‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie...

320
‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake de kwaliteit en de effectiviteit van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen’ 31 oktober 2003 0

Transcript of ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie...

Page 1: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake de

kwaliteit en de effectiviteit van hulp- en dienstverlening

aan gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen’

31 oktober 2003

UGentPromotoren:Prof. Dr. Maria Bouverne-De BieProf. Dr. Nicole VettenburgOnderzoekster: Tine Vanthuyne

VUBPromotor:Prof. Dr. Sonja SnackenOnderzoekster: Dr. Hilde Tubex

KULeuvenPromotorProf. Dr. Johan GoethalsOnderzoekster: Tinneke Van Camp

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Minister van Welzijn

0

Page 2: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

1

Page 3: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake de kwaliteit en de effectiviteit van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen

INHOUDSTAFEL

Inleiding 3

A. Situering 4

B. Opdracht 6

C. Conceptueel kader: 7C.1. Het recht op maatschappelijke dienstverlening 7C.2. Sociale integratie 8

C 2.1. Dimensies van sociale integratie 12C.3. Kwaliteit 16

C.3.1. Een kwaliteitsconcept 16C.4. Uitwerking onderzoeksopzet vanuit de gemaakte conceptuele keuzes 24

1. Kwaliteit als een contextgebonden benadering 242. Kwaliteit als multi-dimensionele benadering 253. Kwaliteit als een participatieve benadering 264. Kwaliteit als een realistische benadering 265. Kwaliteit in een groei-perspectief 29

C.4.1. Ontwikkeling van indicatoren 30C.4.2. Participatief opgezet onderzoek 32C.4.3. Vraagstelling op dimensies sociale integratie 32C.4.4. Aandacht penitentiair beambten 33C.4.5. Internationale standaarden 33

D. Methodologie 34D.1. Literatuurstudie 34D.2. Het empirisch luik 35

D.2.1. Justitiële actoren 35D.2.2. Welzijnsactoren 37

E. Minimumstandaarden en succesfactoren 39Inleiding 39E.1. Minimumstandaarden 39

E.1.1. Supranationale regelgeving 40E.1.2. Penologische bronnen 45

1. Een beginselenwet gevangeniswezen 452. Minimumstandaarden: poging tot het opstellen van een omvattende code 473. Code van minimumstandaarden voor de voorlopige hechtenis 484. Prestatiestandaarden 495. Kwaliteitsinspecties in de gevangenissen van Engeland en Wales 546. Standaarden voor psychosociale interventies in Noord-Amerikaanse gevangenissen 557. Professionele, ethische en op de mensenrechten gebaseerde standaarden inzake gezondheidszorg 57

E.1.3. Besluit minimumstandaarden 58E.2. Succesfactoren 60

E.2.1. Inleiding 60E.2.2. Van nothing works tot matching clients to interventions 61

2

Page 4: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

E.2.3. Meervoudige attributie en succesfactoren 65E.2.4. Besluit 70

E.3. Opleiding 71E.4. Arbeidsopleiding en -toeleiding 75E.5. Sociale en culturele ontplooiing 77E.6. Welzijnwerk 81E.7. Algemene gezondheidszorg 85E.8. Psychosociale interventies 88E. 9. Kinderwerking en bezoek 94Besluit 97

F. Een vertaling naar de praktijk van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden 99Inleiding 99F.1. Hefbomen op de onderscheiden terreinen 100

F.1.1. Arbeid/tewerkstelling en arbeidstoeleiding 100F.1.2. Rechtshulp 104F.1.3. Ondersteuning vanuit het Sociaal Netwerk 105F.1.4. Sociale en culturele ontplooiing 107F.1.5. Welzijn en gezondheidszorg 110F.1.6. Waar moet een aanbod aan gedetineerden aan voldoen – perspectief van de bevraagde justitiële actoren 110

F.2. Concretisering op de drie dimensies van sociale integratie 113F.2.1. De verschillende terreinen 114

F.2.1.a. arbeid en arbeidstoeleiding 114F.2.1.b. Rechtshulp 123F.2.1.c. Naastbestaanden 125F.2.1.d. Cultuur en sport – onderwijs 128F.2.1.e. Welzijn en Gezondheid 143

F.2.2. Perspectief vanuit de bevraagde justitiële actoren 147F.2.2.a. Evolutie - hiaten in het aanbod 147F.2.2.b. Wat zijn de behoeften van gedetineerden en hoe worden deze bepaald 148

F.3 De rol van penitentiaire beambten in het aanbod van hulp- en dienstverlening 153F.3.1. Literatuurstudie 153F.3.2. Empirisch onderzoek 159

F.3.2.a. Voorstelling van de resultaten van de voorbeelden van (good) practices buiten de pilootregio 159F.3.2.b.Gegevens op basis van de bevraging in de pilootgevangenissen 169F.3.2.c. Mogelijkheden tot het betrekken van PB’s in ons land 173F.3.2.d. Condities voor een mogelijke betrokkenheid van PB’s 176F.3.2.e. Ervaringen in het buitenland 178

F.4 Werkzame of succesfactoren in de implementatie van aanbod aan hulp- en dienstverlening in de gevangenis 183

G. Besluit 187

Bibliografie 192

Bijlage : activiteitenrapport

3

Page 5: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake de kwaliteit en de effectiviteit van hulp-

en dienstverlening aan gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen’

Inleiding

Voor u ligt het eindverslag van het onderzoek met betrekking tot kwaliteit en effectiviteit van hulp- en

dienstverlening aan gedetineerden in Vlaamse gevangenissen. Deze opdracht werd gegeven door de

Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke kansen en Ontwikkelingssamenwerking en met

ondersteuning van de ministeries van Cultuur en Tewerkstelling van de Vlaamse Gemeenschap.

De opdracht werd toegekend aan een onderzoeksequipe bestaande uit leden van de

onderzoeksgroepen Criminologie van de VUB en KULeuven en van de vakgroep Sociale Agogiek,

UGent. Het onderzoek startte op 15 oktober 2002 en werd afgerond op 31 oktober 2003.

In onderstaande tekst willen we in de eerste plaats het onderzoek kort situeren. (Hoofdstukken A. en

B.) Daarna wordt onder hoofdstuk C. een neerslag gegeven van de denkoefening die in dit onderzoek

gemaakt werd inzake kwaliteit en forensisch welzijnswerk. In de eerste plaats worden de centrale

concepten rechtsburgerschap en sociale integratie toegelicht. Deze conceptuele benadering heeft

echter ook zijn implicaties naar hoe in dit onderzoek omgegaan wordt met het concept kwaliteit. Ook

dit wordt in het conceptueel hoofdstuk uitgewerkt. Deze benadering van kwaliteit is richtinggevend

voor de manier waarop indicatoren inzake kwaliteit worden uitgewerkt. Dit enerzijds naar de manier

waarop de onderzoeksopzet hier werd uitgewerkt. In onderstaande tekst kan dan ook een beschrijving

teruggevonden worden van de methodologische keuzes of de manier waarop het onderzoek werd

opgebouwd, o.m. in lijn met dit conceptueel kader. Anderzijds geeft dit ook een kader voor de

betekenis, of de manier waarop deze indicatoren zelf uitgewerkt werden en gehanteerd (kunnen)

worden.

In hoofdstuk D. wordt de methodologie van het onderzoek toegelicht.

De literatuurstudie in hoofdstuk E. maakt de vertaling naar de penitentiaire context en geeft een

beschrijving van (internationale) minimumstandaarden en succescriteria die aangehaald worden in de

internationale literatuur.

In hoofdstuk F. vinden we de neerslag terug van het empirisch luik van het onderzoek of de vertaling

naar de praktijk. Op de onderscheiden levensterreinen kunnen hefbomen aangegeven worden voor

sociale integratie. Op basis van het materiaal dat gevonden werd in de praktijk wordt het aanbod op

ieder terrein bevraagd op de onderscheiden dimensies van sociale integratie. Dit vanuit de doelstelling

indicatoren te ontwikkelen vanuit de concretisering van deze dimensies. Uit het empirisch onderzoek,

aangevuld met literatuurstudie worden succesfactoren aangereikt inzake een aanbod van hulp- en

dienstverlening in een detentiecontext met specifieke aandacht voor de rol van penitentiair beambten.

4

Page 6: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

A. SITUERING

Het onderzoek kadert in het geheel van forensische studies en in het samenwerkingsakkoord tussen de

staat en de Vlaamse gemeenschap inzake de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op

hun sociale reïntegratie. In 1994 werd met dergelijk akkoord1 voor het eerst een gemeenschappelijke

visie op forensische hulp- en dienstverlening geformuleerd. Het onderzoek bouwt ook voort op de

werkzaamheden van de interdepartementale commissie hulp- en dienstverlening aan gedetineerden.

Deze werd op Vlaams beleidsniveau opgericht naar aanleiding van de ondertekening van

bovenvermeld samenwerkingsakkoord. Deze commissie, met vertegenwoordigers van de verschillende

Vlaamse departementen inzake hulp- en dienstverlening, wees op de lacunes die er zijn in het hulp- en

dienstverleningsaanbod aan gedetineerden en specifiek hierin op de beperkte aanwezigheid van het

reguliere aanbod aan maatschappelijke hulp- en dienstverlening in de strafrechtelijke context.2 Tevens

blijkt uit het rapport een grote onbekendheid, aan de vraagzijde, met de inhoud en de

realiseringvoorwaarden van dit aanbod.3 Tegelijkertijd werden aanbevelingen geformuleerd voor de

optimalisering van dit aanbod. Ook de in 1991 in opdracht van de Koning Boudewijnstichting

uitgevoerde studie “Humanisering van de gevangenis en maatschappelijke aanpak van delinquenten”4

inventariseerde het aanbod aan maatschappelijke dienstverlening in de forensische setting. Op al de in

de studie geanalyseerde terreinen (onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid, cultuur, welzijn, …

werden grote lacunes vastgesteld, zowel op het vlak van het gemeenschapsbeleid als op het vlak van

het penitentiair beleid. Vergelijkbare vaststellingen werden in 1994 geformuleerd door het Europees

Comité ter preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing

(Raad van Europa).

1 Het samenwerkingsakkoord is te raadplegen op de website van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: http://wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie.2 X, Hulpverlening aan gedetineerden, Het aanbod van de Vlaamse Gemeenschap, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 1995.3 A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Detentiebegeleiding: een hefboom tot sociale reïntegratie?’, in J. GOETHALS en M. BOUVERNE-DE BIE (eds.) Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000.4 W. MEYVIS en D. MARTIN, Humanisering van de gevangenissen en maatschappelijke aanpak van delinkwentie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1991.

5

Page 7: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

De werkzaamheden van de heropgestarte5 commissies, waarin naast de Vlaamse actoren nu ook

justitie vertegenwoordigd was, gaven aanleiding tot de voorbereiding van een Vlaams strategisch plan

hulp- en dienstverlening aan gedetineerden6. Het Plan werd opgesteld in de periode april – juni 2000

en goedgekeurd door de Vlaamse regering op 8 december 2000. Hierin kreeg het Vlaams Beleid vorm,

waarbij de Vlaamse overheid op al haar bevoegdheidsterreinen de volgens haar essentiële acties heeft

gedefinieerd die er moeten toe bijdragen dat gedetineerden meer kansen krijgen op een volwaardige en

harmonische integratie in de samenleving7. Op het niveau van de Administratie van de Vlaamse

Gemeenschap werd ondertussen eveneens een ‘Beleidscel Samenleving en Criminaliteit’ geïnstalleerd.

Deze beleidscel moet instaan voor het structureel overleg met justitie.

Het Vlaams strategisch plan biedt een kader voor dit onderzoek. Centraal hierin én ook in dit

onderzoek inzake indicatoren voor kwaliteit en effectiviteit van hulp- en dienstverlening aan

gedetineerden, staat het uitgangspunt ‘rechtsburgerschap’.

5 N.a.v. een aantal ontwikkelingen op het terrein, werd in juni 1998 beslist de interdepartementale commissie terug bijeen te roepen. Deze ontwikkelingen waren met name de proeve van beginselenwet gevangeniswezen en strafuitvoering; de nieuwe wet op de V.I., de aanbevelingen van de eerste interdepartementale commissie en de resolutie van het Vlaams parlement van 10 juli 1997, (Hierbij werd aan de Vlaamse regering gevraagd werk te maken van een inclusief beleid t.a.v. daders met als gevolg de uitbreiding van de personeelsequipes van de diensten justitieel welzijnswerk met het oog op de invulling van de functie ‘bemiddeling maatschappelijke dienstverlening’. Dit moest toelaten beter tegemoet te komen aan de opdracht inzake toeleiding van het reguliere aanbod naar de gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen); signalen uit het werkveld m.b.t. ondermeer een toenemende vraag naar maatschappelijke dienstverlening en positieve evoluties en knelpunten in dit verband. M. REGELBRUGGE, ‘Forensische hulp- en dienstverlening als sociale praktijk’, in M. BOUVERNE-DE BIE (ed.) Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 457-479.6 X, Strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, Brussel, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, 2000. Dit document kan geraadpleegd worden op de website van het ministerie van de Vlaamse gemeenschap (zie voetnoot 1).7 VLAAMSE GEMEENSCHAP, Opvolging en evaluatie van het Vlaams Strategisch Plan hulp- en

dienstverlening aan gedetineerden, s.d., s.l., 1.

6

Page 8: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

B. OPDRACHT

De Vlaamse Regering besliste om het Strategisch plan op starten door in een aantal

pilootgevangenissen (regio Kempen en Antwerpen, in 2003 kwam hier PC Brugge bij) de nieuwe

structuur in de praktijk vorm en inhoud te geven. In het Strategisch Plan wordt voorzien in het

oprichten van Planningsteams Maatschappelijke Dienstverlening (PMD), waar de algemene planning,

de onderlinge coördinatie en afstemming van de integrale hulp- en dienstverlening gebeurt. Er werd

een implementator aangesteld, de beleidstaak voor de verschillende pilootgevangenissen werd

ingevuld. Deze twee eerste taken worden opgenomen door ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap,

toegevoegd aan de beleidscel Samenleving en Criminaliteit. De taken van organisatieondersteuner en

trajectbegeleiding werden toebedeeld aan de diensten voor Forensisch Welzijnswerk (centra voor

justitieel welzijnswerk).

Tegelijk werd door de Vlaamse Regering de opdracht gegeven een operationeel model voor de

uitbouw van hulp- en dienstverlening te ontwikkelen. In deze operationalisatie van het Strategisch

Plan wordt beslist om het ontwikkelen van beleidsindicatoren (op de terreinen welzijn, gezondheid,

cultuur, onderwijs en werkgelegenheid) die relevant zijn voor de meting van de kwaliteit en

effectiviteit van de verschillende hulp- en dienstverleningsinitiatieven die door de Vlaamse

Gemeenschap ontplooid worden ten behoeve van de gedetineerden in de gevangenissen in Vlaanderen

én de ontwikkeling van een overeenstemmend meetinstrument uit te besteden in wetenschappelijk

onderzoek

Deze tekst geeft de neerslag van de uitwerking van het eerste deel van deze opdracht, namelijk het

ontwikkelen van beleidsindicatoren. Het was de hoofdopdracht van het onderzoeksteam inzicht te

krijgen in welke indicatoren gehanteerd kunnen worden inzake kwaliteit en effectiviteit om de

kwaliteit te verhogen. Verder zal toegelicht worden welke keuzes in het onderzoek genomen werden

om aan deze vraag tegemoet te komen.

7

Page 9: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

C. CONCEPTUEEL KADER:

C. 1. HET RECHT OP MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING

De missie in het strategisch plan stelt het volgende: “De Vlaamse Gemeenschap waarborgt het recht

van alle gedetineerden en hun directe sociale omgeving op een integrale en kwaliteitsvolle hulp- en

dienstverlening zodat ook zij zich harmonisch en volwaardig kunnen ontplooien in de samenleving”.

Hierin wordt dus het rechtsburgerschap van de gedetineerden als uitgangspunt genomen bij de

ontwikkeling van een hulp- en dienstverleningsaanbod. Het recht op maatschappelijke dienstverlening

is een sociaal grondrecht en kan als hefboom dienen voor sociale integratie. Hieronder wordt dieper

ingegaan op de dubbele inhoud van dit concept.

Ten eerste is er het sociale grondrecht van gedetineerden op maatschappelijke dienstverlening. Het

‘recht op een menswaardig bestaan’ is een internationaal erkend mensenrecht.8 Het werd in 1993

opgenomen in de Belgische Grondwet. Een minimalistische interpretatie van dit recht verwijst naar

een veeleer symbolische betekenis. Een maximalistische interpretatie daarentegen wijst op de

autonome betekenis van dit recht. De rechtsgevolgen zijn in deze interpretatie verregaand: elke

regeling of behandeling zou dan de toets op de menselijke waardigheid moeten kunnen doorstaan9. In

deze interpretatie wordt dan de agogische dimensie besloten in de erkenning van het ‘recht op een

menswaardig bestaan’ benadrukt: het recht op een menswaardig bestaan sluit een recht op

maatschappelijke dienstverlening in: de ontwikkeling van een gedifferentieerd aanbod van hulp- en

dienstverlening dat een hefboom moet zijn tot de realisatie van betere ontplooiingsmogelijkheden in

hoofde van eenieder10.

Het rechtskarakter sluit afdwingbaarheid in van de maatschappelijke dienstverlening

(beroepsprocedure) en betekent inhoudelijk de opdracht tot realisatie van een dienstverlening die de

betrokkene in staat stelt zich te emanciperen ten overstaan van situaties waarin zijn waardigheid als

mens miskend wordt. Dit sluit een kritische opstelling van het welzijnswerk in, die enkel gerealiseerd

kan worden wanneer het welzijnswerk voldoende autonomie bezit om deze taakstelling in alle

maatschappelijke situaties op dezelfde wijze te realiseren. Naar de forensische context toe betekent dit

dat hulpverlening, gebaseerd op het recht op maatschappelijk dienstverlening afgescheiden wordt van

8 Cf. Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.9 B. HUBEAU, ‘De doorwerking van de sociale grondrechten in de Belgische grondwet: over maximalisten en de minimalisten’, in J. VRANKEN, D. GELDOF en G. VAN MENXEL (eds.). Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 1995, Leuven, Acco, 1995,157-166.10 K. RAES, Sociale grondrechten als mogelijkheidsvoorwaarden voor een gelijke individuele vrijheid van eenieder. Over de morele grondslagen en grenzen van individuele rechtsaanspraken, s.l., Welzijnsgids-Noden, Armoede, 1995, 1-22.

8

Page 10: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

de hulpverlening in het kader van de strafuitvoering én ingekaderd wordt in de algemene

dienstverlening van de gemeenschap11.

Dit impliceert dat elke voorziening in de gemeenschap gericht aangesproken wordt haar

verantwoordelijkheid op te nemen. Dit in tegenstelling tot een categoriale benadering. Sinds de

staatshervorming van 1980 is de Vlaamse Gemeenschap bevoegd voor ‘sociale hulp- en

dienstverlening’ met het oog op hun sociale (re)integratie. Deze hulp- en dienstverlening bevat vele

vormen en terreinen: onderwijs, cultuur, sport, tewerkstelling, hulpverlening. Op beleidsniveau

betekent dit dus evenveel ministers, administraties en Vlaamse Openbare Instellingen, in de uitvoering

evenveel verschillende personen en diensten. Centraal staat dus het uitgangspunt dat er geen nieuwe

voorzieningen dienen te worden opgebouwd. Elke voorziening dient daarentegen haar diensten uit te

bouwen naar de gedetineerden. Hulp- en dienstverlening stopt immers niet aan de gevangenismuren.

Dit belang van de bijdrage van het reguliere aanbod aan maatschappelijke hulp- en dienstverlening in

functie van de sociale integratie van personen gevat in een strafrechtelijke context, was ook reeds in

het samenwerkingsakkoord van 1994 bevestigd. Dergelijke ‘continuïteit’ in aanbod vormt een ‘brug’

tussen de gevangenis en de samenleving.

Ten tweede heeft een gedetineerde recht op maatschappelijke dienstverlening als hefboom tot sociale

integratie. Sociale integratie kan echter op verschillende manieren worden ingevuld. Het begrip

integratie wordt nog te vaak gebruikt waar feitelijk vooral ‘assimilatie’ bedoeld wordt, d.w.z. de

aanpassing van de betrokkene aan de dominante opvatting over wat hoort en niet hoort.12 Een adequate

begripsomschrijving van sociale integratie is hier noodzakelijk.

C. 2. SOCIALE INTEGRATIE

Sociale integratie kan op verschillende wijzen omschreven worden. We onderscheiden hieronder drie

benaderingen: de ‘klassieke’ benadering vertrekkend vanuit de aanname van gedeelde belangen en

ervaringen; de ‘kritische’ benadering berustend op de idee van sociaal leren; en tenslotte de

‘structurele benadering’. Het perspectief van de derde benadering verschilt fundamenteel van de eerste

twee benaderingen die zich op ‘individuele socialisatie’ richten, waar de derde benadering ‘sociale

integratie’ begrijpt op het niveau van het structureel handelen.13

(1) Een eerste benadering is een minimalistische invulling van sociale integratie waarbij het criterium

non-recidive is. Deze “klassieke” benadering berust op de idee van een sociaal contract tussen

11 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Het forensisch welzijnswerk en de ‘sociale integratie’ doelstelling’ in M. BOUVERNE-DE BIE e.a. (eds.) Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 351-380.12 J. BLOMMAERT en J. VERSCHUEREN, Het Belgische migrantendebat, Antwerpen, Ipra, 1992.13 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Het forensisch welzijnswerk en de ‘sociale integratie’ doelstelling’, l.c., 351-380.

9

Page 11: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

individu en samenleving en de aanname van gedeelde belangen en ervaringen. De aanname is dat er

binnen de samenleving eensgezindheid bestaat (moet bestaan) over sociale doeleinden, normen en

waarden en over de manier waarop eventuele conflicten moeten worden opgelost. Kritieken hierop

betreffen het onderliggende rationaliteitbeeld, de verankering in een Westerse liberale en

individualistische traditie.14 Normconform gedrag, maatschappelijke aanvaarde aanpassing,

voorkomen van recidive en het op die manier beschermen van de maatschappij staan centraal. Het

welzijnswerk wordt ingezet als instrument om maatschappelijk belangrijk geachte doeleinden

(normconform gedrag) te bereiken. Hulp- en dienstverlening wordt in deze benadering instrumenteel

ingezet in functie van normconform gedrag. Er wordt bijgevolg een hachelijk streefdoel gehanteerd, er

wordt niets gezegd over de betekenis van de hulp- en dienstverlening en de integratie wordt extern

opgelegd aan de gedetineerde.

In het vroegere welzijnswerk (maar ook vandaag) werden opleiding, vorming en tewerkstelling gezien

als ‘behoeften’ bij uitstek waaraan tegemoet moe(s)t komen om ‘sociaal geïntegreerd’ te zijn. D.w.z.

tegemoet komend aan de functionele verwachtingen waaraan het individu in de moderne maatschappij

moet voldoen.15

(2) Een kritiek op de instrumentele benadering was dat de socialisatie van funderende

maatschappelijke waarden niet evident is. Men kan mensen moeilijk aanspreken op

verantwoordelijkheid zonder hen inspraak te geven in de voorwaarden tot integratie. Er moet ook

gereflecteerd worden over deze voorwaarden om tot een menselijke waardenconsensus te komen. De

aandacht verschuift van de socialisatie van bepaalde waarden naar de ondersteuning van sociale

leerprocessen. Concreet betekent dit een verschuiving van ‘overdracht van waarden en normen’ naar

‘ontwikkeling van communicatieve en reflectieve vaardigheden om conflicten in dialoog en met

respect voor eenieders inbreng op te lossen’. Conflictsituaties moeten opgelost worden in de context

waarin ze zich voordoen en dit kan via processen van sociaal leren.16 Deze benadering pleit bijgevolg

voor een gedifferentieerd aanbod in functie van een beoogd sociaal leerproces, een proces waarin

mensen leren hoe ze kunnen participeren aan de samenleving. Dit is duidelijk een participerende

beweging. Mensen moeten leerkansen en ontplooiingsmogelijkheden krijgen om normconform gedrag

te ontwikkelen.

Positief is dat meer inzicht verworven wordt in de gemarginaliseerde positie van de ‘probleemdrager’

en dat vandaaruit ook de reflectie verhoogt over welk maatschappelijk engagement nodig is om aan

deze probleemsituaties tegemoet te komen. De benadering blijft echter louter individugericht. De

14 Ibid. 351-380.15 F. TULKENS, ‘Le Droit pénal et la défense sociale en Belgique à l’aube du XXième siècle’, Panopticon, 1993, 459-496; A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, l.c.16 D. WILDEMEERSCH, Een verantwoorde uitweg leren. Over sociaal-agogisch handelen in de risicomaatschappij, Nijmegen, IPSA, 1995.

10

Page 12: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

kritiek hierop is dan ook dat de samenleving gezien wordt als het gevolg van interacties tussen

individuen en groepen, zonder rekening te houden met de ook niet-rationele, niet-geplande resultaten

van deze interacties. Op een maatschappelijk en dus structureel niveau wordt sociale integratie niet

enkel herleid tot een gevolg van interacties tussen individuen. Maatschappelijke ontwikkelingen die

bewust, maar voor een belangrijk deel ook onbewust, opgeroepen worden, relatief autonoom zijn

beïnvloeden op hun beurt de interacties tussen individuen en groepen beïnvloeden. Sociale integratie is

in deze benadering niet te begrijpen als een individueel te verwerven ‘socialisatieproduct’ doch ook als

een structureel te begrijpen gebeuren.17

(3) Een derde benadering van sociale integratie is een structurele benadering waarbij het criterium

preventie van structurele marginalisering is. Sociale integratie wordt hier opgevat in termen van

beleidsvoorstellen en –doelen. De vraag wordt gesteld of onze opvatting van normconformiteit door

iedereen gedragen wordt. Men pleit hier dan ook voor het niet alleen beoordelen van de resultaten en

uitkomsten van een aanbod, maar ook te kijken naar de onderliggende opvattingen en

beleidsuitgangspunten Deze worden immers niet noodzakelijk door iedereen gedragen.

Deze benadering kan geconcretiseerd worden door sociale integratie te zien in het spiegelbeeld van

sociale uitsluiting. Hierin kunnen opnieuw drie invalshoeken onderscheiden worden.18

In een eerste worden sociale integratie en sociale uitsluiting verbonden met de werking van sociale en

economische krachten waardoor personen vatbaar voor afhankelijkheid naar de marge verglijden of

hierin bestendigd worden. In een tweede invalhoek worden op één of meerdere terreinen een kloof

vastgesteld tussen wat gangbaar is en de realiteit. Voor gedetineerden gebeurt de uitsluiting in de

letterlijke zin van het woord, aangezien ze ook fysiek afwezig zijn in de samenleving.

Vanuit een derde invalshoek wordt sociale uitsluiting gedefinieerd in termen van het ontzeggen of niet

verwezenlijken van sociale grondrechten. Sociale integratie wordt in deze benadering begrepen als de

mogelijkheid een menswaardig bestaan te leiden. Deze mogelijkheid kan opgevat worden als een

toestand én als een proces.19 Als toestand gaat het om solidariteit in de samenleving. Het is echter ook

een proces in zoverre dat deze mogelijkheid steeds opnieuw ge(re)produceerd moet worden. De

mogelijkheid om een menswaardig bestaan te leiden is in die zin steeds een ‘onaffe’ mogelijkheid en

een relationeel gebeuren.20

17 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Het forensisch welzijnswerk en de ‘sociale integratie’ doelstelling’, l.c., 351-380.18 J. VRANKEN, D. GELDOF en G. VAN MENXEL, Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 1995, Leuven, Acco, 1995.19 G. ENGBERSEN en R. GABRIËLS, ‘Voorbij segregatie en assimilatie’, in G. ENGBERSEN en R. GABRIËLS (eds.), Sferen van integratie. Naar een gedifferentieerd allochtonenbeleid, Amsterdam, Boom, 1995, 15-47.20 D. JACOBS, Minderheidsgroepen in de multiculturele en pluriforme samenleving: integratie bekeken als constructieve participatie in verschillende maatschappelijke velden. Nota voor de interfacultaire werkgroep ‘migratie en multiculturalisme’ KULeuven, bijeenkomst woensdag 21 november 2001.

11

Page 13: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

De eerste twee benaderingen van sociale integratie richten zich op ‘individuele socialisatie’.

Samengevat wordt in de eerste benadering uitgegaan van sociale integratie als assimilatie aan een

bestaand model waarbij men dan uit gaat van de vraag: wat moet men hebben/zijn om sociaal

geïntegreerd te zijn en wat mankeert dan bij een gegeven persoon dat kan worden aangevuld? De

tweede ‘sociaal leren’ benadering wil mensen gericht aanspreken om mee te werken aan sociale

integratie. Participatie wordt hierin gehanteerd als methodisch principe maar mensen worden niet

betrokken in de vraag naar voorwaarden waaronder zij tot sociale integratie moeten komen.

In de eerste benadering wordt voorbij gegaan aan het feit dat sommige mensen aan deze criteria niet

kunnen voldoen. Ten aanzien van de tweede benadering moet men zich de vraag stellen wat als deze

mensen niet kunnen of willen meewerken? Vertrekkend vanuit een recht op maatschappelijke

dienstverlening voor eenieder kan men zich dit residu echter niet permitteren. Hoe kan men dan een

beleid voeren dat elkeen bereikt? In de derde benadering wordt dan ook geredeneerd vanuit een

maatschappelijke verantwoordelijkheid die moet opgenomen worden of m.a.w. de structurele actie. De

criteria voor een goed beleid richten zich niet op ‘de mate waarin een persoon geïntegreerd’ is, maar

op de manier waarop het beleid gevoerd wordt. De nadruk ligt hier op sociale integratie als

beleidsdoelstelling.

Vanuit een structurele benadering van sociale integratie is het forensisch welzijnswerk te zien als een

maatschappelijke tussenkomst in het levensgeschiedenis van mensen. Wanneer men de betekenis van

een forensische interventie wil begrijpen ten aanzien van deze structurele benadering moet men de

vraag stellen welke verbinding gemaakt kan worden tussen deze tussenkomst en processen van

sociale insluiting en uitsluiting. Wat dit laatste betreft moet men er van uitgaan dat mensen niet óf

uitgesloten óf geïntegreerd zijn, maar in diverse integratiesferen min of meer kwetsbaar zijn voor

sociale uitsluiting. Bovendien wordt de afgrenzing tussen sociale uitsluiting en sociale integratie in de

samenleving steeds opnieuw ge(re)produceerd; waarbij ook het forensisch welzijnswerk medeactor is

in die processen. Het is daarom belangrijk dat het forensisch welzijnswerk reflecteert over de eigen

positie en rol hierin. Dit betekent dat de forensisch welzijnswerker een kritische houding dient aan te

nemen, niet alleen ten aanzien van de strafrechtsbedeling, maar ook ten aanzien van de sociale

politieke en het sociaal beleid waarbinnen defensieve vormen van tussenkomst een al dan niet

bevoorrechte plaats krijgen vergeleken met interventies in de herverdelingssfeer en in de collectieve

sfeer. Deze kritische houding wordt in essentie verwacht ten aanzien van de eigen interventies of

handelingen en de verhouding die deze hebben met het sociaal beleid21.

Er is een spanningsveld tussen een structurele benadering van een probleem en individualiserende

methoden van bestrijding van sociale problemen. Deze individualiserend methoden kunnen op zich

participerende methoden zijn. Participatie als methodisch principe heeft immers verschillende functies

21 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Het forensisch welzijnswerk en de ‘sociale integratie’ doelstelling’, l.c., 351-380.

12

Page 14: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

(o.a. pacificerend, integrerend, depolitiserend). Belangrijk is echter de benadering niet los te zien van

het ruimer sociaal politiek debat, en de plaats van de uitbouw van een zorgaanbod hierin 22.

Maatregelen ter bestrijding van sociale problemen worden steeds meer doelgroep- en probleemgericht.

Hierbij wordt het sociaal probleem opgedeeld of gefragmenteerd in kleinere, meer hanteerbare

deelproblemen. Ook voor hulpverlening –ondanks de stelling vaak geconfronteerd te worden met

maatschappelijke problemen – gaat een grote aantrekkingskracht uit van louter individuele modellen.

Het gevaar bestaat hierbij dat de structurele aanpak binnen hulpverlening verdwijnt. Sociale

problemen en sociale ongelijkheid worden verhaald op individuen (microniveau). Via interventies

wordt omzetting van sociale naar persoonlijke problemen gelegitimeerd. Bovendien wordt dit nog

versterkt indien deze interventies succesvol blijken te zijn.23 Om te vermijden dat de maatschappelijke

kijk verdwijnt; “is het wenselijk de concrete problemen telkens weer te kaderen in een

maatschappelijke analyse van de context waarin die problemen zich voordoen”24.

C 2 . 1. Dimensies van sociale integratie

Deze structurele benadering van het begrip sociale interventie omvat drie dimensies , de

functionele, morele en expressieve dimensie.

In de functionele dimensie staat sociale integratie voor participatiemogelijkheden op de

verschillende samenlevingsdomeinen. Mensen moeten een volwaardige positie kunnen verwerven in

elk van de onderscheiden levenssferen. Dit houdt inspanningen in, van de samenleving én van het

individu tot participatie op de arbeidsmarkt, het recht, de huisvesting, het onderwijs, etc. In een

justitiële context betekent dit bijvoorbeeld dat de vraag gesteld wordt naar afstemming van het

justitieel beleid op het sociaal beleid: de justitiële tussenkomst moet mede gezien worden in het licht

van de effecten ervan op de structurele participatiemogelijkheden van de betrokkenen. Een belangrijke

vaststelling in dit verband is bijvoorbeeld dat een detentie, door de aard zelf van de gevangenisstraf,

schade toebrengt, niet alleen aan de veroordeelde zelf, maar ook aan zijn naasten en zijn affectief

milieu, de slachtoffers van de misdrijven en zelfs de hele gemeenschap.25

De functionele dimensie gaat niet enkel om het bereiken van de gestelde participatiemogelijkheden,

maar ook om een effectief en efficiënt bereiken van deze doelen.

22 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Een rechtenbenadering als referentiekader’, in M. BOUVERNE-DE BIE, A. CLAEYS, A. DE COCK en J. VANHEE (eds.) Armoede en Participatie, Gent, Academia Press, 2003, 1-20.23 A. JAZMROZIK en L. NOCELLA, The Sociology of Social Problems. Theoretical Perspectives and Methods of Intervention, Cambridge, Cambridge University Press, 1998.24 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Hulpverlening in onze activerende verzorgingsstaat’, Alert, 1999, afl. 6, 17-

27.25 L. DUPONT (ed.), Op weg naar een beginselwet gevangeniswezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven,

1998.

13

Page 15: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- Effectiviteit: stelt de vraag of het resultaat in relatie staat tot dit wat bedoeld was (de

inzet). Een effectief beleid is een beleid dat, met de geleverde inzet van middelen, de

gewenste beleidsgevolgen maximaal realiseert. Het bereiken van vooropgestelde

doelstellingen betekent echter niet noodzakelijk dat ook tegemoet gekomen werd aan de

behoeften die aan deze doelstellingen ten grondslag liggen. Hiervoor is het nodig dat de

behoeftenbepaling van hoge kwaliteit is. Deze behoeftenbepaling zal kwalitatief beter zijn

naarmate alle probleembetrokkenen in de beleidsplanning kunnen participeren.

- Efficiëntie: verwijst naar de relatie input-output. Een efficiënt beleid is een beleid waarbij

een minimale inzet van middelen leidt tot maximale prestaties.26

Effectiviteit en efficiëntie liggen echter niet in elkaars verlengde. Een aanbod dat aan de behoeften van

alle gedetineerden tegemoetkomt is daarom niet mogelijk. Dan bestaat het gevaar van het Matteus-

effect, namelijk dat men zich gaat richten op de gemakkelijkst te bereiken groep gedetineerden. De

keuze om met relatief kansrijke probleemdragers te werken houdt in dat maximale prestaties geleverd

kunnen worden (efficiëntie) maar heeft nadelige gevolgen op de effectiviteit (aansluiten van de

interventie bij de behoeftesituatie). De consequentie van deze geringe effectiviteit is niet enkel dat de

sociale problemen blijven bestaan, doch tevens dat de “niet bereikte” groep mensen uiteindelijk ook

onbereikbaar wordt voor het sociaal beleid. Een gebrek aan effectiviteit houdt een zelfversterkend

effect in: gebrek aan kennis van behoeften maakt immers dat behoeften minder gemakkelijk “gezien”

kunnen worden. (Bouverne-De Bie, 2001)

Bijvoorbeeld participatie van gedetineerden op de arbeidsmarkt. Niet alleen de participatie op de

arbeidsmarkt is dan een concrete doelstelling, maar ook een participatie die, binnen de mogelijkheden

van de arbeidstoeleiding en begeleiding (efficiëntiecriterium) aansluit op de mogelijkheden van de

betrokkenen (effectiviteitscriterium). Dit betekent dat de realisatie van de doelstelling ‘participatie’ op

de arbeidsmarkt een heterogene feitelijkheid omvat, waarin ook sociale ongelijkheden kunnen

voorkomen of bevestigd worden. Zo bijvoorbeeld wordt, ondermeer inzake arbeidsbemiddeling,

gewezen op een institutionele benadeling van de meest zwakke groepen, waardoor hun

participatieproblemen bestendigd worden. Deze institutionele benadeling is te verklaren vanuit de

keuzes die i.c. de arbeidsbemiddeling moet maken tussen een grote stroom van cliënten en begrensde

mogelijkheden. Deze keuzes vallen veelal in het voordeel uit van relatief kansrijken.27

De morele dimensie staat voor de ontwikkeling van participatiemogelijkheden op zo’n wijze

dat de mogelijkheden om een menswaardig bestaan te leiden rechtvaardig verdeeld zijn. In het beleid

inzake hulp- en dienstverlening aan gedetineerden houdt dit de vraag in ‘of elkeen van het aanbod

gebruik kan maken?’. Deze vraag kan toegepast worden op de onderscheiden terreinen.

26 M. BOUVERNE-DE BIE, Cursus Sociale Agogiek, Gent, Academia Press, 2001.27 LIPSKY, ‘Voorbij segregatie en assimilatie’, in G. ENGBERSEN en R. GABRIËLS (eds.), Sferen van integratie. Naar een gedifferentieerd allochtonenbeleid, Amsterdam, Boom, 1995, 15-47.

14

Page 16: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Elke gedetineerde moet bijvoorbeeld dezelfde kansen krijgen op een behoorlijk inkomen en

huisvesting na zijn vrijlating. In het voorbeeld van integratie op de arbeidsmarkt refereert deze

dimensie naar bijvoorbeeld de norm tot inschikking naar de op de arbeidsmarkt vigerende eisen, doch

evenzeer naar bijvoorbeeld het recht op een rechtvaardig loon, en de mogelijkheid om via zijn arbeid

een menswaardig inkomen te verwerven.

In de justitiële context houdt deze dimensie de vraag in naar ‘radicalisering’. De participatie aan het

aanbod is echter een verantwoordelijkheid van de gedetineerde. De gedetineerde beslist zelf of hij

gebruik maakt van het aanbod. Dwang mag daarom slechts beperkt en als laatste mogelijkheid

gehanteerd worden, d.w.z. enkel wanneer alle andere oplossingscapaciteit aantoonbaar aangesproken

werd en niet blijkt te voldoen. Deze radicalisering betreft dus het ‘subsidiariteitsbeginsel’. Er dient in

de eerste plaats gewerkt te worden aan een ruimte waarin de gedetineerde maximaal aanspreekbaar is

op zijn verantwoordelijkheid.

De expressieve dimensie verwijst naar de sociaal culturele component en heeft betrekking op

de erkenning van persoonlijke waarden door anderen en op de bevrediging van behoeften, die voor de

vorming van een stabiele individuele en collectieve identiteit betekenisvol zijn. Arbeid, gezondheid,

sociale en culturele ontplooiing bieden niet enkel structurele participatiemogelijkheden, ze zijn tevens

belangrijke bronnen van zingeving. Ze bieden mensen de mogelijkheid zich te situeren in een ruimer

geheel, overeenstemming te vinden tussen denken, waardering en concreet handelen en hier erkenning

en zelfrespect te vinden. In welke mate drukt het aanbod respect uit voor de individuele

kansenvergroting en is het een bijdrage tot het besef van menselijke waardigheid? Zeker op deze

dimensie schieten we vaak tekort.

In het beleid inzake hulp- en dienstverlening aan gedetineerden houdt dit de vraag in of het beleid ook

zo georganiseerd is dat de betrokkenen zich hier ook op aangesproken voelt, of het voldoende aansluit

bij de concrete situatie van de betrokkene. Ook deze vraag kan op zich weer toegepast worden op de

onderscheiden terreinen.

In het voorbeeld van tewerkstelling refereert dit naar de mogelijkheid de mogelijke tewerkstelling te

verbinden met een eigen waardekader. Niet elke vorm van tewerkstelling is voor eenieder per definitie

zinvolle arbeid. Naar de justitiële context toe betekent deze dimensie dat de vraag gesteld wordt naar

het doelgericht aanspreken van de betrokkenen en het aansluiten bij hun concrete situatie en

mogelijkheden, of met andere woorden het respect voor de betrokkenen als participant in hun te

realiseren project van menselijke waardigheid.

De diverse dimensies van sociale integratie staan op gespannen voet met elkaar. Een naar functionele

dimensie gezien geslaagde integratiestrategie, bijvoorbeeld de toeleiding van gedetineerden naar de

arbeidsmarkt via een arbeidstoeleidingsproject, kan op gespannen voet staan met de morele dimensie

die vergt dat iedere gedetineerde beroep moet kunnen doen op deze begeleiding. Deze spanning

15

Page 17: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

ontstaat bijvoorbeeld wanneer de mogelijkheden van arbeidsbemiddeling niet toelaten dat een voor

eenieder toegankelijk bemiddelingsaanbod gerealiseerd wordt (efficiëntiecriterium) of wanneer,

gegeven de mogelijkheden van de gedetineerde (effectiviteitscriterium) geen tewerkstelling geboden

kan worden die de betrokkenen in staat stelt een minimum (besteedbaar) inkomen te verwerven.

Functionele integratie kan ook op gespannen voet staan met de expressieve dimensie, zo bijvoorbeeld

wanneer blijkt dat de voorwaarden tot toegang op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld de bereidheid tot

inschikking in vigerende bevelsystemen) haaks staan op de waarden die voor de betrokkenen

identiteitsbevestigende functies hebben (bv de idee van een zeker autonomie over de eigen arbeid).

Ook de sferen van integratie staan op gespannen voet. Vb. kunnen arbeidstoeleidingsprojecten

(ex)gedetineerden positief ondersteunen in hun arbeidskansen. Wanneer echter tegelijk de

huisvestingssituatie ondermaats is, of er een tekort is aan onderwijs en sociale voorzieningen, dan

kunnen deze participatieproblemen inzake onderwijs, huisvesting, sociale voorzieningen, … de

positieve arbeidskansen beïnvloeden, voor betrokkenen zelf en/of voor hun naasten.28

Samengevat en geconcretiseerd op het beleid inzake hulp- en dienstverlening aan gedetineerden

waarbij sociale integratie de doelstelling is;

- gaat de functionele dimensie om een aanbod dat hefbomen biedt op de verscheiden

levensdomeinen. In het voorbeeld tewerkstelling: Werk is hefboom tot sociale integratie.

Er moet een werkaanbod zijn.

- stelt de morele dimensie de vraag of elkeen van dit aanbod gebruik kan maken. Er kunnen

immers selectieve effecten bestaan, die structureel ingebouwd zijn, ten nadele van de

meest zwakke groepen. In het voorbeeld tewerkstelling: Dit werkaanbod moet maximaal

gericht zijn op elke gedetineerde.

- stelt de expressieve dimensie de vraag of het beleid ook zo georganiseerd is dat iedereen

zich hierop aangesproken voelt; of het voldoende aansluit bij de concrete persoonlijke

situatie en context van de betrokkenen. In het voorbeeld tewerkstelling: Hoe kan in een

werkaanbod rekening gehouden worden met de verschillende contexten en met

verschillende startsituaties?

C. 3. KWALITEIT

C.3.1. Een kwaliteitsconcept

28 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Het forensisch welzijnswerk en de ‘sociale integratie’ doelstelling’, l.c., 351-380.

16

Page 18: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

De manier waarop sociale integratie gedefinieerd wordt is bepalend voor de opstelling van een visie

met betrekking tot kwaliteit (maar ook effectiviteit) inzake hulp en dienstverlening. Kwaliteit is op

zichzelf immers geen neutraal woord.29

Wanneer we sociale integratie benaderen als een gecontextualiseerd recht op maatschappelijke

dienstverlening, welk kwaliteitsconcept dient dan ontwikkeld en gehanteerd worden dat hier bij aan

sluit? Gecontextualiseerd recht: hiermee wordt bedoeld dat rekening gehouden wordt met een

gedifferentieerde invulling van wat een menswaardig bestaan/welzijn is. Sociale integratie werd

hierboven eveneens beschreven als beleidsdoelstelling, dit impliceert dat in het omgaan met kwaliteit

niet enkel gekeken wordt naar kwaliteitseffecten, maar dat ook de reflectie over kwaliteit centraal staat

in het opstellen van beleidsuitgangspunten en de beleidsuitvoering. Waarbij de ruimte gecreëerd wordt

waarin een diversiteit van betekenisverleningen aan bod kan komen waarop deze beleidsvoering zich

reflexief afstemt (participatief beleid)30.

Dit onderzoek vereiste dus in de eerste plaats het uitwerken van een kwaliteitsconcept dat hier

rekening mee houdt. Daarom werd nagegaan waar het kwaliteitsbegrip zich in de literatuur situeert.

Hierin werden vijf aandachtspunten gevonden: (1) Het kwaliteitsconcept werd voornamelijk

ontwikkeld in een markteconomisch domein. Wat vertelt dit? (2) Wat werd hiervan herkenbaar in het

welzijnswerk en (3) welke kritieken worden hierop geformuleerd? Om zo te komen tot (4) de

constructie van een kwaliteitsbegrip dat met deze kritieken en de finaliteit sociale integratie rekening

houdt. Om in ten slotte te komen tot (5) wat kwaliteit betekent in het forensisch welzijnswerk. Dit

laatste punt vormt in se natuurlijk de doelstelling van dit onderzoek en wordt geconcretiseerd in

hoofdstuk F.

(1) Dahlberg, Moss en Pence (1999)31 stellen dat kwaliteit op zich is geen neutraal woord is

maar een sociaal geconstrueerd concept geproduceerd doorheen een 'kwaliteitsdiscours'. Zij

beschrijven hoe het dominante kwaliteitsdenken een product is van het verlichtingsdenken en de

modernistische drang naar orde en beheersing. Het discours inzake kwaliteit moet dan ook gezien

worden in een bredere beweging die streeft naar kwantificatie en objectiviteit.

Het kwaliteitsdenken dat (nog) steeds meer veld wint in het economische en politieke leven, vond zijn

oorsprong in het bedrijfsleven en de productie van goederen en diensten. Daarom vormt dit ook een

goed startpunt om het 'kwaliteitsdiscours' en de betekenis van het concept 'kwaliteit' hierin te trachten

begrijpen.

29 G. DAHLBERG, P. MOSS and A. PENCE, Beyond quality in Early Childhood Education and Care, Londen, Falmer Press, 1999.30 G. VERSCHELDEN en M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Participatie in samenlevingsopbouw. Kanttekeningen bij de invulling ervan’, Nieuws uit RisoBussel, Opbouwwerk Brussel, 2002, 18.31 G. DAHLBERG, P. MOSS and A. PENCE, o.c.

17

Page 19: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

'Kwaliteit' vormde op zich geen nieuw begrip in het productieproces. Het kreeg echter wel andere

invulling naargelang de keten (o.m. o.i.v. differentiatie en specialisatie) tussen productie/dienst en

consument steeds langer werd. Hierdoor verminderde het directe contact tussen producent en

consument en verdween ook het afstemmingsproces met betrekking tot de kwaliteit van het geleverde

product.32 Productieprocessen veranderden ingrijpend door de industriële revolutie. In de productie

van massaproducten, bestemd voor grote groepen consumenten, werd kwaliteit leveren nagestreefd

door het instellen van machines en door het instrueren van de arbeiders. De kwaliteit van een product

werd gecontroleerd aan het einde van het productieproces. In de periode 1920-1965 was de

kwaliteitscontrole een zeer technische aangelegenheid, waarbij men steeds meer gebruik ging maken

van statistische methoden. Kwaliteit moest zo nauwkeuriger mogelijk uitgedrukt worden in normen en

toleranties. Hierbij werd de klant volledig uit het oog verloren. Kwaliteitszorg had geen betrekking op

het nagaan of de gestelde eisen wel overeen kwamen met wat de klant wilde.33

Vanaf 1965 groeide het besef dat kwaliteitszorg niet alleen betrekking heeft op de vervaardiging van

een product in de vorm van het voldoen aan een aantal normen, maar dat ook de ontwerp- en

ontwikkelstadia van een product belangrijk zijn. Er moet dus aandacht zijn voor kwaliteit in het gehele

proces. Dit houdt in dat de zorg voor kwaliteit al begint bij het oppikken van signalen uit de markt en

doorgaat tot na het verkopen van het product of het verlenen van de dienst. Zo probeert men ook

opnieuw aansluiting te vinden bij de klant.

Recente definities van kwaliteit benadrukken voornamelijk de tevredenheid van de klant.34

Daarnaast raakte men er steeds meer van overtuigd dat kwaliteitszorg een zaak is van alle

medewerkers in een bedrijf en van het management en niet van een specialisme. Deze inzichten staan

centraal in integrale kwaliteitszorg. (IKZ)

Een tweede belangrijke tendens is het streven naar standaardisering. In de pre-industriële wereld

verliep de communicatie voornamelijk lokaal en iedere regio, of zelfs verschillende dorpen, hadden

hun eigen 'maateenheden'. Dit vormde echter een obstakel in de groei naar grotere en bredere

handelsnetwerken. Door de globalisering/regionalisering van de economie nam de nood om tot

eenheid en eenvormigheid te komen en het vertrouwen in de 'objectiviteit van cijfers' toe. Het

kwantificeren (standaardisatie van maten) als technologie van de afstand minimaliseerde de nood aan

kennis en persoonlijk vertouwen. Dit groeiend vertrouwen in cijfers of de ' technologie van

kwantificeerbaarheid' veroverde de sociale, gedrags- en medische wetenschappen en in de jaren '60-'70

ook steeds meer de beleidsvorming.35

Deze twee tendensen ‘standaardisering en uniformiseren’ én ‘het centraal stellen van de klant’ staan in

een spanningsveld t.a.v. elkaar.

32 J. NEIJZEN en M. TROMPETTER, Kwaliteitszorg in dienstverlenende organisaties: de klant is koning, maar wie maakt er de dienst uit?, Deventer, Kluwer Bedrijfswetenschappen, 1989.33 Ibid.34 G. DAHLBERG, P. MOSS and A. PENCE, o.c.35 Ibid.

18

Page 20: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Het kwaliteitsdenken verspreidde zich globaal. Van industrie naar industrie en van de private naar de

publieke sector. Het managementdiscours werd dominant, ook in het overheidsbeleid. De overheid

wordt in die context steeds meer gezien als een dienstverlener die een contract aangaat met de burger

en een bepaalde kwaliteitsnorm tegen een bepaalde kostprijs hoort te halen.36

De verspreiding van het kwaliteitsdiscours gebeurde in een specifiek politiek en economisch klimaat.

Onder meer onder invloed van privatisering en het zoeken naar mogelijkheden om te snoeien in

welzijnsbudgetten werd een kwaliteitsdiscours prominent dat voornamelijk steunt op een

bedrijfsbenadering. Hierin hebben concepten van de marktsector de bovenhand in lijn met een

groeiende impact van de globalisering (het leven in internationale contexten) en het steeds dominanter

worden van het marktdenken in de samenleving. Een belangrijke invloed hierin heeft de trend naar

decentralisatie, waarbij tegelijkertijd toch getracht wordt om ook nog een vorm van controle te

behouden door het toepassen en evalueren van kwaliteitscriteria.37

(2) Tegelijkertijd met de beschreven evoluties in het kwaliteitsdenken vinden ook

verschuivingen plaats in het welzijnswerk. Zo liep in ons taalgebied in eind jaren zeventig – begin

jaren tachtig de discussie over de positie van het welzijnswerk en kwam het ‘deskundigheidsdenken’

onder kritiek te staan. Het professionalisme als (re)producent van macht en ongelijkheid werd ter

discussie gesteld. Het was niet langer vanzelfsprekend dat de professional beter kon oordelen dan de

cliënt zelf.38 Hans Achterhuis karakteriseerde in zijn boek “De markt van welzijn en geluk” het

welzijnswerk als een door hulpverleners in stand gehouden en georganiseerde markt waarin de

belangen van de professionele welzijnwerker zouden prevaleren op de belangen van de mensen wiens

belangen deze welzijnwerker pretendeert te verhogen.39 Een groter aanbod van voorziening betekent

daarom nog niet dat de positie van de mensen in sociale probleemsituaties concreet verandert.

Deze kritieken werden echter ook gretig aangenomen voor het doorvoeren van besparingen (zie de

hierboven beschreven economische en politieke tendensen). Hulpverleners moeten zich in toenemende

mate gaan verantwoorden en worden beoordeeld op de werkzaamheid en de productiviteit van hun

interventies. Achterhuis' kritieken ten aanzien van de 'verborgen' markt van welzijn en geluk, worden

nu aangewend om zakelijkheid in de hulpverlening te promoten en leiden precies tot een versterking

van wat hij had aangeklaagd, namelijk een verregaande fixatie op het marktdenken.40

36 M. VANDENBROECK, 'Het spanningsveld tussen kwaliteit en diversiteit in de kinderopvang of: waarom een pedagogiek geen toegepaste psychologie kan zijn', bijdrage tot de Pedagogendag “Wijsgerige en historische reflecties op de plaats van de opvoeder in het educatief gebeuren”, Universiteit Gent, 10 mei 2003, onuitg.37 G. DAHLBERG, P. MOSS and A. PENCE, o.c.38 E. TONKENS, ‘Vraaggericht werken in de sociale sector. Oude dilemma's in een nieuw jasje’, Tijdschrift voor de Sociale Sector, 2001, 13-17.39 H. ACHTERHUIS, De markt van welzijn en geluk, Baarn, Ambo, 1980.40 S. HERMAN, ‘Mag het ietsje meer zijn? Over de instrumentalisering van de methodische hulpverlening, of het verschil tussen noten spelen en muziek maken’, Tijdschrift voor Welzijnswerk, 2001, 37 – 50.

19

Page 21: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Ook in een aantal Amerikaanse studies41 wordt de these uitgewerkt dat het welzijnswerk de sociale

problemen en de afhankelijkheid van mensen eerder versterkt dan afzwakt. De verklaring hiervoor zou

liggen in de vaststellingen dat voorzieningen keuzes moeten maken tussen de grote instroom van

mensen en hun eigen begrensde mogelijkheden. De keuzes vallen veelal uit in het voordeel van de

relatief kansrijken. Ook ander onderzoek wijst op vergelijkbare “afromings”mechanismen

(Mattheuseffecten). Dit afromingseffect wordt verhoogd door de druk op voorzieningen om goede

slaagcijfers te halen.42

In het welzijnswerk kunnen een aantal essentiële patronen herkend worden. Deze patronen zijn

gebaseerd op fundamentele keuzen die gemaakt worden omtrent welzijn en gezondheid, mens en

maatschappij, zin en waarde van het leven. Bij deze keuzen passen specifieke vormen van handelen,

bepaalde methodieken en typen van beleid.43 We sommen ze hieronder kort op:

Het Patroon van de markt: sociale ruil; voor wat hoort wat. Bijvoorbeeld: in ruil voor integratie

krijgt men steun.

Het Patroon van waarden: centraal staan zinverlening en waardenexpressie.

Het Patroon van de orde: het streven naar consensus. De bestaande orde/zekerheid moet bewaard

blijven.

Het Patroon van techniek: vertrekt vanuit de idee van de maakbaarheid. Indien met het probleem

kent (d.m.v. de juiste instrumenten gediagnosticeerd) en hier met de gepaste methodiek of

interventie kan op antwoorden, leidt dit tot een oplossing (doelrationaliteit).

Het Patroon van ontmoeting: dialoog en participatie vormen hier de kern.

Deze verschillende patronen zijn niet tegengesteld maar ook niet zonder meer combineerbaar. In elke

welzijnsinterventie zijn er elementen van deze patronen herkenbaar. Belangrijk is dat hierin een zeker

evenwicht zit. Momenteel zien we echter een dominante aanwezigheid van het patroon van de markt.

Het mensbeeld achter dit patroon van de markt is burgerlijk - individualistisch. Menselijk gedrag

wordt gestuurd vanuit een kosten-baten analyse. Ieder individu is verantwoordelijk voor zijn eigen

situatie en er wordt vertrokken vanuit de idee van gelijke kansen op basis van prestatie. De vrije markt

reguleert vraag en aanbod. Behoeftenbepaling: is niet gedifferentieerd geformuleerd door subjecten

maar gebeurt extern, op basis van een maatschappelijke consensus.

41 Vb. LIPSKY, Street-Level Bureaucracy Dilemma’s of the Individual in Public Services, New York, 1980.

42 M. BOUVERNE-DE BIE, Cursus Sociale Agogiek, l.c.43 B. KRISTENSEN, Welzijn in patronen: een sociologische kijk op veranderingsprocessen in het welzijnswerk, Utrecht, SWP, 1992.

20

Page 22: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

De belangrijkste kritieken die hierop gegeven worden zijn: dat (a) beleidsafstemming op deze

behoeften geen rekening houdt met contextgebondenheid van die behoeften en dat (b) de realiteit veel

complexer is. Deze benadering leidt m.a.w. tot een decontextualisering van het welzijnsrecht.

Het patroon van de markt herkennen we in heel wat actuele tendensen in het welzijnswerk. Ook neemt

de aandacht toe voor het marktprincipe i.p.v. solidariteitsprincipes als richtinggevend voor de uitbouw

van het sociaal beleid44. 45 In een markt-economisch denken treedt vooral dit aspect van ruil (voor wat

hoort wat) op de voorgrond. “Zonder blikken of blozen wordt vandaag de dag gesproken over het

leveren van een product, over het sluiten van contracten met cliënten, over een bedrijfsmatige aanpak,

over prijskaartjes en over gaten in de markt van welzijn en geluk. In allerlei welzijnsinstellingen zien

we managementteams, acquisiteurs en pr-functionarissen hun intrede doen”. (Kristensen, 1992: p.

37).46

Ook het expertdenken (patroon van de techniek) vormt een dominant discours in de hulpverlening.

Hierin herkennen we (1) een toenemende nadruk op de hulpverlener als ‘expert’ die leidt tot

differentialisering en specialisering van de zorg en de nadruk legt op doelmatigheid. Daarnaast wordt

ook (2) toenemend nadruk gelegd op de ‘sociale technologie’ waarin case-management, diagnose,

indicatiestelling, toewijzing en modulering de kernthema’s vormen. Een eenzijdige nadruk hierop leidt

tot een utopie dat een uniek antwoord zou kunnen gegeven worden op elk uniek probleem. Een andere

kritiek luidt dat dergelijke benadering voornamelijk verzorgingsbureaucratische vragen en oplossingen

genereert.47

(3) Het invoeren van kwaliteitszorg in het welzijnwerk48 en de nadruk op effectiviteit en

efficiëntie kan positief gelezen worden in de zin dat het welzijnwerk hierdoor transparanter gemaakt

wordt en tegemoet komt aan de noodzaak van verantwoording. Dit ten gunste van zowel de overheid,

samenleving, hulpverlener als cliënt zelf.

In de literatuur worden echter ook heel wat kritieken geformuleerd op het kwalteitsdenken, we

trachten ze hieronder deels te beschrijven.

Een eerste kritiek betreft de uniformisering en standaardisatie. De aanname dat kwaliteit

gedecontextualiseerd - objectief meetbaar - gemaakt kan worden, maakt dit mogelijks een instrument

44 J. VRANKEN, ‘Van ‘moderne’ armoede naar ‘sociale uitsluiting’. Een verkenning van begrips- en beleidsontwikkeling’, in J. VRANKEN, N. VANHERCKE, L. CARTON en G. VAN MENXEL (eds.), 20 jaar O.C.M.W. Naar een actualisering van het maatschappijproject, Leuven, Acco, 1998, 63-78.45 Ibid., 63-78.46 B. KRISTENSEN, o.c. 37.47 R. ROOSE, 'Participatief werken in een jeugdbeschermingscontext', in M. BOUVERNE-DE BIE, A. CLAEYS, A. DE COCK en J. VANHEE (eds.), Armoede en Participatie, Gent, Academia Press, 2003, 169-183.48 In Vlaanderen sedert 1997 wettelijk geregeld in het Decreet inzake kwaliteitszorg in welzijnsvoorzieningen (29 april 1997).

21

Page 23: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

tot normalisering. Dit terwijl beargumenteerd wordt dat het precies eigen is aan een kwaliteitsvolle

aanpak dat gecontextualiseerd wordt49. In de voorbij decennia ging zeer veel aandacht naar het

uitbouwen van een rationele en ‘wetende’ hulpverlening waarin voornamelijk het ‘instrumentele’

denken enorm populair werd maar welke ook een vervreemding van de cliënt met zich meebracht. Er

wordt dan ook gepleit om vanuit deze ‘wetende’ wetenschap te evolueren naar een ‘zoekende’

wetenschap.50 (cf. supra: kritiek op de deskundigheidsmodellen)

De discussie over kwaliteit wordt hoofdzakelijk verengd tot het meten en (methodisch) verbeteren van

kwaliteit terwijl de negotiatie over dit begrip zelf weg valt. Driest (1995) omschrijft het ont-

ideologiseren van het werk als een trend in het welzijnsbeleid. Beleidsdiscussies gaan steeds meer

over werkwijzen of instrumenten om beleidsproblemen aan te pakken dan over achterliggende

opvattingen. Het hanteren van schalen houdt het gevaar in dat kwaliteit verengd wordt tot wat de

kwaliteitsschaal meet. De discussie over wat kwaliteit is hoeft niet meer gevoerd te worden want het

antwoord ligt vast in de uitgetekende indicatoren. Dit kan ook tot gevolg hebben dat de criteria die niet

in de schaal zijn opgenomen daardoor ook volledig uit de discussie verdwijnen 51. Visie is echter een

essentieel onderdeel van kwaliteit. Kwaliteit start met het onderzoek naar de fundamentele gedachten

binnen een werking.52

Elke definitie van kwaliteit is bovendien tot op zekere hoogte tijdelijk. De invulling van het begrip

kwaliteit en het vastleggen van kwaliteitsindicatoren is een dynamisch en continu proces dat de

uiteenlopende benaderingen van de verschillende actoren (belangengroepen) tot elkaar moet brengen

en waarbij normerend voorschrijven vermeden moet worden53. De aandacht voor de contextualisering

maakt de inbreng van de verschillende actoren mogelijk.

Daarom is het belangrijk om verder te gaan dan het stellen van minimumnormen, maar te werken naar

een streven om een discussie op gang te brengen (reflectie) opdat het debat inzake kwaliteit en hoe

deze opvattingen in deze praktijk kunnen omgezet worden - blijvend gevoerd kunnen worden.

Er worden ook belangrijke kritieken geformuleerd die het spanningsveld tevredenheid -kwaliteit in

beeld brengen. In het sociaal-technologisch denken wordt ten aanzien van hulp- en dienstverlening

enerzijds de eis gesteld dat (aantoonbare) uitkomsten van ingrepen voorspelbaar moeten zijn, wat een

streven naar standaardisering en uniformisering met zich mee brengt. Hierbij is de cliënt slechts object

49 M. VANDENBROECK, l.c.50 E. VAN TILT, ‘Integrale (jeugd)hulpverlening: een ba(a)nbrekend antwoord op een maatschappelijk nood?’ in R. ROOSE (ed.), Studiedag Integrale jeugdhulpverlening, Contactcomité van Organisaties voor Jeugdzorg, Jaarboek 2000-2001, s.l., 2002.51 M. VANDENBROECK, l.c.52 VORMINGSCENTRUM OPVOEDING EN KINDEROPVANG, Brochure voor de vorming ‘Kwaliteitszorg en kwaliteitshandboek', VCOK, Gent, 2003.53 I. BALAGEUR, J. MESTRES en H. PENN, Kwalitatieve dienstverlening aan jonge kinderen. Een discussie-document, s.l., Commissie van de Europese Gemeenschappen, Directoraat-Generaal – Werkgelegenheid, Industriële Betrekkingen en Sociale Zaken, s.d.

22

Page 24: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

van interventie.54 Dit bevindt zich an sich in een spanningsveld ten aanzien van

‘gebruikersgerichtheid’, waarbij de eigenheid van iedere hulpvrager wordt benadrukt.

Vaak komt men in het kwaliteitsdenken en –meten terecht bij ‘tevredenheidsmetingen’ bij de cliënt of

klant. Kwaliteit kan echter niet zomaar gereduceerd worden tot het meten van tevredenheid achteraf.

Men kan hier enkel peilen vaar wat iemand vindt van wat hij kent.

Cliëntparticipatie gaat ook om deelnemen aan de constructie van het aanbod.

Het beeld van de nuchtere assertieve gebruiker, die aan de hand van metingen zijn visie over een

wenselijker of een genoten aanbod of interventie aangeeft, is ook veelal een weinig realistische

voorstelling van het cliënteel waar men in welzijnsvoorzieningen mee te maken krijgt. Zij bevinden

zich vaak in een kwetsbare en afhankelijke positie t.a.v. instituties en professionals55. Naast de vele

vormen van gedwongen hulpverlening, blijkt de vrijheid van de hulpvrager ook in vrijwillige

hulpverlening beperkt. Vaak kiest men niet echt voor het beroep doen op hulp- of dienstverlening,

maar wordt men er door allerlei omstandigheden toe gebracht. Kern van de hulpverlening bestaat er in

de draagkracht van de hulpvrager te vergroten.56

Het beeld van de mondige burger impliceert ook een toenemende responsabilisering van de

welzijnscliënt en brengt ons terug naar een individuele probleembenadering.

De Winter (1995)57 stelt in dit licht dat een hulpvrager zich nauwelijks serieus genomen kan voelen,

wanneer een hulpverlener hem als consument tegemoet treedt. Dit houdt een ontkenning in van de

eigenheid van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener. Men stapt ten slotte naar de hulpverlening

om er wijze van te worden, niet om bevestigd te worden in wat men zelf allang dacht of wist.

Hulpverlening kan een tussenfase zijn die er expliciet op gericht is om via ondersteuning tot een

zelfstandiger gedrag en oordeelsvorming te komen.

Van Tilt (2002)58 stelt dat indien men mensen als autonome, rationele keuzemakers definieert en

'kwaliteit van leven' daarmee associeert, men ook meteen alle beperktheden van de klant en de

fundamentele wederzijdse afhankelijkheid van mensen loochent. Dit houdt een fundamentele negatie

in van de mens als interrationeel wezen en blaast tegelijk elk pedagogisch-opvoedkundig perspectief

weg.

Hulpverleners zouden hierdoor volgens hem in de schamele rol van distributeurs van zorgproducten

gedrongen worden. Van Tilt (1997)59 vreest zelfs dat ethische zorgvuldigheid in toenemende mate

plaats zal maken voor het principe van 'geen kwaad doen'. Hij wijst hier op het gevaar dat

54 L. BISSCHOPS, ‘Beheerszucht en betrokkenheid in de jeugdzorg. De paradox van twee dominante trends’, Nederlands tijdschrift voor Jeugdzorg, afl. 3, 124-130.55 G. LOOSVELDT, 'Naar een (h)erkende welzijnscliënt', in G. LOOSVELDT en B. VAN BUGGENHOUT, Cliëntgerichte perspectieven in de welzijnszorg, Leuven, Garant, 2000.56 G. CARETTE, ‘Over verzakelijking binnen de hulpverlening gesproken…’, Tijdschrift voor Welzijnswerk, 2001, 5-12. 57 M. DE WINTER, Kinderen als Medeburgers, Utrecht, De Tijdstroom, 1995.58 E. VAN TILT, ‘Integrale (jeugd)hulpverlening: een ba(a)nbrekend antwoord op een maatschappelijk nood?’ l.c.59 E. VAN TILT, ‘De armoede van de kwaliteitszorg. Een kritische blik op het kwaliteitsstreven’ Tijdschrift voor Welzijnswerk, 1997, 29-44.

23

Page 25: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

hulpverleners in het kader van cliëntgerichtheid zich eerder neutraal zullen opstellen en het initiatief

bij de cliënt zullen laten om toch maar niet tegen de autonomie van de cliënt in te gaan. Het is

belangrijk om in te zien dat men onder het mom van de autonomie mensen in de steek kan laten.60

(4) In dit onderzoek werd een kwaliteitsconcept uitgewerkt dat aan deze kritieken tegemoet wil

komen. Het vormt de essentie van kwaliteit dat de negotiatie over kwaliteit en forensisch

welzijnswerk opengehouden en gestimuleerd wordt. Daarom worden een aantal keuzes gemaakt

inzake een kwaliteitsconcept. We komen tot een benadering van kwaliteit die participatief moet

zijn, contextueel, multi-dimensioneel, realistisch en in een groei-perspectief en reflectief benaderd

moet worden. Het kwaliteitsonderzoek zelf wordt opgevat als een bijdrage tot reflexieve

beleidsontwikkeling en -uitvoering.

Deze benadering bepaalde ook de manier of de methodiek die in het onderzoek gehanteerd werd om

tot de uitwerking van deze indicatoren te komen. In het hiernavolgend deelhoofdstuk wordt nagegaan

hoe indicatoren van kwaliteit en effectiviteit in een forensische context benaderd kunnen worden,

aansluitend bij dit concept.

C. 4. Uitwerking onderzoeksopzet vanuit de gemaakte conceptuele keuzes

1. Kwaliteit als een contextgebonden benadering

Een contextgebonden benadering houdt in dat de benadering van kwaliteit verbonden is met visie en

doelstellingen. Dit in de eerste plaats met betrekking tot visieontwikkeling inzake forensisch

welzijnswerk. Hierin wordt uitgegaan van het belang dat hulp- en dienstverlening plaats vindt in elke

fase van de strafrechtsbedeling en ten aanzien van alle actoren. Daarnaast verbindt het zich ook met de

missiebepaling van het Strategisch Plan Hulp- en Dienstverlening aan gedetineerden, welke inhoudt

dat de realisatie van het hulpverleningsaanbod uitgaat van de erkenning van het rechtsburgerschap van

de gedetineerde. Beide hebben Sociale Integratie als doelstelling. Sociale Integratie is een

multidimensioneel begrip. Kwaliteit moet op de onderscheiden dimensies gerealiseerd worden.

Kwaliteit op één dimensie betekent niet noodzakelijk kwaliteit op een andere dimensie.

Belangrijk is dat gestart wordt vanuit een gemeenschappelijke visie op en doelstellingen m.b.t.

forensische hulp- en dienstverlening. Dit o.m. opdat deze niet gerecupereerd worden door finaliteiten

vreemd aan de welzijnsbenadering, met name: controle, beheersing, normconformiteit. Het is eigen

aan het forensisch welzijnswerk dat ze een brug vormt naar andere beleidsdomeinen en bevoegdheden.

60 S. HERMAN, ‘Mag het ietsje meer zijn? Over de instrumentalisering van de methodische hulpverlening, of het verschil tussen noten spelen en muziek maken’, l.c., 37 – 50.

24

Page 26: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Er moet dus een dialoog bestaan met onderscheiden hulp- en dienstverleningsvoorzieningen inzake

visie- en beleidsontwikkeling. Tegelijkertijd moet het forensisch welzijnswerk zijn eigenheid bewaken

vanuit eigen visieontwikkeling en doelstellingen.

Indicatoren dienen zo ontwikkeld te worden dat de perspectieven open gehouden worden en de

gedetineerden gezien worden in een ruim context van forensische hulp- en dienstverlening.

Ze hebben tot doel het nadenken over visie en doelstellingen en een reflectief beleid te stimuleren.

2. Kwaliteit als multi-dimensionele benadering

De abstracte omschrijving van sociale integratie als in de mogelijkheid zijn om een menswaardig

bestaan te leiden, werd in onderzoek geoperationaliseerd in een functionele, een morele en een

expressieve dimensie.61 Deze dimensies werden hierboven beschreven, we situeren ze kort.

- De functionele dimensie richt zich op structurele integratie welke inhoudt dat mensen een

volwaardige positie moeten kunnen verwerven op de verschillende deelterreinen arbeid,

sociale zekerheid, wonen, gezondheid, culturele en maatschappelijke ontplooiing. Dit

houdt inspanningen in tot integratie ten aanzien van elk van deze terreinen. Deze doelen

tot integratie moeten effectief en efficiënt bereikt worden.

- De morele dimensie stelt de vraag naar de ‘Mattheus-effecten’: is de mogelijkheid tot

participatie op deze onderscheiden terreinen rechtvaardig verdeeld?

- Sociaal-culturele Integratie houdt een expressieve dimensie in, inzake de erkenning van

persoonlijke waarden door anderen en op de bevrediging van behoeften, die voor de

vorming van een stabiele individuele en collectieve identiteit belangrijk zijn.

Deze verschillende dimensies, maar ook de verschillende terreinen van sociale integratie kunnen op

gespannen voet met elkaar staan. Een ander spanningsveld betreft de afstemming van diverse

beleidsniveaus, hier tussen het justitieel en het sociaal beleid. Dit stelt zich scherper wanneer dit

eveneens doorkruist wordt met discussies inzake bevoegdheidsverdeling tussen de federale en

gemeenschapsoverheid. Dit spanningveld wordt nog scherper tegen de achtergrond van schaars

inzetbare middelen en in een maatschappelijke context waarin sociale problemen overwegend als

61 M. BOUVERNE-DE BIE en R. ROOSE, ‘Het begrip sociale integratie’, in J. GOETHALS en M. BOUVERNE-DE BIE (eds.), Voorwaardelijke invrijheidsstelling, wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia. Press, 2000, 165-178.

25

Page 27: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

justitiële en/of veiligheidsproblemen aan de orde worden gesteld.62 Vastgesteld wordt dat in de huidige

maatschappelijke context de aandacht voor de expressieve dimensie van het integratiebegrip afneemt

ten voordele van een sterk doorgedreven nadruk op de functionele of structurele dimensie, dit is het

aanleren van de nodige vaardigheden en attitudes nodig om, naar de vigerende maatstaven –

maatschappelijk te kunnen functioneren.63 (Re)integratietechnieken zijn vaak ééndimensionaal

(structureel); gedetineerden worden benaderd op slechts één aspect van een fundamenteel complexe

situatie. De verschillende dimensies moeten echter in hun comprehenisiviteit begrepen worden. Zo

bijvoorbeeld vormt structurele integratie een voorwaarde voor sociaal-culturele (morele en

expressieve) integratie maar roept de eerste ook de vraag op naar verankering in zowel een normatief

als een waardenperspectief.64

Een multidimensionele benadering impliceert een integrale benadering en het in beschouwing nemen

van de verschillende dimensies van sociale integratie opdat iedereen zich aangesproken voelt door het

aanbod en het aanbod optimaal gesteund wordt.

3. Kwaliteit als een participatieve benadering

Kwaliteit wordt niet alleen in termen van output uitgedrukt, er dient ook gekeken te worden naar de

beleidsuitgangspunten. Kwaliteit is in die zin een zaak van alle betrokken actoren, namelijk zowel van

de betreffende voorzieningen, voorzieningen uit de belendende sectoren, de penitentiaire diensten als

van de gedetineerden en hun naastbestaanden.

Een dialoog veronderstelt een ‘evenwicht’ in de verhoudingen tussen de (vertegenwoordiging) van de

betrokken actoren in het debat. Zo kan kwaliteit niet enkel getoetst worden aan ‘cliëntentevredenheid’,

omdat de hulpverlening dan herleid wordt tot ‘leveren van diensten’.65 (zie ook kwaliteitsconcept

supra) Anderzijds wordt hulp- en dienstverlening die voorbijgaat aan de behoeften en vragen van de

cliënten, door de hulpvrager als onbruikbaar en dus niet kwaliteitsvol ervaren.

Alle betrokken actoren – cliënten, hulp- en dienstverleners, gevangenispersoneel, … - dienen hun stem

in het debat te kunnen inbrengen. Dit vergt een geëigende en continue wijze van dataverzameling en

dialoog over al dan niet bereikte effecten, beleidskeuzes etc.

De ontwikkeling van indicatoren voor kwaliteit moet dan ook participatief gebeuren, waarbij alle

actoren een stem hebben.

62 Ibid., 165-178.63 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Waardering van het welzijnswerk in het huidig welzijnsbeleid’, Panopticon, 1983, 117-123.64 M. BOUVERNE-DE BIE en R. ROOSE, l.c., 165-178.65 S. HERMAN, Onvoltooid verleden tijd. Maatschappelijk werk en social case work, Leuven, Garant, 2001.

