig opvoeden vooral een
zaak tussen de (aanstaande) ouders (79%), en gedeeltelijk ook door contact met de achterban
(familie, vrienden, kennissen). Het is duidelijk dat professionele opvoeders bij ongeveer een
derde van de ouders ook een rol speelden bij de keuze. De vraag is of de adviezen van
professionele opvoeders met elkaar overeenstemmen, of dat er ‘ruis’ optreedt tussen de
adviezen van de verschillende instanties. Naar de inhoud van de adviezen is echter niet
gevraagd. De besluitvorming (in deze groep) werd nauwelijks beïnvloed door de media.
De vraag is hoe de (juiste) informatie over taalverwerving en de voorwaarden daarvoor bij ouders
als deze terecht komt, die al tweetalig opvoeden of daartoe mogelijk gaan besluiten. Hoe bereik
je ze ‘van buiten’ als er vooral binnen de eigen achterban over wordt gepraat?
3.5 Positieve ervaringen met (meer)talig opvoeden
De onderzoekvraag was: Welke positieve ervaringen hebben de ouders met deze vorm van
(meer)talig opvoeden? Het verband met de gezinscontext is in de analyse meegenomen.
Ouders konden hierbij kiezen uit:
1. Beheerst de T1 (voor zijn leeftijd);
2. Beheerst NL (voor zijn leeftijd);
3. Anders, nl.
Opgave van talige successen van kinderen
0
2
4
6
8
10
12
14
16
beheerst deT1 actief voor
zijn leeftijd
beheerst deT1 alleen
passief voorzijn leeftijd
beheerst hetNederlands
actief voor zijnleeftijd
beheerst hetNederlands
alleen passiefvoor zijnleeftijd
beheerst T1en Nederlandsactief voor zijn
leeftijd
anders(niet talig)
onbekend
Wat kan uw kind goed?
53
De ouders geven in het algemeen aan dat ‘het goed gaat’ en verwijzen hierbij naar de organisatie
van de talige opvoeding. Vijftien ouders noemen dat hun kinderen het Nederlands, althans naar
hun inschatting, actief voor hun leeftijd beheersen, onafhankelijk van het model dat wordt
gehanteerd in het gezin. Een gezin meldt dat hun kinderen de T1 passief beheersen (begrijpen)
en vier ouders melden dat het Nederlands en T1 actief beheerst wordt. Hierbij is geen relatie met
het model. De ouders laten merken dat zij trots zijn op hun kinderen.
In het onderwijs en de samenleving wordt vaak gesteld dat kinderen met een meertalige
achtergrond en met lager opgeleide ouders het Nederlands onvoldoende beheersen. Het is
genoegzaam bekend dat deze kinderen uitvallen op landelijke toetsen met betrekking tot
taalvaardigheid en daardoor, indirect, ook op andere toetsen. Er is kennelijk een verschil in
beoordeling van de Nederlandse taalvaardigheid tussen ouders en onderwijs. Ouders zijn niet
geschoold om het niveau van taalvaardigheid te kunnen inschatten. Ook is mogelijk dat hier een
verschil speelt tussen welke taalvaardigheid resp. de school beoordeelt: dagelijkse algemene
taalvaardigheid of schoolse taalvaardigheid.
3.6 Problemen en oplossingen m.b.t. (meer)talig opvoeden?
De onderzoekvraag waren:
a) Wat kan uw kind nog niet goed?
b) Welke negatieve ervaringen of problemen hebben de ouders met deze vorm van
(twee)talig opvoeden en hoe pakken zij die aan?
Het verband met de gezinscontext is in de analyse meegenomen.
Bij het omschrijven van problemen bij het taalvaardigheid van het kind konden de ouders kiezen
uit:
1. Beheerst de T1 onvoldoende (voor zijn leeftijd);
2. Beheerst NL onvoldoende (voor zijn leeftijd);
3. Anders, nl.
Opgave talige problemen van kinderen
02468
101214
beheerst de T1onvoldoende
passief voor zijnleeftijd
beheerst de T1onvoldoende
actief voor zijnleeftijd
beheerstNederlands
onvoldoendeactief voor zijn
leeftijd
anders
Wat kan uw kind (nog) niet goed?
54
Bij het beschrijven van overige problemen en oplossingen konden de ouders vrijuit vertellen en
(meerdere opties) kiezen uit de volgende problemen (letters) en oplossingen (cijfers):
Problemen:
A. Mixen (Codeswitching)
B. Kind weigert of heeft moeite met verstaan/
luisteren naar T1/ NL
C. Kind weigert of heeft moeite met spreken van
T1/ NL
D. tempo taalontwikkeling langzamer
E. i.v.m. partner (minder/ geen support)
F. i.v.m. partner (buitengesloten)
G. i.v.m. familie (minder/ geen support)
H. i.v.m. familie (buitengesloten)
I. i.v.m. peuterspeelzaal/ school
J. Anders, nl
Oplossingen:
1. terug naar eentalig T1/ NL
2. dwang/ straf/ manipulatie10
3. doorgaan zelfde (geduld)
4. even vertalen in de andere taal
5. voordoen (modellen) in de andere
taal
6. hulp/ advies vragen aan….
7. Anders, nl…
Twaalf moeders melden begripsproblemen van de kinderen in de T1. Een moeder meldt
productieproblemen van de kinderen in de T1. Een moeder maakt zich zorgen over de actieve
beheersing van het Nederlands. Acht kinderen weigeren wel eens te luisteren naar de T1 of juist
het Nederlands en vier kinderen weigeren wel eens te praten in de T1 of juist in het Nederlands.
Een bekend verschijnsel. Kinderen vanaf een jaar of drie ontdekken dat buitenshuis de
minderheidstaal niet gesproken wordt en zien soms het nut ervan niet meer in (totdat ze op
vakantie gaan in het land van herkomst).
Tien moeders (53%) lossen communicatie- of motivatieproblemen op door geheel of tijdelijk over
te schakelen naar de andere taal (vertalen). In de meeste gevallen betekent dit een switch naar
het Nederlands, omdat dat de taal is die kinderen het best beheersen. Vijftien moeders (79%)
lossen deze problemen daarnaast ook op door geduldig in de oorspronkelijke taal te blijven
praten en desnoods hetzelfde uit te leggen in andere woorden.
Vier moeders (21%) zien ‘mixen’ binnen een zin (codeswitching) door de kinderen als probleem;
drie van deze moeders mixen ook zelf, één pertinent niet (OPOL). Er is bij deze moeders dus een
zeker bewustzijn dat ‘mixen’ misschien geen goed idee is als je niet op een woord kunt komen.
Zij lossen dit op door helemaal over te schakelen op de andere taal of tijdelijk even te vertalen in
de andere taal en weer terug te gaan naar de oorspronkelijke taal. Of ze houden geduldig vol in
de oorspronkelijke taal en vertellen hetzelfde in andere woorden.
Een moeder ziet het codeswitchen juist als oplossing als zijzelf bepaalde Nederlandse woorden
niet weet.
Vier moeders (21%) signaleren dat het tempo van de taalontwikkeling langzamer gaat. Dat is een
bekend (tijdelijk) verschijnsel bij simultaan tweetalig opgroeiende kinderen. (Zie hoofdstuk 1.)
Ook hier moet weer worden aangetekend dat het voor ouders lastig kan zijn de taalvaardigheid
van hun kinderen juist te beoordelen.
10
‘omkopen’; oma zal zo blij/ verdrietig zijn als je (geen) Turks praat; cadeautje beloven etc.
