onverwachte ontmoetingen in de pijp - Dialoog in...
Transcript of onverwachte ontmoetingen in de pijp - Dialoog in...
i
onverwachte ontmoetingen in de pijp
Sara Polak arjen akkermanS
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 1 19-10-2009 23:16:09
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 2 19-10-2009 23:16:09
iii
onverwachte ontmoetingen in de pijp
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 3 19-10-2009 23:16:09
Onverwachte ontmoetingen is een project van de Stichting KleurRijk Verleden.
www.kleurrijkverleden.nl
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 4 19-10-2009 23:16:09
v
onverwachte ontmoetingen in de pijp
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 5 19-10-2009 23:16:09
Colofon
teksten Sara Polak, DesTijds Levensverhalen
fotografie Arjen Akkermans, Politie Amsterdam Amstelland
vormgeving en druk Jubels Grafimedia
Uitgave van Stichting KleurRijk Verleden in samenwerking met
Politie Amsterdam-Amstelland, Woningcorporatie Stadgenoot,
Combiwel Groep Amsterdam en Protestantse Diaconie Amsterdam.
Amsterdam, november 2009
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke
andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
uitgever Stichting KleurRijk Verleden
www.kleurrijkverleden.nl
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 6 19-10-2009 23:16:09
InhoudsopgaveVoorwoord Sara Polak viii
Voorwoord Arjen Akkermans ix
Voorwoord Politie en Stadgenoot x
Inleiding Joke Jongejan xiii
Thea Klepper
Amar Zian
Jeroen van Ammers
Maria Knooren
Albert MacDonald
Marcel Zethoven
Joke Jongejan
Yalcin Cihangir
Eddy Linthorst
Doretta Barina
M. Rassi
Arjen Akkermans
Sara Polak
Driss Amajjar
Richard Schimmelpennink
Philomena Kwasi
Dave Deutsch
Erica Eijsker
Achmed el Jarrari
Helga Spel
Patrick Ottolini
Frank Westdorp
Marcel Andriessen
Carlo Benelli
vii
‘Ik ben gewoon ik’ 1
‘Iedereen is gelijk en wat je gelooft is persoonlijk.’ 3
‘Lachen en je best doen’ 5
‘Ik dacht alleen nog maar “ik leef, ik leef!”’ 7
‘Voor een militair is er geen zwaar werk.’ 9
‘De politie moet boeven vangen ...’ 11
‘Ik ben meer zoekende dan dat ik alle antwoorden weet’ 13
‘Ik heb mijn moeder meer gezien maar meer naar mijn vader geluisterd.’ 15
‘Op belangrijke momenten blijf ik katholiek’ 17
‘Wie niet durft, krijgt niets’ 19
‘Ik ben hier gekomen op dinsdag 20 juni 1966’ 21
‘Politieagent, fotograaf en schoolmeester ineen’ 23
‘Mezelf bewijzen dat ik het kan’ 25
‘Niet Dries van Agt hoor!’ 27
‘Honderd prikkels per seconde’ 29
‘Ook als mensen niet met je willen praten, moet je heel mild zijn’ 31
‘Mensen moeten het je gunnen’ 33
‘Eerst Amsterdammer, dan Europeaan en dan pas Nederlander’ 35
‘Ik ben een tevreden man’ 37
‘Ik ben echt van de vrijheid-blijheidgeneratie’ 39
‘Ik zoek altijd naar verbinding’ 41
‘Dialoog, vrijheid en liefde’ 43
‘Onder mensen, tussen mensen en met mensen’ 45
‘Er ging niets weg’ 47
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 7 19-10-2009 23:16:10
Op 4 november 2008 om 13.30 uur kwam ik als belangstel-
lende buurtbewoner voor het eerst van mijn leven in het Jan van
der Heijdenhuis. Daar zou een Dialoog tussen buurtbewoners
plaatsvinden. Ik was nog nooit bij zoiets aanwezig geweest,
maar was wel heel benieuwd wat het inhield. In het dagelijks
leven schrijf ik verhalen van (meestal) oudere mensen – ik inter-
view mensen vijf tot tien keer en schrijf hun verhalen op, alsof
je de geinterviewde ‘hoort’ praten. Daar maak ik dan een boek
van. Ik wist niet zo goed wat ‘levensverhalen schrijven’ met de
Dialoog te maken had, maar er moest toch íets van een verband
zijn. Als je elkaar verhalen vertelt ga je elkaar beter begrijpen.
Tijdens die Dialoog ontstond het plan om een boekje te maken
met fotografische en geschreven portretten van de deelnemers.
Het idee was niet van mij afkomstig, maar ik begreep meteen
dat het mogen interviewen van de deelnemers iets geweldigs
zou zijn. Tijdens de interviews en het schrijven van de portretten
heb ik me ontzettend vereerd gevoeld. Het vertrouwen en de
openhartigheid van de deelnemers ontroerde me zeer. Hun
verhalen waren mooi, spannend, gewoon, grappig en bijzonder.
Ik ben aan alle kanten heel hartelijk ontvangen – bij mensen
thuis, maar ook regelmatig op de middagen van Italianen of
Marokkaanse mannen in de Ontmoeting en in het Jan van der
Heijdenhuis. Van alle betrokkenen bij dit project was mijn functie
veruit de leukste.
Lieve Philomena, Helga, Erica, meneer Jarrari, Dave, Marcel,
Frank, Yalcin, Arjen, meneer Rassi, Doretta, Patrick, Marcel,
Richard, meneer Zian, Eddy, Joke, Thea, Jeroen, meneer Amajjar,
Maria, Carlo en Albert, het is natuurlijk geen toeval dat degenen
die meedoen aan de Dialoog en aan zo’n project als dit welwil-
lende en open mensen zijn, maar toch was ik blij verrast dat
jullie zó aardig waren. Als ik één van jullie in de buurt tegenkom,
is mijn dag helemaal goed en veel andere buurtgenoten (waar-
schijnlijk familie of vrienden van jullie) groet ik nu op straat alsof
we elkaar al jaren kennen.
Bedankt!
viii
Voorwoord
Sara Polak
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 8 19-10-2009 23:16:10
Een voorwoord schrijven in een boek hoort niet tot het taken-
pakket van een politieman. Politiemannen horen op straat gezag
uit te stralen en de orde te handhaven. Dat is het traditionele
beeld dat veel burgers maar ook veel politiemensen hebben.
Sinds ik per 1 januari 2006 buurtregisseur werd in een deel van
de Pijp, de Van der Helstpleinbuurt, ben ik als politieman verant-
woordelijk voor de veiligheid en leefbaarheid. Als buurtregisseur
ben ik het gezicht van de politie in de wijk. Buurtbewoners
zien mij vaak door de straat fietsen en kunnen mij gemakkelijk
aanspreken. Daardoor ken ik de achtergrond en kwaliteiten van
veel buurtbewoners. Zo merk ik het snel als er iets aan de hand
is en kan ik in een vroeg stadium (laten) ingrijpen.
Toch had ik koudwatervrees voor de Dag van de Dialoog. Ik
weet al jaren dat er periodiek in buurthuizen tafels worden
neergezet waar buurtbewoners en professionals kunnen
aanschuiven. Omdat ik nu eenmaal een verkeerd beeld had van
zo’n dialoogdag, ging ik er nooit naartoe. In november 2008
schoof ik, in uniform, toch maar eens aan samen met collega
Marcel Zethoven. Klagende buurtbewoners en soft geneuzel.
Dat verwachtte ik daar aan te treffen.
Al snel bleek ik er helemaal naast te zitten met mijn verwach-
tingen. Het gemêleerde gezelschap dat aan de grote tafel
aanschoof, bleek een bron van mooie verhalen. Aangrijpende
verhalen. Zo was er de Surinaamse vrouw die met haar
markante hoofd op indrukwekkende en trotse wijze over haar
familie en haar jeugd sprak. En de gepensioneerde Italiaanse
‘gastarbeider’ die van de gelegenheid gebruik maakte om
met zachte stem te vertellen hoe je een kip slacht. Ik genoot
van deze spontaniteit en merkte dat ik langzaam uit mijn rol
van traditionele politieman viel. Ik besefte dat ik inmiddels als
fotograaf, mijn oorspronkelijke vak, de diverse gezichten van de
aanwezigen zat te bestuderen.
‘Wat zou ik van de prachtige hoofden hier aan tafel graag
eens een mooi portret willen maken’, hoorde ik mijzelf ineens
zeggen nadat de gespreksleidster mij vroeg wat mij beweegt
in de Pijp. Want dat was het thema van deze dialoog. En
het klonk kennelijk niet eens vreemd uit de mond van een
politieman, want er was duidelijk instemming van de mensen
aan tafel. Toen Sara Polak vertelde dat zij een professionele
levensverhalenschrijfster is kwam het idee van een boek in
mij op. Een boek met mooie portretten, met daarnaast een
levensverhaal. Als veelbetekenend vervolg op deze onver-
wachte ontmoeting aan een tafel in de Pijp.
Het boek ligt voor u, wij wensen u veel leesplezier.
Voorwoord
arjen akkermanS ix
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 9 19-10-2009 23:16:10
Een fotograaf die zich heeft bekwaamd in het leraarschap, bij
de politie Amsterdam-Amstelland jarenlang met jeugd heeft
gewerk en nu als buurtregisseur over de Pijp waakt. Is een
fotoboek hier een logische uitkomst van?
Professionele foto’s: close-ups die het mooie van de mens
laten zien. Foto’s ontstaan uit een aandachtige zoektocht naar
de eigenheid van het model. Individuele mensen met een
levensverhaal, dat ze met hun medemens willen delen. Met
het ontvouwen van het levensverhaal groeit het respect, de
gemeenschappelijkheid en ga je geleidelijk meer van elkaar
houden. Tegenstellingen worden gerelativeerd tot verschillen,
gedogen wordt accepteren, respect wordt waarderen, intenties
worden plannen.
De sociale cohesie in de buurt versterken door het delen van
levensverhalen, door elkaar echt leren kennen. Een geweldig
initiatief, voortgevloeid uit de Dag van de Dialoog, een mooie,
creatieve vinding die juist door zijn menselijke schaal van grote
betekenis is.
Ik dank de makers van dit boek voor het voorrecht dat ik enige
tekst aan het boek mag toevoegen. Ik wens de lezer toe al dat
menselijk moois te zien en te voelen en hoop dat dit een bron
van inspiratie mag zijn om samen een nog veiligere wereld te
maken.
Onverwachte ontmoetingen. Een pakkende titel, die goed
weergeeft wat de Dag van de Dialoog inhoudt. Op een dag als
deze ontmoet je nieuwe mensen, stel je je open voor elkaar en
luister je aandachtig naar elkaars verhaal.
drs. E.T. (Leo) Wilde
Programmamanager DIVERS Samenleven en Samenwerken
Politie Amsterdam
Onverwachte ontmoetingen. Een boekje met mooie portretten
van bijzondere mensen.
Meedoen aan de Dag van de Dialoog is ieder jaar weer een
uitgesproken kans voor ons als woningcorporatie om écht met
bewoners in je gebied in contact te komen. De veelheid aan
culturen en personen die De Pijp herbergt, als bron van moge-
lijkheden voor de dialoog. Dan krijg je vanzelf gesprekken met
de diversiteit als uitgangspunt, steeds met respect en aandacht
voor elkaars leven en idealen.
Wij zijn trots op dit mooie boek en bieden het u graag aan. Laat
u verrassen, geniet en verwonder u!
Hanne Ris
Gebiedsregisseur Oud-Zuid
Woningcorporatie Stadgenoot
Politie Amsterdam Stadgenoot
x
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 10 19-10-2009 23:16:11
xi
Stadgenoot
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 11 19-10-2009 23:16:13
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 12 19-10-2009 23:16:15
Inleiding
‘Als je elkaar wilt leren kennen, moet je elkaars geschiedenis
kennen.’ Ik ben gespreksleider op de Dag van de Dialoog (4
november 2008). Een zaaltje met ongeveer 25 mensen, van
verschillende culturele afkomsten, kijkt me verwachtingsvol aan.
De van oorsprong Italiaanse Doretta heeft net deze uitspraak
gedaan. En we voelen allemaal aan dat hier iets belangrijks
wordt gezegd. Een oordeel is snel gemaakt, maar waar is het
op gebaseerd? Is iemand de Marokkaan, de Turk, de Italiaan, de
Nederlander? Wie is die ander eigenlijk?
Met deze nieuwsgierigheid is de dialoog in Amsterdam Oud
Zuid begonnen. In dit stadsdeel zijn er maandelijks bijeenkom-
sten. De gesprekken vinden plaats in moskeeën, kerken, buurt-
huizen, een Surinaams cafe, enzovoort. Er is een bevlogen groep
vrijwilligers die met ondersteuning van een opbouwwerker van
de Protestantse Diaconie en het stadsdeel dialogen promoot en
gesprekstafels leidt. Dit alles in de geest van Socrates. Net zoals
hij op de Atheense markt liep en praatte met Jan en Alleman
over moed, geluk en wijsheid, praten we nu met elkaar over
vragen die ons bezig houden: kun je integreren met behoud
van identiteit, zullen we de ijsbeer missen (over het klimaat),
wat is geluk? Of zoals op de Dag van de Dialoog over de vraag:
wat brengt jou in beweging? De vrijwilligers zijn getraind in de
zogenaamde socratische methode.
Na de moord op Theo van Gogh in november 2004 en de
heftige reacties die daarop volgden werd pijnlijk duidelijk dat
verschillende culturen in Amsterdam naast elkaar leefden, terwijl
het in een stad (dorp, wijk, buurt) zou moeten gaan om samen-
leven. Om dat te bevorderen startte het stadsdeel de campagne
‘Wij Amsterdammers in Oud Zuid’. Eén van de doelstellingen
was het voeren van een dialoog tussen overheid en burgers en
tussen burgers onderling. Maar wat is dat eigenlijk? Men is im-
mers veel meer gewend aan discussiëren of vergaderen?
Een dialoog is een manier van praten waarbij je als het ware
de wereld probeert te bekijken door de ogen van de ander.
Je probeert je in te leven in zijn of haar situatie. Het gesprek
verloopt aan de hand van vragen over de eigen levenspraktijk.
Het gaat er niet om de ander te overtuigen. Belangrijk is het
juist om je eigen mening tussen haakjes te zetten. Luisteren en
elkaar uit laten praten zijn de belangrijkste gespreksregels. Zo
ontstaat vrije ruimte waarin iedereen kan zeggen wat hem of
haar ter harte gaat.