26

Page 28: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

4. Kwaliteit als een realistische benadering

We streven een realistische kwaliteitsbenadering na. Voor de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren

betekent dit dat op een eerste niveau – in theoretische uitgangspunten (literatuuronderzoek),

internationale regelgeving en gesprekken met relevante betrokkenen - gezocht wordt naar haalbare

kwaliteitscriteria of -verwachtingen. We vertrekken hierbij vanuit de opvatting van kwaliteit als het

beantwoorden aan een aantal (minimum)standaarden. Het betreft een aantal materiële

levensvoorwaarden, alsook een minimumaanbod van hulp – en dienstverlening om te voldoen aan

humane detentie. Het betreffen dus criteria die verwijzen naar een ‘basiskwaliteit’.

Vertrekkend vanuit het ‘recht op maatschappelijke hulp – en dienstverlening’ moet de ‘organisatie’ of

structurering van het aanbod inzake hulp- en dienstverlening het rechtskarakter van de dienstverlening

versterken. De criteria voor dit rechtskarakter van dienstverlening worden vertaald in:

beschikbaarheid, bereikbaarheid, bruikbaarheid, betaalbaarheid, begrijpbaarheid.66 Dit betreffen

minimumcriteria. Bij het beleid inzake de organisatie van het aanbod moet nagegaan worden of aan

deze minimale condities wordt voldaan. Deze minimumvoorwaarden zijn op zich geen garantie voor

kwaliteitsvolle hulpverlening maar bieden een kader waarbinnen het mogelijk moet zijn dat hulp

geboden wordt die bijdraagt tot effectuering van het recht op maatschappelijke dienstverlening.

Bijkomend dient de vraag gesteld te worden in welke mate de betrokkenen binnen dit aanbod herkend

worden in hun menswaardigheid (cf. expressieve dimensie).

Karakteristieken van een rechtenbenadering

1. Beschikbaarheid verwijst naar het bestaan van een aanbod, maar bijvoorbeeld ook naar het

feit dat de hulpverlening aanspreekbaar is voor zaken die niet direct te maken hebben met het

aanmeldingsprobleem.

2. Bereikbaarheid verwijst naar de (gebrekkige) kennis van het bestaande aanbod en naar het al

dan niet ervaren van drempels om er aan deel te nemen, bijvoorbeeld, uren waarop het plaats

vindt, bereikbaarheid, toelatingsvoorwaarden, wachttijden, gesprekken op afspraak, van het

kastje naar de muur gestuurd worden …. Ook een negatieve sfeer, gevoel van ‘overbevraging’

‘nieuwsgierigheid,’bemoeizicht’, wisselende hulpverleners, …

3. Betaalbaarheid kan verwijzen naar de financiële kost, maar ook naar andere kosten die

mensen kunnen ervaren in de hulpverlening, bijvoorbeeld het opgeven van de privacy, lang

moeten wachten, steeds opnieuw moeten investeren in een vertrouwensrelatie, negatieve

sociale en psychologische gevolgen van een interventie (negatief zelfbeeld …)

66 S. PARMENTIER, ‘Kansarmoede en rechtshulp. Drie uitdagingen op de drempel van de volgende eeuw’, Alert, 1998, afl. 1, 24 – 31.

27

Page 29: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

4. Bruikbaarheid verwijst naar de mate waarin de cliënt de hulpverlening als ondersteunend

ervaart: is de hulp afgestemd op de vraag, de vaardigheden, de taal, … van de cliënten?

5. Begrijpbaarheid verwijst naar de mate waarin cliënten zicht hebben op de reden van de

interventie, de wijze waarop men het probleem wil aanpakken, transparantie van de

hulpverlening, openheid en goede communicatie, rechten en plichten, doelstellingen op papier,

toegang tot dossiers, begrijpbare taal (bureaucratische taal of in geval van allochtonen:

letterlijk begrijpbaar)67

Indicatoren kunnen echter niet in hun algemeenheid overal toegepast worden. Er moet rekening

gehouden worden met het specifieke van een gegeven realiteit.

Recent onderzoek68 heeft zeer duidelijk vastgesteld dat er grote verschillen bestaan tussen

gevangenissen. Deze verschillen betreffen niet enkel de verschillen tussen bijvoorbeeld grote versus

kleine instellingen, arresthuizen versus strafuitvoeringshuizen, moderne versus klassieke stervormige

Ducpétiauxgevangenissen, maar ook verschillen in de cultuur en het klimaat van de instelling. Dit

algemene klimaat wordt sterk bepaald door de plaatselijke directie; de uitzonderlijke situatie van het

Belgische gevangeniswezen, waarbij men het steeds heeft moeten stellen zonder een algemene

wettelijke regeling, heeft een verzameling van zeer uiteenlopende gevangenissen opgeleverd. Ook

enkele algemene tendensen, inz. de overbevolking en de heterogene samenstelling van de

gedetineerdenpopulatie maken dat er terdege rekening gehouden moet worden met de diversiteit aan

situaties en mogelijkheden die er ter plaatse worden aangetroffen. Bovendien is het eigen aan

tendensen dat ze steeds in evolutie zijn en dat dus ook rekening gehouden moet worden met steeds

veranderlijke contexten.

Het aanbod van hulp- en dienstverlening zal zich, gezien een specifieke gevangeniscontext en/of

doelpubliek, profileren ten aanzien van het globale aanbod. Omwille van bovenvermelde

contextgegevens kunnen bepaalde basiscriteria al dan niet bereikt worden en/of kunnen andere dan

deze ‘centraler’ komen te staan. In het uitwerken van indicatoren moet men hier meer rekening

houden en moet de mogelijkheid open gelaten worden dergelijke profileringen zichtbaar te maken of

houden waardoor interne én externe dialoog over deze verschuivingen én context mogelijk wordt.

Het kwaliteitsbegrip is dus gelaagd. Schematisch getekend moeten we kwaliteitsindicatoren

onderscheiden op volgende drie niveaus:

- Op niveau 1 bevinden zich de minimumstandaarden.

67 R. ROOSE, Actie-onderzoek Integrale Jeugdhulpverlening Waasland. ‘Een beweging naar het probleemveld. Stand van zaken November 2002. s.l., Netwerk Integrale Jeugdhulpverlening, 2002, onuitg.; R. ROOSE and M. BOUVERNE-DE BIE, 'From Participative Research to Participative Practice - A study in Youth Care', Journal of Community & Applied Social Psychologie, accepted 3 September 2003.68 S. SNACKEN et al., Geweld in gevangenissen. Onderzoeksrapport 1999 – 2000, Brussel, VUB en ULB, 2000.

28

Page 30: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- Op niveau 2 situeert men procescriteria die de vraag stellen of het aanbod adequaat is ten

aanzien van alle gedetineerden. Een hulp- en dienstverleningsaanbod moet zich immers

differentiëren, rekening houdend met de concrete context waarin men zich bevindt (o.m.

specifieke gevangeniscontext) en aansluiten bij de betrokkenen waartoe het zich richt.

- Niveau 3 omvat de bijsturingscriteria. Evaluatie leert ons immers welke de

beleidsuitgangspunten en wijze van beleidsuitvoering zijn. Op basis hiervan is bijsturing,

visieontwikkeling en optimalisering mogelijk. Evaluatie stimuleert immers de zoekprocessen,

groei en visieontwikkeling. (zie hieronder punt 5. kwaliteit in een groei-perspectief)

Overheen deze drie niveaus worden indicatoren ontwikkeld. Deze indicatoren worden dynamisch

benaderd: kunnen dus niet los van elkaar gezien worden, er is een voortdurende wisselwerking tussen

de verschillende criteria op de verschillende niveaus.

5. Kwaliteit in een groei-perspectief

Kwaliteit is een reflectief begrip, indicatoren moeten zonodig kunnen bijgestuurd worden. Deze

benadering houdt een dynamiek in, waarbij het debat over ‘wat kwaliteit is’ - de parameters,

indicatoren en grenswaarden ervan – open blijft. Werken aan een kwaliteitsvol aanbod betekent dat

mensen (blijvend) aangesproken worden om na te denken over kwaliteitscriteria. Kwaliteitszorg is

onlosmakelijke verbonden met visieontwikkeling en praktijkontwikkeling.

Vertaald naar de vooropgestelde niveaus van kwaliteit, komen we hiermee op een derde niveau. Op

het derde niveau krijgen de interne betrokkenen, en dan denken wij in de eerste plaats aan de

hulpverleners, de kans om de aspiraties die zij in hun werk (willen) leggen, mee te geven in het debat.

Dergelijke ruimte biedt betrokkenen 'arbeidsvreugde' - het telt wat wij doen - en spreekt hen blijvend

aan in het kwaliteitsdebat. Deze open benadering biedt ruimte tot bijsturing en innovatie. Nieuwe

ervaringen kunnen bruikbaar zijn om te vertalen tot nieuwe processen of kwaliteitscriteria.

Een toename van individuele hulpverleningsmodellen (vb. budgetbegeleiding) zonder de beweging

naar het maatschappelijke veld kan maatschappelijk onrechtvaardige processen legitimeren (is moeten

leven van het bestaansminimum menswaardig?). Een éénzijdige benadering van kinderen van

gedetineerden als ‘slachtoffers’, zou de ontwikkeling van hun eigen copingstrategieën kunnen

bemoeilijken. Een aanbod voor gedetineerden waar penitentiair beambten geen toegang tot hebben,

zou het draagvlak voor hulp – en dienstverlening in de gevangenis kunnen teniet doen. Toenemende

aandacht voor de schuldenlast van gedetineerden, zou als gevolg kunnen hebben dat bepaalde

schuldeisers ‘wakker schieten’ …

29

Page 31: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Specifieke aandacht moet ook gaan naar enerzijds de verwachting dat de gedetineerde ‘constructief ’

meewerkt aan zijn eigen detentieplan en anderzijds de relatie tussen de uitbouw van een

detentieaanbod en de uitbouw van het ruimere forensische aanbod (Bouverne-De Bie, 1998). De

verwachting van constructieve medewerking houdt een mogelijk risico in van ‘afromings’effecten. Dit

betekent dat bij een kwaliteitsmeting ook rekening gehouden moet worden met de én organisatorische

én methodische inspanningen die gedaan worden om deze effecten tegen te gaan en te vermijden.69

De uitbouw van een detentieaanbod kan, wanneer het onvoldoende gekaderd is in een ruimere

forensische benadering, voor mogelijk effect hebben dat de probleemsituatie geïndividualiseerd wordt

en aldus losgeweekt wordt uit de ruimere problematiek van omgaan met criminaliteit en onveiligheid

vanuit een welzijnsperspectief. Tevens kunnen belangrijke resocialisatiekansen gemist worden. Ook

op dit punt dus moet rekening gehouden worden met inspanningen die gedaan worden om die effecten

te vermijden of tegen te gaan. 70

Tegelijk moet gezocht worden naar hefbomen tot sociale integratie op de verschillende terreinen én

moet reflectie mogelijk gemaakt worden naar de beleidsontwikkeling. Er kunnen bijvoorbeeld

inspanningen geleverd worden op het gebied van beroepsopleiding. Ondanks deze inspanningen zal

het werkloosheidsrisico na detentie niet opgelost zijn. Andere uitsluitingsdynamieken op dit terrein

zijn immers nog steeds aanwezig. De reflectie over wat detentie als vorm van soicale uitsluiting

verbindt met andere vormen van sociale uitsluiting en aansluitend hiermee wat de detentiebegeleiding

verbindt met ander vormen van sociale hulp en dienstverlening moet idealiter bijdragen tot

beleidsontwikkeling.

C.4.1. Ontwikkeling van indicatoren

De ontwikkeling van indicatoren wil aansluiten bij de hierboven beschreven vereisten inzake een

kwaliteitsbenadering.

De indicatoren moeten het nadenken over visie en doelstellingen en reflecties op het beleid stimuleren

(contextuele benadering).

De opdracht van dit onderzoek is het ontwikkelen van beleidsindicatoren. Dit betekent dat recht

gedaan wordt aan indicatoren die betrekking hebben op de manier (het proces) waarop het beleid met

betrekking tot hulp- en dienstverlening tot stand komt. Het is immers belangrijk om inzicht te krijgen

in de dynamieken die aan de grondslag liggen van de ontwikkelingen van een beleid inzake forensisch

welzijnwerk. Om inzicht te krijgen in een proces kunnen output-indicatoren gehanteerd worden die

zich richten op metingen inzake het beleid (bedoelde of onbedoelde effecten) of peilen naar informatie

69 M. REGELBRUGGE, l.c., 457-479.70 E. MAES et al., ‘Detentie, verpaupering en forensisch welzijnswerk’ in M. BOUVERNE–DE BIE et al. (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 607 – 644.

30

Page 32: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

over het profiel van de gedetineerde(n), kenmerken van het aanbod, bereik en participatie aan het

aanbod. Inzicht hebben in deze indicatoren is belangrijk om tot beleidsreflecties te (kunnen) komen.

In de ontwikkeling van beleidsindicatoren gaat de aandacht uit naar de verschillende dimensies van

sociale integratie (multidimensionele benadering).

De indicatoren worden opgevat als een leidraad waarmee men kan analyseren, evalueren en bijsturen.

Ze zijn dus niet beperkt tot enkel de beleidsuitvoering en kunnen niet enkel ‘gemeten’ worden en

uitgedrukt in termen van output, maar nemen ook de totstandkoming en ontwikkeling van het beleid in

rekening. In die zin zijn ze een zaak van alle betrokken actoren (participatieve benadering).

1. Op een eerste niveau kunnen basiscriteria uitgelijnd kunnen worden.

2. Op een tweede niveau bevinden zich procescriteria. Een hulp- en dienstverleningsaanbod moet

zich immers differentiëren, rekening houdend met de concrete context waarin men zich

bevindt (o.m. specifieke gevangeniscontext) en aansluiten bij de betrokkenen waartoe het zich

richt. (realistische benadering)

3. Op niveau 3 staan de bijsturingscriteria. Evaluatie leert ons immers welke de

beleidsuitgangspunten en wijze van beleidsuitvoering zijn. Op basis hiervan is bijsturing,

visieontwikkeling en optimalisering mogelijk.

Evoluerend van één naar drie kan men de kwaliteit met andere woorden optimaliseren (groei-

perspectief).

De onderscheiden dimensies van sociale integratie geven aan dat elke indicator slechts beperkt

bruikbaar kan zijn gezien71:

- selectieve effecten ten nadele van de meest zwakkere groepen structureel ingebouwd kunnen

zijn (Mattheus-effecten)

- de spanningen die er kunnen bestaan tussen de diverse dimensies van sociale integratie

- de diversiteit van situaties en contexten waarin mensen leven.

- Er bestaat ook steeds een risico dat indicatoren die richtinggevend zijn voor een reflectief

beleid feitelijk worden gezien als een standaard.

De ontwikkeling van indicatoren op basis waarvan een sociaal integratiebeleid ontwikkeld kan worden

moet dan ook uitdrukkelijk reflectief begrepen worden72.

De diverse criteria beïnvloeden elkaar. Zo zal de bijsturing van criteria (kwaliteit als reflectief begrip)

een participatieve benadering vragen (kwaliteit als participatief concept). Afhankelijk van de context

(kwaliteit als realistische benadering) kan een andere bijsturing van het kwaliteitsconcept nodig zijn

(kwaliteit als reflectief begrip).

De benadering van het begrip kwaliteit en het vastleggen van kwaliteitsindicatoren is een dynamisch

en continu proces. Bovendien moet dit op een participatieve manier gebeuren. Het doel van een

71 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Het forensisch welzijnswerk en de ‘sociale integratie’ doelstelling’, l.c., 351-380.72 Ibid., 351-380.

31

Page 33: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

indicator is dat deze op zich een reflectie op gang brengt. Dat deze een richtpunt biedt voor het debat

en voor de uitwisseling tussen visie- en praktijkontwikkeling.

C.4.2. Participatief opgezet onderzoek

Alle betrokken actoren – cliënten, hulp- en dienstverleners, gevangenispersoneel, … - dienen hun stem

in het debat te kunnen inbrengen. Dit vergt een geëigende en continue wijze van dataverzameling en

dialoog over al dan niet bereikte effecten, beleidskeuzes etc.

De ontwikkeling van indicatoren voor kwaliteit moet dan ook participatief gebeuren, waarbij alle

actoren een stem hebben. In het onderzoek worden de indicatoren dan ook opgebouwd in interactie

met de praktijk aan de hand van interviews waar ruimte gemaakt wordt voor de inbreng van eigen

visies en perspectieven van de betrokkenen. Ook wordt expliciete aandacht besteed aan de

vraagstelling hoe gedetineerden en naastbestaanden in het bestaande aanbod aan bod komen.

In het hieropvolgend methodologisch hoofdstuk wordt toegelicht welke actoren (justitiële VUB;

welzijnsactoren UGent) in dit onderzoek bevraagd werden.

Ook de stuurgroep fungeert als een scharnierpunt in de ontwikkeling van de participatieve component

van het onderzoek. De samenstelling van de stuurgroep gebeurde in overeenstemming met de

implementatie van het Strategisch Plan Hulp- en Dienstverlening aan gedetineerden (zie lijst

stuurgroepleden in bijlage). De stuurgroepleden werden uitgenodigd actief commentaar te geven bij en

inbreng te hebben in de vorderingen van het onderzoek aan de hand van voortgangsnota’s van de

onderzoekers die voorgesteld werden op de stuurgroepvergaderingen (zie lijst met data en

agendapunten stuurgroepvergaderingen in bijlage).

C.4.3. Vraagstelling op dimensies sociale integratie

Centraal in dit onderzoek staat de kwaliteit van hulp- en dienstverlening. Daarom werd het ook

belangrijk gezien een uitklaring te krijgen van wat dit inhoudt. Dit werd in door te omschrijven wat het

uitgangspunt is hiervan: recht op maatschappelijke dienstverlening (cf. C.1.) en wat de doelstelling is

van deze hulp- en dienstverlening: sociale integratie (cf. C.2.). In de bevraging van verschillende

actoren betrokken in het forensisch welzijnswerk (diensten justitieel Welzijnswerk,

beleidsmedewerkers pilootgevangenissen en Vlaamse actoren) werd gezocht naar hoe omgegaan

wordt en naar hoe men kan of wil omgaan met de onderscheiden dimensies van sociale integratie, met

als doelstelling deze te concretiseren. Dit gebeurde aan de hand van de vraagstelling naar:

1. WAT of de structurele dimensie.Welk aanbod moet er zijn? Op welke terreinen? Ten aanzien

van wie?

32

Page 34: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

2. TOELEIDING + EFFECT of de morele dimensie. Deze stelt vragen naar de toeleiding tot het

aanbod en de ‘effecten’ van dit aanbod. Hoe komen personen bij een aanbod terecht en

omgekeerd? Wie wordt bereikt en wie niet? Wat betekent de interventie?

3. WAAROM of de expressieve dimensie. Hierin wordt gepeild naar de manier waarop het

aanbod kan aansluiten bij gedetineerden en hun perspectief en de manier waarop dit in beeld

kan worden gebracht?

C.4.4. Aandacht penitentiair beambten

Zoals eerder gesteld heersen er in diverse gevangenissen verschillende culturen, zitten er diverse

populaties, … Wat betekent het bijvoorbeeld dat er in de gevangenis een populatie geïnterneerden

verblijft? Hoe wordt dit in rekening gebracht in de discussies m.b.t. het aanbod? Wat is de houding

van de penitentiair beambten t.o.v. een hulp- en dienstverleningsaanbod en wat betekent dit voor dit

aanbod?

Gezien hun sleutelpositie in de gevangenis voor het realiseren van een leefbaar ‘klimaat’ en het

garanderen van bovenvermelde minimumvoorwaarden, wordt in dit onderzoeksopzet bijzondere

aandacht besteed aan de rol van de penitentiair beambten en het penitentiair personeel binnen de

gevangenis algemeen. Aan de hand van interviews werd onder meer nagegaan waarom bepaalde

initiatieven wel ingang vonden in de gevangenis en anderen niet, hoe externe initiatieven succesvol

geïmplementeerd kunnen worden en welke aanpassingen daarvoor nodig zijn, welke de

randvoorwaarden voor de implementatie zijn, enzovoort. Telkens werden deze vragen voorgelegd aan

getuigen binnen de penitentiaire context.

Eveneens werd de rol van penitentiair beambten aan de hand van een literatuurstudie bestudeerd.

C.4.5. Internationale standaarden

Tenslotte werden de beleidsindicatoren voor kwaliteit en effectiviteit in nationale en internationale

penologische literatuur beschouwd in het kader van bovenstaand kwaliteitsconcept. In deze

literatuurstudie werd in eerste instantie aandacht besteed aan de regelgeving omtrent hulp- en

dienstverlening aan gedetineerden. Hierin kunnen voornamelijk bepalingen aangaande

minimumstandaarden worden afgelezen. Vervolgens werd in de beschikbare bronnen gezocht naar de

operationalisering van indicatoren voor kwaliteit en effectiviteit.

33

Page 35: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

D. METHODOLOGIE

Het onderzoek werd door drie equipes uitgevoerd. Het onderzoek bevat een luik literatuurstudie en

een empirisch luik. De verschillende onderzoeksluiken werden simultaan opgezet en de onderscheiden

onderzoeksteams van respectievelijk KULeuven (Afdeling strafrecht, strafvordering en criminologie)

VUB (criminologie) en de Universiteit Gent (Vakgroep Sociale Agogiek) werkten nauw samen. De

redactie van het eindrapport en de conclusies gebeurde in onderling overleg.

D. 1. LITERATUURSTUDIE

Een overkoepelend onderzoeksluik betreft de “sociale grondrechtenbenadering” en omvat een

literatuurstudie naar het concept “sociale integratie” en “kwaliteit”

Het literatuuronderzoek dat aan de K.U.Leuven werd verricht, heeft tot doel nationale en

internationale voorbeelden van en ideeën m.b.t. kwaliteits- en effectiviteitsonderzoek te verzamelen.

Het heeft meer bepaald betrekking op minimumstandaarden en succesfactoren. We geven een

overzicht van de heuristiek.

De zoektocht naar relevant materiaal startte met de samenstelling van een uitgebreide

trefwoordenlijst op basis van de onderwerpsindexen van enkele binnen- en buitenlandse basis- en

verzamelwerken omtrent hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. De bekomen lijst bevatte

trefwoorden aangaande de verschillende deeldomeinen van dit onderzoek, namelijk psychosociale

hulpverlening, opleiding en vorming, sport, socio-culturele activiteiten, gezondheidszorg,

beroepsopleiding en arbeidstoeleiding.

Vervolgens werden aan de hand van de trefwoordenlijst uit de Criminology and Penology

Abstracts en in de Criminal Justice Abstracts literatuurlijsten getrokken. De Criminology and

Penology Abstracts ontsluiten zowel binnen- als buitenlandse literatuur uitgegeven in het jaar 1990 tot

en met 2001. De Criminal Justice Abstracts daarentegen ontsluit alleen Engelstalige boeken en

tijdschriften. Het voordeel van deze abstracts is dat ze via een CD-ROM ontsloten kunnen worden en

dat ze eveneens ouder en ook recenter materiaal bevat dan de Criminology and Penology Abstracts.

Daarnaast werd gezocht naar relevante supranationale regelgeving met betrekking tot

minimumstandaarden voor detentie, invulling van detentie en bejegening van gedetineerden. Hierbij

werden zowel de aanbevelingen van de Raad van Europa als de regelgeving van de Verenigde Naties

geconsulteerd.

In het materiaal dat bekomen werd door middel van bovenstaande zoektocht, werden nieuwe

referenties gevonden die een bijdrage konden leveren aan de analyse van kwaliteits- en

effectiviteitscriteria.

34

Page 36: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Daarnaast werd ook literatuuronderzoek verricht naar de specifieke rol van penitentiaire beambten en

mogelijkheden tot een grotere betrokkenheid in de toekomst (VUB).

D. 2. HET EMPIRISCH LUIK

Het empirisch luik werd uitgevoerd door de equipes van de VUB en de Universiteit Gent.

D.2.1. Justitiële actoren

De hoofdaandacht van de VUB-onderzoeker richtte zich op de afstemming tussen behoeften aan een

aanbod van hulp- en dienstverlening en de realisatie van dit aanbod in een gevangeniscontext, bekeken

vanuit de actoren van justitie. Bijzondere aandacht werd besteed aan de rol en betrokkenheid van

penitentiaire beambten en mogelijke werkzame elementen en succesfactoren.

Het empirisch onderzoek werd niet beperkt tot de pilootgevangenissen, gezien er in verschillende

inrichtingen, die niet noodzakelijk tot het pilootproject horen, reeds een lange traditie is van vele of

specifieke initiatieven omtrent hulp- en dienstverlening. Een selectie van gevangenissen in Vlaanderen

werd in het onderzoek betrokken (Dendermonde, Gent, Leuven Centraal, Leuven Hulp, Oudenaarde,

Ruiselede). Zij werden bezocht en bevraagd i.v.m. de implementatie van dit aanbod en mogelijke

succesfactoren (cf. F.4).

Vervolgens werd onderzoek verricht in de zes pilootgevangenissen (Antwerpen, Brugge, Hoogstraten,

Merksplas, Turnhout en Wortel), waarbij telkens verschillende disciplines werden bevraagd. De

selectie van de bevraagde personen werd gemaakt door de onderzoeker in overleg met de betrokkenen

ter plaatse. Het gaat om semi-gestructureerde interviews waarbij, naast de algemene thema’s,

naargelang de discipline het accent van de vraagstelling verschillend was, afhankelijk van hun

specifieke rol / bevoegdheid. We geven een overzicht :

Thema’s die bij iedereen aan bod kwamen waren :

- Waar moet een aanbod aan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden aan voldoen

- Welke zijn de behoeften van gedetineerden en hoe worden deze bepaald

- Wie wordt er bereikt en wie valt buiten dit aanbod, waarom

- Hoe worden gedetineerden gemotiveerd en wiens taak is dit

35

Page 37: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- Welk is de huidige en mogelijke rol van PB’s in dit aanbod

Specifieke thema’s die bevraagd werden per (beroeps)groep :

- Directie (9deriectieleden bevraagd) : de directie van elke gevangenis werd als eerste bevraagd. In

hun bevraging lag het accent vooral op de stand van zaken m.b.t. de implementatie van het

strategisch plan : welke medewerkers zijn er aanwezig, hoe verloopt de samenwerking en de

aanvaarding, welk aan bod is er (niet). Bovendien werd hen ook gevraagd naar een algemene

schets van de betrokken gevangenis : eventuele overbevolking, het personeelskader (tekorten,

recrutering en verloop van PB’s), hun selectie en criteria in het al dan niet toelaten van

activiteiten, de interactie met veiligheid en disciplinaire inbreuken.

- PSD (16 PSD leden bevraagd) : de psychosociale diensten werden bevraagd m.b.t. hun ervaringen,

zowel vroeger als nu, met het aanbod aan hulp- en dienstverlening, welke is de evolutie en waar

zitten eventuele hiaten, welke criteria hanteren zij bij het selecteren van gedetineerden.

Van beide bovenstaande beroepsgroepen werd een ruime representatie betrokken in het onderzoek.

Kwantitatief zijn de PB’s echter het meest aan bod gekomen, gezien het accent toch specifiek op hun

rol ligt, zonder hierbij representativiteit te willen claimen gezien hun aantal in een gevangenis zo groot

is. We hebben hierbij gezorgd dat de verschillende niveau’ binnen het bewakingskader aan bod

kwamen (penitentiaire assistent (P.A.), contractueel adjunct penitentiaire assistenten (CAPA),

kwartieroversten (K.O.), penitentiaire beambten. In de bespreking wordt PB’s als algemene naam

gebruikt. In Antwerpen werden de vertegenwoordigers van de drie vakbonden bevraagd. Er werden

eveneens vrouwelijke PB’s geselecteerd.

- PB’s (21 PB’s bevraagd) : De PB’s werden specifiek bevraagd naar de impact van een aanbod aan

hulp- en dienstverlening en de haalbaarheidscriteria, meer bepaald in relatie tot beveiliging.

- Herstelconsulenten (2 herstelconsulenten bevraagd) : in twee gevangenissen werd de

herstelconsulent gesproken, in twee andere was deze op het moment van het onderzoek niet in

functie. Zij werden voornamelijk gevraagd naar hun ervaringen gezien zij nog vrij recent een

soortgelijk integratieproces doorlopen hebben als de actoren van de Vlaamse Gemeenschap en

gezien zij veel samenwerken met PB’s,

- Gedetineerden (3 gedetineerden bevraagd) : om een representatie van de gedetineerden te hebben

zou een groot aantal mensen moeten gezien worden, wat praktisch gezien niet mogelijk was.

Omdat een behoefte- onderzoek niet de doelstelling is van dit onderzoek is ervoor geopteerd om in

36

Page 38: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

de betrokken gevangenissen enkel gedetineerden te zien die vanuit hun specifieke ervaring / taak

in het aanbod aan hulp- en dienstverlening een bijzondere bijdrage konden leveren.

In totaal werden 51 personen bevraagd in de pilootgevangenissen. De verdeling van het aantal

personen per gevangenis is niet gelijk, er werd meer aandacht besteed aan gevangenissen waar er meer

problemen werden gesignaleerd73. In de gevangenis van Brugge werd enkel een verkenningsgesprek

gevoerd gezien de actoren van de Vlaamse Gemeenschap daar pas aan hun introductie toe waren. De

duur van de interviews varieerde van 30 minuten tot 2 en 3 uur, de gemiddelde duur bedroeg ongeveer

een uur. Tijdens de interviews werd nota genomen. Aan de respondenten werd anonimiteit beloofd, in

de bespreking geven we dan ook enkel de functie weer als de resultaten specifiek betrekking hebben

op een bepaalde (beroeps)groep.

Naast de interviews woonden we een aantal activiteiten bij om het verloop ervan te “voelen” in de

praktijk (arbitrage estafetten derde leeftijd, voetbalmatch tussen twee gevangenissen, kinderbezoek).

D.2.2. Welzijnsactoren

De hoofdaandacht van het empirisch onderzoek van de Universiteit Gent lag op de ‘welzijnsactoren’.

Een aantal medewerkers van diensten justitieel welzijnswerk werden bevraagd (Antwerpen, Brugge,

Leuven, Ronse, Brussel). De bevraging werd niet strikt beperkt tot de diensten justitieel welzijnswerk

van de pilootgevangenissen gezien ook op andere plaatsten reeds een lange traditie is van vele of

specifieke initiatieven omtrent hulp- en dienstverlening (vb. Leuven: rechtshulp; Brussel; Brusselse

situatie, ‘primairen’). Daarnaast werd een interview afgenomen van de verschillende

beleidsmedewerkers en stafmedewerkers uit de 6 pilootgevangenissen. Eén bevoorrechte getuige werd

bevraagd, alsook een aantal ‘Vlaamse actoren’. Met deze laatste worden een aantal ‘bevoegdheden’

bedoeld die ook vertegenwoordigd zijn in het Strategisch Plan en in de stuurgroep van dit strategisch

plan. Concreet betekent dit dat een aantal medewerkers geïnterviewden van overheidsinstellingen,

administraties of kabinet van de bevoegde ministers voor de domeinen: tewerkstelling, onderwijs,

welzijn, cultuur, sport, gezondheid.74

In de bevraging van verschillende actoren betrokken in het forensisch welzijnswerk (diensten justitieel

Welzijnswerk, beleidsmedewerkers pilootgevangenissen en Vlaamse actoren) werd gezocht naar hoe

omgegaan wordt en naar hoe men kan of wil omgaan met de onderscheiden dimensies van sociale

73 Voor de verdeling per gevangenis, zie activiteitenrapport in bijlage.74 Concrete gegevens: zie activiteitenrapport in bijlage.

37

Page 39: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

integratie, met als doelstelling deze te concretiseren. Dit gebeurde aan de hand van de vraagstelling

naar:

1. WAT of de structurele dimensie.Welk aanbod moet er zijn? Op welke terreinen? Ten aanzien

van wie?

2. TOELEIDING + EFFECT of de morele dimensie. Deze stelt vragen naar de toeleiding tot het

aanbod en de ‘effecten’ van dit aanbod. Hoe komen personen bij een aanbod terecht en

omgekeerd? Wie wordt bereikt en wie niet? Wat betekent de interventie?

3. WAAROM of de expressieve dimensie. Hierin wordt gepeild naar de manier waarop het

aanbod kan aansluiten bij gedetineerden en hun perspectief en de manier waarop dit in beeld

kan worden gebracht?

De gesprekken verliepen aan de hand van semi-gestructureerde interviews.

De verwerking is gebaseerd op het geheel van de bevindingen van het onderzoek, zowel de

literatuurstudie, de kwalitatieve documentanalyse, de interviews en gesprekken, de projectanalyses.

38

Page 40: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

E. MINIMUMSTANDAARDEN EN SUCCESFACTOREN

INLEIDING

Door middel van een literatuurstudie wordt getracht een beeld te verkrijgen van de manier waarop

kwaliteit en effectiviteit gepercipieerd worden in de nationale en internationale penitentiaire context.

De intentie is een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van beleidsindicatoren die relevant zijn voor

de beschouwing van kwaliteit en effectiviteit van de hulp- en dienstverlening aangeboden aan de

gedetineerden in Vlaamse gevangenissen. Deze zoektocht werd beperkt tot wat het hulp- en

dienstverleningsaanbod in de detentie betreft. De literatuur die daaromtrent in het raam van andere

strafuitvoeringsmodaliteiten en alternatieve maatregelen verscheen, werden louter in de rand van deze

studie geraadpleegd.

De penologische literatuur werd afgewogen tegen het conceptueel model aangaande de structurele

benadering van sociale integratie en de dimensies van kwaliteit die daaraan verbonden zijn. Aan de

hand van dergelijke normatieve toetsing van de literatuur werd nagegaan in hoeverre aan dit

conceptueel model wordt tegemoetgekomen, welke elementen van dit model beklemtoond worden en

welke veeleer buiten beschouwing worden gelaten.

Er werd gezocht naar de bepalingen waarvan wordt aangenomen dat zij het minimumaanbod

omschrijven. Dergelijke minimumstandaarden vormen de uiterste grenzen van het hulp- en

dienstverleningsaanbod en binnen deze grenzen dient aan een optimaler aanbod gewerkt te worden. In

een eerste hoofdstuk zal hierop verder worden ingegaan.

Tal van auteurs trachten bovendien factoren te identificeren die een beduidende impact hebben op

de kwaliteit en effectiviteit van het aanbod aan gedetineerden. Het tweede hoofdstuk vormt een

synthese van de literatuur omtrent dergelijke succesfactoren.

E.1. MINIMUMSTANDAARDEN

De plaats die minimumstandaarden in dit rapport innemen, is er één van omkadering. Ze geven

namelijk aan waaraan een interventie op zijn minst moet voldoen om zinvol en aanvaardbaar te zijn.

Minimumstandaarden bevatten criteria die verwijzen naar de basiskwaliteit, naar het minimumaanbod

dat moet worden gedaan opdat aan de eis van een humane detentie wordt voldaan. Ze lijnen de

condities van detentie af. Binnen deze omtrekken kan vervolgens gestreefd worden naar een

39

Page 41: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

optimalisering van die basiskwaliteit. Ze zijn dus te situeren binnen de realistische benadering van

kwaliteit.

In de supranationale regelgeving die gericht is op de invulling van detentie, wordt afdoende aandacht

besteed aan het hulp- en dienstverleningsaanbod zoals dat vervat zit in het Strategisch Plan. De

supranationale regelgeving vormt bijgevolg een inspiratiebron voor het onderzoek naar de rol van het

personeel, naar het principe van de menselijke waardigheid en naar nationale en internationale

beleidscriteria. Naast de supranationale regelgeving zijn ook nog andere bronnen beschikbaar die

materiaal leveren voor de reflectie op minimumstandaarden voor een zinvolle invulling van detentie.

Om effectief te zijn, moeten standaarden volgens NEWCOMEN duidelijk, specifiek en gedetailleerd

zijn. Omdat standaarden moeten afgestemd zijn op actuele ontwikkelingen, moeten zij bovendien

regelmatig herzien en geamendeerd worden75. In onderstaande standaarden wordt tevens benadrukt dat

men ruimte wil bewaren voor contextgebonden factoren. Ze laten toe dat de standaarden

gespecificeerd kunnen worden naargelang lokale gegevenheden. Dit heeft tot gevolg dat de

standaarden eerder vaag en oppervlakkig blijven, maar dat neemt niet weg dat ze een belangrijke

inspiratiebron zijn voor de basiskwaliteit van een hulp- en dienstverleningsaanbod waarbinnen

bijsturing en optimalisering mogelijk is.

E.1.1. Supranationale regelgeving

Enkele van de belangrijkste, en misschien ook wel invloedrijkste, bronnen voor minimumstandaarden,

zijn volgende bepalingen van de supranationale regelgeving:

1. Declaration on the Protection of All Persons from Being Subjected to Torture and Other

Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, Verenigde Naties 1975,

2. Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, Verenigde Naties 1977

3. Recommendation n° R (87) 3 of the Committee of Ministers to member states on the

European prison rules, Raad Van Europa 1987,

4. Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or

Punishment, Verenigde Naties 1984,

5. European convention for the prevention of torture and inhuman or degrading treatment of

punishment, Raad van Europa 1987,

6. Body of principles for the protection of all persons under any form of detention or

imprisonment, Verenigde Naties 1988, en

7. Basic Principles for the Treatment of Prisoners, Verenigde Naties 1990.

75 N. NEWCOMEN, ‘Standards and Accreditation. Lessons from the USA?’, Prison Service Journal, 1994, afl. 3, 8.

40

Page 42: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Door middel van deze supranationale bepalingen tracht men een aantal voorwaarden met betrekking

tot levensvoorwaarden en –condities in detentie te waarborgen. De nadruk ligt op de algemene

leefvoorwaarden en op een respectvolle en humane bejegening van de gedetineerden, maar ook

bepalingen inzake de diverse hulp- en dienstverleningsdomeinen zitten erin vervat. Ze voorzien

namelijk in het afbakenen van voorwaarden waaraan dit aanbod in detentie op zijn minst zou moeten

voldoen. Beleidsindicatoren voor kwaliteit en effectiviteit worden er echter niet in geëxpliciteerd.

1. Declaration on the Protection of All Persons from Being Subjected to Torture and Other

Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, Verenigde Naties 1975

Dit document is de allereerste supranationale verklaring waarin maatstaven met betrekking tot de

bescherming van gedetineerden, zowel veroordeelden als voorlopig gehechten, worden bepaald76. Ze

waarborgen meer bepaald de bescherming van gedetineerden tegen foltering en inhumane bejegening.

Foltering wordt hierbij opgevat als ‘any act by which severe pain or suffering, whether physical or

mental, is intentionally inflicted by or at the instigation of a public official on a person for such

purposes as obtaining from him or a third person information or confessions, punishing him for an act

he has committed or is suspected of having committed, or intimidating him or other persons77’.

De bepalingen opgesomd in deze verklaring van de Verenigde Naties bevatten geen enkele

verwijzing naar het aanbod van hulp- en dienstverlening dat aan gedetineerden moet worden gedaan.

Deze verklaring zette echter de trend voor het verder uittekenen van een humane en zinvolle invulling

van de detentie en het bepalen van minimumstandaarden met betrekking tot het leven in de

gevangenis. Ze gaven onder andere aanleiding tot de oprichting van de Convention against Torture

and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment door de Verenigde Naties in 1984,

waarvan in 1987 ook een Europese versie werd geconstrueerd, namelijk European convention for the

prevention of torture and inhuman or degrading treatment of punishment (zie verder).

2. Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, Verenigde Naties 1977 en

Recommendation n° R (87) 3 of the Committee of Ministers to member states on the European

prison rules, Raad Van Europa 1987

In de Standard Minimum Rules worden tal van principes in relatie tot de bejegening van gedetineerden

uitgeschreven. Deze hebben meer bepaald betrekking op onthaal van de gedetineerde in de

gevangenis, hygiëne, kleding, slaapaccommodatie, voedsel, sport en beweging, medische zorg,

76 N.S. RODLEY, The Treatment of Prisoners Under International Law, Oxford, Clarendon Press, 1999, 4-5.

77 Artikel 1 van Verenigde Naties, Declaration on the Protection of All Persons from Being Subjected to Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, 1975.

41

Page 43: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

discipline en straf, instrumenten ter beperking van de bewegingsvrijheid, klachtenprocedure, contacten

met de buitenwereld, bibliotheek, religie, eigendom, in kennisstelling van familie bij overlijden, ziekte

of overbrenging van de gedetineerde en notificatie van de gedetineerde inzake sterfte of ziekte van

familie, gevangenisarbeid, onderwijs, ontspanning en nazorg. Daarnaast zijn er enkele bepalingen

aangaande het penitentiair personeel en inspectie. Tenslotte worden er specifieke bepalingen met

betrekking tot veroordeelden, voorlopig gehechten en geïnterneerden voorgelegd. Verder worden de

Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners van de Verenigde Naties ondersteund door

een set van procedures ter bevordering van de implementatie van deze regelgevende akte, inclusief een

verzoek aan de lidstaten te rapporteren over de implementatie78.

De bepalingen in dit document zijn niet bindend. Ze hebben slechts het statuut van politieke en morele

aanbevelingen79. Bovendien worden in deze bepalingen geen gedetailleerde plannen of modellen

aangaande de concrete invulling van detentie uitgewerkt. Ze richten zich veeleer op ‘what is generally

accepted as being good principle and practice in the treatment of prisoners and the management of

institutions80’. Een doorgedreven standaardisatie is immers af te raden vermits ‘ familiarity with local

customs, cultural traditions, and standards of life will be an important factor in determining what

conditions are acceptable to humane society and what are not81’. Of zoals in artikel 2 van de Standard

Minimum Rules for the Treatment of Prisoners van de Verenigde Naties wordt aangegeven: ‘not all

the rules are capable of application in all places and at all times’. Er zijn ‘issues not susceptible to

relative interpretation, however, and it is against these excesses that the international community has

set its face […]82’.

De verschillende aspecten van detentie die gewaarborgd worden in het Strategisch Plan, vinden dus

een plaats in de Standard Minimum Rules, zij het in eerder algemene bewoordingen. Zo wordt

bijvoorbeeld bepaald dat iedere gedetineerde op zijn minst één uur per dag, indien het weer het toelaat,

buiten moet kunnen sporten. Fysieke en recreationele sport of training en de daartoe noodzakelijke

uitrusting moeten worden voorzien (artikel 21). Of ook: elke gevangenis moet beschikken over een

bibliotheek met een adequaat boekenbestand (artikel 40). De verschillende bepalingen omtrent de

basisvoorzieningen in de gevangenis blijven over de ganse lijn eerder vaag en interpreteerbaar.

Doelgerichte criteria worden niet uiteengezet.

De European Prison Rules, de Europese herziening van de Standard Minimum Rules van de

Verenigde Naties, zijn neergelegd ‘to establish a range of minimum standards for all those aspects of

78 N.S. RODLEY, o.c., 308.79 Ibid., 280.80 Verenigde Naties, Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or

Punishment, 1984, rule 1.81 N.S. RODLEY, o.c., 14.82 Ibid., 14.

42

Page 44: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

prison administration that are essential to humane conditions and positive treatment […]. They are set

out to provide ready reference, encouragement and guidance to those who are working at all levels of

prison administration83’. Ze omvatten gelijkaardige adviezen als de Standard Minimum Rules. Ook

hier geldt de beperking dat de principes opgenomen in deze aanbeveling geen bindend karakter

hebben. Mogelijke evaluatiecriteria worden evenmin uitdrukkelijk beschreven.

Beide verklaringen hadden met andere woorden in essentie tot doel te wijzen op het belang van een

hulp- en dienstverleningsaanbod in functie van de terugkeer van de gedetineerden naar de vrije

samenleving. Men moet op zijn minst voorzien in programma’s en activiteiten met betrekking tot

opleiding, onderwijs, arbeid, sport en ontspanning. Onderliggende idee is dat het leven in de

gevangenis in zo weinig mogelijk opzichten mag verschillen van het vrije leven 84. Een ondersteunende

en zinvolle detentie kan gerealiseerd worden door het voorzien in een respectvolle bejegening, het

ondersteunen van contacten met de buitenwereld en het bieden van kansen voor de ontwikkeling van

vaardigheden. Hiertoe moeten alle beschikbare middelen worden aangewend en externe organisaties

en diensten die een hulp- en dienstverleningsaanbod kunnen waarmaken, binnengebracht. Verder

wordt in beide verklaringen benadrukt dat men de vrijlating van een gedetineerde dient voor te

bereiden vanaf zijn onthaal in de gevangenis. Tenslotte wordt het belang van de individualisering van

het aanbod vooropgesteld. Dit is immers idealiter afgestemd op de noden en vaardigheden van de

individuele gedetineerde.

Bovenstaande verklaringen komen in die zin tegemoet aan de functionele dimensie van de

integratiegedachte. Er moet namelijk in elke gevangenis een minimaal aanbod zijn dat zich situeert op

onderscheiden levensdomeinen. Toegang tot dit aanbod is maximaal voor alle gedetineerden,

veroordeeld, in voorlopige hechtenis, dan wel geïnterneerd. Hiermee is ook de morele dimensie van

sociale integratie beantwoord. Er wordt aangegeven dat men van het aanbod verwacht dat het de

(ontplooiings-)kansen van de gedetineerden op een succesvolle reïntegratie kan beïnvloeden, maar aan

de betekenisverlening door de individuele gedetineerde wordt in deze verklaringen geen aandacht

geschonken.

Men erkent met deze verklaringen ook dat een zinvol en kwaliteitsvol aanbod maar mogelijk is

indien de verschillende betrokken actoren van binnen en buiten de gevangenis meewerken aan de

uitbouw ervan. In overeenstemming met het conceptueel model dat aan de basis ligt van voorliggend

onderzoek, kan naast deze participatieve benadering van kwaliteit eveneens de realistische en

contextgebonden benadering worden herkend. Beide staan bovendien in een evenwichtige verhouding

83 Raad van Europa, Recommendation n° R (87) 3 of the Committee of Ministers to member states on the European prison rules, 1987, preamble.

84 Zie ook het normaliseringsbeginsel in het voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen: L. DUPONT (ed.), Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1998, 293 p.

43

Page 45: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

tot elkaar. Enerzijds erkent men immers dat de noodzaak bestaat aan het uitschrijven van standaarden

voor een minimumaanbod in gevangenissen van de verschillende lidstaten. Anderzijds wordt

onderstreept dat elke lidstaat de vrijheid moet hebben deze standaarden in overeenstemming met de

unieke context van het penitentiair systeem in te vullen en toe te passen. Vermits in eerste instantie

gewezen wordt op het belang van een minimaal te ontwikkelen hulp- en dienstverleningsaanbod, is

hier nog geen sprake van bijsturingscriteria. Met deze verklaringen werden de funderingen voor een

afdoende aanbod gelegd en de concrete vormgeving eraan wordt overgelaten aan de lidstaten. De

bijsturing in functie van optimalisering kan dan logischerwijze pas later volgen.

3. Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or

Punishment, Verenigde Naties 1984 en European convention for the prevention of torture and

inhuman or degrading treatment of punishment, Raad van Europa 1987

Beide conventies werden geformuleerd op basis van de hierboven besproken Declaration on the

Protection of All Persons from Being Subjected to Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading

Treatment or Punishment van de Verenigde Naties van 1975. Ze voorzien in de oprichting van the

Committee against Torture bij de Verenigde Naties en the European Committee for the Prevention of

Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment. Deze comités hebben dezelfde

finaliteit, namelijk het optimaliseren van de bescherming van gedetineerden tegen ongeoorloofde

praktijken. Het Europese Comité maakt hiertoe gebruik van periodieke en ad hoc

(gevangenis)bezoeken in de lidstaten.

Het Comité in de schoot van de Verenigde Naties heeft de opdracht de implementatie van de

Declaration on the Protection of All Persons from Being Subjected to Torture and Other Cruel,

Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, op te volgen. Zij doet dit op basis van de periodieke

rapporten die elke lidstaat hieromtrent opmaakt en kan er desgevallend commentaar bij formuleren.

Het Comité kan eveneens optreden naar aanleiding van een interstatelijke of individuele klacht.

Beide comités hebben de bevoegdheid hun procedures en werking zelf te bepalen. In deze twee

oprichtingsakten staan wellicht om die reden geen evaluatiecriteria met betrekking tot een humane en

zinvolle detentie uitgeschreven. Ook hier is er dus geen concrete aanduiding van beleidsindicatoren.

4. Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or

Imprisonment, Verenigde Naties 1988 en Basic Principles for the Treatment of Prisoners,

Verenigde Naties 1990

44

Page 46: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

In de Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or

Imprisonment wordt gesteld dat elke gedetineerde het recht heeft op een respectvolle behandeling,

juridische bijstand, contact met de buitenwereld, onderwijs, ontspanning en de mogelijkheid tot een

klachtenprocedure. Ook hier beperkte men zich tot de afbakening van het minimumaanbod waarvan

een gedetineerde gebruik kan maken. Details van het aanbod noch toetsstenen worden uitgeschreven.

Hetzelfde geldt voor de Basic Principles for the Treatment of Prisoners van 1990. Hierin

worden algemene bepalingen met betrekking tot culturele activiteiten, onderwijs, arbeid en medische

zorg opgenomen met het oog op een respectvolle, non-discriminatoire behandeling van alle

gedetineerden. Concrete kwaliteitscriteria worden echter niet toegelicht.

In beide aktes wordt louter tegemoet gekomen aan functionele en morele dimensie van sociale

integratie. Er dient namelijk een ruim aanbod van hulp- en dienstverleningsinterventies te worden

ontwikkeld waarvan iedere gedetineerde gebruik kan maken. Meer beoogde men niet te bezegelen met

deze verklaringen.

E.1.2. Penologische bronnen

1. Een beginselenwet gevangeniswezen

We kunnen in het kader van dit onderzoek niet voorbij aan de Proeve van Voorontwerp van

Beginselenwet Gevangeniswezen en Tenuitvoerlegging van Vrijheidsstraffen van professor DUPONT85

die in 1998 werd voorgesteld. De aanleiding tot deze beginselswet is een legaliteits- en

legitimiteitscrisis. Enerzijds is er anno 1998 namelijk slechts een marginale verankering van de

tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen in de Belgische wetgeving. Anderzijds stelt DUPONT vast dat

het vertrouwen dat men heeft in het nut en de zinvolheid van de vrijheidsberoving nauwelijks ter

discussie staat. Daarom dient er een basiswet te worden geformuleerd en geratificeerd omtrent de

basisvoorwaarden van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en omtrent de interne en externe

rechtspositie van de gedetineerden. Het zijn vooral de bepalingen aangaande de interne rechtspositie

van de gedetineerde, die we in het kader van deze studie willen toelichten. Ze belangen immers de

concrete invulling van en vormgeving aan de vrijheidstraf aan. 'De interne rechtspositie betreft de

rechtspositie van de veroordeelde m.b.t. de handelingen en de beslissingen ten aanzien van de

veroordeelde als "inwoner" van de inrichting, van zijn leven "intra-muros". De externe rechtspositie

betreft de rechtspositie van de veroordeelde m.b.t. de extra-murale aspecten van de detentie, zoals

beslissingen betreffende: de niet-uitvoering van de straf of de continuïteit van de uitvoering

(strafonderbreking, fragmentering van de strafuitvoering, uitgangspermissie, penitentiair verlof); de

85 L. DUPONT (ed.), o.c., 293 p.

45

Page 47: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

duur van de effectief te ondergane vrijheidsbeneming (alle modaliteiten van vervroegde

invrijheidsstelling); en de extra-modale vormen van strafuitvoering (zoals de halve vrijheid of

beperkte hechtenis)86'.

De doelstellingen die bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf moeten worden nagestreefd, zijn

het realiseren van herstel en reïntegratie en het voorkomen van detentieschade. De eerste doelstelling

vindt zijn operationalisering in individuele detentieplannen, in bepalingen betreffende

gevangenisarbeid en in bepalingen aangaande strafuitvoeringsmodaliteiten. De tweede doelstelling,

namelijk het voorkomen van detentieschade wordt geconcretiseerd in drie beginselen. Ten eerste dient

men het schadebeperkingsbeginsel te respecteren. 'Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf dient zoveel

mogelijk vermeden te worden het leed te vergroten dat uit de vrijheidsbeneming voortvloeit en dienen

de nadelige gevolgen ervan zoveel mogelijk voorkomen te worden87'. Dit impliceert onder andere de

nood aan de maximale afbouw van de gevangenis als totaal-instituut, de normalisering van het leven in

detentie en openheid naar de buitenwereld.

Ten tweede moet het respecteringsbeginsel worden nageleefd. Dit wordt verwoord als volgt:

'De vrijheidsstraf wordt ten uitvoer gelegd in psychosociale, fysieke en materiële omstandigheden die

de waardigheid van de mens eerbiedigen, die het behoud of de groei van het zelfrespect van de

veroordeelde mogelijk maken en die hem aanspreken op zijn individuele en sociale

verantwoordelijkheid88'. Ten derde wordt het participatiebeginsel geformuleerd, waarin gesteld wordt

dat de 'de gedetineerde geacht wordt constructief mee te werken aan de realisering van het individueel

detentieplan (...) dat wordt opgesteld in het perspectief van een schadebeperkend, op herstel en

reïntegratie gerichte en veilige uitvoering van de vrijheidsstraf89'. Met dit beginsel wordt de aandacht

gevestigd op het belang van vormgeving aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf vanuit de

belevingswereld van de gedetineerde zelf, vanuit zijn waarden en belangen, vanuit zijn noden en

behoeften. De gedetineerde moet daarbij erkend worden als een volwaardige gesprekspartner in het

kader van de besluitvormingsprocessen die hem aangaan.

In het voorontwerp van beginselenwet is er tevens uitgebreid aandacht voor de rol die de

Gemeenschappen en Gewesten te vervullen hebben in de vormgeving en inhoudelijke invulling van

detentie. Door de federale overheden dient hiertoe een faciliterend beleid te worden gevoerd dat de

Gemeenschappen en Gewesten in staat stelt hun hulp- en dienstverleningsaanbod te kunnen

implementeren in de gevangenis. Overleg en samenwerking zijn in die zin cruciaal. In de

beginselenwet wordt concreet aangegeven dat de penitentiaire administratie in overleg en

samenwerking met de bevoegde overheden moet zorgen 'dat aan de veroordeelde een zo ruim

86 Ibid., p 172.87 Ibid., p. 140.88 Ibid., p. 141.89 Ibid., p. 141-142.

46

Page 48: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

mogelijk aanbod van vormingsactiviteiten ter beschikking gesteld wordt (art. 63, §1); dat in de

gevangenis bibliotheekvoorzieningen voorhanden zijn (art. 65, §2); voor de beschikbaarstelling aan

veroordeelden van gevangenisarbeid (art. 68, eerste lid); dat in inrichtingen informatieprogramma's

over gezondheidsopvoeding en preventieve gezondheidszorg ter beschikking gesteld worden, alsmede

bijzondere initiatieven om daar daadwerkelijk gevolg aan te geven (art. 83); dat de veroordeelde in de

gelegenheid gesteld wordt aan beroep te doen in de inrichting op een aanbod van maatschappelijk

hulp- en dienstverlening dat in de vrije samenleving beschikbaar is (art. 84, §2); dat de veroordeelde

inde gelegenheid gesteld wordt binnen de inrichting een beroep te doen op kosteloze, gespecialiseerde

en systematische eerstelijnsrechtshulp verstrekt door een van de penitentiaire administratie en van de

inrichting onafhankelijke rechtshulpverlener (art. 85, §2)90'.

Met deze proeve van voorontwerp van beginselenwet wordt op een structurele en concrete manier

gewezen op het recht van de veroordeelde gedetineerde op een uitgebreid en professioneel hulp- en

dienstverleningsaanbod. De basisvoorwaarden met betrekking tot dit aanbod worden uitgetekend en de

noodzaak aan betrokkenheid van de relevante actoren en administraties wordt benadrukt. Het appèl dat

op de bevoegde overheden en beleidsmakers wordt gedaan is sterk en vindt plaats vanuit de

bekommernis voor een zinvolle en menswaardige detentie. De beginselenwet kadert derhalve ten volle

binnen de nood aan de preventie van de structurele marginalisering van gedetineerden.

2. Minimumstandaarden: poging tot het opstellen van een omvattende code

CASALE stelde een code op van minimumstandaarden aangaande accommodatie, hygiëne, voedsel,

beweging en recreatie, en veiligheid in penitentiaire instellingen91. Deze denkoefening werd

uitgevoerd binnen de grenzen van wat objectief en op een kwantitatieve wijze getoetst kan worden en

binnen het raam van beschikbare regelgeving en richtlijnen in de penitentiaire dan wel aangrenzende

sectoren. CASALE benadrukt dat de oefening resulteerde in een eerste poging tot het opstellen van

een code en dat niet alle aspecten van het gevangenisleven in beschouwing werden genomen92.

Exemplarisch voor de code, worden de principes betreffende beweging en recreatie verder toegelicht93.

Hierin wordt bepaald dat alle gedetineerden die geen werk verrichten buiten hun cel, minstens één uur

per dag buiten moeten kunnen doorbrengen. Tijdens dit uur moeten sport- en recreatie-uitrusting

voorzien zijn. ‘These facilities shall include an area equivalent in size to the standard basketball court

area at a minimum, the area provided to be greater in proportion to the number of prisoners over 640

90 Ibid., p. 171.91 S. CASALE, Minimum standards for prison establisments, Londen, NACRO, 1984, 44 p.92 S. CASALE, o.c., 6.93 De andere standaarden hebben veeleer betrekking op de minimale levensvoorzieningen en niet op het

hulp- en dienstverleningsaanbod. Ze maken geen deel uit van voorliggende onderzoek, zij het in de rand ervan.

47

Page 49: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

in the establishment’s peak population94’. Bij slecht weer moet men over een binnenruimte

beschikken, die voldoende groot en uitgerust is. De buitenactiviteiten komen bovenop de minimale tijd

die men buiten de cel moet kunnen doorbrengen. Een medisch zorgverlener ziet er tenslotte op toe dat

de buitenactiviteiten in overeenstemming zijn met de gezondheid van de gedetineerde en dat het

voorziene materiaal geschikt is.

Deze standaarden bieden met andere woorden een aantal objectieve, zelfs cijfermatige criteria, maar

laten de uiteindelijke kwaliteit waaraan het aanbod van recreatie en sport moet voldoen, in het midden.

Het is belangrijk te voorzien in een minimale tijdspanne die men buiten moet kunnen doorbrengen,

maar dat zegt niets over de concrete invulling en de kwaliteit van deze activiteit. Bovendien is niet

duidelijk wat onder ‘voldoende uitgerust’ moet worden verstaan. Het blijkt dus allerminst eenvoudig

ondubbelzinnig aan te geven wanneer een activiteit of programma kwaliteitsvol is, zonder daarbij te

hervallen in louter gekwantificeerde termen.

3. Code van minimumstandaarden voor de voorlopige hechtenis

CASALE en PLOTNIKOFF ondernamen een poging om standaarden voor de bejegening van

voorlopig gehechten te ontwikkelen95. Het resultaat kadert binnen het principe van due process of

law96. Het charter van standaarden dat wordt uitgewerkt, omvat onder andere bepalingen die

bejegening, bezoekmogelijkheden, welzijn, ontspanning, sport, ontplooiing van vaardigheden en

gevangenisarbeid aanbelangen.

Elementen die beklemtoond worden in de ontwikkeling van een zinvol aanbod voor voorlopig

gehechten, zijn97

1. individualisering van het aanbod naargelang de noden van de voorlopig gehechten,

2. prioriteit aan contactmogelijkheden met de buitenwereld, onder andere aangemoedigd

door flexibele bezoekregeling en adequate accommodatie,

3. maximale toegang tot een verscheidenheid aan activiteiten,

4. toegang tot juridische informatie,

5. betrokkenheid van externe welzijnsorganisaties,

6. maximale outdoor en indoor activiteiten als beweging en sport.

94 S. CASALE, o.c., 37.95 S. CASALE and J. PLOTNIKOFF, Regimes for remand prisoners, Londen, Prison Reform Trust, 1990,

82 p.96 Due process of law omvat (1) het principe van veronderstelde onschuld tot schuld bewezen is, (2) recht

op juridisch advies en representatie, (3) recht op verzoek tot vrijlating op borg en (4) recht op toegang tot de rechtbank.

97 De andere aanbevelingen hebben veeleer betrekking op het interne beleid van de gevangenis en niet op het aanbod van hulp- en dienstverlening. Deze zijn bijvoorbeeld maximale tijd buiten de cel, minimale restricitie, coherente beleid omtrent vrijlating op borg en maximale toegang tot juridische representatie.

48

Page 50: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Uit deze standaarden zijn dus een aantal aandachtspunten voor de specifieke bejegening van voorlopig

gehechten af te leiden. De voorgestelde standaarden blijven echter interpreteerbaar. Op die manier

komt men tegemoet aan het belang van de contextgeboden invulling van de detentie naargelang de

mogelijkheden en middelen van de betrokken instelling, en houdt men de mogelijkheid open rekening

te houden met de individuele mogelijkheden en noden van de gedetineerden. Daartegenover staat dat

elementen als ‘maximale toegang' en ‘adequate accommodatie’ eerder oppervlakkig zijn. Bovendien

staan frequentie, accommodatie noch uitrusting garant voor kwaliteit en effectiviteit.

4. Prestatiestandaarden

In de UK circuleren ‘Performance Standards’, uitgeschreven door HM Prison Service98. Het betreft

reeds de derde, geactualiseerde versie. Ze maken deel uit van het business plan van de Prison Service.

De standaarden zijn dan ook zeer management-gericht en werden uitermate planmatig uitgewerkt. Ze

hebben tot doel ‘to ensure all staff apply agreed policies and procedures in a consistent way and

achieve consistently high levels of performance99’. Ze betreffen dus de meting van de effectiviteit van

de prestaties van het penitentiair personeel, inclusief het medisch en het onderwijzend personeel. ‘[…]

the key work of every member of staff will be related to standards100’. Dit gebeurt aan de hand van self-

audit op lokaal niveau en van onafhankelijke evaluatie door de Standards Audit Unit, en door interne

en externe auditeurs.

In totaal zijn 62 standaarden uitgewerkt, onder andere omtrent de bejegening van mindervalide

gedetineerden, bejegening en behandeling van drugverslaafde gedetineerden, onderwijs,

beroepsopleiding en arbeidstoeleiding, en gezondheidszorg. Aan elke standaard werden een

performance indicator, required outcome, key audit baseline en references gekoppeld: (1)

‘STANDARD: Describes the main aim in the particular area’, (2) ‘PERFORMANCE INDICATOR(S):

Lists the chosen methods for measuring performance against the main aim of the standard’, (3)

'REQUIRED OUTCOMES: Specifies what outcomes the standard requires’ (verwijzen dus naar de

effecten die verwacht worden van de invoering van standaarden), (4) 'KEY AUDIT BASELINES: Lists

the baselines that local and independent auditors will be checking against’ (basislijn waartegen de

uitvoering van de standaard wordt afgezet; verwijst dus naar de concrete criteria waartegen de praktijk

wordt afgewogen) en (5) 'REFERENCES: Lists the legislation, instructions and guidance which

underpin the standards’101. In deze standaarden wordt geen uitdrukkelijke vermelding gemaakt van

98 HM PRISON SERVICE, Prison Service Performance Standards 2002, Londen, HM Prison Service, 2002, x p.

99 HM PRISON SERVICE, o.c., [introductie].100 HM PRISON SERVICE, o.c., [introductie].101 HM PRISON SERVICE, o.c., 5.

49

Page 51: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

kwaliteit, maar men kan er wel heldere toetsstenen voor een minimaal aanbod aan gedetineerden uit

afleiden.

Zo dient men erin te voorzien dat gedetineerden met een fysieke of mentale handicap op een

gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan het gevangenisleven (standaard). Discriminatie wordt

tegengegaan (verwacht effect) door de verspreiding van beleidsdocumenten met betrekking tot gelijke

kansen, het uitwerken van een lokaal beleid waarin rekening gehouden wordt met de noden van en

faciliteiten voor mindervalide gedetineerden en door het aanduiden van een personeelslid dat erop

toeziet dat het beleid hieromtrent omgezet wordt in een goede praktijk (key audit baselines).

Bovendien moet toegang tot ateliers, bezoekruimte, ontspanningsruimte, enzovoort, maximaal zijn

(verwacht effect). Dat impliceert dat er voldoende aanpassingen gebeurd zijn die diensten en

faciliteiten toegankelijk maken voor mindervalide gedetineerden, dat de beslissing om geen

aanpassingen te doen voor een individuele gedetineerde gemotiveerd wordt en dat het aantal

gedetineerden die omwille van hun handicap niet kunnen deelnemen aan bepaalde activiteiten

geregistreerd wordt (key audit baselines). Tenslotte moet ook in het kader van onthaal, kennismaking

en is toewijzing van accommodatie rekening gehouden worden met de speciale noden van

gedetineerden (verwacht effect). Hiertoe moeten de noden van mindervalide gedetineerden bij het

onthaal worden nagegaan en opgetekend, is er een geschikt kennismakingsprogramma en toewijzing

van accommodatie aantoonbaar aangepast aan de individuele noden (key audit baselines).

Een andere standaard betreft de vermindering van de beschikbaarheid van drugs in de gevangenis en

het aanbieden van behandeling en begeleiding in functie van het beëindigen van drugmisbruik

(standaard). In eerste instantie stelt men dat het beleid en de procedures in de gevangenis een adequate

drugstrategie moeten weerspiegelen (verwacht effect). Daarnaast worden allerlei

controlemogelijkheden, zoals registratie van de druggebruikers in de gevangenis, verplichte en

vrijwillige urinetesten, doorzoeking van de cellen, controle van briefwisseling en andere vormen van

communicatie van gedetineerden, fouille van bezoekers, enzovoort opgesomd (verwacht effect). Er

wordt aangegeven dat drugbehandeling, counseling, doorverwijzing, advisering en opvolging in lijn

moeten zijn met de standaarden die daarvoor in de vrije samenleving gelden (verwacht effect). Er

dienen geschoolde begeleiders te worden aangetrokken, geregistreerde druggebruikers moeten worden

doorverwezen naar de betreffende hulpverleners, communicatie en samenwerking tussen de

hulpverleners en het penitentiair personeel is noodzakelijk, en alle doorverwezen gedetineerden

moeten binnen de 5 dagen worden gezien door de hulpverleners (key audit baselines).

Wat onderwijs betreft, wordt het volgende geponeerd: ‘Attendance in Education and Training within

establishments meets the identified learning and skills needs of individual prisoners and meets the

50

Page 52: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

national standards for teaching, learning and achievement102’. Opnieuw wordt gerefereerd aan het

voldoen aan nationale, algemeen geldende standaarden (verwacht effect). Individuele doeleinden

moeten worden opgesteld en de vooruitgang van de gedetineerde naar dat eindpunt gemeten (key audit

baselines). Vervolgens dienen gedetineerden een individueel leer- en trainingplan te hebben (verwacht

effect). Idealiter is dergelijk plan geïntegreerd in een individueel detentieplan. Leer- en

trainingplannen worden herzien en aangepast aan de vooruitgang die gedetineerden maken (key audit

baselines). Men moet bovendien beschikken over gekwalificeerde leraars (verwacht effect). Hun

diploma moet namelijk voldoen aan de standaarden die daaromtrent buiten de penitentiaire context

gelden (key audit baselines).

Gedetineerden hebben toegang tot geschikte bronnen, materiaal en uitleendiensten (verwacht

effect). Dit wordt geconcretiseerd als toegang tot geschikte accommodatie en faciliteiten,

professionele ondersteuning van bibliothecaris in lijn met externe standaarden daaromtrent, adequaat

aanbod van leermateriaal, regelmatige toegang tot uitleendiensten (namelijk 20 tot 30 minuten per

week) en het ter beschikking stellen van de verplichte leerbronnen in de gevangenisbibliotheek (key

audit baselines).

Er wordt onder andere ook nog bepaald dat alle gedetineerden gelijke toegang moeten hebben

tot onderwijsprogramma's, en dat hierbij aandacht moet gaan naar individuele noden en interesses van

gedetineerden (verwacht effect). Men stelt in die zin onder andere voor dat de noden van individuele

gedetineerden jaarlijks herbekeken worden in functie van de toeleiding naar het meest geschikte

programma (key audit baselines). Daarenboven dienen onderwijsprogramma's voldoende aantrekkelijk

te zijn (verwacht effect). Een andere na te streven uitkomst is de validatie van deelname aan

educatieve programma's onder de vorm van een diploma. Dergelijke kwalificaties dienen bovendien

nationaal erkend te zijn (verwacht effect). Daarnaast wordt aangegeven dat de ontplooiing van

basisvaardigheden eveneens deel moet uitmaken van educatieve programma's en dat participerende

gedetineerden voldoende ondersteuning en begeleiding moeten krijgen (verwacht effect). Daartoe

krijgen gedetineerden gedurende de cursussen afdoende begeleiding, en wordt voorzien in

ondersteuning met betrekking tot sollicitatie- en jobvaardigheden (key audit baselines)

'A range of work and training opportunities are provided to assist prisoners in gaining work

disciplines, knowledge and skills which improve their employability or potential for purposeful

occupation upon release' (standaard). Ten eerste verwacht men dat in individuele detentieplannen de

nood aan arbeid en de specifieke interesses van de gedetineerde een plaats krijgen en dat hiermee

afdoende rekening wordt gehouden bij het toekennen van een job of het organiseren van een

beroepsopleiding tijdens de detentie (verwacht effect). Waar er gebruik gemaakt wordt van individuele

detentieplannen, moet aandacht worden besteed aan de noden aan en voorkeuren voor arbeidstraining

en arbeid. Deze noden worden eveneens in rekening gebracht bij de allocatie van beschikbare

102 HM PRISON SERVICE, o.c., [standaard 11].

51

Page 53: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

arbeidsplaatsen (key audit baselines). Ten tweede wordt de toeleiding naar arbeidsplaatsen in de

gevangenis gedocumenteerd en opgevolgd, en worden de behoeften aan arbeid en opleiding van

gedetineerden in voorhechtenis in overweging genomen (verwacht effect). Dit laat zich concreet

vertalen in het op lijst stellen van alle vacante interne arbeids- en trainingsplaatsen en het beschikbaar

stellen van deze lijst aan alle gedetineerden. Met het oog op het tegengaan van discriminatie, wordt

een systeem opgezet waarin geregistreerd wordt voor welke jobs gedetineerden zich kandidaat stellen

en wanneer bepaalde arbeidsplaatsen vacant worden. Bovendien wordt genoteerd welke arbeidskansen

aan de beklaagden geboden worden. Voorlopig gehechten wordt idealiter en indien gerechtvaardigd

een werkloosheidsvergoeding aangeboden (key audit baselines).

Ten derde dient arbeid en beroepsopleiding te voldoen aan de regelgeving betreffende arbeid,

veiligheid en gezondheid (verwacht effect). Daarom moeten ongevallen worden gedocumenteerd en

gerapporteerd. De instructeurs en atelierleiders zijn gekwalificeerd en op de hoogte van de geldende

regelgeving betreffende veiligheid en gezondheid. Alle relevante documenten betreffende dergelijke

regelgeving dienen op de werkplaatsen zichtbaar uitgehangen te worden. Tenslotte worden inspecties

op veiligheid en gezondheid in de werkplaatsen uitgevoerd (key audit baselines).

Ten vierde voorziet men tijdens de beroepsopleiding ruimte voor het aanleren van

basisvaardigheden, voor zover ze nuttig zijn bij het verwerven en behouden van een job (verwacht

effect). Hierin wordt voorzien door onder andere afdoende te registreren welke vaardigheden

aangeleerd worden en welke nodig zijn op de externe arbeidsmarkt (key audit baselines).

Een volgende standaard betreft gezondheidszorg aan gedetineerden: 'to provide prisoners with access

to the same range and quality of services as the general public receives from the National Health

Services'. Ze omvat bepalingen betreffende het beroepsgeheim, de vaststelling en registratie van

medische noden van gedetineerden bij het onthaal in de gevangenis, het installeren van een

zelfmoordpreventie-team, continuïteit van verzorging bij overplaatsing en vrijlating, multidisciplinaire

samenstelling van de medische dienst, preventie en controle van besmettelijke ziekten en

gespecialiseerde klinische verzorging van verslaafden. De focus ligt hier met andere woorden op het

voorzien in professionele en multidisciplinaire medische hulpverlening aan gedetineerden, die

hetzelfde kwaliteitsniveau heeft als in de vrije samenleving103.

Dit zijn slechts enkele van de 62 standaarden die uitgewerkt werden in de Performance Standards.

Over de ganse lijn hecht men voornamelijk aandacht aan de geïntegreerde aanpak van de noden van

gedetineerden, de maximale toegang tot een goed uitgebouwd hulp- en dienstverleningsaanbod,

individualisering van het aanbod, uitvoering door gekwalificeerd personeel, ontplooiing van

basisvaardigheden en multidisciplinariteit.

103 De key audit baselines werden hier niet verder uitgewerkt.

52

Page 54: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Kwaliteitscriteria komen niet expliciet aan bod, maar er zijn duidelijke aanwijzingen van de

participatieve, realistische en reflexieve benadering van kwaliteit. Men poneert immers het belang van

betrokkenheid van externe organisaties en diensten. Het betreft hier bovendien niet alleen het uitlijnen

van een minimaal hulp- en dienstverleningsaanbod. Men gaat verder dan dat en daarom kan men

stellen dat met deze standaarden gestreefd werd naar een geoptimaliseerde invulling van het aanbod.

Deze standaarden voldoen allereerst aan de functionele dimensie van sociale integratie. Men stelt

immers dat elke gevangenis een volledig aanbod aan hulp- en dienstverlening moet ontwikkelen en dat

dergelijk aanbod dient te voldoen aan standaarden en kwaliteit die daarvoor in de vrije samenleving

gelden. Daarenboven moeten gekwalificeerde begeleiders en hulpverleners worden aangetrokken,

moet over de uitwerking en invulling van het aanbod documentatie bijgehouden worden en dient

omtrent de beschikbaarstelling uitgebreid geregistreerd te worden.

Gelijkwaardige toegang, en daarmee de morele dimensie van integratie, worden eveneens

verzekerd. Het aanbod moet maximaal toegankelijk zijn voor alle gedetineerden. Er dient in het

bijzonder te worden toegezien op een gelijkwaardige toegang tot het gehele gamma van programma's

en activiteiten voor gedetineerden in voorlopige hechtenis en voor mindervalide gedetineerden.

De expressieve dimensie van integratie kent eveneens zijn toepassing in deze standaarden.

Deze vindt meer bepaald uiting in de erkenning en registratie van individuele noden van gedetineerden

bij hun onthaal in de gevangenis. Het aanbod dient met andere woorden geïndividualiseerd te zijn, in

de zin dat rekening gehouden moet worden met individuele doeleinden, behoeften en interesses. Er

wordt verder ook gesteld dat deze individualisering van het aanbod een weerslag dient te kennen in

een individueel detentieplan, dat regelmatig in functie van de vooruitgang van de gedetineerde wordt

herzien en aangepast. Tenslotte wordt ook gewezen op het belang van validatie van participatie aan

een onderwijsprogramma, bij voorkeur onder de vorm van een erkend diploma.

5. Kwaliteitsinspecties in de gevangenissen van Engeland en Wales

Hierbij aansluitend vermelden we de criteria die gehanteerd worden door het Inspectorate of Prisons

in het Verenigd Koninkrijk. De opdracht van het in 1980 opgerichte Inspectoraat bestaat erin '[t]o

inspect and report to the Secretary of State on Prison Service establishments in England and Wales

and, in particular, on […] conditions of those establishments [… ][,] the treatment of prisoners and

other inmates and the facilities available to them […]104'. Deze opdracht wordt vervuld door middel

van aangekondigde en onaangekondigde bezoeken in de verschillende penitentiaire inrichtingen. Er

wordt gefocust op de zinvolle en adequate invulling van detentie naargelang de noden en behoeften

104 http://www.homeoffice.gov.uk/justice/prisons/inspprisons/aims.html

53

Page 55: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

van de gedetineerden, die door de inspecteurs nagegaan worden aan de hand van bevraging van

gedetineerden omtrent hun ervaringen en detentiebeleving.

De achterliggende motivering bij deze inspecties is '[t]o contribute to the reduction in crime,

by inspecting the treatment and conditions of those in Prison Service Custody […]105'. '[…] the whole

experience of custody is inspected as far as possible, because every part is likely to impact on

prisoners in some way. This impact may be positive, in helping to prevent further offending, or

negative in reinforcing criminality106'.

In een annex in één van de jaarlijkse rapporten107 worden de criteria uiteengezet waaraan men de

condities van de gevangenis en de bejegening van gedetineerden afweegt. Ze zijn te herleiden tot vier

peilers van wat men een 'healthy prison' noemt. Deze peilers zijn veiligheid, respectvolle bejegening

van gedetineerden, een aanbod van zinvolle activiteiten en de ondersteuning van de gedetineerde bij

zijn streven naar een delictvrije toekomst. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de houding van de

penitentiair beambten ten aanzien van de gedetineerden.