55
Conclusie
De ouders zijn overwegend positief over het twee-of meertalig opvoeden. Zij zijn trots op hun
kinderen. Toch signaleren zij dat hun kinderen het Nederlands beter beheersen dan de T1 en de
tweede taal ook bij voorkeur gebruiken. Enkele moeders signaleren dat de taalontwikkeling in
beide talen langzamer gaat, een bekend, maar niet per se verontrustend verschijnsel.
Moeders zeggen communicatieproblemen op te lossen door geheel of tijdelijk te switchen naar
‘de andere taal’ (in deze groep vooral Nederlands). Het is niet duidelijk of ze hierbij tussen of
binnen zinnen switchen (mixen). Sommige moeders of dezelfde moeders in sommige situaties
kiezen ervoor door in de gekozen taal te volharden en iets desnoods nog eens in andere
woorden te zeggen. Het switchen van talen binnen een zin (codeswitchen of mixen) ziet 21% van
de moeders als probleem, ook al ontkomen zij er zelf niet allemaal aan. Deze moeders hebben
als enige van de geïnterviewde moeders het gevoel dat mixen misschien niet bevorderlijk is voor
de taalbeheersing.
56
4. Conclusies, discussie en aanbevelingen
Conclusies m.b.t. centrale onderzoeksvragen:
1. Wat vertellen de ouders m.b.t. keuzes, opvattingen, kennis en ervaringen over het proces
van simultaan meertalig opvoeden in hun gezin? (subvraag 2 t/m 6)
De conclusie t.a.v. onderzoeksvraag 1 is dat de hetgeen de ouders rapporteren zeer divers is,
zoals ook de gezinnen in deze studie zeer divers waren, in elk geval wat betreft opleidingsniveau.
Maar er waren ook opvallende overeenkomsten. Ten eerste blijken de kinderen, althans volgens
de ouders, thuis minder hun eerste taal en meer Nederlands te spreken dan aangenomen.
Volgens de ouders beheersen de kinderen het Nederlands ook beter dan de eerste taal. Ten
tweede blijkt dat met name de moeders bij meertalig opvoeden keuzes lijken te maken die niet in
het belang zijn van de taalontwikkeling van de in het gezin gebruikte talen, d.w.z. ze spreken
Nederlands met hun kinderen terwijl ze deze taal onvoldoende beheersen en/of ze mixen beide
talen binnen één zin. In dergelijke gevallen is de ouder geen correct en verantwoord taalmodel
voor het kind.
2. Welke rol speelt de context van het gezin hierbij? (zie ook subvraag 1)
De antwoorden van de ouders waren over het algemeen consistent binnen de context van
waaruit zij rapporteerden, of vanuit die context te verklaren (onderzoeksvraag 2).
Verder zullen we hier de conclusies presenteren via de subvragen. Deze waren:
1 Welke ‘patronen’/ verschillen zijn te herkennen in de contexten van de gezinnen?
2 Hoe ‘organiseren’ de gezinnen de talige opvoeding?
3 Welke overwegingen hebben de ouders om te kiezen voor deze vorm van talig opvoeden?
4 Hoe is de besluitvorming m.b.t. deze keuze tot stand gekomen?
5 Welke positieve ervaringen hebben zij met deze vorm van (twee)talig opvoeden?
6 Welke negatieve ervaringen/ vragen/ problemen/ hebben zij daarbij en hoe ‘tackelen’ zij die?
4.1 Conclusies m.b.t. subvragen
1 Welke ‘patronen’/ verschillen zijn te herkennen in de contexten van de gezinnen?
Van de ouders (N= 36) is meer dan twee derde afkomstig uit de niet- westerse landen, incl.
Macedonië.
Meer dan de helft van de ouders in dit onderzoek is middelbaar of hoger opgeleid. Voor
Vlaardingen geldt (Stam e.a., 2008) dat de ouders gemiddeld middelbaar zijn opgeleid. Dit geldt
ook voor de ouders in dit onderzoek, zij het dat het percentage ouders die geen onderwijs of
alleen basisonderwijs hebben genoten hoger is ten opzichte van de Vlaardingse statistieken en
er juist minder ouders VMBO hebben genoten. Wat betreft midden- en hogere opleiding (HAVO
t/m WO) scoort de onderzoeksgroep hoger. De moeders in dit onderzoek zijn overwegend
middelbaar opgeleid vergeleken met de vaders, de vaders zijn overwegend meer hoger opgeleid
in vergelijking met de moeders.
De vaders in deze groep zijn gemiddeld ouder dan de moeders.
57
Ongeveer evenveel vaders als moeders zijn meer dan tien jaar in Nederland, maar de
verblijfsduur per echtpaar is onderling zeer verschillend. Er zijn meer vaders dan moeders 20 jaar
of langer in Nederland. Vaders hebben dus meer of langer de gelegenheid gehad om Nederlands
te leren.
Er zijn relatief meer vaders (N= 12) die het Nederlands op de hogere niveaus spreken dan
moeders (N= 8), al is er geen enkele vader die Nederlands op near - native niveau spreekt. Eén
moeder, met Nederlands als moedertaal, beheerst het Nederlands (per definitie) op native
niveau.
Alle moeders en bijna alle vaders (84,2%) kunnen zowel het Nederlands als de T1 lezen, d.w.z.
enigszins tot zeer goed decoderen. In theorie zouden ze hun kinderen in het Nederlands (en in
de T1) kunnen voorlezen. In deze groep ouders is het niveau van actieve beheersing van het
Nederlands door vaders hoger dan dat van de moeders.
Veertien moeders (74%) schatten hun mondelinge actieve beheersing van het Nederlands
anders in dan de interviewer. Omdat bij de keuze voor een taal in de opvoeding het uitgangspunt
zou moeten zijn of de ouder die taal op near- native niveau beheerst, is de vraag of ouders hun
eigen niveau (of dat van hun partner en kinderen) wel correct inschatten.
Onder de kinderen (N= 45) zijn 23 jongens en 22 meisjes, dus half- om- half. Van hen zijn er 29
kinderen (64,4%) in de basisschoolleeftijd, 7 (15,5%) in het voortgezet onderwijs en 9 (20%) in de
voorschoolse leeftijd.
Opvallend is dat, naar het oordeel van de ouders, bijna elk van de 45 kinderen (N= 41; 91,1%)
het Nederlands voor hun leeftijd actief (en passief) beheerst, en drie kinderen (6%) Nederlands
alleen passief. De T1 wordt dus over het algemeen minder goed beheerst dan het Nederlands,
althans volgens de ouders. Dit laatste is in elk geval een aanduiding voor het gevoel van de
ouders, dat hun kinderen de tweede taal beter beheersen dan de moedertaal.
Van de 45 kinderen hebben er 30 als voorkeurstaal het Nederlands. In deze groep kiest geen
enkel kind voor de moedertaal in plaats van het Nederlands. Zeven kinderen hebben geen
voorkeur en gebruiken beide talen afwisselend; vijf kinderen mixen beide talen en van drie
kinderen is de voorkeurstaal onduidelijk omdat ze nog te jong zijn.
Vaders kiezen relatief meer voor Nederlands als opvoedingstaal, moeders meer voor alleen de
T1 of beide talen.
2 Hoe ‘organiseren’ de gezinnen de talige opvoeding?
De uit de theorie bekende modellen voor meertalig opvoeden, zoals eentalig T1, eentalig
Nederlands OPOL en OSOL zijn alle in gebruik in de onderzoeksgroep. Echter maar in enkele
gevallen in hun ‘pure’ vorm. In de helft van de gevallen wordt daarbij (collateraal) ook gedaan
aan codeswitching, d.w.z. dat de T1 en het Nederlands binnen één zin gemixt worden
aangeboden. In bijna de helft van de gezinnen wordt zelfs alleen maar gemixt: mixen als model.