Na de stelling van Doretta over de geschiedenis vraag ik de
deelnemers: ‘wat kunnen wij doen om de kennis over elkaars
geschiedenis te vergroten?’ En dan ontstaat het idee voor deze
publicatie. Een boekje met de levensverhalen van de deelnemers
van deze dialoog. Sara Polak van DesTijds Levensverhalen heeft
24 interviews afgenomen. Arjen Akkermans is naast buurtregis-
seur fotograaf van de portretten. Jeroen van Ammers en Hanne
Ris van Stadgenoot, Helga Spel van Combiwel en Joke Jongejan
van de Protestantse Diaconie hebben ondersteund bij het
vinden van financiering en de totstandkoming van het boek.
joke jongejan xiii
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 13 19-10-2009 23:16:15
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 14 19-10-2009 23:16:17
‘Ik ben gewoon ik’
Ik doe veel vrijwilligerswerk in de buurt. Ik zit in het 4-meicomité
dat de jaarlijkse dodenherdenking aan de Amstelveenseweg
voorbereidt, ik help bij de geveltuinendag en ben via mijn man
in de wijkraad terecht gekomen. Ik doe dat om verschillende
redenen, maar toch vooral omdat ik het leuk vind om mensen
te ontmoeten.
Ik ben geboren in de Van Ostadestraat. Kort na de oorlog zijn
mijn ouders verhuisd naar de Dusartstraat, daar vlak om de
hoek. Het hele leven speelde zich in die ene buurt af. Ik had
geen eigen kamer. We woonden in een ouderwetse driekamer-
woning met een voorkamer, een achterkamer en een alkoof.
Die alkoof, een soort tussenkamer, deelde ik met mijn ouders. In
dezelfde huizen woonden vaak nog veel grotere gezinnen. Bij
de melkboer was het helemaal klein – het hele gezin woonde
in een kamer achter de melkwinkel, tussen de kratten. Ik moet
er niet aan denken, maar misschien was het wel heel gezellig.
Ons gezin was vroeger best arm, hoewel we voldoende eten
en drinken hadden. Ik ben nu materieel gezien veel rijker. Maar
je leefde toen even lekker. Ik voelde me niet arm. De mensen in
de buurt leefden allemaal hetzelfde. We speelden op straat met
knikkers en tollen – spelletjes die weinig kostten.
Mijn moeder kwam uit Arnhem, ze heeft mijn vader ontmoet
toen hij als schilder aan de Rijnbrug werkte. Toen de brug klaar
was, zijn ze getrouwd en naar Amsterdam getrokken. Binnen
een jaar werd mijn zus geboren, in 1937. Mijn vader heeft
tijdens de oorlog een tijd in het gevangenenkamp in Amersfoort
gezeten. Hij was doof, dus het was moeilijk een gesprek met
hem te voeren. Je moest heel hard schreeuwen of een briefje
schrijven. Maar als er iets stuk was, een rolschaats bijvoorbeeld,
legde je die gewoon op tafel neer. De volgende morgen had hij
het dan gerepareerd. Mijn moeder was nogal streng. De op-
voeding deed zij in feite alleen, omdat mijn vader niets hoorde.
Ze kwam uit een katholiek gezin. Mijn zus en ik zijn gedoopt
en gingen naar een katholieke school, maar ik heb mijn ouders
nooit in een kerk gezien. Ik heb er geen binding mee. Omdat er
zoveel ellende in de wereld is, kan ik me bijna niet voorstellen
dat er een God bestaat. Ik heb niet het gevoel dat ik tot een
bepaalde groep in de samenleving hoor, ik ben gewoon ik.
Na de mulo heb ik eerst bij een begrafenisverzekeraar en vanaf
1967 bij verschillende advocatenkantoren gewerkt. Dat ben
ik tot in de jaren negentig blijven doen. Ik was, zoals het met
een antiek woord genoemd werd, ‘chef de bureau’. Ik deed de
administratie, maakte brieven en riep mensen op voor verhoren.
We hadden van die ouderwetse typemachines. Als je een foutje
maakte moest je een heel blad over typen.
Door de komst van computers veranderde mijn werk heel erg. Je
ramt alles in de computer en als je een foutje maakt kun je het
altijd weer aanpassen. Materieel is het allemaal makkelijker ge-
worden, ook door de komst van internet. Ik vind het wel jammer
dat er steeds minder gedemonstreerd wordt, want dat kan aan-
geven wat mensen van bepaalde dingen denken. Toen ik jong
was waren er voortdurend demonstraties. Dingen veranderden
echt, in de muziek maar ook in het gewone leven. De denkwijze
veranderde: de pil kwam, we gingen vrijer leven. Ik had mijn
werk en mijn huis maar liep vaak mee in demonstraties.
Ik ben lid van watersportvereniging De Schinkel bij De Nieuwe
Meer, we hebben een zeilboot. Ik zit graag op de boot, maar
ik doe ook andere dingen voor de vereniging: bardiensten
draaien, helpen als er feestjes zijn. Ik verveel me geen minuut.
‘s Ochtends in de tram zie ik vaak mensen met een zuur gezicht
op weg naar hun werk. Dan ben ik blij dat ik dat niet meer hoef.
Thea klePPer1944
1
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 1 19-10-2009 23:16:17
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 2 19-10-2009 23:16:21
‘Iedereen is gelijk en wat je gelooft is persoonlijk’
Ik word ingezet als vrijwillige tolk bij het Verzetsmuseum. Een
collega heeft verteld wat er gebeurde in de oorlog en ik heb
er films over gezien; dat de joden allemaal bij elkaar gedreven
werden. Het maakt mij bang, het is verschrikkelijk. In deze tijd
vinden veel mensen dat moslims het land uit moeten. Mijn
angst is dat de geschiedenis zich herhaalt. In deze tijd zal zoiets
niet meer gebeuren, denk ik, maar soms ga je twijfelen. Ik vind
dat de vrijheid van meningsuiting soms te ver gaat. Ik zal nooit
mensen met een ander geloof pijn doen met woorden. Iedereen
is gelijk en wat je gelooft is persoonlijk.
Marokkaanse immigranten werkten vroeger ontzettend veel,
zeventien of achttien uur per dag. Later kwamen de kinderen
en de kleinkinderen. Ik heb een dochter van 39, twee zoons
van 33 en 29 en een dochter van zestien, daarom blijf ik hier.
Ik wil wel terug naar Marokko, maar ik kan het niet. Er zijn veel
mensen die het geprobeerd hebben voor vier of vijf maanden,
maar het gaat niet. Bovendien ben ik inmiddels ook veel meer
gewend aan Nederland dan aan Marokko. Ik ga maar vijf of zes
weken per jaar naar Marokko. Voor vakantie is het lekker, maar
na een tijdje word ik er gek van. Ik woon al meer dan de helft
van mijn leven in Nederland. Ik ben gewend dat mensen op tijd
komen en hun afspraken nakomen, dat doen ze in Marokko
meestal niet. Ik vind de mensen in Marokko vaak niet eerlijk en
ze zijn keihard tegen elkaar. Ik begrijp het wel: als je werkloos
bent in Marokko krijg je niets. Je ziet veel mensen die naar de
markt komen maar niets kunnen betalen. Hier krijg je altijd een
uitkering, dus die hardheid is hier niet nodig.
Ik was bijna dertig toen ik, op 18 december 1969, naar
Nederland kwam. Ik kwam omdat mijn broer naar Nederland
was gegaan. In het eerste jaar schreef hij brieven, maar in het
tweede jaar bijna niet meer. Mijn vader werd daar een beetje
gek van, hij zei: ‘je broer is dood.’ Toen ben ik mijn broer gaan
zoeken. Mensen zeiden tegen mijn vader: ‘straks raak je je an-
dere zoon ook nog kwijt.’ Uiteindelijk is mijn broer teruggegaan
naar Marokko, zoals mijn vader wilde, maar ik ben gebleven.
Ik woonde in die tijd met zes mensen op een klein kamertje in
Amsterdam. Het was een zware, maar ook bijzondere tijd.
Eerst dacht ik dat ik het niet zou volhouden. Er was verschrik-
kelijk veel sneeuw. Later wende ik aan het klimaat en aan de
mentaliteit van mensen en de vrijheid. Het was een gouden tijd.
Ik heb twaalf jaar in het Apollohotel gewerkt, eerst in de keuken.
Hoewel ik nog niet zo goed Nederlands sprak, werd ik gekozen
als chef algemene dienst. Prachtig! Toen zei een goede kennis
van mij: ‘Ik wil jou in mijn restaurant.’ Ik was nog nooit ober
geweest, maar ben toen in zijn sterrenrestaurant gaan werken.
Het was hard werken, maar ik was altijd vrolijk.
Ik ben getrouwd met een dochter van mijn tante, dus mijn
vrouw en ik zijn samen opgegroeid. Mijn vader had eigenlijk
iemand anders voor me in gedachten, maar mijn nichtje vond
mij heel leuk en we konden erg lachen samen. Vroeger kozen
de ouders de bruid uit en dan kon je eigenlijk geen nee zeggen.
Mijn vader vond het niet erg dat ik een ander meisje wilde dan
hij voorgesteld had. Nog altijd zijn wij echt gelukkig samen,
dat kan niet stukgaan. In het begin woonde mijn vrouw nog in
Marokko, dus ik heb mijn jongste kinderen niet geboren zien
worden. Mijn vader zorgde toen voor mijn vrouw. Ook als je
getrouwd bent, blijf je in Marokko bij je ouders en als je ouders
oud zijn, dan moet je voor hen zorgen. Daar ben ik trots op, dat
zie ik in Nederland niet veel gebeuren.
amar Zian1940
3
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 3 19-10-2009 23:16:21
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 4 19-10-2009 23:16:23
‘Lachen en je best doen’
Toen Jorn en ik trouwden, waren we al 12,5 jaar samen. We
waren oorspronkelijk van plan een groot feest te geven met
tien jaar, maar toen kwam net het tweede paarse kabinet met
het voornemen om het huwelijk open te stellen voor paren van
hetzelfde geslacht. We besloten daarop te wachten en het dan
groots aan te pakken. Zo zijn we op 26 mei 2001 als eerste
homostel van Zeeburg getrouwd door een goede vriend van
ons, de toenmalige stadsdeelvoorzitter Tjeerd Herrema. Als je
‘Jeroen van Ammers’ en ‘Zeeburg’ intikt op Google kun je onze
foto nog zien.
Ik heb Jorn leren kennen in de Marnewier, een vormingscentrum
in Friesland. Dat is typisch iets uit de jaren zeventig, tachtig. Ik
was 22 en nam deel aan een weekend voor homo- en bisek-
suele mannen. Een stel trakteerde om te vieren dat ze een jaar
samen waren. Eén van hen vroeg: ‘Ga jij later ook “trouwen”?’
– trouwen toen nog tussen aanhalingstekens natuurlijk. Ik zei
ja. ‘Met wie dan?’ Ik tikte Jorn op zijn knie. Jorn zat met iemand
anders te praten, maar had het wel door en dacht natuurlijk
‘Wat is dit nu?’. Toen hebben we een nacht met elkaar gepraat
en zo is het begonnen. Ik wist het meteen zeker. Ik had eerder
wel affaires gehad, maar mijn benadering was nogal zwart-wit.
Iemand was óf de vriend van mijn leven, óf het was hem niet
en dan moest hij ook gelijk weer weg. Het kwam niet bij me op
om het een tijdje aan te zien. Achteraf vind ik dat eigenlijk niet
goed, zo zit de wereld niet in elkaar. Maar toen ik voor het eerst
bij Jorn thuiskwam dacht ik weer: ‘Ja, dit is ‘m’. Het rode tapijt,
het witte behang. Ik voelde me er meteen thuis.
Ik kom uit Westwoud, vlakbij Hoorn, uit een klassiek katholiek
gezin met negen kinderen. Ik was het jongste popje en dat
was heerlijk. Ik voel me nog steeds snel op m’n gemak in grote
groepen. Mijn ouders deden hun best om ons katholiek op te
voeden maar de kinderen haakten één voor één af. Als jongste
was dat voor mij niet meer zo moeilijk. Mijn vader reageerde
heel begrijpend toen ik vertelde dat ik homo was. Hij zei: ‘Het
belangrijkste is dat je gelukkig wordt.’ Daar is alles mee gezegd,
toch? Mijn moeder was wel verdrietig – bang dat ik eenzaam
zou worden. Ze kon natuurlijk niet weten dat Jorn zo’n lot uit de
loterij zou zijn. Dat is ook gewoon geluk.
Mijn vader was actief in de katholieke vakbond, bij de bouw- en
houtbond, want hij was timmerman. Hij was dus Rooms, maar
ook rood. Mijn ouders vonden dat je je moest ontwikkelen
als je de kans kreeg – die kreeg ik. In 1985 verhuisde ik naar
Amsterdam vanwege mijn studie sociologie. Toen ik sociologie
koos had ik een heel vaag beeld van wat dat inhield. Het is
eigenlijk psychologie maar dan in het groot: hoe gedragen
groepen mensen zich? Ik koos vrij snel voor ‘volkshuisvesting’
als specialisatie. Daarna ben ik opbouwwerker geworden, eerst
in Almere en daarna in Rotterdam. Ik stimuleer graag mensen
om verder te kijken dan hun eigen woning en om verantwoor-
delijkheid voor elkaar te voelen. Dat hoort voor mij echt bij
volkshuisvesting. Daarom werk ik nu ook bij een corporatie en
niet bij een makelaar.
Wat ik belangrijk vind? Dat je je best doet om iets voor een
ander te betekenen en dat je met elkaar kunt lachen.
jeroen van ammerS1965
5
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 5 19-10-2009 23:16:23
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 6 19-10-2009 23:16:25
‘Ik dacht alleen nog maar “ik leef, ik leef!”’Oorspronkelijk kom ik uit Zuid-Limburg. Ik heb korte tijd theolo-
gie gestudeerd. Alle studenten gingen in die tijd naar Nijmegen.
In Heerlen had je één hogeschool voor theologie, die eigenlijk
alleen bedoeld was voor oud-seminaristen die priester zouden
worden. Toen ik net van school kwam las ik in de krant dat je
daar ook als vrouw theologie kon studeren. Ik vond het heel
goed dat vrouwen hun gezicht lieten zien binnen dat mannelijke
kerkgebeuren met jurken. Ik dacht: ‘Waarom niet? Mannen en
vrouwen moeten allemaal kennis kunnen vergaren.’ Dit deed ik
enkele jaren.