De criteria die vooropgesteld werden in het kader van de inspecties, hebben betrekking op een hele

reeks van detentieaspecten, bijvoorbeeld aangaande onderwijs en beroepsopleiding, contacten met

familie en vrienden, gezondheidszorg, sport en gevangenisarbeid. Aan de drie dimensies van integratie

wordt op een evenwichtige manier tegemoet gekomen. Er wordt aandacht besteed aan het realiseren

van een aanbod dat bruikbaar en omvattend is (functionele dimensie). Men gaat in de inspecties ook

na of het uitgebouwde aanbod ter beschikking is van alle gedetineerden en of het voldoende

bereikbaar, toegankelijk en bekend gemaakt is (morele dimensie). Tenslotte hecht men belang aan een

aanbod waaraan de gedetineerde naargelang zijn behoeften en interesses een individuele invulling kan

geven (expressieve dimensie). Dit laatste wordt ondersteund door het vooropstellen van een

gedifferentieerd aanbod, mogelijkheid tot eigen inbreng, zorg aan minimale overlapping van

activiteiten en mogelijkheid om de inspanning te verzilveren onder de vorm van een diploma. Men

streeft met andere woorden naar een toegankelijk, bereikbaar en bruikbaar aanbod dat voldoende

bekend gemaakt werd, evenals naar een integraal aanbod, interne en externe netwerking,

individualisering, differentiatie, nazorg en continuïteit.

In de rapporten van het inspectoraat wordt bovendien uitdrukkelijk gesproken over kwaliteit,

zij het gekoppeld aan recidivevermindering. Hierbij legt men vooral de nadruk op de participatieve,

realistische en contextgebonden invulling van het kwaliteitsbegrip.

105 HM INSPECTORATE OF PRISONS, Annual Report of HM Chief Inspector of Prisons for England and Wales 2001-2002, London, The Stationary Office, 2002, titelblad.

106 HM INSPECTORATE OF PRISONS, Annual Report of HM Chief Inspector of Prisons for England and Wales 2001, s.l., 2001, annex 'expectations', 2.

107 HM INSPECTORATE OF PRISONS, Annual Report of HM Chief Inspector of Prisons for England and Wales 2001, annex 'expectations', x p.

54

Page 56: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

6. Standaarden voor psychosociale interventies in Noord-Amerikaanse gevangenissen108

De American Association for Correctional psychology bracht in 1980 de eerste versie van

minimumstandaarden voor psychosociale interventies uit. Deze kwam er naar aanleiding van het

gebrek aan een code van praktijkstandaarden voor psychologen werkzaam in de gevangenis, wat een

kwaliteitsvolle uitbouw van psychosociale interventies bemoeilijkte. Inspiratie werd gezocht in andere

bestaande codes en standaardverklaringen (bijvoorbeeld Standards for Educational and Psychological

Tests, Standards for Health Services in Correctional Institutions, Ethical Standards for Psychologists ,

Standards for Providers in Psychological Services, Manual of Standards for Adult Correctional

Institutions, Task Force Report on Standards for Jails, Standards for Providers of Forensic

Psychological Services). Een samenvoeging van bepaalde elementen uit deze bronnen mondde uit in

een standaardenlijst die specifiek gericht is op psychosociale interventies in een correctionele setting.

'The 1980 Standards remained the only comprehensive set of practice guidelines for correctional

psychologists as well as correctional organizations within which psychological services were

provided109.'

Een periodieke actualisering en herziening van deze set van standaarden werd reeds in 1980

vooropgesteld en kwam er in 1999. De geest van de gereviseerde editie van de standaarden werd

behouden, namelijk 'to contribute to raising correctional psychology to a level that guides and

inspires legislators, psychologists, corrections administrators, staff, and the public to understand that

offenders entrusted to the custody of our correctional facilities and probation/parole agencies merit

and benefit from the highest quality mental health services110'. Of nog: 'The intent continues to be the

improvement of advocacy, accessibility, integrity, quality, and measured effectiveness of mental health

care for all offenders- adult or juvenile- who require or may benefit from it111'.

Er gebeurden enkele aanpassingen in functie van recente professionele standaarden,

praktijken, wetgeving en met veranderingen in het penitentiaire systeem sinds 1980. Men stelde

bijvoorbeeld vast dat (1) de gedetineerdenpopulatie verviervoudigd was, (2) door de

deïnstitutionalisering van de psychische gezondheidszorg in combinatie met een stijging van het aantal

uitspraken tot vrijheidsberoving, het aantal gedetineerden met psychische problemen gegroeid was en

(3) er een daling was qua sociale, politieke en financiële steun voor centra voor rehabilitatie en

psychische gezondheidszorg voor daders van misdrijven in het algemeen en voor gedetineerden in het

108 De standaarden die hieronder beschreven worden, betreffen in essentie de inrichting van de psychosociale dienst. Vermits dit eigenlijk niet onder het Strategisch Plan valt, wordt deze code niet uitvoerig beschreven.

109 www.eaacp.org/cgi-bin/std_history.pl110 STANDARDS COMMITTEE, AMERICAN ASSOCIATION FOR CORRECTIONAL

PSYCHOLOGY, ‘Standards for Psychology Services in Jails, Prisons, Correctional Facilities, and Agencies, Criminal Justice and Behavoir, 2000, afl. 4, 435-436.

111 Ibid., 439.

55

Page 57: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

bijzonder. Daartegenover staat dat sinds 1980 het recht op professionele gezondheidszorg voor

gedetineerden in de wetgeving werd opgenomen112.

In de standaardenlijst werd ten eerste de intentieverklaring van de psychosociale dienst opgenomen,

namelijk de bevordering van het welzijn van gedetineerden. Verder volgen bepalingen met betrekking

tot (1) het voldoen aan standaarden zoals die bepaald zijn in de vrije samenleving, (2) professionele

autonomie, (3) beschikbaarheid van minimum aan middelen en personeel, (4) volwaardige integratie

van de psychosociale dienst in de gevangenis, (5) jaarlijkse evaluatie van de werking van de dienst

door interne en externe actoren, (6) bijscholing, (7) het beantwoorden aan externe deontologische

codes, (8) documentatie en dossiers, (9) beroepsgeheim, (10) informed consent, (11) vrijwilligheid van

deelname aan psychosociale interventies, (12) training van de penitentiair beambten inzake het

herkennen van bepaalde symptomen en het correct bejegenen van gedetineerden met psychosociale

noden, (13) maximale toegang tot en bekendmaking van het aanbod aan gedetineerden van bij hun

onthaal in de gevangenis, (14) screening van nieuwe gedetineerden, (15) crisisinterventie, (16)

integratie van het psychosociale aanbod in het geheel van activiteiten en interventies tijdens de

detentie, (17) het uitschrijven van individuele behandelingsplannen en (18) het verzekeren van

continuïteit van verzorging en behandeling door het overdragen van dossiers en rapporten aan

betrokken diensten113.

De versie van de standaarden van 1999 staat in functie van de bijsturing van de versie van 1980. Deze

situeert zich dus op de groeibenadering van kwaliteit. De editie van 1980 moet dan beschouwd worden

als gepositioneerd op de realistische benadering van een kwaliteitsvol psychosociaal aanbod. Tevens

beantwoorden de beide versies aan de contextgebonden benadering. Wat de beantwoording aan de drie

dimensies van het integratiebegrip betreft, voldoen ze voornamelijk aan de functionele dimensie. Er

wordt immers nog veeleer gefocust op het ontwikkelen van een professioneel, volwaardig en

bereikbaar aanbod, en in mindere mate op de gelijkwaardige kansen van de gedetineerden in dit

aanbod en op de betekenisverlening door gedetineerden.

7. Professionele, ethische en op de mensenrechten gebaseerde standaarden inzake

gezondheidszorg

TOMASEVSKI maakte in 1992 een omstandig rapport met betrekking tot een internationaal

onderzoek naar gezondheidszorg in gevangenissen114. Zij ging op zoek naar good practices van

112 Ibid., 437-438.113 Ibid., 440-493.114 K. TOMASEVSKI, Prison health: international standards and national practices in Europe, Helsinki,

Helsinki institute for crime prevention and control, 1992, 228 p.

56

Page 58: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

medische zorgverlening in Europese gevangenissen. De auteur trachtte tevens de beschikbare

professionele, ethische en op de mensenrechten gebaseerde standaarden in kaart te brengen.

De professionele standaarden waarover men in Europa beschikt betreffen de nood aan

‘professional oversight over the provision of health care services to prisoners as an indispensable

condition of ensuring the quality of health care provided to prisoners115’. De bestaande ethische

standaarden geven de positie van de zorgverlener weer in situaties als hongerstakingen en gedwongen

toediening van voedsel, body cavity searches, onderzoek naar de geschiktheid voor disciplinaire

sancties en voor eenzame opsluiting. ‘Much professional and public attention is still paid to the

involvement of health professionals in the ill-treatment of prisoners, and this continued attention

testifies to the need for increased scrutinity116’. De standaarden gebaseerd op de mensenrechten

hebben dan weer betrekking op maximale toegang tot de gezondheidszorg, bescherming tegen

ongeoorloofde praktijken en rechten van de patiënt zoals beroepsgeheim, autonomie en gelijke

behandeling. De medische hulp aan gedetineerden moet immers van een zelfde kwaliteitsniveau zijn

als in de vrije samenleving.

TOMASEVSKI stelde vast dat ‘the existing international standards rarely specify entitlements of

prisoners in health care and therefore most problems cannot be solved by the conventional human

rights practice of identifying those practices that constitute violations of individual rights’. Bovendien

signaleert TOMASEVSKI dat men in de verschillende Europese gevangenissen gelijkaardige

problemen ondervindt (in het bijzonder met betrekking tot middelengebruik en AIDS/HIV) maar toch

verschillende oplossingsstrategieën hanteert. Er is evenmin een geïnstitutionaliseerde samenwerking

of uitwisseling van informatie en ervaringen aangaande medische hulpverlening in Europese

gevangenissen. Daarom zou er een uniforme, internationale code van standaarden betreffende de

gezondheidszorg aan gedetineerden moeten opgesteld worden. ‘The main message of this study has

been that neither the existing legal (including human rights) norms nor the codified principles of

medical ethics are sufficient guidance in prison health117’. Tenslotte pleit ze ook voor de

onafhankelijkheid van de medische diensten ten aanzien van het gevangenisbestuur en strafrechtelijk

beleid.

De belangrijkste bevinding van TOMASEVSKI is dus dat er nog geen eenduidige internationale code

van minimumstandaarden is voor de gezondheidszorg. Men heeft ervoor gezorgd dat er een aanbod

van professionele gezondheidszorg in de gevangenissen is, maar wat daarvan de basiskwaliteit moet

zijn, is nog niet internationaal bepaald. Dit werk situeert zich daarom eerder op het niveau van een

nulmeting. Er is nog geen code, en dus kan in termen van het vooropgestelde conceptuele model

115 Ibid., 190.116 Ibid., 192; In sommige landen vermijdt men medische zorgverleners te betrekken in de hier beschreven

ill-treatment door hen niet bij het gevangenispersoneel te rekenen: K. TOMASEVSKI, o.c., 197.117 Ibid., 215.

57

Page 59: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

worden gesteld dat zelfs niet beantwoord wordt aan de realistische benadering van kwaliteit van de

medische hulpverlening. Er kan door TOMASEVSKI alleen nog maar aangedrongen worden op het

uitwerken van een code die idealiter beantwoordt aan de verschillende kwaliteitsbenaderingen.

E.1.3. Besluit minimumstandaarden

Wat de situering van de supranationale standaarden in het vooropgestelde conceptuele model betreft,

blijkt ten eerste dat er een onevenwichtige verhouding is tussen de aandacht voor de drie dimensies

van het integratiebegrip. Aan de expressieve dimensie van sociale integratie werd namelijk geen

aandacht besteed. Er wordt voornamelijk aan de functionele en morele dimensies tegemoetgekomen,

zij het in een eerder algemene termen en adviezen. Het gaat hier immers om aanbevelingen die er in

essentie op gericht zijn te wijzen op het belang van een uitgebreid en professioneel hulp- en

dienstverleningsaanbod in de gevangenissen. Men voorziet zowel in Europa als in de verenigde Naties

zelfs in een toezicht op de implementatie van bovenstaande verklaringen, ondanks het niet-bindend

karakter ervan. Het aanbod belangt bovendien alle gedetineerden aan, waarbij een onderscheid

gemaakt wordt tussen veroordeelden, voorlopig gehechten en geïnterneerden. Gedetineerden onder

deze verschillende statuten moeten maximaal gebruik kunnen maken van dit aanbod.

Vermits bovenstaande supranationale aktes slechts tot doel hadden te onderstrepen dat elke

gevangenis een degelijk hulp- en dienstverleningsaanbod dient uit te bouwen, kan hier nog geen

sprake zijn van bijsturingscriteria. In de eerste plaats wordt aangetoond dat er een minimaal aanbod

moet zijn en wordt kwaliteit voornamelijk bekeken vanuit de realistische benadering. Kwaliteit wordt

daarnaast ook beschouwd vanuit haar participatieve en contextgebonden invulling. Externe

organisaties moeten worden aangetrokken om het aanbod mee vorm te geven en elke lidstaat moet de

vrijheid hebben het aanbod te concretiseren.

Een zelfde toetsing kan worden gemaakt van de minimumstandaarden zoals opgesteld in het kader van

penologische theorieën en projecten. Deze gaan verder dan de codes beschreven in de supranationale

verklaringen. Overwegend wordt echter een antwoord geboden op de functionele en morele dimensie

van sociale integratie. Gesteld wordt dat een hulp- en dienstverleningsaanbod beschikbaar, bereikbaar,

bekendgemaakt en maximaal toegankelijk moet zijn. Hierbij worden de verschillende domeinen die

opgenomen werden in het Strategisch Plan, beoogd. Voldoende middelen en accommodatie moeten

vrijgemaakt worden. Het aanbod moet professioneel zijn en voldoen aan de standaarden die daarvoor

in de vrije samenleving gelden. Bijzondere aandacht wordt besteed aan specifieke beperkingen van

bepaalde groepen gedetineerden, zoals gedetineerden in voorlopige hechtenis of met een handicap en

aan de noodzaak het aanbod op evenwaardige en non-discriminatieve manier toegankelijk te maken

voor alle gedetineerden.

58

Page 60: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Aan de expressieve dimensie wordt ook geraakt. Deze dient te worden gerealiseerd door

middel van individualisering van het aanbod. De mogelijkheden en interesses van gedetineerden

moeten in overweging genomen worden en geïntegreerd in individuele detentieplannen, die geregeld

moeten worden herzien en aangepast. Daarnaast wordt ook gewezen op het belang van de validatie

van deelname aan bijvoorbeeld een onderwijsactiviteit onder de vorm van een nationaal erkend

diploma.

Op het niveau van de verschillende kwaliteitsbenaderingen, kaderen deze minimumstandaarden

zowel binnen het participatieve, realistische, contextgebonden en groeiperspectief. Er wordt

meermaals benadrukt dat in functie van een goed aanbod, externe organisaties moeten worden

betrokken. Het betreft hier hoofdzakelijk de beschrijving van een minimumaanbod en vandaar de

ontwikkeling van haalbare criteria. Ook met de unieke kenmerken en mogelijkheden van de

penitentiaire instellingen en met het lokale gevangenisbeleid wordt rekening gehouden. Tenslotte

beantwoordt één set van standaarden, namelijk de Performance Standards van het Verenigd

Koninkrijk, aan de groeibenadering van kwaliteit. Deze set standaarden gaat immers verder dan een

aflijning van een minimaal aanbod, en somt bijsturingscriteria op.

Over de ganse lijn beantwoorden de standaarden uit de penologische bronnen, meer dan de

supranationale aanbevelingen en verklaringen, aan de verschillende dimensies van sociale integratie en

diverse benaderingen van kwaliteit, zij het met een zekere overhelling naar de functionele en morele

dimensie van het integratiebegrip.

De bepalingen in bepaalde bronnen blijven eerder oppervlakkig. Het is immers geen sinecure te

bepalen wat een kwaliteitsvol hulp- en dienstverleningsaanbod is. De standaardencode die als het

meest volledig kan worden beschouwd is dan de Performance Standards-code van de Prison Service

van de UK. De minimumstandaarden doen alleszins in deze context dienst als waardevolle

inspiratiebron.

Daarenboven willen we er nogmaals op wijzen dat men omzichtig moet omspringen met

standaardisatie. Ondanks de nood aan standaarden, moet men immers oog hebben voor individuele en

contextuele noden en verschillen. Om die reden dienen standaarden ook op geregelde tijdstippen te

worden herzien en geactualiseerd. In de termen die in het theoretisch concept aan de basis van dit

onderzoek gebruikt worden, kan gesproken worden van bijsturing in functie van kwaliteit in een

groeiperspectief.

E.2. SUCCESFACTOREN

E.2.1. Inleiding

59

Page 61: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

In de bestudeerde literatuur blijkt overwegend aandacht te worden besteed aan effectiviteit, en dus aan

het al dan niet behalen van resultaten. We wijzen erop dat voornamelijk Angelsaksische literatuur

werd ontsloten in de zoektocht naar relevante artikelen, readers en monografieën. In het Angelsaksisch

penitentiair beleid heerst er immers een grote bekommernis naar het bereiken van vooropgestelde

doelen opdat men projecten en interventies kan verantwoorden ten aanzien van geldschieters en ten

aanzien van beleidsmedewerkers. ‘Research and evaluation findings must be compiled and shared so

that scarce resources are not wasted118’. Of nog: follow-up onderzoek is ‘invaluable both for

measuring the effectiveness of a new correctional […] enterprise, and to procure financial support

for new enterprises119’. Men lijkt daarenboven voornamelijk te moeten aantonen dat bepaalde

initiatieven en projecten recidive-verminderend zijn of leiden tot attitudeverandering120. Aan de

kwaliteit van interventies wordt minder aandacht besteed. Noodgedwongen dienden we ons daarom te

beperken tot het weergeven van bepaalde factoren waaraan in de literatuur omtrent hulp- en

dienstverleningsaanbod aan gedetineerden wordt toegedicht dat ze aanwezig moeten zijn opdat het

aanbod zinvol en degelijk is. Vooraleer op de concrete succesfactoren in te gaan, wordt een beeld

geschetst van het discours omtrent effectiviteit dat vanaf van jaren '70 een prominente rol speelde in de

operationalisatie van interventies in de penitentiaire context.

E.2.2. Van nothing works tot matching clients to interventions

In 1975 besloten LIPTON, MARTINSON en WILKS dat geen enkele interventie in de penitentiaire

context werkt. Deze uitspraak resulteerde uit een studie naar de effectiviteit van

behandelingsprogramma’s die in het gevangeniswezen ontwikkeld werden. De criteria waartegen de

effectiviteit werd afgemeten waren recidive, institutionele aanpassing, beroepsmogelijkheden,

educatieve prestaties, herval in drug- en alcoholverslaving, persoonlijkheids- en attitudeverandering en

normconformiteit. Correctionele programma's bleken niet aan deze eisen van effectiviteit te voldoen121.

Deze wetenschappelijke analyse leidde tot een gevangenisbeleid dat opnieuw vanuit een streng

punitieve invalshoek benaderd werd en waarin weinig ruimte was voor de ontwikkeling van

rehabilitatieve interventies122. '[...] commonplace in the rhetoric of policymakers in the United States:

the belief that criminal behaviour can be reduced by increasing the pains offenders endure. Clear

(1994) calls this sustained effort to punish more and more, to get tougher and tougher, the 'penal

118 G.M. SCHWARTZ, An evaluation model for special education service delivery in state-operated adult and juvenile correctional facilities, Michigan, UMI Dissertation Information Service, 1989, 6.

119 D. GLASER, ‘The effectiveness of correctional education’ in A.R. ROBERTS (ed.), Readings in prison education, Springfield, Charles C Thomas Publishers, 1973, 361.

120 G. MARKLEY, ‘The marriage of mission, management, marketing, and measurement’, Research in Corrections, 1989, 51.

121 D. LIPTON, R. MARTINSON and J. WILKS, The Effectiveness of Correctional Treatment. A Survey of Treatment Evaluation Studies, New York, Praeger Publishers, 1975, 735 p.

122 J.L. FERGUSON, ‘Putting the “what works” research into practice. An Organizational Perspective’, Criminal Justice and Behavior, 2002, 473.

60

Page 62: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

harm movement'123'. 'In the US, criminologists have contributed to the cacophony of voices attacking

rehabilitation, claiming repeatedly over the past three decades that treatment interventions 'don't

work'. Unwittingly, this attempt to delegitimize rehabilitation has added fuel to the penal harm

movement124'.

Een grote groep criminologen was snel bereid de conclusie van MARTINSON te aanvaarden

aangezien ze reeds bestaande tegenkantingen omtrent een rehabilitatieve vrijheidsberoving voedde. 'In

the US, political conservatives had long opposed treating offenders because they believed it caused

criminals to be coddled and released prematurely from prison. [...] [L]iberals of this time [de jaren

'70] asserted that individualized treatment allowed state officials wide discretionary powers, which

too often were abused in unjust and coercive ways. Most criminologists, sharing these liberal

concerns, believed that the whole correctional enterprise was bankrupt- that the best solution to crime

was to minimize state intervention in the lives of offenders and, more broadly, to achieve social justice

in the larger society125'.

De ‘nothing works’-conclusie werd echter ook fel bestreden. In de jaren volgend op de

omstreden publicatie van LIPTON, MARTINSON en WILKS werd het beschikbaar empirisch

materiaal opnieuw bekeken en werden nieuwe onderzoeken naar de effectiviteit van correctionele

behandelingsprogramma's opgezet126. Op basis daarvan konden wel positieve resultaten aangaande de

impact van behandeling op recidive worden voorgelegd. Dit leidde tot een polemiek waarin de

wetenschappers die zich bleven scharen achter het nothing works-besluit, zo ver gingen in hun afbreuk

van de bewijzen die het nut van behandeling ondersteunden, dat ze zochten naar wat

GOTTFREDSON 'treatment destruction techniques127' noemt. '[...] Gottfredson identified criteria used

by critics that, although couched in scientific language, were so impossible to meet that virtually no

study could survive their application128'.

Benevens bovenstaand discours, ontstonden twee kampen tussen de voorstanders van een

rehabilitatieve invulling van detentie. Enerzijds werd in het meest kritische kamp beweerd dat slechts

een aantal interventies enige impact hebben op gedetineerden, en dat deze impact zelfs beperkt is.

Anderzijds kon door de eerder optimistische wetenschappers empirisch gestaafd worden dat

programma’s en interventies werken indien ze aangeboden worden aan de geschikte gedetineerden.

Beide kampen waren het niettemin eens over drie elementen die de effectiviteit van

correctionele interventies bewerkstelligen. Ten eerste is een effectief aanbod van correctionele

interventies gebaseerd op een multiple modality approach, of met andere woorden gelijktijdig of

123 X, 'Introduction', in F.T. CULLEN and B.K. APPLEGATE (eds.), Offender Rehabilitation. Effective Correctional Intervention, Darthmouth, Ashgate, 1997, xii.

124 Ibid., xiv.125 Ibid., xv.126 J.L. FERGUSON, l.c., 473.127 X, 'Introduction', in F.T. CULLEN and B.K. APPLEGATE (eds.), Offender Rehabilitation. Effective

Correctional Intervention, Darthmouth, Ashgate, 1997, xvi.128 Ibid., xvi.

61

Page 63: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

opeenvolgend gericht op beroepsopleiding, psychosociale ondersteuning, recreatie, onderwijs,

culturele verrijking, enzovoort. Ten tweede moet een interventie intensief zijn en de contacten met

betrokken gedetineerden frequent. Ten derde onderstreept men het belang van een gedifferentieerd

aanbod, gelinkt aan 'program and offender matching129'. Want ‘[a] program’s full range of resources

should not automatically be applied to every type of offender subgroup. Instead, only some

components or combinations should be used, at least at any one time, with any particular offender

type. Intervention strategies should be adapted to the main needs and interests of subgroup

comprising the overall sample130’.

Het is opmerkelijk dat deze aanbevelingen zich niet op de structurele benadering van sociale

integratie bevinden. Ze zijn immers sterk gericht op de verantwoordelijkheid van de individuele

gedetineerde in het al dan niet slagen van een interventie. Bovendien wordt het positief effect van een

interventie gelijkgesteld met de reductie van recidive. Ze balanceren dus tussen de minimalistische

benadering van sociale integratie en de benadering vanuit het sociaal leren.

Eind jaren '70 werd de nothing works-these steeds meer losgelaten. In 1979 analyseerde

MARTINSON zijn studie van 1975 in het licht van de onderzoeken die sindsdien waren uitgevoerd.

Hij verwierp zijn conclusie van '75 omdat het empirische bewijs in het voordeel van psychosociale

interventies te overweldigend was om te negeren. Medio jaren ’80 werd vervolgens uitgegaan van de

vaststelling dat sommige interventies werken voor specifieke gedetineerden in bepaalde

omstandigheden131. Van interventies gebaseerd op cognitive-behavioral methoden werd geoordeeld dat

ze de meeste invloed hebben. Bovendien werd de focus op louter psychosociale begeleiding

opengetrokken naar een integrale aanpak van de verschillende noden van de individuele gedetineerde.

‘All in all, by the late 1980s the program-development efforts that existed during 1965-1975 but which

had then declined for several years had, to a large extent, returned. Many practitioners and

researchers were again proceeding with the practical task of discovering useful intervention methods

and strategies and of developing and evaluating possibly improved approaches132’ Toch waarschuwt

HOOD voor een overdreven optimisme aangaande de causaliteit tussen de bereikte effecten en de

(psychosociale) interventie. De mogelijkheid bestaat immers dat de positieve effecten veeleer

veroorzaakt zijn door 'la sélection et/ou de répercussions expérimentales ou de différentes décisions

discrétionnaires et/ou d'influences au cours de la période postérieure à l'intervention, etc. compte tenu

de ces observations, il est clair qu'il serait tout aussi simpliste de remplacer le slogan "rien ne

marche" par la généralisation aventureuse "le traitement fonctionne133'.

129 T. PALMER, ‘The Effectiveness of Intervention: Recent Trends and Current Issues’, Crime and Deminquency, 1991, 330-346.

130 Ibid., 332.131 We merken op dat het risico van het Mateus-effect, namelijk de creatie van een aanbod dat louter

geschikt is voor de makkelijkst te bereiken gedetineerden, hierin verscholen zit.132 T. PALMER, ‘The Effectiveness of Intervention: Recent Trends and Current Issues’, l.c., 334.133 R. HOOD, ‘Conclusions et recommendations’ in X, Les interventions psychosociales dans le système de

justice pénale, s.l., Comité européen pour les problèmes criminels, 1995, 217.

62

Page 64: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Aangezien besloten werd dat gedetineerden aan de juiste interventie moeten worden gekoppeld,

ontstond de nood aan assessment-onderzoek ‘in which attempts were made to identify offenders needs

and to determine appropriate strategies for meeting those needs134’. Bij de inschatting van de noden

van noden van individuele gedetineerden gelden vier principes135. Deze principes vereisen dat er een

adequate assessment of intake van de gedetineerde plaatsvindt bij zijn onthaal in de gevangenis, opdat

een aanbod op maat van de gedetineerde kan worden gemaakt en aldus de effectiviteit van dit aanbod

optimaal is136.

Het eerste is het risk principle, dat terugvalt op de beoordeling van de geneigdheid tot

recidive. Deze wordt bepaald door statische factoren als leeftijd, aantal gepleegde delicten en

delicttype137. ‘Risk factors refer to personal attributes and circumstances that are assessable prior to

service and are predictive of future criminal behavior138’. Deze factoren kunnen niet meer beïnvloed

worden door middel van een bepaalde interventie. Ze kunnen slechts in rekening worden gebracht bij

de profilering van de gedetineerden. Vervolgens hanteert men het need principle. Dit richt zich op de

noden van de gedetineerden met betrekking tot arbeid, educatie, middelengebruik, enzovoort, die

criminogene noden worden genoemd139. Het zijn meer bepaald dynamische factoren die een invloed

(kunnen) hebben op recidive en waarop tijdens de detentie wel kan worden ingespeeld. ‘Criminogenic

needs are a subset of risk factors. They are dynamic attributes of offenders and their circumstances

that, when changed, are associated with changes in the chances of recidivism140’.

Het responsitivity principle suggereert dat de stijl en karakteristieken van de gedetineerde en de stijl en

model van de interventie afgestemd moeten zijn op elkaar141. Tenslotte stelt het principe van de

professional override of professional discretion dat de objectieve gegevens verzameld in antwoord op

de drie voorgaande principes, aangevuld moeten worden met professionele intuïtie en dat ook de

gegeven omstandigheden, bijvoorbeeld duur van de detentie, gevangenisstructuur en -cultuur, in

134 T. PALMER, ‘The Effectiveness of Intervention: Recent Trends and Current Issues’, l.c., 333.135 Zie onder andere D.A. ANDREWS, J. BONTA and R.D. HOGE, ‘Classification for effective rehabilitation. Rediscovering Psychology’, Criminal Justice and Behavior, 1990, 19-52; D. H. ANTONOWICZ and R.R. ROSS, ‘Essential Components of Succesful Rehabilitation Programs for Offenders’, International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 1994, afl. 2, 97-104; J.L. FERGUSON, l.c., 472-492; P. GENDREAU, ‘The principles of effective intervention with offenders’, in A.T. HARLAND (ed.), Choosing correctional options that work: defining the demand and evaluating the supply, Thousand Oaks, Sage Publications, 1996, x p.; P. GENDREAU and C. GOGGIN, ‘Principles of effective correctional programming’, Forum, 1996, afl. 3, 38-41; T. PALMER, ‘The Effectiveness of Intervention: Recent Trends and Current Issues’, l.c., 330-346; P. VAN VOORHIS, ‘Correctional classification and the “responsitivity principle”’, Forum, 1997, afl. 1, 46-50.136 J.L. FERGUSON, l.c., 474.137 T. PALMER, ‘The Effectiveness of Intervention: Recent Trends and Current Issues’, l.c., 334.138 D.A. ANDREWS, J. BONTA and R.D. HOGE, l.c., 24.139 T. PALMER, ‘The Effectiveness of Intervention: Recent Trends and Current Issues’, l.c., 334.140 D.A. ANDREWS, J. BONTA and R.D. HOGE, l.c., 31.141 J.L. FERGUSON, l.c., 474.

63

Page 65: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

beschouwing moeten genomen worden in functie van het geïndividualiseerde hulp- en

dienstverleningsaanbod142.

In het discours dat hierboven beschreven staat, wordt geen aandacht besteed aan de geschiktheid van

het gehanteerde effectiviteitscriterium, recidive. Het is echter een zeer bekritiseerbaar criterium. Het is

bovenal een erg heterogeen begrip. Het kan geconcretiseerd worden als het plegen van nieuw delict

dat minder ernstig, even ernstig of ernstiger is, als een nieuwe arrestatie, of als een nieuwe

veroordeling, al dan niet tot een gevangenisstraf. Verder is recidive moeilijk te operationaliseren en te

meten, onder andere omwille van de dark number. Recidive wordt ook beïnvloed door tal van factoren

die niet tegelijk te vatten zijn in een meetinstrument143. Met een criterium als recidive wordt bovendien

louter getoetst of naar aanleiding van een interventie een negatief effect afwezig is, en niet of een

positief resultaat werd bereikt. ‘Recidivism may be thought of as a measure of success as well as a

failure. That is, those who do not fail could be considered successes. But this is a very limited and

pessimistic view of success- not (having been discovered) getting into trouble. A measure of success

should be based on positive accomplishments, not on the absence of negative findings144’. MALTZ

voegt daar nog toe dat het überhaupt niet eenvoudig is om de effecten van sociale interventie te meten.

‘The measurement of poverty, educational attainment, intelligence, employment, self-esteem, socio-

economic status, social structure, or peer-group relationships is no less difficult than the measurement

of recidivism145’. Veel valabele alternatieve criteria worden nochtans niet aangeboden. Zo stelt men

bijvoorbeeld voor effectiviteit te meten aan de hand van criteria als het vinden van een job, het

behouden van die job, maar ook attitudeverandering146. Daarmee legt men nog steeds sterk de nadruk

op de verantwoordelijkheid die elke gedetineerde heeft in zijn sociale reïntegratie. De rol die

beleidsontwikkeling hier speelt in het kader van de preventie van structurele marginalisering wordt

nog niet erkend. Aan de structurele benadering van het integratiebegrip wordt met dit discours met

andere woorden niet tegemoet gekomen.

E.2.3. Meervoudige attributie en succesfactoren

Men mag zich niet beperken tot de vraag of een programma al dan niet succesvol is. Men moet zich

ook afvragen waarom dat zo is. Er wordt dan ook door verschillende auteurs getracht de meest

invloedrijke elementen met betrekking tot effectiviteit te identificeren147.

142 G. TAYLOR, ‘Offender needs- Providing the focus for our correctional interventions’, Forum, 1998, afl. 3, 3-15.

143 G. MARKLEY, l.c., 51-52 en M. MALTZ, Recidivism, New York, Academic Press, 1984, 22-23.144 M. MALTZ, o.c., 23.145 Ibid., 25.146 Ibid., 24.147 Zo zou bijvoorbeeld het debat aangaande de private gevangenissen in de Angelsaksische literatuur als

inspiratiebron voor indicatoren van succes beschouwd kunnen worden. Opdat de effectiviteit van een private gevangenis kan worden bepaald, wordt immers in het discours omtrent gevangenisprivatisering

64

Page 66: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

PALMER bijvoorbeeld bestudeerde verschillende meta-analyses en literatuurstudies in functie

van het abstraheren van factoren die van invloed zijn op het succes van een interventie. Daaruit leidde

hij twee groepen factoren af. Ten eerste zijn er de programmatic aspects. Deze kenmerken eigen aan

het programma zijn bijvoorbeeld het gedragsgericht, cognitief of familiegericht karakter van een

interventie. Ten tweede onderscheidt hij de non-programmatic aspects, namelijk kenmerken eigen aan

de organisatie. Zo zouden het personeel, de verhouding tussen het personeel en de gedetineerden, de

(heterogene) samenstelling van de gedetineerdenpopulatie en de specifieke penitentiaire context hun

stempel drukken op het succes van een programma.

Volgens PALMER is er steeds sprake van een meervoudige attributie en volstaat het niet om

de invloed van elke component apart na te gaan. Het komt er dus op aan te zoeken naar de combinatie

van factoren die een substantiële bijdrage leveren tot het succes van een interventie. Op basis daarvan

kunnen vervolgens programma’s op maat van de specifieke context, personeel en gedetineerden

worden ontworpen148.

Volgens LÖSEL wordt bovendien doorgaans te sterk de nadruk gelegd op de rol van structuur

en methodologie van een interventie. De unieke cultuur binnen elke penitentiaire inrichtingen, de

motivatie van het personeel, de karakteristieken van de gedetineerden en het verloop van de

implementatie van de interventie dienen eveneens in beschouwing genomen te worden. Het is onjuist

om louter op basis van een analyse van de methodologie te stellen dat een interventie ineffectief is. In

sommige gevallen is het opzet bruikbaar en haalbaar, maar hadden de slaagkansen van de interventie

te lijden onder een inadequate implementatie of onder weerstand van het personeel. Dit impliceert dat

steeds ruimte moet gelaten worden voor de lokale invulling van een programma naargelang de

penitentiaire inrichting waarin het geïmplementeerd wordt149.

bediscussieerd wat men precies verstaat onder een ‘goede’ gevangenis. In functie daarvan wordt een vergelijking gemaakt tussen private en publieke gevangenissen. In die confrontatie hanteert men criteria die betrekking hebben op algemene gevangeniscondities, interne veiligheid en controle, sociale aanpassing en rehabilitatie van de gedetineerden, management en personeelsbeleid, kosteneffectiviteit, aanbod van activiteiten en de middelen en faciliteiten waarover men beschikt. Men vertrekt alleszins vanuit een competitief perspectief en tracht bewijzen te verzamelen in functie van de ratificering van de privatisering in het gevangeniswezen. Dit is niet zonder het risico dat de vergelijking nog voor ze gemaakt is in het voordeel van de privatisering van gevangenissen overhelt. Maar ze bevat wel informatie die kan bijdragen tot het vormen van een beeld van wat beschouwd wordt als een effectieve detentie. J. BENNETT, ‘Private Prisons and Public Benefit. The Impact and Future of Privately Operated Prisons’, Prison Service Journal, 2001, afl. 3, 40-43; A.K. BOTTOMLEY and A.L. JAMES, ‘Evaluating Private Prisons:Comparisons, Competition and Cross-fertilization’, Australian and New-Zeeland Journal of Criminology, 1997, 259-274; A.L. JAMES, A.K. BOTTOMLEY and A. LIEBLING, Privatizing prisons: rhetoric and reality, Londen, Sage Publications, 1997, 194 p.

148 T. PALMER, ‘Programmatic and Nonprogrammatic Aspects of Succesful Intervention: New Directions for Research’, Crime and Delinquency, 1995, 133.

149 M.F. LÖSEL, ‘L’évaluation des interventions psychosociales en prison et en d’autres contextes pénaux’, in X, Les interventions psychosociales dans le système de justice pénale, s.l., Comité européen pour les problèmes criminels, 1995, 81-105; F. LÖSEL, ‘Effective correctional programming: What empirical research tells us and what it doesn’t’, Forum, 1996, afl. 3, 33-37.

65

Page 67: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

In de penologische literatuur worden menige factoren opgesomd die de effectiviteit van een

correctionele interventie of programma bepalen. Kwaliteitscriteria zijn niet of in onvoldoende mate

terug te vinden, maar vaak wordt effectiviteit gezien als onderdeel van kwaliteit. In het merendeel van

de penologische literatuur wordt een programma met andere woorden als kwaliteitsvol beschouwd

wanneer het onder andere haar doelen bereikt.

Sommige van deze succesfactoren vallen onder de noemer van uitgangspunten van bepaalde

praktijken, anderen onder randvoorwaarden. De hiernavolgende factoren zijn alleszins toepasbaar op

de verschillende vormen van hulp- en dienstverlening die in de onderzoeksvraag vervat zitten.

1. Het welslagen van een interventie staat of valt volgens bepaalde auteurs met de

adequaatheid waarmee ze geïmplementeerd wordt. Soms wordt omwille van een slecht

voorbereide implementatie onterecht besloten dat een bepaald programma met een

veelbelovend programma design, onsuccesvol is150.

2. Men beklemtoont dat de steun van penitentiair beambten essentieel is. Er moet

tegengewicht geboden worden tegen de voorkeur van bewaarders om het aantal

bewegingen te beperken151 en tegen de nadruk die zij vaak leggen op de schijnbare

dualiteit tussen bejegening en beveiliging. Door WRIGHT en ASHCROFT worden

volgende vijf voorwaarden voor de opbouw van goede relaties gegeven: directheid,

continuïteit, kennis van elkaars organisatie en uitgangspunten, evenwichtige participatie in

plaats van onevenwichtige machtsverhoudingen en gedeelde doelstellingen en

gemeenschappelijke waarden152. Penitentiair beambten moeten in ruime mate

150 M.S HAMM and J.L. SCHRINK, ‘The conditions of effective implementation. A Guide to Accomplishing Rehabilitative Objectives in Corrections’, Criminal Justice and Behavior, 1989, afl. 2, 166-182; F. LÖSEL, ‘L’évaluation des interventions psychosociales en prison et en d’autres contextes pénaux’, l.c., 81-105.

151 BAXTER stelde in het kader van vorming in functie van AIDS-preventie het volgende vast: 'There are some significant obstacles to implementing a strong program (...). The most obvious is the lack of support for the program from the top jail management (...). Their explicit approval of the project will flow to the lower levels of the jail organizational chart and create an atmosphere in which potentially large problems evaporate. The support of correctional officers and jail staff must also be garnered. The primary mission of the institution ans its staff is security- protection for the community from the inmates and protection for the inmates from each other. Lockdowns, extensive use of isolation cells, and other policies that prohibit movement of inmates from their cells to a classroom make group-based educaton very difficult. (...) In many small ways, officers can reduce the effectiveness of an AIDS education program. They can, for instance, refuse to allow inmates to attend scheduled classes or release them slowly from cells or living areas so that hour-long sessions have only a few actual minutes of havind everyone in attendance. Staff also can stigmatize inmates who attend or loudly proclaim inaccurate "facts" about HIV transmission, without accepting even diplomatic correction from inmates recently educated': S. BAXTER, ‘AIDS Education in the Jail Setting’, Crime and Delinquency, 1991, afl. 1, 49. Herinner u bijvoorbeeld ook de uitkomst van de besprekingen tussen de Minister van Justitie en de penitentiair beambten die plaatsvonden naar aanleiding van stakingen in verschillende gevangenissen in de eerste helft van het jaar 2003. Eén van de afspraken in functie van het afbouwen van de werklast van penitentiair beambten was namelijk het beperken van het aantal, volgens de penitentiair beambten nodeloze, bewegingen in de gevangenis. Dit had onder andere tot gevolg dat in sommige gevangenissen bepaalde cursussen en ontspanningmogelijkheden (tijdelijk) werden afgeschaft.

152 M. WRIGHT and J. ASHCROFT, ‘Assessing Relationships in the Prison Service’, Prison Service Journal, 1999, afl. 5, 12-15.

66

Page 68: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

geïnformeerd worden over het opzet en de inhoud van de diverse programma's die ingang

vinden in de gevangenissen. Er kan bijvoorbeeld voor geopteerd worden om het

penitentiair personeel de kans te geven ook deel te nemen aan de geplande activiteiten en

programma's. De voordelen van het aanbod moeten duidelijk gemaakt worden opdat het

vertrouwen van het personeel gewonnen wordt, traditionele communicatieblokkades

moeten worden opgeheven, er dient voldoende en afdoende informatie door te stromen,

men moet werken aan de creatie en het behoud van een veilige omgeving en penitentiair

beambten moet kenbaar gemaakt worden dat gedetineerden kunnen en willen werken aan

hun reïntegratie153. HAMM en SCHRINK stellen tenslotte dat de steun van het penitentiair

personeel kan bekomen worden wanneer men duidelijke resultaten kan voorleggen. Zo

menen zij dat men zich moet richten op kleine groepjes gedetineerden, vermits men met

een kleinschalig project gemakkelijker resultaten kan boeken. Ze benadrukken ook dat

men een aanbod moet doen naar moeilijk te betrekken gedetineerden. Indien men kan

aantonen dat er zelfs met deze gedetineerden successen geboekt worden, zal men meer

steun kunnen verwachten154.

3. Elke gevangenissetting is uniek. Bij de vormgeving aan en implementatie van een

programma, moet steeds rekening gehouden worden met contextgebonden factoren als

gevangenisstructuur en –cultuur, samenstelling van de gevangenispopulatie,

infrastructuur, grootte, middelen, reeds beschikbare aanbod, enzovoort.

4. Ook het belang van de afstemming op de samenleving wordt benadrukt aangezien

bepaalde dynamische samenlevingsfactoren de effectiviteit van een programma

beïnvloeden (bijvoorbeeld het aanbieden van jobvaardigheden moet afgestemd zijn op de

actuele noden van de arbeidsmarkt);

5. Een interventie is optimaal wanneer ze toegesneden is op de noden, vaardigheden en

mogelijkheden van het individu (needs based). Dit impliceert dat het aanbod aan

gedetineerden geïndividualiseerd is en een ruim aanbod van activiteiten wordt gerealiseerd

153 M. KASSEN, ‘Offender programming: An institutional perspective’, Forum, 1996, afl. 3, 22-23.154 M.S HAMM and J.L. SCHRINK, l.c., 166-182; Het goede verloop van de implementatie is volgens

HAMM en SCHRINK afhankelijk van de steun van alle betrokken actoren (penitentiair personeel, externe partners en gedetineerden). Volgens OHLIN is deze steun te bekomen door achtereenvolgens de mobilisatie van de verschillende actoren te bewerkstelligen, publieke steun te verwerven, het project te laten onderschrijven door politici en beleidsmakers en steun van de penitentiaire staf en gedetineerden te bekomen. Volgens HAMM en SCHRINK is dit echter een te eenvoudig implementatieplan en komt het neer op ‘You simly throw away the blueprint. Instead, you get on your horse and ride until both you and the horse are exhausted’ (p.175). Zij stellen voor om ter voorkoming van weerstand volgende stappen te ondernemen: (1) focus op het verbeteren van de gevangeniscondities en op het verminderen van de detentieschade in plaats van op recidivevermindering, (2) verwerf interne en externe steun, (3) zoek een extern contactpersoon die middelentoevoer verzekerd, (4) implementeer, (5) omschrijf duidelijke doelen, (6) richt het aanbod prioritair op kleine groepen gedetineerden opdat de effecten makkelijker aangetoond kunnen worden en focus bij voorkeur op moeilijk te bereiken gedetineerden, vermits meer steun zal bekomen worden als men kan aantonen dat zelfs bij moeilijke gedetineerden resultaten geboekt worden, (7) laat input van de gedetineerden toe en (8) ontwikkel numerieke standaarden voor evaluatie.

67

Page 69: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

opdat elke gedetineerde een selectie op maat kan maken. Het vergt bovendien dat

gedetineerden gescreend worden alvorens ze te betrekken in bepaalde interventies;

6. Men stuurt er ook op aan de keuze uit het gediversifieerd aanbod maximaal over te laten

aan de gedetineerde. In die zin moet erop worden toegezien dat een gedetineerde niet of

slechts in beperkte mate moet kiezen voor een bepaalde activiteit ten koste van een andere

omwille van overlapping in tijd. '[...] time slots that are convenient for most inmates are

very difficult to find. Inmate programs that are provided by outside organizations [...]

must compete with jail-based programs [...] for the limited classroom space and time slots

available155'. Ook de lengte van een gevangenisstraf speelt een rol in de concrete

uitwerking van een interventie: ‘Develop a sequence of in-jail treatment services that is

consistent with the expected length of incarceration156’;

7. Het lange termijn effect van een interventie is afhankelijk van de aandacht die besteed

wordt aan de nazorg en de termijn waarop men deze voorziet;

8. Het is belangrijk oog te hebben voor continuïteit. Enerzijds moet er een persoon zijn

waarbij de gedetineerde doorheen zijn gehele detentieperiode terecht kan. Wisseling in de

personeelsbezetting moet beperkt zijn opdat de gedetineerde steeds kan terugvallen op een

zelfde vertrouwenspersoon. Anderzijds moet een gedetineerde die startte met een bepaald

programma en de gevangenis voor het einde ervan verlaat, doorverwezen worden naar een

gelijkaardig programma in de vrije samenleving. In dit verband wordt gewezen op de

mogelijkheid om informatie aangaande de gevolgde behandeling en de vorderingen van de

gedetineerde door te geven aan de betreffende dienst buiten de gevangenis, zonder

evenwel het beroepsgeheim te schenden;

9. Opdat het grootst mogelijke deel van de heterogene gedetineerdenpopulatie bereikt wordt,

pleit men ervoor een duidelijk conceptueel model voor ogen te houden en verschillende

technieken te incorporeren in het programma-opzet157;

10. Het lijkt evident maar men duidt ook op het belang van het aantrekken van gekwalificeerd

personeel;

11. Er dient een vertrouwensrelatie te zijn tussen de persoon die een programma of project in

de gevangenis brengt en de gedetineerde enerzijds en het gevangenispersoneel anderzijds;

12. Daarenboven moet aandacht besteed worden aan de responsitiviteit tussen de stijl van de

verantwoordelijke en de stijl van de gedetineerde. Het succes van een programma is

immers ook afhankelijk van de stijl en houding van de persoon die het programma in de

gevangenis introduceert;

155 S. BAXTER, l.c., 49-50.156 R.H. PETERS, ‘Drug treatment in jails and detention settings’, in J.A. INCIARDI (ed.), Drug treatment

and criminal justice, Newbury Park, Sage Publications, 1993, 67.157 D. H. ANTONOWICZ and R.R. ROSS, l.c., 99.

68

Page 70: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

13. Verder hangt het succes van het hulp- en dienstverleningsaanbod nauw samen met de

mobilisatie van externe actoren en met de uitbouw van stevige netwerken tussen interne

en externe actoren158;

14. Door middel van de uitwisseling van ervaringen tussen projectmedewerkers van

gelijkaardige programma’s kan de werking ervan worden geoptimaliseerd. Deze factor

leidt ook terug op het belang van netwerking;

15. Wat tevens benadrukt wordt in functie van de goede werking van een programma is de

integrale benadering ervan. Het is zinvoller verschillende vormen van hulp- en

dienstverlening op elkaar af te stemmen en te integreren. Zo is het bijvoorbeeld interessant

om in het kader van een arbeidstoeleidingsproject tezelfdertijd te werken aan de

ontwikkeling van een aantal algemene (sociale) vaardigheden, educatie en huisvesting.

Weerom een pleidooi in de richting van een goede samenwerking met de andere actoren in

de welzijnssector;

16. Een minder uitgesproken maar toch belangrijke factor is de bekendmaking aan het publiek

en het verwerven van steun van actoren op beleidsniveau en van politici.

E.2.4. Besluit

Bovenstaande succesfactoren werden voornamelijk geformuleerd vanuit de bekommernis de

effectiviteit van interventies te optimaliseren, zij het dan als onderdeel van kwaliteit. Ze zijn een

aanvulling op de minimumstandaarden, die de contouren van het correctionele hulp- en

dienstverleningsaanbod afbakenen en waarbinnen kwaliteit kan worden geoptimaliseerd. Ze geven een

indicatie van de vorm en invulling waaraan een correctionele interventie idealiter voldoet opdat ze

kans van slagen heeft in de penitentiaire setting. Ze moeten bijgevolg veeleer verstaan worden als

randvoorwaarden die vervuld moet worden, dan als concrete beleidsindicatoren.

Deze succesfactoren situeren zich overwegend op de functionele dimensie van sociale

integratie. Men wil immers in eerste instantie een ruim hulp- en dienstverleningsaanbod in de

penitentiaire instelling verzekeren. Hierbij wordt benadrukt dat het aanbod op een adequate manier

moet worden geïmplementeerd en dat men de steun van penitentiair beambten, ambtenaren op

beleidsniveau, politici en het ruimere publiek moet verwerven. Met deze aandachtspunten beweegt

men zich ook in de richting van de morele dimensie door te stellen dat het aanbod geïndividualiseerd

en gedifferentieerd moet zijn opdat elke gedetineerde evenveel kansen krijgt te kunnen gebruik maken

van het aanbod. Zo wordt ook aangegeven dat verschillende projecten en programma’s elkaar niet

mogen overlappen opdat een gedetineerde niet verplicht wordt te kiezen tussen voor hem relevante

158 Aan deze voorwaarde wordt inherent door het Strategisch Plan voldaan. Hulp- en dienstverlening wordt aangeboden door externe diensten en organisaties. De beleidsmedewerkers functioneren hier alleszins als katalysator.

69

Page 71: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

activiteiten. Tenslotte bevestigt men het belang van erkenning van de individuele noden van

gedetineerden en de mogelijkheid om gedetineerden zelf een pakket op maat te laten samenstellen.

Men waagt zich dus tevens op de expressieve dimensie, in de zin dat gedetineerden de keuze gelaten

wordt al dan niet gebruik te maken van het aanbod en zelf een aantal programma’s te kiezen die

beantwoorden aan zijn (actuele) noden.

Gedetineerden wordt de mogelijkheid geboden een menswaardig bestaan te leiden, en hierbij wordt

tegemoetgekomen aan de participatieve benadering van kwaliteit. De rol en betrokkenheid van de

verschillende actoren, namelijk gedetineerden, penitentiair personeel en diverse externe actoren, wordt

onderstreept. Aangezien erkend wordt dat elke gevangenis uniek is, wordt bovendien ruim aandacht

besteed aan het belang van de contextgebonden en lokale invulling van projecten en interventies. De

succesfactoren beogen tenslotte meer te zijn dan een aflijning van een minimumaanbod. Maar van

concrete bijsturingscriteria lijkt nog geen sprake. Op de groeibenadering van kwaliteit schieten ze dus

tekort.

In wat volgt wordt per hulp- en dienstverleningsdomein besproken welke de factoren zijn waaraan

men in de literatuur toedicht dat ze de slaagkansen van een programma of interventie beïnvloeden.

Achtereenvolgens komen volgende thema’s aan bod:

- opleiding

- arbeidsopleiding en -toeleiding

- sociale en culturele ontplooiing: ontspanning en recreatie

- welzijnswerk

- algemene gezondheidszorg

- psychosociale interventies

- kinderwerking en bezoek

E.3. OPLEIDING159

159 S.D. COFFEY and M.G. GEMIGNANI, Effective practices in juvenile correctional education: a study of the literature and research 1980- 1992, Washington, Department of justice, Office of Juvenile Justice and Delinqency Prevention, 1994, 193 p.; D. GLASER, l.c., 351-363; R. LILLY, ‘The basic principles and characteristics of correctional adult basic education’, Forum, 1996, afl. 1, 46-48; K. PENALUNA, ‘Education Programs in Prisons’, Prison Service Journal, 1994, afl. 2, 34-36; T.A. RYAN, ‘Literacy Training and Reintegration of Offenders’, Correctional Education, 1991, afl. 1, x p.; G.M. SCHWARTZ, o.c., 130 p.; M.J. SEASHORE and S. HABERFELD, Prisoner Education. Project NewGate and Other College Programs, New York, Praeger Publishgers, 1976, 329 p.; F.H. SIMON, Prisoners’ Work and Vocational Training, Londen, Routhlegde, 1999, 261 p.; D.J. STEVENS, ‘Education programming for offenders’, Forum, 2000, afl. 2, 29-31; S. SVENSON, Cognitive Skills project in Sweden 1994-96, s.l., 1997, 7 p.; A. VAUGHAN-JONES, ‘Prison education. The rhetoric and the reality, Prison Service Journal, 1997, afl. 3, 36-38; D. WILSON and A REUSS (eds.), Prison(er) education: Stories of Change and Transformation, Winchester, Waterside Press, 2000, 192 p.; X, ‘The learning modes of an incarcerated population’, Forum, 1995, afl. 3, 18-19; X, Verslag van deelname aan de 6e Europese

70

Page 72: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Van onderwijsactiviteiten in de penitentiaire setting wordt veelal verwacht dat ze een positieve impact

hebben op recidive, aangezien ze onder andere de arbeidspositie van de gedetineerde na zijn vrijlating

verstevigen. Ze worden in het Angelsaksische gevangenisbeleid overwegend gekaderd binnen de

pedagogisch-gekleurde doelstelling gedetineerden te "veranderen". Er bestaat in de penologische

literatuur alleszins geen twijfel over de zinvolheid van opleiding in de detentie. Het doel van deze

opleiding wordt bijvoorbeeld omschreven als '[to] function as an agent of change for both the

prisoner and the system; maintain its integrity in terms of its basic commitment to freedom of inquiry;

and study, evaluate, and respond to all variables in the individual, the system, and society that are to

be benefited by the educational concerns with process, product, and social reform. We add that the

role of correctional [...] education could: relieve boredom of dead-head prison time; give student-

prisoners a better understanding of society; give non custody professionals an opportunity to monitor

correctional operations; keep offenders busy with positive pursuits; give prisoners an opportunity to

experience values of law-abiding individual (teachers); and alter behaviour preventing costly

reincarceration160'. De kwaliteit van dergelijke programma’s wordt in veel beperkter mate geviseerd

en kwaliteitsindicatoren worden niet geëxpliciteerd.

Uit de literatuur kunnen de kenmerken van goede praktijken als volgt gegroepeerd worden:

1. Ten aanzien van de gedetineerde moet de relevantie van het onderwijsprogramma voor

zijn toekomst duidelijk gecommuniceerd worden. Gedetineerden kunnen gemotiveerd

worden wanneer het nut van een educatief programma erkend wordt. In dit verband is het

eveneens belangrijk dat de aangeboden cursussen afgestemd zijn op de vaardigheden

waarnaar op de actuele arbeidsmarkt vraag is;

2. Aansluitend op voorgaande wordt bepaald dat een educatief programma niet beperkt mag

zijn tot alfabetisering of het leren van een vak, maar ook gericht is op andere noden als

werkgelegenheid, huisvesting, welzijn, hygiëne, familieleven, enzovoort. In dergelijk

programma moet dus plaats zijn voor real life issues. Sommige auteurs gaan zelfs nog

verder en stellen dat educatie ook tot doel heeft het zelfvertrouwen en

verantwoordelijkheidsgevoel te versterken. Een integrale aanpak van de diverse behoeften

van de gedetineerden wordt alleszins vooropgesteld.

3. Vorming moet onderhoudend en interessant zijn opdat gedetineerden geëngageerd blijven.

In die optiek wordt gepleit voor het inbouwen van uitdagingen in het lessenpakket. ‘There

should be a broader range in correctional pedagogy between that which frustrates the

conferentie over prison education gehouden te Boedapest, Hongarije 1-5 november 1997, s.l., Dienst Justitiële Inrichtingen, 1997, 25 p.

160 D.J. STEVENS, l.c., 29.

71

Page 73: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

potential student, because he fears he will fail at it, and that which dulls his interest,

because he finds it boring161’.

4. Het lessenpakket dient te stroken met mogelijkheden, vaardigheden, culturele

achtergrond, ervaringen en kennisniveau van de betrokken gedetineerden. De

programmastructuur moet dus voldoende flexibel zijn opdat individuele aanpassingen

mogelijk zijn aan de inhoud en vorm.

5. Er wordt verder opgetekend dat men moet uitgaan van de sterkten van de cursisten.

Tijdens de lessen moet men zich richten op de talenten en vaardigheden en niet op de

zwakkere punten van de cursisten. Daarom is het persoonlijk contact tussen de cursist en

de leraar vitaal, bijvoorbeeld onder de vorm van persoonlijke instructies en

aanmoedigingen. Men raadt vervolgens aan individuele hulp te integreren in de werking

van de klas in plaats van cursisten apart te nemen. Op die manier laat men ook ruimte aan

de cursisten in de groep om elkaar te helpen en te ondersteunen.

6. Actieve inbreng van de gedetineerden tijdens de lessen is een andere succesfactor. Daarbij

wordt de kanttekening gemaakt dat groepsdynamiek en plaats voor reflectie en ventilatie

belangrijk zijn, maar dat ze het lessenpakket en de inhoud van de cursus niet mogen

ondermijnen. De inhoud van de cursus staat centraal, maar in de lesmethode kan ruimte

gelaten worden voor groepsdiscussies, suggesties van de gedetineerden, enzovoort.

7. Individuele samenstelling van een pakket van cursussen en activiteiten moet mogelijk

zijn. Een gedetineerde wordt dan namelijk in de mogelijkheid gesteld ‘to pursue his

interests and make choices that will tailor his program and schedule so it is designed and

paced to fit his individual needs and resources162’.

8. Opdat men de gevolgde vorming kan verzilveren na de vrijlating, moet reeds gedurende

de detentie toegang verleend worden tot informatie met betrekking tot werkgelegenheid,

aanbod van opleidingen in de vrije samenleving, financiële steun, enzovoort.

9. Idealiter kan een cursus die gestart werd in de detentie worden verder gezet na de

vrijlating. Dit is realiseerbaar wanneer tussen de gevangenis en onderwijsorganisaties een

goede samenwerking bestaat.

10. Tenslotte mag de leraar niet de enige bron van informatie zijn. Een educatief programma

dient ondersteund te worden door bijvoorbeeld een adequaat uitgebouwde bibliotheek.

Vooral aan de functionele dimensie van sociale integratie wordt met deze lijst van randvoorwaarden

tegemoetgekomen. Er dient een stevig uitgebouwd en ondersteund aanbod te zijn, waarin tevens

voldoende ruimte is voor de aanmoediging van de participerende gedetineerden. Er wordt geen

bijzondere aandacht besteed aan de maximale toegang tot onderwijs. Wel wordt gewezen op het

161 D. GLASER, l.c., 352.162 M.J. SEASHORE and S. HABERFELD, o.c., 28.

72

Page 74: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

belang van individualisering en differentiatie van het aanbod, zij het niet in functie van maximale

toegankelijkheid maar in functie van individuele betekenisverlening aan de opleiding. De morele

dimensie van integratie wordt met andere woorden niet ingevuld maar de expressieve dimensie wel.

We wijzen nog op een onderzoek van SEASHORE en HABERFELD met betrekking tot het aanbieden

van hogere studies in de gevangenis. Zij besteedden in hun onderzoek naar dergelijke programma’s

expliciet aandacht aan kwaliteitscriteria van voortgezet onderwijs in de penitentiaire context. De

kwaliteit kan volgens hen gemeten worden aan de hand van volgende variabelen:

1. kwaliteit van de participerende cursisten: bereidheid, schoolse vaardigheden en motivatie;

2. kwaliteit van het onderricht: vaardigheden van de docent, gebruikte lesmethoden en

beschikbare faciliteiten;

3. kwaliteit van de inrichters van het programma: vaardigheden met betrekking tot

coördinatie, leiding geven, adviseren en motiveren van de participerende gedetineerden;

4. kwaliteit van de ondersteuning aan cursisten: beschikbaarheid, bereikbaarheid, intensiteit,

frequentie en geschiktheid

5. de flexibiliteit van het programma in functie van afstemming op de schoolse noden,

interesses en vaardigheden van de cursisten;

6. kwaliteit van counseling met betrekking tot carrière en schoolse en beroepsbegeleiding;

7. de mate waarin het programma in overeenstemming is met hetzelfde studieprogramma in

de vrije samenleving: beschikbaarheid van boeken en tijdschriften, gastdocenten,

gelijkaardige routines en kenmerken;

8. de mate waarin de studenten elkaar aanvullen en van elkaar leren: actieve participatie

tijdens de seminaries en tutoring;

9. de mate waarin het programma geïntegreerd is in de penitentiaire inrichting;

10. impact van het programma op het gevangenisleven: de mate waarin het programma de

dagelijkse routine, de houding en de motivatie van de gehele gevangenispopulatie positief

beïnvloedt;

11. hoeveelheid en validiteit van de informatie-uitwisseling tussen het penitentiaire

programma en dezelfde studie in de samenleving;

12. adequaatheid van de activiteiten en middelen ter voorbereiding van de gedetineerden op

de verderzetting van de studie in de samenleving;

13. de sterkte van de band tussen het programma en de universiteit of college die het

programma in de gevangenis verzorgt;

14. kwaliteit van de universiteit of hogeschool die in het studieprogramma in de gevangenis

voorziet: kwaliteit van docenten en professoren, bibliotheek en faciliteiten en prestige;

15. vaardigheden van het universiteits- of hoge schoolpersoneel om de vrijgelaten

gedetineerden op te vangen en te begeleiden tijdens de verderzetting van hun studie;

73

Page 75: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

16. kwaliteit van de financiële steun: grootte, efficiëntie en toegankelijkheid;

17. kwaliteit van andere relevante externe organisaties in de ondersteuning en begeleiding van

de studerende (ex-) gedetineerden (dit wijst op het belang van een integrale aanpak en op

de integratie van het hogere studieprogramma in het gehele activiteitenpakket van de

participerende gedetineerden).

Op te merken valt dat deze lijst van kwaliteitseisen zeer gedetailleerd is maar zich voornamelijk

situeert op het functionele niveau. Er werd erg weinig aandacht besteed aan de toegangsmogelijkheden

voor gedetineerden en aan de individuele betekenisverlening en validering ervan. Bovendien wordt tot

op zeker hoogte de verantwoordelijkheid voor het al dan niet slagen van het programma in handen

gelegd van de deelnemende gedetineerden. De vaardigheden van de cursisten en de ondersteuning die

de cursisten aan elkaar bieden, worden immers in rekening gebracht.

E.4. ARBEIDSOPLEIDING EN -TOELEIDING163

Beroepsopleiding wordt, net als algemene vorming en onderwijs, beschouwd als een zinvolle invulling

van de detentie. Gedetineerden krijgen immers de kans een vak te leren en te beheersen. Bovendien

draagt een beroepsopleiding bij tot zelfstandigheid en een positief zelfbeeld. Indien in de gevangenis

eveneens gewerkt wordt aan arbeidstoeleiding, kan de positie van de gedetineerde op de vrije

arbeidsmarkt nog meer verstevigd worden.

Anderzijds moet men vaststellen dat het risico van werkloosheid bij ex-gedetineerden niet volledig

kan worden opgevangen. In een klimaat van economische recessie liggen vacante arbeidsplaatsen niet

voor het grijpen. Daarbij komt nog dat het voor ex-gedetineerden een moeilijke opgave is een job te

vinden omwille van hun verleden164. SIMON stelde vast dat ex-gedetineerden hun strafblad zelf

163 A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, 'Detentiebegeleiding: een hefboom tot sociale reïntegratie', in J. GOETHALS en M. BOUVERNE-DE BIE (eds.), Voorwaardelijke Invrijheidsstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 179-204; COUNCIL OF EUROPE, EUROPEAN COMMITTEE ON CRIME PROBLEMS, Prisoner regimes, Straatsburg, 1986, 33 p.; G. DE JONGE, ‘De factor arbeid in het voorontwerp van een Basiswet Gevangeniswezen’, Fatik, 2001, 38-46; E. FABIANO, J. LAPLANTE and A. LOZA, ‘Employability: From research to practice’, Forum, 1996, afl. 1, 25-28; C. GILLIS and M. GETKATE, ‘Correctional work supervisor leadership and credibility: Their influence on offender work motivation’, Forum, 1995, afl. 3, 15-17; C.A. GILLIS, L.L. MOTIUK and R. BELCOURT, Prison work program (corcan) participation: post-release employment and recidivism, s.l., Correctional Services Canada, 1998, 23 p.; R.E. LAWRENCE, ‘Vocational rehabilitation of the offender’, in A.R. ROBERTS (ed.), Correctional treatment of the offender, Springfield, Charles C Thomas Publisher, 1974, 253-271; L.L. MOTIUK and R.L. BELCOURT, Prison work programs and post-release outcome: a preliminary investigation, s.l., Research Division Correctional Services Canada, 1996, 8 p.; T. PAPATHEODOROU, ‘La formation en prison’, Revue Internationale de Criminologie et de Police Technique, 1991, 455-465; F.H. SIMON, o.c., 261 p.; T. WOODFENDEN, ‘Welfare to work. The prison service dimension’, Prison Service Journal, 1998, afl. 6, 21-23; presentaties op European Offender Employment Forum, International Conference, 22- 24 mei 2003.

164 A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, l.c., 195.

74

Page 76: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

beschouwden als een obstakel in de zoektocht naar werk, 'in some cases because fear of having to

disclose it had put them off applying for jobs, but more often because (they believed) their applications

had failed on account of it165'. Naast beroepsopleiding en arbeidstoeleiding moet daarom ook blijvend

geïnvesteerd worden in sensibilisering van werkgevers en werkgeversorganisaties166.

Wat betreft arbeidsopleiding en -toeleiding, werden weinig concrete aanwijzingen gevonden

aangaande kwaliteitsvereisten. Effectiviteitscriteria worden dan weer voornamelijk geformuleerd in

termen van recidive, of de plaats en inzetbaarheid van de ex-gedetineerde op de arbeidsmarkt. De

succesfactoren die toegekend worden aan programma’s gericht op arbeidsopleiding en -toeleiding, zijn

de volgende:

1. Opdat arbeidsopleiding en –toeleiding succesvol zouden zijn, dienen er bruggen tussen de

gevangenis en de samenleving te worden gebouwd. Ontwikkeling van een goed netwerk

met onder andere potentiële werkgevers, werkgeversorganisaties en vakbonden is

essentieel, bijvoorbeeld in functie van de kansen van de gedetineerden op de vrije

arbeidsmarkt.

2. Men moet zich richten op de actuele noden en vragen van de arbeidsmarkt. ‘Training

programs must provide marketable skills. […] Only discouragement and disillusionment

follows a training for which no employment is possible167’. Het aanbod moet dus flexibel

zijn in correspondentie met de veranderingen op de arbeidsmarkt.

3. Opdat zo veel mogelijk gedetineerden de kans krijgen hun positie op de arbeidsmarkt te

verstevigen en opdat zij naargelang hun vaardigheden en interesse hun gading vinden,

wordt een brede waaier van arbeidsopleidingen en jobs aangeboden.

4. Gedetineerden moeten niet alleen technische vaardigheden worden bijgebracht, maar ook

aangeleerd hoe een job te vinden en te houden. Employability is immers niet alleen een

kwestie van het beheersen van technische vaardigheden, maar evenzeer van het kunnen

werken in team, flexibel zijn, de mogelijkheid bezitten bij te leren, probleemoplossend

vermogen hebben, enzovoort. ‘Offenders should be better prepared to find and to keep a

job in the real world if they develop attitudes that make them effective employees168’.

5. Er zijn ook aanwijzingen in de richting van een integrale aanpak. Men dient oog te hebben

voor bijvoorbeeld huisvestingsproblemen, middelengebruik, familiale problemen,

financiële moeilijkheden, enzovoort. Dit vereist dat men een beroep kan doen op een

netwerk met andere actoren in de hulp- en dienstverleningssector.

6. Het is aan te raden de gedetineerden reeds tijdens de detentie de mogelijkheid te geven de

aangeleerde vaardigheden te gebruiken: ‘[…] every kind of work in prison should be

165 F.H. SIMON, o.c., 162.166 A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, l.c., 195.167 R.E. LAWRENCE, l.c., 268.168 E. FABIANO, J. LAPLANTE and A. LOZA, l.c., 25.

75

Page 77: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

looked at to see what opportunities it could offer for giving practical experience to

inmates who have done, or are doing, training […]169’.

7. Tenslotte is eveneens ondersteuning en opvolging van wezenlijk belang, bijvoorbeeld

onder de vorm van voorbereiding en begeleiding van gedetineerden op

sollicitatiegesprekken, contacten behouden met de gedetineerde en zijn huidige

werkgever, enzovoort. In die zin kunnen ook informele netwerken rond de ex-

gedetineerden, bestaande uit onder andere de huidige werkgever en familieleden, worden

opgebouwd.

Er wordt voornamelijk aandacht besteed aan adequate invulling van arbeidsopleiding en –toeleiding in

functie van het verwerven van een stevige positie op de arbeidsmarkt (functionele dimensie) en ook

aan het maximaal openstellen van het aanbod opdat alle gedetineerden gelijke kansen krijgen op de

arbeidsmarkt (morele dimensie). Aangaande betekenisverlening en validering, wordt aangegeven dat

idealiter elke gedetineerde zijn gading moet kunnen vinden in het aanbod en dat gedetineerden de kans

moeten krijgen de aangeleerde vaardigheden reeds aan te wenden tijdens de detentie, maar dit beperkt

zich tot hun detentiesituatie. Aan de dimensies van sociale integratie, zij het met de nadruk op de

functionele dimensie, wordt tegemoet gekomen door nadruk op participatie van externe actoren, en

contextgebonden invulling van het aanbod. Er wordt met andere woorden niet ten volle aan het

vooropgestelde concept beantwoord.

E.5. SOCIALE EN CULTURELE ONTPLOOIING170

In de geraadpleegde literatuur wordt nog voornamelijk het accent gelegd op het feit dat recreatie en

ontspanning een recht zijn van gedetineerden, en geen gunst. In een artikel van 2003 benadrukt

LIPPKE171 het morele recht van gedetineerden op ontspanning en recreatie en de plicht van de

overheid te voorzien in ontspanningsmogelijkheden tijdens de detentie. ‘[…] there is something a bit

odd about claiming that any person have such rights. They may have moral rights to liberty or to

freedom of association, but rights to recreation, entertainment and diversion are not ones typically

enumerated in philosophical analyses of basic moral rights. The reason for this is not difficult to

discern. When individuals are not incarcerated, their moral rights to liberty and freedom of

169 F.H. SIMON, o.c., 196.170 S. CASALE, o.c., 37-39; W. D’HAESE, ‘Toneel en cultuurbeleid in de gevangenis’, Panopticon, 1993,

310-323; R.D.Jr LEE, ‘Prisoners’rights to recreation: quantity, quality, and other aspects’, Journal of Criminal Justice, 1996, 167- 178; R.L. LIPPKE, ‘Prisoner access to recreation, entertainment and diversion’, Punishment and Society, 2003, 33-52; T. STEVENS and B. USHERWOOD, ‘Getting better all the time? The prison library and its role in the reform and rehabilitation process’, Prison Service Journal, 1994, afl. 1, 31- 34; T. STEVENS en B. USHERWOOD, ‘The Changing Role of the Prison Library’, Prison Service Journal, 1996, afl. 2, 31-33;

171 R.L. LIPPKE, l.c., 33-52.

76

Page 78: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

association, along with rights to at least some of the fruits of their labour, will normally be sufficient

to ensure that they have access to recreation, entertainment and diversion. [...] With individuals in

prison things are different. Prisoners face daunting obstacles in gaining access to recreation,

entertainment and amusement. Not only are they locked in cells in institutions sometimes situated in

remote geographical areas, they often lack the income needed to purchase the goods and services

required to entertain themselves, even assuming that prison regulations permit such purchases. Given

these obstacles and the seeming importance of the interests threatened by their existence, it can be

argued that a moral right emerges for prisoners which is only latent for free individuals in civil

society- namely a right to access to recreation, entertainment and diversion172’. Dergelijk recht op

recreatie wordt bovendien erkend in de internationale regelgeving omtrent de mensenrechten (art. 21

en 40 Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, UN, 1977, art. 28 Body of Principles

for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or Imprisonment, UN, 1988, art. 6

Basic Principles for the Treatment of Prisoners, UN, 1990). Het recht op entertainment en het

uitoefenen van hobby’s wordt daarin niet geëxpliciteerd, maar voor zover de veiligheidsnormen (en de

normen van het fatsoen) het toelaten, moet ook zulk aanbod in de gevangenis verwezenlijkt worden.

Sociale en culturele ontplooiing blijkt echter een moeilijk af te bakenen begrip. Men moet zich dan

ook hoeden voor het risico dat het een alomvattend maar leeg omhulsel wordt. Enerzijds mogen

dergelijke activiteiten niet vervallen in loutere bezigheidstherapie. Ze moeten duidelijk afgebakend

zijn, men moet beschikken over voldoende materiaal, enzovoort. Het is bijvoorbeeld niet interessant

een tekencursus te organiseren zonder te beschikken over een cursusleider (al dan niet gekwalificeerd)

die voldoende creatief is om interessante tekenopdrachten te geven of niet in staat is gedetineerden

tekentechnieken aan te leren.

Zonder afbreuk te willen doen aan het belang van sociale en culturele ontplooiing, moet

anderzijds aan zulke programma's geen doorgedreven pedagogische betekenis worden verleend of

ervan te verregaande effecten worden verwacht. De ontspanning is een doel op zich en er dient niet

altijd een hoger doel te worden nagestreefd173.

Zo stelde men bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk vast dat een regelmatig bezoek aan de

gevangenisbibliotheek een zeer gunstige invloed heeft op recidive174. Men sprak zelfs van de 'changing

role of the prison library175'. De gevangenisbibliotheek en de bibliothecaris spelen in de eerste plaats

een belangrijke ondersteunende rol bij educatieve programma's. 'First, it can be a significant influence

in improving the literacy skills of inmates. It has been argued that the illiterate offender may find

172 Ibid., 36-37.173 Soms lijkt het of men absoluut wil aantonen dat een recreatief of cultureel programma een gunstige

invloed heeft op recidivevermindering, opdat het aanvaard kan worden door het publiek. 174 T. STEVENS and B. USHERWOOD, ‘Getting better all the time? The prison library and its role in the reform and rehabilitation process’, l.c., 31- 34; T. STEVENS en B. USHERWOOD, ‘The Changing Role of the Prison Library’, l.c., 31-33.175 T. STEVENS en B. USHERWOOD, ‘The Changing Role of the Prison Library’, l.c., 31-33.

77

Page 79: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

greater problems in obtaining employment, which increases the risk of re-offending. […] Secondly, in

relation to open learning, the resources of the prison library and skills of the prison librarian can

provide significant support to inmates. Libraries can perform an enabling, role, giving access to

supply networks. […] Third, […] many inmates used the library as a resource for their own self-

education. […] Self-education of this kind also fulfils the role of a coping mechanism within the

institution, particularly for long term inmates and also provides tangible benefits to assist

reintegration in the post-release environment176'. De auteurs houden verder een pleidooi voor de

rehabilitatieve rol van recreatief lezen. 'Recreational reading may be an important, yet consistently

underrated, factor in an individual's rehabilitation. For example, reading can help expand the

inmate's narrow view of the world and provide new perspectives, facilitate abstract rather than

concrete reasoning processed and in doing so help break down the cycle of offending177'.