Als we het ‘collaterale’ mixen buiten beschouwing laten, dan zijn de modellen uit de theorie
redelijk evenredig verdeeld over de gezinnen. Mixen als model, dat niet bij de ‘officiële modellen
in de theorie wordt genoemd, heeft echter de overhand. Kijkt men naar modellen ‘zonder’ mixen
en ‘met’ mixen dan is duidelijk dat in bijna driekwart van de gezinnen (74%) een beetje of alleen
maar wordt gemixt.
58
Uit de antwoorden van de moeders wordt duidelijk dat de keuze voor het model van het meertalig
opvoeden vooral wordt ingegeven om de communicatie in het gezin te bevorderen. Dit komt
overeen met hetgeen moeders opgeven in de hieronder beschreven situaties. Het leggen van
prioriteit bij ‘elkaar begrijpen’ speelt dus op het niveau van het systeem, d.w.z. het gezin,
(mesoniveau) als op het niveau van de communicatie met een individueel kind (microniveau). De
vijf ouders die kiezen voor OPOL of OSOL antwoorden alle dat je de talen moet scheiden om ze
goed aan te leren. Deze modellen zijn dan ook op het scheiden van de talen gebaseerd.
De situaties waarin de ene of de andere taal wordt gebezigd lopen zeer uiteen, hoewel duidelijk
wordt dat Nederlands in 14 gezinnen en de T1 in 9 gezinnen ‘in alle dagelijkse routines’ gebruikt
wordt. Dit aantal van > 19 houdt theoretisch in, dat in enkele gezinnen zowel Nederlands als de
T1 ‘in alle dagelijkse routines’ gebruikt worden, d.w.z. naast of door elkaar. Hier is mogelijk een
verband met het overheersende mixen.
Gevraagd naar de percentages per dag waarin de ene of de andere taal gesproken wordt, dan
spreekt met in twaalf gezinnen meer dan de helft van de dag Nederlands en in negen gezinnen
meer dan de helft van de dag de T1. Ook hier is het totaal > 19. Mixen is hier weer een van de
mogelijke verklaringen, aangezien bij mixen moeilijk in te schatten is van welke taal op welk
moment sprake is. Daarnaast geven moeders ook specifieke situaties aan waarin de ene of de
andere taal gesproken wordt. In hoeverre het hier gaat om de T1 of Nederlands ‘puur’ is gezien
het veel voorkomende mixen niet te zeggen. Mogelijk heeft bij het mixen de ene of andere taal de
overhand. Bij het tv- kijken wordt er, volgens de moeders, door de kinderen overwegend naar
Nederlandstalige zenders gekeken.
Aan de moeders werd voor vijf cruciale, in emotie oplopende opvoedingssituaties gevraagd welke
taal zij bij voorkeur gebruikten, en waarom juist die taal op dat moment?
1) als het kind iets niet begrijpt;
2) als het kind ziek is;
3) als het kind geschrokken is of zich bezeerd heeft en huilt (overstuur is);
4) als moeder moe is;
5) als moeder boos is.
De verwachting was dat moeders in meer emotioneel geladen situaties terug zouden grijpen naar
hun beste taal of naar de taal van hun emoties en dat zij daarbij desnoods zouden afwijken van
de taal die zij in de opvoeding voor hun rekening zouden nemen.
Overeenstemmend met de voorkeurstaal van de meeste kinderen (Nederlands) kiezen veel
moeders voor het Nederlands om iets uit te leggen, maar opvallend genoeg ook als zijzelf moe
zijn. Hierbij speelt enerzijds mee dat sommige moeders die voor het Nederlands kiezen het
Nederlands goed beheersen. Een andere reden kan zijn dat moeders zich aanpassen aan de
voorkeurstaal van de kinderen op zo’n moment. Kiezen voor de T1 komt het meest voor als het
kind overstuur is of als moeder boos is.
Als moeders van hun model afstappen in cruciale situaties blijkt dat vooral te gebeuren omdat de
kinderen de boodschap volgens moeder dan beter begrijpen; d.w.z. als ze iets wil uitleggen of als
moeder zelf moe is. In het laatste geval geven moeders aan dat de ‘afwijkende’ taal moeders
beste taal is, het vanzelf gaat en geen energie kost of juist omdat de voorkeurstaal van de
59
kinderen Nederlands is en zij een boodschap in die taal het best zullen begrijpen. Wie moe is
kiest misschien de meest directe of succesvolle route (het Nederlands), ook al is dat niet de
eigen voorkeurstaal en ook al zou het formuleren van de boodschap dan dus theoretisch meer
energie vragen.
Er is weinig verband tussen het gekozen model in het eigen gezin en het model in het ouderlijk
huis van vader en moeder. Kennelijk maken ouders keuzes die passen bij hun eigen gezin of
mogelijkheden en worden de keuzes gemaakt op grond van de huidige situatie en niet op grond
van de traditie.
Als één of beide ouders zelf meertalig zijn, leidt dat hier bij elf van de ouders (58%) tot mixen (als
model of in combinatie met een ander model); zelfs bij alleenstaande ouders, en ook als dat
vanwege hun Nederlandse taalbeheersing geen noodzaak zou zijn. Dit is, zo is hierboven
aannemelijk gemaakt, vooral een risico voor de T1 en minder voor het Nederlands.
Als we stellen dat iemand een taal op near- native niveau moet spreken om een correct en
vloeiend taalaanbod te verzorgen, kunnen we stellen dat vijf van de zeventien vaders (29%) en
veertien van de negentien moeders (74%) hun kinderen (gedeeltelijk) in het Nederlands
opvoeden terwijl ze het Nederlands niet voldoende machtig zijn. De overige ouders maken een
meer verantwoorde keuze. (Zeer) lage tot middelmatige beheersing van het Nederlands is een
risico.
Ouders die het Nederlands onvoldoende beheersen, maar toch aanbieden, zijn een incorrect
taalmodel voor hun kinderen en blijken in de praktijk te gaan mixen. Zelfs van de drie moeders
die het Nederlands op near- native niveau beheersen, maakt een moeder een keuze voor
(onnodig) mixen.
Mogelijke verklaringen:
- Ouders hebben geen weet van het beheersingsniveau als voorwaarde voor het
aanbieden van een taal aan kinderen;
- Ouders hebben het idee dat ze het Nederlands voldoende beheersen, ook waar dat niet
of niet helemaal het geval is;
- Ouders menen dat Nederlands altijd de beste keuze is.
Het is een opmerkelijk verschijnsel dat zoveel moeders ‘ten onrechte’ kiezen voor het Nederlands
en het ook vooral de moeders zijn die mixen. Wie een taal niet voldoende beheerst, is een
incorrect ‘model’ en/of is genoodzaakt regelmatig uit te wijken naar een andere taal, of dit nu
afwisselend gebeurt (per zin) of door te ‘mixen’ (binnen een zin).
Mogelijke verklaringen:
- Mogelijk maken moeders de keuze voor het Nederlands, terwijl ze dat onvoldoende
beheersen, onder invloed van de ‘druk’ van de voorkeurstaal van hun kinderen. Bij
meerdere vragen geven zij aan dat hun kinderen het best communiceren in het
Nederlands. Misschien doen ze dit bewust, bijvoorbeeld omdat ze denken dat ze er hun
kinderen mee helpen, of passen zij zich onbewust aan hun kinderen aan (uit
responsiviteit). Dit komt overeen met het feit dat Nederlands de voorkeurstaal is van de
meeste kinderen.