Eind jaren zestig heb ik de zwakzinnigenopleiding bij Dennendal
gedaan. Dennendal bood alternatieve zorg aan gehandicapten.
In het begin heb ik daar in een verpleeghuis gewoond op de
Willem Arntszhoeve, voor psychiatrische patiënten. Daarna
heb ik de Sociale Academie gedaan en ben in Amsterdam gaan
werken in de Triangel, een gezinstherapeutisch huis waar gezin-
nen in problematische situaties voor een half jaar worden op-
genomen, in de hoop dat ze weer zelfstandig verder kunnen. Bij
de Triangel werd ik gevraagd voor een bestuursfunctie. Ik dacht:
‘een leidinggevende functie, oh god, ik wil de wereld zien.’ In
plaats van het aanbod te accepteren ben ik dus reisplannen
gaan maken, maar het pakte anders uit.
Op weg naar mijn werk, een nachtdienst, in maart ’79 – deze
maand dertig jaar geleden – ben ik overreden en in coma
geraakt. Bij een kruising vlakbij de Overtoom werd ik geschept
door een auto die een file aan de rechter zijde passeerde. Het
Wilhelminagasthuis was er nog, dus ik was zo binnen. Mijn
vriend werd geroepen en bij aankomst al gecondoleerd. Maar
door heel goede begeleiding, ondersteuning en mirakels ben ik
erdoor gekomen. Dat heeft jaren herstel gevraagd: leren lopen,
leren praten, kijken wat er nog is. Ik was zevenentwintig toen
het ongeluk gebeurde. Ik zat in de glorie van mijn leven, was
nieuwsgierig naar van alles, kon van alles. Hierdoor dacht ik
ineens alleen nog maar: ‘ik leef, ik leef’. Dat gevoel beleefde ik
heel intens.
De eerste week was ik in coma, maar ik begreep heel veel.
Ik was verrukt van de bloemen om me heen, die mensen me
stuurden. Ik zag opeens het volledige bestaan van een bloem
en een blad, dat was een geweldige ervaring. Je weet vanuit
je gevoel waar het om gaat. Dat is me bijgebleven. Het werd
me duidelijk hoe weinig de maatschappij op de kern van het
bestaan gericht is.
Na de coma kreeg ik therapie en moest ik weer thuis raken in
mijn dagelijkse doen. Gelukkig had ik al vijf jaar een vriend, met
wie ik ook al samenwoonde. Hij steunde me erg. Ik heb een
paar dingen overgehouden aan het ongeluk, onder andere een
gezichtsverlamming. Verder kreeg ik een heel ander idee van
tijd dan ervoor. Eigenlijk was dat een verrijking, ik voelde: ‘het is
goed dat ik besta, dus waar maak ik me druk om?’
Vlak voor het ongeluk zou ik een tijdje weggaan bij de Triangel
om een reis te maken, daarna zou ik er weer terugkomen. De
leiding van de Triangel zei na het ongeluk: ‘ze zou weggaan,
hier ligt haar ontslagbriefje, dus nee, ze is geen werknemer meer
van ons.’ Ik ben daar niet boos over geweest, maar ik werd
wel overvallen door een soort machteloosheid. Kapot is kapot.
Ik was geschokt dat een sociale werkgever zich zo opstelde. Ik
heb nooit meer gewerkt, maar wel als vrijwilliger stervensbe-
geleiding gedaan. Je bent er bij, eventueel raak je in gesprek
met iemand. Een keer was ik bij een alleenstaande man die een
vogeltje had in de kamer. Ik zei: ‘wat een mooi vogeltje’ en zag
hem helemaal opfleuren. Je bent gewoon bij diegene die ziek is,
dat geeft ook wat ruimte aan de familie.
maria knooren 1951
7
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 7 19-10-2009 23:16:26
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 8 19-10-2009 23:16:28
‘Voor een militair is er geen zwaar werk’
Ik ben het zevende en laatste kind van mijn moeder, de eerste
zes waren overleden. Vanaf het eerste kind kreeg mijn moeder
de boodschap, dat ze het kind Tina moest noemen als het een
meisje was en Albert als het een jongen werd. Dat had ze tot
mijn geboorte nooit gedaan. Zelf ben ik ook veel te laat geboren
– met twaalf maanden zat ik nog in de buik, dus ik ben zo
ongeveer met tandjes geboren. Uiteindelijk is de bevalling via
een keizersnee gegaan. Bij die keizersnee is er te diep gesneden,
zo heb ik een litteken in mijn gezicht gekregen. Als ik Afrikanen
tegenkom dan denken ze dat ik ook Afrikaan ben, omdat het
daar gebruikelijk is om het lichaam ritueel te versieren met
littekens.
Ik ben in Suriname geboren. Ik heb in Paramaribo op school
gezeten; dat was een leuke, maar ook een moeilijke tijd. Mijn
vader was ziek en twee jaar lang kon ik niet naar school omdat
ik op hem moest passen. Mijn moeder kon dat niet doen omdat
zij moest werken voor de kost. Ik was daardoor vaak alleen met
mijn vader. Ik lag in zijn armen toen hij doodging. Ik was zeven
jaar oud.
In de jaren zeventig heb ik drie jaar in het leger gezeten. Dat
was leuk, lekker stoer. Ik heb ADHD, dus ik was een belhamel
die altijd de leiding had. In het leger werd dat wel gewaardeerd.
Toen Suriname in 1975 net onafhankelijk was, moest ik kiezen
of ik het leger uit ging naar de burgermaatschappij, of naar het
leger in Nederland. Ik koos voor de burgermaatschappij, maar in
de jaren tachtig ben ik toch naar Nederland gegaan. Doordat ik
in het leger gezeten heb, paste ik niet meer zo goed in de bur-
germaatschappij in Suriname. Ik ben heel flexibel en houd niet
van autoritair gedoe. Ik had op mijn werk wel de leiding maar
dat kon je niet zien, ik gedroeg me gewoon als een collega. Dat
is ongebruikelijk in Suriname, normaal wil de baas laten zien dat
hij de baas is. Ik heb hier jarenlang bij de Hoogovens gewerkt.
Voor een militair is er geen zwaar werk. Je bent getraind om
alles te doen wat er op je pad komt, het motto is: wanneer je
het niet kan, val je. Als je de kogels hoort vliegen, moet je wel
opstaan en verder lopen.
In Suriname zagen wij onszelf als Nederlanders, maar hier
werden we aangekeken als buitenlanders. Ik ging veel om met
blanke Nederlanders. Al vanuit Suriname ga ik met veel verschil-
lende culturen om. De moeder van mijn moeder was Chinese.
De vader van mijn moeder was Creools, een kroesharig mens.
De vader van mijn vader was Hindoestaans, zijn moeder was
weer kroesharig. Een heel gemengde familie dus. Ik heb geen
last van discriminatie. Als ik niet binnenkom in een discotheek
is dat hun probleem, zij verdienen mijn geld dan niet. Ik ga dan
naar huis en maak muziek. Vroeger op school was er een ver-
haal over een oude Javaanse man die heel ver moest lopen. Er
kwam een auto langs, dus hij vroeg om een lift. De auto stopte
niet, de bestuurder lachte hem uit en reed door. De man liep op
zijn dode gemak door, tot hij dezelfde wagen zag die onderweg
kapot gegaan was. Wie lacht er dan?
Ik heb vijf kinderen en twaalf kleinkinderen. Mijn jongste zoon is
tien, de oudste is 36. Je moet, vind ik, zorgen dat je alleen kin-
deren krijgt als je ze kunt verzorgen. Als je geen baan hebt moet
je geen kinderen maken. De moeder van mijn jongste is zelf
geadopteerd, ze heeft dus geen echte familie. Zij was eenzaam
en ik dacht: ze moet iets van zichzelf hebben. Toen heb ik haar
een kind gegeven. Vroeger lachte ze nooit, nu wel. We zorgen
samen voor het kind.
alberT macDonalD1953
9
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 9 19-10-2009 23:16:28
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 10 19-10-2009 23:16:30
‘De politie moet boeven vangen ...’Helaas is het nog steeds zo dat veel mensen de politie bellen
voor zaken die eigenlijk geen politiewerk zijn. De politie moet
boeven vangen, geen lekkende waterkraantjes repareren.
Vroeger deed de politie dat vaak wel, want ‘de politie is je beste
vriend’. Bij een burenruzie werd vroeger de politie gebeld. Dat
kostte veel ons tijd, die we niet aan boeven vangen konden
besteden. Daarom is sinds 1 januari 2000 buurtregie in het
leven geroepen. Ik ben buurtregisseur van het eerste uur. Voor
burenruzies is de Stichting Burenbemiddeling Amsterdam in het
leven geroepen. Als wij nu een melding krijgen van een burenru-
zie, verwijzen we meestal door naar die stichting.
Buurtregie is erop gericht om verbintenis met de buitenwereld
te zoeken en samen zaken aan te pakken waar je als burger op
straat last van hebt. Het gaat vaak om preventie van criminaliteit.
Wij proberen zaken in beweging te zetten. De supermarkt op het
Marie Heinekenplein had veel last van winkeldiefstal, waarvoor wij
werden ingeroepen. Om dat soort zaken te voorkómen, is er een
gastvrouw aangesteld, die potentiële winkeldieven aanspreekt. Als
iemand zijn of haar mandje onder de kassa door schuift, kijkt de
gastvrouw zo’n klant heel vriendelijk aan en zegt zo nodig: ‘Me-
neer, mevrouw, u vergeet uw boodschappen af te rekenen.’ Dan is
het meestal: ‘O ja, sorry.’ De politie is niet meer nodig.
Ik werk inmiddels bijna twintig jaar bij de politie. Via mijn zwa-
ger, die er al eerder werkte, ben ik op mijn 24e op de opleiding
terecht gekomen. In 2000 werd ik buurtregisseur in Amstelveen,
sinds december 2004 werk ik in de Gerard Doubuurt. Bij de
politie begin je als agent, vervolgens word je eventueel hoofd-
agent, brigadier, inspecteur, hoofdinspecteur, commissaris en
uiteindelijk hoofdcommissaris. Ik ben nu vier jaar inspecteur.
Ik wil iets betekenen voor de maatschappij. Politiewerk is voor
mij een soort roeping. Dat klinkt heel groots, maar met buurt-
regie kun je veel betekenen, al is het op microniveau. Toen ik in
de Gerard Doubuurt begon, was het een slechte en onveilige
buurt. Natuurlijk ben ik niet de enige die dit heeft veranderd.
Samen met vele anderen de gemeente, ondernemers, bewoners,
collega’s hebben wij de buurt veiliger gemaakt. Ik ben er trots
op, dat ik hier een bijdrage aan heb kunnen leveren. Idealisme
zit in mijn karakter en heb ik voor een deel ook meegekregen
van mijn ouders.
Ik ben geboren in Amsterdam Oost, bij de Schellingwouderbrug,
en opgegroeid in Buitenveldert in een doorsnee Amsterdams
gezin: vader, moeder, zoon en dochter. Zelf heb ik drie kinderen,
van twaalf, vijftien en achttien jaar, drie pubers dus. Hoe druk
ik het op mijn werk ook heb, soms is het daar nog rustiger dan
thuis. Maar dat vind ik hartstikke leuk. Kinderen zijn het mooiste
in je leven. Ik probeer thuis zo min mogelijk politieman te zijn.
Mijn zoon is een kloon van mijzelf, maar heeft andere ambities
dan de politie, hij wil luchtvaarttechnicus worden. In de gangen
van het politiebureau zie je veel mensen die familie van elkaar
zijn: vader en dochter, moeder en dochter, vader en zoon – het
gaat vaak van generatie op generatie en velen blijven hun hele
carrière bij de politie.
Vorig jaar ben ik op uitnodiging van de Universiteit van
Kaapstad naar Zuid-Afrika gegaan, om te kijken hoe de politie
het daar doet. De politie staat in Zuid-Afrika veel verder af van
de burgers dan hier. Mensen zijn er bang voor. Je zou een buurt-
regisseur in zo’n wijk kunnen zetten. De Zuid-Afrikaanse politie
in Kaapstad heeft nu drie van hun mensen geselecteerd die
opgeleid worden tot buurtregisseur volgens het Amsterdamse
model. Ik hoop dat dat een kiem is die na verloop van tijd tot
wasdom komt. Dat zou goed zijn voor de democratie en het
veiligheidsgevoel in Zuid-Afrika. Hopelijk kan ik over tien jaar
tegen mijn kleinkinderen zeggen: ‘Kijk, daar heb ik een aandeel
in gehad.’
marcel ZeThoven1962
11
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 11 19-10-2009 23:16:30
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 12 19-10-2009 23:16:32
‘Ik ben meer zoekende dan dat ik alle antwoorden weet’
Mijn grootvader had een boerderij in Velsen, bij de ruïne van
Brederode. Tijdens de oorlog moest hij van aardbeienkweker
koeboer worden, omdat zijn kwekerij in het schootsveld lag. Het
was een gemengd bedrijf, met naast koeien ook bollen, voeder-
bieten en graan. Mijn moeder is er opgegroeid, mijn vader had
er een tuin, zodat mijn ouders voor hun groente zelfvoorzienend
waren. Mijn vader deed machinebankwerk bij de Hoogovens.
Als kind heb ik het boerenleven van mijn grootouders leren
kennen. Ik herinner me de ruimte en het slapen in open veld
tussen het koren. Graan is een echt Nederlands gewas, maar
tegenwoordig zie je alleen nog maar maïs. We zitten met een
enorme bende mest en maïs kan veel mest hebben. De maïs
wordt als varkensvoer gebruikt. Zo verdwijnen de graanvelden –
graan levert toch niets meer op.
Indertijd waren er in het dorp van mijn grootvader spanningen
tussen katholieken en protestanten. Protestantse kinderen
gooiden steentjes naar de katholieke school. Mijn opa verbood
dit ten strengste. Hij sprak met iedereen. Misschien dat ik geïn-
spireerd door zijn voorbeeld de dialoog tussen de verschillende
culturen in Amsterdam zo belangrijk vind.