Een andere ontplooiingsactiviteit is theater. Volgens D'HAESE gaat het er niet om 'te bewijzen dat een

groep mensen, o.a. dankzij allerlei culturele activiteiten, beter uit de gevangenis kan komen dan zij er

in kwamen. (We willen) wel aantonen dat kritische cultuurbeoefening de psycho-sociale schade van de

opgeslotenen kan beperken178'. Door middel van dramawerkgroepen en theater ondersteunt men

gedetineerden daarenboven in het verwerven van zelfkennis, het ontwikkelen van een

zelfwaardegevoel en het leren uiting geven aan emoties. D'HAESE vertrekt van de opvatting dat

'culturele activiteiten het best gerealiseerd kunnen worden binnen het 'opportunities model'. Binnen

deze denkrichting wordt afgestapt van de illusoire idee dat de gevangenisstraf de hefboom is van

gedragsverandering van de veroordeelde. Bijgevolg gaat men een realistischer standpunt verdedigen

waarbij alle aandacht zich centreert op het aanbieden van zorgvuldig uitgekozen activiteiten. De

gevangenis wordt geconcipieerd als een service-verlener die rekening houdt met de behoeften en

keuzen van de gedetineerden179'.

Vervolgens maakt hij een vergelijking tussen penitentiaire cultuurbeoefening in Vlaamse,

Nederlandse en Britse gevangenissen. In de Vlaamse gevangenissen waar aan toneelbeoefening wordt

gedaan, worden toneelrepetities en -opvoering beschouwd als een ontspannende activiteit. Ze worden

veelal begeleid door een externe deskundige. In Nederland wordt geen toneel opgevoerd, maar worden

cursussen dramatische expressie georganiseerd. Het accent ligt minder op het eindprodukt dan wel op

het 'procesmatig gebeuren waarbij het samenspel van de individuele doelstellingen van de deelnemers

centraal staat180'. Dergelijke cursussen worden doorgaans geleid door consulenten, die onder de

bevoegdheid van het ministerie van justitie vallen. In Britse penitentiaire inrichtingen valt

cultuurbeoefening onder de verantwoordelijkheid van educatieve medewerkers en worden er

176 Ibid., 32.177 Ibid., 32.178 Ibid., 310.179 Ibid., 311.180 Ibid., 314.

78

Page 80: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

dramaworkshops ingericht. In Nederland en Groot-Brittannië ligt de nadruk dus veeleer op het

ontwikkelen van vaardigheden, daar waar in België de ontspanning voorop staat.

Volgens D'HAESE is de betrokkenheid op en van de samenleving onontbeerlijk. Enerzijds

kan de gevangenis dankzij culturele activiteiten naar buitentreden en het publiek laten kennis maken

met het leven in de gevangenis, zij het via een toneelopvoering, een schilderkunsttentoonstelling of

een fotoreportage door gedetineerden. Anderzijds kunnen externe deskundigen, zoals studenten in een

theater- of kunstenopleiding181, aangetrokken worden voor de inhoudelijke invulling van culturele

activiteiten.

De erkenning van het recht op en de afbakening van ontspanning en recreatie houden niet

noodzakelijk aanwijzingen met betrekking tot de kwaliteit ervan in. Door enkele auteurs 182 wordt een

poging ondernomen de minimale kwaliteit van sociale en culturele ontplooiing weer te geven, maar dit

blijkt allerminst eenvoudig te zijn. Men hervalt snel in het gebruik van louter kwantificerende termen

als bijvoorbeeld recht op bepaald aantal uren ontspanning. Het is veel moeilijker aan te duiden hoe

deze uren kwaliteitsvol ingevuld kunnen worden.

De kenmerken waaraan een ontspanningsaanbod moet voldoen om waarde te hebben, zijn de

volgende:

1. Men onderstreept dat het belang van recreatie voor de leefbaarheid van de detentie moet

geëxpliciteerd worden naar het penitentiair personeel (en mogelijk ook naar de publieke

opinie);

2. Er wordt in de literatuur vaak herinnerd aan het feit dat men bij de opzet van dergelijke

initiatieven moet rekening houden met veiligheidsbeperkingen;

3. Bovendien moet men vaak werken met een beperkt aantal middelen binnen de gevangenis

voor de organisatie van ontspanningsactiviteiten;

4. Men wijst daarnaast op de noodzaak van een gevarieerd aanbod opdat alle gedetineerden

naargelang hun eigen behoeften en voorkeuren hun gading vinden;

5. Wat eveneens wordt aangeraden is de integratie van het ontspanningsaanbod in het gehele

penitentiaire aanbod van hulp- en dienstverlening;

6. Netwerking en externe betrokkenheid zijn belangrijke randvoorwaarden;

7. Tenslotte dient men rekening te houden met enkele structurele belemmeringen. Zo staat

bijvoorbeeld voor gedetineerden in voorlopige hechtenis niet vast hoe lang zij in hechtenis

zullen blijven, en bovendien worden zij geregeld van cel gehaald voor gesprekken met

hun advocaat of voor zittingen. Een andere barrière waarmee rekening moet worden

gehouden is de moedertaal van de gedetineerden. Elke gedetineerde moet de kans krijgen

181 Zij kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen in het kader van hun aggregaatopleiding een stage te doen in de gevangenis.

182 Zie bijvoorbeeld R.D.Jr. LEE, l.c., 167- 178 en S. CASALE, o.c., 37-39.

79

Page 81: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

aan ontspanningsactiviteiten deel te nemen, en de organisatie van bepaalde activiteiten

zou aan deze specifieke beperkingen moeten worden aangepast. Zo kan men bijvoorbeeld

in het kader van toneelbeoefening voor voorlopig gehechten kortstondige dramacursussen

en rollenspelen organiseren en een cursus mimispel voor anderstaligen183.

Hier situeren de succesfactoren zich weerom hoofdzakelijk op de functionele dimensie van sociale

integratie. Er dient een geïntegreerd en gevarieerd aanbod voor sociale en culturele ontplooiing te

worden gedaan. Daarnaast wordt aangegeven dat men in de organisatie van het aanbod oog moet

hebben voor individuele noden en interesses en met een aantal structurele obstakels, als taal en duur

van de detentie, opdat het aanbod toegankelijk zou zijn voor iedereen. Men begeeft zich daarmee op

de morele dimensie, zij het nogal schoorvoetend. Dit is ook niet te verwonderen vermits men nog

steeds ijvert voor de erkenning van de nood aan en het belang van sociale en culturele ontplooiing van

gedetineerden. Eerst dient nog het minimumaanbod (realistische benadering van kwaliteit) te worden

afgebakend, waarna er pas sprake kan zijn van optimalisering en bijsturing.

E.6. WELZIJNSWERK184

De meest relevante bron waaruit succesfactoren voor de ontwikkeling van sociale dienstverlening kan

worden geput, dateert van 1974. De punten die erin worden opgesomd passen echter in het raam van

de factoren die onder de andere hulp- en dienstverleningsdomeinen werden besproken, en daarom

wordt betreffende bijdrage van CHAIKLIN verder toegelicht.

Het uitgangspunt van CHAIKLIN is dat de welzijnsproblematieken van elke gedetineerde op

een geïntegreerde manier moeten worden aangepakt en dat hierbij ruim aandacht moet worden besteed

aan de betrokkenheid van zijn familie. In het gevangeniswezen is men niet in staat de verschillende

welzijnsdiensten die in de samenleving aanwezig zijn te kopiëren, het penitentiair personeel kan niet

alle in de samenleving beschikbare vaardigheden en deskundigheid ontwikkelen en de gevangenissen

hebben onvoldoende personeel om de verschillende sociale en emotionele noden van gedetineerden te

beantwoorden185.

De welzijnszorg die geleverd wordt in de gevangenis, richt zich bovendien volgens

CHAIKLIN doorgaans louter op de persoon van de gedetineerden en hebben veelal het opzet hem te

willen “veranderen”. Er is echter anno 1974 te weinig wetenschappelijk materiaal dat aantoont dat

183 W. D’HAESE, l.c., 322.184 H. CHAIKLIN, ‘Developing correctional social services’, in A.R. ROBERTS (ed.), Correctional

treatment of the offender, Springfield, Charles C Thomas Publisher, 1974, 294- 308.185 CHAIKLIN gaat in zijn artikel eigenlijk nog verder en stelt dat 'no corrections system has sufficient

service personnel to meet even the most elemental social and emotional needs of offenders', H. CHAIKLIN, l.c., 295.

80

Page 82: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

sociale dienstverlening enige impact heeft op recidive of attitudeverandering186. CHAIKLIN

suggereert daarom af te stappen van de toenmalige gebruikelijke praktijk in de USA om met hulp- en

dienstverlening attitudeverandering te bewerkstelligen. In tegenstelling tot andere academici in de

jaren ’70 en ’80187, waagt hij zich op de derde dimensie van sociale integratie waarmee structurele

preventie wordt beoogd. Hij legt de verantwoordelijkheid voor de resultaten van een bepaalde

interventie ter bevordering van de sociale positie niet bij de gedetineerde, maar bij het beleid.

CHAIKLIN benadrukt volgende elementen met het oog op een probate sociale dienstverlening:

1. Men dient optimaal gebruik te maken van de deskundigheid van de externe

welzijnsdiensten. Dit houdt echter miskenning in van de mogelijkheden van het

penitentiaire personeel om vaardigheden, die nodig zijn voor de sociale ondersteuning van

gedetineerden, aan te leren of aan te scherpen. Maar de middelen en het personeel

waarover men in de gevangenissen beschikt, moeten op een efficiënte manier worden

ingezet en de expertise die extern opgebouwd werd, kan niet worden genegeerd;

2. Alle betrokken actoren moeten aanvaarden dat ze werken in een detentiecontext waarin

beveiliging een belangrijke rol speelt. De tegenstelling tussen beveiliging en bejegening is

er echter slechts één van schijnbare aard. Ze staan mekaar niet in de weg. Integendeel

zelfs, beide hebben elkaar nodig. 'The difference between the so-called "custody" and

"treatment" orientations lies more in verbally expressed values than in behavior. [...]

Custody oriented people accuse treatment people of upsetting the prison, and treatment

oriented people accuse those in custody of being to rigid to allow work for program work.

Both groups ignore the complexities and difficulties in achieving stability and social

change. If there is no change in an institution it rigidifies and becomes intolerable for

staff and inmates. But any change, whether for better or worse, tends to be upsetting. [...]

At the same time, there is no necessary conflict between custody and service. [...] Before

services can be meaningful custodial control must be fair and adequate188’;

3. De ethische code van professionele actoren vraagt dat interventies die ingrijpen op

iemands leven gerechtvaardigd worden, onder andere op basis van academische theorieën.

Men moet evenwel accepteren dat er geen eenduidige theorie bestaat voor de oorzaak,

preventie en beheersing van delinquentie. Dergelijke theorieën vormen veelal een puzzel

waarin nog een aantal stukken ontbreken. Dit heeft onder andere te maken met de

vaststelling dat '[t]he many social and emotional variables associated with deviancy not

only can take on different weights for different variables, but they also are often

confounded. It is hard to say which variable is cause and which is effect and which is real

and which is spurious189'. Op die manier bieden dergelijke wetenschappelijke constructies

186 H. CHAIKLIN, l.c., 294.187 Zie paragraaf E.2.2.188 H. CHAIKLIN, l.c., 296-297.189 Ibid., 298.

81

Page 83: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

geen stevige basis voor de sociale praktijk. Dat impliceert nochtans niet dat sociale

interventies onnodig zijn. Het betekent wel dat, zolang er geen eenvormige theorie bestaat,

bij het publiek en de beleidsmakers geen verwachtingen mogen worden geschapen die

door het programma niet kunnen worden ingelost.190;

4. Een goede welzijnszorg komt tegemoet aan diverse menselijke noden van de

gedetineerden. Eén van de humane noden is de controle over en organisatie van zijn leven.

In de gevangenis wordt men eerder geleefd en dus wordt men geraakt in zijn

zelfstandigheid. In de gevangenis moet er derhalve een aanbod van sociale diensten

geïnstalleerd worden waarvan de gedetineerde naar eigen goeddunken gebruik kan maken.

Dit garandeert niet dat toekomstig delinquent gedrag voorkomen kan worden, maar het

draagt wel bij tot een humane, draagbare detentie. In functie van de beperking van de

detentieschade191 zou in feite elke penitentiaire interventie gefundeerd moeten zijn op dit

elementair respect voor de menselijke waardigheid192;

5. Het contact met familieleden en vrienden of het gebrek eraan is een belangrijke bron van

kracht en steun en beïnvloedt derhalve de beleving en coping met de detentie. Dit geldt

trouwens ook na de vrijlating. Een onderzoek naar de rol van familie in het leven van de

ex-gedetineerde toonde bijvoorbeeld aan dat de meerderheid van de ex-gedetineerden die

werk hadden, hun job vonden met behulp van familie en vrienden en niet in

samenwerking met een sociale dienst. Een gedetineerde moet tijdens de detentie daarom

zo veel mogelijk kansen krijgen om de banden met familie en vrienden te onderhouden en

verstevigen. Op die manier investeert men immers in de mantelzorg;

6. In functie van een optimaal georganiseerde en continue welzijnszorg, stelt CHAIKLIN

voor dat bij het onthaal van de gedetineerde in de gevangenis, door een ‘classification

counselor’ wordt nagegaan welke de problemen zijn die door welzijnszorg kunnen

worden beantwoord. Op basis daarvan kan een individueel welzijnsplan worden opgesteld

dat in de loop van de detentie wordt bijgestuurd. Voor elke nood van de gedetineerde zou

er een antwoord moeten kunnen worden geformuleerd en moet aan de gedetineerde

begeleiding worden aangeboden. De intensiteitsgraad van toeleiding stijgt respectievelijk

van sturing, bemiddeling, ondersteuning naar behandeling. Sturing staat voor het

doorgeven van de contactgegevens van een sociale organisatie die het meest geschikt is

om tegemoet te komen aan een bepaalde nood van de gedetineerde. Indien de gedetineerde

dit niet voldoende vindt, kan de classification counselor voor hem contact opnemen met

betreffende organisatie, wat CHAIKLIN duidt als bemiddeling. Als blijkt dat de

gedetineerde om ondersteuning vraagt bij het eerste gesprek met de gecontacteerde dienst,

190 In de Noord-Amerikaanse gevangenissen gaan een groot aantal welzijnsinitiatieven uit van religieuze groeperingen.

191 L. DUPONT, o.c., 293 p.192 Ibid., 299.

82

Page 84: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

kan de classification counselor hem ook hier in bijtreden. Als tenslotte ook dat niet

volstaat, kan tot een intensieve begeleiding worden overgegaan. De gedetineerde bepaalt

zelf hoe ver men in de toeleiding naar de sociale hulpverlening kan gaan. Bovendien

erkent CHAIKLIN dat sociale hulpverlening vrijwillig behoort te zijn. Men kan een

gedetineerde voorstellen contact op te nemen met een bepaalde dienst, maar de

gedetineerde beslist zelfstandig om al dan niet op dit advies in te gaan;

7. Als een sociale begeleiding niet afgerond is op het moment van invrijheidsstelling, dient

deze te worden verder gezet in de vrije samenleving. Het netwerk dat tussen de interne en

externe actoren wordt opgebouwd, doet met andere woorden niet alleen dienst ten

behoeve van de gedetineerde tijdens zijn detentieperiode, maar ook na zijn vrijlating;

8. CHAIKLIN pleit eveneens in de richting van een integrale aanpak van de onderscheiden

noden die een gedetineerde ervaart. Het volstaat niet te focussen op één probleemdomein,

aangezien de knelpunten die zich hier voordoen en de oplossing die daarvoor wordt

aangereikt beïnvloed wordt door de moeilijkheden die zich op een ander levensdomein

voordoen. Daarbij wordt sterk de nadruk gelegd op een familie-georiënteerde aanpak.

Enerzijds spelen familieleden in het zoeken naar oplossingsstrategieën immers een

belangrijke ondersteunende en katalyserende rol. Anderzijds moet men bij de identificatie

van de sociale en welzijnsproblemen van een gedetineerde eveneens oog hebben voor de

noden van zijn gezin en deze integreren in het individuele sociaal welzijnsplan.

CHAIKLIN positioneert zich met deze aanbevelingen hoofdzakelijk op de functionele dimensie van

het integratiebegrip. Een uitgebreid en professioneel aanbod moet maximaal beschikbaar zijn in elke

gevangenis. Hiertoe dient men de expertise van externe welzijnsdiensten binnen te brengen en

voldoende middelen en personeel te voorzien. Bovendien moeten probleemoplossingen op de

onderscheiden levensdomeinen op een geïntegreerde manier gezocht worden. Uit de aanbevelingen

kan men eveneens, in antwoord op de morele dimensie, aflezen dat dergelijk aanbod voor alle

gedetineerden toegankelijk moet zijn, maar het wordt niet geëxpliciteerd. Aandachtspunten in het

kader van het bereiken van moeilijke groepen gedetineerden worden bijvoorbeeld niet beschreven.

Tenslotte onderstreept CHAIKLIN dat een maximale toeleiding naar de sociale dienstverlening moet

worden gerealiseerd maar dat een gedetineerde de keuze heeft om al dan niet op het aanbod in te gaan.

Als vrijwilligheid een aspect is dat door de expressieve dimensie van sociale integratie wordt gevat,

dan komt CHAIKLIN ook tegemoet aan deze dimensie.

83

Page 85: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

E.7. ALGEMENE GEZONDHEIDSZORG193

Met betrekking tot de medische zorgverlening werd reeds in het hoofdstuk aangaande de

minimumstandaarden gewezen op het rapport van TOMASEVSKI. Zij stelde vast dat er anno 1990

geen geïnstitutionaliseerde samenwerking is aangaande medische zorgverlening in de Europese

gevangenissen. Dit impliceert dat er evenmin uitwisseling is van informatie, ervaringen en

bevindingen en dat er in de Europese penitentiaire instellingen verschillende oplossingsstrategieën

worden gehanteerd voor gelijkaardige problemen194. Verder beschreef ze dat in het Europese

gevangenisbeleid de aandacht voornamelijk uitgaat naar middelengebruik en preventie van

HIV/AIDS195. Voorgaande noodzaakt de bekrachtiging van een Europese code, waarin aandacht

gegeven wordt aan de kwaliteit van de algemene gezondheidszorg in de penitentiaire instellingen.

Men dient ook te voorzien in bevordering van de gezondheid, een reeks initiatieven in functie van

preventie van ziekten, vorming omtrent hygiëne en gezondheid en bescherming van de publieke

gezondheid. Deze zijn essentieel in de penitentiaire setting aangezien '[o]vercrowding, poor

conditions, limited facilities and opportunities, stress, anxiety and the deleterious consequences of

liberty loss, increased surveillance and control, all have an impact on health and wellbeing and all

represent valid reasons for conducting health promotion in prisons196'. Zo worden in bepaalde

gevangenissen van de UK 'health fairs' georganiseerd. Dit zijn beurzen waarop verschillende

gezondheidsorganisaties een standplaats hebben waar gedetineerden informatie en brochures

aangaande diverse medische thema's kunnen bekomen en vragen kunnen stellen197. In dit kader past

ook educatie inzake AIDS-preventie198. Deze heeft tot doel de verspreiding van het HIV-virus in de

193 N. H. AMMAR and E. EREZ, ‘Health Delivery Systems in Women’s Prisons: the case of Ohio’, Federal Probation, 2000, afl. 1, 19-26; S. BAXTER, l.c., 48-63, E.M. BRECHER and D.D.P. RICHARD, Health Care in Correctional Institutions, Washington, US Government Printing Office, 1975, 98 p., G. KOTHARI, J. MARSDEN and J. STRANG, ‘Opportunities and obstacles for effective treatment of drug misusers in the criminal justice system in England and Wales’, British Journal of Criminology, 2002, 412-432; A. LEONARD, ‘Organising Health Fairs in Prisons’, Prison Service Journal, 1998, afl. 4, 28-30, N. O’SHEA, ‘Mental Health and Prison: Responding to Need’, Prison Service Journal, 2002, afl. 5, 5-8, C. SMITH, ‘Assessing Health Needs in Women’s Prisons’, Prison Service Journal, 1998, afl. 4, 22- 24, C. SMITH, ‘‘Healthy prisons’: A Contradiction in Terms?’, The Howard Journal, 2000, afl. 4, 339-353, K. TOMASEVSKI, o.c., 228 p.

194 Ondanks het belang van een lokale invulling van interventies en programma's (zie vroeger), leent de ontwikkeling van een kwaliteitsvolle gezondheidszorg zich wel tot een aantal gemeenschappelijke strategieën.

195 K. TOMASEVSKI, o.c., 228 p; SMITH bevestigt dat deze twee probleemgebieden wijdverspreid zijn in de detentiepopulatie en daarom belangrijk zijn, maar maakt daarbij twee kanttekeningen. Ten eerste zullen niet alle drugverslaafde gedetineerden vinden dat ze een probleem hebben. Ten tweede vraagt SMITH zich af of deze twee problemen de meest prevalente zijn. Haar vermoeden is dat het twee gezondheidsthema's zijn die het minst eenvoudig op te lossen zijn in het gevangeniswezen: C. SMITH, ‘‘Healthy prisons’: A Contradiction in Terms?’, l.c., 346.

196 C. SMITH, ‘‘Healthy prisons’: A Contradiction in Terms?’, l.c., 349.197 A. LEONARD, l.c., 28-30.198 S. BAXTER, l.c., 48-63; C. SMITH, ‘‘Healthy prisons’: A Contradiction in Terms?’, l.c., 348-350.

84

Page 86: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

gehele samenleving in te dijken, door middel van de verhoging van kennis omtrent HIV en AIDS en

door het beïnvloeden van houding en gedrag van de personen die tot de risicogroepen behoren. Het

valt bijvoorbeeld niet te ontkennen dat in penitentiaire instellingen drugs gebruikt worden maar

injectiespuiten zijn er niet vrij verkrijgbaar en dus is het risico van het delen van naalden groter dan in

de vrije samenleving. Bijgevolg behoren gedetineerden tot de risicogroep. In een Engels onderzoek in

2000 naar druggebruik in de gevangenis bleek bijvoorbeeld dat 80% van de drugspuiters hun shots

plaatsen met een naald die reeds door een andere gedetineerde gebruikt is199. Een specifiek obstakel bij

de implementatie van dergelijke vorming is de kunstmatigheid van het gevangenisleven. Seks en drugs

zijn niet toegelaten in de gevangenissen en dus is het moeilijk om een boodschap dienaangaande over

te brengen. In het bijzonder met betrekking tot de introductie van needle exchange programs wordt

opgemerkt dat aan druggebruik en bezit van drugs en drugparafernalia disciplinaire straffen worden

gekoppeld. Dit houdt drugverslaafde gedetineerden vermoedelijk tegen aan een dergelijk programma

te participeren. Daarenboven menen penitentiair beambten dat dit programma de indruk kan wekken

dat drugs getolereerd worden in de gevangenis en het druggebruik bijgevolg zal toenemen, met alle

veiligheidsrisico’s vandien200. Men moet dus het penitentiair personeel overtuigen van het nut van

dergelijke vormingen. In de Angelsaksische literatuur legt men hierbij de nadruk op follow-up

onderzoek: '[...] evaluations should focus on whether behavioral changes are occurring among

inmates recently released. Health educators are gratified to hear stories about bleach missing from

supply cabinets, rubbing alcohol disappearing from sick bay shelves, and rubber gloves showing up

with fingers missing (presumably used as condoms), but such qualitative evidence will not persuade

corrections officials about the need for and benefits of effective AIDS education201'.

SMITH202 merkt op dat sommige gezondheidsbevorderende initiatieven vertrekken van het

uitgangspunt dat elk individu persoonlijk verantwoordelijk is voor de oorzaak en de oplossing van zijn

gezondheidsproblemen. Ziekte wordt dan gezien als het gevolg van een gebrekkige zelfdiscipline en –

controle203. Men vergeet echter dat de gezondheidsproblemen ook een kwestie zijn van de

onevenwaardige verspreiding van economische en culturele ondersteunende factoren204. Er kan niet

aan gezondheidspromotie worden gedaan, zonder ook de medische zorgverlening voor iedereen even

toegankelijk te maken.

Daarenboven waarschuwt SMITH ervoor dat gezondheidsbevorderende programma's in de kiem

gesmoord kunnen worden door de structurele penitentiaire vereiste van controle en veiligheid. Als

preventieve maatregelen namelijk eerder neigen naar controle en strafmaatregelen, bijvoorbeeld in de

199 G. KOTHARI, J. MARSDEN and J. STRANG, l.c., 422.200 G. KOTHARI, J. MARSDEN and J. STRANG, l.c., 422.201 S. BAXTER, l.c., 50.202 C. SMITH, ‘‘Healthy prisons’: A Contradiction in Terms?’, l.c., 339-353.203 Ibid., 343.204 Ibid., 345.

85

Page 87: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

hoedanigheid van verplichte drugtesten, gaat men voorbij aan de initiële doelstelling van het

teweegbrengen van een positieve houding ten aanzien van hygiëne en fysiek welzijn205.

Tenslotte hebben gezondheidsbevorderende initiatieven slechts kans van slagen als een

omvattende behoeftenanalyse wordt uitgevoerd, waarin er oog is voor de noden die de betrokken

gedetineerde zelf als prioritair beschouwt206. Bovendien zal elke eerlijke poging tot de bevordering van

gezonheid en hygiëne stranden indien niet tegelijk de oorzaken van ill-health in de ruimere

samenleving erkend en bestreden worden. Vele gezondheidsrisico’s vinden onder andere hun grond in

ongelijke toegang tot en onevenwaardige verdeling van de medisehe zorgverlening en ook hiervoor

moeten oplossingen worden gezocht en geïmplementeerd207.

Andere aandachtspunten die met betrekking tot een goede gezondheidszorg in de penologische

literatuur worden beschreven, zijn:

1. Gezondheidszorg in de gevangenis dient de standaarden daaromtrent in de vrije

samenleving te evenaren. In 2000 schrijft SMITH dat hieromtrent een stijgende

consensus208 bestaat, terwijl er eigenlijk eerder sprake zou moeten zijn van een unanieme

consensus;

2. Men streeft ook naar de integratie van de medische verzorging en gezondheidsbevordering

in het ruimere hulp- en dienstverleningsaanbod.

3. De inschakeling van medisch personeel in procedures als gedwongen voeding,

lichaamsfouille en het opstellen van een verklaring van fysieke geschiktheid voor een

disciplinaire straf209, wordt als problematisch ervaren. Het veroorzaakt een rollenconflict

tussen zorg en controle. Daarom moeten deontologische standaarden worden ontwikkeld.

Bovenstaande situeert zich voornamelijk binnen de realistische benadering van kwaliteit. In essentie

dient immers te worden voorzien in een minimumaanbod. Van bijsturing is nog geen sprake op basis

205 Ibid., 347-349.206 Zelf verrichte SMITH een assessment-onderzoek naar de specifieke medische noden van vrouwelijke

gedetineerden: C. SMITH, ‘Assessing Health Needs in Women’s Prisons’, l.c., 22- 24. Zij stelde onder andere vast dat de gezondheid van vrouwelijke gedetineerden sterk beïnvloed is door hun leven vóór de detentie. Hun levensloop wordt namelijk hoofdzakelijk gekenmerkt door werkloosheid, slechte huisvesting, en slachtofferschap van misbruik. Dit zijn geen medische problemen, maar zijn wel veroorzakers van stress en angst, en deze worden door de detentie versterkt. Vrouwelijke gedetineerden maken daarom proportioneel vaker gebruik van de medische diensten in de gevangenis dan mannelijke gedetineerden, niet omdat ze meer fysieke en mentale zorg nodig hebben maar omdat ze hun mentale zorgen vaak uiten onder de vorm van lichamelijke klachten. 'Certainly accounts from prison health care staff suggest that emotional and psycho-social problems take up a high proportion of doctors' time in women's prison (even when the reason for the consultation may be physical). C. SMITH, ‘Assessing Health Needs in Women’s Prisons’, l.c., 24. AMMAR en EREZ kwamen tot dezelfde conclusie. Zij voegen er aan toe dat vrouwelijke gedetineerden in de USA vóór hun detentie veelal geen gebruik maakten of konden maken van een optimale medische hulpverlening. N. H. AMMAR and E. EREZ, l.c., 19-26. Zie ook E.M. BRECHER and D.D.P. RICHARD, o.c., 33-37.

207 C. SMITH, ‘‘Healthy prisons’: A Contradiction in Terms?’, l.c., 351.208 Ibid., 339.209 Ibid., 339.

86

Page 88: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

van bovenstaande factoren. Het lijkt een evidentie dat er een optimale gezondheidszorg en -promotie

is voor alle gedetineerden, maar op basis van de literatuur kan besloten worden dat men zich nog

steeds slechts op de functionele dimensie van sociale integratie bevindt.

E.8. PSYCHOSOCIALE INTERVENTIES210

Psychosociale interventies maken, meer nog dan de andere hulp- of dienstverleningsdomeinen die in

dit rapport besproken worden, deel uit van studies met betrekking tot evaluatie van effectiviteit. Dit

houdt verband met de positionering van de psychosociale hulpverlening in het gevangenisbeleid. Deze

vorm van hulpverlening is immers reeds lang geïntegreerd in de detentie. De rehabilitatieve invulling

van de vrijheidsberoving verving in de eerste helft van de 20ste eeuw de retributieve benadering van

detentie. Aandacht voor de criminogenese en het wegnemen van onderliggende oorzaken van

delinquentie kregen hiermee een centrale plaats. Dit verklaart de extensieve aandacht die besteed

wordt aan de effectiviteit van psychosociale interventies. Deze waren er namelijk in essentie op

gericht te resulteren in de reductie van recidive.

Effectiviteit van psychosociale hulpverlening wordt in de penologische literatuur benaderd in

termen van vermindering van recidive, vermindering van overtreden van VI-voorwaarden211, reductie

van het geviseerde probleemgedrag, attitudeverandering en optimaal functioneren212 na deelname aan

210 M. COX, ‘Evaluation of a Shared-Care Program for Methadone Treatment of Drug Abuse: An International Perspective’, Journal of Drug Issues, 2002, 1115-1123, D. FARABEE, M. PRENDERGAST, J. CARTIER e.a., 'Barriers to implementing effective correctional drug treatment programs', The Prison Journal, 1999, 150-162; M.R. HOOD, l.c., 215-219; G. KASSEBAUM, D. WARD and D. WILNER, Prison Treatment and Parole Survival: An Empirical Assessment, New York, John Wiley and Sons Inc., 1971, 59-60; K. KENDALL, ‘Creating real choices: A program evaluation of therapeutic services at the Prison for Women’, Forum, 1994, afl. 1, 19-21; G. KOTHARI, J. MARSDEN and J. STRANG, l.c., 412-432; D. LOCKWOOD, J.A. INCIARDI and H.L. SURRATT, ‘CREST Outreach Center: A Model for Blending Treatment and Corrections’ in F.M. TIMS, J.A INCIARDI, B.W. FLETCHER and A.M.-N. HORTON (eds.), The effectiveness of innovative approaches in the treatment of drug abuse, Westport, Greenwood Press, 1997, 70-82; A.J. LURIGIO, ‘Drug Treatment Availability and Effectiveness’, Criminal Justice and Behavoir, 2000, afl. 4, 495-528; R.H. PETERS, l.c., x-x p; W.L. MARSHALL, Y.M. FERNANDEZ, S.M. HUDSON and T. WARD (ed.), Sourcebook of Treatment Programs for Sexual Offenders, New York, Plenum Press, 1998, 483 p.; P. McGILL and P. WILLIAMSON, ‘An Experimental Alcohol Programma for Prisoners’, Prison Journal, 1984, 61-63; M. NAREY, ‘Partnership Inside’, Prison Service Journal, 2000, afl. 5, 3-5; N. O’SHEA, l.c., 5-8; R.H. PETERS, R.L. MAY and W.D. KEARNS, 'Drug treatment in jails: results of a nationwide survey', Journal of Criminal Justice, 1992, 283-295; D. WILSON and S. McCABE, ‘How HMP Grendon ‘Works’ in the Words of Those Undergoing Therapy’, The Howard Journal, 2002, afl. 3, 279-291, X, ‘Offence-based Work with Long Sentence Sex Offenders’, in Prison Journal, 1990, 33, 10-13.

211 Het probleem met dit criterium is dat de opheffing van de Voorwaardelijke Invrijheidsstelling niet noodzakelijk het gevolg is van recidive, maar bijvoorbeeld van de overtreding van één van de opgelegde voorwaarden, die soms moeilijk na te leven zijn.

212 KASSEBAUM, WARD en WILNER geven zelf aan dat dit criterium problematisch is omdat er geen eenduidige standaard bestaat voor wat optimaal functioneren is. '(...) although there are ways to measure organic or psychological impairement in laboratory, clinical or test situations, there are few unambiguous, objective criteria for judging when a person is functionally disabled in conducting normal activities'. G. KASSEBAUM, D. WARD and D. WILNER, o.c., 208.

87

Page 89: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

een psychosociale interventie213. Omwille van de problematische operationalisering van deze

evaluatiecriteria en de idee dat hulp- en dienstverlening (ook) andere doelen dienen dan het

terugdringen van de criminaliteitscijfers, zouden evaluatieve onderzoeken eveneens andere criteria

dienen te toetsen. Deze kunnen onder andere afgeleid worden uit de verwachtingen die men verbindt

aan bepaalde interventies. Uit een onderzoek van KENDALL blijkt bijvoorbeeld dat penitentiair

personeel van psychosociale begeleiding verhoopt dat het een stabiliserend effect heeft op de

dagelijkse gang van zaken in de gevangenis en dat crisissen en zelfmoorden voorkomen kunnen

worden214. Een evaluatief onderzoek zou zich dan bijvoorbeeld moeten richten op het aantal

disciplinaire straffen en het aantal zelfmoorden. Maar als niet aan de verwachtingen van de betrokken

actoren wordt voldaan, moet de geëvalueerde interventie dan geklasseerd worden als mislukt?

Misschien zijn er andere positieve effecten toe te schrijven aan de bewuste interventie, waarvan men

op voorhand niet had menen te mogen verwachten dat ze zouden optreden. Evaluatie moet dus verder

gaan dan een tevredenheidsonderzoek bij de betrokken actoren.

Volgens HOOD hangt het welslagen van een psychosociale interventie essentieel af van de

beschikbaarheid van ondersteunende structuren, een effectieve implementatie, voldoende middelen en

competent en gemotiveerd personeel215. Ook aan volgende factoren wordt in de penologische literatuur

toegeschreven dat ze het succes van de psychosociale interventie positief beïnvloeden of dat ze op zijn

minst aanwezig moeten zijn opdat de interventie geïmplementeerd kan worden:

1. Externe betrokkenheid en samenwerking tussen penitentiair personeel en psychosociale

medewerkers blijken onontbeerlijk te zijn;

2. Daarenboven dient er samenwerking en overleg te zijn tussen de psychosociale

begeleiders en de actoren op de andere hulp- en dienstverleningsdomeinen. In de UK

bijvoorbeeld startte Revolving Doors Agency216 met een experiment aangaande Link

Worker schemes. De intentie was tegemoet te komen aan de diverse mentale en sociale

noden van gedetineerden met psychische problemen, aangezien zij steeds door de mazen

van het welzijnsnet blijken te vallen217. Men heeft daarom de hulpverleners vanuit de

213 M. BARKER, ‘What Do We Know About the Effectiveness of Treatment for Sex Offenders?’, Prison Service Journal, 1994, afl. 4, 26-30; A. BEECH, R. BECKETT, D. FISHER and A.S. FORDHAM, ‘Community Based Sex Offender Treatment Provision: An evaluation by the step team’, Prison Service Journal, 1996, afl. 1, 37-39; G. KASSEBAUM, D. WARD and D. WILNER, o.c., 71 en 207-251; D. LOCKWOOD, J.A. INCIARDI and H.L. SURRATT, l.c., 70-82; M.F. LÖSEL, ‘L’évaluation des interventions psychosociales en prison et en d’autres contextes pénaux’, l.c., 96; X, ‘Offence-based Work with Long Sentence Sex Offenders’, in Prison Journal, 1990, 33, 10-13.

214 K. KENDALL, l.c., 19-21.215 R. HOOD, l.c., 218.216 'Revolving Doors Agency is the UK's leading charity concerned with mental health and the criminal justice system. We run practical schemes in police stations, prisons and courts to support people who have 'fallen through the net' of mainstream services. What we learn enables us to provide project development support to other agencies and to conduct research and policy work at local and national level': http://www.revolving-doors.co.uk/home.asp217 Zo stelde men vast dat ex-gedetineerden met meervoudige noden, waaronder nood aan psychosociale

begeleiding, omwille van strenge selectiecritria en bepaalde sociale wetgevingsmaatregelen uitgesloten

88

Page 90: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

verschillende hulp- en dienstverleningssectoren in teams samengebracht opdat op een

geïntegreerde en multidisciplinaire manier kan tegemoet gekomen worden aan de

onderscheiden noden van deze groep gedetineerden218;

3. Ook principes als differentiatie en individualisatie worden in deze context vooropgesteld.

De gedetineerden en hun psychosociale noden zijn heterogeen en dus dient een aanbod

ontwikkeld te worden dat aan deze verscheidenheid beantwoordt;

4. Aan gedetineerden moet afdoende en correcte informatie met betrekking tot het aanbod

worden gegeven. Het is immers belangrijk dat het aanbod voldoende bekend gemaakt

wordt. Daarnaast moet beantwoord worden aan het concept van ‘informed consent’: een

gedetineerde kan pas instemmen met een interventie wanneer hij voldoende op de hoogte

is gebracht van het opzet, de mogelijkheden en beperkingen van de interventie en van de

deontologische principes waarop ze gestoeld is;

5. Eén van de vermelde vereisten is dat er een veilige omgeving en een sfeer van wederzijds

respect gecreëerd wordt, waarin men zich vrij voelt zijn gevoelens, gedrag en zorgen

bespreekbaar te maken. Als er al verandering zou optreden, zal dit alleen gebeuren in een

sfeer die ondersteunend maar niet bevoogdend is219;

6. Het effect van een psychosociale tussenkomst wordt in sterke mate bepaald door haar

intensiteit en frequentie. Bovendien laat haar impact zich volgens WILSON en McCABE

pas voelen na verloop van tijd. 'As most of the recent research about the treatment effect

had demonstrated changing behaviour takes time, and does not come easily. Not only that,

those new behaviours which are being learned need to be constantly reinforced both by

other prisoners and especially by key staff members220'. In functie van deze continue steun

zouden gedetineerden moeten kunnen terugvallen op een formeel en informeel netwerk.

Zo kan bijvoorbeeld een penitentiair personeelslid de rol van persoonlijke mentor op zich

nemen221. Opgemerkt moet worden dat WILSON en McCABE psychosociale interventies

benaderen als middel om nieuwe gedragingen aan te leren en attitudeverandering te

bewerkstelligen, en een dergelijke streng pedagogische benadering geldt vermoedelijk niet

voor elke interventievorm. Wel kan er vanuit gegaan worden dat een psychosociale

interventie doorgaans ingrijpend is en gevoelens zal losmaken die moet kunnen

geventileerd worden222. De gedetineerde moet kortom de tijd krijgen om datgene waarmee

hij geconfronteerd wordt te laten bezinken en iemand hebben waarop hij kan terugvallen;

7. Ook nog in functie van relapse prevention en nazorg wordt aanbevolen gedetineerden in

contact te brengen met de externe welzijnssector opdat zij na hun vrijlating weten waar ze

worden van de sociale huisvesting. 218 N. O’SHEA, l.c., 6.219 X, ‘Offence-based Work with Long Sentence Sex Offenders’, in Prison Journal, 1990, 33, 13.220 D. WILSON and S. McCABE, l.c., 289.221 Ibid., 279-291.222 X, ‘Offence-based Work with Long Sentence Sex Offenders’, in Prison Journal, 1990, 33, 13.

89

Page 91: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

terecht kunnen. Daarnaast valt aan te raden interventies die met een gedetineerde opgestart

werden tijdens de detentie, verder te zetten na zijn vrijlating.

In de eerste plaats wordt onderstreept dat er een professioneel psychosociaal aanbod moet beschikbaar

zijn, inclusief formele en informele ondersteuning en nazorg. Daarnaast wordt duidelijk gemaakt dat

dit aanbod aangepast moet zijn aan de verscheidenheid aan gedetineerden en te beantwoorden noden

opdat alle gedetineerden gebaat zijn met het begeleidingsaanbod. Men komt dus voornamelijk

tegemoet aan de functionele en morele dimensie. Geen van de aandachtspunten heeft betrekking op de

expressieve dimensie. Alleszins beantwoorden bovenstaande elementen aan de participatieve,

realistische en contextgebonden benadering van kwaliteit, maar wordt niet volkomen aan het

vooropgestelde conceptueel model tegemoetgekomen.

Een bijzondere vorm van psychosociale interventie zijn de behandelingsprogramma’s voor

drugverslaafden. In 1987 werd in de Verenigde Staten aan de hand van een survey in 1737

gevangenissen een beeld geschetst van de (prevalentie van) drugprogramma's. De criteria die

nagegaan werden, hadden betrekking op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van dergelijke

interventies. Uit dit grootschalig onderzoek bleek dat erg laag gescoord werd op de functionele en

morele dimensie van de sociale integratie. Nog te weinig gevangenissen hadden namelijk een dergelijk

aanbod en slechts een beperkt aantal gedetineerden had ervan kunnen gebruik maken223. Enkele jaren

later werd gewezen op een snelle uitbreiding van interventies gericht op drugverslaafde gedetineerden

in de Verenigde Staten. De snelheid waarmee dit gebeurde, deed echter afbreuk aan de grondigheid

van de implementatie ervan, waardoor de vooropgestelde doelen niet of onvoldoende bereikt

werden224.

Naast de noodzaak aan beschikbaarheid, maximale toegankelijkheid en een grondige implementatie,

voorwaarden die in feite voor alle soorten interventies en programma's opgaan, worden volgende

randvoorwaarden aan hulpverlening aan drugverslaafden gekoppeld225. De klemtoon ligt daarbij

hoofdzakelijk op de functionele dimensie van de sociale integratie en op de participatieve en

realistische benadering van kwaliteit:

1. Omwille van de verwevenheid van de drugsproblematiek met onder andere sociale,

financiële en gezondheidsproblemen, wordt een geïntegreerde aanpak ten stelligste

aangeraden. Indien niet op deze problemen wordt ingespeeld, is het erg waarschijnlijk dat

ze zich opnieuw zullen stellen nadat het drugprogramma doorlopen werd. De diverse

noden van drugverslaafde gedetineerden dienen bovendien tegelijkertijd en niet

223 R.H. PETERS, R.L. MAY and W.D. KEARNS, l.c., 283-295.224 D. FARABEE, M. PRENDERGAST, J. CARTIER e.a., l.c., 150-162.225 A.J. LURIGIO, l.c., 495-528; R.H. PETERS, l.c., x-x p.

90

Page 92: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

achtereenvolgens te worden beantwoord226. Zo wordt bijvoorbeeld vooropgesteld een

needle exchange program in samenwerking met medische zorgverleners te voorzien, in de

context van AIDS-preventie227. Dit impliceert dat er afdoende coördinatie en

communicatie is tussen de verschillende hulp- en dienstverleners.

2. FARABEE, PRENDERGAST en CARTIER stellen dat dwang een obstakel is voor

effectiviteit. Gedetineerden zijn echter veelal niet geneigd vrijwillig deel te nemen, onder

andere omwille van het stigma geassocieerd met drugbehandeling, de bijkomende regels

die aan participatie verbonden zijn en de reductie in arbeidsmogelijkheden228. Door

KOTHARI, MARSDEN en STRANG wordt het gebrek aan motivatie en vrijwillige

deelname bij drugverslaafde gedetineerden eveneens als een belangrijke uitdaging bij de

implementatie van drugprogramma's genoemd. Daarenboven wijzen ze erop dat de

penitentiaire setting in sé niet de ideale omgeving is om een behandeling op te starten229.

3. Doorgaans wordt veel belang gehecht aan nazorg. 'There is a sharp contrast between

prison life, where rules are in place and a strict regime is maintained, and the outside

world where an individual is free to act230'. Bovendien keren gedetineerden terug naar hun

vertrouwde sociale omgeving, waar mogelijk drugs gebruikt worden. Vermits

drugverslaving vaak chronisch is en terugval daarom niet uit te sluiten, moet de

hulpverlening voldoende lang en intensief zijn en is nazorg, voorbereiding op de vrijlating

en relapse prevention onontbeerlijk231. Hierin moet zowel aandacht besteed worden aan

het herkennen van risicosituaties en factoren die aanzetten tot druggebruik als aan het

aanleren van coping skills232’.

In twee studies naar de prevalentie van overdosissen bij ex-gedetineerden, werd

gedemonstreerd dat nazorg cruciaal is in de eerste weken na de vrijlating. Ten eerste

toonde het onderzoek van SEAMAN aan dat het risico van een overdosis acht keer groter

is in de eerste twee weken na de vrijlating dan in de volgende tien weken233. Ten tweede

bleek uit de studie van SHEWAN in Schotland dat een kwart tot een derde van de

vrouwelijke drugdoden een jaar eerder uit de gevangenis vrijgelaten werden en dertig

procent van de vrouwen die stierven aan een overdosis slechts sinds één maand vrij

waren234.

FARABEE, PRENDERGAST en CARTIER temperen daarentegen het belang

van nazorg. Uit hun cijfermateriaal blijkt immers dat slechts een minderheid van de

226 A.J. LURIGIO, l.c., 517.227 G. KOTHARI, J. MARSDEN and J. STRANG, l.c., 422-423.228 D. FARABEE, M. PRENDERGAST, J. CARTIER e.a., l.c., 159.229 G. KOTHARI, J. MARSDEN and J. STRANG, l.c., 417.230 Ibid., 423.231 A.J. LURIGIO, l.c., 515.232 R.H. PETERS, l.c., 68.233 G. KOTHARI, J. MARSDEN and J. STRANG, l.c., 423.234 Ibid., 423.

91

Page 93: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

gedetineerden na de vrijlating een nazorgprogramma volledig doorlopen. De auteurs

menen dat dit samenhangt met het toekennen van een te zwaar gewicht aan de

institutionele invloed op de motivatie om deel te nemen aan drugprogramma's en de

onderschatting van het belang van interne motivatie. Tijdens de detentie zou daarom meer

aandacht moeten besteed worden aan die interne motivatie en het engagement van de

participanten235.

4. In functie van continuïteit en ondersteuning wordt ook in het kader van de

drugbehandelingsinterventies aanbevolen penitentiair beambten aan te sporen de rol van

mentor op zich te nemen. Zij moeten dan ook kunnen deelnemen aan de cursussen die aan

de gedetineerden worden aangeboden en actief betrokken worden gedurende het gehele

proces.

5. Tenslotte wordt aangeraden samenwerkingsverbanden met externe organisaties op te

bouwen, opdat gedetineerden ook na hun vrijlating kunnen opgevangen worden. De

inrichters van drugprogramma's in de vrije samenleving zouden bijvoorbeeld eerder

afwijzend tegenover het toelaten van ex-gedetineerden staan236 en moeten daarom actief

betrokken worden.

E. 9. KINDERWERKING EN BEZOEK237

Aangezien contact met naastbestaanden een hefboom is voor de sociale integratie van de

gedetineerden, moeten ook optimale bezoek- en communicatiemogelijkheden een plaats krijgen

binnen het geïntegreerde hulp- en dienstverleningsaanbod in de gevangenissen. In het bijzonder met

betrekking tot bezoek en kinderwerking blijken verbeteringen nodig te zijn.

MEYVIS et all stellen omtrent de kinderwerking in Belgische gevangenissen het volgende

vast: 'Tot nu toe bestond er in ons land weinig belangstelling voor de problemen die kinderen van

gedetineerden ervaren, voor de manier waarop zij ze verwerken. En in het schaarse onderzoek dat

daarover werd gedaan, werden de kinderen zelf weinig aan het woord gelaten […] Kinderen wiens

vader of moeder in hechtenis wordt genomen, zijn een "vergeten groep" in onze samenleving, terwijl

de gevolgen van een detentie toch ook voor hen zeer groot zijn. Zij moeten één van hun ouders missen

en bovendien is de andere ouder minder voor hen beschikbaar. Ten slotte wordt de detentie ook

sociaal afgekeurd, waardoor kinderen niet met anderen over hun situatie durven praten en in een

235 D. FARABEE, M. PRENDERGAST, J. CARTIER e.a., l.c., 156-158.236 Ibid., 157.237 G. BOSWELL, ‘Imprisoned Fathers: The Children’s View’, The Howard Journal, 2002, afl. 1, 14-26, H.

CHAIKLIN, l.c., 294- 308; W. MEYVIS (ed.), Als je ouder in de gevangenis zit… . Over de relatie van kinderen met hun gedetineerde ouder. De situatie in België, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1996, 71 p.; L. WATSON, ‘In the best interest of the child: The mother-child program’, Forum, 1995, afl. 2, 25-27.

92

Page 94: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

isolement terechtkomen238'. 'Bij detentie van één van hun ouders worden zij niet alleen geconfronteerd

met de detentie op zich, maar ook met de gevolgen ervan voor het gezin en voor hun persoonlijke

situatie239'. Ook elders blijkt dat te weinig aandacht wordt besteed aan de zorg voor de kinderen van

gedetineerden: 'Children are frequently the forgotten victim of a parent's imprisonment. Their

relationships with their imprisoned fathers have been particularly neglected in research and their own

voices seldom presented240'.

De detentie van een ouder heeft nochtans verregaande gevolgen. Ze veroorzaakt onder andere

veranderingen in de leefsituatie van het kind. De taken in het gezin komen terecht op de schouder van

de overblijvende ouder, mogelijk zijn er door het wegvallen van de ene ouder financiële

moeilijkheden, de gezagstructuur in het gezin is gewijzigd, enzovoort. De detentie van de ouder kan

bovendien een bron zijn van twijfel en onzekerheid, angst, onrust, spanning, schuldgevoelens,

loyaliteitsconflicten, machteloosheid, verdriet, boosheid, schaamte en isolement241. De noden van de

gedetineerde ouder en kind dienen dus eveneens in ogenschouw te worden genomen in de zoektocht

naar de kwaliteitsvolle invulling van detentie.

Niet alleen de optimalisering van bezoekmogelijkheden voor en activiteiten met kinderen moet

worden nagestreefd. Een maximaal aanbod van bezoekmogelijkheden in ruime zin is vitaal.

BOSWELL citeert in die zin uit de Prison Service Standing Order van de UK waarin vermeld staat dat

'[i]t is one of the roles of the Prison Service to ensure that the socially harmful effects of an inmate's

removal from normal life are as far as possible minimised, and that contacts with the outside world

are maintained. Outside contacts are, therefor, encouraged especially between an inmate and his or

her family and friends242'. Tijdens de detentie moet een gedetineerde zijn sociaal netwerk kunnen

onderhouden en verstevigen. Alle kansen daartoe moeten worden benut.

Enkele randvoorwaarden bij de ontwikkeling van kinderwerking en bezoekmogelijkheden zijn de

volgende:

1. Kindvriendelijke bezoekruimtes zijn hoogstnoodzakelijk. Ze moeten de

'onaantrekkelijke lokalen243' en 'imponerende omgeving244' vervangen. Uit een

onderzoek naar de ouderschapsvaardigheden van gedetineerde vaders in het Verenigd

Koninkrijk, waarin tevens een deelonderzoek verricht werd naar de ervaringen van de

kinderen zelf, bleek bijvoorbeeld dat kinderen veel belang hechten aan het bezoek aan

238 W. MEYVIS (ed.), o.c., 5.239 Ibid., 5.240 G. BOSWELL, l.c., 14.241 W. MEYVIS (ed.), o.c., 6-8.242 G. BOSWELL, l.c., 25.243 W. MEYVIS (ed.), o.c., 17.244 Ibid., 17.

93

Page 95: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

hun gedetineerde vader, maar dat vele van hen ontevreden waren over de

bezoekmogelijkheden en -faciliteiten245.

2. De bezoekmogelijkheden moeten uitgebreid zijn en hebben idealiter een informeel

opzet. Het is bijvoorbeeld voor de gedetineerde en zijn kind(eren) betekenisvol om

bepaalde gebeurtenissen, zoals communie, verjaardag, enzovoort, samen te kunnen

vieren. Als dat mogelijk gemaakt wordt, komt men tegemoet aan het

normaliseringsbeginsel.

3. De bezoekuren moeten bovendien voldoende lang en regelmatig zijn. Soms moeten

bezoekers immers een behoorlijke afstand afleggen om in de gevangenis te geraken en

dan is het wenselijk om lange bezoekuren te voorzien. De bezoekuren dienen tevens

afgestemd te zijn op de schooluren van de kinderen. Men oppert zelfs dat kinderen

van en naar de gevangenis zouden moeten kunnen vervoerd worden door

gekwalificeerde en gescreende vrijwilligers.

4. Ook andere communicatiemogelijkheden moeten maximaal aangeboden worden.

Telefonisch contact en schriftelijke correspondentie moeten maximaal worden

toegelaten. '[…] other non face-to-face means of contact also served the important

purpose of reminding children that their absent father continued to think of them

between visits246'.

5. Daarnaast wordt aangeraden om een familiaal en informeel netwerk rond kinderen en

ouders op te bouwen, dat ook ná de vrijlating aanspreekbaar is. Ook formele

ondersteuningsstructuren zouden hierin een plaats moeten krijgen. De gedetineerde en

zijn familie en kinden moeten immers kunnen terugvallen op sociale diensten die

begeleiding en ondersteuning kunnen bieden. Betrokkenen bevinden zich namelijk

veelal in verschillende ontwikkelingsfasen van hun leven en ervaren derhalve andere

noden met betrekking tot opvang en steun. Wanneer aan deze onderscheiden

behoeften tegemoetgekomen wordt, zal dit de onderlinge relaties tussen betrokken

kunnen versterken247. 'It is suggested that an integrated model of formal and informal

social support is one which may serve to incorporate both the need of the prisoner

and his community to avoid reoffending, and to help children to manage, maintain

and build upon their relationships with their fathers in prison248'.

6. Tenslotte wordt aanbevolen om in functie van een optimaal ouder-kind contact, een

programma met betrekking tot ouderschapsvaardigheden in te richten.

245 G. BOSWELL, l.c., 17.246 Ibid., 21.247 Ibid., 24.248 Ibid., 24.

94

Page 96: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Met deze randvoorwaarden bevindt men zich in de eerste plaats op de functionele dimensie van

integratie, aangezien benadrukt wordt dat er een uitgebreid aanbod van bezoek- en

contactmogelijkheden moet beschikbaar zijn. Op de tweede plaats wordt eveneens aandacht besteed

aan de individuele betekenisverlening van dergelijk aanbod door de gedetineerde en zijn familie. De

evenwaardige verdeling van deze contactmogelijkheden voor alle gedetineerden wordt daarentegen

niet geëxpliciteerd. Verder beperkt de aandacht zich tot het belang van betrokkenheid van externe

organisaties en significante personen voor de gedetineerde. De participatieve en realistische

benaderingen van kwaliteit worden met andere woorden beantwoord, maar verder dan dat gaat men

(nog) niet.

BESLUIT

Het opzet van voorliggende literatuurstudie is te achterhalen hoe in de penologische literatuur de

effectiviteit en kwaliteit van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden worden geconcretiseerd. In

eerste instantie werd daartoe gezocht naar minimumstandaarden, bepalingen die de basiskwaliteit van

het aanbod afbakenen. Deze werden gevonden in de supranationale regelgeving aangaande de

invulling van en vormgeving aan detentie, maar ook in pogingen van diverse auteurs of administraties

om een professionele en ethische code of standaarden aangaande de ontwikkeling en de inhoud van

een penitentiair hulp- en dienstverleningsaanbod samen te stellen.

In tweede instantie werd in de penologische literatuur nagegaan welke de factoren zijn

waarvan aangenomen wordt dat ze een gunstige invloed hebben op de effectiviteit en kwaliteit van het

aanbod aan gedetineerden. Deze werden onder de noemer van succesfactoren gegroepeerd. Gezien

totnogtoe in de penologische literatuur weinig belang gehecht wordt aan de kwaliteit van het hulp- en

dienstverleningsaanbod, staan deze factoren grotendeels in verband met de effectiviteit ervan.

De minimumstandaarden vertegenwoordigen het eerst niveau van kwaliteits- en effectiviteitscriteria,

met name de basiscriteria voor een hulp- en dienstverleningsaanbod. Deze staan meer bepaald voor de

multidimensionele en realistische benadering van het aanbod. Met de minimumstandaarden wordt in

essentie getracht een minimumaanbod te beschrijven en ze knopen derhalve aan bij de realistische

benadering van kwaliteit. De minimumstandaarden voldoen eveneens aan de eis van

multidimensionaliteit, zij het dat de functionele en morele dimensies daarbij overwicht hebben op de

expressieve dimensie. Veelal wordt met deze standaarden immers beoogd het recht van gedetineerden

op dit aanbod te verzekeren en het aanbod beschikbaar te maken. Daarbij wordt meestal vooropgesteld

dat het aanbod maximaal toegankelijk moet zijn voor alle gedetineerden en wordt aldus aansluiting

gezocht op de morele dimensie. Slechts zelden heeft men tegelijkertijd oog voor de individuele

95

Page 97: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

betekenisverlening door de gedetineerde, die de expressieve dimensie van sociale integratie

vertegenwoordigt. Aan de drie dimensies wordt met andere woorden niet op een evenwichtige manier

tegemoetgekomen.

Tenslotte moet worden opgemerkt dat men met deze standaarden tevens toewerkt naar het tweede

niveau van beleidsindicatoren, namelijk de procescriteria. Enkele van de criteria die erin vervat zitten,

wijzen immers op het belang van de betrokkenheid van alle relevante actoren en van het in rekening

brengen van lokale kenmerken en gegevenheden in de concrete invulling van het aanbod. De criteria

worden kortom eveneens op een participatieve en contextgebonden wijze benaderd.

Ook de succesfactoren dienen geplaatst te worden op het basisniveau. Ze onderschrijven immers de

multidimensionele en realistische benadering. Ze bevinden zich vooreerst op de functionele dimensie.

Gesteld wordt dat een aanbod pas effectief is wanneer het in afdoende mate beschikbaar is en wanneer

het een professioneel karakter heeft. Vaak wordt tevens vooropgesteld dat het aanbod op de diverse

hulp- en dienstverleningsdomeinen moet voldoen aan de standaarden die daaromtrent in de vrije

samenleving gelden. Aan de morele dimensie wordt aandacht besteed in de zin dat expliciet

beklemtoond wordt dat het aanbod maximaal toegankelijk moet zijn voor alle gedetineerden.

Daarenboven benadrukt men het belang van individualisering en differentiatie. Elke gedetineerde moet

immers zijn gading kunnen vinden in het aanbod, naargelang zijn vaardigheden en mogelijkheden. Dit

laatste argument situeert zich soms veeleer op de expressieve dimensie, namelijk wanneer het

aangewend wordt in functie van de beantwoording aan de specifieke interesses en behoeften van de

gedetineerde. Daarnaast wordt meermaals met betrekking tot opleiding en vorming geschreven dat de

participatie van een gedetineerde dient verzilverd te worden onder de vorm van een erkend diploma of

van een attest. De balans in de tegemoetkoming aan de drie dimensies van integratie helt echter eerder

over naar de functionele en morele dimensie van sociale integratie. Ook hier kan aangekaart worden

dat sommige factoren neigen naar procescriteria, in de zin dat ook de participatie van interne en

externe actoren onderstreept wordt en dat het belang van de lokale invulling van het aanbod benadrukt

wordt.

We kunnen kortom besluiten dat de minimumstandaarden en de succesfactoren die werden

teruggevonden in de penologische literatuur, gekaderd kunnen worden binnen het vooropgestelde

conceptuele model aangaande de sociale integratie. Dit gebeurt echter niet op een volmaakte of

evenwichtige manier. Tenslotte blijkt dat men nog te vaak moet beargumenteren dat toegang tot een

hulp- en dienstverleningsaanbod een recht is van gedetineerden, en geen gunst. Zolang men dit nog

dient te bepleiten, blijft men hangen op het eerste niveau van effectiviteits- en kwaliteitscriteria, en

staat men bovendien nog voornamelijk stil bij de concretisering van de effectiviteit en in mindere mate

bij de operationalisatie van kwaliteit.

96

Page 98: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

F. EEN VERTALING NAAR DE PRAKTIJK VAN HULP- EN DIENSTVERLENING AAN

GEDETINEERDEN

INLEIDING

Voor het uittekenen van de indicatoren van kwaliteit van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden

wordt gekozen voor een concretisering van het concept Sociale Integratie. Dit vanuit de overweging

dat:

- De discussie over forensisch welzijnswerk de essentie vormt van kwaliteit en dat deze negotiatie

over kwaliteit en forensisch welzijnswerk in de indicatoren en in de instrumentontwikkeling

opengehouden en gestimuleerd moet worden. Daarom werden er in de eerste fase van dit

onderzoek een aantal keuzes gemaakt inzake een kwaliteitsconcept. Zo kwamen we tot een

benadering van kwaliteit als een participatief, contextueel, multi-dimensioneel, realistisch concept

dat in een groeiperspectief benaderd moet worden.

- Het gaat om kwaliteit van hulp- en dienstverlening. Daarom was het ook noodzakelijk om een

uitklaring te krijgen van wat dit inhoudt, in essentie door duidelijk te stellen wat de doelstelling is

van deze hulp- en dienstverlening: sociale integratie. Sociale integratie kan op zich

geoperationaliseerd worden in drie dimensies. Deze operationalisatie wordt als basis genomen

voor indicatoren.

(Beide punten werden uitgebreid toegelicht in het conceptueel hoofdstuk C.)

In onderstaande bespreking gaan we eerst na welke hefbomen geboden (kunnen) worden op

onderscheiden levensterreinen (zie F.1. Hefbomen op de onderscheiden terreinen). Vanuit de

erkenning van het recht op een menswaardig bestaan dient op de verscheiden levensdomeinen van het

samenleven (huisvesting, arbeid, gezondheidszorg, …) te worden gezocht naar hefbomen tot sociale

integratie249. De functionele dimensie van Sociale Integratie gaat om participatie op deze verscheiden

levensdomeinen. Om welke domeinen gaat het en wat is het belang dan van dit domein in het kader

van sociale integratie, wat is de relatie tussen beide? In F.1.6. wordt de vraagstelling ‘waar een aanbod

aan moet voldoen’ belicht vanuit de resultaten vanuit de bevraging van de justitiële actoren.

De hierop volgende stap die dan gezet wordt (in F.2 Concretisering van de dimensies) is de

vraagstelling of en hoe de hefbomen op de verschillende terreinen momenteel al dan niet een plaats

krijgen in het huidig aanbod hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. (functionele dimensie) Is dit

er en wat is dit dan? Op basis van welk beleid werd deze keuze gemaakt? Hierbij is het niet de opzet

een volledig overzicht te bieden van wat het bestaande aanbod is op de verschillende deelterreinen,

249 A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Detentiebegeleiding: een hefboom tot sociale reïntegratie?’, in J. GOETHALS en M. BOUVERNE-DE BIE, (eds.) Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 179-204.

97

Page 99: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

noch een evaluatie uit te voeren van het bestaande aanbod of het betreffende beleid. De bevraging

besloeg bovendien maar een segment van de praktijk. Een blik op de huidige situatie heeft echter wél

de bedoeling hieruit aandachtspunten af te leiden naar een toekomstig wenselijk beleid, met als

concrete doelstelling indicatoren inzake kwaliteit en effectiviteit uit te tekenen die aanzetten tot

beleidsreflectie.

Het aanbod dient echter niet enkel getoetst te worden op de functionele dimensie. Een tweede vraag

die aan het aanbod gericht wordt is ‘of dit aanbod alle gedetineerden bereikt?’ (morele dimensie).

Een derde vraag is dan of ‘dit aanbod aansluit bij de betrokkenen?’ (expressieve dimensie)

Aan de hand van deze drie vragen worden de drie dimensies; functionele, morele en expressieve,

geconcretiseerd op de onderscheiden levensterreinen.

Dezelfde vraagstelling werd ook toegepast op de resultaten van de bevraging van de justitiële actoren.

In F.3 vinden we de uitwerking van de vraagstelling naar de rol van de penitentiaire beambten in het

aanbod van hulp- en dienstverlening terug aan de hand van een literatuurstudie en het empirisch

onderzoek.

F.4. Tenslotte worden op basis van het gevoerde empirisch onderzoek een aantal werkzame- of

succesfactoren in (de implementatie van) het aanbieden van een aanbod aan hulp- en dienstverlening

aangegeven.

F. 1. HEFBOMEN OP DE ONDERSCHEIDEN TERREINEN

F 1.1. Arbeid/tewerkstelling en arbeidstoeleiding

De meeste auteurs, zo leren we uit de literatuurstudie gemaakt in het kader van eerder uitgevoerd

onderzoek door Claeys, Roose en Bouverne-De Bie (2000)250, benadrukken het belang van arbeid als

hefboom voor integratie en zetten arbeid hierbij ook centraal. Deze centrale plaats verwijst naar de

verschillende functies van arbeid, zoals onderscheiden door Jahoda251, met name:

arbeid structureert de tijd van individuen;

arbeid is een belangrijke bron van sociale contacten en sociale ervaringen;

arbeid verbindt individuen met doeleinden die hun persoonlijke preferenties overstijgen;

250 Ibid., 179-204.251 M. ELCHARDUS en I. GLORIEUX, Niet aan de arbeid voorbij. De werkloosheidservaring als reflectie over arbeid, solidariteit en sociale cohesie, Brussel, VUBPRESS, 1995.

98

Page 100: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

arbeid levert status en identiteit en draagt op die manier in belangrijke mate bij tot de definitie

van iemands positie in de samenleving;

arbeid dwingt tot activiteit, biedt kansen om handelingen te stellen met zichtbare

consequenties en mogelijkheden voor het uitdrukken en ontwikkelen van competenties en

vaardigheden.

Arbeid wordt hierbij vaak omschreven in termen van tewerkstelling: de formeel erkende en als

dusdanig bezoldigde participatie aan het productieproces. De betekenis van arbeid ligt volgens

Jahoda252 vooral in het belang voor sociale zingeving en verbondenheid. Participatie aan het

productieproces is een voorwaarde tot volwaardige participatie aan het maatschappelijk gebeuren; in

de zin van inkomensverwerving maar ook in termen van sociale contacten, sociale erkenning, de

ervaring van maatschappelijke nuttigheid, de gelegenheid tot invloed- en machtsuitoefening, de

regulering van het levensritme en de gezondheid253.

De vaststelling is dat er een grote en heterogene groep werklozen bestaat die langdurig – dit is langer

dan één jaar - werkloos is. Deze langdurige werkloosheid wordt veroorzaakt door een complex

samenspel van individuele en maatschappelijke factoren zoals sociaal milieu, scholingsgraad,

gezondheid, sociale en mentale weerbaarheid, gezinstoestand, leeftijd en ras, terwijl tegelijk een aantal

ongunstige factoren, waaronder ook een justitieel verleden, het proces van werkloosheid versterken 254.

(Ex-)gedetineerden vormen een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt en kunnen dus als risicogroep op

de arbeidsmarkt omschreven worden.

Maes 255 omschrijft vier factoren die negatief inspelen op de tewerkstellingskansen van gedetineerden:

(1) Het specifieke opleidingsprofiel van de gedetineerde. Een volledig en gesystematiseerde

registratie naar dit profiel op vlak van opleiding en tewerkstelling binnen de Vlaamse

Gemeenschap gebeurt niet. Algemeen weet men dat de gedetineerdenpopulatie een hoog

percentage laaggeschoolden telt.

(2) De aanwervings- en selectiecriteria die door de werkgevers worden gehanteerd. Onderzoek van

HIVA (Hoger Instituut voor de Arbeid) wees uit dat drie op vier werkgevers zich gedeeltelijk

zouden weerhouden om personen met een strafregister in dienst te nemen.

(3) Maatregelen die discriminerend werken ten aanzien van gedetineerden. Hiermee worden vooral regelgevingen inzake sociale zekerheid bedoeld, in bijzonder op het vlak van werkloosheidsuitkeringen en het werklozenstatuut. Ondertussen werd de regelgeving inzake referteperiode zo aangepast dat deze onbeperkt verlengd kan worden. Om toegang te krijgen tot bijzondere tewerkstellingsplannen gelden veelal criteria inzake de duur waarin men ingeschreven dient te zijn als niet werkend werkzoekende of moet men een periode van uitkeringsgerechtigd werkzoekend zijn kunnen bewijzen. Zo geldt bijvoorbeeld voor het activa-plan momenteel de

252 Ibid.253 L. NOTREDAME, Behoefte en zorg: naar een optimale afstemming, Brussel, Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele aangelegenheden, 1995.254 E. MAES en D. DIERCKX, (Ex-)gedetineerden en de arbeidsmarkt. Naar betere kansen op opleiding en tewerkstelling, Berchem, Vlaamse Federatie voor Forensisch Welzijnswerk, 1996.255 Ibid.

99

Page 101: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

periode van 1 jaar ingeschreven zijn als niet werkend werkzoekende in de 18 maanden voorafgaand aan de tewerkstelling ( voor >45jaar is dit 6 maanden in de 9 maanden voorafgaand aan de tewerkstelling binnen activa). De periode van detentie tussen twee periodes van inschrijving wordt wel gelijkgesteld hiermee, maar deze gelijkstelling geldt niet indien men voor de detentie niet uitkeringsgerechtigd werkloos of gerechtigd op maatschappelijke integratie (OCMW-steun) was als werkzoekende (vanaf 1 januari 2004 geldt deze voorwaarde niet meer voor het plus 123-plan). Om in aanmerking te komen voor een Wep-plus tewerkstelling moet men 12 maanden uitkeringsgerechtigde werkloosheid of 12 maanden gerechtigdheid op maatschappelijke integratie (OCMW-steun) kunnen aantonen. Ook voor toelating tot opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven die extramuros georganiseerd worden en die een gedetineerde bijvoorbeeld in stelsel van halve vrijheid of na de detentieperiode zou kunnen volgen moet men in dit statuut van (niet werkend) werkzoekende ingeschreven zijn. Eén dag inschrijving is hiervoor voldoende. Ervaring leert dat bij gedetineerden heel wat vragen bestaan met betrekking tot hun werkloosheidsstatuut, ze weten vaak niet wat hun statuut is. Dit wordt bijvoorbeeld beschreven in de evaluatiedocument van het momenteel lopende arbeidstoeleidingsproject ‘Aan de Bak’. Dit wijst tegelijk op het belang van basisdienstverlening inzake bijvoorbeeld inschrijving als werkzoekende, werkloosheidstatuut, etc.

(4) Beschikbare initiatieven in de gevangenis zelf. Hierin benadrukt Maes het belang van een centraal gestuurd beleid op vlak van activiteitenaanbod in contrast met een uitbouw die overgelaten wordt aan het initiatief en de goodwill van lokale actoren. De tekortkomingen die Maes beschrijft, herformuleren we hier als door hem aangegeven succesfactoren; een trajectmatige aanpak tijdens de detentie, een gedifferentieerd aanbod, structurele samenwerking met beschikbare externe voorzieningen; marktgerichtheid (ook m.b.t. de penitentiaire tewerkstelling).

Aan de relatie arbeid en detentie, respectievelijk werkloosheid en detentie, wordt in de criminologische literatuur grote aandacht besteed:- als oorzaak van criminaliteit256;- werkloosheid na detentie zou volgens bepaalde auteurs de kans op recidive vergroten257

Ook de penitentiaire overheid heeft van oudsher bijzondere aandacht voor de sociale reïntegratie van gedetineerden via de bevordering van een aangepaste post- penitentiaire tewerkstelling. Maar ook de

256 K. BEYENS, S. SNACKEN en C. ELIAERTS, Barstende muren. Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993.257 C. BAERTVELDT, M. DERKSEN en J.W. BIJLSMA, “De effecten van opleiding en werk op recidive van gedetineerde jongeren. Een vergelijkende case-study”, in C. BAERTVELDT en F. BINKERS, (eds.) Nederland. Over justitiële inrichtingen, jongeren en jongvolwassenen, Utrecht, de Tijdstroom, 1997, 154-155.

100

Page 102: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

penitentiaire intramurale tewerkstelling is een belangrijk constituerend element van het penitentiair

regime. Traditioneel worden aan de gevangenisarbeid verschillende doelstellingen toegeschreven258:

door de inschakeling van gedetineerden bij onderhoudswerkzaamheden in de instelling

kunnen de werkingskosten verminderd worden;

de tewerkstelling van gedetineerden vermindert de ledigheid, die lange tijd beschouwd werd

als een onwenselijk en contraproductief effect van het gevangenisleven;

gevangenisarbeid brengt gedetineerden in contact met waarden en normen van de

arbeidswereld en brengt hen enige arbeidsethos bij;

via bepaalde werken, uitgevoerd binnen het gevangenismilieu, kunnen gedetineerden

specifieke arbeidsvaardigheden aanleren;

ook wordt verondersteld dat via het aanleren van deze arbeidsvaardigheden en het aanbieden

van werkervaring de kans vergroot dat gedetineerden na hun invrijheidsstelling een legitieme

baan vinden;

in zoverre er ook een recidiveverminderend effect uitgaat van postpenitentiaire tewerkstelling,

kan de gevangenisarbeid ertoe bijdragen dat ex-gedetineerden zich beter aan de maatschappij

aanpassen en dat de criminaliteit vermindert.

Deze formulering geeft aan dat de doelstellingen van gevangenisarbeid niet enkel gelegd worden in de

reïntegratie van de gedetineerden; ook beheersaspecten en aspecten van bescherming van de

maatschappij staan voorop. Tevens treft de werkloosheidsproblematiek ook de gevangenissen: in de

meeste gevangenissen heerst een hoge werkloosheid, zodat de vraag gesteld wordt naar de

gepretendeerde reclasseringsfuncties van de penitentiaire arbeid259 260 geeft hierbij als knelpunt

eveneens de monotone aard van de arbeid aan. Ook de lage arbeidsvergoeding en het feit dat de

gevangenisarbeid geen verbinding biedt met de sociale zekerheid roept vragen op.261

Arbeidstoeleiding en beroepsopleiding

Gebrek aan arbeidstoeleiding in de detentie wordt als een gemis ervaren. Tevens wordt gewezen op de

beperkte mogelijkheden om beroepsopleidingen te volgen. Aan beroepsopleiding wordt vanuit diverse

opvattingen over detentiebegeleiding veel belang gehecht262. Tevens wordt zowel federaal als op

Vlaams niveau de laatste jaren inspanningen geleverd om de herintegratie van risicogroepen,

waaronder ex-gedetineerden in het formele arbeidsproces te bevorderen, en werken verscheidene

258 K. MAGUIRE, T. FLANAGAN and T. THORNBERRY, ‘Prison Labor and Recidivism’, Journal of Quantative Criminology, 1988, 3-18.259 L. DUPONT, ‘Polemische bespiegelingen over strafrechtspleging’, Panopticon, 1987, 385-398.260 E. MAES en D. DIERCKX, o.c.261 G. SMAERS, Gedetineerden en mensenrechten, Tilburg, Maklu, 1994.262 A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, l.c., 179-204.

101

Page 103: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

gevangenissen mee aan initiatieven die hieraan kunnen bijdragen, zoals bijvoorbeeld basiseducatie,

diplomagericht onderwijs, schriftelijk onderwijs, en arbeidstoeleidingsprojecten.263

Beroepsopleiding wordt gezien als een zinvolle invulling van de detentietijd, en als een bijdrage tot

een herstel en versterking van het zelfvertrouwen van de gedetineerde. Tegelijk zijn er weinig

stimulerende impulsen aanwezig om deel te nemen aan beroepsopleidingen264 265). Ook is er het besef

dat beroepsopleiding het werkloosheidsrisico waar gedetineerden ook na de detentie mee

geconfronteerd worden niet zal oplossen. Oorzaak van de zwakke tewerkstellingspositie van een groot

deel van de gedetineerden ligt vaak diep in hun biografie, en de oplossing van deze problematiek vergt

een economie die alle mensen de kans geeft een economische bijdrage te leveren. Verbinding met een

ruimer maatschappelijk debat is met andere woorden vereist. In onze samenleving dreigt er immers

enkel nog plaats te zijn voor de geüniformiseerde werknemer met als profiel: dynamisch, flexibel,

sportief, contactvaardig en vol zelfvertrouwen.266

F.1.2. Rechtshulp

Rechtshulp staat voor het georganiseerd verlenen van diensten door deskundigen in (of ter voorkomen

van) problemen – en /of conflictsituaties, die met toepassing van het recht, al dan niet gebruikmakend

van juridische procedures, kunnen worden behandeld. Detentie is juridisch gezien geen neutrale

periode maar genereert integendeel een aantal nieuwe problemen én bemoeilijkt vaak oplossingen

voor problemen buiten de gevangenis. Rechtshulp heeft enerzijds een belangrijke functie in het

vrijwaren van reclassering, anderzijds draagt het een belangrijke kans in zich om escalatie van

problemen te voorkomen.267

In Leuven Centraal startte men in 1988 met de uitbouw van een initiatief inzake rechtshulp, uitgevoerd

door een juriste - medewerkster van Justitieel Welzijnswerk Leuven. Andere gevangenissen volg(d)en

slechts zeer schoorvoetend. Dit soort initiatieven omvat vooral een systematisering van reeds langer

binnen de gevangenis geboden juridische hulpverlening, zowel vanuit de traditionele rechtsbijstand

van de advocatuur als vanuit andere actoren, bijvoorbeeld hulpverleners, advocatuur, aalmoezeniers en

moreel consulenten.