60
- Een andere reden om voor Nederlands te kiezen is mogelijk de druk vanuit de
maatschappij, de school etc. of de onbekendheid met de modellen OPOL en OSOL.
3 Welke overwegingen hebben de ouders om te kiezen voor deze vorm van talig
opvoeden?
Bij de keuze voor de T1 is het contact met de familie en het behoud van de eigen taal en cultuur
in de doorslaggevend. De combinatie van twee of meer keuzes uit ‘communicatie familie en/of
wortels/ eigen cultuur en/of T1 niet verliezen’ komt vijftien keer voor (79%), verspreid over de
modellen. Van de elf gezinnen die kozen om de T1 te behouden, mixen er negen. Dat wil zeggen
dat 47% van de gezinnen de T1 wil behouden dit probeert binnen een ‘gevaarlijke context’.
Omdat kinderen die in Nederland naar school gaan en naar Nederlandstalige tv- zenders kijken
correct taalaanbod in het Nederlands krijgen van volwassenen, zou ‘mixen’ weleens vooral
riskant kunnen zijn voor de T1, waar de kinderen voornamelijk de ouders als bron hebben.
Veertien ouders (74%) kiezen voor de communicatie met Nederlanders. Dit betreft vooral ouders
die kiezen voor Nederlands (en T1) binnen OPOL en OSOL of voor eentalig Nederlands, maar
opmerkelijk genoeg ook bij minder waarschijnlijke keuzes, zoals eentalig T1. Misschien
ondersteunt de laatste groep ouders de communicatie met Nederlanders wel, maar ziet zij het
aanbieden van Nederlands als taak van de school en niet van het gezin. Mogelijk ook
antwoorden ouders bij het model of bij de redenen om het te kiezen sociaal wenselijk, maar niet
consistent. De voor de hand liggende combinatie communicatie met Nederlanders en integratie
komt acht keer voor (42%).
Van de ouders kiest 79% voor Nederlands met het oog op schoolsucces, ook bij minder
waarschijnlijke keuzes, zoals eentalig T1. Vijf van de elf ouders die Nederlands i.v.m.
schoolsucces noemen, noemen de combi schoolsucces en 'vroeg met Nederlands beginnen'. Dit
is 26% van het totaal alle gezinnen. Dit kan betekenen dat de overige ouders zich niet realiseren
hoe vroeg je kunt/ zou moeten beginnen met Nederlands i.v.m. schoolsucces.
4 Hoe is de besluitvorming m.b.t. deze keuze tot stand gekomen?
Kennelijk is de besluitvorming over de keuze voor meertalig of eentalig opvoeden vooral een
zaak tussen de (aanstaande) ouders (79%), en gedeeltelijk ook door contact met de achterban
(familie, vrienden, kennissen). Het is duidelijk dat professionele opvoeders bij ongeveer een
derde van de ouders ook een rol speelden bij de keuze. De vraag is of de adviezen van
professionele opvoeders met elkaar overeenstemmen, of dat er ‘ruis’ optreedt tussen de
adviezen van de verschillende instanties. Naar de inhoud van de adviezen is echter niet
gevraagd. De besluitvorming (in deze groep) werd nauwelijks beïnvloed door de media.
5 Welke positieve ervaringen hebben zij met deze vorm van (twee)talig opvoeden?
De ouders geven in het algemeen aan dat ‘het goed gaat’ en verwijzen hierbij naar de organisatie
van de talige opvoeding. Vijftien ouders noemen dat hun kinderen het Nederlands, althans naar
hun inschatting, actief voor hun leeftijd beheersen, onafhankelijk van het model dat wordt
gehanteerd in het gezin. Een gezin meldt dat hun kinderen de T1 passief beheersen (begrijpen)
en vier ouders melden dat het Nederlands en T1 actief beheerst wordt. Hierbij is geen relatie met
61
het model. De ouders laten merken dat zij trots zijn op hun kinderen en zeggen positief te staan
ten opzichte van meertalig opvoeden..
6 Welke negatieve ervaringen/ vragen/ problemen/ hebben zij daarbij en hoe ‘tackelen’ zij
die?
De ouders signaleren dat hun kinderen het Nederlands beter beheersen dan de T1 en de tweede
taal ook bij voorkeur gebruiken. Enkele moeders signaleren dat de taalontwikkeling in beide talen
langzamer gaat, een bekend (tijdelijk) verschijnsel.
Moeders zeggen communicatieproblemen op te lossen door geheel of tijdelijk te switchen naar
‘de andere taal’ (in deze groep vooral Nederlands). Het is in deze gevallen niet duidelijk of ze
hierbij tussen of binnen zinnen switchen. Sommige moeders of dezelfde moeders in sommige
situaties kiezen ervoor door in de gekozen taal te volharden en iets desnoods nog eens in andere
woorden te zeggen. Het switchen van talen binnen een zin (mixen) ziet 21% van de moeders als
probleem, ook al ontkomen zij er zelf niet allemaal aan. Deze moeders hebben als enige van de
geïnterviewde moeders het gevoel dat mixen misschien niet bevorderlijk is voor de
taalbeheersing.
4.2 Discussie
Uit dit onderzoek blijkt dat moeders de prioriteit leggen bij een goede communicatie met hun
kinderen. Zij kiezen voor ‘elkaar begrijpen’ boven ‘de taal zuiver spreken’ of ‘de taal goed leren’.
Een verklaring ligt waarschijnlijk in de responsiviteit die er nodig is om kinderen op te voeden.
Maar deze keuze kan uitpakken in het nadeel van de taalontwikkeling, in het geval dat moeders
kinderen een taal aanbieden die ze zelf niet op near- native niveau beheersen en waarschijnlijk
ook als ze talen mixen binnen een zin. Met name zou de ontwikkeling van de T1 hierdoor gevaar
kunnen lopen, omdat de kinderen daarvoor overwegend de ouders als model hebben. Er wordt
bijvoorbeeld nauwelijks naar de tv in de T1 gekeken.
Ouders geven aan dat hun kinderen het Nederlands ‘goed’ beheersen voor hun leeftijd, in elk
geval beter dan de T1. In het onderwijs, de media en de samenleving wordt vaak gemeld dat
kinderen met een meertalige achtergrond en met lager opgeleide ouders het Nederlands
onvoldoende beheersen. Het is genoegzaam bekend dat deze kinderen uitvallen op landelijke
toetsen met betrekking tot taalvaardigheid en daardoor, indirect, ook op andere toetsen. Er is
kennelijk een verschil in beoordeling van de Nederlandse taalvaardigheid tussen ouders en
onderwijs. Mogelijk onderschatten ouders wat er nodig is aan Nederlandse taalvaardigheid om op
school goed te functioneren en overschatten zij de taalvaardigheid van hun kinderen. Zij hebben
in elk geval geen middelen om dit objectief te kunnen beoordelen of om het oordeel van de
school te interpreteren. Een andere verklaring is dat ouders en school het over verschillende
taalvaardigheden hebben: de ouders hebben vooral te maken met de dagelijkse taalvaardigheid,
de school ook met Nederlands als school- of instructietaal (de cognitieve academische
taalvaardigheid). Dit is niet verder onderzocht.