Mijn grootvader heeft de School met de Bijbel in Santpoort
opgericht en de gereformeerde kerk in de jaren twintig. Dat is
typerend voor zijn generatie gereformeerden. Ze wilden hun
achterban de mogelijkheid geven zich te ontwikkelen. Ze heb-
ben met kwartjes en dubbeltjes de VU gesticht, waar ze hun
eigen elite konden kweken. Door die beweging kon ik als arbei-
derskind studeren. Zo ben ik in Amsterdam beland. Mijn moeder
zei, ondanks haar uitgesproken traditionele achtergrond: ‘Kind,
zorg ervoor dat je je eigen brood kunt verdienen.’ Dat heb ik
goed onthouden. Ik ben milieuopbouwwerker geworden. We
hebben een streekmarkt georganiseerd bij het Stadionplein,
om lokale voedingswaren een kans te geven. Boeren kun-
nen tegenwoordig kiezen: inzetten op schaalvergroting, óf op
kleinschaligheid en kwaliteit.
Mijn grootvader was een rationele calvinist, maar mijn
grootmoeder komt uit de bevindelijke hoek; ze ging er niet van-
zelfsprekend vanuit dat ze ‘veilig in Jezus’ armen’ zou belanden.
Op zondag mocht je niets. Geen seks voor het huwelijk. Als
puber heb ik me daartegen afgezet. Ik zie ook de voordelen van
een individualistische maatschappij. Gemeenschapsdenken kan
gemeenschapsdwang worden. Ik ben wel gelovig natuurlijk,
anders zou ik niet bij de Diaconie werken, maar op de moderne
manier. Ik ben meer zoekende dan dat ik alle antwoorden weet.
De vrijheid van Amsterdam vind ik heerlijk. Ik kan op zondag
naar de Keizersgrachtkerk gaan en daarna de etalages aflopen.
Aan de andere kant, als een minister zegt: ‘onze samenleving
wordt bepaald door haast’ en pleit voor onthaasting, kan ik me
daar ook wat bij voorstellen. Het heeft met gemoedelijkheid
te maken, geduld. Het is fijn om een dag niks te doen, maar of
dat per se op zondag moet? Ik ben een stadsmens geworden,
maar vind wel dat veel stadsmensen te weinig weten van wat er
op het platteland gebeurt en daardoor hypocriet zijn. Een boer
zei eens tegen mij: ‘Wat moet ik dán met al die jonge stiertjes
doen?’ Hij moet zijn koeien elk jaar laten kalven, anders hebben
we geen melk en kaas, maar ja, de helft van de kalveren zijn
jongetjes.
joke jongejan1961
13
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 13 19-10-2009 23:16:32
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 14 19-10-2009 23:16:35
‘Ik heb mijn moeder meer gezien maar meer naar mijn vader geluisterd’
Ik kom uit Turkije, uit Anatolië, het dorp Büyükcamili. Dat ligt
ongeveer honderdtwintig kilometer van Ankara. Mijn vader
woonde al in Nederland toen ik geboren werd. Ik heb vier
broers en een oudere zus. In huis woonden dus mijn moeder en
zes kinderen, en soms mijn vader als hij terugkwam uit Neder-
land. De deuren in het dorp waren altijd open, ook ’s nachts.
Mijn vader is overleden, mijn moeder woont nog in Turkije. Ik
zie haar als ik naar de Fietsfabriek in Turkije ga. Ze praat veel. Ze
irriteert me op een leuke manier. Als je haar vraagt om ergens
mee te stoppen doet ze het na vijf minuten weer. Ik merk wel
dat ze is veranderd. Zij gaat nu anders met mij om dan vroeger.
Ze laat me sneller met rust, nu ik een groot succesvol bedrijf,
een fabriek en status heb. Vroeger was ze eigenlijk leuker.
We zijn op mijn twaalfde of dertiende naar Ankara verhuisd,
omdat mijn vader daar een zoutfabriek opende. Ik lijk op mijn
vader, hij kon het onmogelijke mogelijk maken. Daar heb ik veel
van geleerd. Ik heb mijn moeder meer gezien, maar meer naar
mijn vader geluisterd. Toen we in Ankara woonden was het
gezin compleet. Dat was raar, maar ook leuk. Mijn vader was
een stoere man. Naar zijn woord luisterde iedereen.
Ik ben de oudste jongen, dus ik moest voor de jongere kinderen
zorgen en voor de dieren als die op het land waren. Als zoon
doe je dat soort werk, mijn moeder deed het huishouden. Ik
ging naar de lagere school. Er waren een stuk of vijf klassen
met veertig of vijftig kinderen per klas. We leerden het ABC en
rekenen. Na de derde klas vond ik het niet leuk meer op school,
maar je moest het afmaken om je rijbewijs te halen. Ik was
veel bezig met techniek: lassen, tractor rijden. Ik leer door met
mensen om te gaan, ik lees mensen in plaats van boeken. Ik zou
ook boeken kunnen lezen, maar één bladzij lezen duurt bij mij
een uur. Doordat het zo langzaam gaat, irriteert het mij. Daarom
leest mijn vriendin mij soms voor.
Er werd wel veel geslagen op school, op je vingertoppen. Bij-
voorbeeld als je te lange nagels had. Dat heeft me wel geraakt,
omdat ik vond dat ik het niet verdiende. We hadden thuis geen
nagelknipper en ik werkte in de metaalbewerking, dus mijn
nagels waren altijd lang en vies. Ik heb geprobeerd het uit te
leggen maar er werd niet geluisterd.
Eigenlijk ben ik van Koerdische afkomst, maar als kind merkte ik
daar niets van. Thuis praatten we Koerdisch, op school Turks. Ik
heb de conflicten tussen Turken en Koerden nooit meegemaakt.
Ik heb ook in dienst gezeten in Turkije, en als ze me vroegen:
‘Ben je Turks of Koerdisch?’ dan zei ik: ‘Wat bedoel je daarmee?
Ik zit hier toch in het leger van Turkije?’
Zelfs als Wilders met mij zou praten zou ik me geen allochtoon
voelen. Ik geef het de ruimte niet. Mensen die zich gediscrimi-
neerd voelen, laten zich discrimineren. Als ik hier ben moet ik
mijn cultuur niet vergeten maar ook integreren in deze cultuur.
Het is mijn taak ervoor te zorgen dat andere mensen mijn cul-
tuur leren kennen, dat ze er niet bang voor zijn.
Mijn broers en zus wonen in Nederland. Mijn ene broer is
acteur, de volgende sociaal psycholoog, twee anderen zijn
wiskundigen en mijn zus is beëdigd tolk. Iedereen is met zijn
eigen ding bezig, ik ben eigenlijk de domste, gewoon fietsboer.
Ik ben gelukkig, ik zoek geen geld, ik voel me goed als ik met
een fiets bezig ben.
Yalcin cihangir1968
15
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 15 19-10-2009 23:16:35
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 16 19-10-2009 23:16:37
‘Op belangrijke momenten blijf ik katholiek’
Ik houd me al lang bezig met lokale politiek. Nadat ik afdelings-
voorzitter, deelraadslid en fractievoorzitter voor de PvdA in de
Pijp ben geweest, zit ik sinds 2006 in het Dagelijks Bestuur van
stadsdeel Oud-Zuid. Mijn belangstelling voor politiek is gewekt
toen ik ongeveer veertien jaar was. Mijn vader was dol op poli-
tiek en keek vaak naar kamerdebatten die live werden uitgezon-
den. Wij mochten dan opblijven om het debat te volgen, terwijl
mijn vader uitlegde wat er gebeurde: wie zegt wat en waarom?
Mijn vijf broers en zussen en ik hebben daardoor allemaal wel
iets met politiek gekregen.
Ik kom uit een katholiek gezin. Mijn vader was schoenmaker en
we woonden in de Dapperbuurt op een éénkamerwoning, dus
’s avonds klapten we de bedden uit en deden we een gordijn
dicht, zodat de kinderen aan één kant lagen en mijn ouders aan
de andere. Er was grote woningnood en we waren arm. Toch
heb ik een leuke jeugd gehad. Mijn ouders waren heel flexibel:
ik wilde graag een hond en die is er op een goed moment,
kleine woning of niet, inderdaad gekomen. De hond bleek
prompt zwanger te zijn.
Om geen knecht te hoeven betalen, hebben mijn ouders mijn
oudste broer opgeofferd: hij kwam in de schoenmakerij werken,
van het uitgespaarde geld konden wij verder studeren. Als je
iets wilde, dansles bijvoorbeeld, moest je het geld ervoor zelf
verdienen. Zo ben ik jong bij een broodfabriek gaan werken. Ik
ontmoette er een jongen van een jaar of zestien, net als ik, die
er vast ging werken. Het was lopendebandwerk en de machines
waren bewust zo opgesteld dat je niet met elkaar kon praten.
Na een tijdje merkte ik dat die jongen steeds meer in zichzelf
gekeerd raakte. Ik besloten dat ik dat níet wilde. Ik wilde dokter
worden.
Toen ik eenmaal medicijnen studeerde overleed mijn moeder,
waardoor ik geen concentratie meer kon opbrengen voor het
stampen dat bij die studie kwam kijken. We besloten om zelf
thuis voor de jongere kinderen – de jongste was drie – te blijven
zorgen, ook toen mijn vader een paar jaar daarna overleed.
Ik ben in die tijd een paar maanden naar India gegaan, onder
meer naar Benares, een heilige stad waar mensen komen om
dood te gaan. Ik probeerde hun religieuze ervaring te begrijpen,
maar ontdekte dat ik het niet kon navoelen, hoogstens bekijken
en dat ik spirituele rijkdom moest zoeken in mijn eigen katho-
lieke traditie. Ik ging theologie studeren, niet zozeer om iets
over God te leren, maar over mensen die, waar ze ook vandaan
komen, hun gevoelens in kwesties van leven en dood vrijwel
altijd in religieuze termen uitdrukken.
Ik heb vijf jaar theologie gestudeerd, maar toen rond 1975
onder invloed van de restauratie de kerk steeds dogmatischer
werd, verloor ik de motivatie. Ik werkte in het Wilhelmina
Gasthuis, waar ik op een nacht een stervende man voortdurend
hoorde gillen dat hij niet dood wilde. De volgende ochtend had
ik college theologische ethiek, nota bene over stervensbegelei-
ding. Dat college stond mijlenver af van wat ik die nacht had
meegemaakt had. Sindsdien was de geest eruit wat mij betreft.
Nu kom ik weinig meer in de kerk, maar op belangrijke momen-
ten blijf ik katholiek. Religie zit in je hart; het geloof van je jeugd
is bijna genetisch, het is op latere leeftijd nauwelijks écht te
leren. Net zoals je ook voor mijn gevoel pas écht Amsterdammer
bent, als je hier geboren bent. Dat hangt niet af van huidskleur,
maar van of je als kind al met de pont over het IJ gevaren bent
en of je op je fietsje in de havens en naar Artis geweest bent.
eDDY linThorST1950
17
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 17 19-10-2009 23:16:37
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 18 19-10-2009 23:16:40
‘Wie niet durft, krijgt niets’
Anders dan de meeste oorspronkelijke Italiaanse immigranten,
ben ik hier niet gekomen voor werk. Ik kom uit Padova, dat ligt
in het noordoosten van Italië. Ik woon hier nu vijftien jaar. Ik
ben bijna tien jaar na de Tweede Wereldoorlog geboren – mijn
ouders gingen naar school in de tijd van Mussolini. Meesters en
juffen moesten meedoen met zijn ideologie, degenen die dat
niet deden belandden in de gevangenis. Mijn vader is als militair
naar Libië gestuurd en daar gevangen genomen door de Engel-
sen. Hij heeft de oorlog in krijgsgevangenschap doorgebracht in
Zuid-Afrika. Eigenlijk is hij daardoor gered.
Mijn moeder was naaister, maar als traditionele vrouw is ze na
het huwelijk gestopt met werken. Mijn vader was groothande-
laar in huisproducten en verdiende goed. Wij hadden een auto
en konden met vakantie – we waren dus een beetje bourgeoi-
sie, maar niet rijk. Mijn twee zussen en ik konden na de mid-
delbare school studeren. Ik heb pabo gedaan. Wij zijn katholiek
opgevoed, met veel principes, bijvoorbeeld dat je solidair moet
zijn met de zwakkeren. In de jaren zeventig ben ik dingen gaan
doen die niet zo in die traditie pasten; ik ging in een commune
wonen met mijn vriend en we zijn niet kerkelijk getrouwd. Wij
vonden de kerk hypocriet: als de kerk zo rijk is, waarom geeft
ze dan niet meer geld aan de armen? Mijn ouders vonden dat
aanvankelijk wel jammer.
We hadden veel politieke en sociale idealen. Wij praatten over
de problemen van Italië, hoe het anders moest. Ik was betrok-
ken bij de vrouwenbeweging. Wij streden voor legalisering van
abortus en voor wetten om makkelijker te kunnen scheiden. In
die periode is voor vrouwen veel bereikt. Ik had wel een baantje
om geld te verdienen, maar het kostte moeite om een baan
in het onderwijs te krijgen, je kon alleen in dienst komen via
enorme landelijke tentamens.
In 1980 heb ik Henk leren kennen, een Nederlander. In het
begin was het een soort een avontuur. Soms dacht ik: ‘Waarom
is mij dit gebeurd?’ Na een paar jaar, ik had inmiddels een
baan in het onderwijs, is Henk een tijdje naar Italië gekomen:
Liefde. Maar aanvankelijk wilden we geen van beide definitief
verhuizen. In 1986 heb ik verlof genomen op school en ben ik
hierheen gekomen. Ik dacht ‘iemand moet ermee beginnen’.
Ik werd zwanger, maar vond het erg moeilijk in Nederland.
Daarom ben ik naar Italië teruggegaan met mijn zoon René,
maar zonder Henk. We kwamen in de vakanties bij elkaar, maar
het was toch erg onhandig. Toen René groter werd merkte ik
dat het belangrijk was voor hem om zijn vader meer te zien. In
1994 zijn we hierheen gekomen. Ik vond het moeilijk om mijn
baan en daarmee mijn financiële onafhankelijk op te geven. In
Nederland heb ik eerst gewerkt als vrijwilligster. Later kreeg ik
een baan als docente Italiaans op een basisschool. Door dat
werk moest ik wel Nederlands spreken.
Er zijn verschillende momenten geweest in mijn leven dat ik
mijn prioriteiten heb moeten veranderen. Ik heb daar veel door
geleerd over wie ik zelf ben en wie de ander is. Ik heb grote
risico’s moeten nemen, maar als ik terugkijk zit dat ook in mijn
karakter. In het Italiaans zeg je wel ‘Chi non risica, non rosica’,
‘wie niet durft, krijgt niets.’ Nu heb ik het gevoel dat ik een
plekje gevonden heb. Ik heb meer rust en evenwicht. Als we
allebei met pensioen zijn hoop ik dat we naar Italië gaan.