Wat komt in aanmerking voor rechtshulp? Het gaat om elke probleemsituatie die met toepassing van

een rechtsregel kan worden behandeld, uitsluitend onder de vorm van informatie en/of advies door een

jurist.

263 M. REGELBRUGGE, Het volksontwikkelingswerk in de Vlaamse gevangenissen: maatschappelijke opdracht, doelen, activiteiten, Berchem, V.F.F.W., 1997, onuitg.264 L. DUPONT, l.c., 385-398.265 E. MAES en D. DIERICKX, o.c.266 M. ELCHARDUS, I. GLORIEUX, A. DERKS en K. PELLERIEAUX, Voorspelbaar ongeluk. Over letsels die wekloosheid nalaat bij mannen en hun kinderen, Brussel, VUBPRESS, 1996.267 A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, l.c., 179-204.

102

Page 104: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Een belangrijke effect dat met rechtshulp wordt bereikt (bij de gedetineerdenpopulatie), is de ervaring

dat recht niet persé gelijk is aan onrecht. Maar dat het recht precies ook een instrument kan zijn om

bepaalde problemen op te lossen en dat zij zelf ook rechten hebben.

Ervaring leert dat de eerstelijns rechtshulp best gebeurt door een onafhankelijk jurist – hulpverlener

(dus geen personeel van de strafinrichtingen en ook geen advocaat), en steeds door dezelfde persoon.

Opvallend is hoe onwetend sommige personen zijn omtrent hun veroordeling. De advocatuur is op

haar beurt uitermate geschikt voor tweedelijns rechtshulp en processuele rechtsbijstand. Niet-

juridische problemen horen in feite niet thuis op het juridisch spreekuur. Gepoogd wordt deze

personen door te verwijzen, zonder hen af te wijzen. 268

F.1.3. Ondersteuning vanuit het Sociaal Netwerk

Onder sociaal netwerk wordt enerzijds het primaire (persoonlijke/intieme) netwerk bedoeld maar ook

de georganiseerde verenigingen en (commerciële) uitgangsvormen. Dit heeft verschillende functies,

afhankelijk van de verschillende dimensies van het sociaal netwerk. 269 270

- de integratieve functie - ruimtelijke dimensie: het netwerk zorg er voor dat mensen het gevoel krijgen

‘er bij horen’;

- ondersteunende functie - vaardigheidsdimensie: het netwerk zorgt voor materiële en immateriële

steun;

- interpretatieve functie - culturele dimensie: het netwerk biedt gemeenschappelijk zingevingskaders

die gedragen worden door onderlinge communicatie, deze communicatie ook vergemakkelijken en

zorgen voor een noodzakelijke reductie van de complexiteit van het leven.

Deze functies worden gedifferentieerd opgenomen door de actoren binnen het sociaal netwerk.

Wanneer dit sociaal netwerk afbrokkelt en verschraalt leidt dit tot maatschappelijke uitsluiting. Dit

doordat dit een negatief effect bewerkstelligt op één van de drie sferen van integratie, met name de

wederkerigheid. Samen met de markt (verdeling van levenskansen via integratie in de markt) en de

overheid (verdeling van levenskansen via herverdeling van maatschappelijke goederen op basis van

behoefte) is de wederkerigheid (verdeling van levenskansen via integratie in het sociaal netwerk) een

noodzakelijke integratiesfeer. Bovenden is de wederkerigheid als integratiesfeer des te belangrijker

naarmate beide andere integratiesferen onder druk komen te staan, bijvoorbeeld omwille van

economische veranderingen of verandering sociaal beleid.271

268 M. RONSSE, 'Drie jaar systematische rechtshulp in de Centrale Gevangenis te Leuven: Een terugblik', Panopticon, 1992, 341 e.v.; M. RONSSE, 'Bijna tien jaar systematische rechtshulp in de Centrale Gevangenis te Leuven: een stand van zaken (1)', Winket, afl. 1, 4-6.269 M. BUSSCHOTS en J. LAUWERS, Familiale en sociaal-culturele netwerken, Leuven, Acco, 1994.270 We gebruiken verder in dit rapport ook de term ‘naastbestaanden’; in het aanwezige aanbod in de praktijk krijgt vooral dit ‘primaire netwerk’ aandacht.271 A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, l.c., 179-204; C. KESTELOOT, H. MEERT, P. MISTIAEN, S. SAVENBERG en H. VAN DER HAEGEN, De geografische dimensie van de dualisering in de maatschappij. Overlevingsstrategieën in twee Brusselse wijken, Brussel, Federale diensten voor

103

Page 105: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Ook de criminologische theorievorming heeft grote aandacht voor de samenhang tussen criminaliteit

en sociale netwerken, bijvoorbeeld de zogenaamde controletheorieën of recentelijk theorieën over

‘verbondenheid’272.

De aandacht ten aanzien van ‘naastbestaanden’ of relationele netwerken in de detentiecontext, richt

zich voornamelijk tot mogelijkheden die geboden worden tot extramurale contacten. In 1976 werd het

penitentiair verlof ingevoerd. Dit kan geïnterpreteerd worden als een stap in de

humaniseringsbeweging van de strafuitvoering. Anderzijds had dit tegelijkertijd ook een pragmatische

functie als oplossing voor de capaciteitsproblemen van de gevangenis.

De huidige vigerende regelgeving (inzake briefwisseling, bezoek, penitentiair verlof, telefoon) vormt

een belangrijke evenwichtsoefening tussen het steven naar het behoud van contacten met het sociale

netwerk en de kern van detentie: vrijheidsberoving. De huidige situatie wordt omschreven als een

gunstregime waarin alles verboden is tenzij uitdrukkelijk toegestaan.273

Feitelijk is weinig geweten over de positie van gedetineerden in relatie tot sociale netwerken.

Bovendien heeft men weinig aandacht voor de verschillende functies die sociale netwerken. De

beperkte mogelijkheden tot bezoek (versterkt door situaties van overbevolking en beperkte van

infrastructuur) staan in contrast tot de verwachting van de opvang, niet in het minst ook na detentie.274

Initiatieven inzake kinderbezoek of ongestoord bezoek zijn waardevol, ook als aanzet tot verandering.

Vanuit welke visie vertrekken deze initiatieven? Sluit deze voldoende aan bij een breed opgevatte

netwerkbenadering? Een benadering die niet beperkt is tot de intra-psychische kijk op de

detentieproblematiek. Een segment van de detentiebevolking heeft geen relevante personen buiten. De

probleemstelling dient ook tot deze groep verruimd te worden.275

F.1.4. Sociale en culturele ontplooiing

Het recht op sociale en culturele ontplooiing is opgenomen in de Belgische Grondwet (art. 23,5) maar

de term sociale en culturele ontplooiing staat, zo lezen we, opnieuw in het literatuuronderzoek van

Claeys, Roose en Bouverne – De Bie276, voor een veelheid van betekenissen. In het algemeen verslag

van de armoede wordt hiernaar gerefereerd als ‘het gehele levensdomein waarin mensen hun waarden

en gedachten, hun visies en ideeën uitdrukken en met elkaar communiceren.’277 Dit recht op sociale en

Wetenschappelijke, Technische en Culturele aangelegenheden, 1997.272 A. DEPUYDT, ‘Re-ligie als antwoord op de-linquentie?’, Metanoia, 1996, 105-122.273 A. NEYS en T. PETERS, ‘De geschiedenis van het gevangeniswezen’, in A. NEYS, T. PETERS, F. PIETERS en J. VANACKER (eds.), Tralies in de weg, Leuven, Leuven Universitaire Pers, 1994, 1-50.274 W. MEYVIS en D. MARTIN, Humanisering van de gevangenissen en maatschappelijke aanpak van delinkwentie, Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1991.275 A. CLAEYS, R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, l.c., 179-204.276 Ibid., 179-204.277 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Algemeen Verslag over de Armoede, Eeklo, Pauwels, N.V., 1994.

104

Page 106: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

culturele ontplooiing vormt de concrete verbinding tussen individu en gemeenschap: het gaat om de

maatschappelijke participatie van mensen, hun burgerschap waarbij dit laatste uitdrukkelijk begrepen

wordt als het tegenovergestelde van sociale uitsluiting.278

“Cultuurbeleid moet de voorwaarden scheppen die het individu in staat stellen op vanzelfsprekende

wijze te komen tot persoonlijke ontplooiing en creativiteit en tot participatie aan de vorming van een

rijke, democratische en gediversifieerde gemeenschap in Vlaanderen.”279

In de betekenis die in detentie aan educatief werk wordt gegeven, is een verschuiving waar te nemen;

van heropvoeding, over recht op vorming in functie van resocialisatie, naar een recht op sociale en

culturele ontplooiing in functie van het ook in hoofde van gedetineerden erkende recht op

maatschappelijke dienstverlening teneinde een menswaardig bestaan te kunnen leiden.280 De realiteit

van het educatief werk in detentie situeert zich ook op deze verschuivende betekenislijn: enerzijds is

het een vertrouwd en erkend gegeven in de gevangenissen, anderzijds is het een werking vanuit

tegenstrijdige concepten en met uiterst beperkte middelen.281 In 1905 voorzag het algemeen reglement

van de strafinrichting, duidelijk in het kader van de heropvoedingsgedachte, in een verplicht

schoolbezoek voor alle gedetineerden veroordeeld tot een straf van meer dan zes maanden;

onderwijzers werden tewerkgesteld door Het Bestuur der Strafinrichtingen. In 1965 werd het initiatief

voor het organiseren van educatieve activiteiten in handen gelegd van de gevangenisdirecties, die

hiervoor een beroep kunnen doen op externe instanties282. Ook nu nog worden vanuit directies

initiatieven terzake genomen, bijvoorbeeld het onderwijsaanbod in Oudernaarde. Met de

Staatsvervorming van 1980 werd de verantwoordelijkheid voor de realisatie van een educatief aanbod

bij de gemeenschappen gelegd283. In de Vlaamse Gemeenschap werden hieromtrent een aantal

expliciete initiatieven ontwikkeld door de Vlaamse Federatie voor Forensisch Welzijnswerk, op het

vlak van sociaal-cultureel werk284 en leesbevordering en bibliotheekwerk,285 maar ook vanuit die

diensten justitieel welzijnswerk en de bemiddelaars maatschappelijke dienstverlening hierbinnen. Dit

278 J. VRANKEN, D. GELDOF en G. VAN MENXEL, Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 1995, Leuven, Acco, 1995.279 X, Operationeel Plan Cultuur en Sport voor gedetineerden, Vlaamse Gemeenschap, 2003280 M. BOUVERNE-DE BIE, ‘Vrijheidsberoving en sociaal-cultureel werk in de Vlaamse gevangenissen, een uitdaging voor het reguliere aanbod sociaal-cultureel werk’, Panopticon, 1998, 48-60.281 M. BOUVERNE-DE BIE, A. DERMAUT-CLYNCKE en W. MEYVIS, ‘Van reclasseringswerk in het verlengde van justitie naar justieel ambulant welzijnswerk in het kader van het algemeen welzijnsbeleid’, Panopticon, 1996, 537-554; G. HOUCHON et N. JANSSENS, ‘Education et prison. Une utopie constructive’, in F. LAMAERT en P. MALICE (eds.), Gevangenis en Samenleving, II, Brussel, Koning Boudewijn Stichting, 1994, 17-68; M. REGELBRUGGE, ‘Onderwijs, vorming, sport en cultuur in de Vlaamse Gevangenissen’, in J. DETIENNE, ETIENNE, PIERAERTS (eds.) Samenlevingsparticipatie in de gevangenis, Koninklijke Commissie der beschermingscomités, 1997.282 M. BOUVERNE-DE BIE, l.c., 48-60.283 W. MEYVIS en D. MARTIN, o.c.284 M. REGELBRUGGE, 'Onderwijs, vorming, sport en cultuur in de Vlaamse Gevangenissen', l.c.285 L. VANDERBORGHT, Van boekerij tot bibliotheek. Lectuurvoorziening, informatieverstrekking en leesbevordering in de Vlaamse gevangenissen op nieuwe wegen, Berchem, V.F.F.W., 1996.

105

Page 107: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

bleef echter een beeld van een veelheid van activiteiten die op zich verdienstelijk zijn, doch in relatie

tot de ganse gevangenispopulatie nauwelijks betekenisvol genoemd kunnen worden.286

Het geloof in opvoeding en onderwijs vormt één van de basisconcepten in het Westers denken. Dit

maakt dat uitgebreide interventies op het vlak van onderwijs en opvoeding gezien worden als het

meest adequate antwoord op de problemen van het menselijk samenleven, in eerste instantie

problemen van armoede en criminaliteit. Ook in de leer van het ‘sociaal verweer’ vormt de

‘heropvoeding’ en ‘behandeling’ van de gedetineerde één van de twee centrale thema’s. 287 In dergelijk

resocialisatiedenken is de detentie een leerproces naar sociale re-integratie waarbij de doelstellingen

van de straf en van de activiteiten die tijdens de strafuitvoering gerealiseerd worden, liggen in het

leren van vaardigheden en attitudes die nodig zijn om maatschappelijk geïntegreerd te kunnen

functioneren.

Wanneer men detentie bekijkt vanuit het oogpunt van de gedetineerde is de detentie echter in eerste

instantie een periode van (zelfs extreme) sociale uitsluiting. De nuttigheid van deze sociale uitsluiting

werd in het sociaal verweer niet ter discussie gesteld. Het actuele debat – zowel in het strafrecht als

daarbuiten – leert dat dit niet terecht is. De vraag moet blijvend gesteld worden waarom in

welbepaalde situaties dan toch gekozen wordt voor deze sociale uitsluiting. Vanuit een structurele

benadering van sociale integratie heeft het sociaal-cultureel werk dan ook een functie om dit debat

concreet te ondersteunen.288

Het sociaal cultureel werkproject in de Vlaamse gevangenissen vertrok niet vanuit de opzet een

aanbod voor gedetineerden an sich uit te werken. Tot doel werd gesteld mogelijkheden te creëren

opdat gedetineerden én hun naastbestaanden in de mogelijkheid zouden zijn effectief gebruik te maken

van het bestaande aanbod.289

Hierbij kan dan de vraag gesteld worden of deze voorzieningen nu ook de mogelijkheden aanreiken

om uit de positie van uitgeslotene te geraken of m.a.w. wat het mogelijke verband is tussen deze

voorzieningen en sociale integratie. “Deze vraag houdt een voortdurende opengehouden discussie in

over de legitimering van het aanbod, in relatie tot de sociale uitsluiting die door de strafrechtelijke

interventie aan het licht gebracht en/of geproduceerd wordt. Houdt het i.c. sociaal-cultureel werk

aanbod een werkelijke opstap in naar het realiseren van zingeving en emancipatie of gaat het veeleer

om een intensifiëring van externe bemoeienissen? Op welke wijze vraagt het sociaal cultureel werk de

publieke aandacht voor de vaak zeer verschillende wijzen waarom mensen vandaag omgaan met

spanningen, verwachtingen en eisen die besloten liggen in het dagelijkse leven, en voor de zeer grote

286 P. DAUWE, ‘Sociaal –cultureel werk in de penitentiaire context’, Winket 1997, afl. 1, 4.287 Het ander dominant thema is de criminalisering van de lagere sociale klassen.288 M. BOUVERNE-DE BIE, l.c., 1998.289 Ibid.

106

Page 108: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

verschillen in maatschappelijke ruimte waarover mensen hiervoor beschikken?”(Bouverne-De Bie,

1998, p. 58)290

De reflectie over de sociale verhoudingen in de samenleving (structurele benadering van sociale

integratie) en het bijdragen tot het leren zien van de verbondenheid tussen diverse maatschappelijke

thema’s kunnen dan ook gezien worden als belangrijke opdrachten van het sociaal cultureel werk.

Wat ook niet los kan gezien worden van het werk in de gevangenis zélf, waarbij het dan weer de

opdracht is om kennis te verzamelen over wat de effecten zijn van detentie en hoe een aanbod van

sociaal-cultureel werk een bijdrage kan leveren tot problematisering ervan.291

Vanuit dergelijke uitgangspunten volstaat een reeks los van elkaar staande initiatieven niet. Evenals

een reeks compenserende programma’s gericht op het wegwerken van problemen zoals deze door

anderen dan de betrokkenen zelf gedefinieerd worden en waar de betrokkenen dan ook verplicht

moeten aan participeren. En moet op een evenwichtige manier aandacht besteed worden aan:

- het verbeteren van een aantal functionele vaardigheden en overleven (waarbij mensen aangesproken

worden op hun mogelijkheden en aspiraties, eerder dan op hun beperkingen) en

- mondigheid, creatieve werkzaamheid, eigen verantwoordelijkheid.

Een aanbod waarin slechts het eerste voorkomt kan waardevol zijn, maar is onvoldoende.

Regelbrugge292 benadrukt hierbij eveneens het belang van activiteiten die een forum aanbieden om

eigen inzichten, standpunten en houdingen met betrekking tot de eigen situatie en de betrokkenheid op

de samenleving te confronteren met anderen.

F.1.5. Welzijn en gezondheidszorg

Het recht op een menswaardig bestaan sluit ook aandacht in voor gezondheid en welzijn. Gezondheid

wordt, in navolging van de Wereldgezondheidsorganisatie, omschreven als een zo optimaal mogelijk

lichamelijk geestelijk en sociaal welzijn. Het gaat om een recht van eenieder op betaalbare,

beschikbare en kwalitatief verantwoorde gezondheidszorg, waarbij geen groepen mogen uitgesloten

worden.293 Het onderzoeksterrein relatie armoede en gezondheid, blijkt ondanks de vele vaststellingen

hieromtrent, onontgonnen.294 Ongelijkheden inzake gezondheid hebben ook een invloed op de

integratie op andere domeinen.295

Een minimaal uitgangspunt met betrekking tot detentie is dat deze de gezondheidstoestand (fysiek en

geestelijk) niet mag doen dalen ten gevolge van de opsluiting, de penitentiaire instelling draagt hierin

290 Ibid., 58.291 Ibid.292 M. REGELBRUGGE, o.c.293 A. CLAEYS, R. ROOSE, M. BOUVERNE-DE BIE, l.c., 179-204.294 Zie ook S. WILLEMS en DE MAESENEER, ‘Sociaal-economische gezondheidsverschillen, in M. BOUVERNE-DE BIE, A. CLAEYS, A. DE COCK en J. VANHEE (eds.), Armoede en Participatie, Gent, Academia Press, 2003, 221-226.295 J. VRANKEN, D. GELDOF en G. VAN MENXEL, o.c..

107

Page 109: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

verantwoordelijkheid.296 Er bestaan echter heel wat lacunes en problemen in de praktijk,

opnamecapaciteit, tekort aan medisch gekwalificeerd personeel, tekorten in infrastructuur, …

(Meyvis en Dambiarl, 1997).

F.1.6. Waar moet een aanbod aan gedetineerden aan voldoen – perspectief van de bevraagde

justitiële actoren

I. De vraag waar een aanbod van activiteiten toe dient in een gevangenis sluit nauw aan bij de vraag

naar de doelstellingen van de detentie. Deze vraag is niet makkelijk te beantwoorden en verwijst naar

een complex gegeven van latente en manifeste functies van een (vrijheidsberovende) straf297.

- Als de verschillende actoren van justitie bevraagd worden wat volgens hen de doelstelling is van

een aanbod in de gevangenis, dan blijkt dat het functionaliteitsdenken / effectiviteitsdenken sterk

aanwezig is. Men verwacht van een aanbod dat het “zinvol”, “nuttig” is. Maar welke invulling

wordt hieraan gegeven? De functionaliteit wordt vooral verbonden met de reïntegratie, het aanbod

moet gedetineerden voorbereiden op het functioneren in de samenleving na de detentie, in die zin

wil men dat mensen iets “bijleren”, “opsteken” van het aanbod aan hulp- en dienstverlening.

Zaken die goed scoren in dit opzicht zijn allerhande cursussen waarvan de functionaliteit vrij

duidelijk is, bv. leren zijn administratie in orde te brengen / houden (zelfredzamer worden),

diploma’s of attesten verzamelen, een landstaal leren, … Kortom, inspelen op wat zij niet kennen /

kunnen en wat nodig geacht wordt. Arbeid scoort ook goed op deze waardeschaal.

- De reïntegratie wordt eveneens sterk verbonden aan het voorkomen van recidive en dus de

bescherming van de maatschappij en (individuele) preventie. In dit kader dragen activiteiten die

een duidelijk verband houden met feiten veel goedkeuring weg, zoals bv. leren omgaan met

agressie.

- Belangrijk is echter dat functionaliteit niet enkel gezien wordt in zeer concrete en directe zaken,

maar dat ook indirecte invloeden worden erkend, in de zin van attitudevorming zoals werken aan

zelfverwezenlijking, zelfinzicht, het ontwikkelen van andere aspecten van zichzelf, ook naar

naastbestaanden toe, sensibiliseren, leren in groep werken (hierop wordt regelmatig de nadruk

gelegd gezien dit absoluut niet evident blijkt voor gedetineerden), leren dingen bespreekbaar te

maken, leren verantwoordelijkheid te nemen, structuur aanbrengen in iemands leven, enz.

- Ook de link met herstel wordt erkend, bv. erkenning van het slachtoffer in cursussen als

“Slachtoffer in beeld”. Deze activiteiten zijn dan weer meer hoogdrempelig voor de gedetineerden

296 P. COSIJNS, ‘De penitentiaie geneeskundige en psychiatirische diensten’ in J. GEBOERS, G. SMAERS en W. VAN LAETHEM, (eds.) Detentie in België, een kritische analyse van het rapport van het Europees Comité ter Preventie van Foltering over hun eerste bezoek aan België, Gent, Liga voor Mensenrechten v.z.w., 1974.297 F.A.C.M. DENKERS, Meervoudigheid van conflicterende doelstellingen, Criminologie en beleid,

Nijmegen, Dekker & van de Veght, 1976.

108

Page 110: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

omdat ze confronterend zijn, wat bepaalde consequenties heeft. Zo moeten gedetineerden voor dit

soort activiteiten extra gemotiveerd worden, ze moeten overtuigd worden van de potentiële

meerwaarde voor hen (bv. dat dit een goede voorbereiding kan zijn op therapie). Als mensen hier

aan deelnemen is er ook nood aan opvolging en verdere begeleiding, er wordt immers een delicaat

punt aangeroerd, wat niet afgelopen is na de cursus. Belangrijk hierbij is ook de bemerking dat bij

herstel niet enkel de nadruk op het slachtoffer dient te liggen, maar dat eveneens aan “zelfsherstel”

dient te worden gedaan. Gedetineerden moeten (nieuwe) dingen leren over zichzelf, erkenning

krijgen door de activiteiten, merken dat ze nog meetellen. Zo wordt er in verschillende

inrichtingen gedrukt op de erkenning van hun inspanningen door bv. uitreiking van diploma’s en

certificaten te laten gebeuren door de directie, door B.V.’s., enz.

- Het aanbod mag echter ook vrijblijvend zijn, “plezant”, In die zin wordt vooral het belang van

sport en ontspanning erkend. Men erkent deze immers als een belangrijke factor in de

beheersbaarheid van een gevangenis, in het tegengaan van (verbale of fysieke) agressie, om de

frustraties en de stress van de vrijheidsberoving het hoofd te bieden. Vooral het belang van sport

wordt verschillende keren benadrukt, en in alle categorieën bevraagden.

- Tenslotte kunnen ook activiteiten met de kinderen vrij algemeen de goedkeuring wegdragen.

We formuleren nog enkele bijkomende bedekingen m.b.t. een aanbod :

- Er wordt vanuit de actoren van justitie op gedrukt dat in eerste instantie moet voldaan worden aan

de basisbehoeften. Het gaat dan over zeer rudimentaire zaken zoals zorgen dat gedetineerde

propere kleren hebben en dat de hygiënische condities in orde zijn, driemaal eten en tweemaal

wandelen per dag, eventueel voorzien in rookwaren (bv. sociale kas), de rest is afhankelijk van de

mogelijkheden. Eén van de bevraagde PB’s drukt het als volgt uit : “ in de opleiding zagen we de

behoeftenpiramide., met onderaan de basisbehoeften en bovenaan de minder essentiële behoeften,

maar ik heb de indruk dat ze hier in de gevangenis die driehoek op zijn punt gezet hebben, men

komt met allerlei activiteiten, maar tegelijk hebben we niet voldoende middelen om dingen te

verzekeren zoals voldoende privacy en hygiëne, voldoende eten en propere kleren”.

- De aangeboden activiteiten moeten aansluiten bij de leefwereld en interesses van gedetineerden,

d.w.z. een laagdrempelig aanbod (“een gedetineerde is meestal niet iemand met een abonnement

in de Warande”). Anderzijds word gesteld dat gedetineerden soms ook te laag worden ingeschat,

bv. er wordt vooral gedacht aan erg beroepsgerichte cursussen, terwijl sommige mensen ook

willen studeren om zichzelf te ontwikkelen. Ook naar de commissies voorwaardelijke

invrijheidstelling toe is een afwijkende reclassering een risico, heroriëntering in het leven wordt

niet overwogen.

109

Page 111: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- Het moet verenigbaar zijn met de veiligheid, praktsich en organisatorisch haalbaar en de kosten-

baten analyse moet gunstig uitvallen, gezien de schaarste van de middelen.

Bij deze vraagstelling vinden we een variatie in de antwoorden terug in die zin dat de visie hieromtrent

verschillend is volgens de bevraagde actor, beïnvloed door de eigen oriëntatie, opleiding en

taakinvulling. Het onderscheid situeert zich vooral op de verschillende niveaus van bevraagden,

ongeacht tot welk kader ze behoren. We kunnen stellen dat de hogere functies (directie, PSD, P.A.’s),

meer aansluiten bij de filosofie van de Vlaamse Gemeenschap nl. het recht van elke burger op een

aanbod aan hulp- en dienstverlening zoals dit buiten de muren bestaat in zoverre dit verenigbaar is met

de vrijheidsberoving. Op het niveau van de PB’s is het effectiviteitsdenken veel sterker aanwezig, men

wil een duidelijke link met (de gunstige effecten op) de resocialisering en de beveiliging van de

maatschappij. Zij stellen ook meer eisen aan gedetineerden, men vindt dat gedetineerden zich moeten

inspannen om een aanbod aan hulp- en dienstverlening te “verdienen”, dat ze zich ervoor moeten

inzetten en niet enkel meepakken waar ze / wanneer ze er zin in hebben, we illustreren deze visie met

een citaat : “gedetineerden willen enkel ontspanning, maar geen inspanning, is van thuis uit zo

geleerd, ik zou het meer tuchtgericht maken, wie zich niet gedraagt krijgt geen aanbod”. Dit verdienen

kan ook letterlijk en financieel zijn, in de zin dat gedetineerden moeten betalen om van een aanbod te

genieten. Dit heeft te maken met de verwachting dat het aanbod realistisch moet zijn en een weergave

van de werkelijkheid buiten de muren, bv. “het klopt eigenlijk niet dat alles gratis is en dat iedereen

die deelneemt ook wint / een prijs krijgt, dat is niet realistisch, zo gaat het in de buitenwereld ook

niet”; “men moet de gevangenis niet voorstellen als een paradijs, als gedetineerden buiten komen

moeten ze denken ‘het was leefbaar, maar ik wil er niet meer in terecht komen’ , de gevangenis moet

ergens afschrikwekkend blijven”; “eventueel kan een eigen bijdrage gevraagd worden, buiten is het

ook niet voor niks, als ze hier alles op een schoteltje aangeboden krijgen vallen ze buiten in een zwart

gat”. Tot slot wordt vanuit hun specifieke taak en rol ook de beheersbaarheid van de gevangenis sterk

benadrukt.

Door het beperkt aantal gedetineerden dat bevraagd werd, moeten we voorzichtig zijn met onze

uitspraken hieromtrent. Zij legden vooral de nadruk op sport / fitness en vorming (cursussen /

diploma’s). De VDAB-activiteiten (sollicitatietraining) werden eveneens zinvol gevonden. Een van

hen heeft geen perspectieven op vrijstelling, hij opteerde zelf voor een leven in de gevangenis. Hij legt

voornamelijk de nadruk op het belang van schuldverwerking.

De tevredenheid met het aanbod wordt gemeten aan de hand van de volgende punten :

110

Page 112: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- De respons die men krijgt van gedetineerden “Als mensen te kennen geven dat ze er iets aan gehad

hebben dan is het waardevol”, het enthousiasme waarmee ze deelnemen. Als het de sfeer in de

gevangenis ten goede komt.

- Ook kijken hoe de aanwezigheden verlopen op iets langer termijn, maar : opletten, sommige

cursussen zijn populair voor de verkeerde reden, bv. omdat je er goed drugs kan verhandelen.

- De kwantitatieve deelname is niet noodzakelijk een goede maatstaf. Elke gedetineerde die bereikt

wordt is winst. Meestal wil men wel de kosten-batenbalans in het oog wil houden, de middelen

zijn nu eenmaal beperkt.

- De activiteiten mogen niet op zich staan, er moet een zekere link zijn tussen de verschillende

activiteiten, uit het een groeit het andere. De doosrtroming is even belangrijk als de activiteit op

zich.

- Men mag geen relatie leggen met recidive, dit kan een onrechtstreeks effect zijn, maar men mag

zich hier niet toe beperken.

F.2. CONCRETISERING OP DE DRIE DIMENSIES VAN SOCIALE INTEGRATIE

In dit onderdeel worden de resultaten van het empirisch onderzoek weergegeven. Deze worden

gestructureerd volgens de drie dimensies van sociale integratie:

- Functionele dimensie: WAT is er al dan niet aanwezig op welke terreinen?

- Morele dimensie: WIE wordt hier nu mee bereikt en wie niet? Mattheuseffecten?

- Expressieve dimensie: WAAROM, hoe tracht men aan te sluiten bij de gedetineerde?

Deze dimensies worden verder opgedeeld volgens de onderscheiden onderzoeksvragen :

WAT: gaat over het aanbod, hierbij wordt geen systematisch overzicht gegeven van de beschikbare

initiatieven, maar wordt meer algemeen gekeken naar wat er aanwezig is, maar ook naar wat er

aanwezig kan zijn in de context van een gevangenis, welke evolutie er merkbaar is in dit aanbod,

welke hiaten worden aangegeven, waar een aanbod aan moet voldoen, waar het toe dient, welke

resultaten men ervan verwacht.

WIE: wie neemt er deel aan activiteiten en wie valt er buiten het aanbod en waarom, heeft men hier

zicht op en hoe probeert men hier zicht op te krijgen, welke zijn de behoeften van gedetineerden en

hoe worden deze bepaald, hoe worden gedetineerden gemotiveerd deel te nemen aan het aanbod en

door wie, wie staat in voor de selectie en op basis van welke criteria vindt deze plaats?

111

Page 113: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

WAAROM: hoe tracht men aan te sluiten bij de gedetineerde, hoe kan rekening gehouden worden

met de verschillende contexten en de verschillende startsituaties, welke zijn de behoeften van de

gedetineerden en hoe worden deze bepaald, hoe probeert men hier zicht op te krijgen?

Deze dimensies worden steeds belicht vanuit de twee verschillende invalshoeken op het onderzoek,

enerzijds de welzijnsinvalshoek, gesteund op de bevraging van de actoren van de Vlaamse

Gemeenschap, en anderzijds de penitentiaire invalshoek, gebaseerd op de bevraging van de actoren

van Justitie.

F.2.1. De verschillende terreinen

F.2.1.a. arbeid en arbeidstoeleiding

Functionele dimensie

Op Vlaams niveau evolueert men meer en meer in de richting van individuele trajectwerking, ook

binnen het beleid inzake arbeidstoeleiding en dit zowel buiten als binnen de detentiecontext. Er wordt

naar gestreefd dat voor iedere werkzoekende een individueel en op maat gesneden traject naar

tewerkstelling zou worden uitgestippeld. Dergelijk traject kan worden omschreven als een

aaneenschakeling van verschillende stappen die doorlopen moeten worden om plaatsing op de

arbeidsmarkt opnieuw mogelijk te maken. Deze stappen bestaan uit een brede waaier van

arbeidsmarktgerichte activiteiten (oriëntering, vooropleiding, beroepsopleiding, werkervaring,

sollicitatietraining, arbeidsbemiddeling, follow-up).

Deze trajectmatige benadering staat ook centraal in het arbeidstoeleidingsproject ‘Aan de bak’

momenteel lopende in de pilootgevangenissen voor het Strategisch Plan: Merksplas, Hoogstraten,

Wortel, Brugge, Antwerpen (deze laatste sedert 2003) en ook in Gent, Dendermonde, Leuven Hulp en

Leuven Centraal. Het arbeidstoeleidingstraject dat aangeboden wordt is opgebouwd uit verschillende

modules. Centraal hierin staat ‘assessment’, wat momenteel evenwel flexibel ingezet wordt. Het

begeleidingsaanbod kan bestaan uit een uitgebreide of meer beperkte trajectbegeleiding. In een

uitgebreide trajectbegeleiding worden alle stappen doorlopen. In een kort traject wordt op maat van de

individuele behoeften en mogelijkheden binnen het detentieplan van de gedetineerden een beperktere

trajectbegeleiding aangeboden. Dit wordt beschreven als een ‘autostrade met verschillende opritten’,

waarbij men invoegt volgens de voor deze persoon meest geschikte oprit.

Selectie voor deelname aan de trajectbegeleiding gebeurt op basis van de volgende criteria:

Voldoende Nederlands beheersen om deel te nemen aan de reguliere VDAB opleiding;

112

Page 114: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Beschikken over een goede gezondheid; geen belemmeringen van fysieke, psychische of sociale

aard die een andere dienstverlening vereist dan deze van de VDAB;

Begeleiding nodig hebben;

Maximaal één jaar voor invrijheidsstelling. Wanneer de opsluiting verlengd wordt, wordt men niet

per definitie verwijderd.

De arbeidstrajectbegeleiding houdt naast een deel intramuros (uitgebreide screening en oriëntatie en

persoonsgerichte vorming: vaardigheden en attitudetraining) ook technische opleiding extramuros

voor ogen.298 Dit houdt in dat gedetineerden in het kader van halve vrijheid buiten de inrichting een

opleiding volgen in de reguliere centra voor beroepsopleiding die voor iedereen toegankelijk zijn. Het

gevolg hiervan is echter dat alléén gedetineerden die op één of andere manier de vrijheid genieten om

overdag buiten de gevangenis opleiding te volgen of ex-gedetineerden die tijdens hun detentie nog in

het project stapten, van deze extra-muros optie gebruik kunnen maken.

Deze extramuros opleiding wordt als een essentiële succesfactor gezien. Het vereist echter

tegelijkertijd een vlotte doorgang tot dergelijke maatregelen om een naadloze aaneensluiting te

verkrijgen tussen de modules intramuros en de technische opleidingen extramuros.

Volgende inhoudelijke redenen worden vermeld voor deze keuze tot opleidingen extramuros.

(1) Het aantal opleidingen dat theoretisch binnen de muren kan is beperkt. Niet alle gedetineerden

zouden binnen zo’n beperkt aanbod een opleiding naar hun keuze vinden. Via assessment kunnen

allerlei opleidingen worden geadviseerd. Dit advies kan dus veel ruimer gaan dan dergelijk beperkt

keuzeaanbod.

(2) Ten tweede is ook de kostprijs / kwaliteitsverhouding van opleidingen binnen de gevangenis

negatief.

(3) Bovendien is ook het verplaatsen van een gedetineerde naar een andere gevangenis, waar wél een

opleiding naar keuze wordt georganiseerd niet zo evident.

(4) Tot slot is het natuurlijk ook zo dat de training- en opleidingscentra (T&O centra) van de VDAB

over een uitgebreid en up-to-date opleidingsaanbod beschikken.

De follow-up fase of de nazorg op het overgangsmoment detentie en in vrijheidsstelling wordt als

essentieel aangeduid. Na de detentieperiode draagt de VDAB-consulent(e) die instond voor de

begeleiding tijdens de detentie de werkzoekende gedetineerde over aan de reguliere trajectwerking van

de VDAB in de eigen regio (warme overdracht).

In de praktijk heeft men geleerd dat dit, het opvolgen of begeleiden van gedetineerden na detentie,

echter geen evidentie is. De ex-gedetineerde heeft meestal weinig behoefte om de banden met dit

gedetineerde verleden aan te houden eens hij of zij uit detentie is. Ook omwille van privacyredenen is

298 Ook in Gent bestaat deze mogelijkheid tot het volgen van een opleiding extra-muros (in het kader van opleidingen metser of drukker) mits het verkrijgen van specifieke uitgangspermissies.

113

Page 115: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

dit geen evidentie. In het kader van ‘voorwaarden’ zijn ex-gedetineerden bovendien vaak al zwaar

omringd of beladen met verplichte ‘begeleidingen’. Het is dan ook geen evidentie om hier bovenop

nog een vrijwillige begeleiding te nemen.

Tripel E – Networks is een EQUAL299 project (Europees Sociaal Fonds) en staat voor Enduring

Employment for Ex-prisoners. Het heeft als basisdoelstelling de tewerkstellingskansen van mensen die

de gevangenis verlaten te verbeteren. Vertrekkend vanuit de vaststelling dat het vaak niet volstaat om

de gedetineerden tijdens de detentie op te leiden en voor te bereiden op tewerkstelling. Vele ex-

gedetineerden die werk vinden, kunnen het niet houden. De nadruk in dit project ligt precies op de

nazorg, met het oog op het verhogen van de inzetbaarheid van werkzoekenden en het verbeteren van

hun toegang tot de arbeidsmarkt. Men wil de kansen op het vinden én houden van een baan (duurzame

tewerkstelling) verbeteren door het verhogen van de zelfredzaamheid en de zelfwerkzaamheid van de

werknemer. Deze nazorg kan bv. gericht zijn op het verder verbeteren van het opleidingsniveau, of het

sleutelen aan sociale vaardigheiden. Maar de aandacht gaat ook naar factoren in de persoonlijke

levenssfeer zoals schuldenlast, gezins- en relationele problemen, verslavingsproblemen, ... én de

nadelige (psychologische) gevolgen van het contact met Justitie zoals een strafblad, boetes, controles,

waarop de tewerkstelling kan stuklopen. Tijdens een eerste fase wilde het project, aan de hand van een

bevraging, in beeld krijgen hoe nazorg nu gebeurt en welke kwaliteiten en knelpunten dit kent. Op

basis hiervan werd een model ontworpen waarbij ex-gedetineerden tijdens hun post-detentie-traject

een "coach" krijgen voor deze nazorg, wat experimenteel uitgetest zou worden. Het project wil

nadrukkelijk ook de link leggen met andere ‘kansengroepen’, die met dezelfde soort ‘mijnen’

geconfronteerd worden in hun tewerkstelling.

Naast de trajectbegeleiding staat de medewerker van de VDAB (detentieconsulent) ook in voor het

informeren van de andere gedetineerden. In de praktijk ervaart men duidelijk de behoefte aan het

bereikbaar maken van de basisdienstverlening binnen de muren én mensen hier wegwijs in maken, bv.

informatie over de (externe) dienstverlening van de VDAB én het opleidingsaanbod uit de lokale

regio, gedetineerden inschrijven bij de VDAB, informatie over vacatures of over de arbeidsmarkt,

vacatures opvragen. Of wordt een WIScomputer ter beschikking gesteld voor de gedetineerden, of

kunnen deze (onder begeleiding de beveiligde) de site van de VDAB raadplegen. Door het aanbieden

van de mogelijkheid om beroep doen op deze basisdienstverlening binnen de muren, kunnen reeds

stappen gezet worden en kan het ‘verlof’ gebruikt worden om eventuele volgende initiatieven te

nemen in het zoeken naar werk. Men stelt vast dat hierin heel wat vragen en ‘onderzoeksacties’

299 Equal heeft als doelstelling om via transnationale samenwerking een stimulans te vormen voor nieuwe ideeën en methodieken die alle mogelijke vormen van discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt tegen gaan. Meer info over dit project is te vinden op de website: http://www.equal.be. Een voorstellingstekst van het Tripel – E project is terug te vinden op de website van de beleidscel Samenleving en Justitie: http://www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie/beleid/triplee.htm.

114

Page 116: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

opgestart worden inzake het werkloosheidsstatuut, heel vaak weet men niet wat zijn of haar statuut is;

bijvoorbeeld of men al dan niet stempelgerechtigd is (cf. sociale zekerheid).

Ervaren werd dat de aanwezigheid van de VDAB detentieconsulent binnen de gevangenis geleid heeft

tot een groeiende vraag naar dienstverlening onder de gedetineerden. Qua basisdienstverlening zien zij

een relatief groot aantal gedetineerden die zij ook een antwoord kunnen bieden op verschillende

aspecten, een opleiding tot sollicitatietraining, vacatures, bemiddeling. De selectiecriteria opgesteld

voor deelname aan een trajectbegeleiding spelen hier geen rol.

Bekeken vanuit de detentiecontext wordt duidelijk gevraagd naar een vaste aanwezigheid van de

detentieconsulent. Dit maakt het eenvoudiger flexiebel te kunnen inspelen op de hectiek van de

gevangenis. Bovendien schat men in dat de nood aan dienstverlening nog groter. Een opmerking die

hierbij gegeven wordt is dat dit niet zo eenvoudig in te vullen is, alleen al omdat niet alle consulenten

van de VDAB bereid zijn om die vorm van dienstverlening te stappen.

Hiernaast lopen ook nog een aantal andere projecten die eveneens tot doel hebben gedetineerden meer

kansen te bieden op de arbeidsmarkt.

- Het project ‘Buitenkans’ in PSC Hoogstraten die gedetineerden begeleidt van bij hun aankomst in de

gevangenis tot aan hun tewerkstelling na detentie.

- Het project ‘B(ege)leide Intrede’ in Turnhout welk tot doel heeft op het niveau van de werkgevers

maatregelen te identificeren die tewerkstelling van ex-gedetineerden beter te omkaderen en te

bevorderen.300

Externe partners zijn vaak resultaatgericht, in concreto worden bijvoorbeeld eisen gesteld inzake

doorstroming naar verdere opleiding en tewerkstelling (Maes, 1997), dit geldt bijvoorbeeld ook inzake

het ‘beheerscontract van de VDAB’. Dergelijke doorstroming is echter niet altijd eenvoudig te

realiseren in de detentiecontext. Zo bijvoorbeeld wordt aangegeven dat het essentieel is, om

doorstroom mogelijk te maken, dat de datum van (vervroegde) invrijheidsstelling op voorhand min of

meer kan ingeschat worden. Dit is echter in de penitentiaire praktijk geen evidentie. Bovendien spelen

talrijke andere factoren een rol in doorstromingskansen van gedetineerden (zie bijvoorbeeld de vier

factoren van Maes, 1997), dat een eenduidige lijn niet getrokken kan worden. Dit neemt natuurlijk niet

weg dat het wél belangrijk blijft om te kunnen nagaan welke doorstroming een gegeven aanpak,

oplevert vb. door na te gaan welk aantal van de deelnemers aan deze trajecten en/of opleidingen na

detentie tewerkgesteld is of verder een opleiding volgt (bij het verlaten van de gevangenis of na een

bepaald tijdsverloop). Doet de groep geslaagden (van een beroepsopleiding) het betere op de

arbeidsmarkt dan de groep niet-geslaagden, de groep die niet startte met de opleiding, de groep niet

geselecteerden? Vanuit een forensisch concept kan een enkel kwantitatief gerichte indicator echter niet

300 VLAAMSE GEMEENSCHAP, Opvolging en evaluatie van het Vlaams strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2003.

115

Page 117: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

de enige leidraad zijn, kennis over de resultaten kan natuurlijk wel een belangrijke informatiebron zijn

in het beleid dat men voert met betrekking tot dergelijke aanbod.

Morele dimensie

Wie kan van dit aanbod gebruik maken en wie niet? Er worden duidelijke strikte selectiecriteria

gesteld in het kader van het VDAB begeleidingsplan ‘Aan de bak’:

- te maken met beschikbaarheid op de arbeidsmarkt en dus te maken met datum

‘invrijheidsstelling’;301

- over voldoende kennis over de Nederlandse taal beschikken;

- geen andere persoonlijke of fysische problemen hebben die het functioneren belemmeren.

Het aantal gedetineerden dat in aanmerking komt voor het project is omwille van de voorwaarden die

door het project opgelegd worden echter reeds sterk beperkt. De oorzaken van deze kleine

basispopulatie die aan de selectievoorwaarden voldoet, verschilt van gevangenis tot gevangenis. In

Merksplas bv. komen de geïnterneerden niet in aanmerking (in Gent dan weer wel). De overige

populatie bestaat voor 70 tot 80% uit mensen die de Nederlandse taal niet beheersen en die vaak niet

over een geldige verblijfstitel beschikken. Gent is een arresthuis en heeft dus een kleine populatie

gestraften. Arresthuizen (dus ook Antwerpen en Turnhout) kennen een enorm hoge turnover, welke

natuurlijk de organisatie van activiteiten hypothekeert.

‘Tijdige’ overplaatsingen of doorstroming is ook niet steeds evident. Zo stelt zich het probleem wel

eens dat een gedetineerden die voldoen aan het criterium inzake ‘tijdsvoorwaarden ‘ voor een

opleiding en geschikte kandidaten zijn voor een open regime te lang moeten wachten op een tranfer.

Dit houdt bovendien in dat deze gedetineerden die in aanmerking komen sowiezo al tijdig moeten

opgespoord worden.

Als problematisch wordt de afwezigheid van cijfermateriaal over de populatie, de categorieën

gedetineerden, de spreiding in duurtijd detentie, omschreven. Kennis over wie wel en wie niet

deelneemt aan het bestaande aanbod arbeidstoeleiding vormt op zich ook een essentiële basis om hier

verder beleid over te kunnen voren.

De detentieconsulenten van de VDAB staan in de gevangenissen in voor trajectwerking conform het

model ‘aan de bak’. Hierin wordt een expliciet voorgeschreven traject gehanteerd met een

inhoudelijke keuze voor assessment als essentiële module hierbinnen. Uit zelfevaluatie van dit project

kwam de conclusie dat dit model met collectieve invulling niet zo goed functioneert, en dit omwille

van de verschillen die bestaan tussen gedetineerden en de specifieke aard van hun individuele

301 Selectie voor trajectbegeleiding in ‘Aan de bak’ is sterk aan ‘tijdscriteria’ gebonden. In het DESMOS project werd men met het probleem geconfronteerd dat heel wat gedetineerden nog gedetineerd waren op het einde van het project en dus de stap naar werk nog niet kon zetten. Daarom werd trajectrijpheid als selectiecriterium opgenomen.

116

Page 118: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

problematiek. Een benadering die adequaat inspeelt op de concrete individuele omstandigheden

binnen de detentiecontext wordt effectiever geacht. Uit opgedane ervaringen blijkt dat er ook een zeer

grote behoefte is aan basisdienstverlening in de gevangenissen. Men concludeert hieruit dat het

loslaten van het voorgeschreven traject dan ook perspectieven opent en de keuze werd gemaakt om

hier flexibeler mee te werken. Er werd een mengvorm mogelijk gemaakt, waarbij assessment een

mogelijkheid is maar geen verplichting. Momenteel wordt een model gebruikt dat wordt omschreven

als een ‘autostrade met verschillende opritten’. Afhankelijk van het tijdstip -het aantal maand vóór

datum van voorwaardelijke of voorlopige invrijheidsstelling bij aanmelding bij de VDAB- voegt men

in via de meest geschikte oprit, voor een uitgebreid of een beperkter traject. Er kunnen verschillende

redenen zijn waarom iemand hier niet in kan stappen of niet elk van de stappen nodig heeft. Precies

om hierop te kunnen inspelen worden dus ook kortere begeleidingen aangeboden, op maat van de

individuele behoeften en de mogelijkheden binnen het detentieplan van de gedetineerden.

Tegelijkertijd wijst men hier ook op het feit dat men op deze manier een verhoogde instroom mogelijk

maakt, alsook een verhoogde doorloopsnelheid kan krijgen van de kandidaten. Dit moet echter telkens

weer afgewogen worden tegen een inhoudelijke keuze voor assessment, gezien de meerwaarde van

deze methodiek (cf. expressieve dimensie).

In het ‘Aan de bak’ project stelt men tot doel dat de deelnemers aan een traject een opleiding

extramuros kunnen volgen in gespecialiseerde T&O centra van de VDAB. Deze overstap naar een

opleiding is op zich echter ook weer niet zo evident, waardoor de opnamecapaciteit van gedetineerden

in de opleiding beperkt wordt. Er bestaan immers wachtlijsten voor intake en deelname in een aantal

T&O centra van de VDAB. Dit probleem speelt voor alle werkzoekenden maar voor gedetineerden

heeft dit een bijzondere dimensie. Deze heeft immers minder alternatieven. Het is ook mogelijk dat het

dententietraject bv. kan de deelname aan een informatiebijeenkomst als deel van een intake

belemmert, waardoor de betrokkene opnieuw achteraan de wachtlijst geplaatst wordt. Bovendien is het

zo dat het aantal deelnemers afkomstig uit de gevangenis per opleiding gelimiteerd is door de

instructeurs, omwille van de ‘bijzondere problemen’ van de gedetineerde.

Ook andere (ondertussen) klassieke opleidingen (beroepsopleidingen of diplomagericht onderwijs)

kennen een zeer sterke selectie. Bijvoorbeeld de opleidingen die samenhangen met een concrete

gevangenis (vb. Hoogstraten, Oudenaarde). Daarenboven moet men als gedetineerde, om in deze

concrete gevangenissen terecht te komen, voldoen aan de classificatievoorschriften van het Ministerie

van Justitie – of bijvoorbeeld in concreto de selectiecriteria voor opname in het PSC.

Toelatingscriteria voor Hoogstraten zijn bijvoorbeeld: voldoende Nederlands beheersen, definitief

veroordeeld zijn en op het ogenblijk van de doorverwijzing naar het PSC nog een strarestant hebben

van minimaal vijf maanden en maximaal vijf jaar, maximaal tweede straf waarbij de eerste

veroordeling niet meer mag geweest zijn dan één jaar, leeftijd maximum 50 jaar (wordt niet altijd

117

Page 119: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

strikt gevolgd), fysiek en psychisch gezond zijn, en kunnen functioneren in een open regime. Deze

criteria kunnen beargumenteerd worden op basis van ‘slaagkansen’ voor de opleiding of

mogelijkheden tot tewerkstelling in de gevangenis.

Op zich is de opleidings- en tewerkstellingsvraag weinig sturend om in bijvoorbeeld Oudenaarde

terecht te komen. Dit geldt wél voor gedetineerden voor wie een overplaatsing wordt aangevraagd

naar deze gevangenissen met het oog op een opleiding en/of tewerkstelling. Dergelijke overplaatsing

houdt natuurlijk ook mogelijks ‘koste’ in voor de gedetineerde (zie 5 B’s: betaalbaarheid hfdst. C).

Hoogstraten is bijvoorbeeld moeilijk bereikbaar voor bezoek (gaan en krijgen).

De huidige arbeidstoeleidingstrajecten houden een zware intensifiëring van het aanbod in. Er komt

echter slechts een select deel van de gedetineerdenpopulatie in aanmerking voor dit aanbod. En wat als

men als gedetineerde dergelijke individuele (en intensieve) trajectbegeleiding niet ziet zitten? Dit

brengt ons evenwel tot de vraagstelling op de expressieve dimensie.

Expressieve dimensie

In het huidig begeleidingsplan van de VDAB staan een individuele trajectmatige aanpak en

assessment centraal. Dergelijke aanpak biedt mogelijkheden om aansluiting te vinden bij de

individuele gedetineerde die in dergelijk traject stapt. Uit de zelfevaluatie van het project (aan de bak)

kwam de conclusie dat het model van collectieve invulling niet zo goed functioneert, en dit omwille

van de verschillen die bestaan tussen gedetineerden en de specifieke aard van hun individuele

problematiek. In het project werd dan gezocht naar mogelijkheden tot differentiatie binnen hetzelfde

model.

Deze aanpak beperkt zich natuurlijk enkel tot deze gedetineerden die voldoen aan de selectiecriteria.

Het selectiecriterium ‘begeleiding nodig hebben’ heeft in deze expressieve dimensie op zich natuurlijk

ook een cruciale betekenis. Wanneer aan dit criterium voldaan wordt, houdt dit immers in dat men

zich in het verlenen van een aanbod van arbeidstoeleiding inderdaad tot deze personen richt die hier

nood aan hebben.

Om aansluiting te vinden bij de gedetineerden is het voor een aanbod inzake arbeidstoeleiding

inderdaad essentieel om te differentiëren naargelang gedetineerde, situatie, gevangenis. Zo

bijvoorbeeld merkt men in Hoogstraten bij de arbeidstoeleiding op dat een belangrijk verschil vereist

is t.a.v. oudere of jongere gedetineerden. Oudere gedetineerden met werkervaring kunnen vaker

terugkeren bij vroegere werknemer. Veelal is hier op zich echter ook ondersteuning in nodig, zij

hebben hiervoor echter een andere bijscholing nodig dan jongeren zonder werkervaring. Bijscholingen

moeten dan eerder gericht zijn op de veranderingen die ondertussen plaatsgrepen in het werkveld, vb.

bijscholing inzake informatisering, computercursussen.

118

Page 120: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Om kennis te hebben over hoe men kan aansluiten bij de gedetineerde –ook deze die buiten de

selectiecriteria vallen- heeft men echter in de eerste plaats kennis nodig over deze gedetineerde. In

1998 werd in de eerste fase van het Desmos-project onderzoek verricht naar het profiel en de

meningen van gedetineerden over vorming, opleiding en tewerkstelling binnen de gevangenis

Hoogstraten (kwalitatieve en kwantitatieve bevraging).302

De ervaring van ‘aan de bak’ wijst er op dat het niet altijd evident is om gedetineerden te motiveren

om in een toch vrij ‘zwaar’ programma van trajectbegeleiding te stappen. Kennis over het waarom dit

aanbod (ook) personen (die voldoen aan criteria) niet bereikt kan een essentiële stap zijn in het zoeken

naar aansluiting bij de gedetineerde.

Arbeidstoeleidingsinitiatieven zijn natuurlijk ook sterk afhankelijk van de specifieke penitentiaire

context. De uitwerking van een project of een concreet aanbod moet uitgetekend worden op een

specifieke gevangenis. In de uitwerking van het Strategisch Plan werd onder meer een werkgroep

‘opleiding en werkgelegenheid’ opgezet per gevangenis in de pilootregio (met uitzondering van

Brugge), samengesteld uit vertegenwoordigers van de VDAB, de betrokken gevangenis en het

justitieel welzijnswerk (in Antwerpen ook vertegenwoordigers van Werkwijzer). Elke werkgroep boog

zich over de specifieke kenmerken van de betreffende gevangenis, specifieke

samenwerkingsverbanden, belangrijke knelpunten inzake arbeidstoeleiding en de gewenste situatie

voor de toekomst. (ECWS, 2002).

Bijvoorbeeld: Merksplas telt een groot aantal gedetineerden die niet de Belgische nationaliteit hebben:

dit vraagt de nodige aandacht voor andere talen en culturen. Bij geïnterneerden is de doorstroming

naar het normale economisch circuit zeer klein omwille van hun psychiatrische problematiek,

daarnaast geldt voor hen een zeer grote onduidelijkheid over het moment waarop ze zullen vrijkomen.

Wortel kent op jaarbasis een zeer groot verloop van ongeveer 600 gedetineerden (dagpopulatie

ongeveer 140) waarbij het gemiddeld verblijf 6 maand is. In een arresthuis is de problematiek inzake

onwetendheid over datum van invrijheidsstelling nog groter: de meerderheid heeft geen zicht op de

datum van invrijheidsstelling. Dit is natuurlijk zo in alle gevangenissen, maar hier wachten de meeste

zelfs nog op hun proces. In arresthuizen, die een grote doorstromingsgraad kennen, is het belangrijk

dat initiatieven op zeer regelmatige basis herhaald worden. De korte tijdsduur dat gedetineerden hier

aanwezig zijn, impliceert, bij het systeem van individuele trajecten, eveneens dat slechts een beperkt

deel van het individueel traject kan worden afgelegd. Daarom werd in Antwerpen een samenwerking

tussen Werkwijzer Antwerpen en het Justitieel Welzijnswerk uitgewerkt met een formule van

consultaties voor gedetineerden waarin vragen over opleiding en tewerkstelling kunnen gesteld

worden of een inschrijving in de VDAB kan gebeuren. Hierin wordt een individueel luik voorzien

302 Daarnaast werden ook de tewerkstellingskansen en attitudes van werkgevers en de houding van intermediairen ten opzicht van vorming en opleiding in de gevangenis bevraagd.

119

Page 121: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

maar ook een collectief luik dat bepaald wordt naargelang men bepaalde algemene vragen veelvuldig

ziet opduiken.

In een arresthuis overheerst soms de emotie van vaak het eerste contact met de gevangenis. Dit vraagt

primaire aandacht, waardoor vragen naar opleiding en tewerkstelling vaak van secundair belang zijn.

Brug naar de buitenwereld

Hoe kan men met een aanbod inzake arbeid en arbeidstoeleiding de brug naar ‘buiten’ maximaliseren.

Hieronder worden hier enkele voorbeelden of stappen toe aangestipt.

Het DESMOS project bouwde in een dessiminatiefase een aantal activiteiten uit, waaronder:

- Een Vlaamse slotconferentie voor partnerorganisaties uit het justitieel welzijnswerk, VDAB,

DGS, VOKANS maar ook personen uit de interimsectoren, werkgevers en

werkgeversorganisaties, sociale tewerkstellingsplaatsen, …

- Handboek Arbeidstoeleiding voor (ex)gedetineerden

- Interne disseminatie van VDAB – medewerkers bestaande uit een vormingsdag (voor een 500

tal deelnemers); bestaande uit een bezoek aan de gevangenis en een vorming over de

penitentiaire context.

- Een mailing naar 1500 werkgevers uit de zogenaamde ‘knelpuntsectoren’.

Met de nadruk die de VDAB legt op het belang om beroepsopleiding van gedetineerden extra-muros

te stimuleren wordt duidelijk een stimulans gegeven (al zijn de redenen hier niet direct inhoudelijk op

gericht) om hierin niet categoriaal te werken. Dit vereist natuurlijk ook inspanningen van justitie om

dit maximaal mogelijk te maken, maar ook van de T&O centra om hun aanbod ‘bereikbaar’ (cf.

Morele dimensie) te maken.

Het EQUAL -project richt zich breder dan gedetineerden naar alle mogelijke vormen van uitsluiting.

Met Tripel-E wil men het uitgebouwde nazorgtraject uitbreiden naar andere kansen groepen zoals

bijvoorbeeld jongeren met een instellingsverleden, er van uitgaand dat deze doelgroepen veel gemeen

hebben. Door hen in het project te betrekken kan men zicht krijgen op de gemeenschappelijke

elementen van hun problematiek. Momenteel bouwt men deze benadering in, in het uitwerken van een

model voor individuele begeleiding, bruikbaar voor de verschillende groepen. De VDAB heeft ten

aanzien van verschillende doelgroepen projecten lopen (ouderen, allochtonen, arbeidsgehandicapten,

laaggeschoolden –gedetineerden vormen een kleine groep in verhouding tot de andere risicogroepen).

Het is de doelstelling om vanuit de projecten overdracht van methodologie te kunnen hebben naar

andere doelgroepen.

120

Page 122: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Wil men hier structurele verantwoordelijkheid in nemen, dan zoekt men de verrijking niet enkel voor

deze initiatieven en organisaties die zich op deze sectoren en doelgroepen richten, maar gaat men na

wat men hier uit kan leren in functie van het algemeen sociaal beleid.

F.2.1.b. Rechtshulp

Functionele dimensie

In de Centrale Gevangenis van Leuven startte in 1988 een project rechtshulp. De vraag naar rechtshulp

werd mee gesteld vanuit de gevangenis zelf, vanuit de ervaring dat de PSD overstelpt werd met

juridische vragen. Hier werd vanuit het justitieel welzijnswerk op ingegaan, evenwel met de nadruk op

cliëntwerking. Rechtshulpverlening verspreidde zich schoorvoetend ook naar andere gevangenissen

(waaronder ondertussen Merksplas, Hoogstraten, Brugge, Gent, Antwerpen).

De aandacht voor rechtshulp wordt evenwel mee opgenomen in de methodiek van de

trajectbegeleiding, zoals dit momenteel uitgewerkt wordt in de pilootgevangenissen van het strategisch

plan (zie Handleiding Trajectbegeleiding Gedetineerden)303.

Rechtshulp houdt concreet in dat een juridisch spreekuur wordt voorzien waar gedetineerden zich op

vrijwillige basis kunnen aanbieden. De rechtshulpverlener geeft

- informatie: op een verstaanbare manier wordt uitleg verschaft over wetgeving, rechten en plichten en

- advies: helpt de gedetineerden alternatieve oplossingen af te wegen.

Het project situeert zich hoofdzakelijk op het niveau van eerstelijnsrechtshulpverlening. Wanneer

verdere stappen vereist zijn, wordt de gedetineerde aangeraden een advocaat te consulteren.

Welke vragen komen aan bod? Ook hier baseren we ons evenwel op de rapportagegevens vanuit

Leuven Centraal. Veel vragen hebben een straf(proces)rechtelijk karakter, bv. uitleggen van het vonnis

of arrest en het proces dat er aan vooraf ging. Of uitleg en informatie over een aantal gevolgen van de

veroordeling (worden door de rechter niet uitgesproken maar zijn automatisch verbonden met de straf)

die door de cliënt vaak niet gekend zijn (bv. bepaalde beroepsverboden).Vragen i.v.m. (de nieuwe wet

op) de voorwaardelijke invrijheidsstelling en penitentiair verlof. Of vragen die te maken hebben met

vreemdelingenrecht, verblijfstatuten en het uitwijzingsbeleid. Het overwicht van de vragen zijn echter

van familiaalrechtelijke en vermogensrechtelijke aard. De detentiesituatie zelf brengt een aantal

specifieke problemen en bemoeilijkt bovendien de afwikkeling van problemen die zich in de vrije

samenleving voordoen (vb. inzake omgangsrecht).

303 TIJDELIJKE TASKOFORCE TRAJECTBEGELEIDING, Handleiding Trajectbegeleiding Gedetineerden, 10 juli 2003.

121

Page 123: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Morele dimensie

Uit de ervaringen en praktijk vanuit de rechtshulpverlening in Leuven, kunnen op deze dimensie

volgende aandachtspunten worden meegegeven. De rechtshulpverlener moet niet enkel in staat zijn

om degelijk juridisch opzoekingswerk te kunnen verrichten en zich constant juridisch bij te scholen,

even belangrijk zijn volgende zaken

- De rechtshulpverlener dient luisterbereidheid aan de dag te leggen voor de beleving en problemen en

leefomstandigheden van zijn cliënten (cf. 5 B’s:beschikbaarheid). Deze aandacht voor niet strikt

juridische problemen moet wel afgebakend worden en vereist gepaste doorverwijzing.

- De rechtshulpverlening moet in duidelijk en eenvoudig taalgebruik ingewikkelde juridische

problematieken kunnen toelichten (cf. 5 B’s begrijpbaarheid).

- Moet het aanbod in een vertrouwensrelatie tot stand kunnen brengen (cf. 5 B’s betaalbaarheid).

De jurist is gebonden aan beroepsgeheim en enkel op vraag van de cliënt zal contact opgenomen

worden met directie, PSD of andere instanties. De gedetineerden dienen systematisch en uitdrukkelijk

van deze onafhankelijke positie op de hoogte gebracht te worden.

Om een vertrouwensrelatie met de gedetineerden te kunnen opbouwen wordt benadrukt dat de

rechtshulpverlening uitgeoefend wordt door steeds dezelfde persoon en dus bv. niet door steeds

wisselende vertegenwoordigers van de plaatselijke balie.

Ook wordt het belang omschreven van de bereidheid om ook juridische vragen van

gevangenispersoneel te beantwoorden.

Personen die nog niet veroordeeld zijn kunnen geen beroep doen op dit aanbod van rechtshulp.

Expressieve dimensie

Rechtshulp blijkt nog altijd een noodzaak te zijn voor gedetineerden. Gezien hun afhankelijke situatie

en het gebrek aan een degelijk onderbouwde rechtspositie gedurende de detentie kunnen deze hun

‘recht op recht’ moeilijk effectueren.304 De detentiesituatie genereert een aantal specifieke juridische

problemen en bemoeilijkt bovendien de afwikkeling van juridische problemen die zich in de vrije

samenleving voordoen. Waar het de strafrechtsprocedure betreft zouden gedetineerden in de eerste

plaats terecht moeten kunnen bij hun advocaat. Men verwijst hen ook maximaal hier naar door. De

ervaring leert echter dat deze bijvoorbeeld vaak ‘onverstaanbaar’ blijft voor de betrokkene. Rechtshulp

blijkt in de praktijk ook vaak gebruikt te worden als vorm van ‘controle’ op de kwaliteit van het werk

van hun advocaat. Gedetineerden kunnen ook geen beroep doen op de in de vrije samenleving

beschikbare kanalen voor eerstelijnsrechtshulp. Rechtshulp aan gedetineerden komt dus tegemoet aan

een reële nood bij de betrokkenen.

304 JUSTITIEEL WELZIJNSWERK LEUVEN, Werkingsverslag 1997-1998, Leuven, Justitieel Welzijnswerk Leuven, 1998.

122

Page 124: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

F.2.1.c. Naastbestaanden305

Functionele dimensie

In het Strategisch Plan worden de taken inzake toeleiding en coördinatie (de organisatieondersteuners)

en de trajectbegeleiding, toebedeeld aan de Centra voor Justitieel Welzijnswerk. Een belangrijk effect

hiervan is echter dat de focus van deze centra verengd wordt tot gedetineerden en hun

naastbestaanden. Deze laatsten behoren echter niet tot de prioritaire doelgroep van elk centrum voor

justitieel welzijnswerk.306

Een aantal diensten richten zich actief tot naastbestaanden als een aparte doelgroep. Hiermee wordt

bedoeld dat ze zich ook los van de gedetineerden naar de naastbestaanden profileren, als een doelgroep

op zich met eigen vragen en problemen. Dit zijn slechts enkele diensten, bijvoorbeeld Antwerpen,

Gent, Brussel Hasselt. Hierbij wordt wel vooropgesteld dat dit geen langdurende begeleidingen zijn; er

wordt onthaal aangeboden, vraagverduidelijking, eventueel een kortdurende begeleiding als dat nodig

is, maar er wordt meer gewerkt naar gerichte doorverwijzing naar andere diensten, eventueel binnen

het eigen CAW of andere sectoren als dat nodig is. Zoals er voor gedetineerden geen apart circuit of

geen categoriaal aanbod moet zijn, is het ook niet de bedoeling dat dit voor naastbestaanden zo is.

Naar het voorbeeld van Brussel is Antwerpen halfweg 2003 gestart met permanenties voor bezoekers

in de wachtzalen. Op die manier worden mensen ook de mogelijkheid geboden om, indien zij daarrond

zelf verder aan de slag willen, deze mogelijkheid er is. Ook Brugge denkt momenteel om iets in die

richting uit te werken, daarnaast wordt ook met de idee gespeeld een ‘display’ in de wachtzaal te

plaatsten met informatie voor naastbestaanden, die ruimer gaat dan het penitentiaire gebeuren (ook

omtrent huisvesting, tewerkstelling) en die zij ‘vrij’ kunnen meenemen.

In Hasselt zijn er gespreksgroepen van ‘naastbestaanden’.

Bij de andere diensten worden er meestal slechts stappen naar naastbestaanden toe gezet als er vanuit

de gedetineerde hieromtrent een directe vraag wordt gesteld. Dit gebeurt dan in functie van of in het

verlengde van vragen van gedetineerden. Binnen de begeleiding van gedetineerden hebben

naastbestaanden, familie, omgeving een belangrijke plaats.

305 Omwille van verwarring met het woord nabestaanden gebruikt men in de praktijk de term ‘directe sociale omgeving’.306 M. REGELBRUGGE, ‘Forensische hulp- en dienstverlening als sociale praktijk’, in M. BOUVERNE-DE BIE (ed.) Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 457-479.

123

Page 125: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Beleidsmedewerkers zijn voornamelijk geconcentreerd op de detentiesituatie. Van hieruit is het niet zo

evident naastbestaanden als aparte doelgroep prioritair te stellen. Vanuit een ‘forensisch perspectief’

kunnen ze echter in de beleidsvorming niet uit het oog verloren worden.

Ten aanzien van kinderen van gedetineerden werden een aantal programma’ s uitgewerkt (o.m. n.a.v.

het project van de Koning Boudewijnstichting) die zich ondertussen verspreidden over alle

gevangenissen: kindvriendelijke polyvalente ruimtes, realisatie kinderbezoekuur op woensdagmiddag,

realisatie kinderateliers. Ter gelegenheid van speciale feestdagen worden soms ook feesten

georganiseerd voor kinderen en partners. Voor de praktische organisatie staan medewerkers van de

diensten justitieel welzijnswerk in, of CAPA’s of PB’s, of wordt beroep gedaan op externe

vrijwilligers (organisaties of individuen).

Maar ook in andere initiatieven binnen het aanbod sociaal cultureel werk is het mogelijk aandacht te

hebben voor de naastbestaanden en ondersteuning van deze relaties: vb. praatgroepen: hoe neem je je

vaderrol op.

Deze aandacht kan expliciet zijn in specifieke vormingsprogramma’s vb. praatgroepen over het

opnemen van de ouderrol, naastbestaanden die betrokken worden in een sociaal artistiek project

(Brugge), maar ook impliciet. Hierbij kan dan als voorbeeld een project gegeven worden waarbij

vaders op cassette sprookjes voorlazen die dan aan de kinderen konden meegegeven worden.307

Morele dimensie

Heel wat aandacht gaat naar ‘bezoek van kinderen’ waarbij men deze bezoeken tracht aangenamer te

maken en de mogelijkheid wil creëren om de ouderrol op te nemen. Meestal richten deze activiteiten

zich vooral op de laagste leeftijdsgroep van kinderen (-12 jaar). Wat met ouders die hun kinderen niet

op bezoek (willen/kunnen) krijgen?

Kind en gezin komt op de vrouwenafdeling van Brugge, 1 keer om de 14 dagen. Men heeft de

bedoeling om dit aanbod te vergroten. Ook moeders van een kind dat daar niet verblijft, maar ook

vaders hebben nood aan ondersteuning.

Bezoek is voor gedetineerden essentieel (zie bv. ook resultatien SEIN behoefteonderzoek). Maar wat

doet men met de gedetineerden die geen bezoek krijgen? Vrijwilligers van justitieel welzijnswerk

kunnen een meerwaarde betekenen voor de mensen die geen bezoek meer krijgen.

Heeft men een zicht op de hoeveelheid, profiel van de gedetineerden, kinderen, naasbestaanden

waarover dit gaat?

307 X, Operationeel Plan Cultuur en Sport voor gedetineerden, l.c.

124

Page 126: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Expressieve dimensie

In het onderzoek “De Gemeenschap achter de tralies” (SEIN behoefteonderzoek)308 wordt het contact

met de familie als een van de belangrijkste behoeftes geduid. Naast de essentiële betekenis van bezoek

hierin, wijzen de bevraagde gedetineerden ook op het belang van hulpverlening aan familie; hulp bij

het oplossen van problemen die ontstaan door de opsluiting.

Ruimtes voor ongestoord bezoek zijn een heel mooi initiatief. De manier waarop hier mee omgegaan

wordt kan de betekenis hiervan echter volledig stukmaken. Wanneer dit een denigrerende naam krijgt,

of het zetelbed wordt standaard opengetrokken tot ‘bed’, wordt dit volledig ontdaan van andere

mogelijke betekenissen die dit kan hebben voor familiale en relationele banden.

Dit toont aan hoe belangrijk de ‘cultuur’ in een gevangenis is. Het is belangrijk dat ook PB’s open

staan voor de betekenis die dit kan hebben. Dit daagt uit om inderdaad mogelijkheden te zoeken

waarbij PB’s en het penitentiair personeel algemeen, de kans krijgen om waar mogelijk de andere

aspecten van de gedetineerde te laten zien.

Naast het bezoek is ook de nazorg belangrijk. Momenteel bestaat weinig of geen ruimte voor vragen

naar opvoeding of ondersteuning van de gezinsrelaties. De idee om momenten te voorzien voor ouders

om die thematiek te spreken, wordt dan ook zinvol geacht. Samen zitten en de dingen bespreken waar

ze mee bezig zijn waarbij het niet gaat over hun straf of over hun proces.

Muren overbruggen

- Naastbestaanden zijn voor gedetineerden dé link met de buitenwereld.

- Met een boekje voor kinderen; in de eerste plaats bedoeld voor familie, maar waarbij dit ook een

breder verspreiding krijgt (bibliotheken, scholen, promotiecampagne) opent men mogelijkheden om

een thema als (kinderen van) gedetineerden in de samenleving bespreekbaar te maken (vb. JWGent:

‘Elsje bezoekt haar papa…eerste bezoek aan de gevangenis, Brocure rond ouderschap van JWA).

F.2.1.d. Cultuur en sport - onderwijs

Functionele dimensie

308 M. VAN HAEGENDOREN en S. LENAERS, De gemeenschap achter de tralies. Onderzoek naar de behoeften van gedetineerden aan maatschappelijke hulp- en dienstverlening, s.l., Sein, Limburgs Universitair Centrum, 2001, onuitg.

125

Page 127: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

a. Sociaal-cultureel werk

Het aanbod sociaal-cultureel werk in de gevangenissen omvat groepsactiviteiten op de terreinen

- cultuur: lectuurvoorziening- en bevordering, kunsteducatie (bv. uitbouw van de bibliotheek,

schrijfworkshops, ‘spelen met theater’: o.l.v. een professioneel theatermaker wordt expressie en

oefeningen lichaamsbeheersing aangeboden, dictie, taalvaardigheid, gitaarcursus);

- vorming: allerhande cursussen (bv. computercursussen, ‘omgaan met lastige situaties’

‘communicatievaardigheden’, ‘Nederlands op de gevangenisvloer’309, ‘Op vrije voeten’310);

- ontspanning: recreatieve activiteiten (bv. filmavonden, culturele manifestaties, feestelijke momenten,

maar ook bv. een gitaarles, tekenles kunnen een ontspannende functie hebben);

- sport: georganiseerde sportactiviteiten onder begeleiding (bv. fitness; pingpong, volleybal,

tornooien).

Er bestaat een ongelijke verdeling tussen de gevangenissen wat betreft de aanwezigheid van dit

aanbod. Dit wordt deels verweten aan een gebrek aan een achterliggende eenduidige visie in het

beleid, die mensen in het werkveld zou kunnen sturen. Maar deze ongelijkheid heeft ook

eenvoudigweg te maken met de omgevingsfactoren die in elke gevangenis weer anders zijn en een

grote invloed uitoefenen op de mogelijkheden van het organiseren van activiteiten. 311 In het

behoefteonderzoek van SEIN werd geconcludeerd dat 40,9% van de gedetineerden die wilden

deelnemen aan een activiteit dit niet kon (geen activiteiten of geen vrije plaats, omdat ze de

betrokkenen de taal niet genoeg spreken om te kunnen deelnemen). Ook met betrekking tot sport komt

men tot dezelfde conclusies, de behoefte aan sport is groter dan wat momenteel aangeboden wordt of

wat de huidige infrastructuur toelaat. Men ziet het dan ook als een uitdaging om t.a.v. alle

gedetineerden in alle gevangenissen een aanbod te formuleren en op termijn ook te realiseren.312

In 1994 ging, naast een veel oudere traditie van ‘activiteiten’ of ‘vormingsinitiatieven’, het

pilootproject ‘sociaal-cultureel werk in de Vlaamse Gevangenissen’ van start in drie gevangenissen;

Antwerpen, Brugge en Leuven Hulp en naderhand ook in de vier gevangenissen van de

Noorderkempen.313 Het huidige perspectief is dat dit pilootproject zal evolueren naar een ‘reguliere

voorziening’, een vormingsinstelling voor gedetineerden. Op dit moment (2003) vinden belangrijke

decretale evoluties plaats op het culturele domein. Het nieuw decreet voor het sociaal-cultureel werk 314

309 Deze cursus is gericht op anderstaligen en heeft als doelstelling om hen (in 42 uur) vertrouwd te maken met de Nederlandse woorden die noodzakelijk zijn om je weg te vinden in het gevangeniswereldje; o.m. in Turnhout, aanbod Basiseducatie.310 Doel van deze cursus is gedetineerden voor te bereiden op hun invrijheidsstelling. Het accent ligt op de kennis van en omgang met diensten en formulieren en op het vinden van werk.311 M. VAN HAEGENDOREN en S. LENAERS, o.c.312 VLAAMSE GEMEENSCHAP, o.c.313 Project gepromoveerd door de VFFW en ad nominatum gesubsidieerd door de Vlaamse Minister van Cultuur; B. DE CLERCK, ‘Sociaal-Cultureel werk in de gevangenissen’ Vorming, 2002, afl. 3, 171-187.314 Goedgekeurd door het Vlaams parlement begin april 2003.