De antwoorden van de ouders zijn niet altijd consistent. Zo zijn er ouders die thuis eentalig
Nederlands opvoeden, maar wel als (neven)doel hebben dat de eigen taal en cultuur wordt
behouden en de communicatie in de T1 met familie in het thuisland wordt mogelijk gemaakt. Het
is de vraag hoe zij zich de taalvaardigheid in de T1 voorstellen te bereiken. Mogelijk leggen zij
62
niet de relatie tussen taalaanbod in de T1 en taalbeheersing, of wordt dit taalaanbod (en het
culturele aanbod) verzorgd door anderen dan de ouders, bijvoorbeeld de familie. Omgekeerd zijn
er ouders die thuis vooral de T1 aanbieden, en toch aangeven dat zij het beheersen van
Nederlands door hun kinderen belangrijk vinden met het oog op contact met Nederlanders,
integratie en schoolsucces. Misschien vinden zij dat het Nederlands al genoeg aan zijn trekken
komt, gezien de voorkeur van de kinderen voor Nederlands boven de T1, of zien zij het
stimuleren van de taalvaardigheid in het Nederlands als taak van de school, niet van het gezin.
Omdat er op deze op het oog tegenstrijdige antwoorden niet is doorgevraagd, blijft het hier bij
speculatie.
De kinderen van de geïnterviewde ouders spreken bij voorkeur Nederlands, soms beide talen
naast elkaar of gemixt. Zij komen (ook) buiten het gezin veel in aanraking met het Nederlands.
Het is bekend dat in veel meertalige gezinnen kinderen onderling Nederlands spreken. Dat lijkt
hier ook het geval. Binnen de meeste gezinnen heeft de vader de rol van degene die Nederlands
aanbiedt en biedt moeder alleen de T1 aan of beide talen. Veel moeders (74%), die het
Nederlands niet op near native- niveau beheersen, spreken echter toch Nederlands met de
kinderen, terwijl ze de taal onvoldoende machtig zijn. Zij willen graag dat de kinderen hun
boodschap direct begrijpen, of ze voegen zich mogelijk naar de voorkeur van de kinderen
(responsiviteit), of naar ‘druk’ afkomstig uit de maatschappij. Hierdoor genereren zij een incorrect
taalaanbod in het Nederlands, hetgeen geen goede basis is voor het leren van Nederlands.
In eveneens 74% van de gezinnen mixen moeder, of ze het Nederlands nu voldoende of
onvoldoende beheersen, twee talen in één zin (codeswitching). Dat is taalaanbod waarvan het de
vraag is welke grammaticale structuur het heeft: die van de T1 of die van het Nederlands? Ook
dit is incorrect taalaanbod. Omdat kinderen buiten het gezin (en via de tv binnen het gezin) meer
in contact zijn met correct Nederlands (van volwassenen), zou de T1 daar theoretisch meer
onder lijden dan het Nederlands.
Dat er zoveel meer moeders dan vaders lijken te mixen, kan natuurlijk liggen aan het feit dat het
vooral de moeders zijn die rapporteren, omdat zij zijn geïnterviewd, niet de vaders. Toch hebben
sommige moeders ook van hun kinderen of hun man aangegeven dat die mixen. Het is echter
mogelijk dat er een vertekening in dit beeld zit ten koste van de moeders. Hoe dan ook: er wordt
veel gemixt.
Mixende moeders, hoewel overwegend degenen die thuis volgens afspraak de T1 voor hun
rekening nemen, passen zich mogelijk aan de kinderen aan door meer Nederlands te gaan
spreken dan zij van plan waren. Een andere verklaring is dat ouders geen kennis hebben van
andere modellen dan eentalig T1 of eentalig Nederlands. Als zij die te modellen eenzijdig vinden
en kiezen voor meertalig opvoeden, zien zij wellicht geen andere mogelijkheid dan de talen
tegelijkertijd en/of door elkaar aan te bieden.
Hebben ouders alternatieven?
Een model als OPOL, waarbij beide talen strikt gescheiden worden, is onderhevig aan veel
afspraken en huiselijke regels. OPOL is de beste optie als de ouders niet één
gemeenschappelijke ‘beste’ taal hebben, of meerdere ‘beste’ talen. Ouders moeten consequent
bij de door hen gekozen taal blijven, ook al spreekt het kind hun in de verkeerde taal aan of
antwoordt het in de verkeerde taal. De vraag is of elke ouder deze volharding kan opbrengen.
63
Het OSOL- model is iets minder ingewikkeld of gekunsteld: daar wordt bij afspraak door iedereen
in het gezin binnen bepaalde situaties een bepaalde taal gesproken. Voorwaarde is dan wel dat
iedereen de gekozen talen spreekt. Een ander alternatief is het eentalige model waarbij het hele
gezin in het Nederlands communiceert of in de T1.
Elk model staat of valt echter met de mate waarin ouders consequent zijn. Als zij geen andere
optie zien dan, omwille van de communicatie met hun kinderen of beïnvloed door druk van
buiten, talen te gebruiken die zij niet voldoende machtig zijn, of talen te mixen, dan heeft zowel
de ontwikkeling van het Nederlands als van de T1 daar nadeel van. De T1 waarschijnlijk het
meest, aangezien het meeste taalaanbod van de T1 in de gezinnen binnen dit onderzoek van de
moeder afkomstig is. Wetenschappelijk onderzoek naar het effect van mixen- binnen- de zin in
het gezin op de taalverwerving is ons niet bekend. In discussies op internet zijn er deelnemers
(ouders en logopedisten) die het gevaar van code- switchen voor een taal die alleen ‘gemixt’
wordt aangeboden benadrukken, en Nortier (taalonderzoeker) die meent dat ook uit gemixt
aanbod de taalregels van beide talen kunnen worden gereconstrueerd (Nortier, internetforum).
Zolang er geen evidentie is over het mogelijke risico van mixen voor de taalontwikkeling van de
T1, lijkt het verstandig in te zetten op het verzorgen van correct taalaanbod door ouders.
De vraag is of ouders van het mogelijke risico van mixen voor de T1 te overtuigen zijn, of ze de
voor hen meest geschikte aanpak in praktijk willen en kunnen brengen en of de daarbij
begeleiding nodig hebben of wensen. Het is eveneens de vraag hoe men ouders kan bereiken
die de opvoeding in eerste instantie en vooral met hun eigen achterban bespreken en in mindere
mate met professionele opvoeders.
Daarnaast is het onduidelijk of alle professionele opvoeders in Nederland (dus ook in
Vlaardingen) met één mond spreken. Hier is in de interviews niet naar gevraagd, maar in de
praktijk kunnen de adviezen van verschillende instanties nogal uiteenlopen. Mogelijk zijn er
instanties of personen die alle ouders adviseren Nederlands met hun kinderen te spreken, met
het oog op schoolsucces, ongeacht of zij daar goed toe in staat zijn. Ook hoort men in de praktijk
nog wel het advies thuis alleen de T1 te spreken, omdat de taalontwikkeling in de T1 afgerond
zou moeten zijn alvorens een kind Nederlands zou kunnen gaan leren. De inhoud van de
advisering aan ouders was echter geen onderwerp van onderzoek.
4.3 Aanbevelingen
Zet in op moeders. In de literatuur wordt vaak gewezen op de doorslaggevende rol die moeders
spelen bij de taalontwikkeling van de kinderen. In dit onderzoek wordt duidelijk dat de
deelnemende moeders in de betrokken gezinnen keuzes maken die in het nadeel van de
taalontwikkeling kunnen zijn. Inzetten op informeren en trainen van (aanstaande) moeders is
raadzaam. Hoewel misschien niet politiek correct, zou daarom overal waar in het onderstaande
‘ouders’ staat, met evenveel recht (en urgentie) ‘moeders’ gelezen worden.
Zet in op samenhangende en eenduidige informatie door professionele opvoeders.