DoreTTa barina1954
19
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 19 19-10-2009 23:16:40
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 20 19-10-2009 23:16:42
‘Ik ben hier gekomen op dinsdag 20 juni 1966’
Ik ben op dinsdag 20 juni 1966 aangekomen in Amsterdam,
helemaal vanuit Marokko met een taxi. Omdat we met een paar
mensen waren, was die lange rit niet duur. Heen en weer zou
het ongeveer 1000 gulden kosten, maar wie ervoor koos om in
Amsterdam te blijven, hoefde maar de helft daarvan te betalen,
omdat hij ook maar de helft van de reis maakte. Het was toen ik
aankwam in Amsterdam prachtig weer – als ik in de winter ge-
komen zou zijn, had ik denk ik meteen rechtsomkeert gemaakt.
Ik voelde me erg welkom. De eerste nacht kon ik logeren bij een
vriend die al wat langer in Amsterdam was. Ik kon een tijdje bij
zijn huisbaas blijven, zo had ik een adres en een telefoonnum-
mer om op te geven als ik werk zocht. Mijn huisbaas legde uit
dat ik me zo snel mogelijk op het politiebureau moest melden,
met vijfhonderd gulden en mijn paspoort. Mijn paspoort was
nog helemaal leeg, alleen aan de Franse grens was er onderweg
een stempel in gezet.
Ik ging naar het hoofdbureau in de Marnixstraat, met mijn
paspoort en 550 gulden op zak. Vijfhonderd om te bewijzen
zien dat ik geld had en de rest om een strippenkaart en
dergelijke te kunnen kopen. Ik had nog wel wat geld, maar
dat liet ik bij mijn vriend achter, zodat ik niet met meer geld
dan nodig over straat hoefde in die vreemde stad. Op het
politiebureau werden mijn gegevens genoteerd. Ik moest
mijn vijfhonderd gulden inleveren. Als ik binnen dertig dagen
kon bewijzen dat ik een woning en een baan had, zou ik het
geld gewoon terugkrijgen, als dat niet zou lukken, moest ik
het gebruiken om terug te reizen naar Marokko. Ik vind het
wel begrijpelijk dat de politie zo redeneerde. Bovendien had
ik al geregeld dat ik ergens kon wonen en mijn derde dag in
Nederland was mijn eerste werkdag. Ik kreeg mijn geld dus
snel weer terug.
De rest van die eerste dag heb ik uitgerust en de volgende
dag ben ik met een kennis meegegaan naar Sloterdijk, naar
de boekbinderij waar hij werkte. Ik heb gevraagd of ik er
mocht komen werken. Dat kon, maar alleen als ik gezond
was. Ik moest dus een medische keuring ondergaan bij de
GGD in de Jan Tooropstraat. Daar ben ik heengegaan en
ik werd goedgekeurd. Logisch, want ik was een jongeman
van 26. Ik had dus geluk, al vond ik het de eerste week
wel moeilijk. Ik sprak wel Spaans, maar daar had ik bij de
boekbinderij niet veel aan want iedereen sprak er alleen
maar Nederlands en Engels. Later leerde ik de taal en ging
het makkelijker.
De eerste jaren in Amsterdam woonden mijn vrouw en kinderen
nog in Marokko. Het was heel moeilijk om ze hier naartoe
te halen want er was woningnood, dus er waren nauwelijks
geschikte huizen te vinden voor een gezin met vier en later zes
kinderen. Ik had heimwee en vond het moeilijk dat het zo lang
duurde, maar uiteindelijk heeft mijn baas bij de boekbinderij
me geholpen om iets te vinden. Zo ben ik in de Diamantbuurt
terechtgekomen. Later ben ik nog wel verhuisd, maar dat was
binnen dezelfde straat. Dat was ver genoeg wat mij betreft. Ik
hoef geen grote verhuizingen meer.
m. raSSi1940
21
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 21 19-10-2009 23:16:42
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 22 19-10-2009 23:16:45
‘Politieagent, fotograaf en schoolmeester ineen’
Sinds 2006 ben ik buurtregisseur in de Pijp. De vijf jaar ervoor
werkte ik in die functie in de Indische buurt. Vooraf had ik er
eigenlijk een verkeerd beeld van. Ik dacht aan de wijkagent van
vroeger, die slechts naar de burenruzies en probleemgevallen
ging. Totdat ik met een collega praatte, die vertelde dat je als
buurtregisseur veel zelf kan ontwikkelen en op kan pakken.
Vooral regisseren en dingen op touw zetten vind ik leuk, de
problemen bij de wortel aanpakken. Mijn moeder is jarenlang
wijkverpleegster geweest en ik realiseer mij vaak dat ik in mijn
werk een voorbeeld neem aan haar gedrevenheid en improvisa-
tievermogen.
Tussen 1983 en 2000 werkte ik in Amsterdam Oost, in de
bureau’s IJ-tunnel en Balistraat. Dat was algemene rondrijdende
politie. Ik kwam aanrijdingen tegen, kat in de boom, buitenge-
sloten mensen, escalerende dingen, spoedeisend optreden.
Ik was twintig toen ik begon bij de politie. Eerst wilde ik
automonteur worden, dus ik ben naar de MTS gegaan. Op
mijn zeventiende heb ik gesolliciteerd bij de politie; mijn ouders
zagen dat ook wel zitten vanwege de vastigheid. Ik ben door de
selectie gekomen, maar toen zeiden ze: Die is nog te jong, die
heeft een veel te jong koppie. Toen heb ik twee jaar bij Mega-
pool gewerkt, militaire dienst gedaan en opnieuw gesolliciteerd.
Heel slim had ik inmiddels een baard laten staan, waardoor ik
wel 35 leek. Zo kwam ik op mijn twintigste alsnog bij de politie
terecht.
Al op mijn achttiende was ik met fotografie bezig, dat ben ik
parallel blijven doen. Ik ben een echte straatfotograaf, ik probeer
met zo min mogelijk middelen snel een treffend beeld te krijgen.
Zonder statieven en lampen, maar door gebruik te maken van
omstandigheden. Ik vond laatst een doosje dia’s uit ’83 met
foto’s die ik gemaakt heb van een mij toen onbekende fotograaf
die ik op de Dam had gezien, een heel springerig mannetje dat
fotografeerde zoals ik dat ook doe. Pas nu, 26 jaar later, ont-
dekte ik dat het Ed van der Elsken was, een bekende fotograaf.
Toen ik in de Indische buurt werkte, waren er politiemensen die
een school geadopteerd hadden om daar voorlichting te geven.
Ik had dat ook gedaan, maar eigenlijk miste ik educatieve vaar-
digheden, dus heb ik me datzelfde jaar nog opgegeven voor de
pabo. Ik heb twee jaar als invalkracht voor de klas gestaan en
dat gecombineerd met de politie. Toen ik buurtregisseur werd,
ging dat niet meer. Maar ik kan het zo weer oppakken.
Ik voel me vaak nog een groot kind. Het voordeel daarvan is dat
ik niet zo vastzit in volwassen patronen. Ik vind dat je gebruik
moet maken van hoe kinderen tegen dingen aankijken. Die
vinden het hartstikke leuk als ze mogen helpen de buurt te
verbeteren.
Zo heb ik ook een methode bedacht om ongelukken door dode
hoeken van vrachtauto’s te voorkomen. De hele stad wordt nu
volgehangen met dodehoekspiegels, maar ik vind dat je vooral
ook de fietsers moet instrueren. Ik regel dan bijvoorbeeld een
forse vrachtauto die we bij de basisscholen in de wijk parkeren.
De leerlingen van groep acht mogen om de beurt even op de
bestuurdersstoel zitten. Zo kunnen ze zelf zien dat een chauffeur
vanaf die plek maar heel weinig ziet van wat er rechts naast
de vrachtauto gebeurt. In het klaslokaal legt de chauffeur uit
dat het soms gokken is bij het nemen van een bocht. Zo leren
kinderen dat ze ver weg moeten blijven van die grote wielen.
arjen akkermanS1961
23
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 23 19-10-2009 23:16:46
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 24 19-10-2009 23:16:48
‘Mezelf bewijzen dat ik het kan’
Ik heb twee jaar fulltime gewerkt als uitvaartleider en ik doe
dat werk nog af en toe. Het is een mooi beroep. Je bespreekt
met de familie van de overledene wat ze willen. Als je denkt:
dat is niet verstandig, dan zeg je dat; vaak zijn ze daar achteraf
blij mee. Je hebt de regie in handen en toch doe je bijna niets.
Als het gaat zoals de mensen willen, lijkt het of je niks gedaan
hebt en toch kun je tevreden zijn. Toen ik ermee begon waren er
nauwelijks vrouwen in dat werk, zeker geen jonge. Het was echt
een mannenberoep, stijf en vol regels. Nu zijn het bijna allemaal
vrouwen. De sfeer is enorm veranderd. Jonge nabestaanden
schamen zich er minder voor als ze moeten huilen. Ik denk dat
mensen het makkelijker vinden als de uitvaartleider een vrouw
is die er niet van opkijkt, dan een oudere heer die zich daar zelf
ongemakkelijk bij voelt. Door sommige families word ik terugge-
vraagd, als Moeder een paar jaar na Vader ook overlijdt. Ik vind
het bijzonder om daar dan weer bij te zijn.
Ik was op de basisschool niet zo gelukkig, een beetje tobberig.
Ik was héél bang om op te vallen. In multicultureel Reigersbos
woonden veel kinderen uit ingewikkelde gezinnen. Ik kon er
niet zo goed mee overweg dat ik slim was. Ik deed alsof ik
dat niet was en maakte expres fouten. Tot mijn ouders op een
ouderavond het gevoel kregen dat de juf het over een ander
kind had. Ze ontdekten dat ik me dommer voordeed dan ik was.
Ik vond het vreselijk dat ik betrapt was, maar daarna ging het
beter. Ik deed groep zeven en acht in één jaar en toen ik naar
het Vossiusgymnasium ging, was ik nog geen elf. Heel jong,
maar ik vond het heerlijk.
Ik wilde in Cambridge Engels studeren, maar de selectieproce-
dure daarvoor bleek nogal ingewikkeld. Ik ging daarom eerst
een jaar wiskunde doen. Veel van mijn studiegenoten – bijna
allemaal jongens – waren buitenbeentjes, die in het begin erg
verlegen waren als ik ‘hallo’ zei. Later werd het een ontzettend
leuke, hechte groep. Zo heb ik Vincent ontmoet, die trouwens
wel één van de socialere types was. Het was niet meteen een
liefdesrelatie, wel een heel goede vriendschap. We zaten hele
nachten te praten en gingen de volgende ochtend weer samen
naar college. Je hebt mensen die in het geheim allerlei wilde
relaties hebben, maar wij hadden in het geheim geen relatie.
Tegen het eind van het jaar werd het toch wat, maar toen ik
naar Engeland ging maakten we het officieel uit. Het werd
snel duidelijk dat dat ook niet echt doorzette. We belden en
msn’den, dat kon toen net. We zeiden: we gaan elkaar geen
beloften doen. Uiteindelijk vond Vincent, toen hij een half jaar in
Duitsland zat, een ander vriendinnetje en dat viel voor mij bitter
tegen. Ik kon hem niets kwalijk nemen want dit hadden we op
mijn initiatief zo afgesproken. Uiteindelijk wilden we toch samen
verder. Nu wonen we al bijna vier jaar samen.
Ik ben begonnen met DesTijds, omdat ik het leuk vind om met
oudere mensen over hun leven te praten en dat op te schrijven.
Ik ontvang opdrachten van henzelf of van hun kinderen. Ik
interview mensen vijf tot tien keer. Het verhaal wordt in kleine
oplage gedrukt. Als je iemand zo uitgebreid interviewt, kom je
op de wat diepere dingen. Vaak ontdekken mensen patronen in
hun verhalen waar ze nooit bij hebben stilgestaan. Het is leuk
om erover na te denken: hoe is mijn leven eigenlijk verlopen? Je
bent in zekere zin alle verhalen die je over jezelf vertelt.
Ik heb veel belangstelling voor mensen, ik wil ze graag écht
leren kennen en begrijpen. En ik hou van nieuwe dingen: een
bedrijf beginnen, wiskunde studeren of cello spelen. Ik wil
mezelf bewijzen dat ik dat kan. Het intellectuele wereldje waar
ik vandaan kom past bij me, maar de wereld daarbuiten ook.
Een dialoogproject in de Pijp hoort daar helemaal bij.
Sara Polak1981
25
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 25 19-10-2009 23:16:48
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 26 19-10-2009 23:16:50
‘Niet Dries van Agt hoor!’Ik heet Amajjar. Mijn voornaam is Driss met dubbel s, dus niet
zoals Dries van Agt. Ik ben trouwens veel langer dan hij. Ik ben
op 14 maart geboren, maar in mijn papieren staat 1 juli. Dat
komt door een afspraak uit de tijd dat het deel van Marokko
waar ik vandaan kom Spaans was. De kolonisten schreven 1
juli voor als geboortedatum, tenzij je bewijs had dat je op een
andere dag geboren was. Dat had ik niet. Mijn moeder wist
natuurlijk wanneer ik geboren was, maar dat telde niet. Eigenlijk
staat er dus een verkeerde datum op mijn paspoort. Ach, wat
maakt het uit.
Zoals bijna alle Marokkanen ben ik naar Europa gekomen om
te werken. In 1961 ging ik naar Duitsland, waar ik in een fabriek
werkte die rupsbanden maakte voor tanks. Het was zwaar
werk, vooral doordat het in die fabriek ontzettend heet was. In
de zomer van 1966 ben ik een weekje op bezoek geweest bij
familie in Gouda. Ik wilde zien of ik Nederland leuk vond, want
ik overwoog hier te blijven. Ik trof een prachtig land met lieve
mensen. Veel vriendelijker en opener dan Duitsland. Ik ben hier
werk gaan zoeken en heb ontslag genomen bij de fabriek in
Duitsland. Er was genoeg werk dus ik vond snel een baan bij
Compaxo, een vleesverwerkingsfabriek in Gouda. We maakten
daar gehakt en worsten.
De mooiste jaren uit mijn werkende leven kwamen toen ik in
bejaardenhuizen in en om Amsterdam ging werken als hulpkok.