126

Page 128: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

heeft ook zijn implicaties voor de (re)organisatie van de praktijk naar gedetineerden toe. In het

ontwerpdecreet wordt bepaald dat een instelling voor de bijzondere doelgroep van gedetineerden

gesubsidieerd wordt (Art. 36). De Vlaamse Federatie voor Forensisch Welzijnswerk (VFFW) zal hier

in fusie met SHD Dialoog en Samen toe overgaan onder de naam ‘De Rode Antraciet’315. Een

gezamenlijk beleidsplan wordt opgemaakt voor 2004-2005. Deze ‘gespecialiseerde’ instelling zou zo

maximaal mogelijk werk moeten maken van responsabilsering van de regionale volkshogescholen,

bibliotheken en culturele centra in het mee vorm geven van een sociaal-cultureel ‘aanbod’ voor

gedetineerden.

Het operationeel plan cultuur en sport voor gedetineerden316 omschrijft de doelstelling van het sociaal

cultureel werk als volgt: “het ontwikkelen van een eigen identiteit, het bevorderen van sociale

integratie en maatschappelijke participatie en de opbouw van een democratische en inclusieve

samenleving. Daartoe worden op bewuste en doordachte wijze open kansen geschapen die uitnodigen

tot ontmoeting en informeel leren. Er worden processen van kritische bewustwording, reflexieve

verantwoording en persoonlijke bekwaming gestimuleerd. Er wordt aangezet tot de ontwikkeling van

sociale, culturele en communicatieve competenties en de vorming van sociale netwerken en culturele

symbolen. In het scheppen en benutten van deze kansen zijn de betrokken personen en groepen actieve

deelnemers met wie de sociaal culturele werkers in dialoog treden over de concrete doelen en aanpak.”

Als ideaal scenario (te realiseren tegen 2009) voorziet het Operationeel Plan Cultuur en Sport voor

Gedetineerden:

- Een permanente verankering van het sociaal-cultureel werk in alle gevangenissen a.d.h.v. minimum

een halftijdse sociaal-cultureel werker in elke gevangenis en de aanwezigheid van werkingsmiddelen

voor het sociaal-cultureel werk in elke gevangenis. Deze idee staat opnieuw ter bespreking n.a.v. ook

de nieuwe instelling voor de bijzondere doelgroep van gedetineerden.

- Zodat er een algemeen en een specifiek vormingsaanbod is, waaronder communicatieve en

relationele vorming, gesprekgroepen, samenlevingsgericht aanbod, creatieve expressie, muzische

vorming, overlegmomenten, algemeen aanbod (EHBO, verkiezingen, actualiteit), specifiek aanbod

naar doelgroepen (binnenkomenden, uitgaanden, etc.) als naar aandachtsgebieden (herstel,

levensbeschouwing, etc.).

- Waarbij deze sociaal-cultureel werkers binnen de sociaal-culturele methodiek en in relatie met de

buitenwereld een bijdrage doen aan het ontspanningsaanbod voor gedetineerden.

- Een rechtstreeks toegankelijke bibliotheekvoorziening die zo veel mogelijk overeenkomt met het

reguliere bibliotheekaanbod, in samenwerking met het regulier bibliotheekwerk en met oog voor de

315 Stichtingsvergadering: 6 november 2003.316 Teksten geschreven door de verschillende lokale Planningsteams Maatschappelijke Dienstverlening (PMD’s) in de gevangenissen van de pilootregio van Antwerpen en de Noorderkempen die, met de nodige subteams daartoe als eerste operationalisering in de gevangenissen geïnstalleerd werden, vormden de grootste inspiratiebron voor het uitschrijven van dit operationeel plan; VFFW, Werkingsverlag 2001-2002, Antwerpen, VFFW, 2002.

127

Page 129: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

specifieke populaties binnen de gevangenis. Alsook acties van leesbevordering en vraagstimulering en

duiding in verband met het vinden en gebruiken van informatie.

Binnen de gevangenis staat de stereotype gevangenisbibliotheek bekend als klein en hopeloos

verouderd. In een aantal gevangenissen is daar verandering in gekomen door een samenwerking met

de plaatselijke bibliotheek (met het project ‘de letterbak’ in Brugge als modelvoorbeeld). Maar ook in

Wortel, Merksplas en Turnhout werd de bibliotheek ‘opgepoetst’ en/of werden rechtstreekse

ontleningen bij de openbare bibliotheek mogelijk, ook de bibliotheek van de gevangenis Antwerpen

wordt momenteel ‘gescreend’. In gevangenissen waar reeds stappen in de richting van een

modernisering van de bibliotheek gezet zijn, is het effect ervan op het leesgedrag duidelijk merkbaar.

In een ideale biblotheek vindt iedereen zijn gading: boeken in verschillende talen, tijdschriften en

kranten, cd’s, videospellen of (beperkte) toegang tot het internet. De ideale uitleenprocedure bestaat

erin de gedetineerde de gelegenheid te geven zelf naar de bibliotheek te gaan en een boek te kiezen.

- Inzake sportbeoefening; in elke gevangenis een gedifferentieerd (naar doelgroepen, niveaus en

sporttakken), kwalitatief (goed begeleid en in een goede omkadering) en geïntegreerd (in een

samenwerking met andere sportactoren) sport- en recreatieaanbod. Hier wordt gewezen op het feit dat

de aandacht voor gedetineerden in het Sportbeleid zeer nieuw is en dat alle stappen voor de uitbouw

dus nog gezet moeten worden. In heel wat gevangenissen is er echter al heel wat praktijk inzake sport

ontwikkeld. Met deze historiek en de mogelijkheden van elke gevangenis op dit vlak, wil men

maximaal rekening houden. Concreet ging men van start met het experimenteel project

‘sportpromotoren’ (cf. infra).

- En inzake sporteducatie: in elke gevangenis een aanbod van specifieke vorming voor wie zich

verder wil kwalificeren ten aanzien van een sportbeoefening of begeleiding. Ook dit vormt een taak

van de ‘sportpromotoren’.

In het sociaal-cultureel werk werden een aantal ‘gevangenisoverstijgende’ projecten uitgebouwd.

Bijvoorbeeld het project ‘creatief schrijven’ en het vervolg hierop ’het schijnt dat er bijna geen mussen

meer zijn’. Uit deze succesvolle projecten groeide een stuurgroep lezen en schrijven317 in de

gevangenissen die tot doel heeft om ook andere organisaties, actief op dit thema, te betrekken. Een

eerste actiepunt dat werd genomen is het screenen van gevangenisbibliotheken en

verbeteringsprojecten op touw te zetten. Er werd ook een netwerk theater en detentie opgericht.

Daarnaast zijn er ook de Sociaal Artistieke Projecten in Antwerpen, Brugge en Turnhout.

Basaal stelt sport de gedetineerde in staat zorg te dragen voor het behoud en de bevordering van

lichamelijk welbevinden. Het biedt een ontspanningsmogelijkheid. Sport veronderstelt - in geval van

groepssport - teamgeest en – in geval van competitie – fair play318.

317 Kernthema’s: bibliotheek, ‘creatief’ schrijven en leesbevorderingsinitiatieven.318 B. DE CLERCK, ‘Sociaal-cultureel volwassenenwerk in de Vlaamse gevangenissen. Plannen in de pilootregio (gevangenissen te Antwerpen, Hoogstraten, Merksplas, Trunhout en Wortel)’, Gids sociaal –

128

Page 130: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

In november 2002 werden in een experimenteel project ‘sportpromotie in de Vlaamse gevangenissen’

twee sportpromotoren (toegevoegd aan de personeelsploeg van VFFW - ½ FT in Antwerpen en 1 FT

voor de 4 gevangenissen in de Noorderkempen) aangeworven.

Deze hebben als taak:

- het aanbod van sport te inventariseren (wat is aanwezig aan sportfaciliteiten, mogelijkheden en

moeilijkheden of kansen en bedreigingen?);

- de vraag inzake sport in beeld te brengen (aan de hand van een behoeftenonderzoek);

- en in een sterke relatie met de buitenwereld zo veel mogelijk sportaanbod in de gevangenissen

binnen te brengen. De sportpromotor heeft dan ook de taak om de contacten met lokale besturen en

sportactoren (vb. Bloso, sportfederaties) uit te bouwen (strategische doelstelling van

responsabilisering). Dit bijvoorbeeld met oog op het uitlenen van materiaal, maar ook naar

mogelijkheden om beroep te kunnen doen op lesgevers die initiaties zouden kunnen organiseren. En

die ook begeleiders, bijvoorbeeld penitentiair beambten, kunnen ondersteunen in het opnemen van de

begeleidingstaken in sport, in de zin dat ze hen zaken kunnen bijbrengen op sport-technisch gebied

maar ook hoe ze op een pedagogisch didactisch verantwoorde manier sportactiviteiten kunnen

begeleiden. Daarnaast worden ook de hogescholen of universiteiten waarbinnen afdelingen

lichamelijke opvoeding aanwezig zijn, opgegeven als belangrijke partners in het uitbouwen van een

kwalitatief aanbod sport in de gevangenis. Hierbij wordt ook gewezen op een mogelijkheid tot het

uitvoeren van stages in gevangenissen. In 2003 voerden de sportpromotoren een enquête uit bij

sportclubs en sportfederaties naar een potentieel aanbod naar gevangenissen en brachten het

aanwezige sportnetwerk per gevangenis in kaart.

Het organiseren van sportmonitoren vanuit de Vlaamse Gemeenschap wordt niet mogelijk geacht. Met

sportmonitoren worden mensen bedoeld die het effectieve begeleidingswerk doen.

Inzake bibliotheekwerk wordt als doel gesteld de werking van de bibliotheken nauwer te laten

aansluiten met andere sociaal-culturele activiteiten die plaats vinden in de inrichting. Er dient

bijvoorbeeld ook materiaal voor handen te zijn dat kan worden gebruikt voor taalcursussen, of CD’s

voor radioprogramma’s, fuiven, ontspanningszaal, theater. Er wordt naar gestreefd dat bibliotheken

zich ontwikkelen in de richting van open (leer)centra waar informatie ter beschikking gesteld wordt

voor educatieve doelen, ontspanning en tewerkstellingsdoeleinden. We komen hier dichter op het

‘terrein’ onderwijs, waarvan de huidige tendensen in het aanbod in onderstaande paragrafen besproken

worden.

b. Onderwijs

Heel wat activiteiten zitten op het raakvlak onderwijs - cultuur. De educatieve activiteiten binnen het

sociaal-cultureel werk worden onderscheiden van kwalificatie –en of arbeidsgerichte leerprocessen in

cultureel en educatief Werk - Sociaal-cultureel werk met volwassenen, 2002, 341-371.

129

Page 131: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

het kader van onderwijs of arbeidstoeleidingsinitiatieven.319 In het kader van het strategisch plan

worden deze terreinen doorgeschoven naar de centra basiseducatie en de VDAB (voor

beroepstoeleiding en VDAB zie F.2.1). In de praktijk is het onderscheid tussen onderwijs en sociaal-

cultureel werk echter niet zo eenvoudig te maken. Wanneer men vertrekt vanuit ‘waar de gedetineerde

nood aan heeft’, moeten hierin soms grenzen in overschreden kunnen worden. Vanuit dit gegeven

heeft de praktijk op de concrete gevangenisvloer zich ook ontwikkeld. In de ene gevangenis worden

bijvoorbeeld initiatiecursussen computer georganiseerd door mensen uit de culturele sector, in een

ander door een onderwijsinstelling. Of bijvoorbeeld trainingen ‘omgaan met moeilijke situaties’ of

‘attitudevorming’, worden zowel gegeven door basiseducatie als door de VDAB. Onderwijs is immers

tegelijkertijd zeer ruim maar ook zeer beperkt. Momenteel kreeg basiseducatie een coördinerende

opdracht in (een aantal) gevangenissen. Het is dan ook een opdracht om dit te doen vanuit een

bekommernis voor de doelgroep en vanuit samenwerking en netwerkvorming.

In alle gevangenissen van de pilootregio wordt onderwijs verstrekt door de centra voor basiseducatie

en/of door de centra voor volwassenenvorming. De cursussen die nu gegeven worden zijn

voornamelijk cursussen Nederlands Tweede Taal, taal en rekenen (vergelijkbaar met systeem open

leercentrum cf. infra), sociale kennis en vaardigheden, ‘op vrije voeten’.

Uit het SEIN behoefteonderzoek dat de Vlaamse Gemeenschap bij gedetineerden liet uitvoeren blijkt

dat gedetineerden lager geschoold zijn dan hun leeftijdsgenoten in de vrije samenleving en vooral

technisch of beroepsonderwijs volgden dat ze vaak niet afmaakten. Anderzijds blijkt uit hetzelfde

onderzoek dat er een grote vraag is bij de gedetineerden naar onderwijs en opleiding en dat die vraag

groter is dan het huidige aanbod.

In het kader van het strategisch plan werd het project ‘onderwijs aan gedetineerden’ opgestart (in

2002). Voor wat betreft het departement Onderwijs zijn hierin de gevangenissen van de

Noorderkempen, Antwerpen en Oudenaarde320 in betrokken. Aan basiseducatie werd dus een

coördinatieopdracht toegekend voor het onderwijsaanbod. Concreet betekent dit dat basiseducatie:

- individuele onderwijstrajecten moet uittekenen;

- zelf onderwijs moet verstrekken;

- het reguliere onderwijsaanbod moet toeleiden naar de gedetineerden;

- en het geheel van deze inspanningen moet coördineren.

De decretaal vastgelegde coördinatieopdracht321 wordt in de drie pilootregio’s uitgevoerd door speciaal

daartoe aangestelde ‘onderwijsverantwoordelijken’322. Deze gevangenissen (via de centra

319 Ibid., 341-371.320 In deze gevangenis loopt reeds sedert 1994 een onderwijsproject dat tot en met 2001 op experimentele basis gefinancierd werd en nu dus ook opgenomen werd in het ruimere onderwijsproject.321 Deze opdracht geldt voor alle centra basiseducatie, dus ook buiten de pilootregio’s.322 Een halftijds voor het centrum basiseducatie Anwerpen en een halftijdse voor het centrum van Oudenaarde. Aan het centrum basiseducatie Turnhout: een voltijds voor de gevangenissen Turnhout, Merksplas, Wortel en Hoogstraten.

130

Page 132: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

basiseducatie) kregen ook bijkomende deelnemersuren om het aanbod basiseducatie te verhogen.323

Concreet betekent dit dat indien er in een gevangenis nood blijkt te zijn aan een cursus op het niveau

van volwassenenonderwijs, zij contacten leggen hiertoe met bv. de Centra voor

Volwassenenonderwijs (CVO’s) om ze te betrekken bij het aanbod in de gevangenis. Ook wat betreft

BIS is het hun opdracht de toegang van de cursisten tot dit afstandsonderwijs te vergemakkelijken.

Momenteel gaat veel aandacht uit naar het vormgeven van de opdracht die zij hebben inzake

behoeftedetectie voor onderwijs. Hierin wordt gewerkt naar een samenwerking met de

trajectbegeleiders die, in hun intake ook het thema onderwijs opnemen. Het is dus ook de bedoeling

dat basiseducatie zicht krijgt op de onderwijsbehoeften van de individuele gedetineerde in overleg met

de trajectbegeleider. Een aangepast onderwijstraject kan dan uitgetekend worden en aan de

gedetineerde worden aangeboden. Naargelang hun kennis en vaardigheden zullen zij georiënteerd

worden naar het eigen aanbod van basiseducatie of naar het volwassenenonderwijs dat door de CVO’s

of door het Hoger Onderwijs aangeboden wordt. Dergelijk onderwijstraject start vanaf het eerste

contact (van de gedetineerde) met de onderwijsverstrekker tot aan de uitstap uit de

onderwijsvoorziening, binnen basiseducatie, maar ook doorheen andere onderwijsvormen, oriëntatie

bij overplaatsing naar een andere gevangenis of bij invrijheidsstelling. 324

Geëvalueerd wordt dat de onderwijsverantwoordelijken een meerwaarde genereren inzake overleg en

organisatieaspecten van onderwijs in de gevangeniscontext. 325

Ondersteuning en begeleiding wordt geboden door een medewerker van het Vlaams

Ondersteuningscentrum voor Basiseducatie (VOCB).

In samenwerking met de administratie van het Begeleid Individueel Studeren (BIS; afstandsonderwijs

met begeleiding) werd een basis gelegd voor een betere begeleiding van en service voor de

gedetineerde cursisten. Zo bijvoorbeeld werd de afspraak (geldend voor de gevangenissen in gans

Vlaanderen) gemaakt met de afdeling volwassenenonderwijs-Bis dat deze twee maal per jaar gegevens

verstrekt aan het VOCB, inzake deelname aan het BIS-aanbod in de gevangenissen.

Deze schriftelijke cursussen van de Vlaamse Gemeenschap kennen een groot succes. Inzake selectie

worden geen leeftijdsgrenzen of diplomavereisten gesteld326. Gedetineerden worden vrijgesteld van

betaling van inschrijvingsgeld. Er blijven natuurlijk nog steeds kosten voor verzendingen van

huistaken, of bv. een handboek of atlas. Men kan attesten behalen, geen diploma’s; de cursussen

kunnen wel een voorbereiding vormen op de examencommissie. Volgens het behoefteonderzoek van

Limburg (SEIN) is BIS de populairste vorm van zelfstudie; men kan op het eigen tempo werken, het

323 Deelnemersuren worden erkend per deelname van cursisten per cursusuur. Bijvoorbeeld een cursus van 40 uur voor 10 deelnemers betekent 400 deelnemersuren. 324 DEPARTEMENT ONDERWIJS VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, Onderwijs aan gedetineerden: een nieuwe uitdaging voor de Basiseducatie. Visietekst Departement Onderwijs, Brussel, Vlaamse Gemeenschap, 2002, 9 p.325 VLAAMSE GEMEENSCHAP, o.c.326 Het bevat eveneens een aanbod Nederlands voor anderstaligen.

131

Page 133: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

tijdstip om te studeren zelf bepalen. Als probleem wordt wel de moeilijke context aangegeven om te

studeren: het lawaai in de gevangenis, het feit dat men met meerdere in één cel zit. In Hoogstraten en

Antwerpen is er naast de BIS mentor ook begeleiding mogelijk door een leerkracht basiseducatie of

vrijwilligers vrijwilligers basiseducuatie of justitieel welzijnswerk. Dit wordt als een belangrijke

meerwaarde omschreven. Open leercentra kunnen hier een belangrijke rol in spelen.

Buiten de pilootregio’s van het strategisch plan loopt momenteel ook het project ‘Open leren achter

tralies’ dat betrekking heeft op het uitbouwen van Open Leercentra in de gevangenissen. Het betreft

hier een samenwerkingsverband van de Centra voor Basiseducatie in de gevangenissen van

Dendermonde, Gent en Oudenaarde.

Morele dimensie

Als uitgangspunt van het sociaal-cultureel werk in gevangenissen, wordt in het operationeel plan sport

en cultuur, onder meer aangegeven dat dit moet gebeuren in een open aanbod, op tijd aangekondigd,

waarbij iedereen zich kan inschrijven. Toegankelijkheid voor alle categorieën van gedetineerden

(inclusief geïnterneerden) wordt nagestreefd. Inzake deze toegankelijkheid is het belangrijk dat er

aandacht gaat naar de recrutering; activerende activiteiten, mogelijkheid tot doorstroming van ene

activiteit naar andere. PB’s kunnen een belangrijke rol spelen in het doorstromen van gedetineerden

naar het aanbod. Vanuit dit oogpunt is het belangrijk hen te informeren over de inhoud van het aanbod

(cf. PB’s zie F.4).

Ook de ‘timing’ van de cursussen is essentieel om ze voor de gedetineerden bereikbaar te maken. Veel

cursussen passen niet in de rigide dagindeling binnen de gevangenis. Ook hier (net als bij

arbeidstoeleiding cf. F.2.1.) speelt de concurrentie met (het inkomen verbonden aan) arbeid een rol.

Een ander belangrijke voorwaarde voor bereikbaarheid is dat de gedetineerde zicht heeft op zijn of

haar mogelijkheden tot leren. Hierin ligt een taak voor de trajectbegeleiding en de

onderwijsverantwoordelijke (dit sluit ook aan bij de expressieve dimensie).

Wie valt uit (het aanbod)? Heeft men hier zicht op? Het is belangrijk zicht te hebben op wie

deelneemt, maar vooral ook om te weten wie niet en waarom niet. Dit niet enkel of niet zozeer met de

bedoeling om deze mensen ook per definitie naar dit aanbod toe te trekken, maar wel als aanzet tot

reflectie over hoe het huidige aanbod deze mensen of groepen mensen uitsluit (morele dimensie) of

geen aansluiting zoekt of vindt bij deze mensen of groepen mensen (expressieve dimensie).

Registratie inzake deelname aan het aanbod is gestart, hoofdzakelijk via de organisatieondersteuners.

Belangrijk is ook hoe dit in kaart gebracht wordt, zodat dit bruikbaar kan zijn om een verder beleid op

uit te tekenen; zijn we bezig in de goede richting, moeten we afremmen, wie bereiken we niet?

132

Page 134: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Wil men een aanbod dat voor iedereen bereikbaar is (morele dimensie) dan betekent dit dat men de

vraag ‘wat het aanbod betekent of kan betekenen voor welke gedetineerden’ (expressieve dimensie)

mee moet opnemen in het beleid inzake dit aanbod (multidimensionaliteit).

In Hoogstraten bijvoorbeeld merkt men dat het eigenlijk om steeds hetzelfde groepje gedetineerden

gaat die aan het aanbod (zowel cursussen, sport, …) deelnemen. Dit kan natuurlijk doorgetrokken

worden naar alle gevangenissen. Het is bijvoorbeeld geweten dat oudere gedetineerden hier steeds

uitvallen. Spreekt het huidige aanbod hen niet aan? Is het te zwaar voor hen/denken ze dat het te zwaar

is voor hen? Hebben ze behoefte aan een andere sportaanbod? Daarom wordt (werd) een

behoefteonderzoek uitgevoerd in samenwerking met de sportpromotor.

Activiteiten zoals film, toneel en optredens kunnen een groter publiek bereiken. Bij cursussen is de

vraag meestal veel groter dan het aanbod. Sociaal-cultureel werk is een schaars goed. Enerzijds staan

hierbij een beperkte aanwezigheid van personeel en middelen tegenover een grotere vraag. Anderzijds

is de fysieke en mentale ruimte in de gevangenis klein, de perceptie van wat sociaal-cultureel werk

nog in zijn mars kan hebben is vooralsnog te weinig doorgedrongen. Er moet dus ‘zindelijk’

omgesprongen worden met wat mogelijk is327, er is een grens van wat de gevangenis kan tolereren.

Een voorbeeld inzake selectie. Het project creatief schrijven richtte zich naar alle gedetineerden die

verbleven in de gevangenissen van Gent, Brugge, Hasselt, Antwerpen, Leuven Hulp en Turnhout die

de Nederlandse taal beheersen328. Het aantal deelnemers (per gevangenis) dient evenwel beperkt te

blijven om werkbaar te zijn. Gedetineerden die geïnteresseerd waren om deel te nemen aan het aanbod

dienden zich in te schrijven via een rapportbriefje. Met de belangstellenden werd een intakegesprek

gedaan. Hierin werd gepeild of het aanbod aansluit bij hun belangstelling (Zijn ze niet op zoek naar

iets anders? Bijvoorbeeld een alfabetiseringscursus?) of ze voldoende konden lezen en schrijven. Per

gevangenis werd gestart met een groep van tien tot twaalf mensen. Hier vielen in de loop van het

project natuurlijk mensen af (bv. omwille van vrijlating, transfer) of konden sommige

gedetineerdennniet steeds deelnemen.

Wat indien een bepaald aanbod maar een beperkt aantal deelnemers (kan) bereiken? Het is mogelijk

dat er een aanbod is, waar maar enkele mensen aan deelnemen, maar waar deze mensen heel wat aan

hebben. Maakt dit het dan op zich niet heel waardevol? Vanuit de morele dimensie wordt dit in vraag

gesteld wanneer er geen aanbod aanwezig is voor alle gedetineerden. Dit wordt dan vooral

geproblematiseerd vanuit het feit dat er ten aanzien van deze kleine groep een veel grotere groep geen

beroep kan doen op een aanbod waar zij behoefte aan hebben. Dit vraagt reflectie op de keuzes die

men hierin maakt en explicitering van het gevoerde beleid.

327 B. DE CLERCK, ‘Sociaal-cultureel volwassenenwerk in de Vlaamse gevangenissen. Plannen in de pilootregio (gevangenissen te Antwerpen, Hoogstraten, Merksplas, Trunhout en Wortel), l.c.328 Uitzondering: in Sint-Gillis ging een Engelstalige schrijfster aan de slag met Engelstalige gedetineerden.

133

Page 135: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Een goede screening van de kandidaten wordt belangrijk geacht om vraag en aanbod optimaal op

elkaar te kunnen afstemmen. Een cursus op vrije voeten bijvoorbeeld, moet zich op het juiste

doelpubliek richten, het is zinloos indien hier personen aan deelnemen die zich te ver voor hun

invrijheidstelling bevinden, laat staan pas veroordeelden.

Cursussen zijn dikwijls ook erg succesvol omdat ze de mogelijkheid bieden om op regelmatige

tijdstippen van cel weg te zijn en samen met andere gedetineerden de cursus te volgen. Dit wordt dan

gedefinieerd als extrinsieke motivatie. Een goede screening moet deze kandidaten er uit halen. Dit valt

enerzijds te begrijpen vanuit een realiteit dat dergelijk schaars goed inderdaad bij deze personen

terecht komt die hier het meest uit kunnen halen (efficiëntie). Anderzijds dient men zich echter ook de

vraag te stellen hoe het aanbod kan aansluiten bij deze duidelijke behoefte van gedetineerden. (morele

versus expressieve dimensie). Het sociaal cultureel werk heeft verschillende functies329. Uit de

enquêtes en diepte-interviews van het SEIN behoefteonderzoek blijkt ook het belang van deze multi-

functionaliteit van activiteiten, waar in het algemeen toch bij voorkeur een vormingsaspect aan dient

verbonden te zijn.

De tendens binnen volwassenenonderwijs (binnen en buiten detentie) is dat er steeds meer

gestructureerd dient te worden in langer lopende trajecten, leerplannen en leerjaren. Ook hier moet

gewerkt worden via ‘modules’ (van 60, 120 of 240 uren) die elkaar op een bepaalde manier dienen op

te volgen. Dergelijke aanpak heeft wellicht voordelen, zo bv. dat dit mogelijkheden biedt om (ook

vanuit het aanbod binnen detentie) soepeler door te stromen naar andere vormen van onderwijs.

Dergelijke aanpak of ‘verschoolsing van het onderwijs’ bouwt echter heel wat drempels op in de

detentiecontext. Het zijn dikwijls die mensen die in het dagonderwijs afgehaakt zijn, die in de

gevangenis terecht komen. Bovendien wordt de vraag duidelijk gesteld, zeker in arresthuizen om

kortlopende modules te kunnen aanbieden, die op zichzelf gevolgd kunnen worden. Dit sluit dan

natuurlijk weer eerder aan bij een aanbod sociaal-cultureel werk. Hierbij wordt dan echter certificering

weer niet als doelstellig gesteld. Wat dan vanuit gedetineerden een belangrijk element blijkt te zijn.

Onderwijs wordt gestructureerd (en dus ook gesubsidieerd of betoelaagd) aan de hand van

‘deelnemersuren’. Het blijkt in een gevangeniscontext echter niet altijd eenvoudig om het

vooropgestelde aantal uren te halen. Oorzaken hiervan zijn bijvoorbeeld de uitval van gedetineerden of

de concurrentie opleiding – werk (zie ook F.2.1. arbeidstoeleiding). Op dit moment kan enkel aan

deelname aan een diplomagericht aanbod ook een vergoeding worden toegekend. Tot hier toe richt

basiseducatie zich (nog) niet tot certificering. Een mogelijkheid om met ‘wisselende groepen’ om te

gaan wordt gezien in het werken in (open) leercentra, waarbij gemengde groepen kunnen samen zitten

en individueel gewerkt kan worden.

329 Zie ook J. VAESSEN, Basisbehoefteonderzoek gedetineerden in relatie tot het sociaal-culturele werk, Berchem, VFFW, 1998.

134

Page 136: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Binnen de uitbouw van onderwijstrajecten wil men bijzondere aandacht besteden aan cursisten voor

wie een oriëntatie naar bv. CVO moeilijk gaat. Indien mogelijk zal de basiseducatie voor hen binnen

het eigen aanbod een leertraject uitstippelen.

Dergelijke trajectmatige benadering betekent een zeer sterke intensifiëring van het aanbod. Men wijst

er op dat als doelstelling geformuleerd wordt dat ‘elke gedetineerde moet betrokken worden bij het

aanbod’, in de uitbouw hiervan staat men echter voor de keuze om ofwel een aanbod uit te bouwen

voor een specifieke doelgroep of naar elke gedetineerde toe te werken.

Ter voorbereiding van het Strategisch Plan werd ook de deelname van gedetineerden aan vorming en

onderwijs onderzocht (bv.in Merksplas (14%) en in Wortel (10%)), waarbij de vraag gesteld werd of

het de doelstelling moet zijn om meer gedetineerden te motiveren aan het aanbod deel te nemen, of

eerst moet nagegaan worden of een aanbod mogelijk is dat (meer) aansluit bij (meer) gedetineerden?

Dit sluit dan terug aan bij de expressieve dimensie.

Expressieve dimensie

Sociaal cultureel werk wil gedetineerden, individueel of in groep, aanspreken in hun

bestaansdimensies en in hun leefsituatie. De bestaansdimensies kenmerken hem of haar –als ieder

ander mens – als zin- en waardezoeker, kennisverwerker, actor of creatieve explorator, als

cultuurschepper en als sociaal wezen. Sociaal cultureel werk lijkt dan ook een terrein bij uitstek om

mensen op hun andere rollen dan enkel deze van gedetineerde aan te spreken en om aansluiting te

vinden bij de betrokkene. Als handelingsprincipe van de sociaal-culturele methodiek wordt gesteld dat

alle acties op maat moeten zijn van de gedetineerde (behoeftengestuurd) en rekening moeten houden

met de context en de mogelijkheden van de gedetineerde.330

In de eerste plaats vereist dit een gedifferentieerd aanbod.

Een arresthuis bijvoorbeeld vraagt een zeer flexibele omgang met het aanbod, dat zeer direct moet

kunnen inspelen op vragen en noden. Signalen moeten zeer snel kunnen opgepikt worden en hier moet

ook snel op gereageerd kunnen worden. Dit vraagt dan ook een grote flexibiliteit van bijvoorbeeld

lesgevers om aan heterogene en steeds wisselende groepen les te geven, mogelijks zelfs over een even

snel wisselende inhoud. Wanneer externe organisaties hiermee moeten omgaan brengt dit soms

moeilijkheden mee. Basiseducatie heeft het bijvoorbeeld moeilijk om met dergelijke vraag naar

flexibiliteit om te gaan gezien de voorwaarden die momenteel aan de organisatie van het

volwassenenonderwijs gesteld worden. Aangegeven wordt dat er nood is aan studie inzake vraag en

aanbod van onderwijs in een arresthuis. Moet hier de nadruk gelegd worden op individuele

begeleiding en oriëntering naast een kortlopend activerings- en kennismakingsaanbod? 331

330 Operationeel Plan Cultuur en Sport voor gedetineerden.331 VLAAMSE GEMEENSCHAP, o.c.

135

Page 137: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

In een arresthuis zal er misschien meer nood zijn aan sport als uitlaatklep om aan de stresserende

situatie waarin men zich als beklaagde in bevindt, te ontsnappen.

Ook wat betreft sport, wordt gewezen op het gegeven dat de verschillende gevangenissen ‘werelden

op zich zijn’. Het is dan ook niet mogelijk om een standaard ‘draaiboek’ uit te schrijven inzake een

kwalitatief aanbod sport.

Zo bijvoorbeeld waren in Antwerpen ook mensen binnen het penitentiair personeel vrijwillig met sport

bezig. De vakbonden verkregen dat penitentiair beambten enkel met hun taak ‘mogen’ bezig zijn. In

Brugge hebben de vakbonden het dan gedaan gekregen dat sport begeleiden tijdens de uren een

verworvenheid is voor bepaalde penitentiaire beambten.

Men moet dus rekening houden met de realiteit, een realiteit die binnen deze context van dag op dag

kan wijzigen. Bijvoorbeeld de situatie in Antwerpen, waar omwille van syndicale acties alle

activiteiten werden stilgelegd. Hoe de gedetineerden een aanbod sport aanreiken indien ze niet uit hun

cel komen? Als alternatief werd door de sportpromotor een soort van ‘handboek’ uitgewerkt: fitness

op cel. Het tekort aan lichaamsbeweging wordt door gedetineerden immers vaak opgevangen (ook

buiten het voorbeeld van de syndicale acties in Antwerpen) door oefeningen op cel te doen.

Differentiatie betreft bijvoorbeeld ook diversiteit in de terreinen waarop een aanbod wordt gedaan (vb.

meer dan enkel ‘omgaan met agressie’) maar ook diversifiëring in de zin van ook een individueel

aanbod aanvullend op een groepsaanbod. Met sociaal-cultureel werk wordt niet-formele educatie in

groepsverband bedoeld. Niet iedereen wil echter in groep aan activiteiten deelnemen. Uit een

bevraging van de VFFW naar behoeften van gedetineerden inzake sociaal –cultureel werk, bleek dat

een aantal mensen zich niet goed voelden bij een aanbod in groep, maar meer individuele behoeften

hadden ten aanzien van dit terrein. Op gebied van onderwijs bieden de open leercentra hier een

mogelijkheid om ook een individueel aanbod in te richten.

De behoeften van gedetineerden inzake cultuur overstijgen het louter ontspannende. Ze overstijgen

ook het louter functionele. Een training sociale vaardigheden wordt als zeer zinvol en noodzakelijk

ervaren (ook door justitie, alsook door heel wat gedetineerden). Maar niet iedereen heeft hier iets aan.

Bovendien wordt aangeven dat omzichtig omgesprongen moet worden met dergelijke utilitaire

overwegingen. Het sociaal-cultureel werk kan een prima partner zijn in de realisatie van een geslaagde

reïntegratie. Louter formele deelname vanuit de veronderstelling dat dit voordeel kan opleveren in de

besluitvorming van VI wordt negatief omschreven. Het vormt dan ook een uitgangspunt voor het

sociaal-cultureel werk dat de keuze tot deelname moet gebeuren vanuit een vrijwillig engagement. In

een sterk gedwongen context van de detentie, is deze vrijwilligheid natuurlijk steeds relatief (vb. hoop

dat dit een goede invloed heeft op VI).

Aangegeven wordt dat er ook nood is aan een cultureel aanbod waar men als persoon mee in interactie

kan gaan, kan zoeken naar zingeving, dat als klankbord kan fungeren. Voorwaarde is dat dergelijk

136

Page 138: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

aanbod de gedetineerde als persoon als startpunt neemt. Een draagvlak creëren voor dergelijk aanbod

vergt natuurlijk meer inspanningen. Vaak kan dergelijk aanbod zich maar naar een beperkte groep

gedetineerden richten of spreekt dit slechts een beperkt publiek aan. (expressieve versus morele

dimensie)

Hoe tracht het aanbod aan te sluiten bij de leefwereld van de gedetineerden? Uit het SEIN

behoefteonderzoek blijkt dat informatie-avonden die het dichtst aanleunen bij de leefwereld van de

gedetineerden het populairst zijn: vb. informatie over verlof, de VI-wet, werkloosheid, wonen, de

commissie tot bescherming van de maatschappij (voor geïnterneerden), het OCMW etc. Dit moet ook

gedifferentieerd worden naar subgroepen, bv. naargelang statuut (beklaagden versus veroordeelden,

geïnterneerden, mensen zonder wettig verblijfsstatuut, etc).

Het project creatief schrijven werd o.m. vanuit volgende invalshoek georganiseerd. De context van

vrijheidsberoving maakt dat gedetineerden naar pen en papier grijpen, om hun gevoelens op papier te

zetten, om contact te hebben met de buitenwereld. Bovendien heeft een gevangenis een eigen

schrijfcultuur. Om zaken te vragen, dingen verwezenlijkt te zien, kans te maken op een

invrijheidsstelling; dient de gedetineerde vaak heel wat te schrijven. Rapportbriefjes, brieven aan

externe personen en diensten etc. ‘verplichten’ de gedetineerde bijna om te gaan schrijven.332 Dergelijk

project wil peilen naar de ‘eigen verhalen’ van deze mensen, waarbij men, door hen te laten schrijven

uitnodigt om stil te staan bij zichzelf.333

Ook in activiteiten inzake communicatieve vorming (bv. cursus ‘omgaan met lastige situaties’,

‘sociale vaardigheden’, aanbod affectieve relaties) geldt als doelstelling dat de gedetineerde zich

bewust wordt van en een inzicht krijgt in de eigen geschiedenis en leefwereld.

In een beleid is het echter belangrijk om dit ‘aanspreken’ van de betrokkene niet louter te zien als een

mogelijkheid of doelstelling voor de betrokkene zelf binnen een aanbod, maar als opdracht voor het

aanbod en voor het beleid m.b.t. tot dit aanbod zelf om de (individuele) gedetineerde te leren kennen

en aldus aansluiting te vinden.

In de praktijk is men duidelijk zoekende naar hoe men dit kan doen of hoe men het perspectief van de

gedetineerde in de discussie kan inbrengen. Methodisch vertaalt men dit naar (voornamelijk

schriftelijke) enquêtes, algemeen of gericht, bijvoorbeeld n.a.v. een bepaald idee over een aanbod. De

vraagstelling hierin is op zich natuurlijk cruciaal; bestaat de mogelijkheid dat de gedetineerde ook

vanuit zichzelf iets kan aangeven, wordt hij of zij hiertoe gestimuleerd? De mogelijkheden hiermee

zijn natuurlijk beperkt, bovendien bereikt dergelijke bevraging bepaalde (steeds opnieuw dezelfde)

doelgroepen niet (talen, moeilijkheden met lezen en schrijven).

332 K. POLFLIET en F. JANSSENS, Eindrapport interpenitentiair project creatief schrijven ‘schrijven zonder muren’ (01/01/2001 – 31/12/01), s.l., Justieel Welzijnswerk Gent en VFFW.333 Ibid.

137

Page 139: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Er worden binnen het sociaal-cultureel volwassenenwerk impulsen gegeven om met de gedetineerden

te praten over de wenselijke programmatie van activiteiten. Dit kan ‘indirect’ gebeuren via kanalen als

een gevangeniskrant of een intern radioprogramma. In sommige gevangenissen wordt gewerkt met een

VOS-groep (VOS: vorming-ontspanning-sport). Met dergelijke groep wil men een representatieve

vertegenwoordiging vormen van de gedetineerden populatie die de behoeften van de gedetineerden

aan dienstverlening naar voor moet brengen en voorstellen formuleren. Andersom kan de directie of

andere actoren ideeën, bedenkingen of bezwaren naar deze groep terugkoppelen.

Een individuele trajectmatige aanpak van onderwijs opent wellicht eveneens mogelijkheden om aan te

sluiten bij de concrete context en situatie van de betrokken individuele gedetineerde op voorwaarde

weliswaar dat deze in dergelijk traject instapt.

Er wordt echter ook gewezen op een houding die aanwezig moet zijn bij de veldwerkers en

beleidsmedewerkers, en het belang van systematische aandacht hiervoor in elke teamvergadering, elke

PMD.

Een participatieve benadering is een sleutelbegrip ten aanzien van deze expressieve dimensie

Kenmerkend is echter dat er vlug gegrepen wordt naar formele vormen van participatie, zonder dat

gewerkt wordt aan de fundamentele attitude ten aanzien van cliënten.,334 of dat vragen met betrekking

tot participatie herleid worden tot methodische vragen met betrekking tot het consulteren en bevragen

van cliënten. Participatie als instrument gaat uit van de educatieve en preventieve waarde van

participatie. Een participatieve werkwijze heeft veel voordelen. Uit diverse onderzoeken 335 blijkt dat

mensen meer geneigd lijken tot een actievere opstelling ten aanzien van problemen wanneer ze het

gevoel hebben dat ze zelf controle kunnen uitoefenen over de omstandigheden en gebeurtenissen. Een

louter instrumentele benadering van participatie, waarbij als doelstelling geldt dat participatie vooral

moet leiden tot efficiëntere hulp- dienstverlening, houdt het gevaar in, dat aan de probleemdefiniëring

zelf niet gesleuteld wordt.336 Wanneer participatie bovendien verengd wordt tot actieve participatie,

wordt passiviteit gezien als een gebrek aan motivatie.337 Participatie als beleidsprincipe is echter een

wezenlijke voorwaarde voor de totstandkoming en uitvoering van een beleid.

Het perspectief op het gedifferentieerd publiek moet steeds open blijven, niet als allemaal

gedetineerden, maar als een hoeveelheid aan een diversiteit van mensen met verschillende subculturen,

problemen, (mentale) handicap, psychiatrische problemen, (beperkte) opleiding, etc.

334 R. ROOSE, 'Participatief werken in een jeugdbeschermingscontext', in M. BOUVERNE-DE BIE, A. CLAEYS, A. DE COCK en J. VANHEE (eds.), Armoede en Participatie, Gent, Academia Press, 2003, 169-183.335 M. DE WINTER, Kinderen als medeburgers, Utrecht, De Tijdstroom, 1995.336 BOUVERNE - DE BIE komt tot deze analyse m.b.t. bijvoorbeeld de armoedebestrijding. Wanneer participatie zodanig instrumenteel benaderd wordt, heeft participatie het effect dat het opnieuw ingekapseld wordt in bescherming of bijvoorbeeld de traditionele armenzorg: M. BOUVERNE-DE BIE, A. CLAEYS, A. DE COCK, J. VANHEE (eds.), Armoede en Participatie, Gent, Academia Press, 2003.337 R. ROOSE, l.c., 2003, 169-183.

138

Page 140: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

In de opstart van huidige projecten; sportpromotor, onderwijscoördinator, ligt de nadruk op

behoeftedetectie. Het is bijvoorbeeld een opdracht van de onderwijsverantwoordelijke, om de

behoeften van de gedetineerden in kaart te brengen en een aanbeveling t.a.v de betrokken Centra voor

Basiseducatie om, in de beleidsplanning een behoeftedetectie op te nemen. Een afstemming op de

behoeften moet wellicht in twee richtingen gebeuren. Inhoudelijk: welke inhouden moeten er gegeven

worden? Lezen of schrijven, beroepsopleiding, talen? Maar ook: op welke manier moet dit onderwijs

aangebracht worden opdat ze er echt iets aan zouden hebben?

Hierboven beschreven we reeds deze opdracht tot behoefteonderzoek van de sportpromotoren.

Belangrijk is dat dit geen eenmalige opdracht vormt, maar een benadering ingebouwd in het beleid

inzake het aanbod.

Beleidsmedewerkers geven aan dat in hun werking de vraag ‘waarom’ steeds meer naar voor komt.

Waarom dit aanbod, bv. waarom is een cursus communicatie nu zo belangrijk, waarom een

gevangeniskrant. Het gaat om een vraag naar explicitering, waarbij de vraag op deze expressieve

dimensie een essentiële plaats inneemt (naast of tegenover de morele dimensie; kwaliteit is

multidimensioneel).

Wat is nu ook de brugfunctie naar de samenleving toe?

Sociaal-cultureel werk maar ook onderwijs bevat een expliciet samenlevingsgericht aanbod; gericht op

het tegengaan van vervreemding (bv. informatieverstrekking via cursussen of via de bibliotheek) en

het voorbereiden van de reïntegratie (bv. cursus op vrije voeten) maar wil eveneens de interactie

tussen binnen en buiten bewerkstelligen.

Het zoeken naar hoe het leven of de situatie van gedetineerden ook naar de samenleving toe kan

worden gebracht, maakt vaak een expliciet deel uit van projecten binnen het sociaal-cultureel werk.

- Zo bijvoorbeeld wordt ‘de bevolking’ als expliciete doelgroep omschreven in het project ‘creatief

schrijven’. Door middel van uitgave van het product en artikels dienaangaande, wil men een

genuanceerder beeld bieden van de gedetineerde en wil men het thema detentie bespreekbaar stellen

bij de bevolking.338

- Deze doelstelling is ook terug te vinden in het socio-cultureel project in de Noorderkempen waarvan

de ‘resultaten’ voorgesteld worden in de dubbeltentoonstelling ‘Geboeid leven - Het leven achter

tralies’. In de voorstellingsbrochure wordt letterlijk beschreven dat men hiermee een poging wil doen

om een tipje van de sluier op te lichten. “Nergens in België vind je op een voorschoot zoveel

gevangenissen als in de Noorderkempen. Op fiets- en wandelafstand passeren de mensen

gevangenissen in Turnhout, Merksplas, Wortel en Hoogstraten. Ze zijn aanwezig in de gemeenschap,

maar niemand weet precies wat er zich achter de gevangenismuren afspeelt.”339. Het betreft hier

enerzijds een fototentoonstelling (in Merksplas-kolonie) op basis van reportages gemaakt in de

338 K. POLFLIET en F. JANSSENS, o.c.339 Bron: Voorstellingsbrochure bij de tentoonstelling. Informatie hierover is ook te vinden op de website van de Beleidscel Samenleving en criminaliteit.

139

Page 141: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

gevangenissen van Merksplas, Sint-Gillis en Brugge. Anderzijds is er ook een kunsttentoonstelling

(CC De Warande – Turnhout). Hierop worden een aantal producten tentoongesteld van een

ontmoeting tussen (twee groepen) jongeren en gedetineerden uit de gevangenis van Turnhout. Onder

leiding van een kunstenaar, maakten deze twee groepen ‘kennis’ met elkaar. Hierbij was het

uitgangpunt: ‘welk beeld heb ik van de ander en in welke mate wil ik de ander leren kennen?’. Aan de

hand van bv. cassetteopnames, foto’s van celmuren, werden portretten uitgewisseld. Echt contact kon

er immers niet zijn, aangezien het om minderjarigen ging. Dit is niet het eerste project als

samenwerking tussen de gevangenis en zijn letterlijk ‘naaste buur’ De Warande.

- VFFW is ook actief in het netwerk Samenleving en Detentie340 waarin aan de hand van bijvoorbeeld

studiedagen thema’s als de basiswet gevangeniswezen, syndicale acties en de verhouding tot sociale

culturele activiteiten (het misbruik hiervan) onderwerp van discussie vormen. De het is de doelstelling

van dit netwerk om de basiswetgeving van Dupont terug op de politieke agenda te plaatsten.

- In de keuze om niet een apart gevangenisonderwijs uit de bouwen maar om het bestaande onderwijs

binnen te brengen, ligt de mogelijkheid tot het vervullen van een brugfunctie ingesloten. Lesgevers die

tegelijk binnen en buiten les geven kunnen de samenleving mee helpen binnenbrengen.

- In de praktijk van het onderwijs in de gevangenissen wordt vastgesteld dat heel wat gedetineerden

leerstoornissen hebben. In de eerste plaats is het belangrijk om de expertise uit het onderwijs inzake

leerstoornissen in de gevangenis binnen te brengen. Uit deze ervaring kan echter misschien ook de

vraag gesteld worden wat dit ons kan leren inzake uitsluitingsmechanismen in de samenleving ten

aanzien van personen die net goed mee kunnen in het onderwijs.

F.2.1.e. Welzijn en Gezondheid

a. Welzijn

Functionele dimensie

In elk gerechtelijk arrondissement subsidieert de Vlaamse Gemeenschap een centrum voor justitieel

welzijnswerk, dat eveneens deel uitmaakt van een groter autonoom centrum voor algemeen

welzijnswerk. Het justitieel welzijnswerk biedt:

- vroeghulp (voor personen die met justitie in aanraking komen en al dan niet dreigen beroofd te

worden van hun vrijheid, voorlopig gehechten en naastbestaanden);

- detentiebegeleiding (hulpverlening aan definitief veroordeelden en geïnterneerden en hun

naastbestaanden);

340 Franstalige tegenhanger: le Réseau pour une réforme globale du régime carcéral Belge.

140

Page 142: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- en reclasseringshulp (hulpverlening aan ex-gedetineerden)

en dit zowel op individueel als structureel vlak.

Welke vragen komen in de begeleiding terecht: onzekerheid omtrent de toekomst, onduidelijkheid

inzake de strafrechtelijke procedure, omgaan met delict en straf, schuldverwerking, contacten met

naastbestaanden, ondersteuning bij verslavingsproblemen, sociale zekerheid, inkomen, huisvesting,

opleidings- en tewerkstellingsvragen, …

Ook hier vraagt de situatie in een arresthuis specifieke aandacht. Tijdens de eerste periode van

voorlopige hechtenis duiken allerlei vragen en problemen op die eigen zijn aan een crisissituatie. Bij

een beklaagden en beschuldigden stellen zich vaak noden die urgent moeten beantwoord worden, vaak

moet nog heel wat buitenshuis (buiten de gevangenis) in orde gebracht worden, alsook de verwerking

van het feit dat men opgepakt is, beklaagd is, zijn werk verloren heeft, men van zijn familie

gescheiden is. Dergelijke acute zaken vragen een andere aanpak.

In Brugge werd bijvoorbeeld volgende afspraak gemaakt. Bij een acute crisissituatie speelt het geen

rol wie er voor de betrokken gedetineerde zit. Als dit een crisissituatie is, is het de

verantwoordelijkheid van de persoon die hier mee geconfronteerd wordt om dat op te nemen. Er van

uitgaande dat deze persoon op dit moment niet gebaat is met een doorverwijzing (tenzij dit zo

specifiek is dat men er geen antwoord op kan formuleren).

In de pilootgevangenissen moet de trajectbegeleider op het niveau van de individuele gedetineerde de

verschillende vormen van hulp- en dienstverlening op maat van de gedetineerde vertalen. Het blijkt in

de praktijk zeker hier niet altijd gemakkelijk een duidelijke lijn te trekken tussen de functie individuele

hulpverlener en trajectbegeleider en een goede afstemming te hebben op de psychosociale dienst van

de gevangenis. Deze taakinvullingen en de wederzijdse afstemming tussen de verschillende functies

vergen nog de nodige praktijkontwikkeling.

Morele dimensie

De manier waarop diensten JWW nu werken, is reageren op de vragen van gedetineerden die hen

bereiken (rechtstreeks via intakegesprek, rapportbriefjes of indirect via de PSD of PB’s). Wellicht zijn

er veel meer mensen die geen vraag stellen. Ook in het veld wordt aangegeven dat het belangrijk is

eerst een zicht te krijgen op wie die mensen zijn die geen beroep doen op de dienst/hulpverlener en

waarom. Misschien hebben ze inderdaad geen vraag of nood aan deze dienstverlening. Misschien

vinden zij wèl hun weg maar hebben ze geen nood aan hulp of bijstand. Misschien hebben zij de

mogelijkheid niet om die stap zelf te zetten of weten ze niet dat die mogelijkheid er is (Cf. 5 B’s).

Een aantal diensten JWW trachten systematisch elke gevangene te zien die ‘nieuw’ binnenkomt. Ook

voor trajectbegeleiders in de pilootgevangenissen is dit het opzet.

141

Page 143: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Belangrijk is echter dat dit een houding is en geen éénmalige methodiek. Het wordt voor

trajectbegeleiders als een essentiële opdracht gezien om te registreren aan wie ze hun aanbod allemaal

bekend maken en blijven opvolgen om ook op zoek te gaan naar die mensen die niet reageren ‘wie zijn

dat en wat zijn de redenen dat die mensen geen beroep op ons doen? Welke mensen gaan er wel, maar

vooral welke mensen gaan niet in op een aanbod trajectbegeleiding zelf en waarom? Hierbij vooral

vanuit het aandachtspunt: wat leren we hier over beleid dat gevoerd wordt inzake aanbod. Dit vraagt

natuurlijk bijkomend werk. Hier moet men ook expliciet de ruimte voor (kunnen) maken.341

In een arresthuis kan men het als doel stellen iedereen te zien. Een arresthuis wordt echter gekenmerkt

door een snelle turnover. De eerste momenten na de arrestatie zijn vaak ook zeer emotioneel, waarop

heel veel op deze personen ‘afkomt’. Om ook voor iedereen de eerder ‘praktische’ informatie inzake

vb. ‘vrijkomen’ door te kunnen geven. Er worden dan ook manieren gezocht om de informatie

bereikbaar te maken. Zo wordt bijvoorbeeld gewerkt met een brochure met praktische tips rond

vrijlating. (bv. wat is een attest van detentie nu eigenlijk, wat is een justitiehuis). Ook al is een nieuwe

afspraak of een aanbod hierop gericht dan niet bereikbaar, toch is deze informatie dan bereikbaar. Het

maakt de hulpverlening van het aanbod ook wat beter ‘begrijpbaar’; mensen zien welke zaken zij zelf

of met ondersteuning van hun omgeving kunnen opnemen, of waar ze nog extra hulp bij nodig hebben.

Expressieve dimensie

Aangegeven wordt dat het belangrijk is om in begeleiding niet te vertrekken van hetgeen

strafrechtelijk gebeurd is. De gedetineerde is meer dan alleen maar gedetineerde. Het misdrijf mag

natuurlijk niet weggecijferd worden, het maakt essentieel deel uit van de begeleiding en van wie de

persoon is en waarom hij of zij in de gevangenis zit. Dit vormt echter niet de ingangspoort van de

begeleiding; dit moet de persoon zelf zijn. Een persoon waarvan de detentiecontext wel essentieel de

context is waar deze zich nu in bevindt.

Hoe kan men zicht krijgen op de concrete situatie en context van een persoon?

De diversiteit van thema’s zoals in de Handleiding Trajectbegeleiding Gedetineerden 342 aangegeven in

de ‘leidraad’ en de trajectbegeleiding zelf bevatten hier wellicht mogelijkheden toe. Niet enkel

dergelijk instrument of de format trajectbegeleiding, maar ook en vooral de manier waarop men hier

mee omgaat is belangrijk. Wat als iemand geen zin heeft om dergelijke ellenlange lijst te overlopen?

Op basis van de individuele gesprekken met de cliënt moet de trajectbegeleider (en ook de

medewerkers van de verschillende deeltrajecten) in dialoog met de organisatieondersteuner,

beleidsmedewerker, en vooral ook PMD, opnieuw een zelfreflectie maken. Met wat, met welke vragen

341 Zie ook: R. ROOSE en M. BOUVERNE-DE BIE, 'From Participative Research to Participative Practice - A study in Youth Care', Journal of Community & Applied Social Psychologie, accepted 3 September 2003.342 TIJDELIJKE TASKOFORCE TRAJECTBEGELEIDING, o.c.

142

Page 144: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

ben ik bezig? Dit moet teruggekoppeld worden naar het team (trajectbegeleiding maar ook PMD) en

naar de cliënt. Welke zaken komen telkens terug? Dergelijke reflectie op de manier en waarmee men

bezig is heeft eerder met de hulpverlening en trajectbegeleiding te maken dan met de gedetineerde.

Dit is ook mogelijk op een hoger niveau, bijvoorbeeld het JWW werkoverleg, (o.m.) op die manier

wordt ook gekeken naar het huidig kerntakendebat dat o.l.v. het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk

SAW343 gevoerd wordt; als een reflectiemoment.

En ook hier zijn ‘bruggen naar de buitenwereld’ (cf. structurele benadering sociale integratie) – meer

dan enkel een signalisatieopdracht - essentieel.

b. Gezondheidszorg

Gezondheidszorg is de grote afwezige. Het tekort aan een aanbod geestelijke gezondheidszorg is net

als in de vrije samenleving binnen de muren groot. Wanneer hier reeds buiten de gevangenis

wachtlijsten voor bestaan, dan blijft dit voor mensen binnen de gevangenis helemaal onbereikbaar.

Wanneer begeleiding een voorwaarde is om vrij te kunnen gaan, is dit des te schrijnender.

De nood wordt sterk aangevoeld om dit structureel aan te pakken, hierin worden momenteel ook

vanuit het forensisch welzijnswerk stappen in gezet. In Brugge werd door de PSD een screening

uitgoeverd bij de totale populatie gedetineerden om de nood aan geestelijke gezondheidszorg, binnen

muren maar ook in functie van de reclassering en buiten de muren, na te gaan. Op basis van deze

gegevens wil men dan een dialoog aangaan met geestelijke gezondheidszorg (GGZ).

Aanbod voor mensen met een mentale handicap; in de meeste gevangenissen is hier zo goed als niets

voor voorzien. Er werden een aantal schoorvoetende stappen gezet. Zo loopt in Gent een vrij intensief

project waar ook PB’s bij betrokken zijn. In de pilootgevangenissen Turnhout en Merksplas lopen ook

kleinschalig opgestarte initiatieven. Telkens in samenwerking met Hogescholen en/of erkende

voorzieningen voor personen met een handicap. Hier wordt men geconfronteerd met het feit dat enkel

voor personen erkend door (die een nummer hebben van) het Vlaams Fonds voor Personen met een

Handicap, een toelage mogelijk is om een aanbod uit te bouwen (cf F.4).

Geïnterneerden; personen met een mentale handicap of personen met psychologische problemen of

een combinatie van beide. Buiten de gevangenis is er tekort aan een context waar zij de nodige

begeleiding kunnen krijgen.

Drugs; er wordt gezocht (door verschillende partners, ook justitiële) naar manieren en mogelijkheden

om een drugwerking uit te bouwen in de gevangenis.

343 STEUNPUNT ALGEMEEN WELZIJNSWERK, Projectaanvraag.; Uitbouw van een forensisch team binnen het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Berchem, SAW, april 2003, onuitg.

143

Page 145: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Informatiesessies rond middelengebruik, themanamiddagen of avonden; waarbij mensen vanuit de

drughulpverlening van buiten uitgenodigd worden. In de meeste gevangenissen wordt voor

behandeling van drugproblemen samengewerkt met een ‘afkickcentra’. Een centraal aanmeldingspunt

is één keer per week aanwezig in de gevangenis. De bedoeling is dat de hulpvrager advies krijgt of

wordt doorverwezen naar een gespecialiseerd centrum.

Ook de AA is aanwezig in een aantal gevangenissen.

F.2.2. Perspectief vanuit de bevraagde justitiële actoren

F.2.2.a. Evolutie - hiaten in het aanbod

De actoren van justitie zijn het er algemeen over eens dat het aanbod aan hulp- en dienstverlening

doorheen de tijd sterk gewijzigd is, evenals de aanpak. Evoluties die worden beschreven zijn dat het

vroeger een voornamelijk praktisch gericht aanbod was, terwijl er nu ook gewerkt wordt aan attitudes

en theoretische aspecten aan bod komen. Vroeger waren er eigenlijk enkel VDAB en AA aanwezig,

organisaties die ook buiten reeds een lange traditie hadden. Het aanbod is nu ook meer gestructureerd,

frequenter en beter omkaderd, terwijl het voordien veel meer afhankelijk was van een toevallig

aanbod.

Toch zijn er nog hiaten, naast enkele meer particuliere dingen blijken de grootste pijnpunten:

- heel de regio van de Noorderkempen blijkt geconfronteerd te worden met een gebrek aan

hulpverlenende initiatieven, externe hulpverleners die binnen komen, zoals bv. Centra voor

Geestelijke Gezondheidszorg, CGGZ Turnhout zou zich teruggetrokken hebben uit de gevangenis;

- dit blijkt expliciet het geval voor de geïnterneerden. In Merksplas zegt men momenteel net in staat

te zijn mensen uit de psychose te houden met medicatie, maar verder niet. Hun grootste nood gaat

niet uit naar programma’s of activiteiten, maar naar basiszorg (eten-drinken-poepen), zij hebben

nood aan een aanbod aangepast aan psychiatrische ziektebeelden, zowel in infrastructuur, als aan

psychiatrisch verpleegkundigen en ergotherapeuten. In Turnhout gaat de CAPA eenmaal per week

apart wandelen met de zwakste geïnterneerden, omdat ze anders niet buiten (durven) gaan, hij

heeft deze taak op zich genomen omdat er niemand anders was;

- ook in Antwerpen klaagt men over een gebrek aan hulpverlening, deze is eveneens moeilijker te

organiseren omdat het verloop in een arresthuis zo groot is, toch zijn er ook geïnterneerden /

beklaagden die wel lang blijven, en die blijven dan helemaal in de kou staan, men legt er de

nadruk op dat het aanbod veel concreter moet zijn, reclasseringsgericht, op korte termijn, en dat

het handvaten moet bieden naar (crisis)opvang in de buitenwereld;

- tenslotte wordt gewezen op het probleem van gedetineerden die bepaalde functies vervullen

(keuken en kleedkamer), zij kunnen niet deelnemen aan een aanbod dat overdag georganiseerd

144

Page 146: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

wordt. Toch gaat het dikwijls om gemotiveerde en goede mensen, er zouden (voor hen) ook

activiteiten s’avonds moeten zijn. Hier botsen we op de spanning tussen arbeid- en andere

activiteiten, en de eventuele keuze die gedetineerden hierin moeten maken.

F.2.2.b. Wat zijn de behoeften van gedetineerden en hoe worden deze bepaald

Deze vraag bleek erg moeilijk te beantwoorden gezien er geen behoefte-onderzoek bij gedetineerden

is. Er is wel consensus over het feit dat je het aanbod niet kan louter kan laten afhangen van de vraag

van gedetineerden, dit zou te onrealistische en eenzijdige activiteiten opleveren. Men gaat dus trachten

mensen te motiveren voor zaken waar ze eventueel geen vragende partij voor zijn. Het uitdenken van

activiteiten is vooral een proces van trial and error, men probeert dingen uit en ziet of ze aanslaan

Wie wordt bereikt

De actoren van justitie zijn het er over eens dat het aanbod zoals het momenteel bestaat, slechts een

kleine groep van gedetineerde bereikt, die dan ook deelneemt aan verschillende activiteiten. De

meerderheid van de gedetineerden neemt niet deel. De verklaringen hiervoor zijn uiteenlopend. Een

groot deel van de verklaring wordt bij de gedetineerden zelf gezocht, ze zijn niet geïnteresseerd, of ze

willen zich afzetten tegen het systeem en willen niet deelnemen. Hieruit zou dan ook blijken dat zij

geen onderscheid maken tussen de taken van de Vlaamse Gemeenschap en die van Justitie. Anderzijds

wordt ook het aanbod in vraag gesteld, dit zou zich vooral richten naar mensen die nog redelijk goed

ingebed zitten, die bv. nog een familie hebben die op (kinder)bezoek komt, mensen die gewoon zijn

aan activiteiten deel te nemen, …

Als groepen die moeilijker te bereiken zijn worden vermeld :

- oudere seksuele delinquenten, hierbij speelt het feit dat zij behoren tot wat “kwetsbare

gedetineerden” genoemd wordt, gezien zij zich onderaan de morele ladder van de delinquentie

bevinden en dikwijls het mikpunt vormen van pesterijen, e.d.

- mensen van andere origine, zij zijn niet geïnteresseerd in bepaalde activiteiten, voorbeelden die

gegeven worden : toneel spreekt Noordafrikanen niet aan, mensen uit het Oostblok zouden ook

moeilijker voor activiteiten te vinden zijn, tenzij bingo. Momenteel is er in de betrokken

gevangenissen geen onderscheiden aanbod, enkel de religieuze diensten zijn aangepast, verder

hebben alle nationaliteiten hetzelfde regime;

- anderstaligen en minder mondigen : “wie niet schrijft wordt niet gezien”, door de hoge werkdruk

gaat men mensen niet systematisch aanspreken, er wordt enkel gereageerd op rapportbriefjes;

145

Page 147: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- kortgestraften, gezien alle aandacht gaat naar de voorbereiding van een voorwaardelijke

invrijheidstelling komen zij te weinig aan bod;

- geïnterneerden en beklaagden, cf. supra.

Hoe worden gedetineerden gemotiveerd en wiens taak is dit

Het blijkt dus erg belangrijk dat gedetineerden gemotiveerd worden voor een aanbod van hulp- en

dienstverlening. Doch, er blijkt bij de actoren van justitie absoluut geen eensgezindheid over aan wie

deze taak toekomt, ze wordt door iedereen wat doorgeschoven, er zijn vele verwachtingen, maar deze

zijn niet duidelijk. Enerzijds is er de PSD die het niet echt tot zijn takenpakket rekent, omdat ze er

geen tijd voor hebben, omdat de PB’s dichter bij de gedetineerden staan en dit makkelijker kunnen

oppakken, omdat het een taak is van de Vlaamse Gemeenschap. Anderzijds zijn er de PB’s. In

bepaalde gevangenissen bv. in Hoogstraten, is het expliciet de bedoeling dat zij die motiverende taak

op zich nemen, maar tegelijk moet men erkennen dat het niet (door iedereen) gebeurt en dat men daar

eigenlijk weinig impact op heeft. Dit heeft te maken met organisatorische moeilijkheden, bv. je moet

eerst ontdekken dat er iets fout gelopen is en op het moment dat je dat ontdekt is de betrokkene

eventueel niet op dienst, m.a.w. je kan er hem niet direct op aanspreken. Anderzijds is dit ook niet

opgenomen in hun taakomschrijving, en is het dus moeilijk afdwingbaar. In andere gevangenissen is

het helemaal niet zo duidelijk dat dit ook van de PB verwacht wordt, en doen ze het dan ook niet. Een

PB vermeldt dat hij vindt dat hij neutraal moet blijven en de gedetineerde niet kan aanspreken op al

dan geen deelname aan activiteiten. Sommigen vinden dat dit wel tot hun takenpakket behoort, en

doen het ook, anderen zeggen dan weer er geen tijd voor te hebben. Een van de respondenten vindt dat

de motivering van gedetineerden een taak is van iedereen die met gedetineerden werkt. Tot slot wordt

nog gesteld dat motivering niet echt nodig is gezien de vraag meestal groter is dan het aanbod.

Er wordt ook een dispariteit vermeld in de visie van de actoren van de Vlaamse Gemeenschap en

Justitie op de motivering van gedetineerden. Zo zouden de actoren van de Vlaamse Gemeenschap

teveel verantwoordelijkheid bij de gedetineerde leggen in die zin dat ze veel te vrijblijvend zijn, terwijl

de actoren van justitie ervan uitgaan dat je t.o.v. gedetineerden pro-actiever moet te werk gaan. Maar

ook zij erkennen dat het moeilijk is om dingen op te leggen. Anderzijds kan het niet motiveren van

gedetineerden om bepaalde dingen te doen belangrijke consequenties hebben voor de reclassering van

de betrokkene, bv. het in orde houden van administratie, het is de verantwoordelijkheid van de

gedetineerde, maar de gevolgen kunnen erg contra-productief zijn voor hun resocialisering.

Ook wat betreft de aankondiging van het aanbod aan hulp- en dienstverlening blijken er verschillende

visies. Vanuit de actoren van justitie signaleert men dat het louter adverteren van activiteiten

onvoldoende is voor gedetineerden. Algemeen blijkt dat zij dit soort dingen niet lezen. Zij hebben

146

Page 148: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

nooit geleerd dat post, administratie e.d. belangrijk zijn en ook in hun voordeel kunnen zijn.

Gedetineerden hebben hieromtrent zeer vreemde denkpistes, men gaat ervan uit dat “men” hen maar

moet vinden en zorgen dat het in orde komt. Gedetineerden moeten volgens de actoren van justitie

meer persoonlijk aangesproken worden. Zeker als het gaat om een aanbod dat een actieve inzet van

hen vraagt.

Er wordt gesteld dat motivering niet enkel in het begin dient te gebeuren, maar ook doorheen het

verloop van een activiteit. Gedetineerden denken vooral op korte termijn, het gaat dikwijls over directe

behoeftebevrediging. Daarom moeten ze ofwel op korte termijn resultaten zien, ofwel moeten er

tussendoor bijkomende stimulansen / bevestigingen komen. Hierover zouden echter verschillende

meningen bestaan in die zin dat sommigen (PB’s) vrezen dat deze beloningen een doel op zich gaan

worden.

Tot slot worden als motiverende factoren genoemd:

- Vroeger was er een probleem met loonverlies bij deelname aan activiteiten, dit is nu opgelost in

die zin dat ze voor bepaalde cursussen vergoed worden.

- Gedetineerden kunnen ook elkaar motiveren, zo wordt er gewezen op het belang van mond- aan

mondreclame voor het welslagen van een aanbod. Gedetineerden kunnen hier ook

verantwoordelijkheid in opnemen, zo is er in Hoogstraten een “kerngroep”, dit is een groep van

een 20-tal gedetineerden, die mede verantwoordelijk zijn voor de (organisatie van) het aanbod aan

activiteiten. De kernleider heeft hieraan een voltijdse job, hij heeft een eigen bureau, enz. In ruil

voor hun inzet doen ze (culturele) uitstappen. Bedoeling is om verantwoordelijkheid te kweken.

De kerngroep heeft aanzien in de gevangenis, ertoe mogen toetreden is een beloning.

- De motivatie van gedetineerden kan ook simpelweg liggen in het feit dat ze uit hun cel willen zijn.

Hoewel begrijpelijk wordt gesteld dat dit geen goede motivatie is, want op die smalle basis haken

mensen gemakkelijk af. Dit is vooral zo in gevangenissen waar buiten activiteiten weinig

mogelijkheden zijn, in gevangenissen waar ze de kans hebben om te werken, of een soepeler

regime hebben, krijg je meer gemotiveerde mensen.

Selectie van gedetineerden

De selectie van gedetineerden gebeurt meestal door actoren van justitie (directie en of PSD, ook

CAPA, specifieke PB’s, goedkeuring van P.A. nodig, de loutere inschrijving gebeurt eventueel door

de verantwoordelijke gedetineerde), eventueel in samenwerking met actoren van de Vlaamse

Gemeenschap (Organisatie ondersteuner, JWW). Er wordt gesteld dat het belangrijk is dat de actoren

van justitie ook in de toekomst betrokken blijven bij deze selectie. Zij hebben immers inzage in het

volledige dossier van de gedetineerde, wat men noodzakelijk vindt om een volledig beeld te hebben

147

Page 149: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

van de betrokkene, zowel naar persoonlijkheidsaspecten, als naar aspecten m.b.t. de strafuitvoering.

Onze analyse is gebaseerd op de antwoorden van de actoren van justitie, voornamelijk de PSD en

directie, gezien zij hierbij het meest betrokken zijn. De vraag naar selectie-criteria werd eveneens

gesteld aan de bezochte gevangenissen die niet in het pilootproject betrokken zijn.

Met betrekking tot het verloop van de selectie van gedetineerden voor een aanbod aan hulp- en

dienstverlening spelen verschillende factoren / in verschillende gevangenissen / al naargelang het soort

activiteit. De meest algemene deler blijkt te zijn dat voor activiteiten in het algemeen er geen selectie a

priori plaatsvindt, in principe kan iedereen deelnemen als er voldoende aanbod en plaats is, tenzij er

tegenindicaties zijn (cf. infra). Het is pas als er schaarste optreedt, of als het over meer specifieke

initiatieven gaat, dat men gaat selecteren.

Als er geselecteerd wordt dan lijken de criteria erg uiteenlopend, we hergroeperen een aantal factoren

waarmee rekening wordt gehouden :

- De selectie kan afhankelijk zijn van het aanbod. Bepaalde initiatieven vragen een meer specifieke

selectie. Zo vraagt de cursus “slachtoffer in beeld” een zekere motivatie, die voorafgaandelijk

wordt beoordeeld. Bij kinderbezoek wordt de relationele en gezinscontext bekeken. Bij activiteiten

die sterk gekaderd zijn in de reclassering gaat men rekening houden met het moment waarop men

zich bevindt in de strafuitvoering, meer bepaald de toelaatbaarheidsdatum voor een vervroegde

vrijstelling, en of de activiteit past in het reclasseringsplan, bv. het project “buitenkans” dat

aansluit op een beroepsopleiding. Soms is een bepaalde scholingsgraad, voldoende taalvaardigheid

of kennis van de Nederlandse taal nodig. Projecten zoals het onderwijsproject in Oudenaarde en

het Believe-project in Ruiselede hebben een eigen procedure.

- Ook de problematiek en de gepleegde feiten kunnen een rol spelen, zo prefereert men in één van

de gevangenissen niet om meerdere seksuele delinquenten in een project “Slachtoffer in beeld” te

hebben, (ze zouden door elkaar herkend worden, het bespreken van de respectievelijke feiten kan

het omgekeerde effect opleveren, …).

- Meer penitentiaire factoren die een rol spelen zijn : het gedrag in de gevangenis, en als het over

een gemeenschapsregime gaat, hoe men zich gedraagt in groep. Ook wordt gekeken naar het

regime waarin betrokkene zich bevindt en of dit deze activiteit toelaat. Hierbij aansluitend spelen

er veiligheidsoverwegingen m.b.t. tot vluchtgevaarlijkheid en / of beheersgevaarlijkheid, bv.

iemand met zware drugproblematiek, dealen en agressie, agressie t.o.v. het personeel, iemand die

te labiel is voor groepswerk, mensen met psychische problemen… komen niet in aanmerking. De

omvang van de groep mag hierdoor ook niet te groot worden. Bepaalde disciplinaire maatregelen

zijn eveneens onverenigbaar met activiteiten.

148

Page 150: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- Maar dikwijls lijkt de beslissing een louter individueel gegeven : er wordt nagegaan wie het

betreffende aanbod het meeste nodig heeft / wie er het meeste baat bij heeft, er wordt gekeken

naar de motivatie, de verantwoordelijkheidszin, enz. Dit wordt dossier per dossier overwogen.

- Tot slot wordt vermeld dat bepaalde combinaties en concentraties “niet werken”, bv. als er een

overwicht is van een bepaalde (buitenlandse) nationaliteiten dan ontstaat er een clanvorming (zij

gaan bv. in hun eigen taal communiceren), waardoor anderen zich buitengesloten voelen, of niet

meer geïnteresseerd zijn in deelname. Ook opletten dat men geen bendeleden gaat samenzetten.

Meest voorkomende motivaties voor uitsluiting zijn wangedrag (op vorige) activiteiten en een gebrek

aan engagement (verschillende keren zonder excuus niet komt opdagen), er is immers schaarste in het

aanbod, en zij ontnemen zo de kans aan anderen om deel te nemen. Als men misbruik maakt van de

situatie is het eveneens afgelopen bv. gevaar veroorzaken.

Deelbesluit

Uit bovenstaande resultaten blijkt dat het principe van een aanbod aan hulp- en dienstverlening als

recht voor de actoren van justitie niet zo voor de hand liggend is. Men plaatst hierbij een aantal

vraagtekens. En als zulk een aanbod een recht is, zo stelt men zich de vraag, schept dit dan ook

verplichtingen voor de gedetineerde, hoever kan men gaan in het aanbieden van zaken waarvoor zij

eventueel geen vragende partij zijn? Zoals gezegd leeft in de context van een gevangenis in het

algemeen, en zeker bij de PB’s zeer sterk het denken in termen van gunsten, i.p.v. rechten.

Gedetineerden moeten het aanbod aan hulp- en dienstverlening “verdienen”, ze moeten er zich voor

inzetten en het volhouden. De meest rake omschrijving is misschien dat het “een recht is dat hen

gegund wordt, maar waar men ook weer kan van uitgesloten worden”. Dit heeft te maken met het feit

dat het aanbod beperkt is, en dus de meest gemotiveerden er moeten kunnen van genieten. Maar hier

zit net het addertje onder het gras. Blijkt uit de bevraging van de actoren van justitie, dat heel wat

mensen uit deze boot vallen, en dat door selectie vooral diegenen vooral diegenen weerhouden

worden, die het best aansluiten bij het aanbod, maar het misschien het minst nodig hebben

(Mattheuseffect). Dat de selectie voor een bepaald aanbod beïnvloed wordt door individuele factoren

lijkt vanzelfsprekend. De vraag is echter in hoeverre dit systeem transparant is voor gedetineerden en

door hen als eerlijk en rechtvaardig wordt ervaren. Dit tezamen met de problemen die worden

vastgesteld op het terrein van de motivering, waarbij het onduidelijk is wie deze taak op zich neemt,

maakt dat velen niet bereikt worden. Bovendien stelt de vraag zich in hoeverre het aanbod is aangepast

aan het gedetineerdenpubliek en meer bepaald (probleem)groepen daarbinnen zoals seksuele

delinquenten, geïnterneerden, anderstaligen, beklaagden. Hierbij komt dat men eigenlijk absoluut geen

zicht heeft op wat de behoeften van gedetineerden zijn, en op basis van trial and error tracht te

werken. Diegenen die vanuit hun problematiek, persoonlijke (on)vermogens of verschillende culturele

achtergrond een afwijkende vraag hebben worden momenteel blijkbaar niet of onvoldoende bereikt.