Taalbeleid binnen de gemeente Vlaardingen zou moeten afstevenen op een adequaat informeren
van ouders en een eenduidige advisering aan ouders door alle professionele instanties die zich
bezig houden met opvoeding m.b.t.:
64
- de rol van de ouders, c.q. het gezin, bij de taalverwerving van T1 en Nederlands. De
geïnterviewde ouders geven antwoorden die erop lijken te wijzen dat zij zich niet bewust
zijn van hun rol bij de taalverwerving;
- de relatie tussen een vroege start met Nederlands en schoolsucces. De ouders geven
antwoorden die erop duiden dat zij zich niet bewust zijn van de voorsprong die kinderen
hebben bij een vroege start met Nederlands;
- de beheersing van een taal door de ouder in relatie tot de keuze om die in de opvoeding
te hanteren (near- native niveau als voorwaarde). Het advies zou moeten zijn dat je als
ouder alleen de taal/ talen die je perfect spreekt, gebruikt in communicatie met je
kinderen. De geïnterviewde ouders schatten hun eigen niveau van taalvaardigheid (en dat
van hun kinderen) echter niet altijd correct in, en hebben waarschijnlijk geen idee van het
niveau dat nodig is om een correct taalaanbod te verzorgen. Advies op maat in een zeer
vroeg stadium (consultatiebureau) kan hier mogelijk helpen;
- de rol van native speakers buiten het gezin en de school t.b.v. een correct model voor
Nederlands taalaanbod (Verlengde Dag Arrangementen; Voorlees Express; Spel- en
taalcoach aan huis, etc.);
- de bestaande modellen en de keuze voor het meest geschikte model voor meertalig
opvoeden in de gegeven situatie. Ook hier kan vroegtijdig advies op maat uitkomst
bieden;
- het mogelijke risico van ‘mixen’, vooral voor de T1, terwijl het een wens van veel ouders is
de T1 te behouden;
- het (consequent) hanteren van het gekozen model. Het vermijden van mixen en het
consequent hanteren van een model is in het belang van een gebalanceerde
meertaligheid en vraagt mogelijk oudercursussen/ begeleiding van ouders thuis.
Aangezien de opvoeding iets is dat thuis ‘achter de voordeur’ gebeurt, is het niet eenvoudig hier
invloed op uit te oefenen. Dit betekent dat voor de taalontwikkeling minder gunstige praktijken,
zoals het aanbieden van een taal door een ouder die die taal niet voldoende machtig is, of zoals
mixen, van buitenaf moeilijk te veranderen zijn. Bewustwording van ouders met betrekking tot
(meer)talig opvoeden loopt, volgens de ouders in dit onderzoek, via de eigen kring (andere
ouders). Hierdoor kan onjuiste informatie of ‘ruis’ blijven circuleren.
Toch laat een derde van de ouders zich ook adviseren door professionele opvoeders van een
consultatiebureau, peuterspeelzaal en basisschool, of van een begeleidende instantie zoals
Stichting Aanzet. Hierdoor kan het achterban- circuit worden opengebroken. Dan kunnen deze
beide circuits elkaar positief versterken. (Aanstaande) ouders die naar tevredenheid
geïnformeerd zijn door professionele opvoeders kunnen andere ouders informeren. (Aanstaande)
ouders komen mogelijk via andere ouders bij professionele opvoeders terecht. Die laatste weg
lijkt ook geschikt voor het begeleiden van ouders bij hun pogingen tot meertalig, of juist eentalig,
opvoeden. Dit zou kunnen gebeuren via oudercursussen en/of begeleiding aan huis. Het project
‘Taal in balans’ i.s.m. De Taalstudio (Maaike Verrips c.s.) zou hier een rol in kunnen spelen.
Zet in op de ouders van de toekomst. Daarnaast zou het interessant zijn te onderzoeken of en
hoe het onderwijs kinderen en jongeren binnen het taalonderwijs dat zij ontvangen via
gesprekken over hun eigen taalgebruik en taalverwerving (taalbeschouwing), of binnen het vak
verzorging of maatschappelijke bewustwording, bewust zou kunnen maken van hun eigen
(meer)talige opvoeding en ontwikkeling en hun rol, nu, bij die van hun jongere broertjes en zusjes
en/of die van hun toekomstige kinderen.
65
5. Bronnen
- Auer, P. & Eastman, C.M., (2010). ‘Code-switching’. In: Jaspers, J., Östman, J. & Verschueren, J. (2010) Society and language use. Amsterdam: Benjamins, 84-106.
- Baker, C. ,(2000). A Parent’s and teacher’s guide to bilingualism. Clevedon- Philadelphia- Adelaide: Multilingual Matters Ltd.
- Baker, C. , (1996). Foundations of bilingual education and bilingualism. (2e druk) Clevedon- Philadelphia- Adelaide: Multilingual Matters Ltd.
- Barron- Hauwaert, S. ,(2004). Language strategies for bilingual families. The one parent- one- Language approach. Multilingual Matters Ltd, Clevedon- Philadelphia- Adelaide
- Burckhardt- Montanari, E. ,(2004). Hoe kinderen meertalig opgroeien. Amsterdam:
PlanPlan.
- Cornips, L. ,(2012). Eigen en vreemd; meertaligheid in Nederland. Amsterdam:
Meertensinstituut.
- Linden, E. van der en Kuiken, F. ,(2012). Het succes van tweetalig opvoeden; gids voor
ouders en opvoeders. Leuven/ Den Haag: Acco
- Myers- Scotton, C. ,(2006). Multiple Voices; an introduction to Bilingualism. Malden- Oxford- Victoria: Blackwell Publishing
- Nortier, J., (2009). Nederland Meertalenland: feiten, perspectieven en meningen over
meertaligheid. Amsterdam: Aksant.
- Nortier, J., (2012). Presentatie Drongo- festival, Amsterdam
- Nortier, J., Internet forum: http://www.multilingualliving.com/2011/05/19/codeswitching-
much-more-than-careless-mixing-multilingual-bilingual-know-rules/ (geraadpleegd op 7-1-
2013)
- Pauwels, A. F., (1985). The role of mixed marriages in language shift in the Dutch
communities. Australia, meeting place of languages. In: Clyne, M. (1991). Community
Languages. Cambridge: Cambridge University Press, 39-55.
- Petitto, L. c.s., (2001). Bilingual signed en spoken language acquisition from birth:
implications for the mechanisms underlying early bilingual language acquisition.
Cambridge: Cambridge University Press.
- Pot, H., (2008). ‘Mamma, ik wil heddiek!!’; Ouders over simultaan tweetalig opvoeden in Rotterdam- West. (Onderzoeksrapport op http://www.inholland.nl/NR/rdonlyres/59DD90D7-8A12-42F4-A239-410F1BF32759/0/Rapport_Mammaikwilheddiek.pdf )
- Scheele, A., (2010). ‘Home language and mono- and bilingual children’s emergent academic language: A longitudinal study of Dutch, Moroccan-Dutch, and Turkish-Dutch 3-
66
to 6-year-olds’. (http://igitur-archive.library.uu.nl/dissertations/2010-0603-200158/scheele.pdf; geraadpleegd op 7- 1- 2013)
- Stam, B.E., De Graaff, N. en Klaus- Meijs, W.M.M., (2008). Gezondheid in kaart.
Vlaardingen: GGD Rotterdam Rijnmond i.s.m. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieu
- Taalstudio, Amsterdam. http://www.taalstudio.nl/meertalig/workshops.html (geraadpleegd
op 20- 12- 2012)
- Verhoeven, L. & Vermeer, A., (2001). Taaltoets Alle Kinderen. Diagnostische toets voor
de mondelinge taalvaardigheid Nederlands bij kinderen van groep 1 tot en met 4. Arnhem:
Citogroep.