Eerst in Osdorp, daarna in verpleeghuis De Poort op de Hugo
de Grootkade en nog later in Weesp. Dat was prachtig werk,
waarin ik heel veel contact had met zusters, keukenmedewer-
kers en andere mensen in het huis. Die samenwerking was heel
mooi, het was net een grote familie. Iedereen was aardig en
hielp elkaar. Jammer dat die tijd voorbij is. Ik kijk daar met veel
voldoening en liefde op terug.
De sfeer in Nederland is veranderd, vooral sinds de moord op
Van Gogh. Ik voel me niet meer geaccepteerd, het is net alsof er
altijd iets in de weg zit. In winkels word ik minder vriendelijk be-
handeld dan vroeger, terwijl ik toch al die tijd dezelfde persoon
gebleven ben. Samenleven en contact hebben met mensen is
voor mij heel belangrijk. Dat moet terugkomen. Ik weet niet hoe.
Misschien gewoon door aardiger tegen elkaar te zijn? Elkaar
groeten bijvoorbeeld. Marokkanen werden tot een paar jaar ge-
leden altijd geaccepteerd en veel oudere mensen doen dat nog
steeds. In de Saffierstraat, waar ik woon, merk ik het ook: boven
ons woont een jonge Nederlandse vrouw, die ons nooit groet.
Ze doet alsof ik niet besta en kijkt de andere kant op. Ik denk
dat ze bang is voor Marokkanen – dat doet mij veel verdriet.
Maar in het benedenhuis woont een oudere man van ongeveer
zeventig die altijd een goede vriend is gebleven. Heel gewoon:
‘Hee Driss!’ – ‘Hoi Piet! Alles goed?’ Hij behandelt mij zoals alle
Nederlanders vroeger deden.
In Marokko zelf zijn ook veel verschillende culturen, dus ik ben
altijd al omgegaan met mensen van allerlei geloven en achter-
gronden. Onze buren in Marokko waren joods. In die tijd had
bijna niemand een eigen oven; mensen lieten dingen bakken
in de oven van de bakker in de buurt. Onze buurvrouw maakte
op vrijdagmiddag eten klaar voor de sjabbat en bracht dat naar
de bakker om het in de oven te laten doen. Ik ging het dan de
volgende dag ophalen, zodat ze niet hoefde te werken op zater-
dag. Dat vond ik vanzelfsprekend en eigenlijk vind ik nog steeds
dat we op die manier met elkaar om moeten gaan.
DriSS amajjar1942
27
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 27 19-10-2009 23:16:50
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 28 19-10-2009 23:16:52
‘Honderd prikkels per seconde’
Ik weet niet beter dan Amsterdam. Ik ben geboren en opge-
groeid in Zuid, op de Rooseveltlaan. Vanaf mijn twintigste heb
ik in een huisje in Sloterdijk gewoond, met mijn vriendin. Toen
ben ik in de Jordaan terechtgekomen, vervolgens in de Pijp en
nu woon ik in Zunderdorp. Dat ligt boven Amsterdam-Noord.
Ik heb binnen Amsterdam alle windstreken wel gezien. In
Zunderdorp woon ik heel riant, ik heb twee hectaren grond, met
schaapjes en paarden. Het was oorspronkelijk een dierenpen-
sion dat we hebben verbouwd. Een riant pand dat ook nog
betaalbaar is, met rondom horizon, helemaal geweldig. Ik fiets
weg tussen de koeien, neem het pontje, en dan ben ik in drie
kwartier op mijn werk.
Toen ik anderhalf was overleed mijn vader. We hadden een
traditioneel katholiek gezin, ik ben de jongste. Mijn moeder
bleef achter met elf kinderen. De oudste was Luud, de provo,
bekend van het witte fietsenplan. Voor mij was het wel leuk dat
Luud bekend werd. Ineens zeiden mensen niet meer: ‘Ben jij
misschien familie van Schimmelpenninck van de sigaren?’, maar
‘Ben jij de broer van die provo?’ Dat was veel leuker, ik ben veel
liever familie van die provo dan van de sigarenboer. Als je een-
maal de jongste bent, blijf je altijd de puppy. Jongste kinderen
zijn teamspelers. Ik ben nog steeds meer een coördinator dan
een echte manager, zo’n leidinggevende.
Ik heb veel bewondering voor mijn moeder. Ze heeft het toch
maar voor elkaar gekregen; elf kinderen zonder vader en geen
één in de goot, geen één aan de drugs, allemaal goed terecht
gekomen, dat mag je wel op haar conto schrijven. Toen ze mijn
vader leerde kennen had ze een eigen mode-atelier. Dat heeft ze
toen mijn vader doodging weer opgepakt. We hadden dus een
modehuis aan huis, een soort salon. Er was geen weduwepen-
sioen. Ik heb me nooit arm gevoeld, terwijl we natuurlijk geen
cent te makken hadden. Een gigantische prestatie toch?
Ik heb nu zelf twee kinderen, een puber van veertien en een
pleegdochter, dus ik weet hoe lastig het is. Ik vind opvoeden
echt een hele klus. We hebben niet de financiële problemen die
mijn moeder had, maar ik denk dat opvoeden toch ook moei-
lijker geworden is. Het gaat allemaal zoveel sneller dan vroeger.
Honderd prikkels per seconde, vroeger kreeg je er één per mi-
nuut. Iedereen loopt met een mobiel in de hand. Mensen die vijf
jaar geleden nog zeiden dat ze nooit een mobiel zouden kopen,
lopen er nu ook mee. Bij mijn zoon gaat alles via een compu-
terscherm. Ik zie het leuke en spannende daar wel van. Het is
allemaal super interactief, beter dan voor de tv hangen. Maar ik
vind het jammer dat hij sporten daardoor niet meer zo interes-
sant vindt. Tennissen gaat van zijn computertijd af, dat vindt hij
soms gewoon zonde. Hij kan tussendoor net even komen eten.
Hij zegt ‘ik ben niet verslaafd pa, ik vind het gewoon leuk.’ Maar
dat zeggen mensen die aan cocaïne verslaafd zijn ook.
Vroeger liepen we vanuit Zuid naar Artis, in september, de
goedkope maand. Dat was echt een belevenis. Nu stel je voor
om naar Artis te gaan, met de auto en dan hebben ze geen
zin. We hebben zóveel, die kinderen zijn eigenlijk zó verwend.
Maar ja, wij zijn zelf ook verwend, die hele luxe waarin we
zitten verpest kinderen. We hebben het zelf gedaan. We kunnen
onze kinderen zoiets als die crisis gewoon niet aandoen. Nou
ja, uiteindelijk doen mensen natuurlijk alles om te overleven, zij
ook als het nodig wordt. Het geluk zit nog steeds in de kleine
dingen. Maar er moet denk ik een hoop gereset worden vóór ze
die kleine dingen weer gaan waarderen.
richarD SchimmelPennink1952
29
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 29 19-10-2009 23:16:52
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 30 19-10-2009 23:16:55
‘Ook als mensen niet met je willen praten, moet je heel mild zijn’
Ik kom uit een groot gezin. Twee ervan zijn overleden, maar in
totaal waren we met veertien. Ik ben geboren op Mayman in
Frans Guyana, maar omdat mijn moeder ziek was en mijn vader
hard moest werken, ben ik niet thuis opgegroeid. Vanaf mijn
vijfde heb ik op het hervormd internaat La Paix gezeten op een
eilandje bij Suriname Cottica aan de Lawa. Vanaf mijn elfde tot
mijn zeventiende zat ik op het St. Gerardusinternaat te Albina bij
de Zusters en de Priesters. Ik vond het heel erg gezellig daar. Het
was wel streng, maar daar had ik geen moeite mee – het was
juist wel prettig.
Op mijn zeventiende heb ik Hugo Fyeet leren kennen met wie
ik in 1973 met goedkeuring van mijn moeder ben getrouwd.
Hij is in 2008 overleden. Rond mijn negentiende kwamen we
in aanraking met Jehovah’s Getuigen. Ik vond dat meteen een
mooi geloof; men neemt geen deel aan oorlogen of politieke
conflicten. Het leek voor mij wel enigszins op het hervormde
geloof uit het eerste internaat en het katholicisme van de Zus-
ters en Priesters, maar dichter bij de Bijbel. Jehovah’s Getuigen
geven niet alleen antwoord op je vragen, maar laten ook zien
waarom het zo is. Ze brengen zaken in verband met de Bijbel,
zodat je zelf kunt nagaan wat er staat. Iedereen heeft zijn eigen
Bijbel en kan alles dus zelf opzoeken. Dat was op de internaten
waar ik opgevoed ben niet zo. Er was wel een Bijbel in de kapel,
op een grote standaard met een witte doek eroverheen. Daar
mocht je niet aankomen. De Zusters vertelden de regels wel,
maar je mocht het Woord van God niet zelf in handen houden.
Nu wel en dat vind ik zalig. Ik ken nu de waarheid. Ik ga naar
de diensten in onze zaal – dat is voor mij echt genieten. Ik zit
lekker in mijn vel; mijn geloof brengt me in beweging en houdt
me op de been.
Als Jehovah’s Getuige ga ik van deur tot deur om mensen
bekend te maken met God en de Bijbel. Dat vind ik ontzettend
fijn om te doen. Ik ben heel open en niet terughoudend om
mensen te benaderen. Ik heb daardoor veel geleerd over hoe je
met mensen moet omgaan. Ook als mensen niet met je willen
praten en bijvoorbeeld heel grof tegen je zijn moet je altijd mild
blijven. Dat vraagt het geloof en het werkt ook het beste. Ik
zeg gewoon: “Dan wens ik u een hele fijne dag verder.” Dat
meen ik natuurlijk. Ik maak geen onderscheid tussen de mensen
met wie ik omga. Ik vind het fijn dat ik veel contact heb met
andere Jehovah’s Getuigen. Ik houd van mensen. Ik discrimineer
niemand, omdat ik niet met die eigenschap ben opgegroeid. De
bijbel waarschuwt ons daarvoor.
Mijn vijf kinderen zijn allen verschillende kanten opgegaan. Ze
zijn geen Jehovah’s Getuigen – ze maken hun eigen keuzes en
gaan hun eigen weg. Maar als moeder blijf je een voorbeeld
voor je kinderen en ik heb ze wel opgevoed met de waarden
en normen uit mijn geloof en de strengheid waarmee ik zelf
opgevoed ben. Mijn jongste dochter trouwt in 2009. Dat is mooi
nieuws. Ik zou het heel heerlijk vinden als mijn kinderen en mijn
acht kleinkinderen mij later zouden volgen en ook Jehovah’s
Getuigen zouden worden. Diep in mijn hart is dat mijn grootste
wens.
Philomena kwaSi1953
31
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 31 19-10-2009 23:16:55
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 32 19-10-2009 23:16:58
‘Mensen moeten het je gunnen’
Mijn vader is Amerikaan. Op rondreis door Europa ontmoette
hij mijn moeder. Zijn voorouders waren Russische joden die
eind negentiende eeuw naar Amerika verhuisd zijn. Ze waren
analfabeet, dus waarschijnlijk heeft een immigratie-ambtenaar
hen de naam Deutsch gegeven.
Na de lagere school ben ik met atheneum begonnen, afgezakt
naar de havo en later de mavo. Daarna ben ik in de verple-
ging terechtgekomen. Ik was er eigenlijk te jong voor. Toen
ik zag dat mijn vrienden die studeerden een veel makkelijker
leven hadden dan ik, heb ik toelatingsexamen gedaan bij de
universiteit en ben ik psychologie gaan studeren. Toen ik eens
een beetje depressief was – het was uit met mijn vriendin en
ik had genoeg van de universiteit – zei een vriend: ‘Ga lekker
hard gaan werken, dat maakt je hoofd vrij.’ Dus ik ging naar het
Arbeidsbureau. Degene die me zou helpen zei dat ze vandaag
geen tijd had. Ik dacht: ‘Ik ben werkloos, dus ik blijf in de
wachtkamer zitten tot je wel tijd hebt.’ Diezelfde dag had ik een
gesprek. Ze zei: ‘Ik ken een fietsenmaker.’ Ze belde hem en ik
kon gelijk beginnen.
Een paar jaar later zijn Yalcin en ik samen De Fietsfabriek
begonnen. We hadden meteen een klik en een taakverdeling.
Het ging heel ontspannen: na zessen gingen we bier drinken in
de werkplaats, om half zeven keken we met z’n allen Star Trek.
Het is een uit de handgelopen hobbybedrijf, dat bijna te snel
gegroeid is. De Fietsenfabriek heeft een verhaal, zeker nu we
een fabriek opgezet hebben in Yalcins geboortedorp in Turkije.
We werken ontzettend hard, maar dat is goed: mensen hebben
altijd respect voor harde werkers. Als ik op een terrasje zit
komen klanten me vertellen hoe blij ze zijn met hun fiets. Laatst
was er een moeder met een kindje van drie, die vertelde dat hij
soms thuis Fietsfabriekje speelt, dan gaat alles wat wielen heeft
op z’n kop en speelt hij dat hij Dave is; ik smolt helemaal. Dat
zal meneer Gazelle niet vaak meemaken. Toen ik voor het eerst
personeel in dienst had, deed dat veel met me. Ik vond het een
grote verantwoordelijkheid, maar je wordt er sneller en sterker
door. Je delegeert meer. No news is good news. Niemand
heeft echt gesolliciteerd bij De Fietsfabriek. Als iemand om werk
vraagt, zeggen we: ‘Daar is de werkplaats, ga maar helpen.’ Aan
het eind van de dag praten we verder.
Ik droom ervan om in de toekomst lokale Fietsfabrieken in ont-
wikkelingslanden op te zetten, als een soort ontwikkelingshulp,
van het type ‘geef ze een hengel en laat ze zelf vissen’. Veel
Afrikaanse kinderen kunnen alleen naar school als die makkelijk
te bereiken is. Met onze bakfietsen zouden ze om beurten kun-
nen fietsen. De bakfietsen zouden ook gebruikt kunnen worden
om water te halen of marktkramen te bouwen. We zouden ze
anders maken dan voor de Europese markt; robuuster, met ban-
den die niet lek kunnen gaan. Als er iets stuk gaat, moeten de
mensen het zelf kunnen repareren, zodat ze niet afhankelijk zijn.
Yalcin en ik zeggen wel: ‘iets zorgt voor ons’. Wie goed doet,
goed ontmoet. Toen ik begon heb ik één boek gelezen over
ondernemen. De boodschap die me bijbleef was: “Andere
mensen moeten jou je succes gunnen.” Ik maak zelden meer
zelf een fiets. Ik ben wel dagelijks op de werkvloer, maar ons
personeel kan beter trappers erin zetten dan ik. Banden plakken
vind ik nog steeds leuk. Als er na zessen een leuk iemand met
een lekke band binnenkomt, doe ik het voor niets. Twee jaar
later komt hij wel terug als hij een fiets nodig heeft.