149

Page 151: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Het aanbod in de Vlaamse Gevangenissen en de hierin gehanteerd criteria, werden geanalyseerd aan

de hand van de verschillende dimensies van sociale integratie. De conclusie dat er een tekort is aan

aanbod (functionele dimensie) is algemeen bekend en erkend. Op bepaalde terreinen is dit zelfs zeer

schrijnend (vb. gezondheidszorg). De huidige insteek in de gevangenissen, betekent vooral een sterke

intensifiëring van het aanbod dat dus ook zeer arbeidsintensief is. Trajectbegeleiders,

arbeidstoeleidingstrajecten, onderwijscoördinatoren die o.m. onderwijstrajecten mee opvolgen,

‘coaches’ die het arbeidstraject mee opvolgen na de detentie etc. Wellicht liggen hier mogelijkheden

in vervat om aansluiting te vinden bij de concrete context en situatie van de betrokken individuele

gedetineerde (expressieve dimensie). Zicht krijgen op de behoeften en noden van de

gedetineerdenpopulatie vormt één van de kernopdrachten van bv. de sportpromotoren en

onderwijscoördinatoren. Het aanbod is echter zeer selectief en sluit (telkens weer dezelfde) grote

groepen mensen uit (morele dimensie). Waardoor men voor het aanbod dat dan aanwezig is, steeds

weer ‘in dezelfde vijver’ van gedetineerden ‘vist’. En er binnen in de vijver zelfs soms sprake is van

concurrentie tussen het aanbod, dat dan weer een tekort vormt voor gedetineerden buiten deze vijver.

Bovendien is het wellicht niet altijd zo eenvoudig of vanzelfsprekend voor gedetineerden om in

dergelijke ‘intensieve’ begeleidingen te stappen. Kennis over wie wel en vooral wie niet aan een

aanbod deelneemt, wie wel en wie niet aan de gestelde criteria voldoet is dan ook essentieel. Een

vraagstelling hierop moet een aanzet vormen tot reflectie over hoe het huidige aanbod mensen insluit

of uitsluit of geen aansluiting zoekt of vindt bij deze mensen of groepen van mensen.

F.3 DE ROL VAN PENITENTIAIRE BEAMBTEN IN HET AANBOD VAN HULP- EN

DIENSTVERLENING

F.3.1. Literatuurstudie

In het onderzoeksontwerp is een luik voorzien waarin specifiek de rol van penitentiaire beambten aan

bod komt. De overtuiging dat bij de implementatie van het strategisch plan en het ontwikkelen van een

instrument ter evaluatie van de kwaliteit en effectiviteit van een aanbod aan hulp- en dienstverlening

aan gedetineerden, specifieke aandacht moet gegeven worden aan de rol van de penitentiaire

beambten, steunt op verschillende argumenten die aan bod komen in de nationale en internationale

literatuur. Voor een goed begrip is het nodig de evolutie in de invulling van de taak van penitentiaire

beambten te schetsen.

150

Page 152: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

De taak van penitentiaire beambten houdt van oudsher het instaan voor het bewaren van de orde

binnen de inrichting in. Vanaf de zestiger en zeventiger jaren, meer bepaald met de opgang van het

resocialiseringsideaal, krijgt de inhoud van de strafuitvoering een andere oriëntering. In dit kader

krijgen ook de penitentiaire beambten een nieuwe taak, bij hun job van beveiliging voegt zich de

bejegening : bejegening staat volgens Van Daele voor “de wijze van behandeling, ontvangst;

ontmoeting; - m.n. de morele en emotionele begeleiding van gedetineerden”. Deze visie wordt

eveneens weerspiegeld in de Algemene Instructie voor de strafinrichtingen, die dateert van 1972.

Hierin wordt vermeld “zij waken bestendig over het gedrag van de gedetineerden, ontvangen hun

klachten, voorzien in hun behoeften, …”. Al lijkt dit niet weggelegd voor de gewone penitentiaire

beambten, gezien we dit enkel terugvinden in de taakomschrijving van de kwartierchefs. Voor de

hoofdbewaarder luidt het als volgt : “hij bezoekt veelvuldig de gedetineerden”. Kortom, naast de

beveiliging wordt ook het relationele aspect van de taak van penitentiaire beambten erkend. Vanuit de

resocialiseringsidee doen ook specialisten hun intrede in de gevangenis die zich gaan bezighouden met

de behandeling van gedetineerden (bv. oprichting van het Penitentiair Oriëntatiecentrum in 1963,

intrede van de universitaire equipes in 1970, de Observatie- en Behandelingseenheden die in 1971

worden opgericht). Dit leidt soms tot een problematische verhouding met de penitentiaire beambten,

gezien deze vrezen dat hun bejegeningstaak hierdoor in het gedrang komt en hun taak zal

teruggedrongen worden tot loutere beveiliging. Dit dient ook begrepen te worden tegen de achtergrond

van het gunsten en sancties systeem waarbinnen de relaties tussen gedetineerden en penitentiaire

beambten plaatsvinden.: de intrede van de specialisten vermindert immers het monopolie van de

penitentiaire beambten hierin.

Nochtans is de behandelingsidee in ons land nooit volledig tot ontplooiing gekomen, en heeft dan ook

minder te lijden gehad onder de “teloorgang van het resocialiseringsideaal” zoals zich dat

manifesteerde in de zeventiger jaren in de Verenigde Staten (cf. E 2.2). Wel groeit ook in ons land

doorheen de tachtiger jaren de kritiek op het gebruik van de vrijheidsberoving en de onvermijdelijke

detentieschade die daarmee gepaard gaat. Het openen van de gevangenissen naar de buitenwereld toe

(bezoek, briefwisseling, externe diensten) is één van de beleidslijnen die in België hieruit zullen

voortvloeien. Bovendien wordt in 1980 door de hervorming van de instellingen de voorbereiding van

de sociale reïntegratie van gedetineerden naar de gemeenschappen overgeheveld, terwijl justitie

bevoegd blijft voor de menswaardige uitvoering van de vrijheidsberoving. De optie om de behandeling

van gedetineerden te organiseren in de gevangenis wordt in ons land verlaten in het voordeel van een

voorbereiding van de sociale reïntegratie na de detentie. Dit noodzaakt een samenwerking met externe

dienstverlening. Om een betere afstemming en coördinatie van de bevoegdheden en initiatieven

mogelijk te maken, worden welzijnsteams opgericht in de gevangenissen, waarin directie en PSD

151

Page 153: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

personeel samen zitten met leden van het forensisch welzijnswerk344. Welke gevolgen deze

ontwikkelingen hebben op de taken van de penitentiaire beambten is in België nooit in officiële

beleidsdocumenten of reglementen uitgeklaard.

In de evolutie over het denken over de invulling van de detentie en de (mogelijke) rol van de

penitentiaire beambten daarin, vormen schotland en Engeland en Wales een interessant voorbeeld. In

tegenstelling tot ons land is het gevangenisbeleid daar op een meer theoretische leest geschoeid, wat

weliswaar te maken heeft met de beheersproblemen waar men doorheen de jaren mee kampte. Een

eerste en onvermijdelijk aspect warmee men in de context van een gevangenis te maken heeft is de

(externe) veiligheid (custody / security). Veiligheid heeft dan vooral te maken met de beveiliging van

de maatschappij in die zin dat de gevangenis moet voldoen aan zijn meest fundamentele functie :

voorkomen dat gedetineerden eruit ontsnappen en een gevaar vormen voor de maatschappij. Doorheen

de jaren realiseert men zich echte dat dit eventueel voldoende is om de maatschappij te beschermen,

maar niet om de gevangenissen beheersbaar te maken, en zo doet de idee van (interne) orde of controle

zijn intrede. “Order”, de term die in Schotland gebruikt wordt, is ruimer dan “control”: de interne orde

of veiligheid blijkt immers ook sterk afhankelijk te zijn van het aangeboden regime. In dit perspectief

groeit de aandacht voor een zinvolle detentie-invulling die de gedetineerde de kans geeft om doorheen

de detentie te evolueren (dit gebeurt aan de hand van sentence planning cf. detentieplan waarvan

sprake in de wet van 5 maart 1998 m.b.t. de voorwaardelijke invrijheidstelling). In de jaren negentig

worden de Engelse gevangenissen geplaagd door ernstige en opeenvolgende gevangenisopstanden.

Naar aanleiding van de massale opstand in de Strangeways gevangenis wordt Lord Justice Woolf

aangesteld om een analyse te maken van de oorzaken van gevangenisopstanden. Op basis van zijn

onderzoek op het terrein en de bevraging van alle betrokkenen komt hij tot de vaststelling dat het

verzekeren van “security” en “control”, zelfs aangevuld met het aanbieden van zinvolle tijdsbesteding,

niet voldoende is voor het bewaren van het noodzakelijke evenwicht in de gevangenis. Hij voegt hier

“justice” aan toe, en justice staat volgens hem voor “… fairness and due process, looking after

prisoners with humanity and minimizing the negative effects of imprisonment which make offending

more likely, preparing the prisoner with skills he or she will be able to use on release and what has

elsewhere been referred to as the normalisation of prison standards.” De drie elementen zijn volgens

Woolf allen even belangrijk om een goede werking van het evenwicht in de gevangenis te bewaren.

Doorheen de niet aflatende problemen groeit er in Engeland en Wales dus meer aandacht voor de

invulling van de detentie. In Schotland kennen we een soortgelijke evolutie, daar wordt de derde peiler

regime genoemd.

Op deze manier kan men gevangenissen veilig en beheersbaar maken maar ze moeten ook nog

leefbaar zijn. Daarom voegt Rod Morgan een volgende dimensie in die hij “care” noemt : “Care refers

344 T. VANDER BEKEN, A. FLAVEAU en M., BOUVERNE-DE BIE, ‘Van reclassering naar forensisch welzijnswerk’, in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE en J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 3-36.

152

Page 154: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

to the provision of meaningful activities, health care, contacts, choices, etc. necessary to maintain or

foster the physical and mental well-being of the prisoner”. 345

Deze combinatie van “security, order, justice and care” wijst op de complexiteit van het functioneren

in een gevangenis. Penitentiaire beambten nemen hierin een belangrijke plaats in en moeten doorheen

deze evoluerende strafuitvoering ook een andere legitimatie vinden voor hun taak. De loutere

machtsverhouding tussen personeel en gedetineerden van weleer moet nu verdiend worden door

persoonlijk gezag, wat een relationele component tussen beide groepen veronderstelt. Deze evolutie

moet gezien worden in de wijzigende perceptie van de gevangenis van een autoritaire naar een post-

autoritaire gevangenis. In de eerste is er pure machtsuitoefening door penitentiaire beambten (d.m.v.

wapens, geweld), maar dit kan weerstand en opstand met geweld veroorzaken vanwege de

gedetineerden. In het tweede staat het relationele en de onderhandeling centraal : beide groepen

kunnen het elkaar erg moeilijk of gemakkelijk(er) maken, en gaan daarom streven naar een modus

vivendi.

Immers, de personen waar de gedetineerden dag in dag uit mee te maken krijgen, zijn hoe dan ook de

penitentiaire beambten. Indien deze hun taak beperkt zien tot het louter instaan voor de externe

veiligheid, en aldus een ééndimensionele rol op zich nemen, zullen ze de gedetineerden enkel

beschouwen als personen die bewaakt moeten worden. De gedetineerde wordt dan in zijn eenzijdige,

stereotiepe rol van gevangene geduwd, een risico dat beheerst moet worden. Maar deze houding

verhoogt dan net het risico op interne ordeproblemen. Er moet dus plaats en gelegenheid worden

gelaten voor informele contacten en gesprekken, waarbij de penitentiaire beambte een luisterend oor

biedt wanneer deze andere aspecten van de persoon van de gedetineerde aan bod komen. Een

penitentiaire beambte zou niet enkel een sleuteldrager mogen zijn die louter instaat voor de

veiligheid.346. Deze meer alledaagse omgang met de gedetineerden kan het best vorm krijgen binnen

het idee van dynamische veiligheid en binnen het model van de dialectiek van de controle.

In het model van de “dialectiek van de controle” wordt ervan uitgegaan dat totale controle over

gedetineerden onmogelijk is en dat het nastreven ervan een illusie is. Men kan problemen niet

helemaal wegcijferen door spanningen zoveel mogelijk te reduceren (het verzachten van de

deprivatiepijnen) of door personen te verwijderen (het afzonderen van “moeilijke” gedetineerden).

Problemen en incidenten moeten niet worden onderdrukt, maar integendeel erkend en aangepakt

worden. In plaats van zijn toevlucht te zoeken tot dwingende controlemaatregelen en zo het gevaar te

lopen in een negatieve spiraal terecht te komen, wordt er in alle omstandigheden met elke gedetineerde

345 S. SNACKEN, Long-term prisoners and violent offenders,12 th conference of directors of prison administration, Strasbourg, 26-28 November 1997, Council of Europe.

346 S. SNACKEN, Normalisering in de gevangenis: concept en uitdaging, Ontmoetingsdag welzijnsteams 22 oktober 1998, Brussel, Ministerie van Justitie, Vlaamse Gemeenschap, 1998.

153

Page 155: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

gestreefd naar een oplossing. Ook als resistente gedetineerden zich op het eerste zicht zeer wars en

onverzettelijk opstellen, en daarbij in feite bepaalde redelijke normen overtreden en soms zelfs geweld

gebruiken, zal men het toch niet tot een breuk in de communicatie laten komen. Het besef dat men tot

samenleven is gedwongen maakt telkens weer dat men zeer creatief is in het bedenken van

evenwichtige oplossingen. Het model van de dialectiek van controle vertrekt dus vanuit de idee van

een gedetineerde als actor met reële problemen. Veiligheid kan enkel bestaan als het een “dynamische

veiligheid” is. In plaats van enkel te rekenen op een eenzijdige, meestal door middel van dwangmatige

situationele en passieve veiligheidsmaatregelen afgedwongen controle en beheersing (passieve

veiligheid), zal men trachten samen tot een evenwicht te komen. Controle wordt dan opgevat als het

gevolg van een dialectisch proces waarbij al de betrokken partijen hun invloed uitoefenen en zo samen

tot een aanvaardbaar en leefbaar evenwicht trachten te komen.347 Wil men tot een veilige, ordelijke en

leefbare gevangenis komen dan dient men immers uit te gaan van de inbreng van de gedetineerde. Hij

of zij is niet louter een lijdend voorwerp dat in detentie moet worden gehouden. Hij of zij bepaalt

mede hoe de gevangenis vorm krijgt. Samen moet er gestreefd worden naar een evenwichtige en

veilige gevangenis die als legitiem wordt ervaren door de gedetineerden.

Het belang van deze ideeën wordt eveneens erkend in internationale standaarden zoals “Making

Standards Work” (herwerking door PRI van de United Nations Standard Minimum Rules) en de

standaarden die gebruikt worden door het Europees Comité ter Preventie van Foltering en

onmenselijke of vernederende behandeling (CPT).

Doorheen de geschetste evolutie zien we dat penitentiaire beambten van de positie waarin zij

voornamelijk instaan voor beveiliging, opschuiven naar het centrum van het functioneren van een

gevangenis. Zij zijn tenslotte diegenen die dagdagelijks het dichtst bij de gedetineerden staan en voor

een stuk met hen “samenleven”. De centrale rol van de penitentiaire beambten in de realisatie van een

goed leefklimaat in de gevangenis maakt dat bij de ontwikkeling van beleidsindicatoren voor het

Strategisch Plan bijzondere aandacht moet gaan naar indicatoren die ook de samenwerking met de

penitentiair beambten in kaart brengen (kwaliteit als contextgebonden begrip). Maar het is duidelijk

dat het opbouwen en instandhouden van zulk een gunstig klimaat een werk van lange adem is. Het

bewerkstelligen van een mentaliteitswijziging, zowel bij de gedetineerden als het personeel is iets dat

stap voor stap gebeurt. Het is bovendien nodig dat het verbeteren van het klimaat gezien wordt als een

globale politiek die gevoerd dient te worden ten aanzien van al de aspecten, personen en diensten van

de gevangenis. In die gevangenissen waar er een goed klimaat heerst is er plaats en gelegenheid om te

werken aan een actieve en zinvolle detentie. De goede sfeer en dynamiek in deze instellingen

beïnvloeden het organiseren van activiteiten, sport, cursussen en allerhande

ontspanningsmogelijkheden duidelijk in een positieve zin. In bepaalde gevangenissen kan men

347 R. SPARKS, A. BOTTOMS and W. HAY, Prisons and the problem of order, Oxford, Clarendon Press, 1996.

154

Page 156: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

vaststellen dat penitentiaire beambten actief meewerken aan het organiseren van activiteiten en zelfs

eigen initiatieven nemen. Dit alles zorgt voor betere relaties en een nog beter werk- en leefklimaat.

Vier problemen rijzen hierbij in de praktijk, die van belang zijn voor onze evaluatie:

1° niet alle penitentiaire beambten zijn reeds overtuigd van deze noodzaak aan “dynamische

veiligheid” en van het nut van activiteiten in het bereiken ervan348.

2° voor penitentiaire beambten die hier wel van overtuigd zijn, kan de intrede van externe diensten die

activiteiten aanbieden los van het penitentiaire kader dan juist als een gevaar ervaren worden voor hun

eigen positie binnen de “dialectiek van controle”.

3° activiteiten nuttig voor de interne orde zijn niet altijd nuttig voor sociale reïntegratie en omgekeerd.

4° vanuit de penitentiaire bekommernis om veiligheid en orde zijn activiteiten geen recht maar een

mogelijkheid, dit kan botsen met een recht op hulp en dienstverlening verdedigd door externe

diensten.

We kijken terug naar het voorbeeld van Engeland en Wales en Schotland in de literatuur. Daar is men

in de invulling van de rol van penitentiaire beambten nog een stap verder gegaan

In Engeland en Wales opteert men ervoor om (behandelings-) programma’s niet louter door

specialisten te laten organiseren, maar om hierbij de penitentiaire beambten in te schakelen. Om

penitentiaire beambte te worden is in Engeland en Wales een middelbare schooldiploma nodig, de

opleiding duurt zes weken. Voor het begeleiden van programma’s krijgen de penitentiaire beambten

een bijkomende opleiding, samen met de andere leden van de staf, zodat iedereen vertrekt vanuit

dezelfde invalshoek. Zij krijgen regelmatig opfrissingscursussen, worden voortdurend begeleid en

gesteund, na enkele programma’s wordt een rustpauze ingelast. De penitentiaire beambten

functioneren als “facilitator” van het programma. De psychologen staan vooral in voor de coördinatie

en de supervisie van de behandeling. Alle sessies worden op video opgenomen. De penitentiaire

beambten staan in de algemene programma’s voor ongeveer 60% van de programmabegeleiders. De

voordelen van deze aanpak zijn dat er veel meer personeel ter beschikking is om een behandeling aan

te bieden, de penitentiaire beambten staan het dichtst bij de gedetineerden en bevinden zich dan ook in

de beste positie om hen te observeren en te begeleiden, bovendien worden zij op deze manier

betrokken bij het project en vermindert dit de weerstand tegen zulk een aanpak349. Toch brengt deze

inschakeling van penitentiaire beambten ook problemen met zich mee (dit gaat specifiek over werken

met seksuele delinquenten). Zo wordt er opgeworpen dat ongespecialiseerd personeel niet geschikt is

348 S. SNACKEN et al., Geweld in gevangenissen. Onderzoeksrapport 1999 – 2000, Brussel, VUB en ULB, 2000.

349 D. GRUBIN and H. THORNTON, ‘National program for the assessment and treatment of sex offenders in the English prison system’, Criminal Justice and Behavior, 1994, afl. 1, 61-62.

155

Page 157: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

voor deze aanpak en ook de personeelsleden zelf hebben hun bedenkingen. Zij wijzen op de

supplementaire stress die dit werk met zich meebrengt. Bovendien hebben niet alle personeelsleden

reeds een opleiding gekregen. Een degelijke opleiding en voortgezette ondersteuning zijn dan ook de

belangrijkste eisen van de personeelsleden om op een constructieve manier te kunnen werken met

gedetineerden 350.

Ook in Schotland wordt beroep gedaan op de penitentiaire beambten, samen met een maatschappelijk

werker, om het programma’s te geven. Het personeel zou positief staan ten opzichte van het project

omdat het hun werk interessanter maakt, hen de mogelijkheid geeft nieuwe dingen aan te leren en men

zo het delict beter kan begrijpen 351.

F.3.2. Empirisch onderzoek

Vanuit deze vraagstelling naar de wenselijke betrokkenheid van penitentiaire beambten bij de

organisatie van activiteiten hebben we empirisch onderzoek verricht in Vlaamse gevangenissen die

buiten de pilootprojecten vallen, maar waar er een uitgebreid / specifiek aanbod aan hulp- en

dienstverlening bestaat, in de pilootgevangenissen, en in gevangenissen in Engeland en Wales en

Schotland.

F.3.2.a. Voorstelling van de resultaten van de voorbeelden van (good) practices buiten de

pilootregio

Hieronder wordt in het kort weergegeven wat de belangrijkste vaststellingen waren op basis van de

gevangenissen die buiten de pilootregio bezocht werden.

- Verslag bezoek Oudenaarde 8/5 (Mevr. Vandevelde, Dhr. Stoffin)

PROJECTVOORSTELLING:

350 M. SHERIDAN, ‘The training and support of staff involved in the sex offender programme’, Prison Service Journal, 1994, afl. 7, 20-22; S. LEA, T. AUBURN AND K. KIBBLEWHITE, ‘Working with sex offenders: the perceptions and experiences of professionals and paraprofessionals’, International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 1999, afl. 1, 103-119.

351 E.M.Th. BEENAKKERS, Effectiviteit van sanctieprogramma’s : op zoek naar interventies die werken, Onderzoeksnotities WODC, 2001, 26-29; Report of the review group on the future management of sex offenders within Scottish prisons, 2002, :http://www.sps.gov.uk/keydocs/sex_offenders/default.asp

156

Page 158: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- Onderwijsproject : Ontstaan en context: het onderwijsproject ontstond vanuit het initiatief van de

gevangenisdirectie; de organisatie ervan is nu mee opgenomen in strategisch plan (cf. halftijdse

tewerkstelling onderwijsverantwoordelijke via Leerpunt – Centrum basiseducatie Vlaamse

Ardennen)

- Kinderbezoek

Wie is verantwoordelijk voor het project : het wordt gecoördineerd door Dhr. Stoffin, (voormalig)

CAPA, halftijds verbonden aan de gevangenis, halftijds verbonden aan het leerpunt basiseducatie

Ronse, waar hij onderwijsverantwoordelijke is. Is iemand die vanuit de penitentiaire context komt

(PB).

Hoe komen mensen in dit project terecht : gedetineerden moeten solliciteren, voorwaarden : nog

minstens 3 jaar te gaan, Nederlandstalig zijn (of deze taal voldoende beheersen), geen andere motieven

om naar Oudenaarde te komen, (geen contra-indicaties), zij kunnen dan een transfer krijgen, er worden

intakegesprekken georganiseerd en men werkt ook aan een voortesting, niet met de bedoeling uit te

sluiten, maar naar de orïëntatie naar een voortraject (instapcursus).

Hoe kent men het project : publiciteit voor dit project wordt gemaakt door affiches, door het

organiseren van infosessies, zowel aan beroepsmatig betrokken personen als aan gedetineerden.

Hoe bereikt men de leerkrachten : leerkrachten rekruteren via de plaatselijke scholen, via VDAB en

verder via mond-aan-mondreclame. Momenteel zijn er ook afspraken waardoor leerlingen van de

plaatselijke hotelschool stage kunnen lopen in de gevangenis (Studenten verbonden aan de

Arteveldehogeschool Gent – Campus Kattenberg – lerarenopleiding lopen sinds een drietal jaren stage

binnen de gevangenismuren). Men houdt aan kwaliteitsnormen, het moeten mensen zijn met een

opleiding of specifieke ervaring op dit terrein. Deze externen worden geïntroduceerd in de gevangenis,

ze maken kennis via de stage, of ze kunnen een les meevolgen, ze kunnen contact nemen met

gedetineerden, eens in het centrum zitten, enz. Motivatie is belangrijk, anders houdt men het niet vol.

Onderlinge contactmomenten tussen de lesgevers zijn belangrijk, dit wordt ook opgenomen door

Leerpunt. Er is ook het moment van de diploma-uitreiking met afrondingsdrink samen met de

afgestudeerde gedetineerden.

Belangrijke punten voor het welslagen van het project

Belangrijk is dat men naar een doelstelling, een eindproduct toewerkt, zowel voor de motivatie van

de gedetineerde en de leerkrachten, maar ook voor de erkenning door PB. Het vooropstellen van een

eindproduct stimuleert de motivatie van de gedetineerden, ze werken naar een bepaald doel toe,

157

Page 159: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

waarvoor ze inspanningen moeten leveren, daarom haken zij niet af en krijgen zij van de PB ook

respect voor de geleverde inspanning. In dit project is dit het einddiploma, maar ook bij andere

activiteiten is dit belangrijk, bv. muziek (CD), kunst (tentoonstelling), het mag niet te vrijblijvend zijn.

Op deze manier maakt men ook de brug naar de buitenwereld toe, bv. ook het feit dat de “echte

examinatoren” ter plaatse komen, geeft het geheel meer gewicht. Dit alles stimuleert de

geloofwaardigheid van het project.

Aanvaarding door PB : belangrijk is ook dat de PB’s geloven dat onderwijs belangrijk is, dit heeft te

maken met het evolutieve aspect en het werken naar een eindproduct toe. Het evolutieve aspect

houdt in dat men niet moet trachten teveel te bereiken op korte termijn : flexibel blijven en de lat niet

te hoog leggen voor de deelnemers en andere betrokkenen, hen mee laten groeien met het project. In

het onderwijsproject is men ook begonnen met clausules die niet de meest aantrekkelijke waren, bv.

met wiskunde, wat een moeilijk vak is, dit dwingt respect en erkenning af. De zinvolle bezigheid

straalt ook af op de PB’s, zij doen meer dan louter “bewaken”. Dit geeft voor hen een “meerwaarde”

aan hun werk. Het onderwijsproject heeft aanzien in de gevangenis, er wordt niet minimaliserend over

gedaan. Blijkt ook uit het profiel van de gedetineerden die eraan deelnemen.

Hoe worden gedetineerde gemotiveerd. Aan gedetineerden geeft het de mogelijkheid om een andere

rol in te nemen dan die van (louter) gedetineerde, men is terug voor het eerst student, men kan zijn rol

als vader uitoefenen, enz. (cf. project 2). Ook voor de PB’s is het belangrijk dit te ervaren. Belangrijk

dat het geen voordelen oplevert naar regime toe, ze krijgen waarschijnlijk wel meer aandacht, bv. in

examenperiodes, maar verder gelden voor hen dezelfde regels. Het disciplinaire heeft voorrang, tenzij

uitzonderingen bv. de strafcel verlaten om examens te doen. Dit heeft ook te maken met

responsabilisering.

Hoe motiveert en begeleidt men de vrijwilligers (én andere externen). Zorgen dat er naar een

doelstelling wordt toegewerkt. Er gedrukt op het belang van een centraal aanspreekpunt, iemand

waarbij ze met hun bedenkingen, problemen terecht kunnen en die de link maakt met de penitentiaire

wereld. Nood aan een permanente verantwoordelijke om te blijven coachen.

Wie bereik je niet : mensen die een andere taal spreken (met nuancering), geïnterneerden.

Belangrijke aandachtspunten over de projecten heen :

- Veiligheid is primordiaal : de veiligheid binnen de inrichting blijft voorop staan, het gaat dan

ook / vooral om dynamische veiligheid, gesteund op de relatie tussen PB en gedetineerde, daarom

extra opletten voor polarisering. Hieruit vloeit voort dat het project organisatorisch absoluut in

orde moet zijn, anders komen de negatieve gevolgen hiervan terecht bij de PB’s.

- Het hebben van een centraal aanspreekpunt, iemand die verantwoordelijk is en coördineert, deze

persoon moet de gevoeligheden en de specificiteit van een gevangenis kennen en de brug kunnen

maken.

158

Page 160: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- Het betrekken van de PB’s is cruciaal, en dit zowel in formele (welzijnsteam) als in informele

overlegmomenten (op de werkvloer). Doorheen het project de dialoog open houden. Ook de PB

kunnen zich in deze activiteiten vanuit een andere kant laten zien. Op deze manier wordt ook

gewerkt aan de beeldvorming van de PB.

- Nood aan duidelijkheid : omtrent verwachtingen, bevoegdheden, terreinafbakening,

overlappingen vermijden, …

- Indien er publiciteit wordt gegeven aan het project moet de (aandacht voor de) gedetineerde

voorop staan, zij mogen niet het gevoel krijgen ingeschakeld te worden ter eer en glorie van de

organisatie.

- Belangrijk is ook de continuïteit van de activiteit, zorgen dat deze zinvol kan worden aangewend

na de detentie.

Bemerkingen m.b.t. implementatie Strategisch Plan

- Op dit moment komen er veel externen over de vloer in de gevangenissen, terwijl de

personeelsleden ter plaatse niet of onvoldoende op de hoogte zijn.

- Coördinatie is essentieel, deze ontbreekt nu vanuit justitie.

- Stel, naast de beleidsmedewerker van de Vlaamse Gemeenschap, ook iemand vanuit de

penitentiaire setting verantwoordelijk, belangrijk om de balans in evenwicht te houden.

- De beleidsmedewerker functioneert wel op directieniveau, maar de uiteindelijke

verantwoordelijkheid m.b.t. veiligheid blijft bij de directie.

- Nood aan een interne katalysator die mensen binnen het systeem mee krijgt, anders groeit er

weerstand, wat kan leiden tot boycot, cf. Antwerpen, ….

Kwaliteit meten aan :

- duur en interesse van de betrokkenen - als men merkt dat de interesse blijvend is

- de sfeer, manier waarop het project beleefd wordt

- het “mens zijn” van de gedetineerden

- invloed op de manier waarop hij zijn straf ondergaat - zinvolle tijdsbenutting

- de band die hij aanhaalt/behoud/stimuleert met de buitenwereld

- toename van de beheersbaarheid binnen de gevangenis

- het is een manier om de aanwezige energie positief aan te wenden

- behalen van deelattesten en diploma’s

- blijvend engagement van beroepsmatig betrokken actoren (vb leerkrachten)

- Verslag bezoek Ruiselede 16/5 (Mevr. De Waele)

159

Page 161: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

PROJECTVOORSTELLING:

- Believe : 8 maanden durend groepsprogramma voor 2 x 8 gedetineerden met zware

drugverslavingsproblemen. men werkt PT en PT therapie. Regelmatige urinetesten. Afronding met

surfweekend

- Andere activiteiten (informaticalessen, cursus theoretisch rijbewijs, basiseducatie, maandelijkse

filmavond, crea-avonden, een drietal optredens per jaar en kinderbezoek)

Wie is verantwoordelijk voor het project : Petra Colpaert, M.Ass. is de coördinator, het centrale

aanspreekpunt. Zij doet naast Believe ook nog individuele begeleidingen.

Selectiecriteria : niet vluchtgevaarlijk, drugs- en medicatievrij leven, in de tijdsvoorwaarden zijn voor

VLV (binnen 1 jaar na afronding programma), bereid om te werken.

Hoe motiveer je gedetineerden. Gedetineerden zijn meestal wel gemotiveerd, sommigen komen om

andere redenen (om te kunnen ontvluchten), elke cyclus vallen er wel een aantal uit. Zij die uit het

project stappen worden terug naar afzender gestuurd, ook disciplinaire verwijderingen. Motiverend

voor hen is dat ze merken hoe ze er psychisch en fysiek op vooruit gaan. Diegenen die het afronden

probeert men in Ruiselede te houden en het detentietraject verder uit te bouwen.

Medewerkers : twee medewerkers van De Kiem, psychologen : gesprekstherapie en relaxatietherapie,

creatief therapeut (op zelfstandige basis), leraar administratieve vaardigheden (op zelfstandige basis),

comminicatievaardigheden (Centrum voor Levensvorming) sportmonitor.

Betrekken van PB’s : door “peterschap”. Oorspronkelijk weerstand tegen Believe, leefden een beetje

op een eilandje binnen de gevangenis. PB’s zagen het als meer werk, veel bewegingen, veel

faciliteiten enz. Peterschap is heel langzaam gegroeid. Betekent nu dat elke gedetineerde twee peters

heeft en elke PB heeft vier petekinderen. Zij nemen deel aan de evaluatievergaderingen van hun

petekinderen, dit omdat men het gedrag van de gedetineerden buiten het project minstens even

belangrijk vindt als hoe hij zich binnen het project gedraagt. De peters voeren ook het woord op de

vergaderingen met externe medewerkers. Gedetineerden moeten ook zichzelf evalueren en bereiden

dit voor met hun peters. Deze PB’s hebben geen specifieke opleiding gekregen, maar wel enige

vorming, bv. bezoek gebracht aan De Kiem, sessies met uitleg over de werking, enz.

Problemen, wie bereiken zij niet : probleem dat gedetineerden soms ver van huis zitten voor dit

project, proberen de familiebanden te versterken door een onthaaldag voor familie te organiseren met

uitleg over het project. Er is ook een meedraaidag voorzien, waarop de medewerkers hun werk

toelichten, dit wordt afgerond met een BBQ. Bereiken niet : vluchtgevaarlijken.

160

Page 162: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Wie is verantwoordelijk voor het project : PT JWW-er voor vorming en kinderbezoek, doet zelf geen

individuele begeleidingen, zo komt zij niet in het vaarwater van de PSD. Zij rekruteert en motiveert,

zowel gedetineerden als externe dienstverleners.

Belangrijke punten voor het welslagen van het project

Betrokkenheid van de PB’s, verantwoordelijkheid geven. Ook zorgen dat deze activiteiten niet te

belastend worden voor hen, bv. de lessen, ze moeten er niet constant bij blijven. Laten zien dat je ook

inspanningen voor hen doet. Belangrijk is ook dat er op gedrukt wordt dat activiteiten de rust in de

gevangenis bevorderen. Wordt benadrukt, maar Mevr. De Waele weet niet goed in hoeverre zij dit

ook zo zien. Veiligheid wordt gewaarborgd door het hanteren van strikte regels. Er zijn meer

onderlinge contacten, wat aanleiding kan geven tot misbruik, maar zodoende is er ook meer sociale

controle. Er wordt duidelijk gesteld dat de veiligheid blijft primeren. Belang van centraal

aanspreekpunt, niet enkel praktisch, ook naar motivatie toe, enz.

Bemerkingen : Andere problemen, er moet meer georganiseerd worden in de gevangenis voor

seksuele delinquenten, er is een té lange periode tussen het advies van de PSD en de effectieve

vrijstelling, dit opvullen m.b.v. de Vlaamse Gemeenschap.

Kwaliteit meten aan :

Doelgerichtheid, niet zomaar iets organiseren, wat brengt het bij voor na de detentie, geen loutere

bezigheidstherapie. Ook rekening houden met het prijskaartje, prioriteiten leggen, opletten voor

wildgroei, zorgen dat iedereen toegang heeft tot leren lezen en schrijven alvorens men cursussen

Spaans gaat inrichten. Nood aan visie.

- Verslag bezoek Gent 19/5 (Mevr. De Meyer, Delcol, Dhr. Stas)

PROJECTVOORSTELLING:

- ANDROteam : een psychiatrisch verpleegkundige die samen met een aantal vaste PB’s instaat

voor de geïnterneerden. (cf. infra)

- Kinderbezoek : zowel gedetineerde ouder met kind in zaalbezoek, als regelmatige grotere

activiteiten waarop de partner ook uitgenodigd wordt, met luchtkasteel, enz. Stripverhaal van een

kindje dat voor de eerste keer in de gevangenis op bezoek komt.

Wie is de verantwoordelijke voor het project : JWW, zij hebben een bureau in de gevangenis die zij

delen met mensen van de culturele dienst en beschikken ook over sleutels. Er zijn bezoeken waarbij de

gedetineerde ouder met zijn kind een zaalbezoek heeft, maar ook grotere activiteiten waarbij ook de

161

Page 163: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

partners worden uitgenodigd. Vooral dit laatste is ongewoon in een gevangeniscontext, en het brengt

een heel ander sfeer, bv. een springkasteel op de binnenkoer, de K.O. gaat als poes geschminkt naar

huis, … Dit schept een andere band tussen de personeelsleden die erbij betrokken zijn en tussen de

PB’s en de gedetineerden. Naar de kinderen toe tracht men hen zo weinig mogelijk te laten merken dat

ze in een gevangenis zijn. Zo gebruikt men een stripverhaal over een kind dat voor de eerste keer in de

gevangenis op bezoek komt. De verantwoordelijke persoon is ook het centraal aanspreekpunt voor

alles wat de relationele context aangaat.Er is eenteam van vaste, geëngageerde PB’s die zich steeds

opgeven voor zulke activiteiten. Zij hebben altijd de filosofie gevolgd dat “waar een wil is, is een

weg”

Hoe worden gedetineerden gemotiveerd? Kijken wat hun interesses zijn, best kortlopende projecten en

praktijkgericht, best dingen die onmiddellijk renderen + ontspanning. Het aanbod moet ook aangepast

zijn aan de situatie, voorlopig gehechten hebben bv. meer nood aan ontspanning dan aan een

computercursus, zorgen voor compacte modules. Zij hebben geleerd om eerder pragmatisch dan

formalistisch te werken, en verder constant bijsturen, het is een proces van trial and error.

Aanvaarding door PB? Duidelijk informeren, zorgen voor folders en affiches, transparantie, zorgen

dat het altijd dezelfde mensen zijn die het organiseren. Centraliseren van de verantwoordelijkheid,

een duidelijke taakafbakening. Uitleggen dat activiteiten ten goede komen aan het regime en de

veiligheid. Een goed regime is immers de beste garantie voor veiligheid. Deze idee vinden we ook

terug in het “open centrum” (het “hart” van het cellulair gedeelte in Gent is een soort open,

cirkelvormige balie, wat rechtstreekse contacten toelaat, maar uitzonderlijk is). Interacties zijn de

beste sociale controle, humane detentie bewaart de rust. Een liberaal regime heeft ook het voordeel dat

men iets te verliezen heeft. De directie komt dagelijks in het cellulair, dit is nodig om de gevangenis te

“voelen” en aanspreekbaar te zijn voor het personeel.

- Verslag bezoek Leuven Centraal 21/5 (Dhr. Verschueren)

PROJECTVOORSTELLING:

- Zeer ruim aanbod aan VOS : orkest, sport (volleybal), toneel (met spelers van buiten), middenjury,

Centrum voor Volwassenenonderwijs, kooklessen, E.H.B.O., VDAB, hebben een wiscomputer, …

Wie is verantwoordelijk voor het project : Louis Verbeeck, is een vroeger lid van de griffie die men

daarvoor vrijgesteld heeft, is een cruciale figuur, hij is verantwoordelijk voor alles wat sport en

ontspanning aangaat. Hij is ook iemand die de gevangenis door en door kent, wat erg belangrijk is om

alles goed te laten verlopen. Hij heeft contacten gelegd, relaties uitgebouwd, enz.

Zijn steeds vertrokken van wat er nodig was, dan pas van wat mogelijk was. Omwille van geen

overbevolking meer mogelijkheden. Belang van 1976 : sindsdien nieuw regime en streven naar

162

Page 164: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

zinvolle detentie, niet louter daginvulling, ook VT-besteding. Trachten het normale patroon van buiten

binnen te brengen.

Belangrijke punten voor het welslagen van het project

Belangrijk is dat, als je aan iets begint, dat het een stevige basis krijgt zodat het kan blijven doorgaan,

geen incidentele dingen organiseren. Zorgen dat het zo goed mogelijk georganiseerd wordt, anders

geef je voedsel aan de criticasters, iedereen die erbij betrokken is moet weten wat er gaat gebeuren,

wanneer, met wie, enz. Klungelen wordt niet getolereerd, in de gevangenis heeft men sowieso al de

neiging van elke mug een olifant te maken, dit niet laten gebeuren. Belangrijk daarom om mensen te

informeren, via dienstnota’s, PB worden ook betrokken om gedetineerden te stimuleren en te

motiveren. De portier is hierbij een spilfiguur, hij moet weten wie er wanneer binnenkomt. Zorgen

voor een open klimaat omtrent deze activiteiten, de hoofdbewaarders moeten mee aan de kar trekken.

Informele contacten zijn belangrijk. De noden moet je aanvoelen, naast de objectieve behoeften zijn

er ook subjectieve behoeften, je moet je populatie kennen om hierop in te kunnen spelen. Daarom

moeten de mensen die zich hiermee bezig houden voldoende contacten hebben met de gedetineerden,

belangrijk dus dat de activiteiten georganiseerd worden door mensen die de gevangenis kennen, zij

komen ook met de meest realistische voorstellen. Het mag voor de PB geen extra werk betekenen, zij

moeten bv. niet aanwezig blijven in de klaslokalen. Verder is er door het open deur regime ook geen

probleem van misbruik, gedetineerden hebben genoeg bewegingsvrijheid, enkel gemotiveerden nemen

deel aan activiteiten. LC heeft een lange traditie van activiteiten, en dat helpt + infrastructuur staat

niet onder druk van overbevolking. Zij proberen te werken aan het installeren van een open cultuur in

de gevangenis. Ze hebben hiervoor de weg van de geleidelijkheid gevolgd. Belangrijk dat de

gevangenis het in handen houdt gezien zij de eindverantwoordelijken zijn en blijven.

Kwaliteit meten aan :

- Gekend, geweten en goed georganiseerd

- aanbod afstemmen op lokale behoeften

- het mag soms wat meer elitair lijken, ook daar is er een publiek voor (bv. gedichten)

- Verslag bezoek Leuven Hulp 26/5 (Dhr. Dauwe)

PROJECTVOORSTELLING:

- Ruim aanbod aan initiatieven

Wie is verantwoordelijk voor het project : een halftijds iemand van VFWW, doet aan

samenlevingsopbouw binnen de gevangenis, is concreet aanwezig, kent de gevangenis ook door en

163

Page 165: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

door. Lijfelijke aanwezigheid in de gevangenis is cruciaal. Belangrijk dat de coördinatie bij één

persoon ligt, duidelijkheid scheppen over wie verantwoordelijk is waarvoor. Een verantwoordelijke

die de gevangenis goed kent is cruciaal.

Belangrijke punten voor het welslagen van het project

Je moet ergens “geluk” hebben. Bv. personeelsselectie is erg belangrijk, hij heeft zelf een groot deel

van zijn PB kunnen uitkiezen, wat een voordeel is, je kan mensen selecteren op hun attitude. De basis

attitude moet er zijn, het moeten bij wijze van spreken “gelukkige” mensen zijn, die goed in hun vel

zitten en die anderen ook het licht in de ogen gunnen. Erg selectief zijn, bij twijfel komen ze er niet in.

Maar hij heeft geen impact op de interne bevorderingen, en daar wil het dan nog weleens mislopen.

Opleiding is eveneens erg belangrijk. Verder is het aanbieden van een goed regime expliciet

opgenomen in de doelstellingen van LH, je moet als directie hiervoor je nek durven uitsteken. Je

profileert jezelf hierop naar buitenuit en dat zorgt binnenin voor een bindmiddel. “daar staan we voor,

daar zijn we goed in en daar zijn we trots op”. Belangrijk voor positieve uitstraling van de job van PB

naar buiten toe. Hier uiting aan geven, ev. de media erbij betrekken. De PB worden ook meer en meer

betrokken bij de activiteiten. Zij kunnen dit dan ook tonen naar buitenuit, bv. bij opendeurdagen voor

hun familie. Belangrijk om te werken aan het zelfwaardegevoel van de PB. Mensen moeten hun werk

graag doen, ze moeten trots kunnen zijn op hun beroep. Daarom mensen ook belonen, je moet hen

geen wortel voorhouden, je moet hen hem geven als ze goed presteren. Daarom moeten de

basiscondities ook in orde zijn, bv. verloning, verlofregeling, werkvoorwaarden. Zorgen dat het goed

georganiseerd is, mensen moeten een gedeelde verantwoordelijkheid voelen. Mensen moeten ook

goed geïnformeerd zijn, een open communicatie is erg belangrijk. Hebben een nieuwsbrief

geïnstalleerd met als doel mensen te informeren over de activiteiten en het beleid in het algemeen.

Hebben inspraakorganen geïnstalleerd, trachten een andere cultuur in te voeren. Geven ook intern

vorming en opleiding m.b.t. communicatie, bv. Rebound WE gedaan in de Ardennen. Leren

communiceren, leren omgaan met agressie, enz. Vorming ruimer bekijken dan louter technische

vorming. Ook het eigen functioneren onder de loupe nemen. De veiligheid blijft primordiaal, hebben

twee ontsnappingen gehad en dan wordt het regime in vraag gesteld, omdat men het gevoel heeft dat

men zijn basisopdracht niet meer kan verzekeren. Dit komt niet voort uit een soepel regime, maar de

link wordt wel gelegd. Men voelt het begrip dynamische veiligheid wel aan, maar een kleine kern van

harde roepers betwist dit, en zij trachten hun kans te grijpen. De cultuur in de gevangenis word

bepaald door kleine maar sterke groepen. De macht van de vakbonden neemt toe en deze macht wordt

hen door het kabinet ook gegeven. Dit gaat ten koste van andere groepen in de gevangenis zoals

directie en PSD. LH is een kleine gevangenis, de omvang speelt een rol omdat de persoonlijke

dynamiek belangrijk is. Er is ook een traditie van activiteiten. Doelgericht werken is belangrijk voor

de PB, mensen hebben graag succes. Aanbod afstemmen op de vraag, maar niet enkel luisteren naar

164

Page 166: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

wat zij willen, soms ook iets aanbieden waar zij misschien niet zouden aan denken. Wat zijn de

maatschappelijke verwachtingen, de gevangenis bevindt zich immers niet op een eiland. Sommige

dingen verdienen een herkansing, soms is er sprake van een overaanbod.

- Verslag bezoek Dendermonde 26/5 (Dhr. Leroy)

PROJECTVOORSTELLING:

- Arbeidstoeleiding : “op vrije voeten”, National Foundation for training entrepreneurship (Nafte),

“aan de bak” (opvolger Desmos), Triple E project (Enduring Employment for Ex-prisoners),

jobbeurs en jobhappening (voorbereiding op solliciteren, wg. komen in de gevangenis met reële

vacatures, zij geven referenties over de gedetineerden)

- Andere activiteiten : vorming, lessen Nerderlands en Frans, open leercentrum basiseducatie,

informatica, agressie en assertiviteitstraining, alfabetisering, Begeleid Individueel Studeren,

kinderbezoek.

Wie is verantwoordelijk voor het project : persoon van JWD Lieve Devischer, is 4/5 bezig met de

coördinatie van alles behalve arbeidstoeleiding (dat doet Dhr. Leroy zelf), 1/5 individuele begeleiding.

Dit is een voordeel gezien zij op deze manier een beter zicht heeft op de noden en behoeften, soms

maakt de combinatie van twee functies het wel moeilijker.

Belangrijke punten voor het welslagen van het project

Het accent op tewerkstelling is een keuze van Leroy, probleem is dat hun publiek momenteel

veranderd en dat het aanbod niet meer klopt (meer arresthuis en vreemdelingen). Daarom beter

kortlopende dingen. Mensen moeten een doel voor ogen hebben en een eindpunt zien. Op zich hoeft

dit niet gepaard te gaan met een resultaat. Het is wel een mogelijkheid om eens met iets positief naar

buiten te komen. PB zijn al gewoon aan een deel van het aanbod, is traditie geworden. Ze zijn er ook

bij betrokken, zo functioneren de PB van de werkhuizen als “levende referentie” naar de werkgevers

toe op de jobbeurs, zij geven dan uitleg over het functioneren van de gedetineerde. Op die manier

kunnen ze eens uitpakken met hun job, het jobwaardegevoel opkrikken. De uitstraling naar buiten

toe is belangrijk. Proberen het extra werk tot een minimum te beperken. Worden op de hoogte

gehouden door een gazetje, geformuleerd in begrijpelijke taal, eigenlijk is het een rechtstreekse

communicatie van de directie naar de werkvloer. Zorgen voor een goede coördinatie en overleg, dit

gebeurt met de penitentiaire. Ass. en zo verder via KO naar de PB. Belangrijk dat je ook de

problemen van/voor de PB erkent en er rekening mee houdt. Als het aanbod voor gedetineerden

dat voor de PB overstijgt dan krijg je problemen. PB moeten zicht hebben op wat er gebeurt en wat

mensen hier komen doen, zijn dan empathischer. Het aanbod moet in verhouding zijn qua prijs-

165

Page 167: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

kwaliteit, ook rekening houden met ervaringen elders. Evenwicht tussen vorming en ontspanning.

Rekening houdend met de vraag en de populatie van het moment. Eigenlijk is er altijd een

spanningsveld met veiligheid. Meer bewegingen en een concentratie van personen brengt meer

onveiligheid met zich mee. Anderzijds neemt het de druk van de ketel. Toch wordt dynamische

veiligheid ook door PB erkent, bv. ze ervaren dat bezoek en telefoon een gunstig effect hebben. Een

goede balans zoeken tussen aanbod activiteiten en veiligheid. Diegenen die deelnemen aan

activiteiten stellen trouwens over het algemeen geen problemen. Veiligheid moet wel centraal staan,

de regels moeten gerespecteerd worden.

F.3.2.b.Gegevens op basis van de bevraging in de pilootgevangenissen

Op basis van onze bevraging in de pilootgevangenissen komen we tot de vaststelling dat de meeste

penitentiaire beambten weinig zicht hebben op het strategisch plan in het algemeen en het functioneren

van de actoren van de Vlaamse Gemeenschap in het bijzonder. Zij kennen eventueel de personen en

weten dat zij voor de Vlaamse Gemeenschap werken, maar weten niet wat de onderscheiden functies

en taken zijn. Over het strategisch plan hebben ze eventueel wel informatie gehad, maar we horen de

opmerking dat het “vrij moeilijk was”.

De betrokkenheid van penitentiaire beambten (verder PB’ genoemd) bij het aanbieden van hulp- en

dienstverleningsactiviteiten in de gevangenis, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, is variabel

volgens de gevangenis, maar algemeen vrij beperkt. We geven een overzicht van wat er bestaat :

- Hoogstraten

In Hoogstraten wordt er gewerkt met werkgroepen rond bepaalde thema’s waar PB’s op vrijwillige

basis kunnen bij aansluiten. Er staan voor hen geen voordelen tegenover, behalve eventueel wat

overuren die op een ander moment kunnen gerecupereerd worden. De PB’s worden gesensibiliseerd

aan de hand van kennismakingsnamiddagen waarop de verschillende werkgroepen worden

voorgesteld. Zij nemen deel omdat ze het inhoudelijk interessant vinden, omdat ze ervaren dat ze

nodig zijn. Zij kunnen ook een actieve rol opnemen, bv. tijdens de “gespreksavonden”. Deze

gespreksavonden worden éénmaal per maand georganiseerd. Mensen van buiten de gevangenis,

burgers “met een gezonde interesse voor het gevangeniswezen” zitten gedurende 45 minuten aan de

tafel met gedetineerden en / of een PB om te praten over “het leven in de gevangenis”. PB’s krijgen op

deze manier ook positieve feed back op hun beroep. Ongeveer ¾ van de PB’s blijkt aan één of andere

werkgroep deel te nemen, er is geen onderscheid naar mannen of vrouwen qua deelname, eventueel

wel naar thema. Iedereen kan deelnemen aan dit soort werkgroepen, er is in principe geen beperking of

166

Page 168: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

selectie. Deze deelname wordt ook aanvaard door collega’s. Bij diegenen die niet deelnemen ligt de

reden vooral in de privésfeer (praktische omstandigheid dat activiteiten buiten de uren liggen). Het is

de bedoeling dat de PB’s op de hoogte zijn van de inhoud van het aanbod, zodat zij eventueel kunnen

motiveren, en dat zij ook feed back geven vanuit hun ervaringen op de secties. Zij krijgen ook een stuk

vorming hieromtrent, bv. “hoe komt het dat het voor gedetineerden zo moeilijk is om een slachtoffer te

erkennen”, dit kweekt begrip en inzicht. Toch vermoedt de P.A. dat er op de werkvloer niet veel

gepraat wordt over deze werkgroepen, tenzij tussen collega’s van dezelfde werkgroep.

- Gent

In de gevangenis te Gent wordt gewerkt met wat men het “Andro-team” noemt. Dit bestaat uit 1

psychiatrisch verpleegkundige (coördinatie) en 6 PB’s die instaan voor de begeleiding van activiteiten

voor geïnterneerden (met een Vlaams Fondsnummer). De betrokken PB’s kregen hiervoor een

specifieke opleiding vanuit Justitie (hoe omgaan met psychiatrische patiënten), maar ook van OBRA,

een dagcentrum voor mentaal gehandicapten. Ze hebben gekozen om in dit team te treden en zijn

geselecteerd binnen het bestaande kader op basis van hun interesse, motivatie en houding. Het

voordeel voor hen is dat ze meer respons krijgen van de geïnterneerden en dat het op die manier een

meer dankbare job is, die ook meer voldoening geeft. Zij stappen af van hun loutere toezichtsfunctie

en kiezen voor een groter engagement t.o.v. de geïnterneerden. Zij nemen deel aan de activiteiten en

dragen ook daarbuiten zorg voor hen. Zij zijn eveneens aanwezig op de overlegmomenten. Heel het

project is erg stapsgewijs gegroeid, in het begin was er veel weerstand, niet enkel vanuyit collega’s,

maar vanuit justitie in het algemeen. Nu wordt hun inzet aanvaard door hun collega’s. Belangrijk in dit

proces was een duidelijke taakafbakening, zodat niemand zich bedreigt hoeft te voelen. De betrokken

PB’s werken altijd op de secties met geïnterneerden, maar kunnen ook elders ingezet worden. Zij

vangen de problemen op van geïnterneerden, ook al zijn ze op dat moment niet aan het werk op die

sectie. Zo realiseren de andere PB’s zich dat het voor hen geen extra werklast betekent. Het is voor

hen ook duidelijk wie het aanspreekpunt is waarvoor. Het project is opgestart omdat het aantal

geïnterneerden steeds toenam en er weinig doorschuifmogelijkheid was na de eerste verschijning voor

de CBM. De PSD had geen tijd om er zich echt mee bezig te houden en dus hebben ze gerekruteerd uit

eigen mogelijkheden. Het project wordt positief geëvalueerd en men stelt een daling vast in het aantal

zelfmoorden van geïnterneerden. We hadden een gesprek met één van de betrokken PB’s tijdens een

activiteit, die zeer overtuigend was in zijn motivatie en enthousiasme.

- Merksplas

In Merksplas is er een soortgelijk initiatief dat zich richt op een 20-tal geïnterneerden, met

medewerking van PB’s en in samenwerking met het Zwart Goor (een psychiatrische instelling). Dit is

167

Page 169: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

een uitvloeisel van het “token” regime dat tijdens de jaren 70-80 bestond, en waarbij ook 2 PB’s waren

ingeschakeld, maar dat is doodgebloed. Drie opvoeders van het Zwart Goor komen tijdens de daguren

op de annex werken en trachten de zaal te herstructureren tot een leefgebeuren. Bij het team horen ook

een ergotherapeut van JWT en een psychiater van het Zwart Goor, de plaatselijke CAPA en de

psycholoog. Er draaien een vijftal vaste PB’s mee. Zij werken op deze afdeling en nemen deel aan de

overlegmomenten. Er is een zeer grote openheid in de informatie-uitwisseling : alle info wordt samen

overlopen zonder rechtstreekse dossierinzage. Oorspronkelijk was er heel veel weerstand, nu zien de

andere PB’s ook dat het werkt. Het is duidelijk dat de betrokken geïnterneerden openbloeien en een

eerste stapje zetten naar buiten toe. Objectieve maatstaf is dat er vanuit deze afdeling minder

verwijzingen zijn naar de crisisafdeling. Er is echter nood aan uitbreiding gezien geïnterneerden

grotendeels uit het gewone aanbod vallen. Men heeft nood aan een structurele partner die hen de

psychiatrische know how kan geven. We hadden een gesprek met een PB die voordien op deze

afdeling werkte, en nu dit gedachtegoed tracht ingang te laten vinden op een andere afdeling. Zijn

ervaringen met de samenwerking op deze afdeling was erg positief, omwille van de betrokkenheid en

de dankbaarheid die je er kreeg. “In het begin was het samenwerken met externen wel wat aardig,

maar het is stilletje gegroeid”. Op de huidige afdeling loopt het moeilijker, er is veel tegenwerking

van een aantal “hardliners”, maar er is toch een positieve evolutie. Bij de gedetineerden begint het ook

aan te slaan, “het zijn geen watjes”, maar je kan ze wel stimuleren en motiveren. Hij vindt dit

belangrijk omdat je er altijd van moet uitgaan dat die mensen op een dag terug vrij zullen zijn. Hij

probeert zijn collega’s ook te wijzen op hun positieve inzet. “Je kan geen wonderen doen, maar wel je

best”. Belangrijk voor hem is dat hij steun krijgt vanuit de directie en de P.A.

- Antwerpen

168

Page 170: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Op de psychiatrische annex Antwerpen werkt een min of meer vast team van PB’s die in principe

steeds op deze afdeling staan. Zij hebben een meer specifieke taak dan hun collega’s in die zin dat het

om een specifiek publiek gaat (psychiatrische problematiek), in een specifiek regime (overdag

verplicht gemeenschapsregime), waardoor er meer onderlinge contacten en betrokkenheid zijn. Zij

hebben dan ook een meer actieve en complexe taak. De betrokken PB beschrijft het als volgt : wij

observeren, spelen een stuk sociaal assistent en psychiatrisch verpleegkundige, wij zijn vraagbaak en

schouder om op uit te huilen, …Om deze meer complexe taak te vervullen hebben ze vier dagen extra

opleiding in deze materie gekregen. Dit werd als interessant ervaren, maar is absoluut onvoldoende,

waardoor men verder aangewezen is op zelfstudie (bv. om psychiatrische ziektebeelden te leren

herkennen / inschatten). Het gaat niet echt om een vaste equipe, dit is niet mogelijk gezien het

personeelsgebrek. Nochtans is dit voor geïnterneerden erg belangrijk gezien zij erg veel nood hebben

aan herkenbaarheid. Bovendien gaat het niet om de volledige populatie geïnterneerden, daarvoor is er

momenteel onvoldoende plaats, met de ingebruikneming van de gerenoveerde sectie zou dit wel

mogelijk zijn. Op die manier zou men zich ook duidelijker kunnen profileren. Volgens de bevraagde

PB’s worden zij door de collega’s bekeken als “diegenen die met de zotjes werken”, wat hij kan

begrijpen, gezien het effectief een andere manier van werken is. Het specifieke regime bestaat dus uit

een verplichte aanwezigheid in de dagzaal overdag, en activiteiten zoals bewegingsexpressie en

muziekexpressie, maar ook hier wordt vermeld dat het aanbod nog onvoldoende is. Er is nood aan

activiteiten zoals leren lezen en schrijven, een brief opstellen, administratie in orde brengen,

eenvoudige werkjes, … Het hulpverlenend aanbod wordt verzorgd door JWA, maar ook dit is volgens

de betrokken PB’s ontoereikend en erg versnipperd. Ondanks het feit dat deze PB’s meer betrokken

zijn in de gang van zaken op de annex missen ook zij inspraak. Zij hebben eigenlijk geen uitwisseling

met de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM), terwijl zij de mensen toch het beste

kennen. Ze krijgen ook geen uitleg bij de beslissing van de CBM, maar zij moeten wel de

geïnterneerden opvangen. Zij zijn dus vragende partij voor een grotere betrokkenheid, dat wordt ook

van hen verwacht.

- PB’s ingeschakeld in een aanbod aan hulp- en dienstverlening

169

Page 171: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Bovendien is er in Merksplas en in Antwerpen telkens één PB die zich specifiek bezighoudt met het

organiseren van activiteiten en aldus de brug vormt tussen de actoren van de Vlaamse Gemeenschap

en het geüniformeerde personeel. In Merksplas gaat het om een “vormingsagente”. In Antwerpen gaat

het om een “SKW-PB”. Beiden hebben expliciet gekozen voor deze functie maar zeggen zich absoluut

nog te ervaren als behorende bij de PB’s, ondanks hun specifieke taak. Zij worden door hun collega’s

ook aanvaard. Het voordeel van de inschakeling van deze personen ligt volgens hen op verschillende

vlakken, ze zijn zelf PB’s en kunnen dus beter de bekommernissen van hun collega’s inschatten. Ze

kunnen ook de brug maken tussen externen en hun collega’s, gezien de aanvaarding door een andere

geüniformeerde (“blauwe”) veel vlotter loopt. Zij kunnen aldus heel wat weerstand wegwerken. Tot

slot verwijzen we naar het “peterschap” in het Believe –project in Ruiselede (cf. supra).

F.3.2.c. Mogelijkheden tot het betrekken van PB’s in ons land

Ondanks voorgaande voorbeelden blijkt de betrokkenheid van de PB’s bij activiteiten, al dan niet

georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, over het algemeen vrij beperkt. Zij nemen er geen rol

in op en uit de bevraging blijkt eveneens dat er niet veel feed back van de gedetineerden komt over

(het verloop van) de activiteiten. Hier en daar worden uitzonderingen vermeld, als het gaat over meer

ingrijpende dingen (zoals slachtoffer in beeld), wat ook zichtbaar is op de sectie, dan wordt dit

eventueel wel opgenomen en besproken.

Alvorens te onderzoeken of en op welke manier PB’s kunnen betrokken worden bij een aanbod aan

hulp- en dienstverlening is het belangrijk is om te weten hoe de PB’s hun taak op dit moment zien. Als

we de PB’s bevragen naar de inhoud en invulling van hun taak, dan stellen we vast dat beide

componenten, zowel beveiliging als bejegening aanwezig zijn. Er is geen eensgezindheid over de

belangrijkste doelstelling van hun specifieke taak in de gevangenis, en misschien is het ook moeilijk

een rangorde te maken. In die zin kunnen we stellen dat ook voor PB’s het verzekeren van de

veiligheid hand in hand gaat met een stuk bejegening, en dat het belang daarvan geenszins ontkend

wordt. Men erkent het belang van goede contacten met gedetineerden en de onderhandelingspositie

waarin beiden dienen te functioneren in de gevangenis. Een belangrijk bemerking hierbij is dat er door

de stijging van het aantal activiteiten er een spanning ontstaat tussen het toenemende aantal

“bewegingen” (het begeleiden van gedetineerden doorheen de gevangenis) en het personeelsgebrek,

waardoor PB’s enkel nog met bewegingen bezig zijn, en eigenlijk geen tijd meer hebben om “hun job”

te doen, waarmee verwezen wordt naar de bejegeningsfunctie : “een babbeltje doen met gedetineerden

en zien of alles in orde is”. Andere omschrijvingen van hun takenpakket zijn : “gedetineerden

170

Page 172: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

begeleiden, hun leven aangenaam maken tijdens de detentie, sociaal behandelen zonder dat de

veiligheid in het gedrang komt; de veiligheid van gedetineerden en de inrichting garanderen, sociale

contacten onderhouden met gedetineerden, een luisterend oor bieden, maken dat ze niet gaan lopen en

de hygiëne verzekeren”. Zij verzetten zich dus tegen de ontmanteling van hun tweeledige taak van

bejegening en beveiliging, tot louter het laatste aspect. Zij realiseren zich immers dat dit hun

onderhandelingspositie naar de gedetineerde toe verzwakt. In die zin is er dan ook sprake van een

erkenning van dynamische veiligheid. Zij vrezen een stuk machtsverlies “ze hebben ons niet meer

nodig”.

Het inschakelen van PB’s in een aanbod aan hulp- en dienstverlening veronderstelt eveneens dat zij

deze idee ondersteunen. Bij de individuele bevraging werd meestal vermeld dat zijzelf zulk een

aanbod genegen zijn. Om de sociaal wenselijke antwoorden uit te zuiveren werd eveneens gevraagd

hoe zij dachten dat hun collega’s er tegenover staan. Hieruit blijkt dat er heel wat uiteenlopende ideeën

zijn over het aantal PB’s dat achter zulk een aanbod staat, percentages, meerderheden en minderheden

blijken erg uiteenlopend te worden ingeschat binnen eenzelfde gevangenis. Maar overal duikt de

opdeling in “hardliners” en softliners” op. De eerste zijn niet gewonnen voor een aanbod aan hulp- en

dienstverlening, vanuit hun visie op vrijheidsberoving (vergelding) en / of de consequentie voor

zichzelf (meer werk). Er zijn eveneens erg uiteenlopende meningen over de verschillende generaties

van PB’s en hun visies. Enerzijds wordt gesteld dat oudere PB’s het moeilijker hebben met een aanbod

aan hulp- en dienstverlening, gezien zij nog een meer traditionele visie zouden hebben op

strafuitvoering. Anderzijds wordt dan weer gesteld dat de jongere generatie een meer repressieve visie

op detentie heeft. Intussen is men ook in alle gevangenissen van start gegaan met een gemengd

bewaarderskorps. Hierover wordt gezegd dat vrouwen eventueel minder repressief zijn ingesteld, maar

dat ze zich laten meeslepen door de meerderheid. Er wordt eveneens vermeld dat het eventueel in een

arresthuis ook moeilijker is voor PB’s om betrokken te raken, in een gevangenis voor strafuitvoering

kunnen ze zich beter inleven in de behoeften van gedetineerden.

Het nut van een aanbod aan hulp- en dienstverlening wordt vooral erkend als uitlaatklep. Dit wordt

algemeen aanvaard en op verschillende wijzen weergegeven : “gedetineerden die afleiding en

activiteiten hebben, die zich ergens kunnen op richten en zich ergens voor inzetten zijn gemakkelijker

beheersbaar, ze stellen minder problemen, zij hebben na hun activiteiten ook nood aan rust, mensen

die actief zijn, zijn ook alerter en positiever ingesteld, je kan er ook gemakkelijker aansluiting bij

vinden omdat je over iets kan babbelen,...”.

Daarentegen geven mensen die aan niets meedoen problemen : “ze geven een negatieve sfeer, ze zijn

vervelend, agressief, machteloos, ze gaan vervreemden, raken geïsoleerd…”. Verschillende keren

horen we hierbij de vergelijking met een “hond die altijd opgesloten zit in zijn kot”. Een gebrek aan

171

Page 173: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

activiteiten kan ook een specifiek veiligheidsrisico geven, zo wordt er bij de geïnterneerden gewezen

op een groter gevaar voor zelfmoord, de verveling draagt ertoe bij dat mensen de druk en de spanning

niet aan kunnen, bv. in de aanloop naar een verschijning voor de Commissie ter Bescherming van de

Maatschappij.

Anderzijds wijzen PB’s vanuit hun specifieke beveiligingstaak ook op het objectieve gevaar van

activiteiten : meer bewegingen zorgen onvermijdelijk voor meer onveiligheid in de zin dat het meer

mogelijkheden creëert voor ontvluchting (ze lopen meer langs buitendeuren), onderlinge agressie,

verboden handeltjes, enz. Dit probleem stelt zich vanzelfsprekend meer in gevangenissen waar een

gesloten deurregime heerst en activiteiten één van de weinige situaties zijn die dit soort kansen biedt,

maar gezien iedereen in principe recht heeft op de wandeling en bezoek, zijn er meestal voldoende

andere mogelijkheden, waardoor dit argument niet doorslaggevend is.

Als we de verschillende actoren van justitie bevragen m.b.t. een mogelijke betrokkenheid van PB’s bij

activiteiten in de gevangenis dan blijken er weinig principiële bezwaren te rijzen, ook niet vanuit

henzelf. De meeste bevraagden zien wel een mogelijke rol weggelegd voor PB’s in de zin van een

meer actieve deelname aan het regime. De antwoorden zijn per gevangenis geanalyseerd, maar er

waren geen grote verschillen op te merken, waardoor ze in hun algemeenheid worden weergegeven.

Een belangrijk overweging is nochtans de twijfel of PB’s geïnteresseerd zijn in zulk een deelname,

wat in het verlengde ligt van de twijfels omtrent de nodige ondersteuning van een aanbod aan hulp- en

dienstverlening. Het inschakelen van PB’s voegt ook een nieuwe dimensie toe aan hun huidige rol,

wat aanvullend, maar eveneens conflicterend kan zijn, een uitdaging die men moet durven aan te gaan.

Zo wordt het voorbeeld gegeven van de PB die zich op het kinderbezoek verkleed als paashaas, of zich

laat schminken als konijn. Op zo’n moment heeft de PB een andere relatie met de gedetineerde, hij

moet dan ook uit zijn rol durven treden. Dit veronderstelt voldoende zelfvertrouwen vanwege de PB’r

dat zijn gezag ten aanzien van de gedetineerden hier niet onder lijdt. De mensen die hierin willen

meestappen zijn mensen die iets meer willen met hun job.

Er worden ook een aantal praktische bezwaren opgeworpen :

- een belangrijke bedenking heeft te maken met het feit dat PB’s op dit moment niet worden

opgeleid voor of geselecteerd op een mogelijke deelname aan activiteiten;

- praktisch gezien moet de continuïteit van hun taken gevrijwaard worden en moeten mensen

eventuele overuren ook kunnen recupereren.

Toch ziet men ook heel wat voordelen in zulk een systeem :

- een grotere betrokkenheid zou motiverend kunnen werken voor de job in het algemeen;

172

Page 174: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- inspraak zou een oplossing kunnen zijn tegen de praktische problemen van de organisatie van

activiteiten;

- ze zouden dan ook dichter staan bij externen, nu hebben ze er geen zicht op;

- er wordt door verschillende actoren benadrukt dat het belangrijk is dat PB’s betrokken worden bij

deze aspecten van de strafuitvoering, al zijn zij niet de dragende kracht ervan, anders blijft er voor

hen enkel loutere “beveiliging” over.

Er worden bepaalde limieten uitgezet :

- beperken van de betrokkenheid tot diegenen die er in geïnteresseerd zijn er ervoor opteren;

- samenwerking met externen stelt geen probleem, maar ze mogen geen sleutels krijgen, PB’s

blijven instaan voor de veiligheid.

F.3.2.d. Condities voor een mogelijke betrokkenheid van PB’s

De implementatie van deze idee veronderstelt een aantal condities, zo worden door de betrokkenen

vermeld :

- Belangrijk is dat hierbij (zoals met vele zaken in de gevangenis) met heel kleine stapjes wordt

gewerkt, om te vermijden dat de protagonisten lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. In

Merksplas heeft men bv. werkgroepjes gevormd waarbij mensen met verschillende visies hun

ideeën bij elkaar legden en tot de vaststelling kwamen dat men niet zo verschillend was : “ Dat

men de activiteiten van de zachten kon integreren in de reglementen van de harden”. De nabije

opvolging en begeleiding van iemand die het project steunt is ook erg belangrijk, net als werken

aan persoonlijke contacten met PB’s.

- De oganisatiecultuur is belangrijk, mensen bewust maken van beleidslijnen en initiatieven, zorgen

dat ze aanspreekpunten hebben om zich hierover te informeren of problemen te signaleren. Het

moet ook duidelijk zijn voor de PB’s dat dit van hen verwacht wordt, dat het tot hun takenpakket

behoort, deze boodschap moet zowel vanuit de directie als vanuit het Directoraat-generaal

Uitvoering van straffen en maatregelen komen.

- Als PB’s betrokken worden dan moeten zij ook structureel en persoonlijk aandacht krijgen. Zij

moeten gemotiveerd worden zodat zij overtuigd raken van het nut van een aanbod aan hulp- en

dienstverlening en zich realiseren dat zulk een aanbod ook in hun voordeel is. Zij moeten beter

gecoached worden, en men moet aandacht hebben op breekpunten in iemands carrière, bv. burn

out momenten

- Informeren is eveneens een toverwoord, het is het onbekende dat hen afschrikt, daardoor zien ze

het enkel als meer werk en meer onveiligheid. Informatie werkt op zich al motiverend gezien het

173

Page 175: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

belangrijk is dat PB’s zo weinig mogelijk vragen hebben over het doel en de functionaliteit van

hun bezigheden.

Uit al het voorgaande blijkt het belang van een penitentiair personeelsbeleid. De nood daaraan, maar

ook de afwezigheid ervan blijkt eveneens uit de gesprekken. De klacht klonk niet overal even luid,

maar de onvrede was wel overal aanwezig. Gezien een evaluatie van penitentiair personeelsbeleid niet

tot onze opdracht hoort en het niet de bedoeling is gevangenissen te stigmatiseren, geven we de

klachten in algemene vorm weer :

- Door verschillende mensen van de verschillende disciplines hoorden we klagen over een gebrek

aan personeelsbeleid, meer bepaald t.o.v. de PB’s. Het gaat dan vooral om fundamenteel

menselijke begrippen zoals erkenning, waardering, bevestiging en bemoediging. De directie komt

onvoldoende op de werkvloer, er worden geen schouderklopjes gegeven, er is geen aandacht voor

individuele omstandigheden en problemen, …

- Een daarbij aansluitende bemerking die meer structureel is heeft te maken met het feit dat goed of

slecht functioneren in de praktijk weinig uitmaakt. Als de motivering hiervoor niet bij zichzelf

gevonden wordt, dan blijken er weinig externe incentives. Immers, men weet dat er weinig

tegenover staat, men verdient even goed zijn loon, tuchtprocedures en ontslag zijn zeer

onwaarschijnlijk. In die zin moet er niet enkel beloond worden, maar moeten mensen er ook op

aangesproken worden als ze hun werk niet doen, zoniet werkt dit demotiverend voor anderen. In

de praktijk komt het er dikwijls op neer dat men zich enkel bezig houdt met de probleemgevallen

en geen tijd heeft om de goede krachten te stimuleren. Kortom, mensen moeten feed back krijgen

over hun functioneren om het “ze kennen mijn naam niet eens” gevoel tegen te gaan.

- Daarenboven komen nog een aantal meer praktische ergernissen, die echter erg ontwrichtend

kunnen zijn : personeelstekort leidt tot verlofachterstand, wat op zijn beurt aanleiding geeft tot

ziektemeldingen, waardoor men ofwel in ondertal moet werken omdat mensen vlak voor de dienst

afbellen, of steeds een overtal moet voorzien waardoor de verlofachterstand nog meer oploopt.

Er is dus een absolute nood aan erkenning, motivering en herwaardering van de taak van PB’s,

belangrijke richtlijnen hierin zijn :

- De houding van de directie; het motiveren en stimuleren van PB’s moet van bovenuit komen, de

directie moet er achter staan. Dit moet ook een gezicht krijgen, een symboliek, bv. het aanstellen

van een directeur personeel blijkt een belangrijke invloed te hebben gehad in Merksplas, die

persoon heeft een luisterend oor voor problemen van het personeel en geeft hen ook inspraak.

- Verder moeten een aantal basiscondities in orde zijn, personeelsgebrek en verlofachterstand

zorgen voor weerstand. Men moet een klimaat scheppen dat gunstig is voor PB’s, pas als men het

zelf goed heeft gunt men anderen ook iets. De verloning wordt door de opeenvolgende CAO’s

174

Page 176: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

over het algemeen voldoende geacht, maar dit is vooral te wijten aan de premies, en die worden

niet beschouwd als loon en worden dan ook niet ingecalculeerd bij bv. pensioenberekening.

- Vervolgens blijft een gouden regel dat er een evenwicht moet zijn in de aandacht voor

gedetineerden en voor personeel.

Tot slot wordt er frequent geklaagd over het gebrek aan (voortgezette) opleiding :

- men is het er over eens dat de opleiding veel te laat komt, als mensen al (een hele tijd) op de

werkvloer staan;

- inhoudelijk wordt de opleiding als zinvol ervaren, maar ze zou te theoretisch en te algemeen zijn,

één van de PB’s vindt dat de nadruk teveel ligt op beveiliging en niet op bejegening;

- door een late opleiding en een groot verloop van PB’s dreigt ook de ervaring verloren te gaan;

- er wordt gesignaleerd dat er nood is aan een managementsopleiding voor middenkader, zeker voor

de KO, zij zijn immers een belangrijke schakel;

- verder is er veel kritiek op de bevorderingsexamens, het zou te theoretisch zijn waardoor goede

mensen er niet door raken, wat voor hen erg ontmoedigend is;

- naast de opleiding moeten er specifieke trainingen zijn, bv. hoe omgaan met een agressie-incident,

dit is belangrijk;

- tot slot stelt iemand dat PB’s in ons land eigenlijk nog onontgonnen terrein zijn en dat we moeten

investeren in de nieuwe generatie PB’s.