- Vraagbaak meertaligheid. http://www.ouders.nl/ltaal.htm#meertaligheid (geraadpleegd op
20- 12- 2012)
67
Bijlage 1: Interview format
Format interview simultaan meertalig opvoeden (concept april 2012)
Welkom!!! - koffie/ thee aanbieden - Doel uiteenzetten: wij willen graag weten welke talen kinderen thuis leren en hoe dat gebeurt. - Uitleg over wijze van interviewen (o.a. over gesprek opnemen!)
Persoonlijke gegevens antwoord
0. naam, telefoonnummer (spreek af dat je geen namen gebruikt in het rapport, maar dat naam + telefoonnummer alleen dienen om eventueel nog iets te vragen als achteraf iets niet duidelijk is.)
1. Geënquêteerde behoort tot doelgroep 0 ouder op peuterspeelzaal 0 ouder van voorschools project
11
2. Geënquêteerde/ Geïnterviewde is (t.o.v. het kind)
Eventuele andere aanwezigen bij het interview (relatie t.o.v. het kind)
Vader/ moeder …………………..
Achtergronden
4. Geslacht geënquêteerde
m v
5. Leeftijd geënquêteerde 15- 20 21- 25 26- 30 31- 35 36- 40 41- 50
6. Geboorteplaats geënquêteerde
7. Opleiding geënquêteerde (noteer de hoogste genoten opleiding; eventueel nog in opleiding)
Geen onderwijs Basisonderwijs VMBO VMBO- T/ MAVO HAVO/ VWO MBO HBO Universiteit
8. Hoe lang in Nederland?
11
Instapje- opstapje- rugzakje
68
9. Geslacht partner geënquêteerde
m v
10. Leeftijd partner geënquêteerde 15- 20 21- 25 26- 30 31- 35 36- 40 41- 50
11. Geboorteplaats partner geënquêteerde
12. Opleiding partner (noteer de hoogste genoten opleiding; eventueel nog in opleiding)
Geen onderwijs Basisonderwijs VMBO VMBO- T/ MAVO HAVO/ VWO MBO HBO Universiteit
13. Hoe lang in Nederland?
69
HET GEZIN: Wie horen er bij uw gezin?
Context
14. Kinderen Noteer per kind:
- leeftijdsgroep, - aantal, - jongen/meisje, - welke moedertaal/ moedertalen (T1), - en hoe beheerst het kind de T1
12:
alleen begrijpen (P); spreken (A) - beheerst NL: niet (0); alleen begrijpen (P); spreken (A)
aantal j/m T1 NL
0- 3 jr.
4- 5 jr.
6- 9 jr.
10-12 jr.
>12 jr.
15. Hoeveel volwassenen wonen/ zijn dagelijks aanwezig in uw gezin? Noteer per volwassene:
- relatie tot de kinderen13
; - welke moedertaal/ -talen (T1) deze persoon in het gezin
gebruikt, - beheerst NL: niet (0); alleen begrijpen (P); spreken (A)
relatie T1 NL
16a. Geïnterviewde: In welke taal/ talen bent u als kind zelf thuis opgevoed? In welk model
14 bent u zelf thuis opgevoed?
(omcirkelen of indien anders: omschrijven)
Taal: Model: (omcirkelen) - eentalig - OPOL - OSOL - mL@H - Mixen
15
- Anders, nl:
16b. Partner geïnterviewde: In welke taal/ talen is uw *man/ vrouw als kind zelf thuis opgevoed? In welk model en model is uw *man/ vrouw als kind zelf thuis opgevoed? (omcirkelen of indien anders: omschrijven)
Taal: Model: (omcirkelen) - eentalig - OPOL - OSOL - mL@H - Mixen - weet niet - Anders, nl:
12
P: passief; A: actief 13
Vader/ moeder/ opa/ oma/ tante/ oom etc. 14
Gebruik de illustratie op p. 4 en leg de modellen uit; meerdere antwoorden kunnen van toepassing zijn. 15
Codeswitching: talen door elkaar in één zin
70
Eén taal:
1
Meer talen:
Eén ouder- één taal (OPOL)
Eén situatie- één taal (OSOL)
Thuis allemaal de eigen taal; buitenshuis allemaal de taal van het land
(ML@H)
Talen door elkaar ‘mixen’ in één zin
(Mixen)
Anders
71
Taalvaardigheid Eigen vaardigheid moedertaal:
geinterviewde partner andere opvoeder16
17a1 Relatie tot het kind: Vader/ moeder
17a2 Relatie tot het kind: Vader/ moeder
17a3 Relatie tot het kind: ………
17b1. Welke moedertaal heeft u? (indien Nederlands, doorgaan met 18)
Is dat een dialect of de standaardtaal?
17b2 Welke moedertaal heeft uw *man/ vrouw? (indien Nederlands, doorgaan met 18)
Is dat een dialect of de standaardtaal?
17b3 Welke moedertaal heeft de andere opvoeder? (indien Nederlands, doorgaan met 8)
Is dat een dialect of de standaardtaal?
17c1. Kunt u lezen in uw moedertaal? Ja/nee
17c2. Kunt u lezen in uw moedertaal? Ja/nee
17c3. Kan …… lezen in zijn/haar moedertaal? Ja/nee
16
Alleen invullen als andere opvoeder elke dag meer dan een halve dag met het kind optrekt (vraag 17-19)
72
Eigen vaardigheid Nederlands:
geïnterviewde partner Andere opvoeder
18a1. Spreekt u Nederlands? ja (als iemand in het Nederlands wordt geïnterviewd spreekt en verstaat hij het uiteraard.)
18a2. Spreekt uw man/ vrouw Nederlands? Ja/nee 18b2. Verstaat uw man/ vrouw Nederlands? Ja/nee
18a3. Spreekt …… Nederlands? Ja/nee 18b3. Verstaat …… Nederlands? Ja/nee
18c1. Zo ja, niveau Nederlands17
volgens geïnterviewde:
1- 2- 3- 4- 5
18c2. Zo ja, niveau Nederlands volgens geïnterviewde:
1- 2- 3- 4- 5
18c3. Zo ja, niveau Nederlands volgens geïnterviewde:
1- 2- 3- 4- 5
18d1. Zo ja, niveau Nederlands volgens interviewer
18:
1- 2- 3- 4- 5
18d2. Zo ja, niveau Nederlands volgens interviewer:
1- 2- 3- 4- 5
18d3. Zo ja, niveau Nederlands volgens interviewer:
1- 2- 3- 4- 5
18e1. Leest u Nederlands? Ja/nee
18e2. Leest uw man/ vrouw Nederlands? Ja/nee
18e3. Leest …….. Nederlands? Ja/nee
Voorkeurstaal:
geinterviewde partner Andere opvoeder
19a. In welke taal/ talen spreekt u thuis met uw kind(eren)?
19b. In welke taal/ talen spreekt uw man/ vrouw met uw kind(eren)?
19c. In welke taal/ talen spreekt …… met uw kind(eren) ?
17
(Niveaus omschrijven: 1= native speaker van 3 jaar (gebrekkig) …. 5= volwassen native speaker (vloeiend, zonder fouten ) 18
Na afloop van het interview invullen
73
Organisatie:
20a. Hoe organiseert19
u welke talen in uw gezin gesproken worden? (ruimte om te omschrijven hieronder, eventueel z.o.z.)
(conclusie van onderzoeker)
- Eentalig: NL - Eentalig: T1 - OPOL - OSOL - mL@H - Mixen
20
- Anders, nl:
20b: Waarom zo?
20c. Voedt u al uw kinderen via dat model op? Zo nee, hoe dan? Waarom verschillend?