Dave DeuTSch1966
33
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 33 19-10-2009 23:16:58
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 34 19-10-2009 23:17:00
‘Eerst Amsterdammer, dan Europeaan en dan pas Nederlander’
Ik ben in Indonesië geboren en heb daar de eerste drie jaar van
mijn leven gewoond. Ik herinner me natuurlijk weinig van die
eerste jaren, maar de geur van Indonesië is me wel bijgebleven
van vroeger. Toen ik een jaar of acht was ging ik met mijn
moeder naar een optreden van een Javaanse dansgroep, bij dat
optreden rook ik het weer. Ik zei tegen mijn moeder: ‘ik herken
die geur’, dus het moet wel een echte herinnering geweest zijn.
Rond mijn dertigste kreeg ik een zich herhalende droom, die
ophield toen ik beloofd had dat ik naar Indonesië zou gaan.
Meteen bij aankomst rook ik dezelfde geur dwars door de
kerosinedampen op de luchthaven heen.
Mijn vader was naar Indonesië gegaan om les te geven aan
de Academie voor Lichamelijke Opvoeding in Bandung. Mijn
moeder is hem gevolgd en is er ook les gaan geven. Ze wilden
meer van de wereld zien en de herinnering aan de oorlog kwijt-
raken. In 1952 zijn ze weer naar Nederland gegaan. Ze wilden
zelf terug, ze zijn het land niet uitgekegeld. Wel was het in die
tijd moeilijk om in Indonesië te reizen, vanwege de politionele
acties. Mijn vader reisde wel veel, omdat hij trainer was van een
voetbalteam in Bandung.
Vanaf mijn derde ben ik in Amsterdam opgegroeid. Ik voel me
eerst Amsterdammer, dan Europeaan en dan pas Nederlander, al
vind ik wel dat de Nederlandse taal moet blijven. Het zou zonde
zijn als we allemaal overgaan op het Engels. Ik heb Nederlands
en Spaans gestudeerd. Ik houd van taal en ik vind het jammer
als mensen woorden maar uit hun mond laten vallen. Sowieso
houd ik niet van onverschilligheid.
Ik wilde theaterwetenschappen studeren; daarvoor moest je een
kandidaats in een taal hebben. Ik was van plan mijn kandi-
daats te halen voor Turks, maar dat leek mijn vader nutteloos.
Mijn drang was niet zo groot dat ik er een gevecht over wilde
aangaan, dus ben ik Nederlands gaan doen. Studeren vond ik
ontzettend leuk.
Ik heb een zoon en een dochter, allebei van 1971. De ene is zelf-
gemaakt en de ander is geadopteerd, maar voor mij is er geen
verschil. Ik was net 22 en studeerde nog toen ik de één kreeg,
de adoptie was een paar jaar later. Toen mijn zoon geboren
werd, was er niemand in mijn omgeving die een kind wilde of
daar überhaupt over nadacht. Ik wel. Ik wilde zeker weten dat ik
inderdaad kinderen zou krijgen, dus ik ben er relatief vroeg mee
begonnen. We hebben daar niet lang over gedubd. Het was wel
moeilijk om door te studeren, maar we hebben veel opgelost
met opa’s en oma’s en een crèche en ik nam mijn kind vaak
mee naar college, in een mandje.
Toen de kinderen wat groter waren ging ik regelmatig een paar
maanden naar Indonesië, waar ik werk vond. Mijn kinderen
vonden dat normaal. Andere moeders vonden het verwerpelijk,
maar als ik het niet had gedaan was ik misschien een heel
chagrijnige moeder geworden. Je moet je kans wel grijpen en
geen last van heimwee hebben. Ik miste iedereen pas als ik in
het vliegtuig terug zat.
Ik ben gescheiden. Daardoor kwam ik ineens met twee kinderen
op een klein kamertje terecht. Het was een heel vervelende situ-
atie, dus het was een ontzettende opluchting dat ik dit huurhuis
kon krijgen, groot en ook nog in een buurt die ik leuk vond, met
uitzicht op het Sarphatipark.
erica eijSker1949
35
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 35 19-10-2009 23:17:00
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 36 19-10-2009 23:17:02
‘Ik ben een tevreden man’
Ik kom uit het noorden van Marokko, uit de buurt van Nador. De
mensen spreken daar Berbers en Arabisch. Ik spreek allebei de
talen even goed. Mijn ouders spraken vaker Berbers, maar mijn
kinderen spreken weer beter Arabisch. Ik heb een groot gezin:
negen kinderen, zes jongens en drie meisjes. De oudste is gebo-
ren in 1962, daarna kwam er elke paar jaar één bij, tot en met
de laatste, die in 1985 geboren is. Ook de jongste is inmiddels
volwassen – ouder dan ik zelf was toen de eerste geboren werd.
Ik ben in 1965 naar Nederland gekomen om te werken en mijn
brood te verdienen. Ik belandde eerst in Zeist. Ik dacht in het
begin dat ik maar voor een paar jaar in Nederland zou zijn. Ik
had geen heimwee, want ik ging ieder jaar met vakantie naar
Marokko, dan zag ik mijn vrouw, mijn kinderen en familie.
Ik kon gemakkelijk werk vinden in Zeist, maar het lukte me
niet om een woning te vinden. Er waren wel pensions, maar
daar was geen ruimte voor mij. Ik ben toen een vrouw tegen
gekomen die mij uiteindelijk aan een kamer kon helpen. Dat
was heel fijn.
Vanuit Zeist heb ik een tijdje in Amersfoort gewerkt en daarna
kwam ik in Driebergen terecht, bij de stationsrestauratie. Ik heb
in die jaren heel erg veel koffie gezet. De stationsrestauratie
was erg druk, dus het was hard werken, maar ik had een heel
goede baas. Als ik met vakantie ging bracht hij me met de auto
naar Schiphol en als ik terugkwam in Nederland haalde hij me
weer op.
Behalve in de stationsrestauratie heb ik vooral in fabrieken
gewerkt: een kipfabriek, een houtfabriek en later bij de Hoog-
ovens. In de houtfabriek reed ik veel rond op de heftruck. Dat is
niet moeilijk, maar het is wel precies werk. Je moet nauwkeurig
zijn en dingen exact op de goede plek neerzetten.
Toen ik bij de Hoogovens in IJmuiden ging werken ben ik in
Amsterdam komen wonen. Het was een zware tijd; ’s avonds
maakte ik kantoren schoon om meer geld te verdienen voor
mijn grote gezin. In 1990 zijn mijn vrouw en kinderen hierheen
gekomen. Ik vond het prachtig hier, maar het werk was wel
zwaar en ik werd ziek. Ik moest op controle komen bij de dokter.
Hij onderzocht me en zei: ‘Meneer el Jarrari, u moet stoppen
met werken.’ Ik ben volledig afgekeurd vanwege rugklachten. Te
hard gewerkt.
Nu zijn mijn kinderen allemaal getrouwd en hebben mijn vrouw
en ik een veel rustiger leven. We hebben heel veel kleinkinderen.
Ik vind het erg leuk om opa te zijn. Mijn kinderen en kleinkin-
deren voelen zich vooral Nederlanders, maar ik voel me in de
eerste plaats Marokkaan. Ik heb geen Nederlands paspoort. In
Marokko ben ik opgegroeid en daar wil ik begraven worden. Als
je in Nederland begraven wordt, ruimen ze het graf na vijftien
jaar weer op en komt er een ander op je plek te liggen. Dat
wil ik niet, dus ik heb een verzekering afgesloten bij de bank,
waarmee ik in Marokko begraven kan worden.
Ik ben een tevreden man. Ik heb jarenlang met giftige stoffen
gewerkt en toch ben ik gezond en kan ik genieten van mijn
pensioen. Mijn leven is prachtig.
achmeD el jarrari1940
37
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 37 19-10-2009 23:17:02
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 38 19-10-2009 23:17:04
‘Ik ben echt van de vrijheid-blijheidgeneratie’
Ik werk al jaren in de coffeeshop bij het Sarphatipark. Dat deed
ik al toen mijn kinderen nog klein waren. Jesse en Maite zijn
nu zestien en twaalf en zijn hier bij wijze van spreken geboren
en getogen. Toen Jesse pas geboren was, werkte ik hier al één
dag per week. Mijn moeder weigerde om op te passen als ik in
de coffeeshop moest werken, want ze was tegen coffeeshops.
Dus legde ik Jesse in een mandje in de keuken. Daar werd toen
al niet binnen gerookt, het is altijd meer een soort buurthuis
geweest. Later deed ik de kinderen naar de crèche. Nu mag
het niet meer, maar vroeger zijn ze altijd gewoon hier binnen
geweest.
Ik ben echt van de vrijheid-blijheidgeneratie. Ik heb heel lang
geen vaste baan gehad. Nu merk ik bij de kinderen op school
dat iedereen serieus bezig is met zijn toekomst. Dat was bij ons
niet zo, ik ging gewoon studeren wat me leuk leek, aanvankelijk
biologie. Maar toen ik in dode dieren moest gaan snijden ben
ik gestopt. Later heb ik Spaans gestudeerd. Ik ben gaan werken
in Dennendal, een alternatieve instelling voor verstandelijk
gehandicapten. Na een heleboel negatieve publiciteit is Den-
nendal ontruimd. Toen ben ik bij de Triangel gaan werken, in
de gezinstherapie. Als ik aan de Triangel denk, dan denk ik aan
Rob van Rees, de directeur. Dat was een charismatische man,
die heel erg mensen kon raken. Rob van Rees heeft misbruik
van vrouwen gemaakt, ook van mij. Later is hij mede door mijn
bemoeienis veroordeeld.
Ik heb altijd belangstelling voor andere culturen gehad. Zes van
de zeven kinderen van mijn ouders hebben een partner uit een
andere cultuur. Tegelijk ben ik zo Nederlands als het maar kan,
ik kom uit de Spaarndammerbuurt.
Toen ik de vader van mijn kinderen leerde kennen, hier in de
coffeeshop, was ik ongeveer 35 jaar. Het was helemaal geen
opzet om kinderen van hem te krijgen. Ik moest afstuderen en
hij zou bij mij thuis vissoep komen maken. Dat was goed voor
mijn Spaans, want voor mijn mondeling zakte ik altijd.
De vader van mijn kinderen komt uit Guatemala. Zijn stam
woonde op een plek waar je alleen maar met een bootje kunt
komen. Hij kwam echt uit de jungle, was heel arm. Hij heeft het
hier heel moeilijk gehad en is er bijna aan onderdoor gegaan.
Hij is zes jaar geleden dakloos geworden en aan de drugs ge-
raakt. Ook voor de kinderen is dat heel erg geweest. Toch geef
ik veel om hem. Ik heb me er heel druk om gemaakt en hem
geld gegeven om een kamer te huren, maar hij gebruikte dat
geld voor drugs. Ik heb hem naar een afkickcentrum gestuurd.
In die tijd ben ik op IJburg gaan wonen. Dat was wel prettig
omdat dat voor hem te ver lopen was.
Verleden jaar ben ik alleen met de kinderen naar hun vaders
dorp in Guatemala geweest. Zijn familie heeft in geen tien jaar
contact met hem gehad. Je kunt ze niet schrijven ofzo. Het was
heel spannend. We zijn met een bootje helemaal door de jungle
gegaan totdat we bij een eiland kwamen waar zijn familie was.
Voor Jesse en Maite was het echt familie, ze liepen er stralend
rond. Ze waren diep geraakt, het was echt het hoogtepunt
van de vakantie. We waren daarvoor in een vijfsterrenhotel in
Mexico. Aan het eind zijn we weer naar dat vijfsterrenhotel
teruggegaan, maar toen vonden de kinderen het niet meer
hetzelfde omdat ze het dorp van hun vader hadden gezien. Dat
was echt waar het om ging.
helga SPel1953
39
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 39 19-10-2009 23:17:04
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 40 19-10-2009 23:17:07
‘Ik zoek altijd naar verbinding’Ik ben geboren in rouw. Mijn oudere broertje was overleden
toen mijn moeder zwanger was van mij. Dat heeft een waanzin-
nige impact gehad. Mijn moeder heeft de dood van haar vorige
zoon nooit verwerkt – ik heb dezelfde naam als mijn overleden
broertje. Op haar nachtkastje stond een foto van Patrick 1, niet
van mij. Ze was heel panisch over mij. Ik had allerlei voedselal-
lergieën, waar mijn broertje ook aan is gestorven, dus het was
logisch dat de paniek mijn moeder steeds weer om het hart
sloeg.
De dood is een thema in mijn leven. Tien jaar geleden heeft mijn
partner zelfmoord gepleegd, waar ik bij was. We waren op een
feest, een housewarmingparty van een kennis die een flat had
gekocht en opgeknapt. Het was op acht hoog, een mooie plek
om te springen. Hij had het blijkbaar van tevoren al helemaal
bepaald, wat ik natuurlijk niet wist. Achteraf krijgen sommige
uitspraken dan ineens betekenis. Hij was een heel bijzonder
persoon. Intelligent, creatief, spiritueel, maar wel met ongeloof-
lijk moeilijke jeugdtrauma’s. Hij werd steeds depressiever. Ik heb
geprobeerd hem te helpen, maar dat lukte niet. Je kunt niet
tegelijk partner en therapeut zijn. Het is bijna niet uit te leggen
hoe het was op dat feest. De sfeer was gezellig en er leek niks
aan de hand. Ik zag hem het balkon op lopen en eraf springen.
Ik bleef heel rustig, maar de anderen werden totaal hysterisch.
Ik keek vanaf het balkon naar beneden; hij lag in een rare hou-
ding, waardoor ik wist dat hij dood was. Heel akelig was dat ik
meteen daarna mee moest naar het politiebureau voor verhoor.
Mijn belangstelling voor spiritualiteit is ontstaan door een
bijzondere ervaring. Ik had in mijn jonge jeugdjaren een sterke
band met onze buren. Toen ik acht was verhuisden zij en is het
contact verwaterd. Maar op mijn zestiende zat ik op een dag
te studeren voor mijn overgangsexamens en ik merkte dat mijn
gedachten telkens heel intens afdwaalden naar de buurman.
Ik kon er niet van loskomen en had het gevoel dat hij aan het
overlijden was. Toen ging de telefoon: hij was precies op dat
moment overleden.