F.3.2.e Ervaringen in het buitenland352

Gezien de ruime ervaring met het betrekken van PB’s in Engeland en Wales en Schotland, werden er

een aantal gevangenissen bezocht omwille van hun specifieke iniatieven daaromtrent (voor de

motivering van de keuze, zie activiteitenverslag in bijlage). Ter plaatse werden verschillende

disciplines bevraagd m.b.t. hun visie op de mogelijke rol van de PB’s in het aanbod aan gedetineerden

en de mogelijkheden tot implementatie. Een belangrijke voorafgaande bemerking is dat men in

Engeland en Wales en Schotland een andere keuze heeft gemaakt dan in ons land het geval is, in die

zin dat men ervoor opteert om een ruime waaier van programma’s (behandeling) aan te bieden tijdens

de detentie. Deze worden georganiseerd door justitie, eventueel in samenwerking met externe

diensten, en mede ondersteund door de prison officers. Sommige van deze centra hebben een

permanente basis in de gevangenis en de medewerkers dragen eveneens sleutels. Externen worden

tijdens een introductiegesprek uitgelegd hoe zij geacht worden te functioneren binnen een gevangenis.

352 Omwille van de omvang van de informatie die bij dit buitenlands onderzoek verzameld werd, wordt deze niet aan het rapport toegevoegd, maar is wel beschikbaar bij de onderzoeker.

175

Page 177: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Schotland

Verwijzend naar de literatuurstudie brengen we in herinnering dat de officiële doelstelling van de

Scottish Prison Service op dit moment omschreven wordt als : “custody, order, care & opportunities”.

De optie om PB’s te betrekken in de implementatie van programma’s werd in Schotland voor het

eerste genomen in het begin van de negentiger jaren, n.a.v. de toename van het aantal seksuele

delinquenten in de gevangenis. Op dat moment was hun visie reeds meer geschoeid op het

Noordamerikaanse model, waar de idee van behandeling na “de teloorgang van het

resocialiseringsideaal”, niet was verlaten, en waar men sindsdien een ruime ervaring had opgebouwd

met behandeling (van seksuele delinquenten). Doch, men werd geconfronteerd met het probleem dat

men geen personeel beschikbaar had om deze programma’s te implementeren en te begeleiden. Tot

1996 beschikte men immers niet over een interne psychosociale dienst, maar werden externe klinisch

psychologen ingehuurd van “health boards” om in de gevangenis een specifieke expertiserol

vervullen. Sinds 1996 heeft men “internal forensic psychosocial services” die deel uitmaken van de

Scottish Prison Service (SPS). Maar begin van de negentiger jaren werd dus van start gegaan met het

inschakelen van PB’s. Deze werden gerekruteerd uit mensen die zich kandidaat stelden voor deze

functie en werden geselecteerd. De motieven voor deze keuze, buiten de praktische, was dat PB’s

dagelijks met gedetineerden werken en er dus ook een nauwe relatie mee hebben, zij kunnen het best

een invloed uitoefenen op deze mensen en kunnen aldus ook structuur en doel geven aan hun functie.

De opleiding van een PB duurt in totaal 2 jaar. Er is een vrij intensieve selectieprocedure (interviews,

psychologische, medische en fysieke tests), vervolgens wordt er een week stage gelopen in een

gevangenis, zodat men “aan den lijve” kan aanvoelen of een job in de penitentiaire context hen ligt.

Daarna volgt er een 5 weken durende residentiële opleiding en vervolgens 2 jaar “assessment on the

job”. Dit betekent dat de PB in een periode van 2 jaar op de werkvloer moet aantonen dat hij voldoet

aan een aantal standaarden die nationaal zijn vastgelegd (vocational qualification on custodial care).

Hij wordt hierin gecoached en beoordeeld door een directe overste (line manager). Binnen de functie

van PB zijn er verschillende niveaus die we in grote lijnen kunnen opdelen in “higher” en “lower”

staff, enkel het eerste niveau is ingeschakeld in de programma’s. Het basisniveau houdt zich enkel

bezig met het behoud van de veiligheid.

De mensen die momenteel zijn ingeschakeld in het begeleiden van programma’s zijn niet langer

ingeschakeld in de bewaking, zij vormen als het ware een subteam met een andere taakinvulling. Deze

optie werd genomen na de overweging om of te af te scheiden, en aldus een betere specialisatie te

verkrijgen, of te blijven combineren, en aldus beter te associëren met het geheel. Men koos voor het

176

Page 178: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

eerste omdat men een de voorrang gaf aan verdere specialisatie en de associatie met het geheel wilde

versterken door te zorgen dat de collega PB’s evengoed op de hoogte zijn van het functioneren van de

programma’s en hun inhoud.

De idee van een actieve inschakeling van PB’s tijden de detentie werd reeds genomen in de

beleidsnota “Opportuniys & Responsibility”, in 1990. Hierin wordts het begrip “responsible prisoner”

geïntroduceerd. Men gaat de gedetineerde beschouwen als een persoon die verantwoordelijk is voor

zijn daden, maar geeft hem dan ook de mogelijkheden (opportunities) om te komen tot verbetering en

zelfontwikkeling door sentence planning en beklagrecht (dit laatste dateert reeds van een eerder

document “Custody and Care” dat vooral werkte rond “improving standards of fairness in the

prison”). De “opportunities” worden bepaald door de gedetineerde zelf. Om hem hierbij te helpen gaat

men over tot het aanstellen van personal officers : per (langgestrafte) gedetineerde wordt een PB

aangesteld die samen met de gedetineerde gaat nagaan welke probleemgebieden zich in zijn leven

stellen en wat hij daaraan kan doen. Uit deze interactie komt dan een persoonlijk detentieplan waarin

wordt uitgezet waaraan de gedetineerde wil werken en welke timing hiervoor voorzien wordt.

Uiteindelijk is deze aanpak verloren gegaan door een gebrek aan voldoende opleiding voor PB’s om

deze intensieve taak op zich te nemen, en een gebrek aan programma’s voor gedetineerden op dat

moment. Deze idee wordt wel hernomen in de huidige “induction centers” cf. infra, zij het ander

theoretisch kader.

Er wordt de nadruk gelegd op het belang van opleiding en training van PB’s. Iedereen krijgt een

basisopleiding, verder zijn er nog verschillende cursussen en promotiemogelijkheden, waardoor een

echte carrière binnen dit beroep mogelijk wordt. Open vacatures worden steeds op nationale basis

verspreid, men moet altijd geselecteerd worden voor een bepaalde functie. Voor elke vacature is een

job description vereist zodat mensen precies weten waarvoor ze kandideren. Bovendien wordt ook

aandacht besteed aan de psychologische begeleiding van PB’s : viermaal per jaar moeten de betrokken

PB’s verplicht op consultatie bij een externe psychotherapeut die nagaat wat de impact is van het

werken met gedetineerden op hun leven. Deze consultaties zijn confidentieel, tenzij er een gevaar

blijkt te zijn voor henzelf of anderen, dan wordt de betrokkene gestimuleerd om zelf het punt aan te

brengen, zoniet en indien de therapeut het toch noodzakelijk vindt, dan contacteert hij de

gevangenisoverheid. De aanvaarding hiervan stelde oorspronkelijk problemen, men botste op een

cultuur van “ik heb geen hulp nodig”, gaandeweg vond echter het idee dat je als PB-er wel degelijk

psychologische ondersteuning kon gebruiken, ingang. Zo zijn er ook psychologische debriefings die

georganiseerd worden na incidenten en waarbij PB’s hun collega’s opvangen (care team). Momenteel

is de termijn dat men kan ingeschakeld blijven in programma’s onbeperkt, men overweegt wel om hier

een tijdslimiet op te plaatsen, bv. 3 à 5 jaar alvorens men verplicht een break neemt, dit om het

“vastgroeien” in een bepaalde functie tegen te gaan.

177

Page 179: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Deze operatie vroeg een belangrijke investering, wat deels gebeurde op het eigen budget van de

gevangenis, dat in eigen beheer is van de gevangenisdirecteur. Het beheer van de gevangenis is op een

meer autonome basis gestructureerd dan in ons land, zodat de directeur een ruimer budget heeft om

bijkomende opleidingen te organiseren voor zijn personeel, enz. Het was dus van cruciaal belang dat

de directeur het idee genegen was en het steunde. Management, zo werd benadrukt, is een erg

belangrijke factor in deze materie.

Interessante intiatieven die we ter plaatse zagen waren het “links centre” en de “induction procedure”.

De idee van een “links centre” is dat alle organisaties die betrokken zijn bij het implementeren van

programma’s tijdens de detentie of de organisatie van de resocialisering achteraf, permanente of

tijdelijke kantoren hebben in één en dezelfde ruimte binnen de gevangenis (cf. de werkwinkels in ons

land). De gedetineerde kan dan als het ware shoppen om zijn situatie weer op spoor te krijgen. Het

samenbrengen van deze diensten heeft voor de gedetineerde het voordeel dat het duidelijk en

overzichtelijk is waar hij bepaalde dingen kan vinden, en voor de centra dat ze met elkaar

communiceren en dus geïntegreerd gaan werken. Een van de taken van een “links centre” is het

verzorgen van de “induction” (letterlijk vertaald : “inhuldiging”, introductie). Deze is specifiek

ontwikkeld voor kortgestraften met een straf van minder dan 4 jaar. Voor langgestraften is een meer

complexe procedure voorzien (cf. sentence planning). In de praktijk wil dit zeggen dat elke

gedetineerde bij binnenkomst in de gevangenis gezien wordt binnen de 24 uur. Eerst worden een

aantal administratieve zaken afgehandeld, dan start de “short term assessment”. De gedetineerden

krijgen gedurende 1 à 1.5 uur uitleg over de gevangenis waarin ze zich bevinden, er wordt een

overzicht gemaakt van hun directe behoeften (mensen die moeten gecontacteerd worden, praktisch

noden), vervolgens wordt een lijst overlopen van mogelijke thema’s waaraan ze tijdens hun detentie

willen werken. Het is aan de gedetineerde om te bepalen welke zijn probleemgebieden zijn en wat hij

daaraan wil doen. Er wordt een planning opgesteld wanneer hij dit wil opnemen. Er wordt regelmatig

nagegaan of deze planning wordt gerespecteerd en indien niet wordt de betrokkene hierop

aangesproken. De PB’s die zich hierin engageren zijn getrained om dit te doen, ze hebben een

opleiding gekregen in interviews afnemen en communicatietechnieken. Er staan geen

loonsverbeteringen tegenover om ingeschakeld te zijn in dit project, het is een inhoudelijke keuze. De

idee hierachter is dat de gedetineerde “opportunities” worden aangeboden, dat hij daarin zelf

verantwoordelijkheid neemt (responsibility), en dat er een dialoog op gang komt tussen de PB en de

gedetineerde waarin deze eerste een positieve interesse opbouwt in de laatste. Acht weken voor de

invrijheidstelling (die automatisch verloopt voor kortgestraften), wordt nagegaan of alles in orde is,

zoniet wordt de betrokkene aangemaand dit binnen de 14 dagen te doen. Zes weken voor de

invrijheidstelling komen al de betrokkenen samen om zeker te zijn dat de invrijheidstelling goed en

178

Page 180: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

geïntegreerd is voorbereid. Men vertrekt van het principe dat de gedetineerden inzage hebben in alle

informatie die over hen beschikbaar is, tenzij deze schadelijk zou zijn voor derden.

Een ander project heeft te maken met werkgelegenheid “employability”. Het richt zich tot een select

publiek van gedetineerden (een twaalftal mensen) die zich engageren in een opleiding van 9 maanden,

en bij invrijheidstelling verzekerd zijn van een heel “pakket”. Zij hebben niet enkel de zekerheid dat

ze bij invrijheidstelling een job hebben, maar ook een woonst (dit in samenwerking met public

housing agency) en een certificaat van hun opleiding. Eenmaal ze aan het werk gaan hebben ze een

soort persoonlijke begeleider (buddy) die hen helpt om het ook vol te houden. Deze mensen zijn

vrijwilligers die willen werken met gedetineerden. De begeleiding start op als men nog in de

gevangenis zit. Ook in de gevangenis hebben ze een persoonlijke begeleider die een PB is.

Engeland en Wales

In de Engelse gevangenis die we bezochten hadden we verschillende gesprekken met PB’s die

ingeschakeld waren in het geven van programma’s aan gedetineerden. Ook hier was de betrokkenheid

van PB’s niet zonder slag of stoot gegaan en nog vrij recent, zodat de mensen die we spraken zelf de

periode van weerstand nog hadden meegemaakt. In de discussie over hoe een aanbod aan gedetineerde

aanvaardbaar maken voor PB’s legden zij de nadruk op het feit dat de aandacht voor gedetineerden en

PB’s gelijk moet verdeeld zijn. PB’s moeten weten en voelen dat er ook voor hen aandacht is, en niet

alleen voor gedetineerden. Men moet zorgen dat mensen zich goed voelen in hun job. Men gaat er ook

van uit dat PB’s het best kunnen overtuigd worden door collega’s. Een belangrijk instrument waar zij

mee werken zijn de “awareness” of bewustwordings-trainings van hun collega’s. In deze sessies

trachten geüniformeerde PB’s aan hun collega’s duidelijk te maken wat de zin en het nut is van

programma’s voor gedetineerden, en dit aan de hand van oefeningen. Zo wordt hen bv. gevraagd wat

voor hen “een goede dag is in de gevangenis”, om vanuit een positieve benadering te vertrekken.

Vervolgens wordt hen gevraagd wat zij denken dat voor een gedetineerde “een goede dag is in de

gevangenis”, om zo tot de ontdekking te komen dat er eigenlijk meer parallellen zijn tussen wat

gedetineerden en PB’s willen, dan je op het eerste zich zou denken. Een andere oefening is om met

hen te bespreken wat voor hen moeilijke zaken zijn in het omgaan met gedetineerden, en wat hieraan

eventueel kan worden gedaan. Op een flip over worden de verschillende mogelijkheden overlopen en

besproken, om tot de vaststelling te komen dat het aanpakken van deze problemen aan de hand van

hun programma’s een functionele optie is. PB’s worden verplicht deze sessies tweejaarlijks te volgen.

Om een goede instelling bij PB’s te verwerven wordt gesteld dat hen op korte termijn moet worden

duidelijk gemaakt dat het implementeren van programma’s geen invloed zal hebben op de veiligheid

en dat hun werk gevaloriseerd wordt, op de langere termijn moet er gewerkt worden met opleiding en

179

Page 181: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

selectie, goed management en supervisie. Ook hier wordt erop gedrukt de weg van de geleidelijkheid

te volgen.

Besluitend kunnen we stellen dat we na deze bezoeken en de vele gesprekken onder de indruk waren

van het enthousiasme en de inzet waarmee deze PB’s meewerkten aan deze activiteiten. Het

overtuigde ons nogmaals van het belang en de centrale rol van PB’s in het functioneren van een

gevangenis. Een meer actieve rol in de implementatie van aanbod aan hulp- en dienstverlening is ons

inziens dan ook mogelijk, indien wordt tegemoet gekomen aan de voorwaarden die we in het vorige

punt beschreven (cf. F.3.2.d).

F.4 WERKZAME OF SUCCESFACTOREN IN DE IMPLEMENTATIE VAN EEN AANBOD

AAN HULP- EN DIENSTVERLENING IN DE GEVANGENIS

Uit al het voorgaande distilleerden we een aantal constructieve elementen die belangrijk zijn voor het

welslagen van een aanbod aan hulp- en dienstverlening in de gevangenis. We noemen ze werkzame of

succesfactoren voor de implementatie van een aanbod aan hulp- en dienstverlening in de gevangenis.

Een eerste set bemerkingen heeft te maken met het aanbod.

Het aanbieden van hulp- en dienstverlening binnen een penitentiaire context moet rekening houden

met de specificiteit ervan, en deze valt te onderscheiden op verschillende niveau’s.

- Een eerste specificiteit is deze die inherent verbonden is met de vrijheidsberoving, bv. het feit dat

er interfererende factoren meespelen waarop men geen invloed heeft, zoals transferts, een

vervroegde vrijstelling, enz, die een inzet op langere termijn kunnen doorkruisen.

Vanzelfsprekend zijn deze factoren nog meer aanwezig in arresthuizen dan in inrichtingen voor

strafuitvoering (infra).

- Het aanbod moet dan ook afgestemd worden op de specificiteit van de gevangenis.

o Er is de specificiteit van hun classificatie, die eveneens bepalend is voor de

gedetineerdenpopulatie die er verblijft, zoals beschreven in de methodologie. Het

duidelijkste onderscheid in de onderzochte gevangenissen is dat tussen enerzijds de huizen

voor strafuitvoering en het arresthuis in Antwerpen. In de huizen voor strafuitvoering

onderscheiden we open, halfopen en gesloten gevangenissen, met overeenkomstige

beveiligingsvereisten.

In een arresthuis moet men rekening houden met een groot verloop (mensen komen

binnen op alle momenten van de dag, de gemiddelde verblijfsduur in Antwerpen is

180

Page 182: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

ongeveer een maand). In die periode zijn er nog bijkomende interfererende factoren in het

kader van het onderzoek (bv. uithalingen door de politie, inzage dossier). Dit maakt het

onmogelijk om activiteiten op langere termijn op te starten. Bovendien zijn mensen op dat

moment met heel andere dingen bezig, zij hebben vooral acute behoeften, er moeten bv.

nog veel praktische zaken geregeld worden, er zijn problemen m.b.t. de opvang van

kinderen, het huis, vinden van een advocaat, regelen van financiën, ook in de gevangenis

zijn er directe behoeften, ze willen bv. graag kantine, radio, TV, … Tenslotte is er de

onzekerheid m.b.t. de uitspraak en is dit soort opsluiting een aanpassingsperiode aan de

realiteit van de detentie.

o Verder zijn er nog specificiteiten per gevangenis. Zo moet men in het aanbieden van

activiteiten rekening houden met de materiële omstandigheden en infrastructuur

(beschikbare plaats, …), overbevolking, personeelsgebrek, enz.

Tenslotte moet men ook rekening houden ook met de specificiteit van situatie van de

gedetineerdenpopulatie. Dit wordt duidelijk aan de hand van een voorbeeld, in hoeverre is het bv.

haalbaar om een cursus EHBO te starten als een deel van de populatie (potentieel) drager is van

overdraagbare ziekten (AIDS, Hepatitis, TBC). Bovendien kan het vanuit hun situatie als ex-

gedetineerde soms ook weinig aangewezen zijn om tussen te komen in gevaarssituaties. Zo

vermeldt een gedetineerde dat hij deze cursus gevolgd heeft, maar er niet aan denkt deze te

gebruiken buiten familieverband, uit schrik dat hem zou verweten worden als er iets fout loopt bij

een poging tot reanimatie, of dat zijn interventie verkeerd zou begrepen worden.

De grenzen worden bepaald door wat haalbaar is op het gebied van financiën, veiligheid, de materiële

omstandigheden en beschikbare infrastructuur. Regelmatig wordt verwezen naar de kosten-baten

analyse, de middelen zijn beperkt dus er moet zuinig mee omgesprongen worden. Een PB merkt op dat

het aanbod beperkt moet blijven, om gedetineerden te motiveren, als er een overaanbod is dan hebben

ze geen zin meer om aan activiteiten deel te nemen. Deze mening wordt gedeeld door een van de

gedetineerden.

Meer specifiek met betrekking tot de veiligheid van de inrichting weerhouden we de volgende

factoren :

- Een voorwaarde voor de garantie van veiligheid is dat elke “beweging” op een gecontroleerde en

begeleide manier gebeurt, zelfs in een open inrichting als Hoogstraten. In die zin impliceren meer

activiteiten altijd meer werk omdat er meer bewegingen moeten plaatsvinden. Dit stelt materiële

beperkingen aan het aantal activiteiten dat op eenzelfde moment kan aanvatten. Als hier geen of

181

Page 183: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

onvoldoende rekening mee gehouden wordt dan zorgt dit voor ergernis bij de PB, die zijn taak niet

meer naar behoren kan uitvoeren. Overlappende activiteiten stellen in die zin een probleem, omdat

men dan onvoldoende mensen kan vrijmaken voor de begeleiding van de beweging, ze moeten dus

gespreid worden in de tijd. Het vormt ook een probleem als de gedetineerde voor verschillende

activiteiten is ingeschreven, dit omdat hij dan in geen van beide volledig kan investeren, maar het

maakt het voor PB’s ook onduidelijk, waar moet iemand dan naartoe, en waar zit hij?

- Andere problemen die in die zin gesignaleerd worden zijn bv. het feit dat de PB in het centrum

verantwoordelijk is voor de individuele bewegingen, m.a.w. hij moet op elk moment weten waar

elke gedetineerde zich bevindt. Als er veel activiteiten en bewegingen zijn dan wordt dit

complexer. Het wordt problematisch als gedetineerden van de ene activiteit naar de andere gaan,

zonder via het centrum te passeren, dan verliest de verantwoordelijke PB het overzicht. Tenslotte

zijn er momenten waarop de veiligheid primeert en waar men rekening moet mee houden, bv.

geen activiteiten opstarten op appélmomenten.

Als aan dit soort zaken geen aandacht wordt gegeven dan geeft dit weerstand bij de PB’s gezien de

eindverantwoordelijkheid voor het goed verloop ervan bij hen ligt. Anderzijds kunnen dit soort

argumenten ook aangegrepen worden door diegenen die niet achter een aanbod aan hulp- en

dienstverlening staan, en die zo een “stok vinden om de hond te slaan”. Eventueel heeft het ook te

maken met het ervaren van een inbreuk op hun terrein en een gebrek aan respect voor hun

takenpakket. Algemeen kunnen we echter stellen dat de veiligheid niet in het gedrang komt n.a.v. een

aanbod aan hulp- en dienstverlening, indien er bepaalde regels in acht genomen worden.

Tot slot formuleren we nog een aantal meer algemene werkzame elementen

- In de penitentiaire sector heerst de wet van de traagheid, de geleidelijkheid. Ongeacht waarover

het gaat, dingen hebben de tijd nodig om van onderuit te groeien, te evolueren en aanvaard te

worden, zodat een cultuur en een traditie kan ontwikkelen, en dit kost tijd.

- Bovendien gaat het om een erg gesloten wereld met een specifieke taak, waarin externen niet

onvoorwaardelijk welkom zijn, en waarbij van hen verwacht wordt dat ze zich schikken naar de

penitentiaire context.

- Externe actoren moeten zich bewust zijn van het penitentiaire gegeven en de onvermijdelijkheden

ervan accepteren. Om deze integratie te vergemakkelijken situeren ze zich fysiek gezien best

binnen de gevangenis.

- Daarom is een brugfunctie een belangrijke facilitator in de implementatie van een aanbod. deze

kan opgenomen worden door iemand vanuit de penitentiaire sector, eventueel van het

bewakingskader, die het interne functioneren van een gevangenis kent.

182

Page 184: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

- Deze kan het best gerealiseerd worden in de zin van een centraal aansprekingspunt, die instaat

voor de coördinatie.

- Een eerste steen wordt gelegd met (toegankelijke) informatie, erkenning, zorgen dat alle

betrokkenen geïnformeerd zijn over wat er staat te gebeuren en waarom, er is nood aan

communicatie, transparantie en inspraak hieromtrent.

- Een goede organisatie is cruciaal, evenals een duidelijke taakafbakening, verdeling van

verantwoordelijkheden, zorgen dat al de betrokkenen weten wat er op welk moment door wie zal /

moet gebeuren. Het is belangrijk om hierin de hiërarchie te respecteren.

- De vernoemde weerstand is bijna onvermijdelijk gezien een aanbod aan hulp- en dienstverlening

in een penitentiaire context een roldoorbreking vraagt, van zowel gedetineerden als PB’s, die voor

beiden een meerwaarde kan geven, maar eveneens onveiligheid met zich meebrengt.

- Het betrekken van PB’s bij dit aanbod kan voor hen een stimulans en motivering zijn in het

uitoefenen van hun job, positieve resultaten stralen ook af op hun eigen jobimago.

- Maar een aanbod dient ook een duidelijke keuze te zijn, een beleidsoptie, met verwachtingen naar

de betrokkenen, en een erkenning en valorisatie van hun rol hierin.

183

Page 185: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

G. BESLUIT

Het opzet van dit onderzoek was na te gaan op welke wijze indicatoren inzake kwaliteit en effectiviteit

van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen ontwikkeld kunnen

worden. Er werd een conceptuele keuze gemaakt met betrekking tot kwaliteit en effectiviteit waarbij

als uitgangspunt geldt dat de discussie over forensisch welzijnswerk de essentie vormt. Dit het gesprek

dient dan ook continu gestimuleerd te worden. Indicatoren inzake kwaliteit en effectiviteit kunnen in

hun algemeenheid niet overal worden toegepast. Schematisch onderscheiden we indicatoren op drie

niveaus:

Niveau 1. Basiscriteria: een multidimensionele en realistische benadering van kwaliteit;

Niveau 2. Procescriteria: kwaliteit is contextgebonden en moet participatief benaderd worden;

Niveau 3. Bijsturingscriteria: kwaliteit wordt reflexief of in een groeiperspectief benaderd.

G. 1. Op niveau 1 bevinden zich de minimumstandaarden of basiscriteria inzake kwaliteit. Het

onderzoek levert vooral inzichten op dit niveau. Hierbij wordt verwezen naar kwaliteit als een

multidimensionele en realistische benadering. Dit wil zeggen dat deze criteria moeten aansluiten bij de

realiteit van de detentiesituatie (zie verder) en bij de doelstelling van een aanbod van hulp- en

dienstverlening, nl bijdragen tot sociale integratie.

Het concept sociale integratie omvat drie dimensies, nl. een functionele, morele en expressieve. Hulp-

en dienstverlening stelt deze sociale integratie tot doel en kan dus ook maar effectief zijn indien deze

drie dimensies in rekening gebracht worden.

Wanneer we dit nu toepassen op het beleid inzake een aanbod hulp- en dienstverlening dan gaat de

functionele dimensie om een aanbod dat hefbomen biedt op de verscheiden levensdomeinen (arbeid,

welzijn, gezondheid, …). Deze dimensie stelt de vraag welk aanbod aanwezig is op welke terreinen?

Het beleid dat gevoerd wordt, moet echter ook getoetst worden aan een morele en een expressieve

dimensie. De morele dimensie stelt de vraag of elkeen van dit aanbod gebruik kan maken, welke

uitsluitingsmechanismen een rol spelen? De expressieve dimensie stelt de waarom-vraag: waarom dit

aanbod of hoe tracht men met dit aanbod aan te sluiten bij de concrete situatie en context van de

betrokkene? Deze vragen kunnen toegepast worden op de onderscheiden terreinen. Deze dimensies

zijn met elkaar verbonden en staan tegelijkertijd ook op gespannen voet ten aanzien van elkaar.

De beschikbare minimumstandaarden in het kader van de invulling van detentie en van de vormgeving

aan het penitentiair hulp- en dienstverleningsaanbod, beschrijven basisvoorwaarden omtrent het

optimaal beschikbaar, bereikbaar en bekendmaken van dit aanbod. Gesteld wordt dat dergelijke

aanbod bovendien moet voldoen aan de standaarden die daaromtrent in de vrije samenleving gelden.

In deze minimumstandaarden wordt de aandacht essentieel toegespitst op het recht van elke

gedetineerde beroep te kunnen doen op een professioneel en uitgebreid hulp- en

184

Page 186: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

dienstverleningsaanbod. Sommige van de criteria die erin vervat zitten, neigen echter ook naar

procescriteria. Ze vragen namelijk aandacht voor een contextgebonden en participatieve invulling van

het aanbod. Doch hoofdzakelijk situeren de minimumstandaarden zich op het niveau van basiscriteria.

Aan deze minimumstandaarden wordt niet voldaan in de praktijk.

Het aanbod in de Vlaamse Gevangenissen en de hierin gehanteerd criteria, werden geanalyseerd aan

de hand van de verschillende dimensies van sociale integratie. De conclusie dat er een tekort is aan

aanbod (functionele dimensie) is algemeen bekend en erkend. Op bepaalde terreinen is dit zelfs zeer

schrijnend (vb. gezondheidszorg). De huidige insteek in de gevangenissen, betekent vooral een sterke

intensifiëring van het aanbod dat dus ook zeer arbeidsintensief is. B.v. trajectbegeleiders,

arbeidstoeleidingstrajecten, onderwijscoördinatoren die o.m. onderwijstrajecten mee opvolgen,

‘coaches’ die het arbeidstraject mee opvolgen na de detentie, etc. Wellicht liggen hier mogelijkheden

in vervat om aansluiting te vinden bij de concrete context en situatie van de betrokken individuele

gedetineerde (expressieve dimensie). Zicht krijgen op de behoeften en noden van de

gedetineerdenpopulatie vormt één van de kernopdrachten van bv. de sportpromotoren en

onderwijscoördinatoren. Het aanbod is echter zeer selectief en sluit (telkens weer dezelfde) grote

groepen mensen uit (morele dimensie). Het aanbod dat dan aanwezig is, ‘vist’ dan ook steeds weer ‘in

dezelfde vijver’ van gedetineerden. En er binnen in de vijver zelfs soms sprake is van concurrentie

tussen het aanbod, dat dan weer een tekort vormt voor gedetineerden buiten deze vijver. Bovendien is

het wellicht niet altijd zo eenvoudig of vanzelfsprekend voor gedetineerden om in dergelijke

‘intensieve’ begeleidingen te stappen. Kennis over wie wel en vooral wie niet aan een aanbod

deelneemt, wie wel en wie niet aan de gestelde criteria voldoet is dan ook essentieel. Een vraagstelling

hierop moet een aanzet vormen tot reflectie over hoe het huidige aanbod mensen insluit of uitsluit.

Er moet rekening gehouden worden met het specifieke van een gegeven realiteit, in dit geval het feit

dat het aanbod aan hulp- en dienstverlening wordt geleverd door (externe) actoren van de Vlaamse

Gemeenschap, in de context van een gevangenis, en moet aangepast zijn aan een publiek van

gedetineerden (cf. kwaliteit als realistische benadering). Dit impliceert dat aan een aantal bijkomende

voorwaarden moet voldaan worden opdat dit aanbod zou aansluiten op deze realiteit. Op de morele

dimensie, vertrekkende vanuit het recht op een aanbod aan hulp- en dienstverlening in het kader van

sociale integratie, blijkt uit het onderzoek dat dit voor de actoren van justitie allesbehalve een

evidentie is. Principieel vinden we weliswaar een ruime aanvaarding, maar in de praktijk worden er

een aantal vraagtekens, condities en limieten geplaatst bij het uitgangspunt dat er voor iedere

gedetineerde een aanbod moet zijn. Een eerste belangrijk gegeven is dat dit aanbod moet passen

binnen de veiligheidsvereisten van een gevangenis. Hoewel het vereiste beveiligingsniveau

verschillend is naargelang het soort gevangenis / regime, blijft het waarborgen van de veiligheid naar

185

Page 187: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

de samenleving toe een essentiële en prioritaire taak. Deze, ogenschijnlijk voor de hand liggende

vaststelling blijkt in de praktijk niet altijd even evident, maar hoeft - zo blijkt uit de resultaten - mits de

nodige aandachtspunten geen onoverkomelijk probleem te vormen. Vervolgens zien we, afhankelijk

van het “niveau” van de bevraagden, vooral bij de penitentiaire beambten een veel sterker

vertegenwoordigd effectiviteitsdenken. Hier staat de idee van een aanbod aan hulp- en dienstverlening

als recht op gespannen voet met het denken in “gunsten”, waar de penitentiaire realiteit van

doordrongen is. Tot nader order is de strafuitvoering in ons land niet geschoeid op een basiswetgeving

die de rechten en plichten van de verschillende betrokkenen regelt, waardoor ook in deze materie de

gedetineerde in principe alles wat hij bovenop zijn basisbehoeften krijgt op zekere manier “moet

verdienen”. Het ontbreken van een basiswetgeving en de moeite om dit ideeëngoed ingang te doen

vinden is in die zin symptomatisch voor het feit dat het rechtendenken nog niet geïntegreerd is in het

penitentiair denken.

Het aanbod aan hulp- en dienstverlening zoals dit momenteel bestaat, is tegelijk erg intensief en

selectief. Enerzijds zijn er door de Vlaamse Gemeenschap veel personeelsmiddelen geïnvesteerd, die

op korte termijn zijn geïntroduceerd, wat als het ware haaks staat op de inherente traagheid van een

penitentiaire context. Anderzijds kon men niet van nul vertrekken, gezien er in verschillende

gevangenissen reeds voorbeelden waren van (al dan niet good) practices. Het resultaat daarvan is veel

onduidelijkheid, vnl. voor de penitentiaire beambten en gedetineerden zelf. Op het niveau van de

psychosociale dienst is men het sterkst betrokken, maar daar speelt zich dan ook de grootste

concurrentie af. Anderzijds is het aanbod erg selectief. Volgens de actoren van justitie wordt de

meerderheid van de gedetineerden niet bereikt. Om aan de basisvoorwaarden te voldoen, moet het

aanbod meer worden aangepast aan de specificiteit van een gedetineerdenpubliek en bijzondere

subgroepen hierin (vb. geïnterneerden, beklaagden).

Ter illustratie een concretisering op één terrein. Het aanbod van de VDAB is vrij goed aanvaard in de

gevangenis. Dit aanbod bestaat reeds lang en heeft ondertussen ook de tijd gekregen om in de tradities

(die meestal ook een lange tijdsdimensie inhouden) van de gevangenis in te groeien. Bovendien sluit

dergelijk aanbod sterk aan bij een effectiviteitsdenken. Het betreft hier echter selectief aanbod; dat

evenwel - voor diegene die er in passen - de mogelijkheid inhoudt aansluiting te vinden bij hun

concrete context en situatie. Om het aanbod wat te kunnen verbreden leerde men in de praktijk

soepeler omgaan met deze selectiecriteria (die evenwel nog steeds en weer opnieuw dezelfde groepen

mensen uitsluiten) (morele versus expressieve dimensie). Over de verschillende terreinen heen vallen

steeds dezelfde groepen uit (vb. niet-Nederlandstaligen, niet in een goede (geestelijke) gezondheid,

mensen zonder verblijfstatuut, etc.) De samenstelling van de penitentiaire bevolking in zijn geheel

evolueert echter zodanig dat deze groepen groeien en dat de bevolkingsgroep die ‘wel in het plaatje’

186

Page 188: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

past steeds kleiner wordt. De gevangenissen worden geconfronteerd met een groeiende variëteit aan

nationaliteiten en talen, een toenemend aantal personen zonder verblijfstitel. De duur van het

voorarrest neemt toe. Gedetineerden die in ‘het plaatje’ van het reguliere aanbod passen, komen in

aanmerking voor alternatieve maatregelen, elektronisch toezicht, voorwaardelijke invrijheidsstelling.

(Hierbij kan dan echter ook de vraag gesteld worden wat deze uberhaupt in de gevangenis doen?)

In het onderzoek werden ook verscheidene succesfactoren aangeduid. Enerzijds vanuit de

penologische literatuur anderzijds vanuit justitieperspectief of in concreto om een aanbod

‘aanvaardbaar’ te maken voor PB’s. De factoren waarvan in de penologische literatuur wordt

aangenomen dat ze de effectiviteit van het aanbod bevorderen, beantwoorden eveneens aan de

multidimensionele en realistische benadering van kwaliteit, zij het dat doorgaans de nadruk wordt

gelegd op de functionele en morele dimensie van sociale integratie. Zij geven ook reeds een aanzet tot

procescriteria, in de zin dat sommige van deze factoren de participatieve en contextgebonden

kwaliteitsbenadering vertegenwoordigen.

G.2. Op niveau 2 situeren we procescriteria. Deze verwijzen naar kwaliteit als een contextgebonden en

een participatieve benadering. Omwille van contextgegevens, bv. overbevolking, (heterogene)

samenstelling van de populatie, klimaat en cultuur binnen de gevangenis, is het mogelijk dat bepaalde

basiscriteria niet bereikt worden of dat andere dan deze basiscriteria centraler komen te staan. In het

onderzoek werden de verschillende dimensies van sociale integratie aan de hand van de praktijk, het

aanbod in de gevangenissen op de verschillende terreinen, geconcretiseerd. Hieruit blijkt duidelijk dat

de drie dimensies vaak op gespannen voet met elkaar staan. Moet men een aanbod in de diepte

uitwerken? Bijvoorbeeld: moet men het onderwijsaanbod ten aanzien van de doelgroep

laaggeschoolden intensifiëren zodat dit aan hun concrete situatie beantwoordt (expressieve dimensie)?

Of moet men een aanbod onderwijs uitwerken waar iedereen iets van kan meepikken (morele

dimensie)? Kàn men op alle terreinen een aanbod uitbouwen (functionele dimensie)? Wanneer men

deze indicatoren dus als vragen toepast op een beleid inzake een aanbod, zullen een aantal keuzes ten

aanzien van deze indicatoren moeten worden gemaakt.

Wanneer men deze indicatoren uitwerkt naar een instrument ter bevordering van kwaliteit en

effectiviteit moet hier dus rekening mee gehouden worden. Er moet profilering mogelijk zijn t.a.v de

realiteit in de verschillende gevangenissen en t.a.v de verschillende subgroepen.

Dergelijke processen moeten zichtbaar gemaakt worden opdat hier reflectie en dialoog over mogelijk

zou zijn en men keuzes verantwoordt. Een benadering van kwaliteit is dan ook verbonden met visie en

doelstellingen inzake forensisch welzijnswerk. Belangrijk is dat vertrokken wordt vanuit een

gemeenschappelijke visie op en doelstelling m.b.t. forensische hulp- en dienstverlening. Dit o.m. opdat

deze niet gerecupereerd worden door finaliteiten vreemd aan de welzijnsbenadering, met name:

187

Page 189: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

controle, beheersing, normconformiteit. Het is eigen aan het forensisch welzijnswerk dat ze een brug

vormt naar andere beleidsdomeinen en bevoegdheden. Inzake visie- en beleidsontwikkeling dienen de

onderscheiden hulp- en dienstverleningsvoorzieningen in dialoog te gaan. Tegelijkertijd moet het

forensisch welzijnwerk zijn eigenheid bewaken vanuit eigen visieontwikkeling en doelstellingen. Een

reflectie-instrument kan dan ook als hefboom fungeren om een forensisch beleid te ontwikkelen.

Het uitwerken van een instrument dat deze indicatoren toepasbaar maakt op het niveau van concrete

gevangenissen vereist participatieve methodes.

G.3. Op niveau 3 situeren we de bijsturingscriteria. Kwaliteit wordt hier benaderd vanuit een

groeiperspectief. Deze benadering van kwaliteit moet ook materiaal leveren dat toelaat analyses te

maken die de verdere ontwikkeling van het forensisch aanbod stimuleert. Een reflectie op de

beleidsuitgangspunten, de keuzes en de beleidsuitvoering maakt bijsturing, visieontwikkeling en

optimalisering mogelijk. Deze reflectie moet gestimuleerd worden. Op die manier kunnen indicatoren

-en het instrument dat hier als middel fungeert- de mogelijkheid bieden om over het eigen beleid te

reflecteren en na te gaan op welke indicatoren men op welke manier kan groeien.

188

Page 190: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

BIBLIOGRAFIE

ACHTERHUIS, H., De markt van welzijn en geluk, Ambo, Baarn, 1980.AMMAR, N.H. and EREZ, E., ‘Health Delivery Systems in Women’s Prisons: the case of Ohio’, Federal Probation, 2000, afl. 1, 19-26.ANDREWS, D.A., BONTA, J. and HOGE, R.D., ‘Classification for effective rehabilitation. Rediscovering Psychology’, Criminal Justice and Behavior, 1990, 19-52.ANTONOWICZ, D.H. and ROSS, R.R., ‘Essential Components of Succesful Rehabilitation Programs for Offenders’, International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 1994, afl. 2, 97-104.BAERTVELDT, C., DERKSEN, M. en BIJLSMA, J.W., “De effecten van opleiding en werk op recidive van gedetineerde jongeren. Een vergelijkende case-study”, in BAERTVELDT, C. en BINKERS, F.(eds.), Nederland. Over justitiële inrichtingen, jongeren en jongvolwassenen, Utrecht, de Tijdstroom, 1997, 154-155.BALAGEUR, I., MESTRES, J., PENN, H., Kwalitatieve dienstverlening aan jonge kinderen. Een discussie-document, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Directoraat-Generaal – Werkgelegenheid, Industriële Betrekkingen en Sociale Zaken, s.d.BARKER, M., ‘What Do We Know About the Effectiveness of Treatment for Sex Offenders?’, Prison Service Journal, 1994, afl.4, 26-30.BAXTER, S., ‘AIDS Education in the Jail Setting’, Crime and Delinquency, 1991, afl. 1, 48-63.BEECH, A., BECKETT, R., FISHER, D. and FORDHAM, A.S., ‘Community Based Sex Offender Treatment Provision: An evaluation by the step team’, Prison Service Journal, 1996, afl. 1, 37-39.BEENAKKERS, E.M.Th., Effectiviteit van sanctieprogramma’s : op zoek naar interventies die werken , Onderzoeksnotities WODC, 2001, 26-29;BEENAKKERS, E.M.Th., Effectiviteit van sanctie-programma’s: bouwstenen voor een toetsingskader: een literatuuronderzoek, ‘s-Gravenhage, Ministerie van Justitie, Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum, 2000, 101 p.BEENAKKERS, E.M.Th., Effectiviteit van sanctie-programma’s: op zoek naar interventies die werken, met name bij zeden- en geweldsdelinquenten met cognitieve tekorten: een literatuuronderzoek, ‘s-Gravenhage, Ministerie van Justitie, Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum, 2001, 105 p.BEMELMANS., Y, Evaluatierapport 'Aan de Bak, eindrapport juni 2002, in opdracht van de Vlaamse minister van werkgelegenheid en toerisme, Brussel, ECWS, 2002.BENNETT, J., ‘Private Prisons and Public Benefit. The Impact and Future of Privately Operated Prisons’, Prison Service Journal, 2001, afl. 3, 40-43.BEYENS, K., SNACKEN, S. en ELIAERTS, C., Barstende muren. Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993.BLOMMAERT, J. en VERSCHUEREN, J., Het Belgische migrantendebat, Ipra, Antwerpen, 1992.BLUNT, P., ‘Recontracting Prison Education Services’, Prison Service Journal, 1998, afl. 6, 14-16.BOL, M.W., Gedragsbeïnvloeding door strafrechtelijk ingrijpen. Een literatuurstudie, Arnhem, Gouda Quint, 1995, 177 p.BOSWELL, G., ‘Imprisoned Fathers: The Children’s View’, The Howard Journal, 2002, afl. 1, 14-26.BOTTOMLEY, A.K. and JAMES, A.L., ‘Evaluating Private Prisons: Comparisons, Competition and Cross-fertilization’, Australian and New-Zeeland Journal of Criminology, 1997, afl. 3, 259-274.BOUVERNE-DE BIE M., ‘Over strafuitvoering en sociale activering. Kanttekeningen bij de participatievereiste als criterium voor sociale integratie’, Panopticon, 1998, 87 – 93.BOUVERNE-DE BIE, M. (ed.), Voorwaardelijke invrijheidsstelling, wetgeving, predictie en begeleiding, Academia. Press, Gent, 2000, 165-178.BOUVERNE-DE BIE, M., ‘Een rechtenbenadering als referentiekader’, in BOUVERNE-DE BIE, M., CLAEYS, A., DE COCK, A. VANHEE, J. (eds.) Armoede en Participatie, Gent, Academia Press, 2003, 1-20.BOUVERNE-DE BIE, M., ‘Het forensisch welzijnswerk en de ‘sociale integratie’ doelstelling’ in BOUVERNE-DE BIE, M. e.a. (eds.) Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 351-380.BOUVERNE-DE BIE, M., ‘Hulpverlening in onze activerende verzorgingsstaat’, Alert, 6, 1999, 17- 27.BOUVERNE-DE BIE, M., ‘Vrijheidsberoving en sociaal-cultureel werk in de Vlaamse gevangenissen, een uitdaging voor het reguliere aanbod sociaal-cultureel werk’, Panopticon, 1998, 48-60.BOUVERNE-DE BIE, M., ‘Waardering van het welzijnswerk in het huidig welzijnsbeleid’, Panopticon, 1983, 117-123.BOUVERNE-DE BIE, M., CLAEYS, A., DE COCK, A. en VANHEE, J., Armoede en Participatie, Gent, Academia Press, 2003.BOUVERNE-DE BIE, M., Cursus Sociale Agogiek, Gent, Academia Press, 2001.

189

Page 191: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

BOUVERNE-DE BIE, M., DERMAUT-CLYNCKE, A. en MEYVIS, W., ‘Van reclasseringswerk in het verlengde van justitie naar justieel ambulant welzijnswerk in het kader van het algemeen welzijnsbeleid’, Panopticon, 1996, 537-554.BOUVERNE-DE BIE, M. en ROOSE, R., ‘Het begrip sociale integratie’, in GOETHALS J. en BOUVERNE-DE BIE, M.(eds.) Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000.BOWERS, L. and CARR-WALKER, P., ‘Working Positively and Productively in a DSPD Unit’, Prison Service Journal, 2002, 5, 21-23.BRECHER, E.M. and RICHARD, D.D.P., Health Care in Correctional Institutions, Washington, US Government Printing Office, 1975, 98 p.BRYANS, S., ‘The managerialisation of prisons: efficiency without a purpose?’, Prison Service Journal, 2001, afl. 2, 8- 10.BUCK, G.S., ‘Effectiveness of the new intensive supervision programs’, Research in Corrections, 1989, 64-75.BUSSCHOTS, M. en LAUWERS, J., Familiale en sociaal-culturele netwerken. Leuven. Acco, 1994.BYRNE, J.M., LURIGIO, A.J. and BAIRD, C., ‘The Effectiveness of the New Intensive Supervision Programs’, Research in Corrections, 1989, afl. 2, 48 p.CARPENTIER, M., ‘Offenders learning to be better parents’, Forum, 1995, afl. 2, 23-24.CASALE, S. and PLOTNIKOFF, J., Minimum standards in prisons: a programme of change, Londen, National Association for the Care and Resettlement of Offenders, 1989, 22 p.CASALE, S. and PLOTNIKOFF, J., Regimes for remand prisoners, Londen, Prison Reform Trust, 1990, 82 p.CASALE, S., Minimum standards for prison establisments, Londen, NACRO, 1984, 44 p.CHAIKLIN, H., ‘Developing correctional social services’, in ROBERTS, A.R. (ed.), Correctional treatment of the offender, Springfield, Charles C Thomas Publisher, 1974, 294- 308.CLAEYS, A., ROOSE, R. en BOUVERNE-DE BIE, M., ‘Detentiebegeleiding: een hefboom tot sociale reïntegratie?’, in GOETHALS, J. en BOUVERNE-DE BIE, M.(eds.) Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 179-204.COFFEY, S.D. and GEMIGNANI, M.G., Effective practices in juvenile correctional education: a study of the literature and research 1980- 1992, Washington, Department of justice, Office of Juvenile Justice and Delinqency Prevention, 1994, 193 p.COSIJNS, P., ‘De penitentiaie geneeskundige en psychiatrische diensten’ in GEBOERS, J., SMAERS, G. en VAN LAETHEM, J.,(eds.) Detentie in België, een kritische analyse van het rapport van het Europees Comité ter Preventie van Foltering over hun eerste bezoek aan België, Gent, Liga voor Mensenrechten v.z.w., 1974.COUNCIL OF EUROPE, EUROPEAN COMMITTEE ON CRIME PROBLEMS, Prisoner regimes, Straatsburg, 1986, 33 p.COX, M., ‘Evaluation of a Shared-Care Program for Methadone Treatment of Drug Abuse: An International Perspective’, Journal of Drug Issues, 2002, 1115-1123.CULLEN, F.T. and APPLEGATE, B.K. (eds.), Offender Rehabilitation. Effective Correctional Intervention, Darthmouth, Ashgate, 1997, 511 p.D’HAESE, W., ‘Toneel en cultuurbeleid in de gevangenis’, Panopticon, 1993, 310-323.DAHLBERG, G., MOSS, P. and PENCE, A., Beyond quality in Early Childhood Education and Care, Londen, Falmer Press, 1999.DAUWE, P., ‘Sociaal –cultureel werk in de penitentiaire context’, Winket 1997, afl. 1, 4.DE CLERCK, B., ‘Sociaal-cultureel volwassenenwerk in de Vlaamse gevangenissen. Plannen in de pilootregio (gevangenissen te Antwerpen, Hoogstraten, Merksplas, Trunhout en Wortel), Gids sociaal –cultureel en educatief Werk - Sociaal-cultureel werk met volwassenen, 2002, 341-371.DE CLERCK, B., ‘Sociaal-Cultureel werk in de gevangenissen’ Vorming, 2002, afl. 3, 171-187.DE JONGE, G., ‘De factor arbeid in het voorontwerp van een Basiswet Gevangeniswezen’, Fatik, 2001, 38-46.DE WINTER, M., Kinderen als medeburgers, Utrecht, De Tijdstroom, 1995.DENKERS, F.A.C.M., Meervoudigheid van conflicterende doelstellingen, Criminologie en beleid, Nijmegen, Dekker & van de Veght, 1976.DEPARTEMENT ONDERWIJS VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, Onderwijs aan gedetineerden: een nieuwe uitdaging voor de Basiseducatie. Visietekst Departement Onderwijs, Brussel, Vlaamse Gemeenschap, 2002, 9 p.DEPUYDT, A., ‘Re-ligie als antwoord op de-linquentie?’, Metanoia, 1996, 105-122.DUPONT, L. (ed.), Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1998, 293 p.DUPONT, L., ‘Polemische bespiegelingen over strafrechtspleging’, Panopticon, 1987, 385-398.ELCHARDUS, M. en GLORIEUX, I., Niet aan de arbeid voorbij. De werkloosheidservaring als reflectie over arbeid, solidariteit en sociale cohesie, Brussel, VUBPRESS, 1995.

190

Page 192: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

ELCHARDUS, M., GLORIEUX, I., DERKS, A. en PELLERIEAUX, K., Voorspelbaar ongeluk. Over letsels die wekloosheid nalaat bij mannen en hun kinderen, Brussel, VUBPRESS, 1996.ENGBERSEN, G. en GABRIËLS, R., ‘Voorbij segregatie en assimilatie’, in ENGBERSEN, G. en GABRIËLS, R. (eds.), Sferen van integratie. Naar een gedifferentieerd allochtonenbeleid, Boom, Amsterdam, 1995, 15-47.FABIANO, E., LAPLANTE, J. and LOZA, A., ‘Employability: From research to practice’, Forum, 1996, afl. 1, 25-28.FARABEE, D., PRENDERGAST, M., CARTIER, J. e.a., 'Barriers to implementing effective correctional drug treatment programs', The Prison Journal, 1999, 150-162.FERGUSON, J.L., ‘Putting the “what works” research into practice. An Organizational Perspective’, Criminal Justice and Behavior, 2002, 472-492.GENDREAU, P. and GOGGIN, C., ‘Principles of effective correctional programming’, Forum, 1996, afl. 3, 38-41.GENDREAU, P., ‘The principles of effective intervention with offenders’, in HARLAND, A.T. (ed.), Choosing correctional options that work: defining the demand and evaluating the supply , Thousand Oaks, Sage Publications, 1996, x p.GILLIS, C. and GETKATE, M., ‘Correctional work supervisor leadership and credibility: Their influence on offender work motivation’, Forum, 1995, afl.3, 15-17.GILLIS, C.A., MOTIUK, L.L. and BELCOURT, R., Prison work program (corcan) participation: post-release employment and recidivism, s.l., Correctional Services Canada, 1998, 23 p.GLASER, D., ‘The effectiveness of correctional education’ in ROBERTS, A.R. (ed.), readings in prison education, Springfield, Charles C Thomas Publishers, 1973, 351-363.GREENWOOD, A., ‘Forensic mental health treatment: Do we really know what we are talking about?’, Forum, 1995, afl. 3, 27-29.GRUBIN, D. and THORNTON, H., ‘National program for the assessment and treatment of sex offenders in the English prison system’, Criminal Justice and Behavior, 1994, afl. 1, 61-62.HAMM, M.S. and SCHRINK, J.L., ‘The conditions of effective implementation. A Guide to Accomplishing Rehabilitative Objectives in Corrections’, Criminal Justice and Behavior, 1989, afl. 2, 166-182.HARLAND, A.T. (ed.), Choosing correctional options that work: defining the demand and evaluating the supply, Thousand Oaks, Sage Publications, 1996, 275 p. HERMAN S., ‘Mag het ietsje meer zijn? Over de instrumentalisering van de methodische hulpverlening, of het verschil tussen noten spelen en muziek maken’, Tijdschrift voor Welzijnswerk, 2001, 37 – 50.HERMAN, S, Onvoltooid verleden tijd. Maatschappelijk werk en social case work, Leuven, Garant, 2001.HEYES, J. and KING, G., ‘Implementing a Drug Strategy in a British Prison’, Prison Service Journal, 1996, afl. 6, 15-19.HM INSPECTORATE OF PRISONS, Annual Report of HM Chief Inspector of Prisons for England and Wales 2001, s.l., 2001, annex 'expectations', x p.HM INSPECTORATE OF PRISONS, Annual Report of HM Chief Inspector of Prisons for England and Wales 2001-2002, London, The Stationary Office, 2002, x p.HM PRISON SERVICE, Prison Service Performance Standards 2002, Londen, HM Prison Service, 2002, x p.HOOD, M.R., ‘Conclusions et recommendations’ in X, Les interventions psychosociales dans le système de justice pénale, s.l., Comité européen pour les problèmes criminels, 1995, 215-219.HOUCHON, H. et JANSSENS, N., ‘Education et prison. Une utopie constructive’, in LAMAERT, F. en MALICE, P. (eds.), Gevangenis en Samenleving, II, Brussel, Koning Boudewijn Stichting, 1994, 17-68 HUBEAU, B., ‘De doorwerking van de sociale grondrechten in de Belgische grondwet: over maximalisten en de minimalisten’, in VRANKEN, J. GELDOF, D. en VAN MENXEL, G. Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 1995, Acco, Leuven/Amersfoort, 1995,157-166.JACOBS, D., Minderheidsgroepen in de multiculturele en pluriforme samenleving: integratie bekeken als constructieve participatie in verschillende maatschappelijke velden. Nota voor de interfacultaire werkgroep ‘migratie en multiculturalisme’ KULeuven, bijeenkomst woensdag 21 november 2001.JAMES, A.L., BOTTOMLEY, A.K. and LIEBLING, A., Privatizing prisons: rhetoric and reality, Londen, Sage Publications, 1997, 194 p.JAMROZIK, A. and NOCELLA, L., The Sociology of Social Problems. Theoretical Perspectives and Methods of Intervention. Cambridge University Press, 1998.JANSSENS, F., ‘De eerste aanzetten tot de operationaliserig van het strategisch plan hulp en dienstverlening aan gedetineerden’, Fatik, 2002, 13-19.JUSTITIEEL WELZIJNSWERK LEUVEN, Werkingsverslag 1997-1998, Leuven, Justitieel Welzijnswerk Leuven, 1998.KASSEBAUM, G., WARD, D. and WILNER, D., Prison Treatment and Parole Survival: An Empirical Assessment, New York, John Wiley and Sons Inc., 1971, x p.KASSEN, M., ‘Offender programming: An institutional perspective’; Forum, 1996, afl. 3, 22-23.

191

Page 193: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

KENDALL, K., ‘Creating real choices: A program evaluation of therapeutic services at the Prison for Women’, Forum, 1994, afl. 1, 19-21.KESTELOOT, C., MEERT, H., MISTIAEN, P., SAVENBERG, S. en VAN DER HAEGEN, H., De geografische dimensie van de dualisering in de maatschappij. Overlevingsstrategieën in twee Brusselse wijken , Brussel, Federale diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele aangelegenheden, 1997.KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Algemeen Verslag over de Armoede, Eeklo, Pauwels, N.V., 1994.KOTHARI, G., MARSDEN, J., and STRANG, J., ‘Opportunities and obstacles for effective treatment of drug misusers in the criminal justice system in England and Wales’, British Journal of Criminology, 2002, 412-432.KRISTENSEN, B., Welzijn in patronen: een sociologische kijk op veranderingsprocessen in het welzijnswerk, Utrecht, SWP, 1992.LANIER, C.S., ‘Incarcerated fathers: A research agenda’, Forum, 1995, afl. 2, 34-36.LAWRENCE, R.E., ‘Vocational rehabilitation of the offender’, in ROBERTS, A.R. (ed.), Correctional treatment of the offender, Springfield, Charles C Thomas Publisher, 1974, 253-271.LEA, S., AUBURN, T. and KIBBLEWHITE, K., ‘Working with sex offenders: the perceptions and experiences of professionals and paraprofessionals’, International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 1999, afl. 1, 103-119.LEE, R.D.Jr., ‘Prisoners’rights to recreation: quantity, quality, and other aspects’, Journal of Criminal Justice, 1996, 167- 178.LENAERS, S., ‘De gemeenschap achter de tralies. Onderzoek naar de behoeften van gedetineerden aan maatschappelijke hulp- en dienstverlening’, Fatik, 2002, 8-17.LEONARD, A., ‘Organising Health Fairs in Prisons’, Prison Service Journal, 1998, afl.4, 28-30.LILLY, R., ‘The basic principles and characteristics of correctional adult basic education’, Forum, 1996, afl. 1, 46-48.LINDLEY, D., ‘Performance Measurement in the Criminal Justice System’, Prison Service Journal, 2001, afl. 5, 52-57.LIPPKE, R.L., ‘Prisoner access to recreation, entertainment and diversion’, Punishment and Society, 2003, 33-52.LIPTON, D., MARTINSON, R. and WILKS, J., The Effectiveness of Correctional Treatment. A Survey of Treatment Evaluation Studies, New York, Praeger Publishers, 1975, 735 p.LOCKWOOD, D., INCIARDI, J.A. and SURRATT, H.L., ‘CREST Outreach Center: A Model for Blending Treatment and Corrections’ in TIMS, F.M., INCIARDI, J.A., FLETCHER, B.W. and HORTON, A.M.-N., (eds.), The effectiveness of innovative approaches in the treatment of drug abuse, Westport, Greenwood Press, 1997, 70-82.LÖSEL, F., ‘Effective correctional programming: What empirical research tells us and what it doesn’t’, Forum, 1996, afl. 3, 33-37.LÖSEL, M.F., ‘L’évaluation des interventions psychosociales en prison et en d’autres contextes pénaux’, in X, Les interventions psychosociales dans le système de justice pénale, s.l., Comité européen pour les problèmes criminels, 1995, 81-105.LURIGIO, A.J., ‘Drug Treatment Availability and Effectiveness’, Criminal Justice and Behavoir, 2000, afl. 4, 495-528.MAES E. et al., ‘Detentie, verpaupering en forensisch welzijnswerk’ in: BOUVERNE–DE BIE M. et al. (red.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Academia Press, Gent, 2002, 607 - 644MAES, E. en DIERCKX, D., (Ex-)gedetineerden en de arbeidsmarkt. Naar betere kansen op opleiding en tewerkstelling, Berchem, Vlaamse Federatie voor Forensisch Welzijnswerk, 1996.MAGUIRE, K., FLANAGAN, T. and THORNBERRY, T., ‘Prison Labor and Recidivism’, Journal of Quantative Criminology, 1988, 3-18.MALTZ, M., Recidivism, New York, Academic Press, 1984, 240 p.MARKLEY, G., ‘The marriage of mission, management, marketing, and measurement’, Research in Corrections, 1989, issue 2, 49-56.MARQUART, J.W., MERIANOS, D.E., CUVELIER, S.J. and CARROLL, L., ‘Thinking About the Relationship Between Health Dynamics in the Free Community and the Prison’, Crime and Delinquency, 1996, alf. 3, 331-360.MARSHALL, W.L., FERNANDEZ, Y.M., HUDSON, S.M. and WARD, T. (ed.), Sourcebook of Treatment Programs for Sexual Offenders, New York, Plenum Press, 1998, 483 p.McGILL, P. and WILLIAMSON, P., ‘An Experimental Alcohol Programma for Prisoners’, Prison Journal, 1984, 61-63.MEYVIS, W. (ed.), Als je ouder in de gevangenis zit… . Over de relatie van kinderen met hun gedetineerde ouder. De situatie in België, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1996, 71 p.MEYVIS, W. en MARTIN, D., Humanisering van de gevangenissen en maatschappelijke aanpak van delinkwentie, Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1991.

192

Page 194: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

MEYVIS, W., ‘Van private reclassering naar maatschappelijke dienstverlening aan justitiecliënteel’, in BOUVERNE-DE BIE, M. (ed.) Handboek Forensisch Welzijnswerk, Academia Press, Gent, 2002, 37-76. MILLSON, W.A., WEEKES, J.R. and LIGHTFOOT, L.O., The Offender Substance Abuse Pre-Release Program: Analysis of Intermediate and Post-Release Outcomes, s.l., Correctional Service of Canada, 1995, 36 p.MORRISSEY, J.P., STEADMAN, H., KILBURN, H. and LINDSEY, M.L., ‘The effectiveness of jail mental health programs’, Criminal Justice and Behavior, 1984, afl. 2, 235-256.MOTIUK, L.L. and BELCOURT, R.L., Prison work programs and post-release outcome: a preliminary investigation, s.l., Research Division Correctional Services Canada, 1996, 8 p.NAREY, M., ‘Partnership Inside’, Prison Service Journal, 2000, afl. 5, 3-5.NEIJZEN, J. en TROMPETTER, M., Kwaliteitszorg in dienstverlenende organisaties: de klant is koning, maar wie maakt er de dienst uit?, Deventer, Kluwer Bedrijfswetenschappen, 1989.NEWCOMEN, N., ‘Standards and Accreditation. Lessons from the USA?’, Prison Service Journal, 1994, afl. 3, 2-8.NEYS, A. en PETERS, T., ‘De geschiedenis van het gevangeniswezen’, in NEYS, A., PETERS, T., PIETERS, F. en VANACKER, J. (eds.), Tralies in de weg, Leuven, Leuven Universitaire Pers, 1994, 1-50.NOTREDAME, L., Behoefte en zorg: naar een optimale afstemming, Brussel, Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele aangelegenheden, 1995.O’SHEA, N., ‘Mental Health and Prison: Responding to Need’, Prison Service Journal, 2002, afl. 5, 5-8.PALMER, T., ‘Programmatic and Nonprogrammatic Aspects of Succesful Intervention: New Directions for Research’, Crime and Delinquency, 1995, 100-131.PALMER, T., ‘The Effectiveness of Intervention: Recent Trends and Current Issues’, Crime and Deminquency, 1991, afl. 3, 330-346.PAPATHEODOROU, T., ‘La formation en prison’, Revue Internationale de Criminologie et de Police Technique, 1991, 455-465.PARMENTIER S., ‘Kansarmoede en rechtshulp. Drie uitdagingen op de drempel van de volgende eeuw’, in Alert, 1998, afl. 1, 24 – 31PENALUNA, K., ‘Education Programs in Prisons’, Prison Service Journal, 1994, afl. 2, 34-36.PETERS, R.H., ‘Drug treatment in jails and detention settings’, in INCIARDI, J.A.(ed.), Drug treatment and criminal justice, Newbury Park, Sage Publications, 1993, x p.PETERS, R.H., MAY, R.L. and KEARNS, W.D., 'Drug treatment in jails: results of a nationwide survey', Journal of Criminal Justice, 1992, 283-295.POLFLIET, K. en JANSSENS, F., Eindrapport interpenitentiair project creatief schrijven ‘schrijven zonder muren’ (01/01/2001 – 31/12/01), s.l., Justieel Welzijnswerk Gent en VFFW.PRENDERGAST, M.L., FARABEE, D., CARTIER, J. and HENKIN, S., ‘Involuntary treatment within a prison setting. Impact on Psychosocial Change During Treatment’, Criminal Justice and Behavior, 2002, afl. 1, 5-26.RAES, K., Sociale grondrechten als mogelijkheidsvoorwaarden voor een gelijke individuele vrijheid van eenieder. Over de morele grondslagen en grenzen van individuele rechtsaanspraken. Welzijnsgids-Noden, Armoede, 1995, 1-22.REED, J. and LYNE, M., ‘The Quality of Health Care in Prison. Results of a year’s programma of semi-structured inspections’, Prison Service Journal, 1998, afl. 4, 2-6.REGELBRUGGE, M., ‘Forensische hulp- en dienstverlening als sociale praktijk’, in BOUVERNE-DE BIE, m. (ed.) Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 457-479.REGELBRUGGE, M., ‘Onderwijs, vorming, sport en cultuur in de Vlaamse Gevangenissen’, in DETIENNE, J., ETIENNE, PIERAERTS (eds.) Samenlevingsparticipatie in de gevangenis, Koninklijke Commissie der beschermingscomités, 1997.REGELBRUGGE, M., Het volksontwikkelingswerk in de Vlaamse gevangenissen: maatschappelijke opdracht, doelen, activiteiten, Berchem, V.F.F.W., 1997, onuitg.RODLEY, N.S., The Treatment of Prisoners Under International Law, Oxford, Clarendon Press, 1999, 479 p. RONSSE, M., 'Drie jaar systematische rechtshulp in de Centrale Gevangenis te Leuven: Een terugblik', Panopticon, 1992.M. RONSSE, 'Bijna tien jaar systematische rechtshulp in de Centrale Gevangenis te Leuven: een stand van zaken (1)', Winket, afl. 1, 4-6.ROOSE, R. and BOUVERNE-DE BIE, M., 'From Participative Research to Participative Practice - A study in Youth Care', Journal of Community & Applied Social Psychologie, accepted 3 September 2003.ROOSE, R., Actie-onderzoek Integrale Jeugdhulpverlening Waasland. ‘Een beweging naar het probleemveld’. Stand van zaken November 2002. Netwerk Integrale Jeugdhulpverlening, 2002, onuitg.ROOSE, R., 'Participatief werken in een jeugdbeschermingscontext', in BOUVERNE-DE BIE, M., CLAEYS, A. DE COCK en VANHEE, J. (eds.), Armoede en Participatie, Gent, Academia Press, 2003, 169-183.ROOSE, R., Participatief werken in het Waasland, presentatie op de studiedag: Participatie op de voorgrond, Gent, 17 september 2003.

193

Page 195: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

RYAN, T.A., ‘Literacy Training and Reintegration of Offenders’, Correctional Education, 1991, afl. 1, x p.SANDER, B., ‘The People Side of Quality’, Prison Service Journal, 1998, afl. 5, 22-27.SCHWARTZ, G.M., An evaluation model for special education service delivery in state-operated adult and juvenile correctional facilities, Michigan, UMI Dissertation Information Service, 1989, 130 p.SEASHORE, M.J. and HABERFELD, S., Prisoner Education. Project NewGate and Other College Programs, New York, Praeger Publishgers, 1976, 329 p.SHERIDAN, M., ‘The training and support of staff involved in the sex offender programme’, Prison Service Journal, 1994, afl. 7, 20-22.SIMON, F.H., Prisoners’ Work and Vocational Training, Londen, Routhlegde, 1999, 261 p.SMAERS, G., Gedetineerden en mensenrechten, Tilburg, Maklu, 1994.SMITH, C., ‘‘Healthy prisons’: A Contradiction in Terms?’, The Howard Journal, 2000, afl. 4, 339-353.SMITH, C., ‘Assessing Health Needs in Women’s Prisons’, Prison Service Journal, 1998, afl. 4, 22- 24.SMITH, G., ‘Quality Management. The solution for British Industry’, Prison Service Journal, 1993, afl. 2, 35-37.SNACKEN, S. et al., Geweld in gevangenissen. Onderzoeksrapport 1999 – 2000, Brussel, VUB en ULB, 2000.SNACKEN, S., Long-term prisoners and violent offenders,12 th conference of directors of prison administration, Strasbourg, 26-28 November 1997, Council of Europe.SNACKEN, S., Normalisering in de gevangenis: concept en uitdaging, Ontmoetingsdag welzijnsteams 22 oktober 1998, Brussel, Ministerie van Justitie, Vlaamse Gemeenschap, 1998.SPARKS, R., BOTTOMS, A. and HAY, W., Prisons and the problem of order, Oxford, Clarendon Press, 1996.STANDARDS COMMITTEE, AMERICAN ASSOCIATION FOR CORRECTIONAL PSYCHOLOGY, ‘Standards for Psychology Services in Jails, Prisons, Correctional Facilities, and Agencies’, Criminal Justice and Behavoir, 2000, afl. 4, 433- 494.STEUNPUNT ALGEMEEN WELZIJNSWERK, Projectaanvraag.; Uitbouw van een forensisch team binnen het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Berchem, SAW, april 2003, onuitg.STEVENS, D.J., ‘Education programming for offenders’, Forum, 2000, afl. 2, 29-31.STEVENS, T. and USHERWOOD, B., ‘Getting better all the time? The prison library and its role in the reform and rehabilitation process’, Prison Service Journal, 1994, afl. 1, 31- 34.STEVENS, T. en USHERWOOD, B., ‘The Changing Role of the Prison Library’, Prison Service Journal, 1996, afl. 2, 31-33.STURM, R., ‘Projectevaluaties als middel om te leren’, Sigma, 2000, afl. 5, 30-35.SVENSON, S., Cognitive Skills project in Sweden 1994-96, s.l., 1997, 7 p.TAYLOR, G., ‘Offender needs- Providing the focus for our correctional interventions’, Forum, 1998, afl. 3, 3-15.TIJDELIJKE TASKOFORCE TRAJECTBEGELEIDING, Handleiding Trajectbegeleiding Gedetineerden, 10 juli 2003.TOMASEVSKI, K., Prison health: international standards and national practices in Europe, Helsinki, Helsinki institute for crime prevention and control, 1992, 228 p.TONKENS, E, ‘Vraaggericht werken in de sociale sector. Oude dilemma's in een nieuw jasje’ Tijdschrift voor de Sociale Sector, 9, 2001, 13-17.TULKENS, F., ‘Le Droit pénal et la défense sociale en Belgique à l’aube du XXième siècle’, Panopticon, 1993, 459-496.VAESSEN, J., Basisbehoefteonderzoek gedetineerden in relatie tot het sociaal-culturele werk, Berchem, VFFW, 1998.VAN HAEGENDOREN, M. en LENAERS, S., De gemeenschap achter de tralies. Onderzoek naar de behoeften van gedetineerden aan maatschappelijke hulp- en dienstverlening, s.l., Sein, Limburgs Universitair Centrum, 2001, onuitg..VAN TILT, E., ‘De armoede van de kwaliteitszorg. Een kritische blik op het kwaliteitsstreven’ Tijdschrift voor Welzijnswerk, 1997, 21, 206, 29-44.VAN TILT, E., ‘Integrale (jeugd)hulpverlening: een ba(a)nbrekend antwoord op een maatschappelijk nood?’ in ROOSE, R. (ed.), Studiedag Integrale jeugdhulpverlening, Contactcomité van Organisaties voor Jeugdzorg, Jaarboek 2000-2001, s.l., 2002.VAN VOORHIS, P., ‘Correctional classification and the “responsitivity principle”’, Forum, 1997, afl. 1, 46-50.VANDENBROECK, M., Het spanningsveld tussen kwaliteit en diversiteit in de kinderopvang of: waarom een pedagogiek geen toegepaste psychologie kan zijn. Bijdrage tot de Pedagogendag “Wijsgerige en historische reflecties op de plaats van de opvoeder in het educatief gebeuren”, Universiteit Gent, 10 mei 2003.VANDER BEKEN, T., FLAVEAU, A. en BOUVERNE-DE BIE, M., ‘Strafrechtstheorie en welzijnswerk’, in Bouverne-De Bie, M. (ed.) Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 3-36.VANDERBORGHT, L., Van boekerij tot bibliotheek. Lectuurvoorziening, informatieverstrekking en leesbevordering in de Vlaamse gevangenissen op nieuwe wegen, Berchem, V.F.F.W., 1996.

194

Page 196: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

VAUGHAN-JONES, A., ‘Prison education. The rhetoric and the reality, in Prison Service Journal, 1997, afl. 3, 36-38.VEGTER, P.C., ‘Effectiviteit en reïntegratie’, Sancties, 2002, 143-146.VERSCHELDEN, G. en BOUVERNE-DE BIE, M., ‘Participatie in samenlevingsopbouw. Kanttekeningen bij de invulling ervan’, in Nieuws uit RisoBussel, Opbouwwerk Brussel, 2002, 75, 18.VFFW, Werkingsverlag 2001-2002, Antwerpen, VFFW, 2002.VLAAMSE GEMEENSCHAP, Opvolging en evaluatie van het Vlaams strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2003.VORMINGSCENTRUM OPVOEDING EN KINDEROPVANG, Brochure voor de vorming ‘Kwaliteitszorg en kwaliteitshandboek, Gent, VCOK, 2003.VRANKEN, J., ‘Van ‘moderne’ armoede naar ‘sociale uitsluiting’. Een verkenning van begrips- en beleidsontwikkeling’, in VRANKEN, J., VANHERCKE, N., CARTON, L. en VAN MENXEL, G. (eds.), 20 jaar O.C.M.W. Naar een actualisering van het maatschappijproject, Leuven, Acco, 1998, 63-78.VRANKEN, J., GELDOF, D. en VAN MENXEL, G., Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 1995, Leuven, Acco, 1995.WALMSLEY, R., Prison systems in Central and Eastern Europe. Progress, problems and the international standards, Tampere, Tammer-Pairo Oy, 1996, 514 p.WATSON, L., ‘In the best interest of the child: The mother-child program’, Forum, 1995, afl. 2, 25-27.WILDEMEERSCH, D., Een verantwoorde uitweg leren. Over sociaal-agogisch handelen in de risicomaatschappij. IPSA, Nijmegen, 1995.WILLEMS, S. en DE MAESENEER, ‘Sociaal-economische gezondheidsverschillen, in BOUVERNE-DE BIE, M., CLAEYS, A., DE COCK, A. en VANHEE, J.(eds.), Armoede en Participatie, Gent, Academia Press, 2003, 221-226.WILLMOT, Ph., ‘What Else Works? Applying the research on reducing recidivism to prison regimes’, Prison Service Journal, 2001, afl. 4, 29- 31.WILSON, D. and McCABE, S., ‘How HMP Grendon ‘Works’ in the Words of Those Undergoing Therapy’, The Howard Journal, 2002, afl. 3, 279-291.WILSON, D. and REUSS, A. (eds.), Prison(er) education: Stories of Change and Transformation, Winchester, Waterside Press, 2000, 192 p.WOODFENDEN, T., ‘Welfare to work. The prison service dimension’, Prison Service Journal, 1998, afl. 6, 21-23.WRIGHT, M. and ASHCROFT, J., ‘Assessing Relationships in the Prison Service’, Prison Service Journal, 1999, afl. 5, 12-15.X, ‘Offence-based Work with Long Sentence Sex Offenders’, in Prison Journal, 1990, 33, 10-13.X, ‘The learning modes of an incarcerated population’, Forum, 1995, afl. 3, 18-19.X, Elsje bezoekt haar papa ... mijn eerste bezoek aan degevangenis, Gent, Justitieel Welzijnswerk Gent, 1999, x p.X, Hulpverlening aan gedetineerden, Het aanbod van de Vlaamse Gemeenschap, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 1995.X, 'Introduction', in CULLEN, F.T. and APPLEGATE, B.K. (eds.), Offender Rehabilitation. Effective Correctional Intervention, Darthmouth, Ashgate, 1997, xiii- xxviv.X, Verslag van deelname aan de 6e Europese conferentie over prison education gehouden te Boedapest, Hongarije 1-5 november 1997, s.l., Dienst Justitiële Inrichtingen, 1997, 25 p.X, Opvolging en evaluatie van het Vlaams Strategisch Plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden , s.d., s.l., 1.X, Operationeel Plan Cultuur en Sport voor gedetineerden, Vlaamse Gemeenschap, 2003YONAI, B.A., ‘A framework for evaluating correctional education programs’, Journal of Correctional Education, 1992, afl. 2, 102-107.

Verenigde Naties, Declaration on the Protection of All Persons from Being Subjected to Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, 1975.Verenigde Naties, Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, 1977.Verenigde Naties, Principles of Medical Ethics relevant to the Role of Health Personnel, particularly Physicians, in the Protection of Prisoners and Detainees against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, 1982.Verenigde Naties, Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, 1984.

195

Page 197: ‘Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake … · Web viewVan industrie naar industrie en van de private naar de publieke sector. Het managementdiscours werd dominant,

Raad van Europa, European convention for the prevention of torture and inhuman or degrading treatment of punishment, 1987.Raad van Europa, Recommendation n° R (87) 3 of the Committee of Ministers to member states on the European prison rules, 1987.Verenigde Naties, Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or Imprisonment, 1988.Raad Van Europa, Recommendation n° R(89) 12 of the Committee of Ministers to member states on education in prison, 1989.Verenigde Naties, Basic Principles for the Treatment of Prisoners, 1990.Raad van Europa, Verslag aan de Belgische regering betreffende het bezoek van het Europees Comité ter Voorkoming van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) in België, Raad van Europa, Straatsburg, 1994.Samenwerkingsakkoord van 28 februari 1994 tussen de staat en de Vlaamse gemeenschap inzake de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale integratie, Belgisch Staatsblad 18 maart 1994 en 10 april 2001.

196