T1 Nederlands 21a. Hoeveel tijd per dag spreekt er iemand thuis T1 met uw kind? (In geval van meerdere moedertalen, specificeren A, B etc.)
Taal:…… < 50%/ 50- 80%/ ±hele dag
Taal:.….. < 50%/ 50- 80%/ ± hele dag
21b. Hoeveel tijd per dag spreekt er iemand thuis Nederlands met uw kind? < 50%/ 50- 80%/ ± hele dag
22a. Wanneer (in welke situaties) spreekt iemand thuis T1 met uw kind? 1. alle dagelijkse routines 2a. alleen aan tafel 2b. alleen als partner thuis is 3. alleen bij voorlezen 4. alleen bij bezoek dat moedertaal spreekt 4. alleen buitenshuis 5. anders, nl…
22b. Wanneer (in welke situaties) spreekt iemand thuis Nederlands met uw kind? 1. alle dagelijkse routines 2a. alleen aan tafel 2b. alleen als partner thuis is 3. alleen bij voorlezen 4. alleen bij Nederlands bezoek 5. alleen buitenshuis 6. anders, nl…
TV 23. Als u thuis tv kijkt, welke taal wordt er op tv voornamelijk gesproken ? (Indien meerdere talen aangeven hoeveel % van de tijd welke taal)
Taal:
19
Gebruik weer de illustratie van p. 4 20
Codeswitching: talen door elkaar in één zin
74
Waarom 24a. Indien alleen T1: Waarom spreekt u thuis alleen T1 met uw kind?
Tactiek: laat ouders eerst vrij antwoorden en kruis zelf aan; vraag daarna nog door op de niet aangekruiste antwoorden.
Bijvoorbeeld: “Sommige ouders vinden: ……” Indien ander antwoord zie: anders, nl. (Ga vervolgens naar ► 25)
(meerdere keuzes) 1. t.b.v. communicatie familie 2. wortels/ cultuur T1 3. remigratie 4. spreekt zelf geen/ onvoldoende Nederlands 5. meer talen belastend 6. T1 niet verliezen 7. T1 voorwaarde voor T2
21
8. NL leer je later wel/ taak van de school, niet van de ouders 9. Kind wil geen NL (meer)
praten 10. familie is sterk vóór T1 11. anders, nl
24b. Indien alleen Nederlands: Waarom spreekt u thuis alleen Nederlands met uw kind?
Tactiek: laat ouders eerst vrij antwoorden en kruis zelf aan; vraag daarna nog door op de niet aangekruiste antwoorden.
Bijvoorbeeld: “Sommige ouders vinden: ……” Indien ander antwoord zie: anders, nl.
(Ga vervolgens naar ► 25)
(meerdere keuzes) 1. communicatie Nederlanders 2. NL cultuur meegeven 3. integratie 4. spreekt zelf geen/ onvoldoende T1 5. meer talen belastend 6. T1 niet (meer) nodig 7. NL i.v.m. schoolsucces 8. NL: vroeg mee beginnen 9. Kind wil geen T1 (meer) praten 10. familie is sterk vóór NL 11. anders, nl
24c. Indien T1 en Nederlands: Waarom spreekt u thuis meer talen met uw kind?
Tactiek: laat ouders eerst vrij antwoorden en kruis zelf aan; vraag daarna nog door op de niet aangekruiste antwoorden.
Bijvoorbeeld: “Sommige ouders vinden: ……”
(meerdere keuzes) 1.1 communicatie familie 1.2 communicatie Nederlanders 2.1 wortels/ cultuur 2.2 NL cultuur meegeven 3.1 remigratie 3.2 integratie 4. ouders spreken elk hun beste taal 5. meer talen, later meer
kansen 6. T1 niet verliezen 7. NL i.v.m. schoolsucces 8. NL: vroeg mee beginnen 9. Kind vindt het leuk: twee talen 10.1 familie is sterk vóór T1 10.2 familie is sterk vóór NL 11. anders, nl
21
Onjuiste, maar wijd verbreide aanname
75
Besluitvorming U hebt net verteld dat u gekozen hebt voor alleen T1/ alleen Nederlands/ T1 en Nederlands in huis.
25. Hoe bent u tot die keuze gekomen? Eventueel doorvragen: - Heeft u dit besproken met uw man/ vrouw?
- Heeft u dit besproken met anderen?
- Invloed van de media? .
Wie of wat is beslissend?
(meerdere keuzes) 0. niet over nagedacht 1a. overleg/ 1b. partner wil het zo 2a. overleg/ 2b. familie wil het zo 3. gesprek met vrienden/ andere ouders 4. gesprek met medewerker consultatiebureau 5. gesprek peuterleidster 6. gesprek leerkracht 7. info uit krant/ tijdschrift 8. info van radio/ tv 9. info van internet 10. anders, nl.
76
Talig opvoeden: Het proces Bij tweetalig opvoeden: ga verder vanaf 26 Bij eentalig opvoeden: ga verder vanaf 27 (sla 26 over)
26a. Wanneer hebt u tweetalig opvoeden geïntroduceerd? (evt. uitsplitsen per kind
22)
a. Bij geboorte b. Later? ►leeftijd kind:
26b. Hoe hebt u tweetalig opvoeden geïntroduceerd? Indien ‘uitgelegd’: hoe?
a. Bij geboorte begonnen b. Later, onaangekondigd
begonnen c. Aan kind uitgelegd d. Oudere broertjes/ zusjes
begonnen er zelf mee. e. Kind begon er zelf mee. f. Anders, nl.
26c. Wat was de reactie van uw kind toen u begon met tweetalig opvoeden?
Reactie:
27.. Hoe vindt u dat het gaat?? Wat gaat goed (organisatie)? Geef voorbeelden Wat kan uw kind goed? Geef voorbeelden Welke taal kiest u als…
situatie taal waarom?
- als uw kind iets niet begrijpt?
- als het kind ziek is?
- als uw kind valt en het huilt (overstuur is)?
- als u moe bent?
- als u boos bent?
Wat valt u verder nog op?
22
Het blijkt veel verschil te maken of een kind het eerste kind is, of het tweede etc. Jongere kinderen leren vaak Nederlands van oudere broertjes of zusjes i.p.v. de ouders.
77
28a. Wat kan uw kind nog niet goed?
28b. Wat gaat er anders dan u dacht? Welke problemen komt u tegen?
Tactiek: laat ouders eerst vrij antwoorden en kruis zelf aan; vraag daarna nog door op de niet aangekruiste antwoorden.
Bijvoorbeeld: “Sommige ouders zeggen….”
K. Codeswitching
L. Kind weigert verstaan/ luisteren naar T1/ NL M. Kind weigert praten T1/ NL
N. tempo taalontwikkeling langzamer
O. i.v.m. partner (minder/ geen support) P. i.v.m. partner (buitengesloten) Q. i.v.m. familie (minder/ geen support) R. i.v.m. familie (buitengesloten)
S. i.v.m. peuterspeelzaal/ school T. Anders, nl
Hoe lost u die op? Verbind het probleem (letter) via een streep met het cijfer.
8. terug naar eentalig T1/ NL
9. dwang/ straf/ manipulatie
23
10. doorgaan zelfde (geduld)
11. even vertalen in de andere taal 12. voordoen (modellen) in de andere taal
13. hulp/ advies vragen aan….
14. Anders, nl…
Noteer bij de uitwerking (thuis) hieronder de letter- cijfercombinaties.
29. Wil de ouder misschien nog iets vragen/ vertellen dat nog niet aan de orde is gekomen?
Hartelijk bedankt voor dit interview!
23
‘omkopen’; oma zal zo blij/ verdrietig zijn als je (geen) Turks praat; cadeautje beloven etc.
78