Eerst interesseerde ik me vooral voor astrologie, daarna numero-
logie en tarot en van daaruit ben ik er steeds dieper ingedoken
en spiritueel therapeut geworden. Als je een opleiding tot
therapeut doet, moet je eerst zelf door de mangel. Dat heeft een
tweeledig doel: je leert hoe het is voor mensen om de therapie
te ondergaan en daarnaast werk je aan jezelf. Veel zaken uit
mijn problematische jeugd heb ik in therapie verwerkt, in het
laatste jaar dat mijn moeder nog leefde. Ik heb nog veel met
haar kunnen bespreken en dat is voor ons beiden een bijzonder
proces geweest. Een heel mooi afscheid.
Ik ben al minstens 28 jaar bezig met spiritualiteit, maar sinds
een tijdje is het echt mijn werk. Ik geef ik workshops en
individuele therapie: reincarnatietherapie, innerchildtherapie.
Bij die therapieën breng ik cliënten in trance en ga ik uitvissen
waar ze precies mee zitten. Innerchildtherapie is gebaseerd
op ontwikkelingspsychologie, je zoekt uit in welke levensfase
het probleem is ontstaan. Het gaat er uiteindelijk om dat je de
setting terughaalt waarin het probleem zijn oorsprong heeft. Je
haalt de hoofdrolspelers erbij, maakt bijvoorbeeld contact met
de moeder. Je nodigt mensen uit zichzelf verder te ontwikkelen.
Het leuke van dit werk vind ik het onvoorspelbare, je weet nooit
wat er gaat gebeuren. Je stapt een avontuur in met mensen, via
de intake heb je een idee waar de problematiek zit, maar wat
erachter schuilgaat weet je niet. De hulpvraag waar mensen in
eerste instantie mee komen is nooit het echte probleem, je moet
doorgraven. Ik zoek altijd naar verbinding, niet alleen in mijn
werk maar ook in het dagelijks leven. In Amsterdam leven 126
nationaliteiten, dus je kunt er de hele wereld ontmoeten. Ik zou
willen dat meer mensen beseffen dat de ander niet zoveel van
jou verschilt.
PaTrick oTTolini1958
41
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 41 19-10-2009 23:17:07
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 42 19-10-2009 23:17:10
‘Dialoog, vrijheid en liefde’
Doordat mijn ouders in verschillende vakantieparken gewerkt
hebben, ben ik veel verhuisd. Die parken heten tegenwoordig
Landal GreenParks. Mijn vader was parkmanager en mijn
moeder zat bij de receptie. Van mijn eerste jaar tot mijn zesde
woonden we op Texel. Daarna konden mijn vader en moeder
werken in een park in Duitsland, in kell am See. Het volgende
park lag in Vaals bij het drielandenpunt in Zuid-Limburg. Op
mijn elfde verhuisden we terug naar Texel. Op mijn achttiende
ging ik studeren in Amsterdam.
Ik woonde vroeger dus eigenlijk op het werk van mijn ouders.
In zo’n vakantiepark heb je verschillende afdelingen: horeca,
winkel, receptie, technische dienst. Ik speelde op het park en het
personeel kende mij natuurlijk. Daardoor kon ik altijd zwemmen
en bowlen. Ik ben enig kind dus ik moest mezelf vermaken.
Toen ik ouder werd ging ik ook werken in de winkel en in de
horeca.
Ik studeer Cultureel Maatschappelijke Vorming, met als minor
Zingeving en Samenleving. Ik heb mijn opleiding op intuïtie
gekozen. De opleiding biedt mij het juiste gereedschap om
iets goeds te betekenen voor de maatschappij. Ik zit nu in het
laatste jaar. Voor die minor moest ik onderzoek doen naar de
dialoogmethode. Dialoog leek mij eerst echt een suf iets en dat
vind ik eigenlijk nog steeds. Het is niet fel, maar juist allemaal
heel lief. Het is wel, in tegenstelling tot wat ik eerst dacht, één
van de beste en belangrijkste middelen om mensen te binden.
Dialoog is een manier om door elkaars verhaal te horen op
dezelfde golflengte te komen en elkaar te begrijpen.
Ik vind vrijheid ontzettend belangrijk. Dan bedoel ik de vrijheid
om zelf te creëren en om niet afhankelijk te zijn van een bepaal-
de stroming. En liefde, ook dat is iets waardoor ik in beweging
kom, waardoor ik met mensen samen projecten organiseer.
Op dit moment houd ik mij veel bezig met Krishnamurti, een
filosoof die los staat van alle religie of politiek, die boven alles
streeft naar vrij denken. Daar ben ik mee aan het worstelen, die
innerlijke revolutie vindt nu bij mij plaats, maar hoe moet ik die
nu precies vormgeven?
Eind vorig jaar heb ik een stilteretraite gedaan in een klooster. Ik
had eerst drie dagen nodig om stil te worden. Langzaam vond
ik een soort liefde in mezelf die ik ook kan uitstralen en aan
anderen kan geven. Je snapt mensen beter met die liefde als
basis. Je snapt waarom mensen boos zijn, frustraties hebben.
Dat probeer ik sindsdien te ontwikkelen. Ik ben zonder geloof
opgegroeid. Nu geloof ik in liefde en pure intentie.
Mijn vader en moeder zijn vorig jaar gescheiden, ik was al twee
of drie jaar uit huis. Alleen mijn moeder woont nog op Texel,
mijn vader in Overijssel op een vakantiepark. Ik praat veel met
mijn moeder. Zij is ook begonnen aan yoga en meditatie. We
zitten op één lijn. Met mijn vader heb ik dat iets minder. Mijn
vader komt naar Amsterdam en ik ga best vaak naar Texel. Maar
ik ga nog niet naar Overijssel. Dat staat wel op de planning, als
ik er klaar voor ben.
Mijn vriendin studeert fotografie in Utrecht. Ze is heel open
en vrolijk. We zijn nu bijna vier jaar samen, maar zij woont in
Utrecht en ik in Amsterdam. Wat ons verbindt? Ik weet het
eigenlijk niet – het klikt gewoon. Ik denk dat we dezelfde instel-
ling en zoektocht hebben. Wel leuk om over na te denken.
Frank weSTDorP1987
43
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 43 19-10-2009 23:17:10
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 44 19-10-2009 23:17:12
‘Onder mensen, tussen mensen en met mensen’
Het was leuk om bij de dialoog oudere Marokkanen te ontmoe-
ten. Je vergeet snel dat ze keihard gewerkt hebben. Dat ze hier
in hun eentje, met achterlating van hun gezin gekomen zijn en
dat ze als ‘gastarbeider’ de meest vreselijke baantjes gehad heb-
ben. Ik heb hun komst naar Nederland als kind meegemaakt.
Ineens kwamen er Marokkaanse vuilnismannen en straatvegers.
Ik heb het straatbeeld zien veranderen. Ze waren uiterst welkom
toen. Zij deden al het werk waar wij te belazerd voor waren.
Ik doe vrijwilligerswerk in het Jan van der Heijdenhuis, achter
de bar. Ik heb wel geboft met deze plek op een brede school. Ik
vind het leuk om met alle verschillende mensen die hier komen
om te gaan en de kinderen die hier rondrennen zijn fantastisch.
Ik houd ervan onder mensen, tussen de mensen en met mensen
te zijn. Het is extra leuk doordat alles zo door elkaar loopt.
Ik ben geboren en getogen Amsterdammer, opgegroeid in de
Concertgebouwbuurt in Zuid. Ik kom uit een gegoed milieu –
een beroemde muziekfamilie. Ik moest óók piano leren spelen,
maar dat is nooit wat geworden. Dat betreur ik wel hoor, want
ik had verschrikkelijk graag muziek leren maken. Maar er lag erg
veel druk op en ik had een lerares waar ik het niet mee kon vin-
den. Mijn vader was fotoredacteur en opmaakredacteur bij het
Algemeen Handelsblad. Mijn moeder was een brave huisvrouw.
Toen ik vijftien jaar was, gingen mijn ouders scheiden – dat was
toen nog uitzonderlijk. Het was een rottijd. Maar daarvoor ook,
want er was altijd ruzie thuis.
Ik had een oudere broer, die prachtig kon tekenen. Hij was
zeer begaafd, maar ook ontheemd. Hij is overleden in 1977.
Vooral mijn moeder is die klap nooit te boven gekomen. Mijn
vader heeft het er uiteraard ook erg moeilijk mee gehad, maar
met hem had ik minder contact. Hij woonde in Breda met zijn
tweede vrouw.
We waren streng katholiek en gingen elke zondag naar de
kerk. Het katholicisme heeft mij opgescheept met een blijvend
schuldcomplex en een afkeer van alle vormen van geloof, vooral
van het Instituut Kerk. Als ik hoor dat de paus eerherstel geeft
aan bisschoppen die op televisie zeggen dat er nooit gaskamers
zijn geweest, wordt dat bevestigd. Het geloof heeft mij als
kind doodsangsten doen uitstaan. Verdoemenis stond mij te
wachten, God zag alles en als je niet braaf was kwam je in de
hel. Toen ik ouder werd riep dat bij mij alleen nog maar agressie
en weerzin op.
Ik heb zelden last van het geloof van mensen om me heen,
alleen als iemand me probeert te overtuigen, krijg ik kippenvel.
Ik ben ook realistisch: mensen kunnen blijkbaar niet zonder, dat
moet je ook vaststellen. Het is van alle tijden en alle volkeren.
Mijn moeder is tot het einde toe heel gelovig gebleven. Ik was
verschrikkelijk blij dat ze troost vond in het geloof. Die waarde
heeft het. Uiteraard respecteer ik dat. Ik vond het zelf ook een
troost dat zij er troost uit kon putten.
marcel anDrieSSen1954
45
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 45 19-10-2009 23:17:12
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 46 19-10-2009 23:17:15
‘Er ging niets weg’
Ik ben vanuit Prato, in Italië, naar Nederland gekomen op 17
april 1962. Ik zocht avontuur en was van plan na een jaartje te-
rug te gaan naar Italië. Maar ik werd verliefd op een Nederland-
se vrouw en toen ben ik blijven hangen. Daardoor ben ik hier al
zo lang. Ik vind het hier moeilijk, omdat ik op het platteland ben
opgegroeid en nooit echt aan de grote stad heb kunnen wen-
nen. In Italië hadden we overal kleine stukjes grond. Dat kwam
doordat het land, als iemand overleed in kleine stukjes verdeeld
werd. Ieder kind erfde een stukje en als de erfgenamen zelf
overleden, gebeurde hetzelfde. Zo kreeg je allemaal piepkleine
stukjes grond. Iedereen raakte ervan in de war, de gemeente en
het kadaster ook. Het was een rotzooi.
Ik ben de oudste van vier broers en twee zusters. Tussen de ge-
boorte van mijn jongste broertje en zusje had mijn moeder een
blindedarmoperatie gehad. De dokter zei dat ze geen kinderen
meer kon krijgen, maar mijn zusje kwam er toch nog bij. Zij is
overleden toen ze elf jaar was. Kort daarna is mijn moeder ook
overleden, ze kon het denk ik niet verdragen.
Wij waren arm, maar hadden geen honger, zelfs niet in de oor-
log. Ik herinner me vooral het laatste jaar daarvan. De Duitsers
kwamen langs en we moesten onze dorpen verlaten. Onderweg
is mijn moeder met ons weggelopen van de groep en terugge-
gaan naar het dorp. Daar zijn we gebleven, in een huisje in het
veld. We sliepen bij elkaar met een paar dekens. De aardappelen
en tomaten waren net rijp. Voor de kinderen was het leuk. Het
heeft een maand of anderhalf geduurd, toen gingen de Duitsers
weer verder en konden wij terug naar huis.
We hadden altijd konijnen en kippen, zowel voor de eieren
als voor vlees. Sommige kippen lieten we broeden; dan kreeg
je bijvoorbeeld tien haantjes en tien hennetjes. De hennetjes
hielden we, de haantjes slachtten we. De hennen lieten we drie
jaar leven, zodat we het vlees nog konden eten. Als je een dier
ouder laat worden, wordt het vlees taai en moet je het heel lang
koken. Met kerst werd een varken geslacht. Het slachten stonk.
Iemand trok aan de achterpoot van het varken, waardoor het
plat op de grond kwam te liggen. Dan stak de ander een mes in
zijn hart. De haren op zijn kop werden weggebrand en het dier
werd gewassen met warm water. Er werden hammen gemaakt
en de darmen werden schoongemaakt, om er worsten mee te
maken. Dat is veel lekkerder dan worst in plastic. We vingen het
bloed op en lieten het indrogen. De ingewanden werden gema-
len voor in de worst. Het vet werd in een grote pan gesmolten.
In de schoongemaakte blaas van het varken kon je zo vijf kilo
vet bewaren. Dat gebruikten we om in te bakken. Aardappelen
gebakken in varkensvet zijn veel lekkerder dan in boter. Er ging
niets weg. Ook de vellen werden gegeten, mijn zusje en broertje
waren daar gek op, ik niet. Mijn vrouw en kinderen zijn dit
soort dingen niet gewend, ze denken dat het vlees vanzelf bij
de slager komt. De kippen hier hebben 42 dagen in een kooitje
gezeten. Ze hebben alleen maar wit vlees, terwijl het rode vlees
juist lekker smaakt. Ik vind de mentaliteit hier heel raar op dat
gebied.
Ik ga een paar maanden per jaar naar Italië. Ik heb daar een
caravan met een zelf gebouwde keuken. Elke zomer komen
mijn kinderen me opzoeken in Italië. We hebben daar een
grote groetentuin op een stukje land van mijn broer. Binnen
een paar weken heb je daar sla, komkommer, bietjes, courgette,
aubergine enzovoort. Ik ben geboren op het platteland, daar ligt
mijn hart.
carlo benelli1937
47
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 47 19-10-2009 23:17:15
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 48 19-10-2009 23:17:22
49
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 49 19-10-2009 23:17:27
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 50 19-10-2009 23:17:31
51
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 51 19-10-2009 23:17:36
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 52 19-10-2009 23:17:38
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 53 19-10-2009 23:17:39
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 54 19-10-2009 23:17:41
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 55 19-10-2009 23:17:44
Dit boek is mede tot stand gekomen door de steun van
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 56 19-10-2009 23:17:45
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 57 19-10-2009 23:17:45
portretboek_pijp_kader_opmaak_72p.indd 58 19-10-2009 23:17:45